Hoge boetes in de binnenvaart |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kruistocht ASV tegen megaboetes nog lang niet ten einde»?1
Ja
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Van Helvert/Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 119) waarin de regering wordt verzocht om rondom de bemannings- en arbeidstijdenregels een instructie te geven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om zogenoemd «anticiperend te gaan handhaven» en in overleg met de branche de regels te evalueren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) die aangeeft dat u de motie in feite naast zich neerlegt?
In de verzamelbrief van 23 november 2016 (Kamerstuk 34 003, nr. 26) heb ik gereageerd op de motie Van Helvert/Jacobi. Anticiperend handhaven kan alleen in zeer specifieke, concrete situaties wanneer wetgeving op het punt staat gewijzigd te worden en de aanpassing duidelijk is. Naar aanleiding van voorstellen van sociale partners voor modernisering van de bemanningsregelgeving is onlangs in de CCR besloten om onderdelen van het Reglement Scheepvaartpersoneel op de Rijn aan te passen. Deze aanpassing treedt in werking per 1 december 2017. Dit is aanleiding om te bezien of anticiperend handhaven voor deze wijzigingen mogelijk is. Daarbij geldt dat een Level Playing Field geborgd moet blijven. De sector wordt hier door de ILT nader over geïnformeerd.
Waarom geldt de matiging van 80 procent van het ILT-boetebedrag niet voor de samenstelling van de bemanning door schippers die tevens eigenaar zijn? Deelt u de mening van de ASV dat de situatie van een werknemer in loondienst en een binnenvaartschipper met een eenmanszaak of VOF-constructie in wezen vergelijkbaar is? Zo ja, bent u bereid de boetes ook voor schippers met een eenmanszaak of VOF-constructie op vergelijkbare wijze te verlagen? Zo nee, wat is volgens u het onderscheid dat dit verschil rechtvaardigt?
Indien er sprake is van een werkgever en een gezagvoerder in loondienst wordt zowel voor de werkgever als voor de gezagvoerder een boeterapport aangezegd. De boete voor de werkgever is hoger omdat die financieel voordeel geniet. De werkgever heeft ook de grootste beslissingsmacht. De zelfstandige schipper geniet evenals de werkgever zelf het voordeel dat hij of zij uitspaart door met een bemanningslid minder te gaan varen. Bovendien heeft de zelfstandige schipper de volledige beslissingsmacht over de afweging al dan niet onderbemand te gaan varen.
De wet kent een uitzonderingsregel voor onverwachte onderbemanning door ziekte, ongeval of op bevel van bevoegde autoriteit. In dit geval, bij een onderbezetting van ten hoogste één bemanningslid, zal de boete vervallen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de boete voor de zelfstandige schipper te verlagen.
Is het waar dat de hoge boetes tot stand zijn gekomen na overleg tussen de ILT en een aantal binnenvaartbedrijven, maar dat de bonden hierbij niet zijn betrokken? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Nee, bij de totstandkoming in 2015 van de aanpassing van het boetebeleid in de Binnenvaartregeling zijn geen binnenvaartbedrijven betrokken. De bonden zijn ook niet betrokken. Zoals gebruikelijk zijn toen wel enkele brancheverenigingen door de ILT betrokken bij dit dossier. Na die tijd is de uitvoering van het boetebeleid door de ILT geëvalueerd. De evaluatie is besproken met alle brancheverenigingen. Zie vraag 7.
Is het waar de ILT met een aantal grote rederijen convenanten heeft afgesloten, waarin onder meer is afgesproken dat deze niet steekproefsgewijs gecontroleerd zullen worden? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, welke afspraken zijn wel gemaakt?
Ja, dat klopt. De ILT heeft convenanten afgesloten met reders die kunnen aantonen dat zij de processen op orde hebben om de wet- en regelgeving na te leven. In het convenant is vastgelegd dat de reders interne procedures hebben om te zorgen voor naleving en voorkoming van incidenten, dat zij afwijkingen hiervan vastleggen en hun procedures aanpassen om herhaling te voorkomen.
Met audits en reality checks controleert de ILT of dit systeem goed in werking is. De resultaten worden met de reder besproken. Dit kan tot maatregelen en een vervolgtraject leiden.
Wanneer buiten het toezicht op het convenant toch overtredingen bij een schip van een convenantpartner worden geconstateerd, wordt de schipper aangesproken om de overtredingen direct ongedaan te maken. Daarnaast wordt de reder aangesproken.
De convenanten zijn bedoeld om met meerdere toezichthouders, ILT, RWS, Havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam de toezichtlast voor deze goed presterende bedrijven te verlagen.
Bent u bereid alsnog samen met de bonden en de ILT naar de hoogte en proportionaliteit van de boetes te kijken?
Nadat voor een aantal overtredingen de boetes met ingang van 1 juli 2015 zijn verhoogd, heeft de ILT de opgelegde boetes reeds in 2016 geanalyseerd en besproken met alle brancheverenigingen. Daarbij is ook gekeken naar de proportionaliteit van de sancties en de hoogte van de boetes. Om het toezicht af te stemmen op ontwikkelingen in de praktijk en te zorgen voor een passend boetebeleid zal de ILT ook in 2017 de opgelegde boetes evalueren en de bevindingen met de gebruikelijke partners uit de sector delen.
Een mogelijke maas in de wet inzake de vergunningsplicht voor reclameverlichting |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Reclamegevel The Sting verlicht vanaf Vredenburg de gehele lucht»?1
Ja.
Klopt het dat reclameverlichting die achter een glazen gevel geplaatst is – ook als deze een groot oppervlak beslaat en gebruik maakt van snel bewegend beeld, hoge contrasten en hoge lichtintensiteiten – vergunningvrij is? Zo nee, wat is de wettelijke basis voor regulering van dergelijke reclamemedia? Zo ja, onderschrijft u dat deze uitingen een grote impact hebben op de omgeving, zowel in de vorm van lichtoverlast, risico voor de verkeersveiligheid als aantasting van beschermde stadsgezichten? Bent u bereid om deze maas in de wet te dichten? Zo ja, op welke termijn?
De wettelijke basis voor regulering van lichthinder is als volgt:
Als er geen sprake is van een vergunningplichtige inrichting dan stelt het Activiteitenbesluit voorschriften voor de assimilatieverlichting in de landbouwkassen en voor de verlichting bij sportterreinen. Daarnaast kan het bevoegd gezag op basis van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften stellen op basis van de zorgplicht.
Uit informatie van de gemeente Utrecht blijkt dat voor de reclame van de Sting op basis van de plaatselijke Reclameverordening geen omgevingsvergunning nodig is. Dit laat onverlet dat reclameverlichting dient te voldoen aan de milieuwetgeving en de eventuele gemeentelijke regelgeving.
Door de gemeente Utrecht is meegedeeld, dat in december 2016 is geconstateerd dat de dimmer van de betreffende installatie defect was. Dit is op dezelfde dag vastgesteld als het artikel in de krant. De dimmer is vervangen.
Kortom, er is geen sprake van een maas in de wet. Gemeenten die van mening zijn dat een reclame uiting grote impact op de omgeving heeft (ook geplaatst achter een glazen gevel) kunnen dit regelen en er tegen optreden.
De vertrekregeling voor ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert de Staatssecretaris van Financiën (hierna: u) zich dat u bij de algemene financiële beschouwingen toegaf dat niet alleen de Belastingdienst een vertrekregeling had, waar ambtenaren vlak voor hun pensioen – of zelfs erna – konden vertrekken met een forse premie?1
De regelingen die ik heb genoemd vallen allemaal onder het reguliere Van-Werk-Naar-Werk beleid (VWNW), neergelegd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Daarin wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. Dit geldt ook voor de aanspraak op de voorzieningen, waaronder de stimuleringspremie.
Kunt u per ministerie precies aangeven aan welke regelingen u refereerde in het voorgaande citaat en hoeveel ambtenaren gebruik gemaakt hebben van elke van deze regelingen?
Binnen de sector Rijk geldt het VWNW-beleid zoals vastgelegd in het ARAR. Er is binnen de ministeries geen sprake van andere vertrekregelingen, die met de bonden of anderszins zijn afgesproken. Optioneel geeft artikel 49tt achtste lid de mogelijkheid om een regeling te treffen voor uitruil van stimuleringspremie in buitengewoon verlof als onderdeel van het VWNW-beleid.
De individuele afspraken met ambtenaren om gebruik te maken van de stimuleringspremie, conform het VWNW-beleid, worden in de volksmond ook wel regelingen genoemd. Dit zijn echter ander soort regelingen dan de regelingen waar deze vraag op lijkt te doelen. Met individuele regelingen wordt slechts uitvoering gegeven aan het bestaande VWNW-beleid. De regeling Belastingdienst is de enige departementale collectieve regeling met toepassing van het remplacantenartikel (artikel 49xx ARAR), waarbij geen specifieke doel/functiegroepen zijn aangewezen. Het maximum van de vertrekregeling van een individuele vertrekkende medewerker wordt in de regeling wel volgens het ARAR bepaald. Voor de volledigheid merk ik op dat in het kader van de Herziening Gerechtelijke kaart (VenJ) afspraken zijn gemaakt om ongelijkheid tussen Rijksambtenaren en medewerkers met een andere rechtspositie (in dezelfde reorganisatie) weg te nemen.
In onderstaande tabel worden per ministerie de aantallen medewerkers aangegeven die gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie. Hierbij zijn twee varianten benoemd, te weten de variant waarbij de stimuleringspremie is uitbetaald en de variant waarbij de stimuleringspremie gebruikt is ter financiering van een periode van buitengewoon verlof voordat het ontslag ingaat. Per variant is aangegeven hoeveel medewerkers ervan gebruik hebben gemaakt in de jaren 2014, 2015 en 2016, en hoeveel van hen 64 jaar en ouder was in het betreffende jaar3.
De stimuleringspremie is Rijksbreed in de periode 2014–2016 in totaal 2.561 keer uitbetaald4 5. Daarvan was 49% 64 jaar of ouder. Er is in die periode 1.319 keer gebruik gemaakt van de omzetting van de stimuleringspremie in buitengewoon verlof. Daarvan was 29% 64 jaar en ouder.
De omvang van het aantal medewerkers met een uitbetaalde stimuleringspremie of een in buitengewoon verlof omgezette stimuleringspremie moet in het perspectief van de omvang van de ministeries en de reorganisaties binnen ministeries geplaatst worden, zoals bijvoorbeeld de organisatieverandering bij IenM/RWS. Bij VenJ/DJI moet de toepassing gezien worden in de context van het Masterplan 2013–2018 waarbij verwacht werd dat 2.600 medewerkers mobiel zouden moeten worden en het aantal medewerkers met 2.000 moest afnemen.
Er zijn situaties geweest waarbij het – ongeacht de leeftijd van de ambtenaar – mogelijk was om de stimuleringspremie om te zetten in een combinatie van buitengewoon verlof en een premie in geld. Deze situaties tellen dus dubbel in de tabel. Overigens geldt dat bij de uitruil van stimuleringspremie voor buitengewoon verlof dit verlof stopt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Een eventueel nog resterend deel aan stimuleringspremie wordt in die gevallen uitbetaald.
De systemen, waaruit deze cijfers tot stand zijn gekomen zijn niet ingericht om de aantallen stimuleringspremie en omzetting verlof op deze wijze sluitend op te leveren. De cijfers komen uit verschillende bronnen die niet volledig lijken aan te sluiten.
Kunt u voor elk van de regelingen aangeven hoeveel ambtenaren boven de 64 jaar een afkoopsom gehad hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen de ministers aan wie deze vragen tevens worden gesteld voor elk van deze regelingen aangeven of er een RVU-heffing (regeling vervroegd uittreden) betaald is, en zo ja, hoe hoog die was?2
De ministers geven aan dat er nog geen sprake is geweest van RVU-heffingen binnen de sector Rijk voor ontslagregelingen (aanspraak stimuleringspremie) onder het VWNW-beleid. De inspecteur heeft bij aanvang (in 2012) beoordeeld dat het VWNW-beleid niet aangemerkt wordt als RVU-regeling. Die beoordeling ging uit van de intentie/bedoeling van de regeling. Zolang de regeling openstaat voor alle medewerkers en de werkgever niet kan sturen op uitstroom van ouderen, dan is er geen sprake van RVU en dus ook niet van de bijbehorende eindheffing. Op basis van deze beoordeling is tot op heden geen RVU-heffing afgedragen in het kader van VWNW-beleid binnen de sector Rijk. Voor VenJ geldt dat er geen aanwijzingen zijn dat er RVU-heffingen zijn afgedragen. Zekerheid hieromtrent vergt diepgaand onderzoek.
De inspecteur heeft begin 2016 desgevraagd aan BZK aangegeven niet langer naar de intentie, maar naar de uitwerking van een regeling te kijken om te bepalen of er sprake is van een RVU-regeling. Om die reden heeft de inspecteur eind januari 2016 aangegeven dat, gezien de uitwerking van de Belastingdienstregeling, deze regeling hoogstwaarschijnlijk als een RVU in de zin van artikel 32ba, Wet LB, zal moeten worden aangemerkt.
De sector Rijk houdt met dit gewijzigde standpunt ook rekening bij het maken van nieuwe afspraken met de vakcentrales over het VWNW-beleid en houdt de juridische procedure hieromtrent in de gaten. Er loopt momenteel een cassatieprocedure bij de Hoge Raad over een vrijwillige vertrekregeling van een andere werkgever. De uitkomst in die zaak zal betrokken worden op de vertrekregeling van de Belastingdienst. De zienswijze omtrent de RVU-heffing staat derhalve nog niet vast.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft toegezegd: «De Belastingdienst is inmiddels met de inspecteur in gesprek gegaan over de uitwerking en de betaling van de RVU. Zo is vastgelegd met betrekking tot welke soort vertrekkers en op welke momenten de heffing verschuldigd is en betaald zal worden. De uitvoering hiervan wordt vastgelegd door de Belastingdienst en zal worden bevestigd door de inspecteur. Zodra dit besluit van de inspecteur beschikbaar is, zal ik deze samen met de ter goedkeuring voorgelegde uitwerking van de RVU naar uw Kamer sturen – zoals verzocht door de heer Omtzigt – en zo inzicht verschaffen in de hoogte van de verschuldigde RVU.»?3
Betaling van de verschuldigde heffing geschiedt op eigen afdracht in het kader van de loonheffing. Dit is een andere systematiek dan bijvoorbeeld de inkomstenbelasting, waarbij de inspecteur met het opleggen van een aanslag (beschikking) vaststelt wat de hoogte is van de verschuldigde belasting. Bij de RVU-heffing gaat het – net als bij de reguliere loonheffing die een werkgever inhoudt en afdraagt – om een afdracht op aangifte, waarbij de inspecteur vooraf of achteraf geen beschikking hoeft te geven. Om te zorgen dat er geen misverstand bestaat over de juiste toepassing van de RVU-heffing met betrekking tot de vertrekregeling is er enkele maanden geleden contact geweest met de inspecteur en is de uitwerking vastgelegd in een document. Deze uitwerking is vervolgens expliciet bevestigd door de Inspecteur. Beide documenten heb ik verstrekt bij mijn brief van 28 oktober 20168.
Klopt het dat de Belastingdienst tot november 2016 al € 48 miljoen RVU-heffing betaald heeft? Kunt u precies aangeven hoeveel RVU-heffing de Belastingdienst tot nu toe per maand betaald heeft?
In 2016 is door de Belastingdienst reeds € 48 miljoen RVU-heffing betaald over de in 2016 uitbetaalde stimuleringspremies.
In 2016 is de Belastingdienst tevens gestart met een inventarisatie van uitstroomregelingen op individueel niveau in de periode 2011–2015, waarbij mogelijk alsnog RVU-heffing betaald dient te worden. Deze inventarisatie wordt naar verwachting eind februari 2017 afgerond.
Voor de geïdentificeerde regelingen neemt de Belastingdienst als werkgever een standpunt in ten aanzien van het van toepassing zijn van de RVU-heffing, die wordt voorgelegd aan de inspecteur. Vooruitlopend op de uitkomst hiervan heeft de Belastingdienst in december 2016 reeds ca. € 5,2 mln. betaald over de periode 2011–2015.
Kunt u de stukken, die in het citaat in vraag vijf zijn toegezegd, aan de Kamer doen toekomen? Indien deze stukken niet klaar zijn, hoe kan de Belastingdienst dan al meer dan € 48 miljoen betaald hebben zonder dat een besluit van de inspecteur beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de volgende vraag bij het Belastingplan 2017: «Laat ik een heel heldere vraag stellen: mag de Kamer binnen een week alle memo's en mails zien waarin de afkorting «RVU» staat en die in december 2015 en januari 2016 op het ministerie en bij de Belastingdienst zijn rondgegaan? Wij krijgen namelijk de indruk dat wel heel veel mensen op de hoogte waren van de RVU-heffing.»?4
De vraag naar interne waarschuwingen rond het proces van de totstandkoming van de vertrekregeling vind ik relevant. Niet omdat de interne communicatie in een dienst een onderwerp zou moeten zijn van politiek en publiek debat, maar omdat informatie over interne waarschuwingen zou kunnen bijdragen aan een scherper zicht op de besluitvormingscultuur bij de dienst. Ik vind het dan ook belangrijk om u te informeren over de strekking van de gevraagde emails.
De kabinetslijn in het kader van artikel 68 Grondwet omtrent het verstrekken van inlichtingen staat beschreven in de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van BZK (Kamerstukken II 2015/16, 28 362, nr. 8). In deze kabinetslijn is aangegeven wat de motivatie is waarom interne documenten met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Op grond van deze kabinetslijn verstrek ik de emails niet. In het bijzonder wijs ik daarbij op de onwenselijkheid als communicatie tussen ambtenaren onderdeel van het publieke debat wordt. De emails hebben betrekking op de fase van beleidsvoorbereiding.
In dit deel van het beleidsproces is het essentieel om in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen te kunnen delen om tot goede besluitvorming te kunnen komen.
Door het wegvallen van deze bescherming bij ambtenaren zal risicomijdend gedrag ontstaan en daarmee de scherpte van advisering afnemen. Hiermee zou ook de kwaliteit van advisering en besluitvorming afnemen.
In het debat over het Belastingplan 2017 heb ik naar aanleiding van een eerder verzoek van het lid Omtzigt naar de emails aangegeven dat ik de Commissie onderzoek Belastingdienst heb gevraagd informele stukken met waarschuwingen te betrekken bij het onderzoek, zodat een integraal en helder beeld ontstaat hoe binnen de Belastingdienst met interne waarschuwingen is omgegaan (zie bijlage 2 bij de kabinetsreactie op het rapport «onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de belastingdienst»). Deze stukken, waaronder een aantal emails, zijn verstrekt aan de Commissie en zijn bij het onderzoek betrokken. De Commissie heeft de emails gewogen binnen de bredere context van het onderzoek om hieruit lessen te kunnen trekken.
Uit die emails wordt duidelijk dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Ook wordt in deze emails gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. Deze emails lijken te wijzen op een gesprek in november 2015, dat ook aan de orde komt in het vandaag verschenen rapport van de Commissie in de passage over het «memo-onder-de-arm». In mijn gesprek met de Commissie heb ik aangegeven dat ik mij herinner dat dit gesprek niet op basis van een memo heeft plaatsgevonden. Een gesprek over een RVU-heffing herinner ik mij niet.
De commissie heeft vanzelfsprekend ook anderen gesproken en de inbreng van alle betrokkenen daarbij gewogen.
De Commissie merkt over dit memo op dat het niet gedateerd is, noch de herkomst is aangegeven, en dat een van de leden van de dienstleiding het bij zich had tijdens een gesprek, en het ook weer mee terug heeft genomen. De Commissie concludeert dat het «onduidelijk is of en hoe deze informele stukken zijn betrokken in het besluitvormingsproces» en dat zij «niet heeft kunnen achterhalen welke rol dit memo in de afstemming met de Staatssecretaris heeft gespeeld en of de strekking ervan is besproken en op haar consequenties is geanalyseerd.» Juist deze informele werkwijze raakt de kern van de problematiek rond de vertrekregeling.
Het memo heeft geen rol gespeeld in de besluitvorming. Desondanks stuur ik het ter informatie hierbij toe. Bij lezing van dit memo valt overigens op dat de daarin besproken «voorziening» sterk afwijkt van de regeling zoals die eind 2015 tot stand is gekomen.
Herinnert u zich dat u antwoordde: «Het verzoek is helemaal helder. De Kamer vraagt, gesteund door de Grondwet, informatie op. Het is mij volkomen helder welke informatie dat is en waartoe die dient, maar het kabinet bepaalt op welke manier het met dat artikel omgaat. Ik heb het verzoek van de heer Omtzigt bijzonder goed begrepen. »?5En herinnert u zich dat ik u erop wees dat artikel 68 van de Grondwet juist bepaalt dat de Kamer recht heeft op documenten als zij daarom vraagt?6
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat u aangegeven heeft dat al deze mails zijn veiliggesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de mails dan nu aan de Kamer doen toekomen, aangezien er meer dan genoeg tijd geweest is om dit uit te zoeken? Wilt u zich hierbij niet verschuilen achter onderzoeken en bent u zich ervan bewust dat u een weigering slechts kunt motiveren met de enige uitzonderingsgrond in artikel 68 van de Grondwet, namelijk het belang van de staat?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat de vragensteller in het algemeen overleg over de Belastingdienst van 15 december jl. gevraagd heeft om de onderliggende contracten, die de broedkamer (later omgedoopt tot Data en Analytics) is aangegaan in de afgelopen vijf jaar, aan de Kamer te doen toekomen en dat dit een vraag was met een beroep op artikel 68 van de Grondwet (enige weigeringsgrond: belang van de staat)? Kunt u deze contracten nu aan de Kamer doen toekomen?
Ik zal de contracten van de Broedkamer vertrouwelijk ter inzage geven aan de Tweede Kamer. Het is onwenselijk om de informatie openbaar te maken. In de contracten staat informatie die de onderhandelingspositie van de staat kunnen schaden (met name voor wat betreft de financiële kant van de contracten). Daarnaast staat er informatie in die als bedrijfsvertrouwelijk is aan te merken, evenals persoonsinformatie/tot personen herleidbare informatie. Door de contracten vertrouwelijk ter inzage te leggen wordt voorkomen dat deze informatie publiek wordt, maar kan de Kamer wel kennis nemen van de inhoud van de contracten.
Kunt u aangeven bij welke vijf projecten er € 38 miljoen ongeautoriseerd is uitgegeven? Kunt u van elke van deze ongeautoriseerde uitgaven een nadere duiding geven?7
In mijn brief van 28 oktober 201613 heb ik aangegeven dat voor vijf budgetaanvragen van de Investeringsagenda (IA) voor ca. € 34 mln. aan verplichtingen waren aangegaan, zonder dat deze aanvragen voorafgaand aan het aangaan van de verplichtingen waren behandeld door het Investment Committee (IC). Dit bedrag is in de aanbiedingsbrief bij de 18e Halfjaarsrapportage van 4 november 201614 bijgesteld naar € 38 mln. In onderstaande tabel is een uitsplitsing opgenomen van betreffende budgetaanvragen en de gerealiseerde uitgaven per 31 december 2016.
Data & Analytics (D&A)
11,8
9,6
Implementatie Ondersteuning (IO)
2,0
3,7
IV-accent
9,3
0,0
Modernisering IV-landschap
9,1
1,5
Programmamanagement (PMO)
9,6
9,5
De aangegane verplichtingen voor deze budgetaanvragen zijn nader geanalyseerd. Bij nadere toetsing blijkt dat niet in alle gevallen sprake was van een verplichting in juridische zin. Het uiteindelijke bedrag aan verplichtingen, dat ook daadwerkelijk is uitgegeven in 2016, kon daardoor naar beneden worden bijgesteld naar ca. € 24 mln. Er staan ultimo 2016 geen verplichtingen meer open. Ten behoeve van een nadere duiding heb ik de budgetaanvragen als bijlage bijgevoegd.
De Belastingdienst was aanvankelijk voornemens voor de vijf budgetaanvragen een beroep te doen op middelen uit de aanvullende post voor de IA, maar dat is niet conform de afgesproken procedure gebeurd. Het genoemde bedrag van € 24,3 mln. is daarom door de Belastingdienst ingepast in de eigen begroting. Ik heb de ADR gevraagd om een uitspraak te doen over het gevoerde financieel beheer ten aanzien van de rechtmatigheid van de verplichtingen inzake bovengenoemde projecten. De rapportage hierover zal op 27 januari 2017 eveneens aan u worden aangeboden.
Om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen is de wijze van besluitvorming binnen de Belastingdienst rond de financiering van IA-projecten verbeterd. Het Projectenbureau IA is opgericht, dat onder meer zorg draagt voor standaardisatie van procedures (onder meer gebruik business cases). Daarnaast wordt er gewerkt aan de hand van de invulling van verandergebied IV van de Investeringsagenda, waarin de strategische keuzes met betrekking tot de prioritering van projecten en de inzet van mensen en middelen worden herijkt.
Zoals ik in eerdere debatten heb aangegeven dragen de voornoemde uitgaven binnen deze budgetaanvragen alle bij aan de doelen van de IA. Deze uitgaven zijn gedaan voor projecten die randvoorwaardelijk zijn om de doelen van de Investeringsagenda te gaan verwezenlijken. De rechtmatigheid van de verplichtingen en uitgaven in 2016, die onder de Investeringsagenda vallen, worden onderzocht door de Algemene Rekenkamer. Zij zal hierover rapporteren in het Verantwoordingsonderzoek 2016, dat in mei 2017 aan het parlement zal worden aangeboden.15
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en volledig beantwoorden en de gevraagde stukken allemaal doen toekomen aan de Kamer en wel uiterlijk op 27 januari 2017, zodat het mogelijk is de antwoorden en stukken goed te bestuderen voor het algemeen overleg over de reorganisatie van de Belastingdienst, dat nu gepland is op 2 februari 2017?
Ja.
Het ongeval bij de stuw bij Grave |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «miljoenenschade dreigt door lekkende Maas»?1
Ja.
Wat is de oorzaak van het ongeval bij de stuw bij Grave en welke gevolgen heeft dit ongeval op dit moment?
Op donderdag 29 december omstreeks 19.30 uur is een binnenvaartschip door de stuw in de Maas bij Grave gevaren. In afwachting van de resultaten van het onderzoek door de politie kan ik geen uitspraken doen over de precieze oorzaak van het ongeval. Door de aanvaring is de stuw dusdanig beschadigd dat het waterpeil aan de bovenstroomse zijde van de stuw bijna 3 meter is gezakt. Dit heeft gevolgen voor Rijkswaterstaat, scheepvaart, woonboten, drinkwaterbedrijven, waterschappen en andere bedrijven. De scheepvaart op de Maas tussen Sambeek en Grave was in beide richtingen gestremd, en moest gebruik maken van omvaarroutes.
Wat is de totale schade als gevolg van het ongeval met de stuw bij Grave? Klopt het dat de binnenvaart zo’n 300.000 euro schade per dag leidt doordat men moet omvaren? Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor bewoners aan het water, bedrijven die zijn gelegen aan het water en die niet kunnen laden en lossen en de binnenvaart en daarnaast om hoeveel gedupeerden gaat het? Kan al deze schade worden vergoed? Waar en hoe kan deze schade worden verhaald?
Zie antwoord op vraag 2. Dat de binnenvaart schade lijdt is evident. De precieze omvang het aantal gedupeerden en de totale schade is niet bekend. Claims van gedupeerden dienen te worden voorgelegd aan de eigenaar van het schip dat de schade heeft veroorzaakt (of diens verzekeraar). De maximumaansprakelijkheid van scheepseigenaren voor bepaalde vorderingen kan op grond van het op 4 november 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) worden beperkt door het stellen van een fonds. Voor het stellen van het fonds moet de scheepseigenaar een verzoek indienen bij de rechtbank. Als het fonds is gesteld, kunnen schuldeisers hun vorderingen indienen bij het fonds. De hoogte van het fonds wordt berekend op basis van het tonnage en motorvermogen van het betreffende schip. De prioriteit voor Rijkswaterstaat lag bij een tijdelijke maatregel om verdere schade te beperken. Nu de stremming voorbij is kunnen scheepvaart, andere bedrijven en woonbooteigenaren bepalen wat de daadwerkelijke schade voor hen is.
Welke werkzaamheden vinden er plaats om de stuw bij Grave zo snel mogelijk te repareren en wanneer verwacht u dat de problemen met de lage waterstand zijn opgelost?
Op 10 januari 2017 is begonnen met het aanleggen van een tijdelijke breuksteendam benedenstrooms van de stuw Grave. De dam is inmiddels gereed. De bouw van de tijdelijke dam achter stuw Grave nam zo’n twee weken in beslag. Gelijktijdig met de bouw van de dam is het stuwpand Grave Sambeek gevuld. Tijdens het vullen van het stuwpand heeft de peilstijging beheerst plaatsgevonden, anders zou dit risico’s opleveren voor onder andere dijken en drooggevallen woonboten. Inmiddels is er weer scheepvaart mogelijk op de Maas tussen Grave en Sambeek, en op het Maas-Waalkanaal. Tegelijk met de realisatie van de tijdelijke dam, werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw bij Grave. De beschadigde jukken worden vanaf de bovenstroomse zijde verwijderd. Nieuwe jukken zijn besteld. Verwacht wordt dat definitief herstel van de stuw bij Grave ten minste een half jaar in beslag neemt.
Wat zijn de maatregelen die bovenstrooms op de Maas worden genomen en wat zijn hiervan de gevolgen?
Het stuwpand stroomopwaarts (boven) Sambeek is gedurende de stremming van de scheepvaart op de Maas 25 cm lager gezet om de druk op de stuw bij Sambeek te verminderen. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de diepgang van de scheepvaart. De overige stuwpanden staan op het gebruikelijke peil. Tevens heeft er in Rijksvluchthaven Heijen een (tijdelijke) mobiele dijk gelegen om de woonschepen daar snel en veilig weer drijvend te krijgen. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat het waterpeil op het Maas-Waalkanaal met pompen op het oorspronkelijke peil van +7.90m NAP gebracht. Sinds 8 januari was het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik. Inmiddels is die beperking opgeheven en is er weer volledig scheepvaartverkeer op het kanaal mogelijk.
Welke partijen zijn betrokken bij een oplossing en reparatie en wie heeft waarin precies het voortouw? Is het aan te bevelen om één partij aan te wijzen die hier het voortouw heeft?
Als beheerder van de stuw is het zorg dragen voor oplossingen en reparaties aan de stuw de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, waarbij expertise van het Ministerie van Defensie wordt benut. De dijken zijn in beheer bij de waterschappen. Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alles op alles gezet moet worden om de problemen zo snel mogelijk op te lossen zodat de schade zoveel mogelijk beperkt kan worden voor zover dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om het incident naderhand te evalueren opdat ingeval van een nieuw incident een draaiboek kan klaarliggen om ongevallen als deze zo snel mogelijk aan te pakken en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De prioriteit van Rijkswaterstaat lag daarom bij de tijdelijke maatregel die scheepvaart weer mogelijk maakt en verdere schade beperkt. Tegelijkertijd werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw. Er zal een onafhankelijke evaluatie worden uitgevoerd naar het incident met het schip bij de stuw Grave. Hierbij worden de betreffende veiligheidsregio’s en overheden betrokken. Ik verwacht eind voorjaar 2017 de resultaten van die evaluatie te ontvangen.
De stuw bij Grave |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Grote problemen voor binnenvaart door kapotte stuw bij Grave» en «Laag waterpeil in de Maas kan gevaarlijk zijn voor de dijken»?1
Ja.
Is bekend hoe het ongeluk heeft kunnen gebeuren en wat hier voor de toekomst van geleerd kan worden?
Ja. Op donderdag 29 december omstreeks 19.30 uur is een binnenvaartschip door de stuw in de Maas bij Grave gevaren. In afwachting van de resultaten van het onderzoek door de politie kan ik geen uitspraken doen over de precieze oorzaak van het ongeval en wat hier voor de toekomst van geleerd kan worden. Zie ook antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven hoe groot de gevolgen zijn voor de binnenvaart, zowel in aantallen schepen als in verlies in reistijd door het moeten omvaren?
Nee, de precieze omvang is niet bekend. De scheepvaart op de Maas tussen Sambeek en Grave wasin beide richtingen gestremd. Gemiddeld varen er enkele tientallen schepen per dag door de sluis bij Grave in deze periode. Er is geen monitoring op reistijd van de schepen. Het daadwerkelijke verlies in reistijd is afhankelijk van de uiteindelijke bestemming. Er zijn gedurende de stremming omvaarroutes ingesteld en de bediening op de Brabantse kanalen en op het Albertkanaal in België is in die periode uitgebreid. Na een tijdelijke stremming is sinds 8 januari het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik. De Maas en het Maas-Waalkanaal zijn sinds 24 januari weer volledig in gebruik.
Kunt u aangeven in welke mate de binnenvaart hierdoor schade leidt en heeft u daarover al overleg gevoerd met de brancheorganisatie voor de binnenvaart? Zo ja, wat is daar de uitkomst van?
Er is nauw overleg geweest met Schuttevaer en EVO over de oplossingen bij de stuw. Dat de binnenvaart schade lijdt is evident. De precieze omvang van het aantal gedupeerden en de totale schade is niet bekend. De eerste prioriteit voor Rijkswaterstaat was om op korte termijn verdere schade te beperken. Nu de stremming voorbij is kunnen scheepvaart, andere bedrijven en woonbooteigenaren bepalen wat de daadwerkelijke schade voor hen is.
Is reeds bekend hoe lang de stremmingen zullen duren en in hoeverre is de wijze van herstel van de stuw bepalend voor de duur van de stremmingen?
Na een tijdelijke stremming is sinds 8 januari het Maas-Waalkanaal ten noorden van sluiscomplex Heumen weer beperkt in gebruik genomen. Sinds 24 januari zijn de Maas en het Maas-Waalkanaal weer volledig in gebruik. Op 10 januari 2017 is begonnen met het aanleggen van een tijdelijke breuksteendam benedenstrooms van de stuw Grave. De bouw van een tijdelijke dam achter stuw Grave heeft zo’n twee weken in beslag genomen. Gelijktijdig met de bouw van de dam is het stuwpand Grave Sambeek gevuld. Tijdens het vullen van het stuwpand heeft de peilstijging beheerst plaatsgevonden, anders zou dit risico’s opleveren voor onder andere dijken en drooggevallen woonboten. Tegelijk met de realisatie van de tijdelijke dam, werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw bij Grave. Verwacht wordt dat definitief herstel van de stuw bij Grave ten minste een half jaar in beslag neemt.
Worden ook herstelplannen gemaakt waarbij het snelle gebruik van de Maas en het Maas-Waalkanaal (en daarmee het belang van de binnenvaart) voorop staan?
Zie antwoorden op vraag 3 en vraag 5. De prioriteit van Rijkswaterstaat lag bij de tijdelijke maatregel die scheepvaart weer mogelijk maakt en verdere schade beperkt. Tegelijkertijd werkt Rijkswaterstaat aan het definitieve herstel van de stuw.
Zijn noodmaatregelen mogelijk waardoor het peil sneller op het gewenste niveau wordt gebracht in afwachting van een definitief herstel van de stuw?
Ja, zie antwoord vraag 5. Tevens heeft er in Rijksvluchthaven Heijen een (tijdelijke) mobiele dijk gelegen om de woonschepen daar snel en veilig weer drijvend te krijgen.
Is bekend hoeveel andere bedrijven dan de binnenvaart schade oplopen door de stremmingen? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die schade? Kunt u indien mogelijk de economische schade kwantificeren per dag?
Zie antwoord vraag 4. Het betreft een groot aantal bedrijven, maar de precieze omvang is niet bekend.
Is er al een concreet beeld van de mogelijke schade aan de dijken? Zo ja, wat is dan de aard en de omvang van die schade?
De dijken zijn in beheer bij de waterschappen en worden door hen gecontroleerd. Tot op heden zijn er geen afwijkingen geconstateerd.
Op welke wijze wordt er momenteel door Rijkswaterstaat en de betrokken waterschappen aan gewerkt om de schade aan de dijken te beperken of te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5. Met de tijdelijke maatregel wordt de oorspronkelijke grondwatersituatie hersteld, net als de waterspanningen in de dijken. Ook zijn er door Rijkswaterstaat en de waterschappen maatregelen getroffen om te voorkomen dat onverharde dijken, dijktaluds en onverharde oevers worden betreden. Daarmee wordt naast persoonlijk letsel ook potentiële schade voorkomen.
Hoe wordt de situatie voor de bewoners van getroffen woonboten door de waterstandsdaling door u ingeschat? Wie is verantwoordelijk voor de schade en bijbehorende kosten waar deze bewoners mee te maken krijgen?
De situatie is per woonboot verschillend, uiteenlopend van nagenoeg geen schade tot substantiële schade. De veroorzaker van het ongeluk is aansprakelijk voor de schade die daardoor wordt geleden.
Hoe beoordeelt u het feit dat betrokken gemeenten in Gelderland veel later werden geïnformeerd dan die in Brabant? Is communicatie tussen twee verschillende veiligheidsregio’s hier de oorzaak van?
Ik kan dat momenteel niet beoordelen. Er zal een onafhankelijke evaluatie worden uitgevoerd naar het incident met het schip bij de stuw Grave. Hierbij worden de betreffende veiligheidsregio’s en andere overheden betrokken. Ik verwacht eind voorjaar 2017 de resultaten van die evaluatie te ontvangen.
Het project Brouwerseiland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
Vorderingen rondom mobiel bereik in tunnels. |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zo kan het ook: tunnel mét mobiel bereik»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?2
Ja.
Op welke wijze heeft u de afgelopen periode uitvoering gegeven aan de motie Hoogland?3
De Ministeries van EZ, IenM en de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat en ProRail bekijken samen hoe mobiele dekking in alle Rijkstunnels gerealiseerd kan worden. Uitgangspunt is dat mobiele dekking in Rijkstunnels wordt gefaciliteerd door de tunnelbeheerders en dat realisatie en onderhoud ervan de (financiële) verantwoordelijkheid is van de telecomproviders.
De motie Hoogland ziet vooral op nieuwe tunnels. Voor nieuw te bouwen tunnels en tunnels waarvoor op korte termijn grootschalige renovatie is voorzien, is aanpassing van de landelijke tunnelstandaarden (LTS) van Rijkswaterstaat en technische voorschriften van ProRail de meest geëigende weg. Rijkswaterstaat heeft de LTS voor rijkswegen inmiddels herzien en overlegt met telecomproviders over verfijning van deze standaarden voor de verdere verbetering van de mobiele dekking in tunnels. ProRail is – mede naar aanleiding van de realisatie van mobiele dekking in de spoortunnel in Delft – bezig met het actualiseren van de technische voorschriften voor telecomproviders. Dit is naar verwachting eind 2017 gereed.
Naast nieuwe tunnels hebben ook bestaande tunnels onze aandacht. Er wordt in overleg met de telecomproviders gezocht naar maatwerkoplossingen per tunnel. Uitgangspunt daarbij is dat de telecomproviders verantwoordelijk zijn voor levering en installatie van de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatievoorzieningen in tunnels en dat de beheerders de telecomproviders hierbij faciliteren.
Ik heb Rijkswaterstaat en Prorail verzocht om een inventarisatie te maken van de stand van zaken ten aanzien van mobiele dekking in de verschillende bestaande tunnels die onder hun beheer vallen. Ik zal uw kamer in de tweede helft van het jaar over de resultaten van deze inventarisatie van mobiele bereikbaarheid in bestaande tunnels informeren.
Alle betrokken partijen onderkennen ondertussen het belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. In de nota Frequentiebeleid 2016 (Kamerstuk 24 095, nr. 264.) is aangegeven dat draadloze communicatie onmisbaar is voor de economie en de maatschappij. Het Ministerie van Economische Zaken, verantwoordelijk voor de verdeling van frequenties voor mobiele communicatie, onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om de dekking nog verder te verbeteren. Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan in de Nota Mobiele Communicatie 2017 nader worden geïnformeerd. Uitgangspunt is dat er op wordt vertrouwd dat goed overleg en samenwerking tussen de betrokken partijen tot oplossingen leidt.
Op welke wijze wordt de aanleg van mobiele dekking opgenomen in de aanbesteding bij de aanleg van nieuwe tunnels?
In de contractvoorbereidingsfase stellen de telecomproviders met behulp van globale civiele gegevens een radioplan of programma van eisen op. Hiermee is de omvang en configuratie van de telecomvoorzieningen globaal vastgesteld. Deze gegevens worden opgenomen als klanteisen, die vervolgens worden verwerkt in de vraagspecificaties van het bouwcontract.
De nieuw aan te leggen Blankenburgverbinding, die de A20 en de A15 ten westen van Rotterdam met elkaar verbindt, dient als pilot voor deze werkwijze. Rijkswaterstaat voert dit project uit in nauw overleg met de netwerkaanbieders. De in deze pilot opgedane ervaringen worden vervolgens opgenomen in de werkwijze beschrijvingen en specificaties van de tunnelstandaard.
Na oplevering van de spoortunnel Delft staan er op dit moment geen nieuwe spoortunnels meer in het aanlegprogramma. Wel wordt op initiatief van de telecomproviders de komende periode in enkele bestaande spoortunnels mobiele dekking gerealiseerd. Het gaat om de overkapping Barendrecht, de
Willemsspoortunnel onder de Nieuwe Maas, de Tunnel Drontermeer en de Tunnel Best. De uitvoering van de hiervoor benodigde werkzaamheden is voorzien in 2017, met een mogelijke uitloop naar 2018, afhankelijk van de benodigde buitendienststellingen.
Wat is uw reactie op de ervaring van mobiele providers dat zij bij bouwaannemers helemaal onderaan de prioriteitenlijst staan?
Het beeld dat de telecomproviders onderaan de prioriteitenlijst staan, herken ik niet. Al tijdens de voorbereiding van de projecten worden afspraken gemaakt met de telecomproviders. Tijdens de bouw worden de belangen van alle derden bewaakt, waaronder ook de belangen van mobiele netwerkaanbieders.
Rijkswaterstaat heeft van de recent opgeleverde nieuwe tunnels geleerd dat het realiseren van voorzieningen voor mobiele telecommunicatie voor de nodige uitdagingen zorgt. Een punt van aandacht is dat de technologie die tijdens het ontwerpen is beschreven vaak achterhaald is ten tijde van de realisatie. De telecomproviders, Rijkswaterstaat en ProRail besteden in hun overleggen aandacht aan mogelijkheden om in de toekomst beter voorbereid te zijn op de technologische ontwikkelingen. Voor de nog te contracteren nieuwe tunnels werkt Rijkswaterstaat nauw samen met de mobiele netwerkaanbieders om te komen tot duidelijke procesafspraken en specificaties in de contracten.
Kunt u de Kamer informeren over de nieuwe tunnelstandaard die door Rijkswaterstaat is ontwikkeld?
Rijkswaterstaat heeft de LTS ontwikkeld die voor alle nieuw te bouwen Rijkswegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaarden worden generieke technische eisen, proceseisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd. De LTS wordt periodiek geactualiseerd zodat de nieuwste inzichten kunnen worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels.
Ook de laatste ontwikkelingen en opgedane ervaringen ten aanzien van realisatie van telecommunicatie voorzieningen worden beheersmatig verwerkt in de LTS. De LTS is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van telecomproviders in tunnels. Met de telecomproviders worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden blijvend goed op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Gezien de snelle technologische ontwikkelingen is de toekomstbestendigheid een belangrijk punt.
Kunt u de Kamer informeren over het gezamenlijk programma van eisen dat door ProRail en providers wordt ontwikkeld?
Op dit moment zijn er in spoortunnels voor telecomaanbieders technische voorschriften van toepassing. Naar aanleiding van de implementatie van mobiele dekking in de tunnel Delft (mei 2016), worden deze voorschriften in overleg tussen ProRail en providers doorontwikkeld voor toepassing in andere, bestaande, spoortunnels.
Deelt u de mening van Vodafone dat de nieuwe tunnelstandaard en het gezamenlijk programma van eisen onvoldoende zijn om het probleem definitief te verhelpen? Zo ja, welke aanvullende maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak voor aanvullende maatregelen. De vaststelling en continue actualisatie van de LTS en technische voorschriften, gecombineerd met een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen, is naar mijn mening de kern om in te spelen op de snelle en voortdurende technologische ontwikkelingen.
Bent u bereid het Bouwbesluit zodanig te wijzigen dat verzekerd wordt dat in tunnels deugdelijke mobiele dekking aanwezig is? Zo ja, per wanneer verwacht u dit gerealiseerd te hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat deze deugdelijke mobiele dekking in tunnels ook bereikt kan worden door afspraken tussen Rijkswaterstaat, Prorail en de providers.
Afspraken over mobiele dekking in tunnels worden opgenomen in de LTS en de technische voorschriften van Prorail en de providers. Zo is bijvoorbeeld in de LTS de verplichting opgenomen dat mobiele dekking eenvoudig, zonder wijzigingen aan de civiele tunnelconstructie, dient te kunnen worden uitgebreid voor de ondersteuning van diensten van derde partijen zoals mobiele netwerkaanbieders.
Wanneer verwacht u het aangekondigde overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Economische Zaken, providers en andere belanghebbenden te voeren? Bent u nog voornemens de Kamer in het najaar van 2016 te informeren over de uitkomsten van dit overleg, zoals u heeft toegezegd in het Algemeen overleg Spoor van 19 mei jl.?4
Er vindt inmiddels goed overleg plaats tussen de Ministeries van EZ en IenM, de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat en ProRail en de telecomproviders. Ik houd dit goed in de gaten en als het nodig is, zal ik aanvullend overleg organiseren. Als de bij vraag 2 toegezegde inventarisatie van stand van zaken ten aanzien van mobiele dekking in de verschillende bestaande tunnels is afgerond, zal ik uw Kamer nader informeren.
Zijn inmiddels gesprekken gevoerd met de providers om «het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren»?5 Tot welk resultaat hebben deze gesprekken geleid?
Sinds juni 2016 vindt er regulier overleg plaats tussen de telecomproviders en Rijkswaterstaat. Ook tussen ProRail en de telecomproviders vindt regulier overleg plaats. Doel van deze overleggen is om processen en specificaties voor realisatie van mobiele telecommunicatie voorzieningen in tunnels vast te leggen in de LTS, technische voorschriften en/of contracten voor nieuw te bouwen en te renoveren tunnels.
Is het netwerk in de Ketheltunnel (A4 Delft-Schiedam) inmiddels geheel operationeel, zoals dit voorjaar aangekondigd?6
Het netwerk in de Ketheltunnel is nog niet geheel operationeel. De oplevering van het netwerk door de coördinerende telecomprovider is doorgeschoven naar februari 2017. De oorzaak van deze vertraging ligt bij de onderlinge afstemming tussen de telecomproviders.
Hoe verlopen de gesprekken tussen Rijkswaterstaat en de mobiele operators om tot afspraken te komen over mobiel bereik in de Blankenburgtunnel?7 Hoe voorkomt u dat de aanleg van mobiel bereik bij dit project onder op de prioriteitenlijst komt te staan?
Het overleg, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 10, verloopt in goede verstandhouding en is van beide zijden constructief. Zie in dit verband ook de beantwoording van vraag 3. Door reeds in de fase van contractvoorbereiding de aspecten voor mobiele dekking in tunnels mee te nemen wordt voorkomen dat de aanleg van mobiel bereik onder op de prioriteitenlijst staat. Zodra de aanbesteding van de Blankenburgverbinding is afgerond zal de op dat moment geselecteerde bouwcombinatie bij deze afstemmingsgesprekken worden betrokken. Er zal specifiek aandacht zijn voor technologische ontwikkelingen gedurende dit proces.
Het bericht ‘Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) «Investeren in de Nederlandse woningmarkt»?
Ja.
Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.
Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?
Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?
De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft._ Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving_ waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.
Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.
Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.
Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?
Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.
Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt_. Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.
Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?
Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries_ en in antwoord op Kamervragen_ zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het Ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt_ is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regio’s en gemeenten online_ beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het Ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad_ en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad_. Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?
De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?
Ja.
Het bericht ‘Brabants grondwater stinkt’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brabants grondwater stinkt»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?
Ja.
Deelt u de zorgen van burgers en maatschappelijke organisaties over de gezondheidsrisico’s die zich voordoen bij het oppompen van grondwater in Noord-Brabant, waarbij mogelijk waterstofsulfide vrijkomt?
Ik kan mij goed voorstellen dat dit ongerustheid bij burgers en maatschappelijke organisaties oproept.
Bent u het eens met de in het artikel aangehaalde TNO-onderzoeker die vindt dat de provincie Noord-Brabant het grondwater bij alle meetpunten zou moeten checken op waterstofsulfide, vanwege de schade die het kan veroorzaken aan ogen en luchtwegen? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft als bevoegd gezag naar mijn mening op een verantwoorde wijze invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid door TNO een gedegen onderzoek2 naar waterstofsulfidegas (H2S) in grondwater in Noord-Brabant uit te laten voeren. Het is vervolgens aan de provincie om op basis van dit onderzoek en het bijbehorende advies van de GGD nadere stappen te overwegen en uit te voeren. Communicatie over de risico’s van het mogelijke vrijkomen van waterstofsulfidegas bij het oppompen van grondwater is daarbij essentieel. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie, gemeente en wellicht ook de waterschappen hierin hun verantwoordelijkheid nemen, zowel vanuit de inhoud als vanuit het belang van communicatie, die juist op locaal en regionaal niveau effectief moet zijn.
Het risico op het vrijkomen van waterstofsulfidegas zal bovendien een aandachtspunt zijn in het geregelde ambtelijke overleg tussen rijk en provincies over het beheer en monitoring van grondwater. De provincie is en blijft echter als eerste verantwoordelijk om maatregelen te treffen om onacceptabele effecten van het mogelijk vrijkomen van waterstofsulfidegas te voorkomen.
Bent u bereid om met de provincie Noord-Brabant in gesprek te gaan en samen een vervolgonderzoek in te stellen naar de gezondheidsrisico’s, zoals de TNO-onderzoeker bepleit?
Zie antwoord vraag 4.
De aansluiting A30/A1 |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de brief van de burgemeesters van Barneveld en Ede van 23 november jl. die mede namens Regio FoodValley, Regio Amersfoort, provincie Gelderland, de Barneveldse Industriële Kring, VNO-NCW Midden, TLN, EVO en de Federatie van Ondernemersverenigingen Valleiregio (FOV) is aan de Kamer is gezonden?
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 21 november jl. waarin u aangaf «dat vanuit de regio voor de aanpak van de A1/A30 geen bereidheid tot cofinanciering is getoond»?
Dit antwoord heb ik inderdaad gegeven. Het is mij bekend dat de Regio Food Valley mij bij brief van 23 maart 2016 heeft aangeboden € 1 mln bij te willen dragen aan reconstructie van A1/A30.
De door mij gegeven beantwoording over regionale cofinanciering (n.a.v. de motie Visser/Hoogland, Kamerstuk 34 300 A, nr. 77) dient te worden beschouwd in het licht van de afspraken die ik hierover heb gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. In het BO MIRT met de regio Oost-Nederland heb ik naar aanleiding van het gesprek met de regio over bovenstaande motie geen afspraken gemaakt over cofinanciering bij de A1/A30. De regio heeft mij hierover toen ook geen extra aanbod gedaan.
Is het u bekend dat de gemeente Barneveld voor € 1,5 miljoen bij wil dragen aan de realisatie van een nieuwe verbindingsboog A30 – A1? Is het u bekend dat de regio FoodValley bereid is om vanuit het mobiliteitsfonds € 1 miljoen bij te dragen aan verkeersmaatregelen? Is het u voorts bekend dat de provinciale staten van Gelderland het college van gedeputeerde staten de ruimte heeft gegeven om met u te onderhandelen over mogelijkheden van (voor)financiering, omdat de provincie de aanpak van de aansluiting A1/A30 van harte ondersteunt?
Dat is me inmiddels bekend, met name door de heden (23 november 2016) aan de Tweede Kamercommissie gestuurde brief van de gemeente Barneveld e.a.
Klopt, in het licht van vraag 3, naar uw inzicht het beeld dat nu ontstaat alsof de Regio FoodValley en de provincie Gelderland niet bereid zouden zijn om hierin mee te denken en bij te dragen? Zo nee, bent u bereid dat beeld bij te stellen?
Ik ben bereid met de regio afspraken te maken over cofinanciering bij de reconstructie van de aansluiting A1/A30. De kosten van de door de regio gewenste maatregelen zijn echter enkele tientallen miljoenen euro. Gezien de in de brief aangegeven maximale bijdrage van de regio is de voorwaarde daarbij dat met betrekking tot de doorstroming sprake dient te zijn van een nationaal knelpunt. Daarom wil ik, voordat ik hierover in gesprek ga met de regio, eerst de uitkomsten van de NMCA in 2017 afwachten.
Wilt u deze vragen vóór het Notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november aanstaande beantwoorden?
Beantwoording vindt bij deze plaats.
Vervuilende afvalstort op Sint Eustatius |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat na een zware storm op Sint Eustatius een groot deel van de afvalstort in zee is gespoeld?1
Ja.
Klopt dit? Wat heeft er precies plaatsgevonden en welke milieuschade is waardoor precies ontstaan?
Er is een gering gedeelte van de afvalstort naar beneden gegleden en op het strand Zeelandia terecht gekomen. Door de bijzonder zware en langdurige regenval op 17 november is de bodem verzadigd geraakt en heeft er een zogenaamde landslide plaatsgevonden. Het naar beneden gegleden afval betrof met name huisafval en de schade aan het milieu lijkt beperkt. Het beeld dat er op grote schaal afval inclusief koelkasten in de zee zijn weggespoeld, klopt niet.
Is het waar dat de afvalstort van Caribisch Nederland nog steeds opgeslagen wordt op een stortplaats, waardoor die bij slecht weer in zee kan waaien? Zo ja, deelt u de mening dat dit uit milieu en gezondheidsoverwegingen volstrekt onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Op Sint Eustatius bevindt de stortplaats zich inderdaad nog steeds aan zee. Het storten van vuil als zodanig en de huidige locatie zijn beide ongewenste situaties. Daarom heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) in 2013 afspraken gemaakt met het Bestuurscollege over het gescheiden ophalen en verwerken van afval. De bouw van de locatie met de nieuwe verbrandingsinstallatie is door genoemd ministerie gefinancierd en in het voorjaar van 2015 opgeleverd. Als het nieuwe systeem in werking is getreden, zal de legale stortplaats worden afgedekt. Hiervoor is 300.000 euro op de begroting van het Ministerie van I&M gereserveerd.
Daarnaast stimuleert het Ministerie van I&M een sterkere, meer structurele samenwerking op afvalmanagementgebied tussen de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland en de 3 Caribische landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten). In samenwerking met UNEP heeft afgelopen september een workshop op Curaçao plaatsgevonden waar verschillende suggesties zijn gedaan voor verbeterde samenwerking op het gebied van effectievere recycling, de ontwikkeling van gezamenlijke business cases, kostenbesparingen door gezamenlijk gebruik van benodigde afvaltechnologie enzovoorts. De workshop zal een vervolg krijgen. Het Ministerie van I&M ondersteunt dit proces.
Waarom is de nieuwe moderne afvalverwerkingsinstallatie op het eiland nog steeds niet in gebruik? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op een zo kort mogelijke termijn wel gebeurt?
De afspraak was dat het Openbaar Lichaam (OL) Sint Eustatius de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie (personeel, beheer en onderhoud) van het nieuwe afvalbeheersysteem en de daarmee gemoeide kosten. Zoals bekend is de financiële situatie van het OL al geruime tijd problematisch. Daardoor zijn de kosten voor de exploitatie niet eerder in de begroting opgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van het OL om dit probleem op te lossen. Het bestuur van het OL is op dit moment bezig met het zoeken naar een oplossing. In de conceptbegroting 2017 zijn de kosten om de afvalinstallatie in werking te laten treden wel opgenomen. Aan deze begroting is onlangs goedkeuring onthouden omdat de begroting niet aan de geldende wet- en regelgeving voldeed.
Bent u bereid om in samenwerking met de Rijksvertegenwoordiger met het eilandbestuur in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat zij zo snel mogelijk haar verantwoordelijkheid neemt om de nieuwe afvalwerkingsinstallatie in werking te laten treden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 aangegeven, is het OL bezig met een oplossing. De Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van I&M zullen in gesprek blijven met het eiland over de voortgang. Verder wordt het punt van het ingebruiknemen van de nieuwe afvallocatie besproken in de reguliere overleggen inzake het plan van aanpak ter verbetering van de ambtelijke organisatie met het bestuurscollege van St. Eustatius. Het doel is de nieuwe afvallocatie in de tweede helft van 2017 operationeel te laten zijn
Op welke wijze wordt de milieuschade als gevolg van de weggespoelde afvalstort zo snel mogelijk opgeruimd? In welke mate kunt u daaraan bijdragen?
Vrijwel meteen na het wegglijden van het afval in zee is er een opruimactie gestart, waarin Stenapa en het OL met vrijwilligers samen werken. De kustlijn is sinds 6 december weer vrij van afval. Er heeft mij geen hulpvraag bereikt.
Het bericht dat de veiligheidscultuur in de kerncentrale Doel ver onder de maat is |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC) zorgen zijn geuit over «brandgevaar, risico op kernbesmetting en een schaamteloos nonchalante veiligheidscultuur» bij de kerncentrale van Doel?1
Ik heb hierover op verzoek van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu op 29 november jl. een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 25 422, nr. 165). In deze brief geef ik aan mijn zorgen te hebben geuit bij Minister Jambon en heb ik om opheldering gevraagd over de situatie en de genomen maatregelen. Ook geef ik aan dat de ANVS op 22 november jl. de relevante lagere overheden heeft geïnformeerd over de situatie.
Op welk moment bent u op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidscultuur bij de Belgische kerncentrale? Op welk moment heeft u contact opgenomen met de Nederlandse buurgemeenten?
In de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen FANC en ANVS komt ook het toezicht op de veiligheidscultuur bij bedrijven aan de orde. Van belang daarbij om te melden is dat het hebben van zorgen over de veiligheidscultuur niet betekent dat er een acuut onveilige situatie is. Het onder de aandacht brengen of zonodig ingrijpen bij een vergunninghouder op dit vlak voorkomt juist een onveilige situatie. De inhoud van de beide brieven die door de directeur van FANC in juli en september jl. aan Electrabel en het Franse moederbedrijf ENGIE waren bij zowel de ANVS als bij mij niet eerder bekend dan na publicatie in de Belgische media. Meteen daarna heeft de ANVS informatie ingewonnen bij de directeur van FANC en mij geïnformeerd. De ANVS heeft op 22 november jl. de betrokken gemeenten, provincies en veiligheidsregio’s geïnformeerd en de berichten in de media op basis van de beschikbare informatie zo goed mogelijk geduid. Ik heb gelijk een brief gestuurd aan mijn Belgische collega Jambon. Wanneer zich nieuwe relevante ontwikkelingen voordoen wordt, zal ik of de ANVS hier steeds opnieuw over communiceren. Als er behoefte is aan meer gespecificeerde informatie bij bijvoorbeeld veiligheidsregio’s vinden vervolggesprekken plaats met deskundigen van de ANVS.
Hoe oordeelt u over het feit dat in een gesprek tussen alle partijen over nucleaire veiligheid de burgemeester van het nabijgelegen Borsele niet is geïnformeerd over de zorgen die door het FANC zijn geuit?
De incidenten die zich hebben voorgedaan, duiden op tekortkomingen in de veiligheidscultuur bij Electrabel. Het FANC intervenieert en treft maatregelen om de veiligheidscultuur bij Electrabel te verbeteren. Omdat er geen direct veiligheidsprobleem is of dreigt, was er ook geen aanleiding om de burgemeester van de gemeente Borsele hierover specifiek te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse buurgemeenten direct en volledig worden geïnformeerd over de veiligheidssituatie van de kerncentrales Doel en Tihange, dit ook in navolging van de motie Smaling/De Vries?2
Er zijn afspraken dat het FANC direct de ANVS informeert bij ontwikkelingen die Nederland kunnen raken. Verder wil ik verwijzen naar mijn brief van 17 oktober 2016, waarin aangegeven is hoe de rol van de veiligheidsregio in de onafhankelijke informatievoorziening wordt versterkt. Tevens wordt in deze brief aangegeven wat wordt gedaan om de communicatie over nucleaire veiligheid te verbeteren zodat bewoners van de grensprovincies tijdig en beter weten waar zij aan toe zijn.
Welke stappen kunnen u en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) zetten om de veiligheidssituatie bij de Belgische kerncentrales te verbeteren? Bent u bereid bij uw Belgische collega op sluiting van kerncentrale Doel en Tihange aan te sturen?
De beoordeling óf een kerncentrale vanwege de nucleaire veiligheid zou moeten worden stilgelegd of worden gesloten, is een bevoegdheid van de nationale autoriteiten van het land van de kerncentrale. In het geval van de kerncentrales in Doel en Tihange is dat het Federale Agentschap Nucleaire Controle (FANC). Het FANC is hierin onafhankelijk en neemt zijn besluiten alleen op basis van veiligheid.
Ik heb mijn collega de heer Jambon op 22 november 2016 een brief gestuurd naar aanleiding van de brieven van het FANC aan Electrabel en ENGIE. Hierin heb ik mijn zorgen geuit over de gang van zaken en om opheldering verzocht.
Is het rampenplan in geval zich een kernramp voordoet op orde?
Ja. De voorbereiding op mogelijke stralingsincidenten, waaronder kernongevallen, is planmatig vormgegeven via een planstructuur waarin nationale en regionale plannen samenhangen. Het in september 2016 geactualiseerde Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) is het generieke kader. Specifiek voor stralingsincidenten biedt het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) met hieraan gekoppeld het NCS Responsplan en de Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten het kader. Deze plannen worden op dit moment geactualiseerd op basis van de veranderde verantwoordelijkheidsverdeling voor nucleaire veiligheid binnen het Kabinet en de oprichting van de ANVS. In 2017 volgt een volgende actualisatie slag waarbij de plannen in lijn worden gebracht met de lopende implementatie van EU Richtlijn 2013/59/Euratom (Basisnormen voor stralingsbescherming). Regionaal worden rampbestrijdingsplannen voortdurend aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Hiermee blijven deze altijd zo actueel mogelijk. Op dit moment voert ook de OVV een onderzoek uit naar ondermeer de samenwerking en de crisisvoorbereiding bij ongevallen in kerncentrales over de grensregio.
Bent u bereid de rapporten en brieven van het FANC naar de Kamer te sturen?
Ja. Kopieën van de brieven zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van deze antwoorden gevoegd3. Verder zijn de brieven op internet te vinden4
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid voorzien op 7 december?
Ja.
Veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC), dat klaagt over laksheid bij het energiebedrijf Engie Elektrabel, de eigenaar van de kerncentrales in Doel en Tihange?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales in Tihange en Doel, ook gezien de ligging bij de Nederlandse grens?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Nederlandse bevolking in de grensregio’s. De veiligheid van de Nederlandse bevolking heeft voor mij de hoogste prioriteit. Daarom onderneem ik altijd actie om de berichten over de veiligheidsrisico» te verifiëren door bijvoorbeeld toelichting te vragen bij de ANVS, het FANC of mijn Belgische collega Jambon. Ik heb uw Kamer per brief op 29 november jl. geïnformeerd over de gang van zaken als reactie op de recente berichtgevingen, deze waren voor mij aanleiding toelichting te vragen en mijn zorgen te uiten bij Minister Jambon.
Hoe heeft u invulling gegeven aan de motie Fokke/Jan Vos, die de regering oproept om, samen met Duitsland en Luxemburg, België officieel te verzoeken de kerncentrales in Tihange en Doel te sluiten?2
Uw kamer heeft moties aangenomen waarin stelling werd genomen over de kerncentrales in België. Ik heb uw moties uitgevoerd door hierover destijds telefonisch contact op te nemen met mijn Belgische ambtsgenoot Jambon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat u een dergelijke oproep zou kunnen steunen, als blijkt dat de kerncentrales in België echt onveilig zijn?3
Dat klopt zeker. België heeft een eigen verantwoordelijkheid. Maar als er veiligheidsrisico’s zijn voor de inwoners in Nederland zal ik zeker bij mijn Belgische collega aandringen op maatregelen en in het uiterste geval tot sluiting. Ik zie dat veel mensen zich zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik vind het zelf ook zorgelijk. Daarom heb ik regelmatig contact met mijn Belgische collega. Het FANC heeft aangegeven dat, hoewel er zorgen zijn over de veiligheidscultuur die aangepakt moeten worden, er geen direct veiligheidsprobleem is en de centrales voldoen aan de nationale en internationale veiligheidseisen. Gezien de aard van de berichtgevingen heb ik Minister Jambon om opheldering gevraagd over met name de zogeheten brand-PSA (probabilistisch veiligheidsstudie) en de maatregelen die als reactie op deze studie zijn of worden genomen. Ik wacht de reactie van Minister Jambon af.
Kunt u deze oproep nu dus gaan steunen, nu zelfs de Belgische toezichthouder FANC vindt dat Engie Elektrabel laksheid ten aanzien van de nucleaire veiligheid koppelt aan «enorme schaamteloosheid»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom voert u de genoemde motie niet uit en roept u België niet gewoon op tot sluiting van de centrales?
Zie het antwoord van vraag 3.
Klopt het dat afgesproken is dat de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en het Belgische FANC samen wederzijdse inspecties gaan uitvoeren? Kunt u toelichten wat hier van terecht is gekomen?
Ja. Dit jaar zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd in de kerncentrales Doel, Borssele en Tihange. Hiernaast zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd bij andere nucleaire installaties in België en Nederland. De uitnodigende nationale autoriteit is verantwoordelijk voor de inhoud van de inspectie. De inspecteurs van het andere land zijn bij de inspecties aanwezig als waarnemer omdat het toezien op de nucleaire veiligheid op grond van het Euratom Verdrag een nationale bevoegdheid is. Dit is ook de reden waarom er geen Europese inspectie voor nucleaire veiligheid is. Er zijn wel Euratom inspecteurs die toezien op safeguards en non proliferatie. De verschillende nationale toezichthouders op veiligheid voeren wel gezamenlijke inspecties uit. De ANVS inspecteurs zijn niet alleen naar de kerncentrales in België geweest maar hebben ook gezamenlijke inspecties gedaan met de Franse toezichthouder en de Zwitserse toezichthouder. Daarnaast verplicht de Euratom richtlijn over nucleaire veiligheid dat alle lidstaten een onafhankelijke toezichthouder moeten hebben en dat de werking van onder andere dit systeem tenminste een keer in de tien jaar beoordeeld moet worden door het uitvoeren van internationalen audits door collega’s uit andere landen. Zowel België als Nederland hebben een dergelijk «IRRS-audit» in respectievelijk 2013 en 2014 doorlopen. Deze en andere audits geven niet het beeld dat het Belgische toezicht tekort schiet.
Indien deze inspecties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, waarom hebben zij deze veiligheidsrisico’s niet eerder waargenomen?
Zowel in Doel als Tihange heeft de ANVS waargenomen bij inspecties naar de implementatie van de verbetermaatregelen naar aanleiding van de post-Fukushima stresstest. Op 20 januari heb ik bij de inspectie in Doel zelf de uitvoering van deze werkzaamheden gezien die de veiligheid van de reactoren nog verder dienen te verhogen. Het ging bijvoorbeeld om werkzaamheden die de reactoren beter bestand maken tegen hogere overstromingen dan waarvoor die tot nog toe ontworpen waren. In Tihange is ook nog gekeken naar de manier waarop in de reactor om gegaan wordt met de ongewone gebeurtenissen zoals waarover in de media ook regelmatig gerapporteerd wordt.
De directie aanleiding voor de directeur van het FANC om op te treden was de wijze waarop Elektrabel en ENGIE omging met de statistische veiligheidsanalyses voor brand. Dit is geen onderwerp geweest van de gezamenlijke inspectie.
De verkeers(on)veiligheid op de N36 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er ook na uw bezoek aan de rijksweg N36 vele ernstige ongelukken hebben plaatsgevonden op die weg? Hebben deze ongelukken nog geleid tot nadere inzichten over de verkeers(on)veiligheid van deze weg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de ongevallen die hebben plaatsgevonden op de N36. Deze ongevallen hebben geen nadere inzichten opgeleverd over de verkeersonveiligheid van de weg.
Heeft u er kennis van genomen dat plaatselijke en regionale bestuurders blijven aandringen op maatregelen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen. In het kader van het programma Meer Veilig zijn op de N36 maatregelen gerealiseerd en nog in uitvoering.
Kunt u een lijst geven van de dodelijke ongevallen die u bekend zijn van de afgelopen tien jaar op de N36?
In de periode 2006 – november 2016 vonden op de hoofdrijbaan op de N36 in totaal 16 dodelijke ongevallen plaats. Hierbij vielen 18 dodelijke slachtoffers.
Jaar
Aantal dodelijke ongevallen
Aantal dodelijke slachtoffers
2006
0
0
2007
1
1
2008
2
2
2009
1
1
2010
0
0
2011
1
1
2012
5
5
2013
1
1
2014
3
3
2015
1
1
2016
1
3
Hoeveel dodelijke slachtoffers zijn er op de N36 gevallen de afgelopen tien jaar?
In de afgelopen tien jaar is sprake van 18 dodelijke slachtoffers op de N36.
Hoeveel dodelijk slachtoffers zijn er per wegkilometer gevallen op de 36 kilometer lange N36 in de afgelopen tien jaar?
Op basis van de cijfers is dat 0,5 dodelijk slachtoffer per kilometer. Dit is voor het bepalen van de verkeersveiligheid geen gebruikelijke manier van vergelijken, onder andere omdat de intensiteit van het verkeer hierbij een relevante factor is.
Wat is het gemiddelde aantal dodelijke slachtoffers dat per kilometer N-weg valt?
Een vergelijking van de verkeersonveiligheid van verschillende wegen in Nederland geschiedt op basis van het risicocijfer. Dit cijfer wordt berekend over het totaal aantal ernstige slachtofferongevallen gemiddeld over een periode van 3 jaar per miljard voertuigkilometers. Voor de N36 als geheel is het risicocijfer 0,017in de periode 2012–2014. Voor een vergelijkbare weg als de N36 is het risicocijfer 0,013 in de periode 2012–2014.
Hoeveel procent hoger of lager was het aantal dodelijke slachtoffers op de N36 in vergelijking met andere N-wegen en in vergelijking met alle wegen in Nederland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt een vergelijking van de verkeersonveiligheid van wegen in Nederland gemaakt op basis van het risicocijfer. Deze wordt per type weg berekend om een goede vergelijking mogelijk te maken. Voor de N36 is het verschil met het gemiddelde van vergelijkbare wegen, 0,004. Dit cijfer verandert jaarlijks doordat het aantal ongevallen en de vervoersprestatie per jaar verschilt. Met de maatregelen die ik neem en zijn verwoord in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren.
Als de N36 net zo veilig was als de gemiddelde N-weg in Nederland, hoeveel slachtoffers zouden daar dan gevallen zijn in de afgelopen tien jaar?
Daar kan geen zinvolle uitspraak over worden gedaan. De verkeersveiligheid wordt berekend op basis van het risicocijfer zoals is toegelicht bij vraag 6.
Kunt u aangeven welke geplande werkzaamheden over de N36 wanneer uitgevoerd worden en hoeveel veiliger elk van deze maatregelen de weg zal maken?
Voor het pakket van Meer Veilig 2-maatregelen op de N36 gaat het om een reductie van 1,5 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. Deze maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Voor de Meer Veilig 3-maatregelen (tranche 1 en 2 gezamenlijk) gaat het om een reductie van 6,1 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. De werkelijkheid kan hier echter om vele redenen van afwijken.
Maatregel
Periode
Status
Aanbrengen bermverharding
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Westerhaar
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstroken Vriezenveen
2013
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Beerzerveld
2013
Gerealiseerd
Reconstructie kruispunt en aanbrengen VRI kruispunt Beerzerweg
2015
Gerealiseerd
Aanbrengen rammelstroken
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Aadorp
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Almelo-Noord
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Vriezenveen
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Westerhaar
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Reconstructie aansluiting A35/N36
2017
Nog te realiseren
Reconstructie bocht spoortunnel Wierden-Almelo, incl. aanpassing middengeleider
2017/2018
Nog te realiseren
Aanbrengen middengeleider Hazepad en Smokkelpad en verlengen en reconstructie in- en uitvoegstroken
2017/2018
Nog te realiseren
Verlengen en reconstructie uitvoegstrook Beerzerveld
2017/2018
Nog te realiseren
Onderhoudswerkzaamheden zoals snoeiwerkzaamheden, schoonmaken en aanbrengen van nieuwe deklagen.
Continue
Continue
Groot Onderhoud km 6.320–9.280 en km
12.770–25.620, incl. aanpassen markering inhaalregime en aanbrengen zaagtandribbelmarkering
2018
Nog te realiseren
Uitvoeren gedragsonderzoek samen met ROV Oost-Nederland
2017–2018
Opstartfase
Zullen de geplande werkzaamheden op de N36 leiden tot een weg die net zo veilig is als een gemiddelde N-weg?
Bovengenoemde maatregelen hebben tot doel de verkeersveiligheid op de N36 te verbeteren en zijn gericht op de meest onveilige locaties, zoals aansluitingen met in- en uitvoegend verkeer en kruispunten. Onveilig weggedrag wordt ook gezien als een mogelijke oorzaak van de verkeersonveiligheid. Rijkswaterstaat heeft daarom met de regionale partners een aanpak in voorbereiding ten behoeve van gedragsbeïnvloeding op de N36.
Bent u bereid een plan te maken dat als doelstelling heeft om de N36 net zo veilig te maken als de gemiddelde N-weg en dat aan de Kamer te doen toekomen?
Met de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren en zo op een vergelijkbaar niveau te krijgen als andere N-wegen. Daarnaast houd ik de veiligheid van de N36 en alle andere Rijkswegen constant in de gaten en neem ik waar nodig maatregelen om de veiligheid te verbeteren.
Kunt u deze vragen een voor een vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 beantwoorden?
Ja.
Risicovolle beleggingen en buitenlandse activiteiten door waterschappen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Waterschap risicovol bezig in buitenland»?1
Ja.
Betreffen de buitenlandse activiteiten van waterschappen commerciële activiteiten die deels mede direct of indirect uit inkomsten uit zuiveringsheffing, ingezetenenomslag, waterschapsbelasting of andere publieke middelen gefinancierd worden? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) ondernemen waterschappen geen commerciële activiteiten in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor buitenlandse activiteiten, overwegend door inzet van menskracht. De waterschappen besteden 0,25% van hun personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Bij motie heeft uw Kamer mij opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.3
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise.4
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Hoe groot is het gemeenschappelijke fonds van de Waterschappen (NWB-fonds) van waaruit de waterschappen buitenlandse projecten financieren? Hoe wordt dit fonds gevoed?
Het Fonds is in 2006 opgericht door de NWB Bank. Het vermogen van het NWB Fonds is gevormd in de jaren 2006–2010 door jaarlijkse bijdragen van de NWB Bank oplopend tot een totaalbedrag van circa € 20 miljoen. Volgens het treasury-reglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Alleen de rente (circa € 8 ton per jaar) mag gebruikt worden voor internationale samenwerkingsactiviteiten.
De aandeelhoudersvergadering van de NWB Bank (81% waterschappen, 17% de Staat, 2% provincies) heeft de bijdragen aan het NWB Fonds 2006–2010 goedgekeurd.
Zijn er inderdaad vanuit het NWB-fonds coco-leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening van de in het bericht aangehaalde hoogleraar internationale economie dat de coco-lening in strijd is met de reglementen van het fonds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan. Het NWB Fonds doet geen investeringen in het buitenland.
De stichting van het NWB Fonds is zelf verantwoordelijk voor haar beleggingen. Het geld van de stichting wordt volgens het treasuryreglement geïnvesteerd in laag risico beleggingen. Vanwege het lage rendement is begin dit jaar gekozen voor het verstrekken van een «AT1-lening (additioneel tier 1 lening)» aan de NWB Bank door het NWB Fonds. Een AT1-lening is geen coco-lening als bedoeld in het artikel, maar is een andere vorm van hybride kapitaal. De NWB Bank heeft met haar AAA/Aaa ratings een zeer hoge kredietwaardigheid. Het bestuur van het NWB Fonds heeft vastgesteld dat nagenoeg iedere andere belegging een minder gunstige verhouding heeft tussen rendement en risico.
Kortom, de AT1-lening is niet in strijd met de statuten noch het treasuryreglement.
Komen waterschappen, waar het buitenlandse activiteiten met relatief hoge risico’s en een ontwikkelingsbelang betreft, in aanmerking voor exportkredietverzekeringen van bijvoorbeeld Atradius Dutch State Business (DSB)? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is niet mogelijk. Volgens de Kaderwet Financiële Verstrekkingen kunnen exportkredietverzekeringen worden verschaft aan ondernemers. Overheidsorganisaties kunnen hier dus geen gebruik van maken en dat zou ook niet wenselijk zijn.
Indien de waterschappen al dan niet volledig zelfvoorzienend zijn in het financieren van buitenlandse activiteiten, hoe ziet u toe op de naleving van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor verantwoord ondernemen?
Bij investeringen door Nederlandse bedrijven hanteert de overheid een actief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) -beleid, bijvoorbeeld via informering. Bij dergelijke investeringen door private partijen zijn waterschappen echter niet betrokken.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wetenschapper van de Universiteit Groningen dat het NWB-fonds een boekhoudkundige manier is om de discussie of waterschappen wel in het buitenland moeten investeren te omzeilen? Zo ja, waarom en hoe oordeelt u daarover? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen investeren niet in het buitenland, zie ook vraag 4.
Ik ben van oordeel dat er sprake is van een solide en transparante vorm van financiering van projecten in het buitenland (zie ook antwoord op vraag 4), die op deze wijze noch het vermogen van waterschappen aantast noch ten koste gaat van de eigen taken.
Overigens legt het (bestuur van het) NWB Fonds jaarlijks openbare verantwoording af via een Jaarverslag met Jaarrekening en accountantsverklaring. Deze stukken worden aan alle waterschapsbesturen toegezonden en aan de NWB Bank. Verder worden ze gepubliceerd op de website www.nwbfonds.nl.
Aan welke wet- of regelgeving moet de financiering van buitenlandse projecten door waterschappen voldoen? Voldoet de financiering van de buitenlandse projecten van waterschappen aan die wettelijke regels? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat coco’s ondoorzichtig zijn en volgens anderen riskant zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Via de bijdragen van het Fonds zetten waterschappen wel menskracht in voor internationale projecten. Hier zitten voor de waterschappen geen financiële risico’s aan vast (zie ook vraag 9).
Bestaat er een kans dat de publieke taken van waterschappen in gevaar komen door tegenvallende financiële resultaten uit buitenlandse activiteiten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u om die kans te verkleinen? Zo nee, waarom niet en bij wie liggen de risico’s dan wel?
Nee, die kans bestaat niet. Volgens het treasuryreglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Dit betekent dat het vermogen niet in projecten gestoken kan worden, maar alleen de rente-inkomsten mogen worden aangewend. En zo wordt er ook gehandeld.
Indien tegenvallende resultaten een gevaar vormen voor de uitvoering van taken door de waterschappen, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de Unie van Waterschappen dat de Unie de belastingbetaler niet wil en kan laten opdraaien voor buitenlandse projecten?
Zie antwoord vraag 9.
Was u, ook voorafgaand aan de hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten van Trouw, op de hoogte van gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom de Colombiaanse stad Cali als gevolg van activiteiten met Nederlandse betrokkenheid? Zo ja, wat was uw reactie hierop? Zo nee, gaat u in gesprek met zowel het betrokken waterschap als de Colombiaanse (lokale) overheid en de vermeende slachtoffers?
De berichten over gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom Cali zijn verontrustend. De Nederlandse ambassadeur sprak op 31 oktober jl. met de burgemeester van Cali om zijn zorgen over te brengen. De burgemeester onderstreepte dat er een uitgebreid plan is voor de evacuatie, waarbij er voor vervangende woonruimte wordt gezorgd en de geëvacueerde mensen compensatie krijgen. De ambassade blijft in gesprek met de gemeente Cali en houdt de mensenrechtensituatie van de mensen op de dijk scherp in de gaten.
Het ontruimen van de dijk is nodig om dijkversterking te kunnen realiseren.
De dijkversterking moet het grote risico van overstroming van delen van de stad Cali sterk verminderen. Voor de omwonenden is de woon-en leefomgeving niet veilig. Uiteraard moeten aanpassingen aan de infrastructuur altijd gepaard gaan met een dialoog met de lokale bevolking en andere belanghebbenden. Het project in Cali is juist gericht op het betrekken van omwonenden.
De adviseurs van het project hebben geadviseerd om de bewoners van alle huizen, die versterking van de dijk belemmeren, te betrekken bij hun herhuisvesting.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat Nederlandse waterschappen «steeds vaker ingezet (worden) als vooruitgeschoven post voor de Hulp- en handelsagenda» en dat zij erop gericht zijn opdrachten binnen te slepen voor Nederlandse ingenieursbureaus in ontwikkelingslanden? Wat is het beleid rondom de deelname van waterschappen aan internationale handelsmissies?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Met name de aangenomen motie, waarin ik door uw Kamer ben opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland, mijn brief van 7 juni 2013 over de wettelijke kaders waarin dit plaats kan vinden en de brief van de regering d.d. 3 februari 2016 over de Internationale Waterambitie van de ministers van EZ en BHOS zijn in dit verband relevant.5
Het bericht ‘Andere zorgen over kerncentrale Tihange’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Andere zorgen over kerncentrale Tihange»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer alarmerend is dat de veiligheidsplannen van de kerncentrale op internet staan?
Ja. De beveiliging van informatie, primaire systemen e.d. moet optimaal zijn.
Bent u van plan dit aan te kaarten bij uw Belgische collega aangezien er ook veel Nederlandse gemeenten zijn waarvan de veiligheid hierdoor in het geding komt? Kunt u de Kamer informeren over dit gesprek?
De ANVS heeft deze kwestie besproken met het FANC. Ik zal dit ook doen als ik contact heb met mijn Belgische collega Jambon.
Zijn er normen of regels afgesproken ter beveiliging van computers bij organisaties en bedrijven die een groot risico kunnen vormen voor de nationale en internationale veiligheid zowel in Nederland, België, als in EU-verband? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Ja. Er zijn voor de nucleaire sector regels vastgesteld voor de beveiliging van computers. Deze regels vloeien onder meer voort uit internationale aanbevelingen, zoals die van het Internationaal AtoomEnergie Agentschap (IAEA). Deze regels zijn opgenomen in de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen en de referentiescenario’s Cyber Security (i.c. Design Basis Threat Cyber Security). De referentiescenario’s worden momenteel geactualiseerd. De ANVS ziet toe op de naleving van deze regels.
Deze referentiescenario’s worden opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)/Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de Algemene Inlichtingen- en Veiligheid (AIVD), en de Landelijke Eenheid Politie. Met de nucleaire vergunninghouders wordt over deze regels overleg gevoerd.
Tot slot komt de nucleaire sector te vallen onder de onlangs in uw Kamer behandelde Wet gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity (Kamerstuk 34 388). In deze wet wordt geregeld dat Nederlandse vitale sectoren vooraf gedefinieerde incidenten moeten melden aan het NCSC.
Cyberbeveiliging is in België een specifiek onderdeel van nucleaire beveiliging. Het wordt niet letterlijk vermeld in de wetteksten. In het Koninklijke Besluit van 17 oktober 2011, houdende de categorisering en de bescherming van nucleaire documenten, staat dat de exploitanten van de nucleaire installaties de nucleaire documenten (dus ook digitale documenten) moeten beschermen. Daarnaast was cyberbeveiliging opgenomen in de stresstests van 2011. Op basis daarvan hebben de exploitanten maatregelen genomen. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) ziet erop toe dat deze maatregelen worden uitgevoerd.
Het FANC geeft aan dat de besturingssystemen in het nucleaire gedeelte van de kerncentrales analoog zijn en daarom niet zijn aangesloten op een (externe) server. Deze systemen zijn totaal geïsoleerd en kunnen dus nooit het onderwerp uitmaken van een cyberaanval.
Het FANC werkt hierbij intensief samen met het Centrum voor Cybersecurity België, de Belgische tegenhanger van de NCSC.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Nucleiare veiligheid voorzien op 7 december 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat waterschappen risicovolle buitenlandse projecten aangaan |
|
Barry Madlener (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waterschappen sluiten risico-lening voor buitenlandse-projecten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel geld de waterschappen jaarlijks gezamenlijk investeren in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor internationale projecten. Het betreft overwegend inzet in menskracht. De waterschappen besteden hieraan gezamenlijk 0,25% van hun totale personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Deelt u de mening dat de waterschappen moeten stoppen met deze vorm van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik – om de volgende redenen – niet met u eens.
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise. 3
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Bent u bereid de waterschappen tot de orde te roepen zodat ze hun internationale waterplannen staken en zich uitsluitend richten op hun Nederlandse kerntaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet. De waterschappen vormen een zelfstandige bestuurslaag waarop niet het Rijk maar de provincie toezicht houdt.
Daarnaast ben ik door uw Kamer bij motie opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.4
Bent u bereid de waterschappen onder te brengen bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid.
In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?», beoordeelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) Nederland als een mondiale referentie op het gebied van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Ook oordeelt de OESO positief over de organisatie van het Nederlands waterbeleid.
In mijn reactie op het OESO-rapport heb ik daarom aangegeven dat de bevindingen van de OESO geen aanleiding geven om bestuurlijke of organisatorische veranderingen in het waterbeheer te bepleiten
Bovendien liggen er flinke opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening (mede) op het bord van de waterschappen. De uitvoering daarvan is niet gebaat bij een discussie over wie de taken moet uitvoeren.
Het terugdraaien van kilometertellers door hackers |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Autokopers voor 160 miljoen getild door hacken kilometerteller» en «Hacker draait kilometerteller van auto terug»?1
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Hoogland over het tegengaan van kilometerfraude bij import?2 Geeft de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) inmiddels het oordeel «onlogisch» af als er twijfels zijn rondom de accuraatheid van de kilometerstand van geïmporteerde auto’s? Wat is de laatste stand van zaken rondom de uitwisseling van kilometerstanden tussen de landen die participeren in Eucaris? Zal de verplichte uitwisseling van kilometerstanden in geval van im- en exportauto's binnen EU per 1 januari 2018 daadwerkelijk zijn ingevoerd?
Fraude met tellerstanden dupeert consumenten en dat vind ik onacceptabel. Nationaal heb ik daarom alles in het werk gesteld om de kans op fraude zo klein mogelijk te maken. Onlangs hebt u de evaluatie van de wet- en regelgeving aanpak fraude met tellerstanden ontvangen. De evaluatie laat zien dat het aantal onlogische tellerstanden sterk is teruggedrongen. Ook in Europees verband zet ik mij in om tellerfraude bij import tegen te gaan, want met name daar is tellerfraude een groot probleem, maar het blijft lastig hier voortgang te boeken.
Conform de motie Hoogland geeft de RDW inmiddels het oordeel «onlogisch» bij import van voertuigen die eerder al in Nederland waren geregistreerd als de tellerstand bij deze voertuigen lager is dan de tellerstand op het moment dat deze voertuigen werden geëxporteerd uit Nederland. Wanneer bij import een geldig buitenlands APK rapport aanwezig is, wordt de buitenlandse APK stand ook overgenomen. Als de APK stand hoger is dan de afgelezen tellerstand, dan wordt de aanvrager hiervan tijdens de keuring in kennis gesteld. De RDW baseert haar oordeel alleen op de zelf afgelezen stand en geeft het oordeel «geen oordeel», aangezien de RDW de volledige tellerstand historie van het voertuig niet kent.
Verder is de RDW onlangs gestart met de proef uitwisseling tellerstanden met België bij import. Wanneer er twijfel is rondom de betrouwbaarheid van de tellerstanden, dan wordt de aanvrager hierover in kennis gesteld. In de loop van 2017 verwacht de RDW te gaan differentiëren naar «logisch», «onlogisch» en «geen oordeel» voor import voertuigen uit België.
De motie Hoogland vraagt ook om zo snel mogelijk internationaal tellerstanden uit te wisselen. Om een tellerstand van een geïmporteerd voertuig te kunnen beoordelen moet de tellerstandhistorie bekend zijn bij de RDW. Hiervoor is het nodig dat het land van herkomst tellerstanden registreert en die gegevens uit kan wisselen. Met uitzondering van België en Nederland zijn er geen EU-lidstaten die tellerstanden registreren en deze gegevens ter uitwisseling aanbieden in een systeem zoals Eucaris. Naast België bevraagt Slowakije sinds 25 april 2016 de RDW via Eucaris over de tellerstanden bij herregistratie.
Volgens de Europese APK-richtlijn 2014/45/EU zijn lidstaten in 2018 verplicht de tellerstand van een motorvoertuig te registeren bij de uitvoering van een APK. Er zijn nog geen afspraken gemaakt over een verplichte uitwisseling van tellerstanden. Hierover wordt wel gesproken tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt3. De onderhandelingen verlopen moeizaam, waardoor de verwachting is dat 1 januari 2018 niet gehaald gaat worden om de verplichte uitwisseling tussen lidstaten te realiseren.
Welke acties onderneemt de RDW of welke acties ondernemen andere instanties tegen hackers die de kilometerstand terugdraaien? In hoeveel gevallen hebben deze acties tot een veroordeling geleid?
Om fraude met het wijzigen van tellerstanden tegen te gaan, is op 1 januari 2014 een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden, bestaande uit een verbod op het (doen) wijzigen of beïnvloeden van kilometerstanden, de creatie van een grondslag voor een registratie van tellerstanden door de RDW en de verplichting voor erkende bedrijven tellerstanden door te geven aan de RDW. Het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit speelt een belangrijke rol bij het onder de aandacht van het Openbaar Ministerie brengen van mogelijke fraudeurs.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging is in vijf gevallen van een vermoeden van grootschalige en ernstige fraude met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie. Deze zaken lopen nog.
Verder is de RDW onlangs gestart met een vervolgcampagne om consumenten te waarschuwen voor het gevaar van tellerfraude bij de aanschaf van tweedehands voertuigen.
Kunt u inzicht geven in het historisch verloop van het aantal auto’s met een onlogische tellerstand? Gaat het momenteel inderdaad om 163.000 auto’s? Hoe verhouden de cijfers van de RDW zich tot de cijfers van de website autoverleden.nl, waar melding wordt gemaakt van tellerfraude bij 1,7 miljoen auto’s?3 Waardoor worden de verschillen veroorzaakt?
Sinds 1 januari 2014 is de RDW verantwoordelijk voor de registratie van tellerstanden van Nederlands gekentekende voertuigen. Tot 1 januari 2014 werden tellerstanden bijgehouden in het private systeem Nationale autopas (NAP).
De oplopende tellerstandreeksen die de RDW per 1 januari 2014 van NAP heeft overgenomen hebben allemaal het oordeel «logisch» gekregen van de RDW. Alle volgens NAP onlogische tellerstandreeksen hebben het oordeel «geen oordeel» gekregen, met als toelichting «onlogisch volgens NAP». Vanaf een eerste formele registratie bij de RDW krijgen ze het oordeel «logisch», «onlogisch» of «geen oordeel». Volgens de registratie van tellerstanden door de RDW zijn er momenteel ruim 195.000 Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «onlogisch». Dit is ongeveer 1.9% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert.
Daarnaast zijn er circa 2,7 miljoen Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «geen oordeel». Dit is een kleine 26% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert (peildatum 1-10-2016). De RDW geeft in de volgende situaties het oordeel «geen oordeel»; te weinig standen (minder dan twee standen geregistreerd), vijf-cijferige teller, teller vervangen, import voertuigen en onlogisch volgens NAP (standen van voor 1 januari 2014 met een trendbreuk). Uit de toelichting die de RDW bij het oordeel geeft blijkt waar het «geen oordeel» op gebaseerd is.
Waar de website autoverleden.nl haar cijfers op baseert is bij ons niet bekend.
Controleert de RDW behalve aan de hand van digitale uitleesapparatuur ook aan de hand van de slijtage van bepaalde onderdelen om vast te stellen of een kilometerstand aannemelijk is of niet? Zo ja, gebeurt dit voor alle geïmporteerde auto’s of alleen voor auto's uit bepaalde landen? Zo nee, bent u bereid hiertoe over te gaan?
De RDW houdt proeven met het digitaal uitlezen van de on board computer van het voertuig om teruggedraaide tellerstanden te detecteren. De resultaten zijn veelbelovend; er wordt bezien op welke wijze dit instrument structureel kan worden ingezet bij de controle van tellerstanden. De controle van slijtage van bepaalde onderdelen wordt niet toepast, omdat dit een weinig betrouwbare methode is om vast te stellen of een tellerstand al dan niet correct is.
Mogelijke staatssteun aan Lelystad Airport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd»?1 Zo ja, wat vindt u ervan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd», dat als opiniestuk heeft gestaan in de Groningerkrant. Ik ben het niet eens met het beeld dat in het bericht wordt opgeroepen dat Lelystad Airport staatssteun zou ontvangen.
Klopt het dat er kortingen worden gegeven aan zowel charters als lowcost airlines? Zo ja, wordt dit gebruikt om maatschappijen die op kostprijs concurreren met relatief lage luchthaventarieven naar Lelystad Airport te lokken? Laat dit zich kwalificeren als staatssteun? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich het aantrekken van nieuwe luchtvaartmaatschappijen naar Lelystad Airport tot de afspraken in het Aldersakkoord, waarin is overeengekomen dat Lelystad Airport alleen is bedoeld om Schiphol Airport te ontlasten, en zoals ook is uitgesproken in de motie-Geurts/De Rouwe?2
Het beleid van mijn ministerie is erop gericht om Schiphol selectief te ontwikkelen voor mainportgebonden verkeer en Lelystad als luchthaven waar een deel van het niet-mainportgebonden verkeer kan worden geaccommodeerd. In de Verzamelbrief Schiphol van 17 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, 29 665, nr. 234) heb ik uw Kamer geschetst hoe het selectiviteitbeleid eruit ziet. Ik heb daarbij drie onderdelen onderscheiden:
De vraag over eventuele kortingen voor charters en lowcost airlines heeft betrekking op het tweede onderdeel van het selectiviteitbeleid, te weten het stimuleringsbeleid door Schiphol. Schiphol heeft in het Ondernemingsplan Lelystad Airport aangegeven dat de tarieven voor Lelystad Airport relatief laag zullen zijn en concurrerend met die van de andere regionale luchthavens in Nederland en in aangrenzende gebieden (in Duitsland en België). In hoeverre daarbij gebruik wordt gemaakt van kortingen is op dit moment niet bekend. Duidelijk is wel dat het beleid, ook van Schiphol, erop gericht is om niet-mainportgebonden verkeer te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Het prijsbeleid van Schiphol zal dan ook – passend binnen de regelgeving daarvoor – daar op gericht zijn.
Het hanteren van eventuele kortingen als zodanig vormt in beginsel geen (onrechtmatige) staatssteun. Er is ruimte voor kortingen binnen de nationale en Europese mededingingsregels. Het vaststellen van tarieven en kortingen is voorbehouden aan de exploitant van de luchthaven. Die moet zich hierbij houden aan de geldende wettelijke kaders. Als in een voorkomend geval buiten deze kaders wordt getreden, zullen instanties als de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) en de Europese Commissie hiertegen op kunnen treden.
Hoe verhouden zich de gegeven kortingen bij Lelystad Airport tot de Europese staatssteunregels?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de winstverwachtingen van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport op korte, middellange en lange termijn? Wat zijn de winstverwachtingen van Lelystad Airport?
Het beeld voor de drie luchthavens is als volgt:
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.