Installaties die het huishoudelijk verbruik van energie en drinkwater stevig kunnen reduceren |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Fries bedrijf Hydraloop grote winnaar op techbeurs in Las Vegas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vindingen als deze een grote bijdrage kunnen leveren aan het besparen van drinkwater en energie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op welke wijze draagt u bij aan de ontwikkeling van dit soort installaties?
Het bedrijf Hydraloop heeft in 2018 subsidie gehad uit de MIT-regeling (haalbaarheidsstudie) en heeft ook gebruikgemaakt van de regeling Partners voor Water2. Hiermee is subsidie verkregen voor een certificeringstraject voor de Amerikaanse markt. Ook kan Hydraloop waarschijnlijk van de WBSO gebruik maken.
Kunt u aangeven of installaties als deze gesubsidieerd worden in het kader van de SDE+(+) of andere subsidieregelingen op het gebied van energietransitie en verduurzaming? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is er geen specifieke subsidieregeling voor deze technologie beschikbaar. Wel kan de technologie ingepast worden in renovatieprogramma’s gericht op verduurzaming en daarmee meer bekendheid krijgen in de sector. Dat kan bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de relevante netwerken van de Topsectoren of een programma als de renovatieversneller, waardoor ook installateurs, aannemers en woningbouwcorporaties de praktische toepassing kunnen afwegen.
Bent u bereid de drempel voor aanschaffing van installaties als deze te verlagen via een financiële prikkel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik geef er de voorkeur aan dat deze technologie eerst op enkele plaatsen wordt gedemonstreerd. Daarvoor is subsidie mogelijk via de regeling DEI+.
Klopt het dat de terugverdientijd momenteel ongeveer tien jaar tijd is?2 Acht u het waarschijnlijk dat de terugverdientijd nog verder teruggebracht zal worden door de ontwikkeling van de energierekening, waterrekening en schaalvergroting bij de productie van dit soort installaties?
De terugverdientijd in het artikel is een schatting en alleen gebaseerd op de kosten van het systeem. Daarbij komen installatiekosten, die de terugverdientijd van de totale investering hoger maken (hoeveel hangt af van de wijze waarop aansluiting in bestaande woningen te realiseren zijn). Terecht wordt opgemerkt dat ook de prijs van (drink)water een rol speelt.
Over het algemeen is het goed denkbaar dat bij verdere opschaling en bij koppeling met renovatieprocessen in de bouw de terugverdientijd verder kan worden teruggebracht met misschien wel meer dan 25%. Het is nu evenwel te vroeg om daar een goede uitspraak over te kunnen doen.
De terugverdientijd is aanzienlijk korter in landen waar (drink)water een hogere prijs heeft. Hydraloop zal niet alleen voor de Nederlandse markt werken.
Welke terugverdientijd acht u waarschijnlijk voor dit soort installaties?
Daar valt geen algemeen antwoord op te geven. Dat hangt immers af van de soort installatie, de plek waar deze geïnstalleerd moet worden en de prijs van alternatieven. Er zijn meer technologieën die een vergelijkbare reductie in energie en watergebruik kunnen realiseren.
Wordt er bij de bouw van nieuwbouwwoningen rekening gehouden (bijvoorbeeld in de aanleg van leidingen) met de mogelijkheid om dit soort apparaten te installeren? Zo nee, bent u bereid dit onder de aandacht te brengen bij de vertegenwoordigers van de (nieuw)bouwsector?
Momenteel zullen aannemers geen rekening houden met deze technologie. Daarbij speelt bovendien dat de technologie ook te maken heeft met eisen aan tappunten voor drink- en «grijs» water in de regelgeving waaraan voldaan moet worden. Ook om die reden zou een demonstratie een goed idee zijn. Voorts zal ik dit thema onder de aandacht brengen van het platform zeer energiezuinige nieuwbouw.
Het jaarverslag van de Kiesraad over 2019 |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het jaarverslag van de Kiesraad over 2019, dat op 9 maart 2020 is verschenen?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Van der Molen/Middendorp (TK 35 300 VII, nr. 23) over een nieuw digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag?
Ja.
Is het waar dat een bedrag van € 897.000,= is toegevoegd aan het budget van de Kiesraad ten behoeve van de ontwikkeling van een geheel nieuwe versie van de ondersteunende software verkiezingen (OSV) waarvan de Kiesraad in zijn jaarverslag (blz. 48) melding maakt?
Het bedrag waar de Kiesraad in zijn jaarverslag melding van maakt (€ 897.000) is het saldo van alle middelen die in 2019 (bij 1e suppletoire begroting en 2e suppletoire begroting2) zijn toegevoegd aan de begroting van de Kiesraad. Dit is ook inclusief de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling en de eindejaarsmarge. Onderdeel van deze totaalsom is ook een bijdrage van BZK van ruim € 800.000.
Dit betreft de eerste bijdrage in de kosten van de nieuwe versie van de ondersteunende software verkiezingen (OSV) die wordt ontwikkeld voor de komende verkiezingen.
De ophoging van de begroting bij 2e suppletoire begroting met € 693.000 is het saldo van de middelen die door BZK zijn overgeheveld en een verrekening binnen het begrotingshoofdstuk IIB.
Herinnert u zich dat bij de tweede suppletoire begroting (TK 35 350 IIB) een bedrag van € 693.000,= aan het budget van de Kiesraad is toegevoegd voor de nieuwe versie van de ondersteunende software? Kunt u aangeven waardoor het verschil kan worden verklaard tussen het bedrag in het jaarverslag (€ 897.000,=) en het genoemde bedrag in de tweede suppletoire begroting?
Zie antwoord vraag 3.
Nu in de memorie van toelichting bij de begroting voor 2019 (TK 35 000 IIB, nr. 3, blz. 25) wordt aangegeven dat het vervangen van de huidige ondersteunende software door een geheel nieuwe versie van de software (vervanging OSV) bestaat uit een proces van advisering, ontwikkeling, toetsing en beoordeling, dient zich de vraag aan: zijn al deze onderdelen in 2019 afgerond?
In de memorie van toelichting bij de begroting 2019 is door de Kiesraad gemeld dat er belangrijke aanpassingen op het punt van de verkiezingssoftware waren voorzien (advisering, ontwikkeling, toetsing, beoordeling). Dat betrof aanpassingen in OSV voor de verkiezingen die in 2019 zijn gehouden en de testen/toetsing die de Kiesraad daarvoor heeft (laten) uitvoeren. Dat werk is in 2019 afgerond.
Bestaat de vervanging van de huidige ondersteunende software uit het «repareren» van vastgestelde tekortkomingen in de software of is er sprake van de aanschaf van een geheel nieuw softwarepakket? Aan wie en op welke wijze is de opdracht tot vervanging gegund? Bestaat de vervangende software uit dezelfde functionaliteiten als het ondersteunen en controleren van de kandidaatstelling, het vaststellen van de uitslag en het bepalen van de zetelverdeling?
Voor komende verkiezingen wordt een nieuwe versie gemaakt van de programmatuur die de Kiesraad al in gebruik had. De programmatuur van de Kiesraad is gebaseerd op programmatuur dat voor de Duitse overheid, in casu het Statisches Bundesambt, is ontwikkeld en waarvan de Kiesraad van de betreffende autoriteiten in 2009et gebruiksrecht heeft gekregen. Dat gebruiksrecht houdt ook in dat de Kiesraad gebruik kan maken van doorontwikkelingen die de Duitse overheid op de programmatuur heeft laten plaatsvinden. Daar wordt voor de nieuwe versie van de ondersteunende software gebruik van gemaakt. De nieuwe versie van de programmatuur kent net als de huidige versie modules voor de kandidaatstelling en modules voor de uitslagberekening.
Herinnert u zich dat bij de tweede suppletoire begroting 2019 met betrekking tot «vervanging OSV» is aangegeven: «Voor deze nieuwe versie en het beheer daarvan is een meerjarige verplichting aangegaan.»? Kunt u aangeven wat de reden is dat een meerjarige verplichting is aangegaan wanneer op korte termijn een nieuw digitaal hulpmiddel zal worden aanbesteed?
De reden is dat de betaling van de ontwikkeling van de nieuwe versie voor een deel in 2019 (bij het geven van de opdracht) en voor een deel in 2020/2021 (bij oplevering en acceptatie) plaatsvindt.
Kunt u aangeven wat het verschil tussen «vervanging OSV» zal zijn en het nieuwe digitale hulpmiddel? Welke aanvullende functionaliteiten of (veiligheids)waarborgen zal het nieuwe digitale hulpmiddel bevatten? Zijn deze taken ook uit te voeren met de «vervanging OSV»-software? Zo ja, op grond waarvan zal dan tot aanbesteding van een nieuw digitaal hulpmiddel overgegaan moeten worden? Op welke datum verwacht u tot aanbesteding te kunnen overgaan?
De Kiesraad is de eigenaar van OSV en daarmee ook de opdrachtgever voor het onderhoud van OSV. De Kiesraad heeft in het najaar van 2019 aan de leverancier die OSV onderhoudt opdracht gegeven om voor de komende verkiezingen een nieuwe versie van OSV op te leveren. Die opdracht heeft tot doel de eerder onderkende kwetsbaarheden in die programmatuur op te lossen. Zodra de leverancier de nieuwe versie oplevert zal de Kiesraad (acceptatie)testen laten uitvoeren om te controleren dat daadwerkelijk de kwetsbaarheden zijn opgelost.
De programmatuur voor het optellen van de stemmen en het berekenen van de zetelverdeling, in casu OSV, is één element van het digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag. De andere elementen zijn de computers om de programmatuur te gebruiken, de technische infrastructuur waar de computers gebruik van maken en de procedures/processen die moeten worden toegepast. In de brief van 12 december 20193 is aangegeven dat ook voor deze elementen wordt gekeken waar verbeteringen mogelijk zijn, om ook daar eerder geconstateerde kwetsbaarheden in te verminderen. Mijn planning is erop gericht om de Tweede Kamer daar voor het zomerreces van 2020 nader over te informeren, onder meer over het moment van aanbesteding.
Herinnert u zich dat op 14 maart 2019 de rapportage van het Beveiligingsonderzoek OSV door de Kiesraad is gepubliceerd? Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen in de rapportage (par. 3.2)? Kunt u aangeven op welke wijze deze aanbevelingen zijn betrokken bij de totstandkoming van «vervanging OSV»? Zijn de in het rapport aangegeven risico’s (4.1 risicomatrix en 4.2 hertest bestaande bevindingen) inmiddels ondervangen?
Zie antwoord vraag 8.
De coronacrisis en gevolgen voor ondernemers in de grensregio |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de precaire situatie waarin ondernemers in de grensregio’s zich begeven wanneer zij in het ene land wonen en in het andere land ingeschreven staan als ondernemer?
Het kabinet heeft vanwege de coronacrisis voor ondernemers een aantal maatregelen genomen, zoals de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Het kabinet is bekend met de vragen en zorgen die leven over de situatie van grensarbeiders, waarover onder andere met de Grensinfopunten contact is.
Het kabinet wil voorkomen dat in grenssituaties de zelfstandige ondernemers tussen wal en schip terechtkomen. Daarom wordt erin voorzien dat de zelfstandige die in Nederland woont en buiten Nederland zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandig beroep uitoefent, aanspraak kan maken op bijstand voor levensonderhoud en andersom (wonen buiten Nederland maar bedrijf/beroep in Nederland) aanspraak kan maken op bijstand voor bedrijfskapitaal.
Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat zelfstandig ondernemers die in Nederland woonachtig zijn, óf hun bedrijf in Nederland hebben gevestigd, op goede wijze ondersteund kunnen worden, rekening houdend met het territorialiteitsbeginsel uit de bijstand. Dit is uitgewerkt in een ministeriële regeling.
De «reguliere» uitvoering van de Tozo wordt verzorgd door gemeenten. De Staatssecretaris van SZW heeft met de gemeenten besproken op welke wijze de uitvoering van de Tozo in grenssituaties op de beste wijze vorm kan worden gegeven. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd middels een brief op 24 april jongstleden (Kamerstuk 35 420, nr. 31). De in deze brief aangekondigde ministeriële regeling is op 1 mei gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2020, nr. 24833) en treedt op 8 mei 2020 in werking.
De zelfstandige die in de buurlanden woont en in Nederland zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandig beroep uitoefent, kan aanspraak maken op bijstand voor levensonderhoud (het reguliere «Leefloon» in België en het tijdelijk versoepelde «Arbeitslosengeld II» in Duitsland). En andersom, de zelfstandige die in Nederland woont maar in de buurlanden zijn bedrijf heeft c.q. zijn zelfstandige beroep uitoefent, kan aanspraak maken op bijstand voor bedrijfskapitaal in zijn werkland (de nog te introduceren «Corona-lening» in Vlaanderen en de KfW-Schnellkredit in Nedersaksen of Noordrijn-Westfalen).
Rechtspersonen of natuurlijke personen die in het buitenland gevestigd zijn en werkgever zijn van in Nederland sociaalverzekerde werknemers, kunnen ook een beroep doen op de NOW. Buitenlandse werkgevers komen derhalve ook in aanmerking voor subsidie voor zover zij werknemers in dienst hebben die in Nederland sociaalverzekerd zijn. Voor zover een werkgever werknemers in dienst heeft voor wie niet geldt dat ze sociaal verzekerd zijn in Nederland, worden de lonen van die werknemers niet meegeteld voor de berekening van de loonsom waarover subsidie ontvangen wordt. Zie daarvoor ook de Kamerbrief over de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid van 31 maart 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 8).
Op welke termijn verwacht u meer duidelijkheid te kunnen geven over de ondersteuning van deze groep? Vindt bij de uitwerking hiervan ook afstemming plaats met de grensinfopunten om knelpunten en oplossingsrichtingen zo helder mogelijk te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan bij de uitwerking hiervan worden bezien hoe voor deze groep ondernemers omstandigheden kunnen worden geformuleerd waarin bijvoorbeeld het woon- of vestigingsvereiste kan worden losgelaten bij aanvraag voor steunmaatregelen, of het land waar men sociaal verzekerd is als richtlijn kan worden gehanteerd, zodat zij niet op de bijstand zijn aangewezen en/of het voortbestaan van hun onderneming acuut in gevaar zou komen?
Zie antwoord vraag 1.
De hoge kosten van rouwvervoer voor overleden coronapatiënten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat de kosten voor rouwvervoer van overleden coronapatiënten, die zijn overgeplaatst naar andere ziekenhuizen in verband met capaciteitsgebrek, worden doorberekend aan de nabestaanden?1
Helaas komt het inderdaad voor dat de extra kosten van rouwvervoer in verband met overplaatsingen van coronapatiënten naar andere ziekenhuizen worden doorberekend aan de nabestaanden. Het betreft hier reële, door de uitvaartondernemer gemaakte kosten. Gelukkig is overplaatsing wegens capaciteitsgebrek naar andere ziekenhuizen zeer sterk afgenomen.
Deelt u de mening dat, gezien de aangepaste omstandigheden waarin uitvaarten nu moeten plaatsvinden en de overmacht in deze bijzondere situatie, dit onwenselijk is?
Ik vind het in zijn algemeenheid vervelend en onwenselijk wanneer nabestaanden onverwachts met hoge kosten voor de uitvaart te maken krijgen. Uit cijfers van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding kan worden afgeleid dat ongeveer 80 personen in een ander ziekenhuis dan in hun woonplaats aan Corona zijn overleden. Uit de ervaringspraktijk bij uitvaartondernemers blijkt dat het grootste deel van overledenen is verzekerd. Afhankelijk van het type verzekering kan hier een maximumbedrag aan zijn verbonden. De kosten van het rouwvervoer van de overledene worden in verreweg de meeste gevallen gedekt door de uitvaartverzekering, ook als deze kosten hoger uitvallen door vervoer vanuit een andere locatie. Het Verbond van verzekeraars geeft aan dat als nabestaanden door omstandigheden op serieuze financiële problemen stuiten er in de praktijk bereidheid is bij uitvaartverzekeraars om naar een oplossing te zoeken. Nabestaanden wordt geadviseerd in die situatie altijd in overleg te treden met de uitvaartverzekeraar.
Wanneer overledenen geen uitvaartverzekering hebben afgesloten, dan speelt de verzekeraar geen rol en komt de rekening van onder andere dit vervoer bij de nabestaanden te liggen. Soms maken uitvaartondernemingen, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze periode, een uitzondering en brengen zij de vervoerskosten na overlijden als gevolg van het coronavirus in een ziekenhuis ver van huis niet of tegen kostprijs in rekening bij de nabestaanden.
Ik juich coulance van uitvaartverzekeraars en uitvaartondernemingen van harte toe en hoop dat andere uitvaartverzekeraars en uitvaartondernemingen zich een dergelijke coulance ook kunnen veroorloven. Ik begrijp heel goed dat voor de nabestaanden van overleden Corona patiënten die deze extra vervoerskosten niet vergoed kunnen krijgen, deze hoge kosten extra vervelend zijn. Mogelijk gaat het om zo’n dertig mensen. Ik ben bereid deze extra kosten te dragen en heb de Ombudsman voor het Uitvaartwezen bereid gevonden om als aanspreekpunt voor eventuele gedupeerden te dienen. De extra kosten voor vervoer van hun overleden dierbare zullen door mijn ministerie worden vergoed.
Bent u bereid bij uitvaartverzekeraars aan te dringen op vergoeding van deze kosten of een voorziening te creëren zodat deze kosten wél kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De aardbevingen van 22 en 23 maart ten tijde van Corona. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de aardbevingen op 22 en 23 maart 2020 en de aardbevingen van de afgelopen week? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. Wij zijn op de hoogte van de aardbevingen die plaatsvonden bij Krewerd en Thesinge op 22 en 23 maart jl. Wij kunnen ons goed voorstellen dat de bewoners hier opnieuw van zijn geschrokken en dat deze hun gevoel van veiligheid negatief hebben beïnvloed. Dit onderstreept het belang van zowel versnelling van de versterkingsoperatie, zoals omschreven in de op 23 januari jl. aan uw Kamer gestuurde brief (Kamerstuk 33 529, nr. 718), een voortvarende schadeafhandeling en het zo snel als mogelijk beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld.
Wat is uw reactie op het feit dat juist op de dag dat de overheid een noodbericht (NL-alert) verstuurt met de oproep veilig thuis te blijven het opnieuw door drie aardbevingen pijnlijk duidelijk wordt dat veel Groningers niet veilig thuis zijn? Maakt dit het «overheidsfalen van on-Nederlandse proporties», zoals u het noemde nog pijnlijker duidelijk?
Wij realiseren ons dat als gevolg van de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus het belang en de betekenis van het hebben van een goede en veilige woning nog eens extra wordt benadrukt. Dit is ook de strekking van het door u aangehaalde interview met mevrouw Leilani Farha, speciaal VN-rapporteur voor huisvesting. Daarbij merken wij wel op dat haar uitlatingen betrekking hebben op de situatie van dak- en thuislozen overal ter wereld en van bewoners van overbevolkte sloppenwijken in ontwikkelingslanden.
Ben u ervan op de hoogte dat de Verenigde Naties (VN) vorige week uitspraken dat «huisvesting de frontlinie tegen corona is»? Betekent dit voor u dat zorgen voor een veilig thuis voor iedereen nu topprioriteit heeft? Welke maatregelen gaat u nu nemen voor Groningers in een onveilig huis?2
Zie antwoord vraag 2.
Zijn door de aardbevingen op 22 en 23 maart grenswaarden van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) overschreden? Zo ja, welke vormen van ingrijpen horen bij daarbij?3
In de Mijnbouwregeling heb ik vastgelegd op welke wijze NAM de ontwikkelingen in seismiciteit moet monitoren en analyseren. Daarvoor heb ik monitoringsparameters vastgelegd met bijbehorende grenswaarden. Niet alleen bij een zwaardere beving kan een grenswaarde worden overschreden, maar ook door een reeks kleine bevingen («trend»). Als dat gebeurt moet NAM een analyse maken. Die analyse wordt beoordeeld door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarbij SodM mij adviseert over eventuele maatregelen. Ik heb de bevoegdheid om te allen tijde in de winning in te grijpen als de veiligheidssituatie daar aanleiding toe geeft.
Door de aardbevingen op 22 en 23 maart jl. zijn geen grenswaarden overschreden. Het aantal aardbevingen met magnitude 1,5 of hoger in de eerste drie maanden van 2020 is niet groter dan in dezelfde periode in de afgelopen jaren.
Waar kunnen de mensen terecht die bang zijn omdat ze naar buiten moeten kunnen vluchten bij een zwaardere beving, maar vanwege corona binnen dienen te blijven? Waar kunnen zij naar toe bellen?
De kans op een zware aardbeving wordt vanwege de daling van de gaswinning steeds kleiner. Zo blijkt uit een korte review van SodM van de jaarlijkse risicoanalyse, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 740).
In verband met de uitbraak van het coronavirus wordt iedereen geacht zoveel mogelijk thuis te blijven. Wanneer het, in het geval van een aardbeving, noodzakelijk is voor de veiligheid dat mensen hun huis verlaten, kan dit vanzelfsprekend. De veiligheidsregio Groningen staat dag en nacht klaar in geval van calamiteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat terwijl de drie aardbevingen ‘s avonds en ‘s nachts plaatsvonden, de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) niet meer ‘s avonds bereikbaar was vanwege corona? Kunt u zorgen dat zij zo spedig mogelijk wel weer ‘s avonds bereikbaar zijn? Zo nee, waarom niet en voor welk alternatief gaat u zorgen?4
De TCMG heeft als gevolg van de coronacrisis uit voorzorg alle tussen 16 maart en 7 april 2020 geplande schade-opnames geannuleerd (Kamerstuk 33 529, nr. 737). Dit is gedaan om de veiligheid van de schademelders en TCMG-medewerkers/deskundigen te waarborgen. De TCMG sluit daarbij aan bij de adviezen van het kabinet en deskundigen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Doordat er op dit moment geen schade-opnames uitgevoerd of ingepland kunnen worden, is er veel minder telefonisch contact met schademelders. De TCMG heeft de openingstijden van het Serviceloket hierop aangepast. Het loket is van maandag tot en met zaterdag telefonisch bereikbaar van 08.00 tot 17.30 uur. Met deze aanpassing is het loket ’s avonds niet meer telefonisch bereikbaar. De TCMG zet zich op dit moment in om de schadeafhandeling van de reeds lopende dossiers zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Ook medewerkers van het Serviceloket worden hiervoor ingezet. Daarnaast blijft de TCMG voor vragen bereikbaar via de gebruikelijke kanalen, zoals e-mail, sociale media, en waar mogelijk via de zaakbegeleider.
In de afgelopen periode heeft de TCMG onderzocht welke mogelijkheden er zijn om op een verantwoorde wijze een vorm van schade-opname te hervatten. De TCMG heeft op 1 april jl. aangegeven te zijn gestart met een kleinschalige proef met schade-opnames op afstand via smartphone of tablet bij woningen. Een onafhankelijke deskundige en een zaakbegeleider kijken dan live via de camera met een bewoner mee. Daarnaast stuurt de TCMG weer deskundigen op pad voor schade-opnames in grote, nu leegstaande panden, zoals horeca, grote winkelpanden, kerken- en schoolgebouwen.
De TCMG is doordrongen van de hogere mate van urgentie bij een mogelijk acuut onveilige situatie (AOS). Het team AOS is erop ingericht om ook tijdens de coronacrisis adequaat op te treden. De TCMG gaat daarom wel door met het uitvoeren van inspecties ten behoeve van AOS-meldingen. Een AOS kan zowel telefonisch als digitaal worden gemeld bij de TCMG. Op de site van de TCMG staat aangegeven welke stappen er volgen na een dergelijke melding.5
Zoals hiervoor omgeschreven heeft de TCMG als gevolg van de coronacrisis maatregelen genomen. De TCMG heeft mij laten weten dat bij calamiteit er snel opgeschakeld kan worden.
Kunnen bewoners sneller naar een van de vele leegstaande wisselwoningen wanneer zij daar behoefte aan hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover er sprake is van leegstand van wisselwoningen, is deze inmiddels volledig toegewezen aan de projecten waarbij binnen enkele maanden wordt gestart met de werkzaamheden aan de woningen. Wanneer bewoners bij deze projecten behoefte hebben om de wisselwoning eerder te betrekken, wordt gekeken naar mogelijkheden om daarmee het uitvoeringsproces te versnellen. Daarnaast heeft Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de mogelijkheid om op basis van medische noodzaak of sociaal maatschappelijke redenen bewoners eerder over te plaatsen naar een wisselwoning of toegang te bieden tot een rustwoning.
Op welke wijze gaat u ingrijpen in het versterkingsproces, nu nogmaals blijkt dat de aardbevingen doorgaan ondanks het winnen van minder gas uit het Groningenveld?
Voor een uitgebreide toelichting op versnelling van de versterking verwijzen wij u naar onze brief van 23 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 718). De noodzaak tot versterking van woningen wordt bepaald door de kans op een zware aardbeving, zwaarder dan tot nu toe in Groningen heeft plaatsgevonden. Die kans neemt af als gevolg van de snel dalende gaswinning. Dit volgt uit de jaarlijkse risicoanalyse van SodM ten aanzien van de gaswinning in Groningen. Daaruit blijk dat de kans op een beving met een magnitude van 3,6 of hoger in 2020 afneemt van 12,5% naar 5%. Dit neemt niet weg dat ook na volledige beëindiging van de winning lichtere aardbevingen kunnen optreden. Het spreekt voor zich dat alle schade die dit aan gebouwen veroorzaakt wordt vergoed of hersteld.
Deelt u de mening dat iedere crisis een stevige aanpak van de overheid vraagt om gedupeerden te helpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij delen deze mening. Juist om die reden is besloten om zowel de schadeafhandeling als de versterking van woningen volledig in publieke handen uit te voeren, zonder bemoeienis van NAM.
Bent u bereid het bedrijf dat zo graag de toekomst van Groningen bepaalt, namelijk Shell, om extra geld te vragen om ervoor te zorgen dat mensen versneld geholpen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle kosten van de versterking die nodig zijn voor de veiligheid, inclusief uitvoeringskosten en versnellingsmaatregelen die allemaal in gang zijn gezet, komen voor rekening van NAM en uiteindelijk ook haar aandeelhouders.
De beknotting van de persvrijheid op Aruba |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting dat zeker in tijden van coronacrisis journalisten hun werk moeten kunnen blijven doen en de bevolking moeten kunnen informeren?
Met het oog op het tegengaan van het COVID-19 virus heeft de Arubaanse regering maatregelen getroffen waaronder het instellen van een avondklok. De wettelijke basis hiervoor is een ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 16, eerste lid, van de Calamiteitenverordening (AB 1989 no. 51). In deze ministeriële regeling is bepaald dat alleen mensen die in deze ministeriële regeling vastgelegde uitzonderinggrond hebben zich tijdens deze avondklok buiten mogen begeven. Voor journalisten is er geen uitzonderingsgrond opgenomen.
Het is juist in een moeilijke periode als deze van belang dat burgers zowel door de overheid als door onafhankelijke journalisten geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen in hun omgeving. Deze zorgen zijn daarom begrijpelijk. Ik kan u inmiddels melden dat de autoriteiten op Aruba een werkwijze hanteren waarbij tijdens de avondklok drie journalisten toestemming krijgen om op straat te zijn.
Hoe beoordeelt u in dit verband dat journalisten op Aruba als gevolg van een avondklok hun werk niet meer kunnen doen? Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving deze beperking van de persvrijheid heeft plaatsgevonden?1
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van journalisten op Aruba, die in hun protest steun krijgen van de Nederlandse Vereniging van journalisten (NVJ)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Arubaanse journaliste Sharina Henriquez op 22 maart 2020 tijdens haar werk in de boeien werd geslagen en een boete kreeg van zo’n 500 euro? Hoe verklaart u dat «werkbriefjes» die in Aruba aan journalisten worden verstrekt door de politie niet worden erkend?
Mij is bekend dat mevrouw Henriquez op 22 maart na 21.00 uur lokale tijd ten tijde van de avondklok is gearresteerd. De werkbriefjes werden niet erkend omdat journalisten niet onder de uitzonderingsgrond vallen, zoals beschreven in voorgaand antwoord. Dit incident vond plaats voordat er overeenstemming was over de werkwijze waarbij drie journalisten tijdens de avondklok op straat mogen zijn.
Bent u bereid in de voorwaarden voor hulp aan Aruba op te nemen dat journalisten een vitaal beroep hebben en ook nu in vrijheid hun werk moeten kunnen doen?
Ik zie, gelet op de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3, geen reden om de gevraagde voorwaarden als voorwaarden voor hulp op te nemen.
Het fysiek bijwonen van Provinciale Statenvergaderingen gedurende de coronacrisis |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de oproep van de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland aan de Flevolandse Statenleden (met kenmerk 2575627) om op woensdag 25 maart alsnog fysiek de Provinciale Statenvergadering bij te wonen, nadat deze vergadering eerst was geannuleerd?
Ik heb begrepen dat de vergadering aanvankelijk doorgang zou hebben vanwege onderwerpen met een groot economisch belang. Daarnaast stonden er enkele hamerstukken op de agenda zoals voorgesteld door de procedurecommissie, waaronder het vaststellen van de verordening op de vertrouwenscommissie ten behoeve van de herbenoeming van de commissaris van de Koning.
Inmiddels heb ik het signaal ontvangen dat provinciale staten van Flevoland hebben besloten alle fysieke vergaderingen tot nader order uit te stellen, dit in verband met het corona-virus.
Bent u bekend met het feit dat onder andere de herbenoeming van de CdK dan op de agenda staat?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u signalen ontvangen dat er binnenkort nog meer Provinciale Statenvergaderingen doorgang zullen vinden? Zo ja, in welke provincie(s)?
Ik heb geen signalen in die richting ontvangen.
Deelt u de opvatting dat overheden in deze tijd het goede voorbeeld moeten geven, aangezien alle Nederlanders is gevraagd hun activiteiten de komende weken drastisch in te perken ten behoeve van de volksgezondheid?
Indachtig de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen van het kabinet, heeft het Ministerie van BZK decentrale overheden opgeroepen slechts indien strikt noodzakelijk ter besluitvorming in fysieke vergadering bijeen te komen. Het beeld is dat aan die oproep breed gehoor wordt gegeven. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar, zoals de bestrijding van het corona-virus maar ook aangelegenheden die van een groot economisch belang zijn.
Uiteindelijk is de beslissing om al dan niet te vergaderen aan provinciale staten, als democratisch gekozen orgaan, en niet aan de commissaris van de Koning of de Minister van BZK. Ik heb er alle vertrouwen in dat provinciale staten hier in de huidige situatie verantwoorde keuzes in maken. Daarbij wijs ik erop dat zij ook voor een digitale beraadslaging kunnen kiezen. In een digitale beraadslaging kan echter niet gestemd worden. Wel is het zo dat als over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, het voorstel is aangenomen (artikel 32 lid 3 Provinciewet). Indien ten minste één lid om stemming vraagt, dient alsnog een fysieke vergadering te worden gehouden om over het voorstel te kunnen stemmen.
Hoe verhouden de risico’s voor de volksgezondheid zich tot het verzoek van een CdK om de Statenleden fysiek bijeen te laten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de CdK’s te instrueren alle Provinciale Statenvergaderingen die niet met de coronacrisis te maken hebben uit te stellen, inclusief eventuele herbenoemingen van CdK’s?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met een CdK met wie u van mening verschilt over het doorgang laten vinden van een Provinciale Statenvergadering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te werken aan de wettelijke mogelijkheid voor provincies om de besluitvorming digitaal plaats te laten vinden, in het geval dat de huidige crisismaatregelen worden verlengd? Zo ja, wanneer wordt dit voorstel verwacht? Zo nee, waarom niet?
De Provinciewet gaat uit van fysieke openbare statenvergaderingen; dit is en blijft een belangrijk uitgangspunt in ons staatsrecht. Provinciale staten staan als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging aan het hoofd van de provincie. Zij stellen de algemeen verbindende voorschriften en de begroting vast, benoemen de gedeputeerden en bepalen de hoofdlijnen van het beleid. De openbaarheid van hun vergaderingen en het stemmen zonder last zijn in de Grondwet vastgelegd; beide komen in een fysieke vergadering het best tot hun recht.
Digitale besluitvorming door provinciale staten is thans juridisch niet mogelijk. Ik ben echter van mening dat daar in deze uitzonderlijke omstandigheden een tijdelijke uitzondering op moet komen, mits de openbaarheid van statenvergaderingen behouden blijft en voor zolang een openbare fysieke vergadering niet of niet goed mogelijk is, teneinde de continuïteit van het bestuur en de rechtmatigheid van besluitvorming te waarborgen. Met het oog op de vele gewichtige maatschappelijke opgaven is het van groot belang dat het openbaar bestuur zoveel mogelijk blijft functioneren. Afgaande op de eerste signalen vorige week, heb ik de voorbereidingen voor een tijdelijke voorziening direct ter hand genomen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk bereiken.
Vergaderingen van gedeputeerde staten zijn besloten. De besluiten die gedeputeerde staten (of de afzonderlijke leden in mandaat) nemen, hebben een overwegend voorbereidend en uitvoerend karakter. Dat maakt dat voor gedeputeerde staten digitale besluitvorming op grond van de Provinciewet thans al mogelijk is. Mijn ministerie heeft vorige week overigens direct in voorlichting over de bestaande mogelijkheden voorzien.
Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over digitale besluitvorming in gemeenten en provincies (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2223).
Digitale besluitvorming in gemeenten en provincies |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de brief van de Nederlandse Vereniging van Raadsleden, Vereniging van Griffiers, StatenlidNu en de Vereniging Nederlandse gemeenten van 20 maart 2020 over digitale besluitvorming?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor het functioneren van de lokale democratie essentiële rechtsgeldige besluiten genomen moeten kunnen worden en dat, vanwege de corona-crisis, het aantal fysieke Raads- en Statenvergaderingen en stemmingen tot een absoluut minimum moet worden beperkt?
Indachtig de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen van het kabinet, heeft mijn ministerie decentrale overheden opgeroepen slechts indien strikt noodzakelijk ter besluitvorming in fysieke vergadering bijeen te komen. Het beeld is dat aan die oproep breed gehoor wordt gegeven. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar, zoals de directe bestrijding van het corona-virus maar ook aangelegenheden die van een groot economisch belang zijn.
Uiteindelijk is de beslissing om al dan niet te vergaderen aan gemeenteraden respectievelijk provinciale staten, als democratisch gekozen orgaan. Ik heb er alle vertrouwen in dat zij hier in de huidige situatie verantwoorde keuzes in maken. Daarbij wijs ik erop dat zij ook voor een digitale beraadslaging kunnen kiezen. In een digitale beraadslaging kan echter niet gestemd worden. Wel is het zo dat als over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, het voorstel is aangenomen (artikel 32 lid 3 Gemeentewet; artikel 32 lid 3 Provinciewet). Indien ten minste één lid om stemming vraagt, dient alsnog een fysieke vergadering te worden gehouden om over het voorstel te kunnen stemmen.
Deelt u de wens van de opstellers van de genoemde brief dat het mogelijk zou moeten worden om via digitale wijze rechtsgeldige besluiten te nemen? Zo ja, bent u dan ook voornemens om op korte termijn met de benodigde voorstellen tot wetswijzigingen daartoe te komen? Zo nee, waarom niet?
De Gemeentewet gaat uit van fysieke openbare raadsvergaderingen; dit is en blijft een belangrijk uitgangspunt in ons staatsrecht. De raad staat als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging aan het hoofd van de gemeente. Zij stelt de algemeen verbindende voorschriften en de begroting vast, benoemt de wethouders en bepaalt de hoofdlijnen van het beleid. De openbaarheid van haar vergaderingen en het stemmen zonder last zijn in de Grondwet vastgelegd; beide komen in een fysieke vergadering het best tot hun recht.
Digitale besluitvorming door gemeenteraden is thans juridisch niet mogelijk. Ik ben echter van mening dat daar in deze uitzonderlijke omstandigheden een tijdelijke uitzondering op moet komen, mits de openbaarheid van raadsvergaderingen behouden blijft en voor zolang een openbare fysieke vergadering niet of niet goed mogelijk is, teneinde de continuïteit van het bestuur en de rechtmatigheid van besluitvorming te waarborgen. Met het oog op de vele gewichtige maatschappelijke opgaven is het van groot belang dat het openbaar bestuur zoveel mogelijk blijft functioneren. Afgaande op de eerste signalen vorige week, heb ik de voorbereidingen voor een tijdelijke voorziening direct ter hand genomen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk bereiken.
Collegevergaderingen zijn besloten. De besluiten die het college (of de afzonderlijke leden in mandaat) neemt, hebben een overwegend voorbereidend en uitvoerend karakter. Dat maakt dat voor colleges digitale besluitvorming op grond van de Gemeentewet thans al mogelijk is. Mijn ministerie heeft vorige week overigens direct in voorlichting over de bestaande mogelijkheden voorzien.
Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Baudet (FvD) over het fysiek bijwonen van Provinciale Statenvergaderingen gedurende de coronacrisis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2224).
Alle berichtgeving omtrent het coronavirus. |
|
Henk Krol (50PLUS), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u toelichten hoe het kan dat driekwart van de overleden coronapatiënten niet op een intensive care (IC)-afdeling heeft gelegen?
Goed medisch handelen is altijd het uitgangspunt, wanneer de behandelend arts met een patiënt en diens naasten de voor- en nadelen van een IC-opname afweegt. Intensivisten beoordelen of opname op de IC medisch zinvol is omdat er uitzicht is op genezing, en wat de mogelijke gevolgen van de behandeling op de IC zijn. Dit geldt voor alle patiënten die op de IC terecht komen – zowel voor COVID-19 patiënten als voor patiënten die om andere medische redenen IC-zorg nodig hebben.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over extra maatregelen voor mantelzorgers?1
We volgen de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor al die 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naaste verzorgen onder deze moeilijke omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld brengen. Aanvullend hierop heeft VWS samen met MantelzorgNL ook via de verschillende communicatie kanalen de waardering geuit voor de grote inzet van mantelzorgers nu in deze moeilijke tijden. De maatregelen van het kabinet die gelden tot 28 april 2020, hebben verdergaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet het hele gezin (huishouden) thuisblijven als er een zieke in huis is en wordt dagbesteding verder afgeschaald. We willen stimuleren dat mantelzorgers zich vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Verder is in overleg met partijen de richtlijn mantelzorg ontwikkeld met de verschillende vormen van ondersteuning en zorg voor mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Deze richtlijn is nu goedgekeurd door het RIVM en wordt gepubliceerd op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met mantelorganisaties in hoeverre opvang van kinderen gewenst is?
Ja. Via MantelzorgNL komen hierover summier de eerste signalen binnen en voeren we hierover ook nog met andere partijen gesprekken.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over het komen tot een noodplan voor ouderen?2
Het kabinet werkt langs drie lijnen aan de situatie voor kwetsbare ouderen en mensen thuis:
Waarom is ervoor gekozen om Sanquin bloed te laten testen op antistoffen om te monitoren hoe de verspreiding verloopt en niet voor een representatief onderzoek onder heel de Nederlandse bevolking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is hiervoor gekozen, omdat Sanquin beschikt over de structuur en logistiek om een dergelijk onderzoek snel uit te voeren.
Wanneer wordt bekend of de periode van sociale afstand moet worden verlengd?
Het kabinet heeft hier op dinsdag 31 maart jl. een besluit over genomen.4 Een volgend besluit wordt in de week voorafgaand aan 28 april genomen.
Moeten de zorgmedewerkers die extra worden ingezet een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) hebben? Zo ja, is een versnelde procedure mogelijk?
Een wettelijke VOG verplichting in de zorg geldt voor instellingen die zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen en instellingen die geestelijke gezondheidszorg verlenen die onder de zorgverzekering valt en waar cliënten blijven overnachten. Indien er een verhoogd risico is voor kwetsbare personen, is het wenselijk dat een zorginstelling een VOG verlangt van zijn medewerkers. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als een zorgmedewerker zonder toezicht werkt met een patiënt of cliënt. Het is echter aan de zorginstelling zelf om te bepalen of zij een VOG verlangen van hun medewerkers. Wanneer een extra zorgmedewerker een VOG nodig heeft, kan hij deze met spoed aanvragen. Voor het aanvragen van de VOG voor cruciale beroepsgroepen, zoals zorg en kinderopvang, heeft Justis een spoedprocedure beschikbaar gemaakt. Indien er geen bezwaren bestaan kan de VOG uiterlijk binnen 5 werkdagen worden verstrekt. Dit is onder voorbehoud van de postbezorging zoals het nu plaatsvindt.
Justis beoordeelt elke dag of de dienstverlening doorgang kan blijven vinden.
Actuele informatie hierover is als nieuwsbericht te vinden op www.justis.nl.
Welke richtlijnen binnen het verpleeghuis heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevaardigd over het omgaan met het coronavirus, nu de noodmaatregel om geen bezoek toe te laten is afgekondigd?
In verpleeghuizen gelden ook de hygiënerichtlijnen die worden voorgeschreven door het RIVM, namelijk géén handen schudden, vaak handen wassen, hoesten in de elleboog en papierenzakdoekjes éénmalig gebruiken. Daarnaast zijn er richtlijnen van het RIVM hoe te handelen wanneer een zorgmedewerker gezondheidsklachten heeft en hoe te handelen wanneer er een (verdenking van) besmetting met het coronavirus bestaat. Op de RIVM website staan de richtlijnen aangegeven, ook voor het testbeleid.
Kunt u de stand van zaken geven over de verdeling van beschermingsmiddelen onder organisaties binnen wijkverpleging en thuiszorg?
Graag verwijs ik naar het nieuwe verdeelmodel dat Minister voor Medische Zorg en Sport op 11 april jl. in overleg met partijen uit de zorg vastgesteld heeft voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Als er nieuwe mondkapjes beschikbaar komen uit inkoop of eigen productie gaan die naar plekken waar ze het meest nodig zijn. Dat zijn zorgverleners in het ziekenhuis, maar evengoed zorgverleners in verpleegtehuizen en op andere plekken waar Corona-patiënten intensief worden behandeld. In factsheets is het verdeelmodel nader uitgelegd.
Wat is de stand van zaken van de communicatie over ontwikkelingen rondom het coronavirus richting laaggeletterden en anderstaligen?
Informatievoorziening en communicatievormen voor specifieke doelgroepen, waaronder laaggeletterden en anderstaligen, hebben onze bijzondere aandacht:
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie over geen leeftijdsgrenzen hanteren?3
Ik heb tijdens het plenair debat van 26 maart jl. aangegeven dat er geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd bij de behandeling van COVID-19. Dit is uw Kamer ook eerder per brief medegedeeld. Graag verwijs ik verder naar mijn Kamerbrief van 7 april jl.6
Bent u voornemens landelijke sturing te organiseren voor het verdelen van de plekken op de IC’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn Kamerbrieven van 25 en 31 maart jl. en 7 april jl.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in staat de beschreven maatregelen uit het noodpakket tijdig en adequaat uit te voeren? Is er al een inschatting te maken hoeveel extra medewerkers hiervoor nodig zijn?
Het UWV heeft op 6 april jl. het loket voor de NOW-regeling opengesteld. Het kabinet heeft veel vertrouwen in UWV, en heeft grote waardering voor de wijze waarop UWV deze taak oppakt. Alleen al in de twee dagen is het aantal subsidieaanvragen voor de tegemoetkoming in de loonkosten de grens van 50.000 werkgevers gepasseerd; UWV is deze aan het verwerken waarna zo snel mogelijk de betalingen plaatsvinden.
Bent u van plan de sollicitatieplicht voor Werkloosheidswet (WW)-gerechtigden aan te passen of op te schorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook in deze lastige tijden blijft UWV werkzoekenden stimuleren om te solliciteren naar werk. Tegelijkertijd is duidelijk dat de dynamiek op de arbeidsmarkt sterk wordt geraakt door de coronamaatregelen. Voor velen is het lastig om werk te vinden, maar er zijn ook sectoren waar juist behoefte is aan extra personeel. De sollicitatieplicht blijft gehandhaafd. UWV heeft voldoende mogelijkheden om op individuele basis een goede afweging te maken hoe om te gaan met deze verplichtingen. Werkzoekenden kunnen naast solliciteren nog allerlei andere activiteiten ondernemen zoals het netwerk in beeld brengen, toekomstige acties formuleren, enzovoorts. Ook daartoe worden zij door UWV gestimuleerd.
Bij dit alles geldt dat als werkzoekenden niet aan hun sollicitatieplicht kunnen voldoen vanwege beperkingen door het coronavirus, bijvoorbeeld omdat een sollicitatiegesprek niet kan plaatsvinden, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering.
Bent u voornemens de aflopende WW-rechten te verlengen?
Het kabinet zet met de NOW-regeling vol in op het behoud van werkgelegenheid bij de werkgever. In plaats van de WW te verlengen, wordt zo de periode dat iemand in de WW komt voorkomen of wellicht uitgesteld. Generieke verlenging van de WW is momenteel niet aan de orde.
Bent u bereid in overleg met het UWV en met sociale partners te gaan hoe WW-gerechtigden direct en indirect ingezet kunnen worden in en ter ondersteuning van vitale sectoren?
Voor veel mensen is het vinden van een nieuwe baan in deze omstandigheden waarbij veel bedrijven zijn gesloten lastig. Aan de andere kant zijn er sectoren met vitale functies waar extra inzet welkom of zelfs noodzakelijk is. Er zijn al diverse matchingsinitiatieven van collega’s in specifieke sectoren zoals de zorg waar de nood hoog is. In samenwerking met UWV, sociale partners, bedrijfsleven, gemeenten en instellingen wordt gekeken naar waar snelle matches mogelijk zijn. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de regionale infrastructuur zoals werkgeverservicepunten en private intermediairs.
Bent u bereid de mogelijkheden van vrijwilligerswerk voor mensen met een WW-uitkering en of bijstand uit te breiden als het om gaat om werkzaamheden ter bestrijding van de coronacrisis?
Mensen met een bijstandsuitkering of WW-uitkering kunnen vrijwilligerswerk doen, mits zij daartoe vooraf toestemming hebben van de gemeente (in geval van de bijstand), of van UWV. Belangrijk is dat deze vrijwillige activiteiten niet in de weg staan aan deelname aan betaalde arbeid en geen regulier (betaald) werk verdringen. In geval van de WW moet er ook sprake zijn van onbetaalde arbeid, bij een instelling zonder winstoogmerk. Naar verwachting past ook het vrijwilligerswerk dat nu spontaan opkomt in het kader van de Coronacrisis binnen deze voorwaarden. Mocht uit de praktijk blijken dat toch versoepeling nodig is, dan is de Minister van SZW bereid daar naar te kijken. Het is overigens niet meer dan redelijk dat wanneer met de activiteiten ook de kans op besmetting bestaat, de organisatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd de nodige maatregelen treft om de vrijwilliger zelf goed te beschermen tegen besmetting met de Coronavirus.
In hoeverre heeft u bij de uitwerking van de noodmaatregelen rekening gehouden met het beperken van de administratieve lasten voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en bedrijven?
De uitwerking van de regeling nadert de afronding en zal naar verwachting op korte termijn worden gepubliceerd. Bij de uitwerking zijn gemeenten nauw betrokken en ook vertegenwoordigers van ondernemers zijn geconsulteerd. Bij de uitwerking is het beperkt houden van de administratieve lasten, zowel voor ondernemers als voor gemeenten, een belangrijk uitgangspunt. Daarbij geldt dat zorgvuldigheid en het beperken van frauderisico’s ook betracht moet worden en mogelijk niet al het misbruik en oneigenlijk gebruik ondervangen kan worden. Het kabinet streeft naar een goede balans daartussen, in het licht van de huidige situatie.
Bent u voornemens structurele steun te geven aan voedselbanken zodat cliënten de nodige voedingsmiddelen kunnen krijgen?
Een aantal voedselbanken kampt door het coronavirus met problemen, variërend van een gebrek aan ervaren personeel, te weinig aanvoer van voedsel, maar ook locaties die vanwege het coronavirus niet langer geschikt zijn voor de uitgifte van voedselpakketten. Voedselbanken proberen eerst lokaal een oplossing te zoeken. Een actieteam van de Ministeries van SZW en LNV, VNG en Voedselbanken Nederland is geformeerd om knelpunten te helpen oplossen. Is deze steun niet afdoende, dan kunnen voedselbanken als tijdelijke noodoplossing een beroep doen op het calamiteitenfonds. Dit wordt gevuld met middelen van Voedselbanken Nederland zelf en uit donaties. Er is eenmalig een subsidie van vier miljoen euro als vangnet voor het calamiteitenfonds beschikbaar gesteld door het kabinet. Dit gebeurt in het kader van de corona crisismaatregelen en mede ter invulling van de moties Klaver en Segers en Hijink c.s. De noodsteun van het kabinet is een vangnet voor als de middelen in het fonds onvoldoende blijken te zijn. Naast financiële steun wordt door tal van organisaties, lokaal en landelijk, ook op andere wijze ondersteuning aangeboden aan de voedselbanken. Met inzet van vrijwilligers, aanbod van voedsel en inzet van defensiemedewerkers worden voedselbanken geholpen hun belangrijke functie te blijven vervullen.
Deelt u de verwachting dat de gevolgen van de coronacrisis voor de inkomstenkant van de begroting waarschijnlijk veel groter zijn in omvang dan de gevolgen aan de uitgavenkant? Wanneer worden de eerste projecties verwacht over de gevolgen voor de inkomsten?
Het steunpakket leidt voor de korte termijn tot zowel meer uitgaven als minder belastinginkomsten, dit laatste vooral in de vorm van uitstel van betaling. Naast de getroffen maatregelen beperkt het kabinet de economische en financiële effecten van het coronavirus door de rijksbegroting de klap op laten vangen van een economische terugval. Door automatische stabilisatie stijgen de uitgaven voor werkloosheid (WW en bijstand) terwijl de belastinginkomsten uit bijvoorbeeld bedrijfswinsten en consumptie dalen. Doorgaans is de terugval in belastinginkomsten groter dan de toename van de uitgaven. De omvang van beide is op dit moment echter onzeker, dit hangt met name af van hoe het virus zich ontwikkelt. Het Centraal Planbureau heeft op 26 maart jl. enkele economische scenario’s gepubliceerd. Daarbij heeft het CPB ook gekeken naar het effect op de overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de bouwsector een grote rol kan spelen bij het weer aanjagen van de economie zodra de restricties in het kader van de coronacrisis worden opgeheven? Treft het kabinet voorbereidingen voor een snelle economische impuls, bijvoorbeeld door middel van extra investeringen in infrastructuur, woningbouw, waterbouw?
Ja, de bouwsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Net als op vele andere sectoren, raakt de coronacrisis ook de bouwsector. Omdat de bouw een terugval veelal pas later merkt, vindt het kabinet het belangrijk dat de bouw door de crisis heen kan blijven bouwen. Het woningtekort blijft immers groot en het kabinet wil de klimaatdoelen van de gebouwde omgeving niet in gevaar brengen. Daarom werkt het kabinet aan maatregelen om de bouw op gang te houden. Hiervoor zijn we in nauw contact met de sector, medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en andere partijen. De eerste stap is het protocol samen veilig werken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Milieu en Wonen met de sector hebben opgesteld. Daarnaast werkt het kabinet aan continuering van de besluitvorming op lokaal niveau om vergunningverlening zoveel mogelijk op peil te houden, zodat de orderportefeuille niet leegloopt en de woning- en utiliteitsbouw en de verduurzaming van bestaande gebouwen zoveel als mogelijk veilig verder kan.
Ook op het vlak van infrastructuurinvesteringen en waterbouw wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar projecten mogelijk naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. De mogelijkheden om investeringen in infrastructuur te versnellen zijn echter beperkt. Naar verwachting komen vooral de uitgaven voor regulier onderhoud en renovatie van infrastructuur hiervoor in aanmerking, omdat de juridische en bestuurlijke procedures die voorafgaan aan deze werkzaamheden relatief kort zijn. Een gezamenlijke «Taskforce Infra» van Rijkswaterstaat en brancheorganisaties brengt mogelijkheden in kaart om projecten te versnellen en werkzaamheden naar voren te halen. Dit zijn zowel voorstellen die direct uitvoerbaar zijn, als maatregelen voor over een half jaar en voor 2021.
Het Rijk en de bouw- en technieksector hebben ook afgesproken dat zij gezamenlijk blijven investeren in de bouw- en verduurzamingsopgaven voor de toekomst. Het is van groot maatschappelijk belang dat de sector, veilig kan doorbouwen. Het kabinet heeft vorig jaar besloten tot een woningbouwimpuls van 1 miljard euro, die vanaf juli in werking zal gaan, en een heffingsvermindering op de verhuurderheffing voor nieuwbouw. Daarnaast ondersteunt het kabinet de bouw met de regionale woondeals, innovatiesubsidies en subsidiemiddelen voor versnelling en opschaling in de renovatieopgave.
Kunt u een overzicht geven van de begrotingsinspanningen per EU-lidstaat in het kader van de coronacrisis tot nu toe?
Lidstaten hebben verscheidende maatregelen getroffen om de schok door de COVID-19 uitbraak op te vangen. De discretionaire maatregelen worden op dit moment geschat op 2% bbp. Hiernaast zijn liquiditeitsgaranties van meer dan 13% bbp aangekondigd.7 Vanwege landspecifieke omstandigheden verschillen de getroffen maatregelen per lidstaat.
Klopt het dat er door de verschillen in financiële slagkracht tussen EU-lidstaten er onherroepelijk ook grote verschillen ontstaan in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
Alle lidstaten doen hun uiterste om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis. De uitgangssituatie verschilt daarbij tussen lidstaten, onder andere wat betreft het niveau van de publieke schuld en de inrichting van automatische stabilisatoren. Met het activeren van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP wordt aan lidstaten de maximale ruimte gegeven hun overheidstekorten en schuld tijdelijk te laten oplopen, zodat zij alle noodzakelijke maatregelen kunnen nemen.
Deelt u de mening dat verschillen in de financiële slagkracht tussen EU-lidstaten niet mogen leiden tot grote verschillen in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
De crisis die Europa nu treft is ongekend en solidariteit met alle lidstaten is op dit moment van belang. Naast nationale maatregelen zijn ook gecoördineerde internationale maatregelen om deze reden noodzakelijk. Het kabinet onderschrijft dan ook het steunpakket vanuit de Europese Commissie van 37 miljard euro en de ondersteuning vanuit de EIB-groep, en staat open om meer initiatieven op dit vlak te bekijken binnen de bestaande kaders.
Deelt u de zienswijze dat als er in de eurozone wordt overgegaan tot een vorm van mutualisatie van schulden ter financiering van de gevolgen van de coronacrisis, de inzet altijd gelimiteerd zal zijn, waardoor de Europese Centrale Bank (ECB) waarschijnlijk alsnog met alle middelen moet optreden? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB beslist onafhankelijk over de inzet van haar monetaire instrumentarium. Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier door de eurozonelidstaten, afgezien van schulduitgifte die plaatsvindt in het kader van ESM-steunprogramma´s met bijbehorende voorwaarden, ongewenst is. De algemene positie van het kabinet t.a.v. schuldmutualisatie is weergegeven in mijn recente brief aan uw Kamer over veilige activa.8
Deelt u de zienswijze dat er bij monetaire ingrepen een redelijke evenredige verdeling van Europese steunmiddelen over alle eurolanden afdwingbaar is, terwijl er bij de inzet van EU-middelen en -fondsen, die meer gericht zijn op probleemgevallen, veel eerder sprake zal zijn van zeer onevenredige verdeling tussen de lidstaten? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB bepaalt onafhankelijk welke beleidsinstrumenten ze inzet om het mandaat van prijsstabiliteit voor de gehele eurozone te bewerkstelligen. Daarbij is de ECB gebonden aan de randvoorwaarden van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
De verdeling van middelen via de EU-begroting is afhankelijk van de beleidsdoelen die de Raad (en het EP) willen bereiken. Deze verdeling vloeit dus voort uit de specifieke kenmerken van de programma’s die daarvoor zijn ingericht.
Wat vindt u van de standpunten van een monetair econoom, zoals geuit in de webcast van Economisch Statistische Berichten (ESB), die onder andere voorstelt om het verbod op monetaire financiering voor een jaar op te heffen? Is deze oplossing niet te prefereren boven het ontwikkelen/inzetten van een waaier aan monetaire en fiscale instrumenten op Europees niveau? Kunt u het antwoord toelichten?4
Het verbod op monetaire financiering is opgenomen in het EU-Verdrag (Art 123 VWEU). Om dit artikel te wijzigen zou een verdragswijziging nodig zijn, met overeenstemming van alle lidstaten. Naast het feit dat dit een lange procedure betreft, is het niet wenselijk en onverstandig om het verbod op monetaire financiering op te heffen. Het opheffen van het verbod op monetaire financiering zou aanmerkelijke risico’s met zich mee brengen. Zo kunnen de prikkels om een duurzaam begrotingsbeleid te voeren worden ondermijnd en bestaat het risico op uit de hand gelopen inflatie. Het EU-verdrag dient dan ook leidend te blijven.
Kamerlid Leijten (SP) heeft tijdens het Notaoverleg over de ingelaste Eurogroep op 7 april jl. gevraagd naar het verbod op monetaire financiering in crisistijden in relatie tot een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hierbij heeft de Minister van Financiën toegezegd schriftelijk op terug te komen bij de beantwoording van deze set Kamervragen.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Geld en schuld: De publieke rol van banken» hecht het kabinet aan het verbod op monetaire financiering en ziet het kabinet geen reden om dit verbod op te heffen, om redenen zoals hierboven beschreven.
Vindt u dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) gebruikt kan worden als fiscale backstop voor deze crisis? Zo ja, welk fonds gaat dan de stabiliteitsfunctie vervullen als het ESM is uitgeput? Kunt u het antwoord toelichten?
Het ESM is beschikbaar voor het bieden van stabiliteitssteun aan lidstaten die te maken hebben of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone in het geheel en van de lidstaten ervan te vrijwaren (artikel 3 van het ESM-verdrag). Een lidstaat kan onder het ESM-verdrag altijd een aanvraag voor stabiliteitssteun doen aan het ESM, conform de daarvoor overeengekomen procedure (artikel 13). Op dit moment zijn er geen aanvragen gedaan door lidstaten voor steun vanuit het ESM.
Bij het verschaffen van stabiliteitssteun wordt de leencapaciteit van het ESM in acht genomen. Het ESM beschikt momenteel over een leencapaciteit van meer dan € 410 miljard. Ik zie geen noodzaak om te speculeren over de uitputting van het ESM.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat mensen die in financiële problemen komen, niet hun huis worden uitgezet gedurende de coronacrisis?
De Minister voor Milieu en Wonen heeft samen met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen en met steun van de Woonbond en de LSVb, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Daarnaast spannen verhuurders zich maximaal in binnen hun mogelijkheden om te zoeken naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door het coronavirus. In aansluiting op dit statement hebben leegstandbeheerders in een eigen verklaring aangegeven hoe ze omgaan met hun bewoners in deze crisistijd. Daarnaast worden huisuitzettingen door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed). In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. Huiseigenaren die ondanks de steunmaatregelen van het kabinet niet langer de financiële ruimte hebben om hun hypotheeklasten te dragen, worden geadviseerd in contact te treden met hun kredietverstrekker. Kredietverstrekkers kunnen dan met de consument zoeken naar een passende oplossing, zoals bijvoorbeeld uitstel van betaling. Er vinden gesprekken plaats met de sector om te bezien of knelpunten kunnen worden weggenomen om dit te vergemakkelijken. Daarnaast hoeven huiseigenaren zich geen zorgen te maken dat zij op straat komen te staan. De Minister voor Milieu en Wonen heeft tevens in een verklaring met kredietverstrekkers, Nationale Hypotheek Garantie en Vereniging Eigen Huis afgesproken dat er bij betalingsproblemen in ieder geval tot 1 juli 2020 geen gedwongen verkopen zullen plaatsvinden.
Het kabinet zet daarnaast in op het aan de voorkant voorkomen dat er mensen in de knel raken door de gevolgen van het coronavirus. Om deze reden zijn diverse maatregelen aangekondigd om banen en inkomens te beschermen en de gevolgen voor zzp’ers, mkb-ondernemers en grootbedrijven op te vangen.
Kunt u een toelichting geven op een eventuele noodtoestand in Nederland? Op welke wijze en door wie wordt dit besloten en wat is de rol hierbij van het parlement?
De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden maakt het mogelijk om een noodtoestand af te kondigen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Er worden twee noodtoestanden onderscheiden: de beperkte en de algemene noodtoestand. Afhankelijk van de noodtoestand kunnen noodbevoegdheden worden geactiveerd, waarbij soms ook kan worden afgeweken van grondrechten die zijn geregeld in een aantal artikelen in de Grondwet. Het uitroepen van een noodtoestand is derhalve een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet, nog niet is ingezet.
Het besluit om een noodtoestand af te kondigen moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Tot op heden is niet gebleken dat het reguliere instrumentarium dat de overheid ter beschikking staat, ontoereikend is, nu in het gehele land adequate maatregelen worden getroffen en gehandhaafd. De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is derhalve nog niet toegepast.
Een noodtoestand wordt afgekondigd bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Het koninklijk besluit moet worden gemeld aan de Staten-Generaal, waarna de Staten-Generaal terstond in verenigde vergadering bijeen moeten komen. Besluitvorming over het eventueel afkondigen van een noodtoestand en over de te activeren noodbevoegdheden vindt plaats in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb).
Voor de goede orde vermeld ik dat het soms ook mogelijk is (bepalingen uit) noodwetten te activeren zonder dat een noodtoestand is afgekondigd. Dat wordt aangeduid als: separate toepassing. Dit activeren gebeurt bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Vervolgens wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van dat besluit.
Is er in Nederland sprake van een bijzondere situatie zoals bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden? Worden de maatregelen die worden genoemd in de wet reeds toegepast? Kunt u de antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 30.
Herinnert u zich dat in de brief van 15 maart 2020 over de nationale crisisstructuur wordt gesteld dat de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zo nodig en mogelijk zelf besluiten neemt? Wat is het mandaat en hoe is de controlerende taak van het parlement geborgd?
De inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur is vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2016 (Stcrt. 2016, 48258) en nader uitgewerkt in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (Kamerstukken II 2015/16, 30 821, nr. 32). De juridische grondslag voor het instellingsbesluit is artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad. De hoog-ambtelijke Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is onderdeel van de nationale crisisstructuur en vormt het integrale adviesorgaan voor de Ministeriële Commissie. De besluiten van de ICCb vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersonen. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ministerraad. Voor besluiten waarvan de uitvoering geen uitstel duldt, is geen voorafgaande goedkeuring van de besluitenlijst vereist.
De controlerende taak van het parlement is geborgd via de reguliere verantwoording door de betrokken bewindspersonen.
Herinnert u zich dat de Minister-President enkele gedragsmaatregelen heeft aangekondigd die van groot belang zijn voor het tegengaan van de verspreiding van het virus, zoals geen bijeenkomsten van meer dan 100 mensen en 1,5 meter afstand houden? Kunnen deze maatregelen worden gehandhaafd? Zo ja, op welke manier? Hoe verklaart u de verschillen per gemeente en welke mening heeft u daarover?
Het kabinet is zich zeer bewust van het belang van het naleven door alle mensen van de aangekondigde gedragsmaatregelen. De Minister van VWS heeft op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, de voorzitters van de veiligheidsregio’s diverse aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De 25 voorzitters van de veiligheidregio’s hebben daartoe vervolgens voor hun eigen regio algemeen verbindende voorschriften gegeven (een noodverordening als bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet).
De bepalingen in de noodverordeningen kunnen zowel bestuurlijk als strafrechtelijk worden gehandhaafd. Hierbij zijn zowel politie als bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) van gemeenten en andere organisaties (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer), evenals toezichthouders betrokken. Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen, hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Model noodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld.
Klopt het dat in meerdere veiligheidsregio’s boetes worden uitgedeeld die kunnen oplopen tot tienduizenden euro’s? Hoe komen die bedragen tot stand? Zijn deze bedragen in elke regio hetzelfde? Zijn de bedragen proportioneel?
Overtreding van een noodverordening kan worden bestraft met maximaal drie maanden hechtenis of een geldboete van € 4.350 (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Daarnaast is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk door de voorzitter van de veiligheidsregio met – voor zover dat een geëigend middel is – een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. De voorzitter van de veiligheidsregio stelt het bedrag vast en dit moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht).
Verschillen in de handhaving tussen de verschillende regio’s zijn niet uit te sluiten. Ik heb geen zicht op mogelijke individuele casus waar de vraagsteller naar lijkt te verwijzen. Overigens treed ik ook niet in de beoordeling daarvan. Dat is een bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio en tegen zijn besluit staat bezwaar en beroep open bij de rechter.
Wordt er lik-op-stukbeleid gevoerd voor de handhaving van crisismaatregelen? Kunt u het antwoord toelichten?
Op basis van de vastgestelde noodverordening en de handreiking handhavingsstrategie wordt lokaal/regionaal door betrokken partijen daar waar nodig opgetreden. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s in overleg met onder meer het OM en de politie om hierbij per situatie te bepalen hoe te handelen en hoe fors dient te worden opgetreden. Deze keuzeruimte is ook in tijden van crisis belangrijk.
De voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van de voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (WKB)?
In het Bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn zes criteria van belang in de aanloop naar inwerkingtreding van de Wkb en het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Eerste overkoepelend criterium is dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012. De nadere criteria zijn:
Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden nieuwe proefprojecten gestart.
De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1.
Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen (aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Het starten van nieuwe proefprojecten, in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten (zie de beantwoording van vraag 8), gaat minder snel dan verwacht. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Ad. 2.
De digitalisering van het Wkb-proces leunt voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet. De landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) zorgt voor het kunnen indienen van de Wkb-meldingen. De voortgang van de implementatie van het DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register Kwaliteitsborging met daarin de registratie van de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt ontwikkeld en beheerd door de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging beheert en staat los van het DSO-LV.
Ad. 3.
De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4.
Er zijn momenteel vier instrumenten bekend die zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten aan worden toegevoegd.
Ad. 5.
De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwachten voldoende personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus dit bij deze partijen niet leidt tot capaciteitsproblemen.
Kunt u ten aanzien van alle afspraken die vastgelegd zijn in het bestuursakkoord, dat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesloten, aangeven wat de stand van zaken is? Wilt u daarbij expliciet ingaan op de afspraak dat 10% van de bouwprojecten per gemeente die in gevolgklasse I vallen, uitgevoerd moet worden als proefproject? Klopt het dat dat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de WKB volgens bepaling 3.2.2 uit het bestuursakkoord? Is reeds bekend of uit de proefprojecten gebleken is dat geen onoverkomelijke knelpunten naar voren komen voor invoering van het stelsel?
De uitvoering van de afspraken uit het Bestuursakkoord met de VNG loopt gestaag. Samen met de VNG is een stevig implementatietraject opgezet, waarbinnen partijen samenwerken aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Bekeken moet worden wat de ontwikkelingen rondom het coronavirus voor de proefprojecten gaat betekenen, zoals de mogelijke uitval van personeel, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, 1,5 meter afstand houden en het tijdelijk verleggen van prioriteiten.
De ambitie om 10% van de bouwprojecten uit te voeren als proefproject is geen expliciete voorwaarde voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, maar is wel een belangrijk streven. Hoe groter het volume is aan proefprojecten, des te meer ervaring er kan worden opgedaan. Dat betekent dan weer dat er een gedegen voorbereiding is en de inwerkingtreding soepeler kan verlopen. Naast het volume – dat mede afhankelijk is van de bereidheid van gemeenten en bouwende partijen om deel te nemen aan pilots – is het minstens zo belangrijk om een brede diversiteit in bouwtrajecten te beproeven, de zogenaamde representatieve doorsnede. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld ontstaat van eventuele knelpunten die opgelost moeten worden. Het belang van deze gecombineerde aanpak van representatieve doorsnede en volume wordt door alle stakeholders onderkend.
Tot op heden zijn er op basis van de eerdere ervaringen en de recent gestarte nieuwe proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen.
Kunt u aangeven hoeveel nieuwe proefprojecten sinds de zomer van 2019 zijn gestart en hoe zich dat verhoudt tot de 10% bouwprojecten per gemeente in gevolgklasse I?
Sinds de zomer 2019 is er gestart met het organiseren van nieuwe proefprojecten. Naast het inzetten op het streefvolume van 10% proefprojecten is het noodzakelijk dat er vanuit een representatieve doorsnede gekeken wordt naar de diversiteit in proefprojecten. Vanuit de representatieve doorsnede wordt gekeken naar alle fases in het bouwproces, van initiatief tot ingebruikname van het bouwwerk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er naast seriematige woningbouw ook andere typen bouwwerken als fietsbrug, bedrijfshal enzovoort als proefproject worden uitgevoerd. Tevens is het van belang dat er kennis en ervaring wordt opgedaan met verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgeverschap). Dit is de meest voorkomende categorie en in het kader van representatieve doorsnede meest urgent om proefprojecten op te initiëren.
Na de eerste toetsing van de instrumenten in december 2019 zijn in januari jongstleden de eerste proefprojecten aangemeld. Begin april zijn er 11 proefprojecten gestart en aangemeld. Naast de nieuw gestarte proefprojecten zijn er diverse proefprojecten in voorbereiding. Zowel bij de kwaliteitsborgers, aannemers als gemeenten. Daarnaast wordt er vanuit de begeleidingscommissie proefprojecten een veertigtal proefprojecten geïdentificeerd en gestart. Deze proefprojecten zijn gericht op verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgevers) als cruciaal onderdeel van de representatieve doorsnede.
Met het huidige aantal proefprojecten wordt nog niet voldaan aan het streven naar 10% proefprojecten. Betrokken partijen moe(s)ten hun inzet op proefprojecten verdelen met actuele ontwikkelingen zoals de Pfas- en stikstofproblematiek, de invoering van de Omgevingswet en recent het coronavirus. De inspanningen vanuit koepel- en brancheorganisaties blijven erop gericht om zoveel mogelijk proefprojecten te stimuleren.
Wat is uw beeld van de voorlichting die van de zijde van het rijk richting gemeenten wordt gedaan? Meent u dat dat voldoende is, nu een eerste brief met voorlichting over de WKB pas in december 2019 is verzonden naar gemeenten vanuit de VNG? Klopt het dat de handreiking voor proefprojecten die gemeenten soelaas moet bieden bij het opstarten van projecten volgens de nieuwe regelgeving, pas eind januari 2020 is verstuurd door de VNG? Zo ja, wat is uw visie daarop? Deelt u de gedachte dat het uitblijven van goede voorlichting bij gemeente leidt tot een matige informatiepositie, bewustwording en onnodige vertraging?
Conform de afspraken in het Bestuursakkoord zorgt het Rijk voor algemene voorlichting over het stelsel. Hiervoor worden al geruime tijd bijeenkomsten gehouden en wordt voorlichtingsmateriaal geproduceerd (zie onder meer de informatie op www.rijkoverheid.nl/Wkb en www.stichtingibk.nl). Daarnaast wordt de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig (zie www.helpdeskbouwregels.nl) sinds begin dit jaar ook beschikbaar gesteld en gebruikt voor vragen over de Wkb.
Met de verschillende branches is afgesproken dat voorlichting richting specifieke partijen primair een zaak is van de vertegenwoordigende organisaties. In het geval van gemeenten dus de VNG en VBWTN, de beroepsorganisatie van BWT-ambtenaren. Ook zij geven al langere tijd uitgebreid invulling aan deze voorlichtingstaak via specifieke websites (www.vng.nl/wkb en https://www.bwtinfo.nl/dossiers/kwaliteitsborging-voor-de-bouw), webinars, het Startpakket proefprojecten (VNG), nieuwsbrieven en gezamenlijke bijeenkomsten, zoals de voor dit najaar geplande Roadshows kwaliteitsborging.
Met al deze gezamenlijke acties van het Rijk, VNG en VBWTN ben ik van mening dat de informatiepositie van de gemeenten voldoende is om deel te kunnen nemen aan de proefprojecten. Het deelnemen aan de proefprojecten is voor betrokkenen een bewezen werkwijze en uitgelezen mogelijkheid om snel ervaring op te doen met het nieuwe stelsel.
Wat is uw voornemen ten aanzien van de afspraak uit het bestuursakkoord dat de Minister uiterlijk een half jaar vóór 1 januari 2021 bekend maakt of het stelsel op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden per 1 januari 2021 nu vast staat dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat voldoende nieuwe proefprojecten zijn gestart?
In de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat vanwege de vertraging bij de invoering van de Omgevingswet de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021 niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor komt er meer tijd om proefprojecten uit te voeren. Mijn streven is om u vóór de zomer van 2020 te informeren over een definitieve invoeringsdatum. Dit tijdpad is mede afhankelijk van de ontwikkelingen rond het stelsel van de Omgevingswet.
Deelt u de visie dat met het geringe aantal opgestarte proefprojecten eventuele knelpunten onvoldoende inzichtelijk zullen kunnen worden gemaakt? Leidt dat niet onvermijdelijk tot de conclusie dat het stelsel niet op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Meent u dat er onoverkomelijke knelpunten uit de nieuwe proefprojecten naar voren zullen komen en dat het tijdspad zoals was afgesproken in het bestuursakkoord geen belemmering hoeft te zijn voor verantwoorde invoering van het stelsel? Zo ja, waar baseert u dat op? Is dat besproken met andere stakeholders?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie dat het van groot belang is dat alle bouwbedrijven voldoende kans krijgen om ervaring op te doen met het nieuwe stelsel van de WKB voor inwerkingtreding van de nieuwe wet? Zo ja, welk deel van de bouwbedrijven heeft die ervaring inmiddels?
Voor alle partijen zal het nieuwe stelsel leiden tot een aanpassing in hun werkwijze. Ik ben met u van mening dat het dan ook van belang is om ervaring op te doen met kwaliteitsborging. Mede om die reden is in 2015 al gestart met uitgebreide proefprojecten en pilots waarbij met name bouwbedrijven en kwaliteitsborgers gezamenlijk aan de slag zijn gegaan. In het project Keurmerk Garantiewoningen – op basis van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en Herstelwet – zijn inmiddels veel projecten uitgevoerd waarbij een grote diversiteit aan bouwbedrijven ervaring hebben opgedaan met kwaliteitsborging.
Ook bij de nieuwe proefprojecten worden de bouwbedrijven gestimuleerd om mee te doen. De branchevereniging Bouwend Nederland speelt daar mede een belangrijke rol in. In de begeleiding van de proefprojecten wordt frequent met bouwende partijen gesproken over de voortgang. Daarbij komt ook aan de orde welke knelpunten er zijn om deel te nemen aan de proefprojecten en hoe deze kunnen worden opgelost.
Kunt u aangeven of er op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 voldoende gecertificeerde kwaliteitsborgers zullen zijn? Deelt u de visie van de Vereniging KwaliteitsBorgers Nederland (VKBN) dat voor gevolgklasse 1 er 850 kwaliteitsborgers opgeleid en gecertificeerd moeten zijn? Klopt het dat er op dit moment slechts 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn? Zo ja, wat is uw visie op dat probleem? Welke partijen zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 5, 6 en 7.
De VKBN heeft aangegeven dat er thans circa 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn, maar dat het verwerven van het benodigde aantal kwaliteitsborgers geen problemen zal opleveren. Hiervoor is het wel van belang dat er gestaag en in voldoende mate proefprojecten worden uitgevoerd om de toename gecontroleerd te laten verlopen. Het totaal aantal benodigde kwaliteitsborgers is afhankelijk van het aantal bouwtrajecten gevolgklasse 1 na inwerkingtreding en verder. Het genoemde aantal van 850 kwaliteitsborgers is een grofmazige eerste inschatting geweest, gebaseerd op een aanname van het aantal bouwprojecten in 2021 van gevolgklasse 1. Uit herberekeningen van het aantal bouwprojecten volgt dat dit aantal naar verwachting lager uit zal vallen. Met alle betrokken partijen wordt gezamenlijk bekeken hoe de werving van kwaliteitsborgers zo kan worden ingeregeld dat er geen gaten in de keten vallen.
De lokale noodverordeningen in verband met de bestrijding van het coronavirus |
|
Monica den Boer (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de nieuwe aanvullende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus van 15 maart gebaseerd waren op artikel 7 lid 1 wet publieke gezondheid en de wet op de veiligheidsregio’s?1 Waarom is de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid niet vermeld in de brief?
Ja. De grondslag van de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is inderdaad artikel 7, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid en artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s. Het niet vermelden van de wettelijke grondslag was een omissie.
Bent u bereid in toekomstige kamerbrieven, wanneer het nieuwe beperkende maatregelen betreft aangaande het coronavirus, de juridische basis van deze maatregelen toe te lichten?
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze de besluitvorming over de noodverordeningen die uitvoering gaven aan de coronamaatregelen, heeft plaatsgevonden?
De 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben in hun gezamenlijke vergadering van het Veiligheidsberaad van 16, 23 en 26 maart 2020 afspraken gemaakt over de uitvoering en handhaving van coronamaatregelen door middel van noodverordeningen. Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Model noodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld. Op basis daarvan hebben de voorzitters voor hun eigen regio een noodverordening vastgesteld.
Op welke wijze wordt de democratische controle van deze besluitvorming vormgegeven? Welke rol is weggelegd voor de gemeenteraden in de democratische controle op het handhaven van de noodverordening? Kunt u dit uitsplitsen naar grootste gemeenten binnen de veiligheidsregio die worden geleid door de regioburgemeester en de gemeenten die deze status niet hebben?
De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een dreigende ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen. Dit blijkt ook duidelijk uit het feit dat de Wet veiligheidsregio’s de noodverordening heeft uitgesloten van het bekrachtigingsvereiste dat voor een gemeentelijke noodverordening geldt (artikel 39, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsregio’s).
In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen.
Indien een gemeenteraad daartoe verzoekt, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio na de procedure van schriftelijke verantwoording mondeling inlichtingen over zijn besluiten. Dat laatste impliceert dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de desbetreffende gemeenteraad persoonlijk verantwoording moet afleggen. Aldus is verzekerd dat in de gemeenteraad die het aangaat verantwoording wordt afgelegd door de bestuurder die verantwoordelijk is voor het genomen besluit. De gemeenteraad kan een oordeel over de besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio uitspreken en dit oordeel door tussenkomst van de commissaris van de Koning ter kennis brengen van de Minister van Justitie en Veiligheid. De gemeenteraad heeft niet de bevoegdheid aan een eventueel negatief oordeel consequenties te verbinden. De uitoefening van het eenhoofdig gezag op bovenlokaal niveau ontstijgt naar zijn aard het belang van de afzonderlijke gemeenten. Indien in het publieke proces van het afleggen van verantwoording zou blijken dat de voorzitter van de veiligheidsregio onjuist heeft gehandeld, zal de Minister van Justitie en Veiligheid de voorzitter van de veiligheidsregio daarop aanspreken. In de hierboven beschreven procedure wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gemeente, waarvan de voorzitter veiligheidsregio tevens burgemeester is, en de overige gemeenten.
Gelet op het feit dat volgens het legaliteitsbeginsel het bevoegd gezag alleen kan handelen op basis van een vooraf vastgestelde bepaling en dat dit juist in crisissituaties belangrijk is, vindt u dat een noodverordening pas kan worden gehandhaafd wanneer deze vastgesteld, gepubliceerd en dus kenbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het vaststellen van een noodverordening door de voorzitter van de veiligheidsregio, is artikel 176, eerste lid, van de Gemeentewet van toepassing. Daarin is, toegepast op dit geval, geregeld dat noodverordeningen bekend moeten worden gemaakt op een door de voorzitter van de veiligheidsregio te bepalen wijze. Er gelden hiervoor – anders dan voor reguliere bekendmakingen – geen wettelijke vormvereisten.
Overtreding van een uitgevaardigde en afgekondigde noodverordening is strafbaar (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Bestuursrechtelijk zijn de voorzitters van de veiligheidsregio’s bevoegd overtredingen te beletten of beëindigen via de politie (artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet). Ook voor de bestuursrechtelijke handhaving geldt dat pas kan worden opgetreden als er een voorafgaand wettelijk voorschrift is (artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht). De bevoegdheid om een last onder bestuursdwang of onder dwangsom op te leggen, zoals bepaald in artikel 125 van de Gemeentewet, moet naar mijn mening worden geacht met de verordeningsbevoegdheid mee te zijn overgegaan naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s in het kader van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s.
Klopt het dat niet alle noodverordeningen waren gepubliceerd op het moment dat zij gehandhaafd werden?2 Wat is uw reactie hierop?
Handhaving is alleen mogelijk als daar een deugdelijke wettelijke grondslag voor is. Mocht handhaving toch ten onrechte hebben plaatsgevonden, dan is het aan een onafhankelijke rechter om daarover een uitspraak te doen.
Bent u van mening dat wet- en regelgeving juist in crisistijd kenbaar moet zijn, vooral als het crisismaatregelen betreft? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Ja, de kenbaarheid van wet- en regelgeving is, ook in crisistijd, belangrijk voor een effectieve werking en handhaving. De wijze van bekendmaking van wet- en regelgeving is wettelijk geregeld.
Op welke plek worden crisismaatregelen gepubliceerd?
De maatregelen worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en via andere communicatie-uitingen van het Rijk. Op grond van artikel 176, eerste lid, laatste zin, van de Gemeentewet maakt de voorzitter van de veiligheidsregio de noodverordening bekend op een door hem te bepalen wijze, zoals www.overheid.nl en de website van de veiligheidsregio.
Bent u het ermee eens dat ook voor de continuering van de noodverordening er een wettelijke basis moet zijn? Zo ja, hoe wordt deze (aanhoudend) getoetst? Zo nee, waarom niet?
Zolang deze pandemie om inperking en beheersing vraagt in Nederland, zijn de noodverordeningen van kracht die gebaseerd zijn op de in het antwoord op vraag 1 genoemde wetgeving. Als deze noodsituatie zich niet meer voordoet, trekt de voorzitter van de veiligheidsregio de noodverordening in (artikel 176, zevende lid, van de Gemeentewet). Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, legt de voorzitter van de veiligheidsregio achteraf verantwoording af over zijn besluiten, waaronder de noodverordeningen.
Bent u bekend met het bericht dat Letland vanwege de bestrijding van het coronavirus bepaalde mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tijdelijk opschort?3 Wat is uw reactie hierop?
Het is mij bekend dat Letland de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa heeft genotificeerd van de aldaar afgekondigde noodtoestand en een aantal verplichtingen onder het EVRM tijdelijk heeft opgeschort. Ik kan niet ingaan op de situatie in Letland. Wel kan ik aangeven dat voor het inperken van grondrechten in Nederland wetgeving in formele zin vereist is. In de noodverordeningen die nu van kracht zijn, kan niet van de Grondwet en de daarin gelegen grondrechten worden afgeweken.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse coronamaatregelen op dit moment geen opschorting van het EVRM vereisen en dat deze te rechtvaardigen zijn onder de beperkingsclausules van die rechten? Kunt u toelichten bij welke maatregelen dit wel het geval zal zijn?
De huidige noodmaatregelen passen inderdaad binnen de bestaande beperkingsclausules van het EVRM.
Kunt u alle vragen apart beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen voor 31 maart beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
De gevolgen van het coronavirus. |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Welke vervangende zorg wordt aangeboden als alternatief voor mensen wier dagbesteding is opgeschort?
Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 31 maart 2020
(Kamerstuk 25 295, nr. 200). Ik heb daarnaast een richtlijn opgesteld voor dagbesteding waarin is opgenomen wat kan en mag binnen de adviezen van het RIVM. Deze richtlijn staat 16 april op rijksoverheid.nl.
Welke maatregelen worden genomen om mantelzorgers te ontzien die door deze pandemie meer zorg moeten verlenen?
We volgen de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor al die 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naasten verzorgen onder deze moeilijke omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld brengen. De maatregelen van het kabinet die gelden tot 28 april 2020, hebben verdergaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet het hele gezin (huishouden) thuisblijven als er een zieke in huis is (behalve als men in een cruciaal beroep werkzaam is) en wordt dagbesteding verder afgeschaald. We willen stimuleren dat mantelzorgers zich vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Verder is, in overleg met partijen, een richtlijn mantelzorg opgesteld voor een drietal groepen mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Deze richtlijn staat vanaf 16 april op rijksoverheid.nl.
Wordt er actief en gedetailleerd naar mantelzorgers gecommuniceerd over wat het coronavirus voor hen betekent en hoe zij moeten handelen? Hoe worden mantelzorgers die ziek zijn vervangen?
Ja er wordt actief en gedetailleerd naar mantelzorgers gecommuniceerd.
Door MantelzorgNL maar ook door platforms als Mantelzorgelijk. MantelzorgNL heeft de bereikbaarheid van de landelijke mantelzorglijn verruimd en heeft uitgebreide informatie op hun site opgenomen over richtlijnen hoe de zorg het beste gegeven kan worden.
Ook zijn er Q&A’s opgesteld over specifieke vragen. De sites van het RIVM, de rijksoverheid, de VNG en MantelzorgNL verwijzen hierover naar elkaar. Tot slot is een richtlijn mantelzorg opgesteld (zie het antwoord op vraag 2).
Welke maatregelen worden genomen om mensen die in grotere groepen bij elkaar leven, zoals bijvoorbeeld in de jeugdzorg en vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), veilig te houden?
Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 31 maart 2020
(Kamerstuk 25 295, nr. 200).
Ontvangt u signalen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) dat de vraag naar zorg toeneemt gezien de verontrustende situatie? Zo ja, wat doet u om de toenemende vraag het hoofd te bieden zodat mensen met psychische problemen de hulp ontvangen die zij nodig hebben?
De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 20 maart 2020 (Kamerstuk 25 424, nr. 526).
Bent u bereid in gesprek te gaan met het onderwijsveld over signalen die onderwijsvakbonden ontvangen, waaruit blijkt dat er scholen zijn die leraren verplichten naar school te komen?
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u hierover geïnformeerd op 17 maart 2020, (Kamerstuk 31 289, nr. 415).
Wat is uw reactie op de zorgen vanuit het onderwijsveld over de wijze waarop scholen veilig schoolexamens af moeten nemen? Hoe gaat u scholen hierbij ondersteunen en wat verwacht u van scholen waarbij (te veel) leraren niet fysiek aanwezig kunnen zijn op school om examens af te nemen?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op:
Hoe zorgt u ervoor dat alle kinderen in staat zijn om online onderwijs te volgen? Op welke manier faciliteert u, al dan niet via de gemeente, een dekkend aanbod van benodigde digitale hulpmiddelen?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op:
Wat is uw inzet voor de situatie van kinderen in onveilige gezinnen? Bent u bereid om in gezamelijk overleg te treden en het programma Geweld hoort nergens thuis, en instanties als Veilig Thuis hiertoe (tijdelijk) te versterken? Zo nee, waarom niet?
Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 31 maart 2020
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2319).
Wanneer komt er duidelijkheid over eventuele (tijdelijke) aanpassingen van overgangseisen in het voortgezet, beroeps en hoger onderwijs? Deelt u de mening dat omwille van de duidelijkheid en gelijke kansen dit landelijk moet worden besloten en niet per onderwijsinstelling moet verschillen?
Hierover bent u geïnformeerd door de Minister van Onderwijs op:
Welke mogelijkheden ziet u om de gevolgen voor de onvermijdelijk groeiende kansenongelijkheid in het primair en voortgezet onderwijs zo veel mogelijk in te perken? Kunt u hierbij ook ingaan op het creëren van ruimte voor (extra) herkansingen in het voortgezet onderwijs?
Zie antwoord op vraag 7 en vraag 8.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het onderwijsveld om de effecten van het niet laten doorgaan van de eindtoets in het primair onderwijs op leerlingen die een groter risico lopen op onderadvisering, in kaart te brengen en te mitigeren?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 18 maart 2020, (Kamerstuk 31 293, nr. 513).
Op welke wijze is het primair en voortgezet speciaal onderwijs aangesloten bij de overleggen die nu plaatsvinden met het onderwijsveld, waaronder binnen de veiligheidsregio’s? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat speciaal onderwijs expliciet is aangesloten op het zoeken en werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van OCW heeft sinds dit alles speelt gelijk contact opgenomen met (de vertegenwoordigers van) het speciaal onderwijs, in het bijzonder de PO-raad, Lecso en de vertegenwoordigers van SO cluster 1 en 2 opgenomen. Zij hebben vervolgens weer contact met hun partners, bijvoorbeeld de jeugdzorg en de gemeenten, maar ook leerling/ouders-organisaties. Ook in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs zien we dat scholen zich hard inzetten om te zorgen voor goed thuis- en afstandsonderwijs. De ene school was daar al verder in dan de andere. Het speciaal onderwijs kijkt wat iedere leerling nodig heeft en past indien gewenst maatwerk toe (Kamerstuk 31 293, nr. 514).
Vreest u ook dat als gevolg van de coronacrisis het aantal betalingsachterstanden zal toenemen, omdat mensen (tijdelijk) geen of minder inkomen hebben?
Zie antwoord op vraag 16.
Bent u bereid over te gaan tot een moratorium op huisuitzettingen om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan tijdens de coronacrisis?
Het kabinet acht het van groot belang te voorkomen dat mensen op straat komen te staan tijdens de Corona-crisis. Naast de maatregelen die een grote inkomensval moeten tegengaan, wordt er vanuit de huur- en koopsector gewerkt aan oplossingen indien mensen in de problemen komen. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 26 maart 2020
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2243) en de bij deze brief bijgevoegde «Gezamenlijk statement van verhuurders over huisuitzettingen en tijdelijke huurcontracten tijdens de Coronacrisis» en de verklaring van VLBN. Omdat er evidente redenen kunnen zijn om tot huisuitzetting over te gaan, zoals criminele activiteiten of extreme overlast, is het kabinet niet bereid om tot een moratorium over te gaan. Mensen kunnen niet zomaar hun huis uitgezet worden. Dat kan alleen door tussenkomst van de rechter. Er worden tot 1 juni 2020 geen ontruimingen uitgesproken, met uitzondering van de genoemde zeer ernstige situaties.
Bent u eveneens bereid om over te gaan tot een moratorium op afsluiting van gas, water, elektriciteit en internet?
De Landelijke Armoedecoalitie heeft dezelfde oproep gedaan.
Een afschrift hiervan heeft uw Kamer ontvangen. Ik verwijs hiervoor naar de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 maart 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 527). Gelukkig zijn er al wettelijke regels die mensen beschermen tegen afsluiting van voorzieningen. De bescherming van kwetsbare mensen is goed geregeld. Zo worden afnemers die omwille van hun gezondheid afhankelijk zijn van de levering van elektriciteit of gas en afnemers die in schuldhulpverlening zitten, in beginsel niet afgesloten. Het afsluiten van drinkwater is aan hele strenge eisen gebonden.
Bent u bereid om geen boetes, rente of verhogingen in rekening te brengen van overheidswege bij betalingsachterstanden?
Alle betrokken partijen, waaronder (overheids)schuldeisers, gerechtsdeurwaarders en overige incassodienstverleners, hebben de verantwoordelijkheid te voorkomen dat mensen meer dan nodig in de financiële problemen raken. Zij kunnen ruimhartig omgaan met het treffen van betalingsregelingen – en indien nodig even een pas op de plaats maken – en terughoudend omgaan met de inzet van dwangmaatregelen. Vrijwel alle genoemde partijen hebben al laten weten zich coulant op te stellen. Over bovenstaande is uw Kamer geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 26 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2243) en door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 maart 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 527).
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat woningcorporaties, particuliere verhuurders, banken, zorgverzekeraars, energieleveranciers en telecombedrijven boetes en verhogingen opleggen bij betalingsachterstanden op de vaste lasten?
Zie antwoord vraag 17.
Herkent u het beeld dat mensen in de daklozenopvang een verhoogd risico hebben op besmetting, bijvoorbeeld door verminderde (persoonlijke) hygiëne, verminderde weerstand, kennis van het virus, concentratie van personen en toegang tot de gezondheidszorg? Welke maatregelen gaat u nemen om het besmettingsrisico te verminderen?
Zie antwoord op vraag 23.
Gaat u zorgen voor betere omstandigheden in de daklozenopvang, zoals meer bedden en individuele ruimtes? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 23.
Op welke wijze worden daklozen voorgelicht over voorzorgsmaatregelen en de gevaren van besmetting? Houdt u daarbij rekening met het gegeven dat veel daklozen minder goed (Nederlands) kunnen lezen?
Relevante informatie wordt gedeeld via de website van de rijksoverheid en het RIVM. Die informatie is in zo begrijpelijk mogelijke taal geschreven. Twee keer per week heeft het Ministerie van VWS overleg met de cliëntorganisatie voor de maatschappelijke opvang. Het Ministerie van VWS heeft aan hen de vraag voorgelegd hoe we een en ander het beste kunnen communiceren met de groep dak- en thuislozen.
Daarbij zullen we zoveel mogelijk gebruik maken van het materiaal voor laaggeletterden dat Pharos beschikbaar heeft gesteld.
Hoe wordt geregeld dat daklozen toegang hebben tot adequate medische zorg? Wat moeten daklozen doen om doorverwezen te worden? Worden zij daarbij begeleid?
Dit proces verloopt niet anders dan normaal. Dak- en thuislozen kunnen zich melden bij bijvoorbeeld een huisarts, straatdokter of de maatschappelijke opvang die zorgt voor een snelle triage.
Ook cliëntondersteuners kunnen een dakloze naar het juiste loket begeleiden. Voor de vergoeding van medische zorg aan dak- en thuislozen die niet verzekerd zijn, kan een beroep worden gedaan op de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden.
Ontvangt u signalen dat gemeenten (overwegen) de daklozenopvang (te) sluiten? Hoe gaat u ervoor zorgen dat veilige en adequate opvang voor daklozen gegarandeerd blijft?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u bevestigen dat mensen die belastingaangifte doen voor 1 april nog altijd voor 1 juli bericht krijgen, zodat eventuele teruggave niet vertraagd is?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Minister van Financiën op
25 maart 2020 (Kamerstuk 35 412, nr.3).
Bent u bereid renteloos verlengd uitstel van betaling te verlenen aan particulieren die naar aanleiding van hun belastingaangifte moeten bijbetalen, zodat bijvoorbeeld ZZP’ers niet onmiddellijk met een grote betaling geconfronteerd worden?
Hierover is uw Kamer door de Minister van Financiën geïnformeerd met brieven van 12 en 17 maart 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 1 en Kamerstuk 35 420, nr. 2.).
Erkent u dat de maatregelen die zijn genomen in verband met het coronavirus, waaronder opgelegde reisbeperking, voor de Bonaire, Sint Eustatius of Saba (BES)-eilanden die in het bijzonder afhankelijk zijn van toerisme, grote economische schade kunnen en zullen aanrichten in dat deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord op vraag 28.
Deelt u de mening dat het een gezamenlijke opgave is om de negatieve gevolgen voor de economie van Caraïbisch Nederland te dempen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u, gezien de onderlinge verschillen, per eiland inventariseren welke maatregelen geboden kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 28.
Komt u, in navolging van het pakket maatregelen voor Nederland, binnen afzienbare termijn met een pakket maatregelen om de afzonderlijke economieën van de BES-eilanden te ondersteunen? Zo ja, op welke termijn komt u met een voorstel? Zo nee, waarom niet?
Hierover is uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd met de brief van 25 maart
(Kamerstuk 35 420, nr. 5).
Bent u voornemens Caraïbisch Nederland ook te ondersteunen op het gebied van gezondheidszorg? Zo ja, aan welke ondersteuning denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 7 april (Kamerstuk 25 295, nr. 219).
Wat is de overweging om scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba vooralsnog niet te sluiten, in tegenstelling tot Sint Maarten? Hoe kijkt u naar de zorgen van leraren en ouders over de veiligheid en bent u bereid alsnog in gesprek te gaan over preventieve sluiting?
Op Saba en Sint Eustatius zijn nu besmettingen vastgesteld. Het RIVM adviseerde, zolang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen bevestigde gevallen van besmetting met het Covid-19 virus waren, dat sluiting van de scholen met het oog op de volksgezondheid niet nodig is. Op de drie eilanden zijn zodanige maatregelen getroffen met betrekking tot het inreizen van personen dat deze eilanden nagenoeg in zijn geheel van de buitenwereld zijn afgezonderd. Gelet op de wereldwijde ontwikkelingen en ook de ontwikkelingen en maatregelen in de regio, in het bijzonder de Caribische Landen van het Koninkrijk leefden er toenemende zorgen onder de inwoners van Caribisch Nederland dat het Covid-19 virus alsnog zou worden aangetroffen. Vanwege de maatschappelijke zorgen hebben de lokale autoriteiten op Bonaire, Saba en als laatste Sint Eustatius per 30 maart besloten de scholen (preventief) te sluiten.
Het bericht ‘Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig»?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven ten aanzien van het gebruik van verdachte breedplaatvloeren en de rol van uw ministerie daarbij? Wilt u daarbij aangeven wanneer welke informatie met wie gedeeld is en onder wiens (deel)verantwoordelijkheid een en ander heeft plaatsgevonden?
De laatste stand van zaken is dat begin april een wijziging van de Regeling Bouwbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant met een onderzoeksplicht voor gebouwen met breedplaatvloeren. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over deze onderzoeksplicht in de Kamerbrief van 22 mei 2019 (TK 28 325, nr. 199). De onderzoeksplicht zal gefaseerd worden uitgevoerd en eerst betrekking hebben op de gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Deze gebouwen zullen vóór 1 april 20212 moeten zijn beoordeeld. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. De onderzoeksplicht is opgesteld in afstemming met de klankbordgroep3, die sinds 2017 betrokken is bij de landelijke aanpak van breedplaatvloeren aansluitend op het gedeeltelijk instorten van de parkeergarage op Eindhoven Airport en de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). De onderzoeksplicht is gebaseerd op het rapport «Voorstellen voor en achtergronden bij rekenregels voor de beoordeling van bestaande bouw» d.d. 20 mei 2019 van Adviesbureau Hageman, in samenwerking met TNO, waarover ik u ook in genoemde brief heb geïnformeerd.
Klopt het dat gebouwen met de verdachte risicovloeren binnenkort niet geïnspecteerd hoeven te worden en zonder enige beperking weer gebruikt kunnen worden? Zo ja, kunt u aangeven hoe bij eerdere onderzoeken de overtuiging kon ontstaan dat ingrijpende maatregelen wel nodig waren, terwijl kennelijk nu is aangetoond dat er nauwelijks gevaar van bezwijken bestaat?
Dit klopt niet. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Klopt het dat overleg is gevoerd op het Ministerie van Binnenlandse Zaken met betrokkenen doch dat de uitkomst geheimgehouden wordt? Zo ja, wilt u het verslag en de uitkomsten van dat overleg met de Kamer delen?
Het klopt dat op 11 maart jl. een overleg is geweest met de klankbordgroep. In het overleg is de klankbordgroep bijgepraat over de publicatie van de onderzoeksplicht voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700 zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2. De snelle uitvoering van deze onderzoeksplicht wordt breed gedragen. Daarnaast is gesproken over de uitbreiding van deze onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. In het kader hiervan heeft TNO een presentatie gegeven over een eventueel door haar uit te voeren onderzoek dat mogelijk kan leiden tot een beperking van de volgende fasen van de onderzoeksplicht. Vervolgens is afgesproken dat TNO een onderzoeksvoorstel zal indienen bij het Ministerie van BZK.
Er worden geen uitkomsten van de overleggen van de klankbordgroep geheimgehouden. Van elk overleg wordt een afsprakenlijst op hoofdlijnen opgesteld, die de deelnemers aan de klankbordgroep desgewenst met hun achterban kunnen delen. Indien de besprekingen in de klankbordgroep gevolgen hebben voor het landelijke beleid inzake de breedplaatvloeren problematiek, wordt dit aan de Tweede Kamer en overige belanghebbenden gecommuniceerd. In de bijlage bij deze beantwoording treft u aan de afsprakenlijst van het overleg van 11 maart jl.
Zal de koerswijziging financiële gevolgen hebben nu gebouweigenaren kennelijk onnodige kosten gemaakt hebben? Wat is dan de positie van het ministerie daarbij?
Er is geen sprake van een koerswijziging. De landelijke aanpak is steeds gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Het nog uit te voeren onderzoek van TNO beoogt een verdere uitbreiding van deze wetenschappelijke kennis.
Klopt het bericht dat de inspectieplicht voor gebouwen met verdachte vloeren wel per 1 april aanstaande van kracht wordt, doch dat de voorwaarden en regels daarbij worden aangepast zodat de meeste risicogebouwen niet meer geïnspecteerd hoeven te worden?
Begin april is een onderzoeksplicht van kracht voor gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Er is geen sprake van een aanpassing van de voorwaarden en regels. Het onderzoek moet worden uitgevoerd met het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan.
Klopt het dat gebouwen met verdachte vloeren dan direct weer in gebruik genomen kunnen worden, omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaande ontsnappingsroute uit de NEN 8700 die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn? Zo ja, waarom is daar niet eerder gebruik van gemaakt?
Deze berichtgeving is onjuist. Het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan geeft rekenregels waarmee men kan aantonen dat voldaan wordt aan het veiligheidsniveau van NEN 8700. Als blijkt dat een breedplaatvloer niet voldoet aan deze rekenregels volgt uit het stappenplan dat er maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid alsnog te waarborgen. Dit kan volgens het stappenplan bestaan uit het uitvoeren van proefbelastingen of een verdere risicobeoordeling door een deskundige. In het stappenplan is hiermee aangesloten op de mogelijkheden die NEN 8700 geeft. Er is in NEN 8700 geen algemene ontsnappingsroute die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn.
Klopt het dat TNO thans van mening is dat men niet kon negeren dat bij praktijktesten van bollenvloeren geen enkele vloer werd afgekeurd, terwijl TNO eerder een ander standpunt had?
Eerder hebben TNO en Hageman aangegeven dat het uitvoeren van proefbelastingen op één of meerdere vloeren in een specifiek gebouw, indien correct toegepast en geanalyseerd, betrouwbare informatie geeft voor de beoordeling van andere vloeren in dat gebouw. Dit is in het stappenplan beschreven. Aanvullend zal TNO bij het voorgenomen onderzoek (zie antwoord op vraag 3) nader bezien hoe het gegeven dat in Nederland al jarenlang breedplaatvloeren worden toegepast zonder zichtbare problemen kan worden meegenomen in een verdere statistische beschouwing van de veiligheidsrisico’s. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de veiligheidsfilosofie die ten grondslag ligt aan NEN 8700.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er geheimzinnig gedaan wordt over de gehele problematiek omdat beleggers niet willen dat naar buiten komt dat hun gebouwen misschien niet veilig zijn, uit angst dat ze niet verhuurd of verkocht worden? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. In de klankbordgroep is ook de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) vertegenwoordigd. In het overleg op 11 maart jl. heeft de Vereniging aangegeven haar achterban actief te willen informeren over de onderzoeksplicht die begin april wordt gepubliceerd.
Is bovenstaande informatie uit het bericht in Cobouw voor u aanleiding om het onderzoek naar de instorting van de parkeergarage in Eindhoven te heropenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op de eerdere vragen volgt is de berichtgeving in Cobouw onjuist. Deze berichtgeving vormt daarmee wat mij betreft geen aanleiding om de eerdere drie onderzoeken naar de instorting van de parkeergarage door Bureau Hageman, TNO en de Onderzoeksraad voor Veiligheid te heropenen. Dit geldt ook voor het nader bezien van de rol van bureau Hageman. Ik verwijs daarbij naar inhoud van de kamerbrief van 14 februari 2019 die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 325, nr. 187).
Geven de nieuwe informatie en conclusies u aanleiding om de rol van bureau Hageman nader te bezien, aangezien er kennelijk sprake was van «een blinde vlek» of beter gezegd «conflicterende belangen»?
Zie antwoord vraag 10.
Het weigeren door Knab van religieuze organisaties als zakelijke klant |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het acceptatiebeleid voor zakelijke klanten bij Knab, waarin wordt gesteld dat religieuze organisaties niet worden geaccepteerd als klant?1
Ja.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met Nederlandse en Europese regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt is dat het banken vrij staat om hun klantenbestand te baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en het door de bank gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving, evenals de door banken gewenste risicobereidheid en de door hen opportuun geachte strategie. Een bank kan besluiten zich te willen richten op een bepaald klantensegment in de zakelijke dan wel consumentenmarkt.2
Het is banken op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet toegestaan om een bepaald type organisatie integraal als klant te weigeren. De Wwft maakt het weigeren van cliënten beperkt mogelijk. Alleen als de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme onvoldoende kunnen worden gemitigeerd, mag dienstverlening worden geweigerd. Het uitvoeren door de bank van een (al dan niet verscherpt) cliëntenonderzoek zoals bedoeld in de Wwft, houdt in dat per geval moet worden beoordeeld of de risico’s in dat concrete geval kunnen worden ondervangen. Banken zijn verplicht om de beoordeling van die risico’s vast te leggen. Ook de Europese anti-witwasrichtlijn, die hoofdzakelijk is geïmplementeerd in de Wwft, staat niet toe dat een financiële instelling religieuze organisaties als klant weigert, zonder dat er voorafgaand aan die weigering een individuele risicobeoordeling heeft plaatsgevonden.
De afgelopen jaren is er door overheden, toezichthouders en internationale organisaties het nodige gedaan om banken, andere financiële instellingen en beroepsgroepen bij te staan bij het adequaat toepassen van geldende wet- en regelgeving. Zij stellen bijvoorbeeld richtlijnen op. Zo is in november 2017 door de Financial Action Task Force (FATF) een richtlijn gepubliceerd over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering correct toe te passen.3 Daarnaast publiceren zowel het Ministerie van Financiën als de zes Wwft-toezichthouders leidraden voor de uitvoering van de wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Het doel van dergelijke handreikingen en toelichtingen is om de toepassing en naleving van de wet- en regelgeving voor instellingen zo veel mogelijk te vergemakkelijken.
Zijn deze acceptatiecriteria in lijn met de Algemene wet gelijke behandeling en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die het maken van onderscheid op basis van religie verbieden? Kunt u dit toelichten?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. Dit artikel is nader uitgewerkt in verschillende wetten. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verbiedt om bij het aanbieden van diensten ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van godsdienst. Dat betekent dat het verboden is om onderscheid te maken tussen godsdienstige organisaties op grond van de religie waartoe zij behoren. Ook het maken van onderscheid tussen organisaties met en zonder religieus karakter, valt onder het verbod.
Of in dit geval sprake is van verboden onderscheid is niet aan het kabinet om te beoordelen. Het staat een afgewezen religieuze organisatie overigens wel vrij bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek in te dienen om te beoordelen of sprake is van discriminatie. Ook kan men andere geëigende instrumenten aanwenden zoals het doen van een melding van discriminatie bij een ADV of het doen van aangifte bij de politie.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de eerdere situaties, zoals bij het bedrijf Payleven dat de Navigators Studentenvereniging in Amsterdam weigerde als klant in 20172, en het bedrijf SumUp dat de Tabernakelkerk in Apeldoorn weigerde als klant in 2018?
Knab schrijft in de acceptatiecriteria dat sommige typen klanten om verschillende redenen niet worden geaccepteerd als zakelijke klant. Nu er niet wordt uitgeweid over de achterliggende redenen is het niet mogelijk om deze casus een-op-een te vergelijken met de eerdere situaties die worden genoemd.
Weet u hoeveel bedrijven religieuze organisaties weigeren als klant? Komt dit breder voor dan in de banken- en betaalsector?
Ik ben niet bekend met andere casussen waarbij religieuze organisaties zouden worden geweigerd als klant.
Kan er meer worden gedaan dan een verwijzing naar de individuele route voor de gedupeerden naar het College voor de Rechten van de Mens?
Naast het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens, kan een mogelijke gedupeerde ook aangifte doen bij de politie of een melding doen bij de lokale anti-discriminatievoorziening. De anti-discriminatievoorzieningen bieden gratis advies en bijstand aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Zij kunnen het gesprek aangaan met, in dit geval, de bank, of bijstand bieden bij een gang naar het College voor de Rechten van de Mens. De zaak kan ook aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank. De rechter kan oordelen over de vraag of het gemaakte onderscheid in lijn is met de Awgb.
Indien een cliënt zich niet kan vinden in de handelwijze van een bank of andere financiële onderneming, kan ook een klacht worden ingediend bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid).
Is het toegestaan dat een gemiddeld bedrijf zelf beoordeelt wanneer sprake is van een religieuze organisatie? Bestaat er regelgeving hierover of een definitie hiervan? Zo nee, in hoeverre leidt het beleid religieuze organisaties te weigeren tot willekeur?
Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt met zich dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voorschrijven of voortrekken. De overheid stelt zich neutraal op. Dat betekent ook dat de staat zich niet of zeer terughoudend zal bezighouden met de interpretatie van religie en zich niet zal bemoeien met interne geloofsaangelegenheden en/of aangelegenheden van religieus institutionele aard. Het is dan ook niet aan de overheid om te definiëren wat heeft te gelden als een religieuze organisatie. De instelling bepaalt zelf wanneer zij een cliënt aanmerkt als een religieuze organisatie. Bij het bepalen of er sprake is van een religieuze organisatie dienen instellingen voor alle godsdienstige stromingen dezelfde criteria te hanteren.
Overigens zullen in de praktijk de meeste organisaties hun religieuze karakter en/of religieuze achtergrond zelf uitdragen. Organisaties verwijzen hier bijvoorbeeld naar op hun website. Op basis van die informatie kan een bedrijf bepalen of het om een religieuze organisatie gaat.
De aanhoudende intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat ondanks eerdere debatten, toezeggingen en moties over het onderwerp, de intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken onverminderd doorgaat?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat het intimideren van vrouwen voor een abortuskliniek moreel verwerpelijk gedrag is dat per direct moet stoppen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere commissiebrief en antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven vind ik het onwenselijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken hinder ondervinden door demonstranten.2, 3 Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen.
Het recht om te demonstreren is vastgelegd in de Grondwet. Dat daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen aan de orde kunnen zijn, is op zichzelf genomen geen reden om het demonstratierecht te beperken. Ik kan me echter goed voorstellen dat bepaalde meningen, op een voor een vrouw toch vaak al moeilijk moment in haar leven, op zijn minst intimiderend voelen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 8 en 9.
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de concrete stappen die u heeft gezet sinds het eerste debat over deze kwestie in juni 2019?2 Kunt u daarbij toelichten welke resultaten uw aanpak heeft gehad? Hoe verhouden deze resultaten zich tot de voortdurende intimidaties die gesignaleerd worden door de abortusklinieken?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Omdat de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten zijn, is het uitgangspunt dat de burgemeester zich zoveel mogelijk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen. Daarbij geldt dat ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren bescherming verdienen. Volgens de Grondwet heeft in Nederland niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, dat zou neerkomen op censuur. De burgemeester kan daarom geen beperkingen opleggen vanwege de (onjuiste) inhoud van een demonstratie of een meningsuiting. Wel kan hij op grond van de Wom om andere redenen voorschriften en beperkingen stellen, aanwijzingen geven of in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen. In de beantwoording van eerdere Kamervragen ben ik hier uitvoeriger op ingegaan.9 Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen, zoals intimidatie, kan worden ingegrepen. Iedereen die kennis heeft van een (vermeend) strafbaar feit kan aangifte doen bij de politie.
De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is.
Ik heb vanuit de gemeenten geen signalen ontvangen dat zij, met inachtneming van het respect voor de hiervoor geschetst grondrechten, niet genoeg mogelijkheden hebben om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden. Zie verder het antwoord op de vragen 8 en 9.
Deelt u tevens de mening dat het onaanvaardbaar is dat de groepering «Schreeuw om Leven» in Rotterdam een nepambulance parkeert bij de abortuskliniek met de tekst «abortus is babymoord» en daarnaast ook nog onjuiste informatie verspreidt? Zo ja, waarom? Welke bestuurlijke dan wel juridische mogelijkheden bestaan er om hier tegen op te treden? Zo nee, waarom niet? Zou volgens u wetgeving zoals in Frankrijk bestaat, waarbij misleidende informatie wordt verboden, een optie zijn om dergelijke acties te verbieden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben burgemeesters voldoende handvatten om tegen deze praktijken op te treden? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom enkele burgemeesters aangeven niet de juiste handvatten te hebben? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij die handvatten wel krijgen?
Uit de wetsgeschiedenis van de Wom volgt dat het criterium «bescherming van de gezondheid» restrictief moet worden uitgelegd. In de memorie van toelichting is de bestrijding van een epidemie als voorbeeld genoemd. Gelet hierop zie ik in algemene zin geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hieronder ook de mogelijke effecten voor de psychische gezondheid van vrouwen kunnen vallen die te maken (kunnen) krijgen met demonstranten bij een bezoek aan een abortuskliniek. Zou een burgemeester met dat doel een beperking opleggen, dan is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om daar – in een concreet geval – een oordeel over te geven, indien een demonstrant daartegen opkomt.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken de psychische gezondheid van de desbetreffende vrouwen kan schaden en dat daarom artikel 2 van de Wet openbare manifestaties van toepassing kan zijn op grond waarvan beperkingen aan het recht tot belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen worden opgelegd «ter bescherming van de gezondheid»? Zo ja, welke beperkingen zijn mogelijk? Kan daartoe ook het aanleggen van een bufferzone behoren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Bij de uitoefening van het demonstratierecht kan sprake zijn van hinder. Indien abortusklinieken van mening zijn dat zij onevenredige schade oplopen door de demonstranten, kunnen zij ervoor kiezen om een civiele procedure op te starten. Het is vervolgens aan de burgerlijke rechter om daarover een oordeel te vellen.
Acht u het mogelijk dat abortusklinieken vanwege de genoemde praktijken onevenredige schade oplopen, bijvoorbeeld vanwege extra kosten voor beveiliging of voor begeleiding en nazorg van vrouwen? Zo ja, in hoeverre zou dit in een civiele procedure op de demonstranten kunnen worden verhaald? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Voor een demonstratie acht ik een dergelijk gebiedsverbod niet mogelijk. Op vragen over het groepsverbod van artikel 172a Gemeentewet heeft de regering bij de totstandbrenging van dit artikel geantwoord dat het recht tot betoging een grondrecht is, dat niet kan worden beperkt door een dergelijk, door de burgemeester opgelegd verbod. Het reguleren van een demonstratie kan uitsluitend op grond van de Wom.10
Acht u de inzet van een gebiedsverbod op grond van artikel 172a Gemeentewet mogelijk om dit soort praktijken te voorkomen?
Demonstreren is het (grond)recht om met meerdere mensen in het openbaar uiting te geven aan gevoelens of wensen op maatschappelijk en politiek gebied. Zoals eerder aangegeven krijgen meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren ook bescherming.
Het recht om te demonstreren en om je mening te uiten is echter niet onbegrensd. Uitingen kunnen onder bepaalde omstandigheden strafbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer zij beledigend zijn (artikel 266 Sr), opruiend zijn (artikel 131 Sr) of wanneer ze aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen bepaalde groepen. Of er sprake is van strafbare gedragingen of uitingen is afhankelijk van de aard van de uitingen en gedragingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Van strafbaarheid op grond van «belediging» (artikel 266 Sr) kan slechts sprake zijn als de uiting een bepaalde persoon betreft. Voor strafbaarheid op grond van opruiing (artikel 131 Sr) is onder meer vereist dat degene die de uiting doet de opzet heeft om anderen aan te zetten tot strafbare feiten. Voor strafbaarheid wegens aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden is vereist dat het gaat om een uiting die een bepaalde groep betreft, vanwege de kenmerken van die groep, die bij wet bepaald zijn. Zowel bij belediging als bij het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden, speelt bovendien dat de uiting dient te worden afgewogen tegen het recht op de vrijheid van meningsuiting. In voorkomende gevallen verdient een uiting bescherming vanwege het recht op de vrijheid van meningsuiting. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de uiting een bijdrage aan het publieke debat levert (bijvoorbeeld een deelname aan een maatschappelijke discussie). Dergelijke uitingen zijn in beginsel niet strafbaar, tenzij ze «onnodig grievend» zijn. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen echter van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is. Als Minister ga ik hier niet over.
Kunnen leuzen zoals «abortus is (baby) moord» onder omstandigheden strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wetsartikelen? Kan er bijvoorbeeld sprake zijn van aanzetten tot haat zoals bedoeld in artikel 137d Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de overige gestelde vragen biedt de Wom de burgemeester verschillende mogelijkheden om te voorkomen dat de activiteiten van abortusklinieken en hun bezoekers worden belemmerd in het uitoefenen van hun rechten. Zo zijn er gemeenten waar een plek voor de demonstratie is aangewezen. Dit kan op grond van de plaatselijke omstandigheden een geschikte en juridisch aanvaardbare manier zijn om recht te doen aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds de vrijelijke toegang voor vrouwen tot abortuszorg. Het strafrecht biedt mogelijkheden om tegen eventuele uitwassen op te treden. Gelet hierop, evenals op het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht tot vergadering en betoging, zie ik dan ook geen aanleiding om de wet- en regelgeving te wijzigen.
Welke wijzigingen in wet- of regelgeving zouden nodig zijn om het aanspreken van vrouwen voor een abortuskliniek, met de boodschap dat abortus moord is en het tonen van afbeeldingen van foetussen, wel strafbaar te kunnen stellen?
Een dergelijk overzicht is mij niet bekend. Wel wordt opgemerkt dat het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting niet alleen nationaal, maar ook internationaal stevig zijn verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder de landen van de Raad van Europa, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Daaruit vloeit onder meer voort dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep die kan horen en zien. Deze bescherming geldt ook voor protesten of betogingen waarbij beledigende, verwerpelijke of zelfs choquerende uitingen worden gedaan. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben eigen keuzes maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. Die keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald. Nederland heeft ervoor gekozen om zoveel mogelijk bescherming te bieden aan demonstraties.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving in andere landen waarbij dit soort activiteiten worden verboden, dan wel het recht op demonstratie wordt beperkt?
In de Nederlandse abortuswetgeving is gekozen voor een balans tussen de beschermwaardigheid van het leven en het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw. Dat betekent dat ook dat vrouwen in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking moeten kunnen overwegen en toegang moeten hebben tot abortuszorg. Ik sta daarvoor en meen dat de abortuszorg momenteel voldoende toegankelijk is.
Gemeenten hebben aangeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden. Daarom zie ik geen noodzakelijke actie, anders dan het landelijk delen van informatie, zoals dit nu al plaatsvindt. Ik zal in gesprek blijven met gemeenten en abortusklinieken en uw Kamer jaarlijks informeren.
Hoe gaat u uitvoering geven aan uw rol als hoofdverantwoordelijke voor de volksgezondheid en verzekeren dat ook vrouwen die een abortus moeten ondergaan deze zorg veilig kunnen ontvangen, zonder bedreigd of geïntimideerd te worden?
Het coronavirus (COVID-19) |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL), Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de chef van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overheden dringend adviseert om een «whole government approach»? Kunt u in hoofdlijnen kort uiteenzetten waaruit blijkt dat ook u adequate beleidsmaatregelen neemt om het coronavirus in te dammen?1
Het is ons bekend dat de directeur-generaal van de WHO aandringt op een «whole government approach». Het kabinet heeft een brede aanpak ingezet zodra duidelijk werd dat de maatregelen om het coronavirus te bestrijden invloed hebben op vrijwel alle beleidsterreinen. Dit is ook de reden dat ik u op donderdag 12 maart jl., mede namens het kabinet, een brief heb gestuurd met maatregelen die het kabinet neemt en die raken aan diverse sectoren. Daarnaast heb ik u op zondag 15 maart jl. een brief gestuurd met aanvullende maatregelen. Volgens het kabinet zijn dit adequate bestrijdingsmaatregelen om het virus in te dammen.
Kunt u kwantificeren wat de gewenste capaciteit aan beademingsapparatuur en mondkapjes is? Wat is het verschil tussen de gewenste capaciteit en de gerealiseerde capaciteit? Wat bent u voornemens te doen om de voorraad aan mondkapjes en beademingsapparatuur te verbeteren?
De gewenste capaciteit van zowel beademingsapparatuur als beschermingsmiddelen is afhankelijk van de ontwikkelingen. Ten aanzien van beademingsapparatuur is nu nog voldoende capaciteit beschikbaar. Ik neem wel maatregelen om de bestaande capaciteit uit te breiden. Er worden tachtig extra beademingsapparaten in orde gemaakt voor gebruik. Daarnaast ben ik bezig met andere aanbiedingen om voldoende voorraad achter de hand te hebben. Ten aanzien van beschermingsmiddelen, zoals mondmaskers, is de vraag op dit moment hoger dan het aanbod. Vele aanbiedingen van leveranciers worden op dit moment uitgelopen om te zorgen dat Nederland voldoende beschermingsmiddelen ontvangt. Ik heb inmiddels maatregelen genomen om de beschikbare voorraden via een centrale inkoop en distributieprocedure goed te verdelen over Nederland. De directeuren publieke gezondheid (DPG) zullen hierin een belangrijke verantwoordelijkheid hebben, in samenspraak met het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). De inkoop van bovenstaande producten zal worden uitgevoerd door een centraal team van inkopers van ziekenhuizen. Ik ondersteun dit inkoopteam, bijvoorbeeld als het gaat om internationale contacten met ambassades in Nederland en het buitenland en voorfinanciering van enkele grote voorraden, om de structuur snel te kunnen laten draaien. Ik zal daar het budget voor inzetten dat hiervoor noodzakelijk is.
Is het mogelijk om op korte termijn het aantal Intensive Care bedden uit te bereiden?
Ten eerste wil ik graag verduidelijken dat niet elke patiënt die besmet is met COVID-19 hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis of op de intensive care. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt door zorgverleners besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. Je ziet nu dat er veel patiënten in thuisisolatie kunnen verblijven. In totaal zijn ongeveer 160 patiënten opgenomen (geweest) in een ziekenhuis, minder dan de helft daarvan worden op de IC verzorgd.
In totaal hebben we in Nederland ca. 1150 IC-bedden beschikbaar. Normaal gesproken is ca. 70–75% van deze bedden bezet. Dit verschilt echter per ziekenhuis; sommige ziekenhuizen hebben een hogere bezetting dan anderen. Ziekenhuizen nemen maatregelen om het aantal IC-bedden uit te breiden. Het afschalen van planbare zorg levert ruimte op, omdat een deel van de huidige bezetting op de IC’s patiënten zijn die een operatie hebben ondergaan. Dit levert 20% extra IC-capaciteit op voor zorg aan patiënten met COVID-19.
Ook zijn er in de ziekenhuizen meer IC-bedden beschikbaar, die normaal gesproken niet bezet zijn. Deze boxen kunnen in gebruik worden genomen als er extra personeel van elders uit het ziekenhuis wordt ingezet. Het personeel dat geen electieve zorg uit hoeft te voeren, kan hier bijvoorbeeld voor worden ingezet. Ook kan er op de OK beademd worden, wat extra (nood)capaciteit oplevert. Tot slot kan Defensie zorgen voor 70 extra beademingsapparaten. Met deze maatregelen kunnen in totaal 1500 IC-plekken gecreëerd worden. In aanvulling hierop zijn ook de ziekenhuizen maatregelen aan het verkennen om uit te breiden, zoals de aanschaf van extra beademingsapparatuur, om de capaciteit nog verder op te schalen tot uiteindelijk ongeveer 2000 IC-bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat de WHO en het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC) aangeven dat zij geen signalen hebben dat het coronavirus seizoensgebonden is? Wat betekent dat voor de aanpak van het virus?2 3
Het is nog niet bekend of het virus seizoensgebonden is. Het coronavirus is nieuw en er is veel dat we nog niet weten. We zien onder andere uitbraken in Iran en Zuid-Korea en de WHO stelt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het virus zich anders gedraagt bij verschillende temperaturen. De experts van de WHO geven aan dat seizoensgebondenheid samenhangt met een aantal factoren: bijvoorbeeld de eigenschappen van het virus en het vermogen van het virus om te overleven in het milieu, maar ook met gedrag van mensen. Van het influenzavirus en andere virussen die luchtwegziekten veroorzaken, is bekend dat zij zich in de winter goed kunnen verspreiden, omdat mensen dan meer bij elkaar komen in kleine ruimten.
Dit betekent voor de aanpak van het virus dat we er niet op moeten rekenen dat het in de lente vanzelf wel minder wordt, aldus het RIVM. Onze maatregelen zijn daarom gericht op indamming van het virus en het beperken van verdere verspreiding.
Kunt u schematisch weergegeven hoe besluiten over noodzakelijke maatregelen worden genomen (met daarbij nadrukkelijk aandacht voor de verantwoordelijkheden die de verschillende overheden (rijk, provincies, gemeenten, bijzondere openbare lichamen) en andere betrokken organen zoals veiligheidsregio’s, GGD’en en andere betrokkenen hebben)?
Ik heb tijdens het debat van donderdag 5 maart toegezegd u hierover per brief te informeren. Ik wil u voor dit antwoord dan ook graag verwijzen naar deze brief die ik u deze week zal doen toekomen.
Kunt u een afwegingskader delen met scholen en kinderopvangcentra op basis van welke afwegingen zij in de «bedrijfsvoering» besluiten moeten nemen?
Het antwoord op deze vraag is vandaag achterhaald door de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd. Vanaf maandag 16 maart tot en met 6 april zijn alle scholen gesloten. Voor nadere precisering verwijs ik u naar de kamerbrief van 15 maart. Gedurende die drie weken zullen wij met de scholen kijken hoe een dergelijke afwegingskader vorm kan krijgen.
Het belang van het kind, het belang van de volksgezondheid én het voorkomen van maatschappelijke onrust spelen bij het maken van een afweging een belangrijke rol. Bij het debat over de bestrijding van het Coronavirus is een motie van het lid Heerma aangenomen waarin het kabinet wordt verzocht een afwegingskader te ontwikkelen met richtlijnen voor het onderwijspersoneel. In onze brief aan uw Kamer van 13 maart (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 151) hebben wij gemeld deze motie uit te gaan voeren. Er zal dus een afwegingskader worden uitgewerkt.
Kunt u uiteenzetten hoe de (crisis)communicatie over het coronavirus op de BES-eilanden is geregeld? Op welke wijze worden de andere landen binnen het Koninkrijk ondersteund bij de aanpak van het virus?
Het zogenaamde IHR-netwerk, gecoördineerd door het RIVM, is de structuur waarlangs aanbevelingen en maatregelen gecommuniceerd worden. Deze structuur is opgezet om de implementatie van de International Health Regulations (IHR regels) binnen de context van de eilanden mogelijk te maken. De afgelopen weken heeft het RIVM als coördinatiepunt van het IHR-netwerk dagelijks contact gehad met alle eilanden. Zowel de diensten publieke gezondheid van de vier Koninkrijkslanden, als ook de drie eilanden van Caribisch Nederland, nemen deel aan dit netwerk.
De diensten Publieke Gezondheid op de eilanden zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering.
Wat betreft ziekenhuiscapaciteit: er is nu wekelijks overleg met de ziekenhuizen op Curaçao, Aruba, Bonaire en St. Maarten om te bespreken hoe elkaar te helpen als er capaciteitsproblemen zijn bij een grotere schaal van besmettingen.
Ook worden Caribisch Nederland en de landen van het Koninkrijk ondersteund bij het ontstaan van tekorten in persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u ermee bekend dat de Duitse overheid voornemens is om miljarden te investeren om de economische effecten van het coronavirus te beperken, zoals het invoeren van deeltijd-WW? Wanneer acht u het noodzakelijk om ook in Nederland deeltijd-WW in te voeren? Welke andere maatregelen worden in Nederland overwogen en binnen welk tijdspad?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over economische maatregelen met betrekking tot het coronavirus, die hij op 12 maart jl., mede namens de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft verstuurd (Kamerstuk 35 420, nr. 1).
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende mensen met een beperking, waaronder de Minister van Gehandicaptenzaken, de toegankelijkheid van de communicatie onvoldoende vinden? Waarom wordt bij persconferenties of extra uitzendingen rondom het coronavirus geen gebruikgemaakt van een tolk gebarentaal en ondertiteling in eenvoudig Nederlands? Deelt u de mening dat de publieke omroep de taak heeft iedereen te bereiken met deze noodzakelijke informatie? Wat bent u voornemens te doen om de toegankelijkheid van de informatievoorziening te verbeteren?
Ik vind het van groot belang dat informatie voor iedereen begrijpelijk, toegankelijk en eenduidig is. We richten ons in dit kader ook op mensen met een beperking. Bij het achtuurjournaal wordt de komende periode een gebarentolk ingezet en ook bij belangrijke persconferenties zullen we dit doen. Daarnaast zijn er filmpjes in gebarentaal met als uitgangspunt de meest gestelde vragen over het coronavirus en de vier handelingsperspectieven. Deze worden gedeeld op de website rijksoverheid.nl/coronavirus. Ook zijn de belangrijkste handelingsperspectieven vertaald naar Engels, Papiamento en Papiamentu, Pools, Arabisch, Turks en Spaans. Deze vertalingen worden onder andere aan zorgorganisaties beschikbaar gesteld. Voor laaggeletterden is, via het landelijk expertisecentrum Pharos dat gespecialiseerd is in communicatie met laaggeletterden, een aangepaste boodschap opgesteld. Slechtzienden maken doorgaans gebruik van voorleessoftware op hun eigen digitale middelen. Ondertiteling is een dienstverlening die de NPO verzorgt op een speciaal kanaal. Zo goed als het gehele Nederlandstalige aanbod van de publieke omroepen wordt door TT888 van ondertiteling voorzien.
Bent u ermee bekend dat indammen van het coronavirus alleen mogelijk is als burgers alert zijn en de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adequaat opvolgen? Bent u bereid op zeer korte termijn de publiekscommunicatie te intensiveren op radio, televisie en online? Wilt u toezeggen om in Nederland ook televisiespotjes uit te zenden om de voorlichting te intensiveren, net als in Vlaanderen wordt gedaan?
Ja. Daarom heeft het kabinet aan iedereen de oproep gedaan om de adviezen van het RIVM, GGD’en en veiligheidsregio’s op te volgen, en zelf na te denken over het verkleinen van risico’s en daarnaar te handelen. Daarnaast heb ik tijdens het plenair debat van 12 maart jl., ook aangekondigd de publiekscommunicatie te gaan intensiveren, onder andere door in te gaan zetten op televisiespotjes. Daarnaast doe ik regelmatig onderzoek naar het sentiment van het algemeen publiek met betrekking tot de informatiebehoefte en het vertrouwen in de genomen maatregelen.
Bent u bereid de gestelde vragen afzonderlijk te beantwoorden voor maandag 16 maart 2020?
Ja.
De uitspraken van netbeheerders over de energietransitie |
|
Mark Harbers (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna helft oudere huizen steenkoud zonder gas»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat mensen hun huis goed kunnen verwarmen? Hoe wordt dit aspect meegenomen in de wijkenaanpak die gemeenten voorbereiden?
Dat mensen hun huis goed kunnen verwarmen, is de basis van de energietransitie in de gebouwde omgeving. In de brief bij het Klimaatakkoord is dit vertaald in het uitgangspunt «haalbaar en betaalbaar». In eerdere brieven aan uw Kamer ben ik nader ingegaan op de vertaling van dat uitgangspunt in concrete maatregelen.2
In hoeverre deelt u de analyse van de netbeheerders dat er om technische redenen onderscheid gemaakt moet worden tussen huizen die voor 1980 zijn gebouwd en nieuwere woningen? Hoe wordt dit onderscheid meegenomen in de planvorming van gemeenten voor de wijkgerichte aanpak?
Het onderscheid dat nodig is, is fijnmaziger dan simpelweg het onderscheid tussen bouwjaren vóór en na 1980. De Startanalyse van de Leidraad houdt rekening met technische eigenschappen zoals de isolatiegraad van alle woningen en gebouwen en de Handreiking voor lokale analyse helpt gemeenten om factoren die de warmtevraag beïnvloeden nader in kaart te brengen. Daarmee krijgen zij inzicht in de (on)mogelijkheden en kostenefficiëntie van de verschillende vormen van duurzame warmtevoorziening. Gemeenten kennen bovendien de situatie in de wijk en eventuele lokale aandachtspunten of ambities. Zodoende overwegen zij wat écht haalbaar en verstandig is en in welke wijken de warmtetransitie het beste van start kan gaan.
Deelt u de mening van de netbeheerders dat de bestaande gasinfrastructuur in de toekomst gebruikt moet worden voor andere gassen, zoals groen gas en waterstof? Zo ja, op welke wijze wordt dit nu meegenomen in de planvorming en uitwerking van het klimaatakkoord? Zo nee, waarom niet?
De bestaande gasinfrastructuur is een waardevol bezit, dat met enige aanpassingen te gebruiken is om grotere hoeveelheden groen gas in te voeden. Voor het gebruiken van het gasnet voor waterstof zijn grotere aanpassingen nodig. Het kabinet zet ook in op het vergroten van het aanbod van groen gas en waterstof. Het is nog moeilijk in te schatten wanneer welke volumes groen gas en waterstof beschikbaar komen en hoeveel daarvan in de gebouwde omgeving kan worden benut. Zoals gezegd in de beantwoording op de vragen hiervoor brengen de Transitievisies Warmte in beeld in welke wijken duurzame gassen (op de langere termijn) mogelijk de preferente warmtevoorziening zijn.
De Handreiking voor lokale analyse, onderdeel van de Leidraad Aardgasvrije Wijken, adviseert gemeenten rekening te houden met de leeftijd (waarde) van het gasnet en waar mogelijk aan te sluiten op de vervangings- en investeringsplannen van netbeheerders om zo desinvesteringen te voorkomen en de kosten te drukken. Pas als er een definitief besluit is genomen voor een kosteneffectieve warmtevoorziening waarbij er geen huidige of toekomstige functie meer is voor het gasnet, zal uiteindelijk worden overgegaan tot verwijdering op basis van de Wet Milieubeheer.
Deelt u de analyse dat er een aanpassing van de koppelingen in het gasnetwerk nodig is om waterstof te vervoeren? Welke aanvullende aanpassingen zijn volgens u nodig?
Nieuwe netten die worden aangelegd voldoen aan de eisen om ook waterstof te kunnen vervoeren. Onderzoek heeft aangetoond dat het bestaande gasnet gebruikt kan worden voor waterstof en geeft aan dat het gasnet qua toegepaste materialen en onderdelen in beginsel geschikt is voor waterstof, maar dat nader praktijkonderzoek nog nodig is.3 Dit onderzoek zal zich onder andere moeten richten op veiligheid, normen, werkinstructies en het verrekenen van waterstof.
Een andere voorwaarde voor het gebruik van waterstof is dat bij de eindgebruiker de toestellen geschikt gemaakt worden voor 100% waterstof. Om inzicht te krijgen in de precieze aanpassingen en de veiligheidsaspecten daarvan, moet er praktijkervaring worden opgedaan met pilots en grootschalige demonstraties. Dit wordt overwogen in het nationaal waterstofprogramma, naast het beantwoorden van de vragen rond toepasbaarheid, veiligheid, beschikbaarheid, duurzaamheid en betaalbaarheid. Een aantal gerichte pilots in de gebouwde omgeving zullen in de periode 2020–2025 worden gerealiseerd, waarbij onder andere wordt gekeken naar de plannen in Rozenburg, Stad aan 't Haringvliet en Hoogeveen. Voor het faciliteren hiervan wordt waar nodig ruimte gecreëerd in wet- en regelgeving. Er volgen richting 2030 mogelijk nog meer en grotere pilots. Het doel is om de randvoorwaarden voor het veilig toepassen van waterstof in de gebouwde omgeving op orde te krijgen.
In hoeverre zijn wetswijzigingen en andere beleidswijzigingen nodig om waterstof en groen gas door het leidingnetwerk naar huizen te vervoeren? Welke van deze maatregelen zijn nu al in voorbereiding en wanneer komen deze maatregelen naar de Tweede Kamer?
Groen gas is hetzelfde molecuul als aardgas (methaan), dus het transport van groen gas via het leidingnetwerk vindt momenteel al plaats en hiervoor zijn geen wetswijzingen noodzakelijk. Voor waterstof zijn wel beleids- en wetswijzigingen nodig. In de kabinetsvisie Waterstof wordt hier nader op ingegaan. Er is een traject gestart om regionale en landelijke netbeheerders ervaring op te laten doen op het gebied van transport en distributie van waterstof. Dit kan mogelijke worden gemaakt op grond van de huidige Gaswet via de AMvB «tijdelijke taken». Opzet is om deze AMvB in 2020 gereed te hebben.
Om waterstof en groen gas door te leidingen te vervoeren, is allereerst de beschikbaarheid van deze gassen noodzakelijk. Momenteel is de productie van deze CO2-vrije gassen nog beperkt. In de kabinetsvisie waterstof en de routekaart groen gas heeft het kabinet een beleidsagenda geschetst om de productie van deze gassen te bevorderen.
Wat zijn de geschatte kosten voor het volledig verwijderen van het aardgasnetwerk en de bijkomende kosten voor nieuwe infrastructuur (verzwaring elektriciteitsnet, aanleg warmtenetten, etc.)? Onderschrijft u hierbij de inschatting die Stedin maakt?
Het is onjuist dat het aardgasnetwerk volledig verwijderd gaat worden. Gemeenten gaan per wijk bekijken wat het beste alternatief is voor aardgas. Een uitkomst kan zijn dat het gasnet blijft liggen en gebruikt gaat worden voor (op termijn) duurzaam gas. Uiteraard zijn er wijken waar het beste alternatief is om volledig over te gaan op verwarmen via een warmtenet of via het elektriciteitsnet. Gemeenten beginnen met wijken die met de laagste kosten per ton vermeden CO2 en met de meeste zekerheid van wat het beste alternatief is aardgasvrij gemaakt kunnen worden. Dit voorkomt dat we het gasnet gaan verwijderen op plekken waar het gasnet nog veel potentiele waarde heeft. Op dit moment is er nog veel onzekerheid over de beschikbaarheid van duurzaam gas, met name waterstof, na 2030. In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt om de Transitievisie Warmte iedere 5 jaar te actualiseren. Dat betekent dat nieuwe inzichten over de beschikbaarheid en de prijs van duurzaam gas zullen worden meegenomen in de planvorming. Doordat er voorlopig nog onzekerheid bestaat over de beschikbaarheid van duurzaam gas en omdat pas eind 2021 uit de Transitievisies Warmte een eerste beeld ontstaat van hoe de toekomstige warmtevoorziening is samengesteld kan ik in deze fase geen uitspraken doen over het aantal woningen dat aangesloten blijft op het gasnet.
Wat zijn de geschatte kosten voor het ombouwen van het aardgasnetwerk naar een gasnetwerk geschikt voor alternatieve gassen, zoals groen gas en waterstof?
De eventuele aanpassingen aan de gasinfrastructuur hangen af van hoe het aantal aansluitingen op het gasnet zal veranderen en welk gas per geval wordt toegepast. Gemeenten zijn aan zet met het opstellen van Transitievisies Warmte. Gemeenten maken keuzes over hoe zij de warmtevoorziening willen inrichten en dat heeft een weerslag op wat de gasinfrastructuur moet kunnen leveren. De komende jaren gaan gemeentes met netbeheerders en andere stakeholders om tafel om te zien wat de (on)mogelijkheden zijn, en worden onder meer bijgestaan door de Startanalyse van de Leidraad Aardgasvrije Wijken die op buurtniveau een indicatie geeft van de kosten voor netaanpassingen.
De kosten voor het transporteren van grote volumes CO2-vrij gas door het gasnetwerk verschillen per gekozen energiedrager. Doordat groen gas qua samenstelling en eigenschappen gelijk is aan aardgas hoeft het net niet geschikt gemaakt te worden voor het transport van groen gas. Wel kunnen er maatregelen nodig zijn voor het realiseren van voldoende invoedcapaciteit op het net, bijvoorbeeld door een groen gas booster, want groen gas wordt vaak ingevoed op lagedruknetten waar niet altijd voldoende vraag aanwezig is om grote volumes groen gas nuttig in te zetten, met name in de zomermaanden. Netbeheer Nederland schat de netinvesteringskosten voor het realiseren van de in 2030 gewenste 105 PJ invoedcapaciteit voor groen gas op circa 300 miljoen euro.4
De kosten van de mogelijk noodzakelijke aanpassingen aan het regionale aardgasnet voor een overgang naar waterstof (exclusief aanpassingen in woningen) worden geschat op maximaal 700 miljoen euro.5Het moment waarop en de mate waarin die aanpassingen noodzakelijk zijn hangen af van hoe de beschikbaarheid van waterstof voor de gebouwde omgeving zich ontwikkelt. Deze kosten zijn voor de komende jaren dus nog niet aan de orde.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat netbeheerders en andere partijen met relevante expertise betrokken worden bij het opstellen van de regionale energiestrategieën en lokale plannen vanuit de wijkenaanpak?
Voor het uitvoeren van de lokale analyse en het maken van afwegingen die worden vastgelegd in een gedegen Transitievisie Warmte adviseert het Expertise Centrum Warmte gemeenten om voortdurend in gesprek te zijn met lokale stakeholders zoals de netbeheerders en woningcorporaties. Zowel voor het opstellen van de RES als de Transitievisie Warmte is uitgebreide ondersteuning en informatie beschikbaar. De Handreiking Regionale Energiestrategieën 1.1 gaat in op elektriciteit en warmte. In de Handreiking voor lokale analyse (onderdeel van de Leidraad Aardgasvrije Wijken) en het Stappenplan Transitievisie Warmte wordt aandacht besteed aan de relevante partijen om te betrekken bij het ontwikkelen van de Transitievisie Warmte. Alle ondersteuningsinstrumenten benadrukken het belang van de inbreng van lokale experts en belanghebbenden, waaronder de netbeheerders. Bovendien zijn vertegenwoordigers van die relevante partijen betrokken bij het ontwikkelen van deze instrumenten.
Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer ‘Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling naar de kosten en baten rondom wind- en zonneparken’ |
|
Sandra Beckerman , Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling van kosten en baten rondom wind- en zonneparken, provincie Groningen» van de Noordelijke Rekenkamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat bovenwettelijke compensatie van omwonenden bij de aanleg van wind- of zonneparken nodig kan zijn om de aanleg van die parken mogelijk te maken? Zo ja, hebben de provincies op dit moment de bevoegdheid om die compensatie af te dwingen en waarop is die bevoegdheid dan gebaseerd? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens om de wet- of regelgeving zodanig aan te passen dat provincies die bevoegdheid wel krijgen?
In het Klimaatakkoord wordt de mogelijkheid om de lokale omgeving financieel te laten meedelen in energieprojecten gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Door afspraken te maken over financiële participatie aan de start van een project en een project samen met de omgeving vorm te geven, kan worden bijgedragen aan draagvlak en een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Er zijn verschillende vormen van financiële participatie mogelijk, zoals mede-eigenaarschap, een omwonendenregeling en een omgevingsfonds. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat de initiatiefnemer van een energieproject deze verschillende vormen bespreekt met omgevingspartijen. Welke vorm of vormen van financiële participatie uiteindelijk afgesproken worden, is afhankelijk van de wensen van de omgeving en mogelijkheden van het project.
Binnen interbestuurlijk verband wordt momenteel in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden/bevoegdheden decentrale overheden hebben om eisen te stellen aan financiële participatie. De zorg die de Noordelijke Rekenkamer hierover uitspreekt, wordt hier uiteraard in betrokken. Ik verwacht uw Kamer hierover, en over eventuele vervolgstappen, na de zomer van 2020 te informeren.
Deelt u de opvatting, verwoord onder conclusie 14, dat provincies bij de planvorming en realisatie van wind- en zonneparken nauwelijks bevoegdheden hebben om af te dwingen dat de initiatiefnemers van die parken financiële compensatie aan omwonenden moeten geven dan wel omwonenden moeten laten participeren in hun park? Zo nee, waarom niet en welke bevoegdheden hebben provincies dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet uit te leggen valt waarom omwonenden voor het ene project meer compensatie ontvangen dan omwonenden bij een gelijkaardig ander project en dat daardoor het draagvlak voor de aanleg van wind- en zonneparken geschaad kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van Kamervragen van 14 februari 2020 heb aangegeven zijn er diverse manieren waarop de omgeving kan meeprofiteren van hernieuwbare energieprojecten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1779). In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Het gaat daarbij om mee-investeren en de risico’s dragen, en dus ook aanspraak kunnen maken op opbrengsten. Maar er zijn ook andere vormen van financiële participatie, zoals een omgevingsfonds en obligaties. Welke keuzes daarin worden gemaakt, wordt bepaald in gesprek met de omgeving in het participatieproces en het lokaal bevoegd gezag. De mogelijkheden hangen ook af van de kenmerken van het project; het ene project levert bijvoorbeeld meer op dan het andere. Er is sprake van maatwerk en de mate en wijze waarop omwonenden kunnen meeprofiteren kan daarom verschillen per project en per gebied.
Ik ben daarom geen voorstander van eenduidige wettelijke normen ten aanzien van financiële participatie op landelijk niveau. Wel is het van belang dat bij energieprojecten het bevoegd gezag voldoende juridische mogelijkheden heeft om vooraf eenduidige kaders te kunnen vaststellen ten aanzien van financiële participatie.
Voor wat betreft schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen bestaat er de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Deze planschaderegeling gaat om aantoonbare schade en is iets anders dan de vormen van financiële participatie waarover hierboven gesproken wordt.
Deelt u de mening dat er eenduidige wettelijke normen voor compensatie en financiële participatie van omwonenden moeten komen zodat de aard en omvang van dergelijke compensatie niet langer afhankelijk is van onzekere factoren, zoals de onderhandelingsvaardigheid van omwonenden of de bereidheid van initiatiefnemers om op eisen van omwonenden in te gaan? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u voor die wetgeving zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u schetsen hoe op nationaal niveau het beleid in Denemarken is vormgegeven met betrekking tot specifieke wettelijke regelingen voor compensatie en financiële participatie die van toepassing zijn bij windparken? Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken?
De manier waarop omringende landen zoals Denemarken omgaan met compensatie en participatie bij duurzame energieprojecten verschilt. Eerder heb ik uw Kamer in mijn beantwoording van Kamervragen van 11 november 2019 laten weten dat in het kader van het Klimaatakkoord in kaart wordt gebracht op welke manier andere landen, waaronder Denemarken, omgaan met participatie bij duurzame energieprojecten (Kamerstuk 2019D51941). Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
De dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de overheid zich altijd in zou moeten spannen om tijdig te beslissen, waar het gaat om zaken met rechtsgevolgen voor burgers, vooral omdat een behoorlijke overheid nu eenmaal tijdig besluiten moet nemen en niet slechts vanuit financiële overwegingen omdat niet tijdig beslissen forse dwangsommen met zich meebrengt?
Ja.
Zijn de redenen voor het invoeren van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid naar uw mening nu nog steeds van toepassing, en werkt deze wet zoals deze bedoeld is, namelijk dat de overheid gestimuleerd wordt tijdig beslissingen te nemen?
De overheid probeert op verschillende manieren, waaronder door middel van wetgeving, de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken te verbeteren. Tijdige besluitvorming is voor de burger een belangrijke graadmeter om die kwaliteit aan af te meten. Regels die tijdige besluitvorming stimuleren, kunnen bijdragen aan die tijdigheid en daarmee aan de kwaliteit van de uitvoering van overheidstaken. Uit een evaluatie van onder meer de dwangsom bij niet tijdig beslissen uit 20131 bleek dat van dit instrument een preventieve werking uitgaat, omdat dwangsommen de termijnoverschrijdingen duidelijk zichtbaar en kwantificeerbaar maken. Mogelijke reputatieschade op persoonlijk en organisatorisch niveau heeft volgens de evaluatie de aandacht voor tijdige besluitvorming versterkt. De evaluatie geeft ook aan dat niet alle versnelling van de besluitvorming aan de dwangsom kan worden toegerekend, omdat ook overigens aandacht bestaat voor verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. Als neveneffecten van de dwangsom bij niet tijdig beslissen worden in de evaluatie genoemd: dat de dwangsom wordt misbruikt door middel van het indienen van oneigenlijke Wob-verzoeken, dat de kwaliteit van de besluitvorming soms onder druk komt te staan van de beslistermijn en dat door bestuursorganen soms een «oneigenlijk» gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn op te schorten. Deze effecten zijn volgens de evaluatie geen reden om af te zien van instrumenten als de dwangsom bij niet tijdig beslissen. Wel heeft inmiddels een wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur plaatsgevonden, waardoor die wet per 1 oktober 2016 is uitgezonderd van de dwangsom bij niet tijdig beslissen om misbruik tegen te gaan. Voorts is, in verband met de specifieke problematiek, wetgeving in voorbereiding om de dwangsom bij niet tijdig beslissen buiten werking te stellen voor asielzaken.2
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met de procedure voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de Belastingdienst? Waarom werkt dit anders, zowel qua procedure als bedrag? Waarom is daar ooit voor gekozen, en vindt u die argumenten nu nog steeds doorslaggevend?
Voor de Belastingdienst zijn er ten opzichte van het reguliere regime voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de overheid alleen verschillen op het terrein van toeslagen. Dit is geregeld in artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze afwijkende dwangsomregeling geldt sinds 1 januari 2013. De regeling houdt in dat wat betreft beschikkingen op aanvraag van de Belastingdienst/Toeslagen de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend van toepassing is op beschikkingen die betrekking hebben op de definitieve toekenning van de toeslag, alsmede op beslissingen op bezwaarschriften tegen de laatstgenoemde beschikkingen. De reguliere dwangsomregeling geldt dus bijvoorbeeld niet als het gaat om beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen die zien op het verlenen of automatisch verlenen van een voorschot, de wijziging van een verleend voorschot alsmede de afhandeling van bezwaarschriften tegen deze beschikkingen. Evenmin geldt de reguliere dwangsomregeling voor herzieningen van definitieve toekenningen, voor bezwaren tegen deze herzieningen dan wel bij bijvoorbeeld verzoeken in een bijzondere situatie. Voorts blijft de werkingssfeer van de dwangsomregeling beperkt tot definitieve toekenningen die leiden tot een nabetaling of terugvordering ter grootte van een bedrag van ten minste € 30,–. In situaties waarin de reguliere dwangsomregeling wel van toepassing is gelden bovendien lagere dwangsombedragen (€ 10,– per dag met een maximum van € 100,–, tenzij het financiële belang minder dan € 100,– bedraagt; dan is de dwangsom maximaal € 30,–). De redenen daarvan zijn de massaliteit van het proces van Belastingdienst/Toeslagen en het feit dat voor de diverse afzonderlijke toeslagen relatief lage bedragen (kunnen) worden uitgekeerd. Deze redenen zijn nog steeds van toepassing en geven daarom geen aanleiding het beleid aan te passen. Tenslotte kan de Minister bij ministeriële regeling de dwangsomregeling buiten toepassing verklaren in geval van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de voor toeslagen geldende afwijkende dwangsomregeling vooral is ingegeven door argumenten die betrekking hebben op de uitvoerbaarheid en het beperken van het financiële risico voor de overheid.
Wat is het totale bedrag dat in het jaar 2019 door de overheid is uitgekeerd aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is getracht bij de departementen na te gaan welke dwangsommen in de periode 2015–2019 zijn uitgekeerd. Gebleken is dat deze cijfers niet overal en niet uniform worden bijgehouden. Zo hebben sommige departementen bedragen uit hun financiële administratie gehaald. In die gevallen ontbreken aantallen. In sommige gevallen zijn alleen gegevens over bezwaarschiften bekend. Het Ministerie van AZ heeft geen dwangsommen aangetroffen. Bij de Ministeries van BZK, SZW en EZK zijn geen gegevens bekend. Bij het Ministerie van VWS zijn alleen gegevens uit de bezwaarfase bekend, bij LNV alleen uit de bezwaarfase voor zover die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) wordt uitgevoerd en deze gegevens worden geregistreerd. Gelet op het bovenstaande is afgezien van een uitvraag bij zelfstandige bestuursorganen en decentrale overheden. De verwachting bestaat dat hiermee een grote inspanning zou worden gevraagd, die niet in verhouding staat tot de te verwachten opbrengst. De beschikbare gegevens van de departementen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierbij worden de bedragen in euro genoemd, met tussen haakjes (indien beschikbaar) het aantal malen dat een dwangsom is uitgekeerd.
2015
2016
2017
2018
2019
FIN/Belastingdienst1
300.000
(309x)
553.000
(878x)
420.000
(624x)
101.000
(231x)
125.000
(386x)
I en W (ILT)
21.720
10.052
9.580
5.518
5.814
BZ
1.460
(5x)
2.480
(5x)
460
(1x)
1.260
(1x)
1.442
(1x)
JenV IND
86.000
293.000
750.000
1.500.000
6.600.000
JenV Overig
281.828
230.370
120.109
21.580
53.538
JenV Totaal
367.828
523.370
870.109
1.521.580
6.653.538
VWS (bezwaarschriften)
8.010
4.060
3.320
3.220
2.976
LNV (bezwaarschriften RVO)
6.760
(6x)
40.040
(61x)
384.510
(372x)
96.048
(130x)
165.890
(169x)
DEF2
308.410
151.440
91.200
110.010
71.844
OCW/DUO (aanvragen)
13.220
(44x)
13.730
(36x)
12.350
(15x)
28.660
(59x)
Nog niet beschikbaar
OCW/DUO (bezwaar)
3.850
(12x)
5.200
(15x)
7.300
(22x)
7.530
(21x)
Nog niet beschikbaar
Hierbij wordt opgemerkt dat het totaalbedrag aan betaalde dwangsommen zowel de dwangsommen op het terrein van belastingen als toeslagen omvat. Het aantal toegekende dwangsommen heeft voor de jaren 2015 en 2016 uitsluitend betrekking op belastingen en sinds 2017 bevatten deze aantallen ook die voor toeslagen. Alleen voor 2018 en 2019 kan in de aantallen ook een onderscheid worden gemaakt tussen belastingen en toeslagen. In 2018 hadden 122 dwangsommen betrekking op toeslagen en in 2019 waren dat er 244. Dit verschil heeft te maken met het feit dat het onderscheid niet eerder administratief werd bijgehouden.
Voor zover in de administratie zichtbaar geboekt als dwangsom, hierdoor kunnen enkele dwangsommen die mogelijk op andere wijze geboekt zijn niet in deze getallen meegenomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse omvang van de dwangsommen die door de verschillende overheden zijn uitgekeerd wegens niet tijdig beslissen de afgelopen vijf jaar, per ministerie, maar ook per overheidsorganisatie, zoals de IND, Belastingdienst, etc.?
Zie antwoord vraag 4.
Welke overheidsorganisaties zijn de sterkste stijgers en dalers bij de uitkering van dwangsommen en wat is uw verklaring hiervoor? Wordt dit geanalyseerd en wordt hier voortdurend van geleerd?
Bestuursorganen zijn op verschillende manieren bezig met het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening. Hiervoor is niet altijd een voortdurende analyse van het aantal dwangsommen nodig. Ook zonder voortdurende analyse kunnen gebleken knelpunten worden opgelost. Zo heeft de dwangsom geleid tot een toename van het aantal Wob-verzoeken, met als oogmerk het innen van een dwangsom. Naar aanleiding hiervan is de Wob gewijzigd, waardoor voor Wob-verzoeken de dwangsom bij niet tijdig beslissen is vervallen. Deze wijziging heeft bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie geleid tot een aanzienlijke vermindering van het aantal betaalde dwangsommen (in 2016 nog € 230.310, nu nagenoeg niets meer). Sommige bestuursorganen analyseren het aantal dwangsommen. Zo geeft OCW/DUO aan dat in 0,1% van het aantal aanvragen een ingebrekestelling volgt. Slechts in enkele gevallen leidt dit tot een dwangsom, meestal omdat niet tijdig gegevens van derden zijn verkregen. Een dergelijke analyse is niet meteen relevant voor andere bestuursorganen.
Het aantal dwangsommen is in de meeste gevallen een afgeleide van het aantal aanvragen of het aantal bezwaarschriften. RVO heeft voor LNV bijvoorbeeld in de periode 2015–2019 ten minste 2.000.000 primaire besluiten geslagen en er zijn ruim 50.000 bezwaarprocedures afgedaan. Die 50.000 bezwaarschriften hebben in 738 gevallen tot een dwangsom geleid. Een stijging in absolute getallen wil dus niet zeggen dat procentueel meer bezwaarschriften niet tijdig worden afgedaan. Wijzigingen in het aantal aanvragen en bezwaarschriften worden veroorzaakt door verschillende factoren. Deze aantallen kunnen per jaar sterk fluctueren. Het al dan niet analyseren van het aantal dwangsommen heeft daarop geen invloed.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de opgelopen doorlooptijden voor asielzaken. De belangrijkste is een vroegtijdige afschaling van personeel in 2017 in combinatie met de externe factor van een licht verhoogde asielinstroom en een financieringssystematiek die niet verder reikte dan de korte termijn, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande werkvoorraad. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 maart 2020.3 Daarin zijn maatregelen aangekondigd waarmee deze achterstanden worden weggewerkt, waarnaar kortheidshalve zij verwezen. Daarnaast bereidt het kabinet nadere maatregelen voor ten aanzien van de toepassing onder de Vreemdelingenwet van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht. Zie hiervoor de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 april 2020.
Strengere regulering en betere certificering van zowel installateurs en installatiebedrijven met betrekking tot kleinschalige duurzame energie installaties |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over branden met pelletkachels?1
Ja.
Kent u de brief die de Stichting Nederlandse Haarden- en Kachelbranche (NHK) naar u heeft gestuurd op dinsdag 25 februari 2020 over deze Kamervragen, waarin zij pleit voor strengere eisen vanuit de overheid aan de installatie van pelletkachels?
Ja.
Deelt u de analyse van NHK dat door het op de markt dumpen van goedkope toestellen van slechte kwaliteit en onjuiste installaties er problemen zijn veroorzaakt?
In het antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen over branden bij pelletkachels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1845) heb ik aangegeven dat de oorzaken van de problemen zowel kunnen liggen in het verkeerde gebruik van de pelletkachel als in een onjuiste installatie.
Vindt u het ook opvallend dat een branchevereniging zelf genoodzaakt is om te vragen om de subsidies voor pelletkachels te staken gezien de slechte regulering van pelletkachels?
Ik merk allereerst op dat de genoemde oproep in de brief van de NHK voor zover ik heb kunnen nagaan niet afkomstig was van de NHK zelf. Het bij mij bekende verzoek is verwoord in een op 8 maart 2018 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gerichte brief van het Platform Houtrook en Gezondheid waarin de NHK als deelnemer actief is. In die brief vraagt het Platform aandacht voor het tegenstrijdige signaal dat de overheid af zou geven door enerzijds het luchtbeleid te richten op verbetering van de luchtkwaliteit en anderzijds pelletkachels te subsidiëren die indien zij een aardgasgestookte installatie vervangen bijdragen aan emissies van onder meer fijnstof. Het Platform vroeg in genoemde brief om deze tegenstrijdigheid te beëindigen. Deze oproep, die niets te maken had met de in de eerdere vragen genoemde brandveiligheid, is mede aanleiding geweest om conform de afspraken in het Klimaatakkoord specifiek aandacht te besteden aan de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de stimulering van biomassaketels en pelletkachels en het uiteindelijk op basis van deze evaluatie stoppen van de subsidie op deze technieken.
Verder teken ik hierbij aan dat de NHK zich niet uitsluitend richt op pelletkachels, maar op alle hout, pellets en gasgestookte haarden en kachels en dat de oproep om te stoppen met subsidie op pelletkachels niet werd gedeeld door andere brancheorganisaties zoals bijvoorbeeld de Nederlandse branchevereniging pelletkachel industrie (Nbpi).
Deelt u de mening dat het jammer is dat de overheid heeft verzaakt in regulering en handhaving rondom pelletkachels en dat alle aanbiedingen hieromtrent vanuit de branche zelf, zoals het opleiden van inspecteurs, zijn genegeerd door de overheid?
Nee, die mening deel ik niet. Rondom de vormgeving van de ISDE-regeling waarmee tot en met 2019 de aanschaf en installatie van pelletkachels is gesubsidieerd is gesproken met een aantal stakeholders waaronder de NHK, de Nbpi, branche organisaties inzake andere via de ISDE gestimuleerde technieken en de koepelorganisatie NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie). Marktpartijen zijn door mijn ministerie diverse malen gevraagd om te komen tot een voorstel ten aanzien van de eisen van de installatie en installateur en alhoewel sommige partijen daarbij hun eigen specifieke kwaliteitsborging aandroegen, kwam het niet tot een breed gedragen en geaccepteerd voorstel.
Uiteindelijk is toen in de regeling bepaald dat pelletkachels moeten voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de norm EN 14785 en bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) 2015/1185. Daarnaast is in de regeling bepaald dat de subsidieaanvrager een bewijs moet overleggen dat de installatie voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd door een deskundige installateur. Deze eis geldt dus ook voor de pelletkachel. EZK heeft deze minimumeis opgenomen om de kwaliteit van de installatie en installateur te verbeteren, mede met de verwachting dat dit marktpartijen zou stimuleren om hun eigen certificaten op elkaar aan te laten sluiten. In afwachting daarvan heeft mijn ministerie bij de campagne «energie besparen doe je nu» speciaal aandacht gegeven aan installateurs die voldeden aan verdergaande eisen en deze zo te belonen voor hun inspanningen om kwaliteit te leveren.
Voor wat betreft de handhaving, RVO.nl heeft op basis van handhavingsbezoeken en controles verschillende subsidieaanvragen afgewezen of ingetrokken.
Deelt u de analyse dat op het gebied van duurzame energie steeds vaker door de sector zelf wordt aangedrongen op meer regulering en certificering vanuit de overheid?
Een aantal brancheorganisaties geeft inderdaad, mede naar aanleiding van de op 19 december 2019 aangenomen motie van het lid van der Lee over betere kwaliteitsborging van installateurs (Kamerstuk 32 813, nr. 438), aan dat zij over dit onderwerp in gesprek willen gaan. Daarbij is het niet zo dat alle brancheorganisaties aandringen op meer regulering en verplichte certificering vanuit de overheid. Overigens heeft mijn ministerie in gesprekken met de branche organisaties over de ISDE steeds aangegeven open te staan voor striktere eisen rondom de kwaliteitsborging, mits het draagvlak daarvoor breed was en zich niet beperkte tot één of enkele brancheorganisatie(s).
Deelt u de analyse dat betere certificering van installateurs en installatiebedrijven een oplossing is voor de brandproblemen met pelletkachels, de problemen rondom warmtepompen die soms slecht worden geïnstalleerd en de hogere verzekeringspremies als gevolg van slecht geïnstalleerde zonnepanelen?
Een kwalitatief goede installatie kan inderdaad een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de problemen zoals genoemd in vraag 7. Ter uitvoering van de in het antwoord bij vraag 6 genoemde motie en zoals aangekondigd in mijn antwoorden op de eerdere vragen over branden bij pelletkachels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1845) zal ik daarover in gesprek gaan met de relevante brancheorganisaties. In de gesprekken zal ongetwijfeld ook worden gekeken naar (verplichte) certificering van installateurs en installatiebedrijven en mogelijke scherpere regulering vanuit de overheid. Ik zal de kamer daarover na afronding van die gesprekken nader informeren.
Deelt u de mening dat de energietransitie gebaat is bij strengere regulering en betere certificering omdat consumenten dan niet achteraf geconfronteerd worden met problemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid zich in te spannen voor strengere regulering en betere certificering van zowel installateurs als installatiebedrijven met betrekking tot kleinschalige duurzame energie installaties?
Zie antwoord vraag 7.