Het aandringen bij Indonesië voor het maken van excuses voor de Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «bestuur Indiëherdenking zwicht voor intimidatie en geweld. Indonesische ambassadeur krijgt prominente rol tijdens ceremonie»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Nationale Herdenking 15 augustus 1945, mede gelet op de onaangekondigde en niet-overlegde wijziging van het memorandum van de Nationale Dodenherdenking, opnieuw een klap in het gezicht is van Indische Nederlanders en andere betrokken?
Nee, deze mening deel ik niet. Op 15 augustus worden alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië herdacht. De Indonesische slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog horen hierbij. Dat is reeds lange tijd de beleidslijn van de organiserende stichting. Ik ben mij ervan bewust dat sommige Indische Nederlanders de aanpassingen als pijnlijk ervaren. Anderen zien de aanpassingen juist als een positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening dat de organisatie van de nationale herdenking nooit had mogen zwichten voor intimidatie en geweld?
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 heeft laten weten dat er geen sprake was van intimidatie of geweld dat heeft geleid tot wijzigingen. Nederland kent een herinnerings- en herdenkingscultuur waarbij ontwikkelingen in de samenleving leidend zijn. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 beweegt hierin mee en probeert een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die er over de herdenking bestaan.
Begrijpt u dat de prominente rol die de Indonesische ambassadeur nu krijgt op de nationale herdenking door Indische Nederlanders wordt beschouwd als een regelrechte provocatie, omdat zij zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als tijdens de daaropvolgende Bersiap zwaar hebben geleden onder Indonesisch racisme én terreur?
Tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 wordt stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder Molukkers, Indo-Europeanen, Europeanen, Papoea’s, de Joods-Indische, Chinees-Indonesische gemeenschap en miljoenen Indonesiërs. Allen die geleden hebben. In dit licht wordt de ambassadeur van Indonesië al vele jaren uitgenodigd om gezamenlijk bij onze gedeelde geschiedenis en de slachtoffers stil te staan.
Ik besef dat er binnen de Indische gemeenschap verschillend wordt gedacht over een prominentere rol van de Indonesische ambassadeur. Een deel beschouwt dit als provocatie. Vanwege de complexe geschiedenis, die veelal tot op de dag van vandaag bij mensen en families doorwerkt, is dat begrijpelijk. Anderen spreken juist hun waardering uit voor een inclusieve aanpak waarbij alle slachtoffers binnen ons Koninkrijk worden herdacht van de oorlog tegen Japan.
Deelt u de mening dat het absoluut ontoelaatbaar is, zelfs sadistisch, dat de Indonesische ambassadeur, als vertegenwoordiger van een staat waarvan belangrijke politieke actoren en instituties tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal hebben samengespannen met de asmogendheid Japan en ook tijdens de daaropvolgende Bersiap verantwoordelijk is voor duizenden doden aan (Indisch-)Nederlandse zijde, nu een krans legt op de herdenking waar die doden worden herdacht?
Zie antwoord vraag 4.
In een reactie in de Volkskrant geeft de Indonesische ambassadeur ook aan dat de doden die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan Indonesische zijde zijn gevallen in Indonesië NIET worden herdacht. Heeft u misschien een idee waarom dat is? Kan het toevallig iets te maken hebben met het feit dat Indonesiërs tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal samenspanden met de Japanners?
In Indonesië vindt geen nationale herdenking plaats rondom het einde van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus 1945 zoals dat in Nederland gewoon is. Landen herinneren en herdenken naar eigen inzicht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste aanpassing van hun herdenking?
De verschillende zienswijzen en emoties binnen de Indische gemeenschap ten aanzien van het herdenkingsprogramma zijn bij de stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 bekend.
Heeft u de bereidheid om bij het bestuur van de nationale herdenking aan te dringen de aanpassingen onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat heb ik niet. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de herdenking wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat de nationale herdenking een Nederlandse herdenking is en dat dat ook zo moet blijven?
De herdenking op 15 augustus is een nationale herdenking, waarin alle onderdanen van het toenmalig Koninkrijk, die slachtoffer werden van Japans geweld, terreur en verwaarlozing tijdens de Tweede Wereldoorlog, worden herdacht. Velen van de betrokken families wonen in Nederland, maar ook elders in de wereld, ook in Indonesië.
Wordt de nationale herdenking ook live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of andere buitenlandse media?
De nationale herdenking is voor zover bekend niet live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of door andere buitenlandse media. Het was zoals in voorgaande jaren wel te volgen op internet.
Wat voor afspraken zijn er met de Indonesische regering gemaakt omtrent de wijziging van de Indië herdenking? Is dit onderdeel van een ruil? Wat krijgen wij er voor terug/wat is de inzet van Indonesië?
De Nederlandse overheid heeft geen afspraken gemaakt met de Indonesische regering omtrent de Nationale herdenking 15 augustus 1945.
Is de prominentere rol van de Indonesische ambassadeur tijdens de Indië herdenking direct of indirect verzocht door de overheid?
Nee, dat is niet gebeurd. De stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 is een onafhankelijke organisatie die zelf bepaalt hoe de herdenking er inhoudelijk uitziet. De overheid stuurt hier niet in.
Is er momenteel een plan om Indonesië (de ambassadeur dan wel Joko Widodo) aan te moedigen excuses aan te bieden voor de Bersiap? Zo nee, waarom niet?
De focus van het kabinet ligt bij ons eigen verleden en onze eigen rol daarin. Het is aan landen zelf om naar eigen inzicht met hun verleden om te gaan.
Op de nationale herdenknig herdenken Indische Nederlanders onder andere het verlies van familieleden en vrienden die zijn vermoord tijdens de Bersiap. U heeft deze verschrikkelijke episode uit onze geschiedenis tussen aanhalingstekens geplaatst nadat de Indonesiër Bonnie Triyana de Bersiap een racistische term noemde. Welke rol speelt de ambassadeur dan wel de Indonesische overheid in het bagatelliseren van de Bersiap?
De Minister-President gebruikte aanhalingstekens rond de term Bersiap op 17 februari 2022 omdat deze term aanleiding bleek voor maatschappelijke discussie en niet door iedereen als gepast werd ervaren. Het gebruik van aanhalingstekens markeert dat het belangrijk is om deze term van context te voorzien.
Ook het optreden van het Van Heutsz-regiment tijdens de nationale herdenking wordt aangepast. Bent u bereid bij het bestuur erop aan te dringen dit onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat ben ik niet. Het is aan de stichting om de herdenking naar eigen inzicht vorm te geven. Zie verder de antwoorden op vragen 8 en 12.
Het gebruik van Energie en de plek waar de miljardenwinsten terecht komen, terwijl de Nederlandse huishoudens in Energie-armoede vervallen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de bestemming van het gas dat in Nederland wordt opgepompt in 2022? Dus kunt u aangeven hoeveel gas er wordt gewonnen (uit Groningen, kleine velden en Waddenzee/Noordzee) en naar welk land dat gas toe gaat?
Over 2022 valt nog geen uitspraak te doen over hoeveel gas er wordt gewonnen uit kleine velden op land en op zee, omdat we nog in het lopende jaar zitten. Voor gegevens over de gasproductie verwijs ik u naar de het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG) waar de productie per veld op maandbasis weergegeven wordt.1 De winning uit het Groningenveld is dit gasjaar (1 oktober 2021 – 30 september 2022) vastgesteld op 4,5 miljard m3. Over het kalenderjaar 2021 is onlangs het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» gepubliceerd.2 Hieruit valt op te maken dat in het kalenderjaar 2021 de totale gasproductie 19,1 miljard m3 bedroeg. Hiervan bedroeg in datzelfde kalenderjaar de productie uit het Groningenveld 6,5 miljard m3, de productie op zee 8,9 miljard m3 en de productie op land (inclusief de Waddenzee) 3,7 miljard m3. (NB: de winning uit het Groningenveld in het gasjaar dat liep van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 bedroeg 7,8 miljard m3).
Het gas dat in Nederland wordt gewonnen (land en zee) wordt ingevoegd in het nationale gastransportnet van Gasunie Transport Services (GTS), waar het wordt vermengd met gas dat wordt geïmporteerd en met gas dat afkomstig is uit gasopslagen. Vervolgens wordt het op die manier in het transportnet aanwezige gas naar afnemers in binnen- en buitenland getransporteerd. Het is daardoor niet herleidbaar waar het gas naartoe gaat als eindbestemming.
De Nederlandse markt is sterk geïntegreerd in de Europese markt zoals ook toegelicht in de Kamerbrief van 14 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 283). Er werd vorig jaar circa 20 miljard m3 aardgas zelf geproduceerd (zoals hierboven ook aangegeven) en 54 miljard m3 geïmporteerd. Een deel van dit gas werd weer geëxporteerd (circa 40 miljard m3) waarvan circa 19 miljard m3, na stikstofconversie, als laagcalorisch gas, en de rest als hoogcalorisch gas (bron: CBS Aardgasbalans; aanbod en verbruik, 4-3-2022). Het gasverbruik in Nederland bedraagt circa 40 miljard m3. Bij een productie van circa 19 miljard m3 betekent dit dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te voldoen gas moet importeren
Kunt u aangeven hoeveel geld Gasterra (of andere afnemers) betalen voor het gas?
GasTerra koopt en verkoopt gas op de groothandelsmarkt en de prijzen worden bepaald door internationale ontwikkelingen. Op de internationale markt is de Nederlandse TTF (Title Transfer Facility) een belangrijke en zeer liquide handelsplaats. In Nederland gewonnen gas volgt de internationale marktprijzen.
Kunt u een overzicht geven van de langjarige verplichten die de Nederlandse staat en Nederlandse staatsdeelnemingen (Gasterra, EBN, Gasunie en anderen) zijn aangegaan bij de verkoop van gas? Welk lopende contracten zijn voor 2022, 2023, 2024 en elke van de jaren tot 2030 en tot hoeveel verkoop van gas tegen welke prijs is Nederland contractueel verplicht onder deze contracten?
Gasunie mag niet handelen in gas en EBN verkoopt het haar toekomende in Nederland gewonnen gas aan GasTerra op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. GasTerra verkoopt van oudsher gas aan binnen- en buitenlandse afnemers.
Voor de verkoop aan buitenlandse afnemers zijn door GasTerra in het verleden langetermijncontracten afgesloten. Dit zijn verschillende contracten die regelmatig zijn verlengd en verhoogd, de laatste keer rond 2009. De onder deze contracten aangegane verplichtingen nemen in de loop van de tijd af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nog resterende verplichtingen in miljarden m3 per jaar:
Gasjaar
Miljarden m3
22/23
17,6
23/24
12,5
24/25
9,9
25/26
7,1
26/27
4,7
27/28
2,5
28/29
0,5
Het gas wordt verkocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. De inhoud van deze contracten is vertrouwelijk en deze vertrouwelijkheid is ook in de contracten zelf afgesproken.
Welke langjarige inkoopcontracten is de NL staat (inclusief Gasterra) aangegaan en hoeveel gas kan de Nederlandse staat en/of GasTerra tegen welke prijs van wie inkopen onder deze contracten in 2022, 2023, 2024 en elk van de jaren tot 2030?
De Nederlandse Staat koopt geen gas in. GasTerra koopt gas in van producenten van Nederlandse kleine velden en het heeft nog enkele importcontracten, maar ook die lopen binnen enkele jaren af. Ook onder al deze contracten wordt het gas ingekocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. Tevens koopt GasTerra het gas in uit het Groningenveld van NAM. Voor de beprijzing van dit Groningengas verwijs ik naar de Kamerbrief van 13 december 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 932) betreffende uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld.
Welke langjarige contracten voor de export van gas heeft Nederland na 2012 (aardbeving in Huizinge) nog afgesloten?
De Nederlandse Staat verkoopt geen gas en GasTerra heeft na 2012 geen nieuwe langjarige exportcontracten meer afgesloten. Alle verplichtingen in de tabel uit vraag 3 zijn vóór 2012 aangegaan en worden afgebouwd vanwege het sluiten van het Groningenveld.
Welke langjarige strategie voor leveringszekerheid van gas heeft Nederland?
Voor de komende jaren ligt de focus op het sterk verminderen van de Nederlandse afhankelijkheid van gas, dit eerst en vooral door de energietransitie naar meer duurzame energiebronnen en het sterk verhogen van de energie-efficiëntie en energiebesparing. Dit alles vermindert de vraag naar gas en verhoogt daarmee de leveringszekerheid van het dan nog benodigde gas. Om de leveringszekerheid van gas verder te versterken wordt in lijn met hetgeen daarover is opgemerkt in het coalitieakkoord en op basis van de recent vastgestelde EU-verordening voor gasopslag, gekomen tot een vulverplichting voor gasopslagen. De gemiddelde vulgraad van de Nederlandse gasopslagen ligt op ruim 79,7% (peildatum 6 september 2022). Er worden ook andere maatregelen genomen om de leveringszekerheid van gas verder te versterken. Voor de aankomende winter is de importcapaciteit voor LNG verdubbeld en daarnaast heeft het Kabinet een plan gepresenteerd om de productie uit de kleine velden te versnellen (zie ook de Kamerbrief over het versnellingsplan gaswinning Noordzee, Kamerstuk 33 529, nr. 1058).
Een specifiek aandachtspunt is de laagcalorische vraag vanuit België, Duitsland en Frankrijk. Van oudsher werd dit gas vanuit Nederland geleverd uit het Groningenveld. Door lagere winning uit het Groningenveld is dit nagenoeg volledig vervangen door geconverteerd hoogcalorisch gas. Omdat conversie van hoog- naar laagcalorisch gas in Nederland plaatsvindt, zijn deze landen voor hun vraag naar laagcalorisch gas nog steeds afhankelijk van import uit Nederland. Gelijktijdig worden deze landen omgebouwd van laag- naar hoogcalorisch gas. Dit verloopt voorspoedig, waardoor zij op afzienbare termijn geen laagcalorisch meer gebruiken en zij niet meer afhankelijk zijn van Nederland.
Welke langjarige strategie voor betaalbaarheid van aardgas voor huishoudens heeft Nederland? Is die strategie afdoende of is de regering voornemens de strategie aan te passen?
Het Nederlandse beleid gaat er sinds jaar en dag vanuit dat de markt zijn werk doet en zo de waarde van het gas op efficiënte wijze bepaalt en tegelijkertijd zorgt voor betaalbaarheid. Door de marktwerking hebben wij lange tijd profijt gehad van relatief lage prijzen op de groothandelsmarkt, en, in het verlengde daarvan, de consumententarieven. Als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne en de inzet van de Russische gasleveringen aan de EU als middel om de Unie onder druk te zetten, zien we dat de markt weliswaar nog functioneert, maar wel met extreem hoge prijzen als gevolg.
Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt als onderdeel van de augustusbesluitvorming integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens.
Welke doelstellingen heeft het kabinet om voldoende gas tegen een betaalbare prijs beschikbaar te hebben voor Nederlandse huishoudens? Hoeveel gas is nodig en wat is een maximaal aanvaardbare prijs?
In de afgelopen jaren bedroeg het Nederlandse gasverbruik ca. 38 miljard m3 per jaar. Daarvan wordt 8 tot 12 miljard m3 gebruikt door huishoudens. Deze vraag van huishoudens is in belangrijke mate door temperatuur bepaald. Het kabinet zet maximaal in op het besparen van de energievraag, het vullen van de gasopslagen en het diversifiëren van de aanleverkanalen van aardgas om de leveringszekerheid te waarborgen de komende winter (en de jaren daarna). Het kabinet heeft vooralsnog geen doelstellingen t.a.v. een maximale prijs. Het beziet kabinet in brede zin de mogelijkheden om koopkrachtondersteuning te bieden aan de huishoudens die dit het hardst nodig hebben.
Het is essentieel om de vraag naar energie terug te dringen, niet alleen om minder afhankelijk te worden van aardgas uit Rusland maar ook om de energierekening te drukken. Hiervoor is de campagne «zet ook de knop om» gestart met praktische tips waarmee huishoudens en ondernemers energie kunnen besparen. Daarnaast worden via het Nationaal Isolatieprogramma slecht geïsoleerde huur- en koopwoningen sneller, slimmer en socialer geïsoleerd, met als doel om 2,5 miljoen woningen te isoleren. Ook wordt de energiebesparingsplicht voor bedrijven aangescherpt en heeft Nederland in Europa aangegeven ambitieuze doelen te stellen via de Energie-Efficiëntierichtlijn.
Hoeveel ontvangt Nederland – de Nederlandse staat – voor de kleine 20 miljard m3 gas die dit jaar wordt opgepompt en hoeveel is het op dit moment op de spotmarkt waard?
Drie posten op de EZK-begroting vormen samen de gasbaten: ontvangsten Mijnbouwwet, dividenduitkering EBN en dividend GasTerra.
In de Voorjaarsnota 2022 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet voor dit jaar geraamd op € 2.196 miljoen (eerder werden de ontvangsten voor dit jaar geraamd op € 35 mln.). De verwachte ontvangsten zijn bij VJN dus met € 2.161 mln. omhoog bijgesteld. Dividenduitkering van EBN in 2022 is in de Voorjaarsnota geraamd op € 2.650 mln. In de ontwerpbegroting van 2022 werd de dividenduitkering van EBN geraamd op € 0. Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die NAM en EBN ontvangen op basis van het Norg Akkoord. EZK ontvangt jaarlijks een vast dividend van GasTerra ter hoogte van € 3,6 mln.
In de ontwerpbegroting van EZK 2023 worden de geraamde ontvangsten geactualiseerd.
Het is niet aan te geven wat de waarde op dit moment op de spotmarkt is. Ten eerste zijn de prijzen erg volatiel. Binnen enkele weken zijn de prijzen verdubbeld van circa 1,50 Euro/m3 tot bijna 3,0 Euro/m3 en het is niet aan te geven wat de prijzen over een week zullen doen.3 Daarnaast vindt de productie ongeveer gelijkmatig over het gehele jaar plaats en de eerste zes maanden van dit jaar was de gemiddelde prijs ongeveer 1,0 Euro/m3. De waarde van productie kan pas aan het einde van het jaar worden vastgesteld.
Hoeveel extra inkomsten kan de staat (waar 20 miljard kuub gas gewonnen) wordt verwachten door de hogere gasprijs in 2022?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Hoeveel extra kosten moeten de Nederlandse huishouden (die samen in de orde van grootte van 10 miljard kuub gas gebruiken) maken door de gestegen gasprijzen?
De extra kosten die Nederlandse huishoudens maken door de gestegen gasprijzen zijn niet precies vast te stellen. De prijzen die huishoudens betalen voor hun elektriciteit en gasverbruik worden bepaald door het (type) contract dat het huishouden heeft met een energieleverancier. De energieleverancier bepaalt de prijs; afhankelijk van het contract is dit een vast of een variabel tarief.
Bent u bekend met het overzicht van de gasprijzen die consumenten in de Europese Unie betalen, gepubliceerd in het FD?1
Ja.
Klopt deze vergelijking of heeft u een andere vergelijking over de gasprijzen in de EU? Zo ja, welke vergelijking is dat dan?
De gasprijs ligt in Nederland volgens het overzicht waarnaar verwezen wordt hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel dit overzicht een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft is het niet mogelijk om aan te geven of deze vergelijking klopt, aangezien geen volledige inzage beschikbaar is in de onderzoeksopzet en uitvoering. CBS presenteert ieder kwartaal de gemiddelde prijzen voor aardgas en elektriciteit voor huishoudens5 en Eurostat presenteert ieder halfjaar een overzicht voor alle Europese landen6. Deze overzichten kunnen als alternatief overzicht gebruikt worden, echter lopen deze verder achter op de actualiteiten en kunnen er verschillen bestaan tussen de waarnemingen die door nationale statistiekbureaus aangeleverd worden bij Eurostat. Sommige landen presenteren de gemiddelde prijzen die huishoudens betalen terwijl andere landen alleen de gemiddelde prijzen voor nieuwe klanten presenteren, wat in de huidige situatie van stijgende prijzen tot een overschatting van de gemiddelde prijzen kan leiden.
Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt actueler is dan de informatie die het CBS en Eurostat publiceren, moet er wel een aantal belangrijke kanttekeningen bij geplaatst te worden. Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een maandelijkse steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten in de hoofdsteden van 33 landen. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3.7 De steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders terugkomen. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Het kabinet heeft in 2022 een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen, die zowel op direct op de energierekening als daarbuiten huishoudens tegemoet komt aan de hogere kosten van levensonderhoud. Het grootste deel van de maatregelen is echter niet direct terug te zien in de gasprijs, bijvoorbeeld de verhoging van de vaste korting op de energiebelasting met circa 225 euro en de verlaging van de energiebelasting voor elektriciteit die alle huishoudens direct op de energierekening ontvangen. Daarnaast is er voor huishoudens met een laag inkomen een extra toeslag van 1.300 euro beschikbaar via de gemeente, welke huishoudens onder andere ondersteunt met het betalen van de energierekening. Dit leidt vanzelfsprekend tot een vertekend beeld wanneer uitsluitend naar de consumentenprijs voor energie in verschillende Europese landen gekeken wordt.
Hoe verklaart u dat het op dit moment mogelijk is om een gascontract voor ongeveer 1,60 euro/m3 (12,99 cent/kwH met een aantal bijkomende kosten) af te sluiten in België, maar dat een vergelijkbaar contract in Nederland ongeveer een euro duurder is?2
De prijs die wordt aangeboden in een contract komt tot stand op basis van verschillende factoren, zoals de kostprijs / inkoopprijs van elektriciteit of gas, welke deels wordt bepaald door de energiemix, de netwerkkosten en nationale heffingen/belastingen zoals de energiebelasting en btw. Doordat lidstaten verschillend om kunnen gaan met bijvoorbeeld het heffen van belasting op energie kunnen hierdoor verschillen ontstaan in de prijzen. Zo is de Nederlandse energiebelasting op aardgas aanzienlijk hoger dan de belasting op aardgas in België en werd de gasprijs in Nederland in juli voor circa 25% door belastingen bepaalt, tegenover slechts 7% in België.9
Klopt het dat opwekken van elektriciteit via kolen, windturbines, een nucleaire centrale of zonneparken op dit moment tussen de ongeveer 3 en 10 cent per kWh kost en dat het op de spotmarkt ongeveer 40 cent oplevert, waardoor winstmarges van tussen de 300% en 1000% optreden?
De marginale kostprijs voor het opwekken van elektriciteit hangt af van specifieke factoren per productie-installatie, zoals het type productie-installatie, de leeftijd van deze installatie, de specifieke gebruikte techniek voor het produceren van elektriciteit en de contracten die zijn afgesloten voor de inkoop van grondstoffen of de verkoop van elektriciteit. In algemene zin kan wel worden gezegd dat, wanneer er geen sprake is van vastgelegde contracten voor de verkoop van elektriciteit, hogere elektriciteitsprijzen leiden tot hogere winsten en dat deze fors kunnen zijn voor bedrijven met een lage marginale kostprijs.
Klopt het dat sommige exploitanten van wind op zee (in de gebieden bij Borsele) nog steeds 6 tot 13 cent subsidie per KwH opgewerkte energie krijgen ook bij de huidige energieprijzen? Is er in de subsidievoorwaarden nog een maximummarktprijs opgenomen waarbij de exploitanten geen subsidie krijgen?
Het antwoord op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, maar naar verwachting zullen vergunninghouders van windparken op zee over dit jaar geen of nauwelijks subsidie ontvangen voor de geproduceerde elektriciteit.
Van de huidige windparken op zee ontvangen de windparken Luchterduinen (eigenaren: Eneco en Inpex), Gemini (eigenaren: Northland Power, Siemens, HVC en Alte Leipziger/Hallesche) en Borssele (eigenaren Borssele I en II: Ørsted; eigenaren Borssele III en IV: Blauwwind-consortium) subsidie onder de SDE-regeling. De SDE vergoedt het verschil tussen het bedrag waarvoor is ingediend bij de SDE (voor Luchterduinen en Gemini) of het winnende bod op de tenders (voor Borssele) en het correctiebedrag. Het correctiebedrag is in belangrijke mate gebaseerd op de marktwaarde van de geproduceerde elektriciteit. Het definitieve jaargemiddelde correctiebedrag wordt na afloop van elk kalenderjaar bepaald. Voor het jaar 2022 vindt de bepaling dus begin 2023 plaats.
Indien het correctiebedrag hoger is dan het indieningsbedrag wordt geen subsidie verstrekt. De indieningsbedragen voor Luchterduinen en Gemini bedragen 18,1 respectievelijk 16,9 eurocent per kilowattuur (kWh). Voor de windparken Borssele I en II betreft het 7,27 eurocent per kWh en voor de windparken Borssele III en IV 5,45 eurocent per kWh. Naar verwachting zal het definitieve correctiebedrag voor 2022 hoger uitkomen dan deze niveaus, waardoor deze windparken geen subsidie zullen ontvangen. Mocht in de toekomst het correctiebedrag onder de genoemde basisbedragen uitkomen dan zal er wel weer subsidie naar deze windparken vloeien. De windparken op zee die na de Borssele-windparken zijn vergund hebben alle een vergunning op basis van een subsidievrije tender en ontvangen daarom in het geheel geen subsidie, ook niet bij eventuele toekomstige lage elektriciteitsprijzen.
Ten slotte zij vermeld dat hoge marktprijzen zich niet één op één laten door vertalen naar een hogere winst. Exploitanten van windparken op zee leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet mee met een stijgende marktprijs.
Acht u die winstmarges op het opwekken van elektriciteit via kolen, wind, zonne-energie of nucleaire energie het gevolg van normale ondernemingsrisico’s die genomen zijn?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken als gevolg van het ondernemingsrisico dat zij nemen, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover benodigde belasting afdragen. Voor een uitgebreidere beschouwing over de winsten van energiebedrijven verwijs ik naar de Kamerbrief over een belasting op excessieve winsten van energiebedrijven (Kamerstuk 32 140, nr. 134).
Vindt u het fair dat burgers, die via een opslag op de energrekening (ODE) windstroom, zonnestroom en stilgelegde kolenentrales met miljarden gesubsidieerd hebben – en bij de nucleaire centrale effectief garant zullen staan voor de ontmanteling –, nu aan dezelfde producent de hoofdprijs betalen voor hun energie?
De kasuitgaven van de SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen en werden altijd gedekt via de ODE-heffing. Met het Coalitieakkoord is besloten om de ODE en de SDE los te koppelen, waardoor de ODE-tarieven niet meer zullen meebewegen met de SDE-kasuitgaven. Als gevolg hiervan zal er dus geen sprake zijn van de huidige indirecte koppeling tussen de SDE-uitgaven en de ODE-tarieven.
Daarnaast vertalen de hoge marktprijzen zich niet één op één door naar een hogere winst voor exploitanten van SDE-projecten. Exploitanten van dit soort projecten leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet direct mee met een stijgende marktprijs. Hierdoor kan dus niet direct geconcludeerd worden dat de projecten die SDE-subsidie ontvangen, ook de hoge groothandelsprijzen ontvangen.
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkracht. Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. U wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Zie u wegen om de prijs van elektriciteit voor consumenten te verlagen, bijvoorbeeld op de wijze die Spanje en Portugal gedaan hebben?
Interventie in energieprijzen is in beginsel niet toegestaan voor alle huishoudens, en daarmee onuitvoerbaar. Op grond van Europese regelgeving (artikel 5, lid 1 & 2, Richtlijn 2019/944) zijn elektriciteitsleveranciers in beginsel vrij om zelf de prijs waarvoor zij aan afnemers leveren vast te stellen.
Op grond van Europese regelgeving zijn er twee mogelijkheden waarbij interventie wel is toegestaan, deze zijn onderzocht en niet haalbaar of effectief:
Ingrijpen voor een beperkte groep; dit vergt een selectie van die beperkte groep «kwetsbare en energiearme huishoudens» door bijvoorbeeld de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft aan hier geen uitvoeringscapaciteit voor te hebben.
Ingrijpen voor alle huishoudens. Hiervoor gelden strengere eisen, waaronder de eis dat de gereguleerde prijs boven de kostprijs moet liggen (in ieder geval over een langere periode). Daarmee biedt deze mogelijkheid in de huidige situatie weinig ruimte voor oplossing. De kostprijs ligt hoog en dus zal de minimumprijs ook hoog zijn en zal de impact op de koopkrachtontwikkeling gering zijn.
In Spanje wordt middels een prijsplafond op de groothandelsprijs van aardgas de kosten voor elektriciteitsopwekking met gascentrales verlaagd. Door de elektriciteitsopwekking met gascentrales te subsidiëren, dalen de groothandelsprijzen voor elektriciteit en daardoor uiteindelijk ook de consumentenprijzen voor elektriciteit. Echter leidde dit tot een verstoorde prijsprikkel, waardoor in de eerste maanden een sterk negatief effect zichtbaar was en de energiebesparing afnam. Daarnaast is in Portugal een sociaal tarief ingevoerd voor een afgebakende groep huishoudens.
Of dit voor Nederland mogelijk en uitvoerbaar is, dient nader te worden bekeken en is onderdeel van de augustusbesluitvorming.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 6 januari 2022 aan de Kamer schreef: «Ik heb aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Dit zal worden voorgelegd aan SodM, zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar?3
Ja.
Kunt u de aanvullende analyse van TNO en het advies van SodM integraal aan de Kamer doen toekomen?
Uw Kamer is op 1 april 2022 geïnformeerd over de adviezen van TNO en SodM (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Deze adviezen zijn tevens beschikbaar gesteld via de website van RVO.11
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Fors hogere rekening drinkwater |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de rekening voor drinkwater fors duurder gaat worden?1
Ja, de komende jaren zullen de drinkwatertarieven stijgen. De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten die de drinkwaterbedrijven maken voor productie en levering toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. De komende jaren verwachten de drinkwaterbedrijven veel meer te moeten investeren en zullen de tarieven daarom naar verwachting stijgen.
Deelt u de mening dat drinkwater een primaire levensbehoefte is? Zo ja deelt u de mening dat 30 tot 35% prijsstijging (10% inflatie, 20 tot 25% investeringen vanwege klimaatgedram) onaanvaardbaar is?
Drinkwater is een eerste levensbehoefte. Toegankelijkheid tot voldoende en veilig drinkwater voor iedereen is belangrijk voor de volksgezondheid en ook een Europese verplichting. Betaalbaarheid van drinkwater is in dit kader erg belangrijk. Dat de drinktarieven komend jaar stijgen met 30 tot 35% is niet aan de orde. Vitens geeft in het artikel aan dat zij voor komend jaar een tariefstijging van 10% verwacht, het is aan de aandeelhouders van Vitens om daarover te beslissen.
Heeft u, zeker gezien het feit dat de bevolking al te kampen heeft met vele zaken die duurder worden, de bereidheid inzet te leveren om een prijsstijging op de primaire levensbehoefte drinkwater te voorkomen? Zo ja, graag een gedetailleerd antwoord hoe u dat gaat bewerkstelligen.
De drinkwatertarieven worden jaarlijks vastgesteld door de drinkwaterbedrijven. Als de kosten van de drinkwaterbedrijven stijgen, dan zullen de tarieven mee stijgen, dit is wettelijk zo bepaald. In algemene zin is het kabinet zich zeker bewust van de gevolgen die de inflatie van de afgelopen maanden heeft, en bekijkt het op welke wijze deze gevolgen te bestrijden zijn.
Bent u het eens met het streven om voor de voorziening in ons drinkwater volledig soeverein te zijn en dus onafhankelijk van het buitenland?
We zijn afhankelijk van de natuur en geografische ligging van ons land. De watersystemen waar wij ons drinkwater uit bereiden, zowel grondwater als oppervlaktewater, zijn grensoverschrijdend. Volledig onafhankelijk zijn van het buitenland is daardoor niet mogelijk.
Verslag van staatskasfraude in Suriname |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het dossier van Drs. Biharie MA getiteld «Oppenheimer Leningen Deel 1», naar u allen verstuurd op 8 augustus 2022?
Ja.
Weten de bewindslieden dat Suriname sinds mei 2016 (eerste aanvraag om noodkredieten bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF)) feitelijk in een faillissement status verkeert? En dat sinds 2013 internationale banken hun zogenaamde «correspondent bank relatie» met Surinaamse banken hebben beëindigd?
In het internationaal recht bestaat er geen classificatie voor een «faillissement» van een soeverein land. Wel heeft het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in een recente Artikel IV consultatie (2021) de overheidsschuld van Suriname als «onhoudbaar» geclassificeerd. Het IMF heeft daarom als voorwaarde van het lopende programma t.w.v. $ 688 mln. opgenomen dat Suriname met crediteuren afspraken moeten maken over herstructurering van de schuld zodat deze wel houdbaar is. Nederland heeft zich binnen de Club van Parijs (CvP) ingezet voor een succesvolle schuldherstructurering. De CvP en Suriname hebben in juni 2022 een akkoord bereikt over de herstructurering van bilaterale schulden. Suriname is momenteel in gesprek met haar andere crediteuren (waaronder China en de private sector) over een schuldherstructurering op vergelijkbare voorwaarden als de herstructurering met de CvP. Vanuit de CvP is de eis dat er sprake is van zogenaamde «comparability of treatment».
Ja, wij zijn bekend met de trend waarbij wereldwijd correspondent banking relaties afnemen, ook in Suriname. Correspondent banking betreft relaties tussen banken onderling waar de Nederlandse overheid geen toezicht op houdt of verantwoordelijkheid voor heeft.
Bent u op de hoogte van het feit dat in mei 2018 door de Nederlandse Douane een kapitaal van € 19,5 miljoen in beslag is genomen, waarvan het rechtsgeding bij het Gerechtshof te Amsterdam in behandeling is na verwijzing daartoe door de Hoge Raad?
Ja.
Wist u dat in Suriname sinds 2013 een hoge inflatie in de economie zich voordoet van gemiddeld 50% gedurende de afgelopen drie jaren? En dat de Surinaamse munteenheid sinds september 2020 een waardedaling van meer dan 200% heeft ondergaan?
Cijfers van het Internationaal Monetair Fonds laten zien dat de inflatie, zoals gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex, sterk fluctueerde de laatste drie jaar. In 2021 lag deze stijging op 59,1%, in 2020 lag dit cijfer op 34,9% en in 2019 was dit 4,4%. Het terugdringen van inflatie is één van de doelstellingen van het IMF-programma.
Het is bekend dat de Surinaamse munteenheid sinds september 2020 een sterke waardedaling heeft ondergaan. Onderdeel hiervan was het besluit van de Centrale Bank van Suriname om de wisselkoers in september 2020 aan te passen. Dit was onderdeel van een breder pakket aan maatregelen van de regering Santokhi.
Heeft u meegekregen dat het volk van Suriname in een verergerde vorm van armoede moet leven?
Door het bovengenoemde in vraag 4 is de koopkracht van de Surinaamse bevolking afgenomen.
Bent u het met de heer Biharie eens dat de feiten uit het onderzoeksverslag aanleiding geven tot strafrechtelijke vervolging, (zowel volgens de wet in Suriname alsook volgens de Nederlandse strafwetgeving) en meer dan een «redelijk vermoeden» van een omvangrijke fraude blootlegt van één regering (de regering Bouterse van 2015–2020), maar waarschijnlijk ook van de huidige regering onder leiding van president C. Santokhi?
Het is niet aan Nederland om aan waarheidsvinding te doen ten aanzien van een zaak die in een ander, soeverein land speelt en hier een oordeel over te vellen. Het is aan het Surinaamse Openbaar Ministerie om te besluiten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en vervolgens te besluiten of het tot vervolging overgaat. Momenteel lopen in Suriname verschillende onderzoeken naar fraude gepleegd binnen de publieke sector.
In het kader van het voorgenomen staatsbezoek aan Suriname door de Minister-President in september 2022 acht ik het van belang te weten welk standpunt de Nederlandse regering zal innemen. Kunt u voor uw vertrek aan de Kamer laten weten wat het standpunt van het kabinet is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met ons eens dat een expliciete standpuntbepaling wenselijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Respecteert Nederland artikel 1 lid 2, tweede volzin, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties, hetwelk bepaalt dat «In geen geval mag een volk zijn bestaansmiddelen worden ontnomen»? Zo ja, bent u bereid publiekelijk te verkondigen dat door de feiten zoals in het dossier vaststaan niet kan worden uitgesloten dat de regering van Suriname onder leiding van president C. Santokhi zich waarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan een ernstige vorm van staatskasfraude?
Zie antwoord vraag 6.
Acht de Minister-President het, als leider van de Nederlandse regering, opportuun om onder de thans bekend staande feiten en omstandigheden een staatsbezoek aan Suriname af te leggen?
Het aankomende bezoek betreft een werkbezoek waartoe de Minister-President is uitgenodigd door president Santokhi tijdens diens werkbezoek aan Nederland in september 2021. Deze bezoeken vinden plaats in het kader van de goede bilaterale betrekkingen, mede op basis van de bijzondere gedeelde geschiedenis.
Indien de Nederlandse regering volhardt in het afleggen van het staatsbezoek, kunt u aangegeven wat de argumenten zijn geweest in het afwegingsproces?
Zie antwoord vraag 10.
Oorlogsmisdaden gepleegd door het Oekraïense leger |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport van Amnesty International1 waarin aangetoond wordt dat het Oekraïense leger op grote schaal oorlogsmisdaden pleegt door bases te bouwen en wapensystemen te gebruiken in woonwijken, scholen en ziekenhuizen?
Het kabinet is op de hoogte van het persbericht van Amnesty International van 4 augustus 2022. Op dit moment is het kabinet geen rapport bekend dat aan (de conclusies in) dit persbericht ten grondslag ligt.
Erkent het kabinet, in grote lijnen, de conclusies van dit rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet stelt voorop dat het humanitair oorlogsrecht gelijkelijk van toepassing is op alle partijen bij een gewapend conflict en dus alle partijen zich hieraan moeten houden. Het feit dat Oekraïne het slachtoffer is van Russische agressie doet daar niet aan af. Het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UN OCHA) heeft echter meermaals benadrukt dat Oekraïne er alles aan doet om burgers op tijd te evacueren en op veiligere plaatsen onder te brengen.2
Kan de Minister-President uitsluiten dat Nederlands materieel (door dit kabinet geleverd aan Oekraïne) betrokken is bij het plegen van deze door Amnesty International beschreven oorlogsmisdaden of in de toekomst door Oekraïne wordt gebruikt bij het plegen van oorlogsmisdrijven? Zo ja, waarop is deze garantie gebaseerd? Weet het kabinet bijvoorbeeld op dit moment waar en op welke wijze door Nederland geleverde wapens worden ingezet in Oekraïne?
Elke leverantie van Nederlands materieel aan Oekraïne wordt getoetst aan de EU wapenexportcriteria. Daarbij wordt onder meer meegewogen of er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking of bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Ook wordt voor elke leverantie een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker waarin afspraken worden gemaakt over het geoorloofde eindgebruik.
Indien een dergelijke garantie met betrekking tot de inzet van door Nederland geleverde wapens niet gegeven kan worden, gaat de Minister-President de wapenleveranties naar Oekraïne dan direct stopzetten? Indien de Minister-President dit niet wil doen, waarom niet? Is het feit dat Nederlandse wapens door Oekraïne mogelijk worden gebruikt bij het plegen van oorlogsmisdrijven voor dit kabinet onvoldoende reden om de wapenleveranties te stoppen?
Nee, vanwege de voortdurende onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne blijft ook de Oekraïense behoefte aan materiële steun ter zelfverdediging legitiem.
Is de Minister-President het met de leden van FVD-fractie eens dat het leveren van wapens aan Oekraïne niet ten goede komt aan de veiligheid van Oekraïense burgers als deze wapens door het Oekraïense leger vervolgens worden gebruikt vanuit woonwijken, scholen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De burgerbevolking van Oekraïne komt vooral in gevaar door de onrechtmatige Russische inval in Oekraïne en de wijze waarop de Russische krijgsmacht optreedt. Het grote aantal omgekomen en gewonde burgers en de vernietiging van Oekraïense steden is in de eerste plaats daaraan te wijten.
Gaat de Minister-President de ambassadeur van Oekraïne in Nederland om verantwoording vragen naar aanleiding van dit rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wel vraagt het kabinet als onderdeel van het vergunningverleningsproces en tijdens bilateraal contact met Oekraïne regelmatig aandacht voor de toepasselijke juridische kaders.
Kunnen de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoord worden?
Ja.
Opzeggen Vluchtelingenverdrag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de asielcrisis onbeheersbaar is geworden en Nederland haar absorptievermogen heeft bereikt?
De druk op de asielketen is erg hoog met name in de asielopvang. De situatie is, voor zowel mensen die asiel willen aanvragen als voor medewerkers met name in Ter Apel nog nauwelijks houdbaar. Het is duidelijk dat veel extra inzet benodigd is om de opvang adequaat te organiseren en weer tot normalisatie te komen. Dat betekent echter niet dat de situatie onbeheersbaar is geworden.
Ten behoeve van de beheersing van deze crisis is zoals uw Kamer bekend de structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd en wordt gesproken met medeoverheden over maatregelen voor de korte termijn en plannen voor de middellange en lange termijn.1 Het blijft onverminderd van kracht dat eenieder die heeft moeten vluchten voor zijn of haar eigen veiligheid bescherming moet worden geboden.
Het kabinet wil wel meer grip krijgen op migratie en tijdig kunnen anticiperen. Zoals tevens in de Staat van Migratie2 opgenomen werkt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken3 (hierna: ACVZ) aan een advies over in hoeverre en op welke wijze beleidsmatige richtgetallen bij kunnen dragen aan sturing van asiel- en reguliere migratie naar Nederland.
Deelt u de mening dat het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951 een aanzuigende werking heeft op de komst van asielzoekers, waaronder ook veel derde- en veiligelanders, waardoor Nederland verplicht is vluchtelingen toe te laten tot de asielprocedure?
In het regeerakkoord van kabinet Rutte III («Vertrouwen in de Toekomst») is afgesproken om onafhankelijk onderzoek te doen of en zo ja op welke wijze het Vluchtelingenverdrag bij de tijd moet worden gebracht om een duurzaam juridisch kader te kunnen bieden voor het internationale asielbeleid van de toekomst. Dat resulteerde in april 2020 in de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer.4
In de samenvattende conclusie van dit rapport valt te lezen: Mensen vluchten niet vanwege het Vluchtelingenverdrag, maar uit vrees voor oorlog of vervolging. Die realiteit is onveranderd gebleven. Opzegging of aanpassing van het verdrag zal het vluchtelingenvraagstuk niet doen verdwijnen. Ik onderschrijf deze uitkomst van de verkenning en deel uw mening dan ook niet dat het Vluchtelingenverdrag een aanzuigende werking heeft.
Deelt u de mening dat het u door u bewierookte belangrijke principe van opvang in de regio echt kan worden waargemaakt door het opzeggen van het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo ja, wilt u, zeker gezien de huidige situatie, per direct daartoe overgaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Nee, deze mening wordt niet gedeeld. Het overgrote deel van de personen die vluchten voor oorlog of vervolging wordt momenteel reeds opgevangen in de regio, in veelal lage- en middeninkomens landen. In 2021 werd 72 procent van alle vluchtelingen opgevangen door een buurland van hun land van herkomst.5 Opvang in de regio wordt dus al waargemaakt.
Daarnaast stipt de hiervoor genoemde verkenning van Donner en Den Heijer aan dat de juridische verplichtingen van Nederland jegens asielzoekers en vluchtelingen niet alleen voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag, maar ook uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en EU-regelgeving. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag zal de verplichtingen van Nederland dan ook niet wezenlijk veranderen.
Dit kabinet heeft als doel om migratie zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken. Dit conform internationale verdragen en EU-regelgeving, waaronder het VN-Vluchtelingenverdrag. Het kabinet zet zich daar continu voor in, onder meer door in te zetten op een fundamentele herziening van het gezamenlijke Europese asielsysteem, afspraken te maken met derde landen in brede partnerschappen, te investeren in opvang in de regio en het aanpakken van grondoorzaken van migratie.
Allerlaatst deel ik u graag nog mede dat uw Kamer aan het einde van dit jaar een brief toe komt over opvang in de regio en migratiesamenwerking zoals reeds aan gekondigd in de brief over de Staat van Migratie.
Stikstof |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de 300 pagina’s aan memo’s die de Minister van Financiën op 15 juli naar de Kamer stuurde, waarin helder werd dat de emissiereductiedoelstelling van 39 kiloton die in het programma landelijk gebied staat, veel hoger is dan nodig om de nieuwe hogere doelen te bereiken?
Ja.
Herinnert u – de Minister van Financiën – zich dat u op 22 mei 2022 – dus voordat de stikstofbrieven naar de Kamer werden gestuurd – een memo kreeg, waarin stond: «Deze doelstelling [een uitstootreductie van 30 tot 40 kton (bandbreedte)] is om meerdere redenen onwenselijk. Als meer dan 30 kton wordt gevraagd: LNV lijkt ook een politiek doel na te streven met een 40kton doel. Door hoog in te zetten worden bijna alle boeren geraakt en deelt iedereen in de pijn, waar bij een lager doel een kleiner aantal boeren zeer hard geraakt wordt (stoppen). Dit kan worden gemotiveerd uit een visie op de landbouwsector na 2030, waarbij veel ingrijpender en breder wordt verbouwd dan nu strikt genomen vanuit de depositiedoelstelling noodzakelijk zou zijn. Een meer evenredige verdeling van de pijn is mogelijk makkelijker te verkopen dan een gerichte aanpak. Dit is een politiek vraagstuk dat in de het licht van de CA afspraken en het bijbehorende budgettaire kader op basis van de huidige invulling niet past.»?
Ja.
Herinnert u zich ook de volgende tabel in dat memo: Ruimtelijke verdeling Maximaal gericht Gecombineerde aanpak: i. ABCD-gebieden ii. generiek iii. gericht iv. ringen rond N2000 Gecombineerde aanpak: i. ABCD-gebieden ii. generiek iii. gericht iv. ringen rond N2000 Aannames andere sectoren 50% emissiereductie cf. Commissie Remkes PBL basispad volgens KEV 2021 PBL basispad volgens KEV 2021 Doelbereik: % onder kdw 74% 77% 82% Aantal veehouderijen dat moet stoppen 5.300 11.200 11.200 Aantal veehouderijen dat moet extensiveren Nvt 200 17.600 Kosten in mld EUR [bandbreedte] 10,4 23,5 [17,6 – 29,7] 34,2 [26,1 – 42,7]
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel voor het parlement is om over deze berekeningen te beschikken voor het nemen van een besluit over het programma landelijk gebied?
Deze berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. Het betreft interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd, hebben een indicatief karakter en waren nog niet voldragen. Zulke berekeningen laten daarbij per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Zoals ook vermeld door de Minister voor Natuur en Stikstof in de startnotitie NPLG1 (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses en uw Kamer daarover informeren. De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen zal onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de emissiebijlage bij de KEV.
Waarom verklaarde u in de antwoorden op Kamervragen dat: «Het kabinet acht het openbaar maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.», terwijl het kabinet juist al zeer expliciet een keuze heeft gemaakt?
Het betreffen ambtelijke berekeningen van het Ministerie van Financiën met een indicatief karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. Het is niet gebruikelijk om indicatieve ambtelijke berekeningen met een dergelijke status te delen met de Kamer. De berekeningen van het Ministerie van Financiën zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Inmiddels vinden gesprekken met RIVM plaats over beoordeling van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden Maatoug en Bromet (2022Z14908).
De gepresenteerde beleidskeuzes die het kabinet voor het NPLG gemaakt heeft zijn op basis van door het RIVM gevalideerde gegevens en berekeningen genomen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4, zullen de richtinggevende doelen die in de NPLG zijn aangegeven nog verder verfijnd worden. Deze zijn nog niet definitief. Onder meer op basis van gevalideerde nieuwe prognoses is bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen mogelijk. Dat kan onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 van het PBL en de emissiebijlage bij de KEV, waarbij ook effecten van het voorgenomen klimaatbeleid zullen worden meegenomen. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de berekeningen en prognoses waarop het vervolgbesluiten baseert.
Is het de normale gang van zaken om eerst besluiten te nemen – die nu weer zijn teruggedraaid tot voorgenomen beleid – en dan pas berekeningen te valideren om ze achteraf met de Kamer en de samenleving te delen?
Zoals al in de startnota van het NPLG staat, heeft het kabinet richtinggevende emissiereductiedoelen opgesteld ten behoeve van de gebiedsprocessen van de provincies. Deze richtinggevende doelen zijn gebaseerd op gevalideerde berekeningen van het RIVM. Deze berekeningen zijn openbaar toegankelijk en gepubliceerd door het RIVM op 10 juni 2022. In het proces om tot definitieve doelen te komen op 1 juli 2023 wordt er continu gewerkt aan nieuwe prognoses en berekeningen, zowel ambtelijk als door kennisinstellingen. Bij de diverse vervolgstappen in het kader van het NPLG, zoals de vaststelling van de definitieve doelen, wordt de Kamer geïnformeerd.
Is het mogelijk dat de plannen fors worden gewijzigd wanneer de berekeningen zijn gevalideerd?
Zoals vermeld in de startnotitie NPLG en tijdens het Kamerdebat op 23 juni kunnen stikstofemissiedoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.2 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar. Indien daar aanleiding toe is, kunnen inzichten die volgen uit de validatie van berekeningen van het Ministerie van Financiën ook invloed hebben op de hoogte van de gebiedsgerichte emissiedoelstellingen.
Welke ministers waren ervan op de hoogte dat het Ministerie van Financien van mening was dat een reductie van 30 kiloton ruim voldoende is om de doelen te behalen?
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom niet eerder openbaar gemaakt. Inmiddels vinden gesprekken met RIVM plaats over beoordeling van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden Maatoug en Bromet (2022Z14908). Deze berekeningen hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg (zie ook de op 20 juli j.l. door de Minister van Financiën gedeelde stukken). Het kabinetsbeleid om tot richtinggevende emissiereductiedoelen te komen is onderdeel geweest van de besluitvorming in de Raad voor de Fysieke Leefomgeving (RFL). Er is toen gekozen voor een landelijk uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, op basis van de meest recente en beschikbare gevalideerde berekeningen van het RIVM, rekening houdend met de brede doelstellingen van de integrale aanpak en het uitgangspunt van zoveel mogelijk vrijwilligheid. De RFL is toen ook geïnformeerd over de afwegingen die samenvallen met de keuze voor 39 kton.
Welke ministers waren ervan op de hoogte dat een reductie van 40 kiloton zou leiden tot 11200 boeren die moeten stoppen en 17600 veehouderijen die moeten extensiveren?
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. De cijfers en de indicatieve, niet-gevalideerde inschatting van het aantal boeren dat zal moeten stoppen of extensiveren zijn gebruikt in de interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. Ten behoeve van de besluitvorming in de RFL is erop gewezen dat een reductie van 39 kton mogelijk tot hoge kosten leidt, maar is niet ingegaan op de specifieke gevolgen voor het aantal boeren.
Kunt u alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof en aanverwante zaken die de Minister van Landbouw, de Minister voor Stikstof en de Minister van Algemene Zaken sinds maart 2021 hebben ontvangen, aan de Kamer doen toekomen op dezelfde manier waarop alle memo’s van de Minister van Financiën naar de Kamer zijn gestuurd?
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof, maar ook over aanverwante zaken zoals de relatie met de bouw(plannen) die de Ministers van Binnenlandse Zaken, de Minister voor Wonen en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hebben ontvangen hebben sinds 2021, aan de Kamer worden gestuurd?
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Hoe verhoudt de zin «Bij de ruimtelijke vertaling van de stikstofreductie wordt uitgegaan van richtinggevend 39 kton NH3 reductie. Naar verwachting is 39kton emissiereductie van NH3 nodig om ten minste de wettelijke omgevingswaarde van 74% onder de KDW te behalen.» die in de startnotitie landelijk gebied staat, zich tot de berekeningen van het Ministerie van Financiën die een totaal ander beeld geven? Deelt u de mening dat deze zin misleidend is?
Ik deel uw mening dat deze zin misleidend is niet. De openbaar gemaakte berekeningen van het Ministerie van Financiën betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. De interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. Het kabinet heeft bij het vaststellen van de richtinggevende emissiereductiedoelen rekening gehouden met de brede doelstellingen van de integrale aanpak, het uitgangspunt van zoveel mogelijk vrijwilligheid en de mogelijkheid van tegenvallende resultaten. Dat afwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om uit te gaan van 39 kton. Het kabinet realiseert zich ook dat het klimaatbeleid mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld in de startnotitie NPLG (pagina 25) en in de beantwoording op vraag 7 kunnen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven.
De openbaar gemaakte berekeningen van het Ministerie van Financiën tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. In deze modelmatige benadering wordt uitgegaan van een grote mate van sturing op maatregelen en de locatie van emissiereductie. Daarbij zijn deze berekeningen niet gevalideerd en hebben ze een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Heeft de Minister van Financiën (of haar woordvoerder namens haar) aan de Telegraaf laten weten: «Kaag wist tot maandag helemaal niet van de berekening»1?
Voor aanvang van de Eurogroep vergadering op 11 juni meldde de Minister van Financiën aan de correspondent van Telegraaf de dat de berekeningen gebaseerd waren op een rekenmodel dat ambtenaren van het Ministerie aan het verfijnen waren (in aanvulling op berekeningen van het RIVM of PBL). Daarbij liet zij weten dat ze er tot dan toe niet van op de hoogte was dat ambtelijk FIN verder was gegaan met uitwerking van de berekeningen. De Minister heeft geen stukken ontvangen over de impact van het klimaatakkoord op de stikstofdoelen. Toen de Telegraaf de Minister vroeg naar die berekeningen, wist ze dus niet dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën hier zelf berekeningen over hadden gemaakt.
Dat er verschillende varianten waren doorgerekend door het RIVM en PBL was wel bekend, deze berekeningen waren immers besproken tijdens de formatie. Die berekeningen zijn politiek afgehecht. De Minister was er niet van op de hoogte dat ambtelijk Financiën vervolgens het rekenmodel verder is gaan verfijnen. De Minister is in nota’s geïnformeerd over de uitkomsten van berekeningen, bijv. op het gebied van gericht uitkopen. Daarbij is zij echter niet op het achterliggende model gewezen, zij kende de achtergrond op basis waarvan zij werd geadviseerd dan ook niet in detail.
Klopt het dat zij helemaal niets wist van de berekeningen of wenst zij dat beeld bij deze te nuanceren?
Zie antwoord op vraag 13. Er wordt op het Ministerie van Financiën door ambtenaren doorlopend aan de Minister van Financiën geadviseerd op basis van kwantitatieve analyses. Dergelijke kwantitatieve adviezen en analyses zijn ook noodzakelijk voor de Minister van Financiën om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleidsvoorstellen te kunnen beoordelen. Hoe deze kwantitatieve analyses en adviezen precies tot stand zijn gekomen, en of en welke berekeningen daar aan ten grondslag liggen, is echter niet altijd bekend bij de Minister van Financiën. Zo geldt in dit specifieke geval dat de Minister van Financiën niet bekend was met het achterliggende model dat ten grondslag ligt aan de berekeningen.
Herinnert u zich dat het kabinet een aantal maatregelen genomen heeft tot stikstofbeperking de afgelopen jaren en dat er dus een groot verschil zit of er wordt uitgegaan van de stikstofberekeningen in de KEV 2020 of de KEV 2021 (Klimaat en Energieverkenning)?
Voor de beperking van stikstofemissies is met name de nevenpublicatie Emissieramingen luchtverontreinigende stoffen bij de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van belang. De hoofdpublicatie van de KEV richt zich op de emissies van broeikasgassen. De nevenpublicatie geeft een beeld van de verwachte toekomstige ontwikkeling van de emissies voor luchtverontreinigende stoffen, waaronder stikstofoxiden en ammoniak. De nevenpublicatie wordt eens per twee jaar uitgebracht. De laatste keer was in 2020. De volgende keer dat het rapport uitkomt is medio december 2022. In deze publicatie worden naast de vastgestelde maatregelen alle voorgenomen beleidsmaatregelen meegenomen die vόόr of op 1 mei 2022 officieel openbaar zijn gemaakt en concreet genoeg zijn uitgewerkt. Er worden dus aanvullende maatregelen meegenomen in de KEV22 ten opzichte van de KEV20. De cijfers die eind 2022 volgen geven inzicht in de geactualiseerde ramingen en de verschillen ten opzichte van de eerdere raming.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen de KEV 2020 en de KEV 2021 en dat de laatste de volgende zaken wel meeneemt:
Zie antwoord op vraag 15.
Klopt het dat de veestapel tussen april 2018 en 2022 is afgenomen met ongeveer 1,5 miljoen varkens, 0,2 miljoen runderen en miljoenen kippen?
De cijfers van de Landbouwtelling 2022 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Tussen 2018 en 2021 is op basis van de gegevens uit de Landbouwtelling de veestapel met 0,1 miljoen runderen, bijna 1 miljoen varkens en ruim 5 miljoen kippen afgenomen. Voorlopige cijfers van de landbouwtelling 2022 volgen naar verwachting eind van dit jaar, definitieve cijfers in maart 2023.
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de (hogere) veestapel van 2018 in plaats van 2021 of 2022 en van de KEV2020 in plaats van de KEV2021? Is dat een keuze van het RIVM zelf geweest en is het mogelijk om de berekening te ontvangen gebaseerd op de laatste cijfers en de laatste KEV? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekeningen voor de ruimtelijke verdeling van de depositiereductieopgave, beter bekend als de richtinggevende doelen, is door het RIVM gebruik gemaakt van de op dat moment meest recente beschikbare informatie. Dat gaat dan met name om het zogenaamde GIAB bestand (WUR) GIAB2019, waarin de dieraantallen volgens de opgave van 2018 zijn opgenomen.
Bij aanvang van het project in november 2021 is de meest recente beschikbare informatie gebruikt zoals in AERIUS Monitor 2021. Daarin is voor de emissie- en depositieramingen gebruik gemaakt van de Klimaat- en Energieverkenning van 2020 (KEV20). De meer recente KEV21 bevat geen raming van luchtverontreinigende stoffen en daarmee dus geen actuelere informatie over stikstoframingen. De nieuwste ramingen voor de luchtverontreinigende stoffen zijn eind 2022 beschikbaar (KEV22).
Een verdere toelichting op deze vragen vindt u in «Aanvulling op het rapport 21–0166 Ruimtelijk effect zonering emissiereducties landbouw3», «RIVM-AERIUS_21–083_Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen4» en in de factsheet «Bepalen depositie natura 2000 gebieden5».
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de totale depositie volgens het NEMA-model ZONDER correctie voor reeds toegepaste stalsystemen en andere volgens de RAV-lijst door de overheid goedgekeurde maatregelen waarin veehouders hebben geïnvesteerd om de emissies te verlagen? Is dat een keuze van het RIVM zelf geweest en is het mogelijk om de berekening te ontvangen gebaseerd op de laatste cijfers en de laatste KEV en de reducties via systemen op de RAV-lijst? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen bij het regiodoelenscenario over de ruimtelijke verdeling dat ten grondslag ligt aan de kaart, zijn gericht op het vergelijken van effecten van verschillende ruimtelijke verdelingen van emissiereductie. Later is aanvullend een toets op het bereiken van de omgevingswaarde gedaan. Daarbij is uitgegaan van een theoretische verdeling van de emissiereductie.
Bij dergelijke berekeningen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde NEMA-factoren; dat zijn RAV-factoren, waarbij gecorrigeerd is naar NEMA-emissietotalen, zoals dit ook gebeurd voor AERIUS Monitor. Het Nationaal emissiemodel voor Ammoniak (NEMA)gebruikt gegevens volgens de meest recente NH3 emissiefactoren van de Regeling Ammoniak en veehouderij (RAV). Als nieuwe informatie (recentste wetenschappelijke inzichten) beschikbaar is over een diercategorie of stalsysteem wordt de emissiefactor aangepast aan deze nieuwe informatie. In dat geval wordt de RAV emissiefactor dus overschreven.
In de NEMA-emissietotalen wordt derhalve ook informatie over de toegepaste stalsystemen meegenomen (conform RAV-systematiek). Echter, een verschil met de RAV is dat bij NEMA ook een inschatting van de verminderde werking van oudere systemen t.o.v. nieuwe systemen wordt meegenomen, waardoor de totale emissie volgens NEMA anders uit zal komen dan wanneer gebaseerd o.b.v. RAV-emissiefactoren.
Kan het kabinet inzage verlenen in wat de verwachte gevolgen zijn van de startnotitie landelijk gebied en 39 kiloton reductie en dan specifiek het aantal boeren dat moet stoppen, het aantal boeren dat moet extensiveren en de totale kosten voor de schatkist?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 22 juni geven de richtinggevende regionale stikstofdoelen in de startnotitie van het NPLG geen sturing op de wijze waarop de stikstofreductie tot stand moet komen. In de gebiedsprocessen zullen de provincies met hun kennis en expertise van het gebied samen met betrokken partners aangeven welke maatregelen waargenomen zouden moeten worden. Dan wordt er meer duidelijk over welke agrarische ondernemers hun bedrijfsvoering (verder) zullen moeten aanpassen of zullen beëindigen. In het Transitiefonds Landelijk Gebied is in aanvulling op de reeds beschikbare middelen 24,3 miljard euro gereserveerd voor de aanpak.
Kunt u aangeven op welke termijn hoeveel PAS-melders gelegaliseerd zullen worden? Kunt u dat per maand aangeven: dus binnen twee maanden x melders, binnen drie maanden y melders etcetera?
De maatregelen die nodig zijn voor het legaliseren van de PAS-meldingen moeten drie jaar na het vaststellen van het legalisatieprogramma uitgevoerd zijn. Dat betekent dat die maatregelen uiterlijk voor 1 maart 2025 uitgevoerd moeten zijn. Deze bronmaatregelen worden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS) opgenomen. Daarnaast heb ik, om de uitvoering van het legalisatieprogramma te versnellen, recent aangekondigd dat er € 250 miljoen beschikbaar is voor de provincies. De provincies kunnen daar nu mee aan de slag.
Wanneer welke PAS-meldingen worden gelegaliseerd is niet met zekerheid te zeggen. Dat is onder andere afhankelijk van de staat van de natuur, de getroffen maatregel, waar stikstofruimte beschikbaar komt en hoeveel ruimte een melding nodig heeft.
Blijft de kritische depositowaarde (KDW) in de wet staan of wordt de KDW uit de wet verwijderd en wordt er overgestapt op een andere set indicatoren? Kunt u aangeven wanneer dat gebeurt en van welke omstandigheden dat afhankelijk is?
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden voor stikstofreductie opgenomen in de vorm van een percentage van stikstofgevoelige areaal van habitats in Natura 2000-gebieden dat onder de KDW moet worden gebracht. Met deze omgevingswaarden is er een concrete en onontkoombare doelstelling om naar toe te werken voor het verminderen van stikstofeffecten op natuur en daarmee natuurdoelen te realiseren. Daarmee wordt invulling gegeven aan de juridische verplichting op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn om verslechtering van natuur tegen te gaan en uiteindelijk herstel te realiseren. De omgevingswaarde is gekoppeld aan de kritische depositiewaarde omdat dit een belangrijke wetenschappelijke indicator is. De kritische depositiewaarde geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitat significant wordt aangetast door de verzurende of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Stikstof is een van de belangrijkste factoren waardoor de kwaliteit van natuur onder druk staat.
De KDW hebben we voorlopig als maatstaf nodig om tot reductie van stikstof te komen. Dit neemt niet weg dat het uiteindelijke doel is om een gunstige staat van instandhouding van natuur te realiseren en daar spelen andere factoren ook een rol. Daarom wil ik samen met sectorpartijen en natuurorganisaties onderzoeken of het sturen op bredere omgevingswaarden mogelijk is. Om dit mogelijk te maken stuur ik op het ontwikkelen van nieuwe indicatoren en een robuuste onderbouwing hiervan. Hierbij kan de ecologische autoriteit een belangrijke rol spelen.
Wilt u per Natura-2000 gebied in de bijlage van de RIVM-notitie aangeven hoe groot het is (in hectare) en hoeveel procent van het Natura-2000 areaal in Nederland het beslaat?
In onderstaande tabel is per Natura 2000-gebied aangegeven wat de omvang is (in hectares) van de stikstofgevoelige habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden (stikstofgevoelig areaal). De gebieden zijn gesorteerd naar de omvang van het stikstofgevoelige habitat.
In de kolom Oppervlakte (%) is aangegeven welk aandeel van het totale stikstofgevoelige areaal (in de Natura 2000-gebieden) in Nederland het betreft. Dit is waar de omgevingswaarde betrekking op heeft. De laatste kolom geeft het cumulatieve percentage van de gebieden op volgorde opgeteld.
De totale oppervlakte van elk Natura 2000-gebied is niet aangegeven, omdat de omgevingswaarde alleen betrekking heeft op het stikstofgevoelige deel, terwijl er vaak ook niet-stikstofgevoelige arealen in een Natura 2000-gebied liggen. Bijvoorbeeld: de totale oppervlakte van de Biesbosch (nr. 112) is 9.640 ha. De omvang van stikstofgevoelig habitat in de Biesbosch is 337 ha.
De tabel is aangeleverd door het RIVM. De gegevens zijn gebaseerd op de gekarteerde oppervlakte zoals deze ook verwerkt zijn in AERIUS. Provincies en rijk (voortouwnemers) zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van de habitatkartering. Informatie daarover is te vinden via Bepalen gekarteerde oppervlakte | AERIUS.
Veluwe
81.355
47,84%
47,84%
Waddenzee
8.626
5,07%
52,92%
Kennemerland-Zuid
6.025
3,54%
56,46%
Drents-Friese Wold & Leggelderveld
4.727
2,78%
59,24%
Rijntakken
4.339
2,55%
61,79%
Brabantse Wal
3.917
2,30%
64,10%
Noordhollands Duinreservaat
3.383
1,99%
66,09%
Maasduinen
3.323
1,95%
68,04%
Duinen Terschelling
2.894
1,70%
69,74%
Westerschelde & Saeftinghe
2.885
1,70%
71,44%
Dwingelderveld
2.555
1,50%
72,94%
De Wieden
2.339
1,38%
74,32%
Duinen en Lage Land Texel
2.250
1,32%
75,64%
Meijendel & Berkheide
2.246
1,32%
76,96%
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
1.910
1,12%
78,08%
Weerribben
1.774
1,04%
79,13%
Bargerveen
1.618
0,95%
80,08%
Duinen Ameland
1.537
0,90%
80,98%
Fochteloërveen
1.531
0,90%
81,88%
Oostelijke Vechtplassen
1.530
0,90%
82,78%
Meinweg
1.388
0,82%
83,60%
Deurnsche Peel & Mariapeel
1.325
0,78%
84,38%
Geuldal
1.304
0,77%
85,15%
Kop van Schouwen
1.245
0,73%
85,88%
Grevelingen
1.191
0,70%
86,58%
Duinen Goeree & Kwade Hoek
1.076
0,63%
87,21%
Sallandse Heuvelrug
1.028
0,60%
87,82%
Groote Peel
1.010
0,59%
88,41%
Voornes Duin
959
0,56%
88,97%
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux
896
0,53%
89,50%
Strabrechtse Heide & Beuven
879
0,52%
90,02%
Oosterschelde
847
0,50%
90,52%
Duinen Vlieland
819
0,48%
91,00%
Schoorlse Duinen
806
0,47%
91,47%
Duinen Schiermonnikoog
719
0,42%
91,89%
Solleveld & Kapittelduinen
656
0,39%
92,28%
Vecht- en Beneden-Reggegebied
629
0,37%
92,65%
Engbertsdijksvenen
626
0,37%
93,02%
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
564
0,33%
93,35%
Buurserzand & Haaksbergerveen
530
0,31%
93,66%
Kampina & Oisterwijkse Vennen
510
0,30%
93,96%
Noordzeekustzone
484
0,28%
94,24%
Naardermeer
458
0,27%
94,51%
Drentsche Aa-gebied
445
0,26%
94,78%
Duinen Den Helder-Callantsoog
430
0,25%
95,03%
Zwanenwater & Pettemerduinen
427
0,25%
95,28%
Wierdense Veld
384
0,23%
95,51%
Rottige Meenthe & Brandemeer
372
0,22%
95,72%
Manteling van Walcheren
358
0,21%
95,94%
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
349
0,21%
96,14%
Holtingerveld
348
0,20%
96,35%
Van Oordt's Mersken
344
0,20%
96,55%
Biesbosch
337
0,20%
96,75%
Witterveld
335
0,20%
96,94%
Kempenland-West
321
0,19%
97,13%
Krammer-Volkerak
290
0,17%
97,30%
Alde Feanen
266
0,16%
97,46%
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
254
0,15%
97,61%
Mantingerzand
254
0,15%
97,76%
Korenburgerveen
195
0,11%
97,87%
Savelsbos
193
0,11%
97,99%
Westduinpark & Wapendal
178
0,10%
98,09%
Springendal & Dal van de Mosbeek
164
0,10%
98,19%
Regte Heide & Riels Laag
158
0,09%
98,28%
Brunssummerheide
152
0,09%
98,37%
Coepelduynen
136
0,08%
98,45%
Geleenbeekdal
136
0,08%
98,53%
Landgoederen Oldenzaal
131
0,08%
98,61%
Dinkelland
131
0,08%
98,68%
Drouwenerzand
127
0,07%
98,76%
Bunder- en Elslooërbos
122
0,07%
98,83%
Lingegebied & Diefdijk-Zuid
115
0,07%
98,90%
Roerdal
113
0,07%
98,96%
Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek
93
0,05%
99,02%
Groote Wielen
93
0,05%
99,07%
Voordelta
90
0,05%
99,13%
Borkeld
82
0,05%
99,17%
Sint Jansberg
81
0,05%
99,22%
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske
72
0,04%
99,26%
Yerseke en Kapelse Moer
64
0,04%
99,30%
Botshol
63
0,04%
99,34%
Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem
57
0,03%
99,37%
Kolland & Overlangbroek
52
0,03%
99,40%
Sint Pietersberg & Jekerdal
51
0,03%
99,43%
Bergvennen & Brecklenkampse Veld
51
0,03%
99,46%
Boetelerveld
51
0,03%
99,49%
Aamsveen
50
0,03%
99,52%
Landgoederen Brummen
49
0,03%
99,55%
Bakkeveense Duinen
45
0,03%
99,58%
Zwin & Kievittepolder
44
0,03%
99,60%
Wijnjeterper Schar
43
0,03%
99,63%
Ulvenhoutse Bos
40
0,02%
99,65%
Polder Westzaan
37
0,02%
99,67%
Wooldse Veen
33
0,02%
99,69%
Olde Maten & Veerslootslanden
33
0,02%
99,71%
Sarsven en De Banen
33
0,02%
99,73%
Bekendelle
32
0,02%
99,75%
Witte Veen
30
0,02%
99,77%
Uiterwaarden Lek
30
0,02%
99,79%
Leudal
27
0,02%
99,80%
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving
25
0,01%
99,82%
Norgerholt
24
0,01%
99,83%
Swalmdal
22
0,01%
99,84%
Boschhuizerbergen
22
0,01%
99,86%
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
22
0,01%
99,87%
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder
17
0,01%
99,88%
Kunderberg
17
0,01%
99,89%
Stelkampsveld
16
0,01%
99,90%
Mantingerbos
15
0,01%
99,91%
Bemelerberg & Schiepersberg
14
0,01%
99,92%
Willinks Weust
14
0,01%
99,92%
Lemselermaten
13
0,01%
99,93%
Lieftinghsbroek
12
0,01%
99,94%
De Bruuk
12
0,01%
99,94%
Zeldersche Driessen
11
0,01%
99,95%
Noorbeemden & Hoogbos
11
0,01%
99,96%
Zwarte Meer
11
0,01%
99,96%
Binnenveld
11
0,01%
99,97%
Elperstroomgebied
10
0,01%
99,98%
Lonnekermeer
10
0,01%
99,98%
Langstraat
7
0,00%
99,99%
Oeffelter Meent
7
0,00%
99,99%
Zouweboezem
5
0,00%
99,99%
IJsselmeer
4
0,00%
100,00%
Vogelkreek
2
0,00%
100,00%
Canisvliet
1
0,00%
100,00%
Groote Gat
1
0,00%
100,00%
Eilandspolder
0
0,00%
100,00%
Maas bij Eijsden
0
0,00%
100,00%
170.042
100,00%
Wat, en welke gebieden, is het kleinste aantal Natura-2000 gebieden dat samen 50 procent en 74 procent van de oppervlakte van het Natura-2000 gebieden vormt?
Het kleinste aantal gebieden dat 50% van het areaal stikstofgevoelige habitats bevat waar de omgevingswaarde betrekking op heeft is twee. Het kleinste aantal voor 74% is 12 (zie voorgaande tabel). Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat afname van de stikstofdepositie kan worden gericht op alleen deze gebieden. De omgevingswaarde is immers een hulpmiddel zijn om te sturen op condities voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen die gelden voor alle gebieden en het voorkomen van verslechtering per gebied. Een focus op slechts enkele gebieden om met zo min mogelijk gebieden de omgevingswaarde te halen zou betekenen dat toestemmingsverlening in relatie tot de andere gebieden nog vele jaren zeer moeizaam zal blijven. Ook zou de focus op enkele gebieden niet doelmatig zijn omdat stikstof zich door het hele land verspreid, en dit dus ook maatregelen in het hele land vraagt. Stikstofreductie ten behoeve van een specifiek gebied draagt ook bij aan afname in andere gebieden. De tabel laat bovendien ook niet zien welk deel binnen een gebied nu nog overbelast is, en welk deel niet.
Is het juridisch mogelijk om boeren te onteigenen op basis van de KDW die maar een aspect van de natuurkwaliteit weergeven en op basis van het AERIUS-model en dus niet van metingen? Kunt u alle adviezen die daarover beschikbaar zijn aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen rechtstreeks verband tussen de KDW en de eventuele inzet van onteigening als instrument. Voor onteigening geldt dat dit als uiterste middel kan worden ingezet als het algemeen belang dat vergt. Onder de Omgevingswet kan dat alleen als een bepaalde functie niet in overeenstemming is met de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving, die mogelijk is gemaakt in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door een projectbesluit. Onteigening kan alleen op basis van een grondig onderbouwde noodzaak en als onteigening urgent is. Daaraan is ook een zeer zorgvuldige procedure met rechterlijke toetsing verbonden. Welke vormen van ontwikkeling, gebruik of beheer rond Natura 2000-gebieden kunnen plaatsvinden in het licht van de opgaven voor natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en klimaat wordt integraal bezien in het kader van de gebiedsprocessen onder leiding van de provincies.
Klopt het dat het kabinet geen enkele juridische basis heeft om provincies te dwingen mee te werken aan het uitwerken van plannen in de startnotitie nationaal programma landelijk gebied nu duidelijk is dat daaronder geen wettelijke basis ligt? Zo nee, welke dwangmiddelen heeft het kabinet dan wel?
Op grond van artikel 1.12fa van de Wet natuurbescherming en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 11.69b van het Besluit kwaliteit leefomgeving moeten provincies aangeven welke maatregelen zij nemen om bij te dragen aan de vermindering van de stikstofdepositie met het oog op het tijdig voldoen aan de landelijke doelstelling en om uitwerking te geven aan het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Daarbij hebben provincies een grote mate van ruimte om in te vullen hoe ze dat willen doen. Daarnaast voorzien de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving in wettelijke provinciale taken inzake het nemen van maatregelen ter voldoening aan de internationale biodiversiteitsverplichtingen en het treffen instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen voor Natura 2000-gebieden.
Onder het NPLG is sprake van een ten opzichte van de gebiedsplannen verbreed provinciaal gebiedsprogramma, dat integraal uitwerking geeft aan, en maatregelen bevat voor de gebiedsgerichte opgaven op het vlak van natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en klimaat. Voor de verkrijging door provincies van middelen uit het transitiefonds landelijk gebied zal voorwaardelijk zijn dat de aanpak op doelmatige en doeltreffende wijze leidt tot doelbereik. In het licht van de onontkoombaarheid van de aanpak wordt een toetsingsproces ingericht voor de beoordeling van de door de provincies voorgenomen maatregelen. De Minister voor Natuur en Stikstof houdt een vinger aan de pols bij de uitvoering, want doelen moeten onontkoombaar worden gerealiseerd. Als maatregelen uitblijven of de doelen niet gehaald dreigen te worden zal overeenkomstig de in het NPLG op te nemen escalatieladder worden geëscaleerd. Dat kan ook zo nodig ook leiden tot wet- en regelgeving voor instructieregels, verlegging van taken en bevoegdheden en rijksnormstelling e.d.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 15 augustus beantwoorden?
Voor deze beantwoording is een uitstelbrief verstuurd.
Het bewust vertragen van Wob-verzoeken en het betalen van dwangsommen door de regering |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in januari 20191 al vroeg of Wob-besluiten van journalisten wel eens bewust vertraagd zijn door de regering (of departementen) en dat daarop toen het volgende antwoord volgde: Vraag 20, 21 en 22 Hoe vaak krijgen journalisten een besluit op Wob-verzoeken van ministeries binnen de normale wettelijke termijn (in percentage van alle Wob-verzoeken van journalisten)? Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries? Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering? Antwoord 20, 21 en 22 Over de snelheid van afhandeling van Wob-verzoeken van journalisten zijn geen gegevens bekend. Overigens wordt een substantieel deel van de vragen om informatie van journalisten zeer snel afgehandeld zonder dat deze als formeel Wob-verzoek in behandeling wordt genomen. De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld. De beantwoordingstermijn in een concreet geval is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie, de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken?
Ja.
Herinnert u zich dat u in juli 2019 op Kamervragen van Harry van der Molen en de vragensteller aangaf dat Wob-verzoeken niet bewust vertraagd worden, toen u het volgende antwoord gaf2: Vraag 16 Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries? Antwoord 16 De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld. Vraag 17 Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering? Antwoord 17 Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Ja.
Herinnert u zich dat u op 30 november 2020 wederom een vraag van collega Harry van der Molen en van mij beantwoordde en er wederom ontkend werd dat Wob-verzoeken wel eens om politieke redenen vertraagd worden, toen de regering het volgende antwoord gaf (Aanhangsel bij de handelingen 2020/2021, nr. 1348): Vraag 5 Kunt u aangeven welke Wob-verzoeken deze kabinetsperiode vertraagd zijn om politieke redenen? Antwoord 5 Het antwoord op deze vraag hangt af van wat wordt verstaan onder politieke redenen. Als hiermee wordt bedoeld dat een Wob-besluit wordt aangehouden puur omdat dit de bewindspersoon beter zou uitkomen, dan kunnen we dat niet aangeven. Zoals bij antwoord 4 aangegeven zijn dergelijke voorbeelden ons niet bekend. [...]
Ja.
Herinnert u zich dat dezelfde lijn van beantwoording in maart 2022 gevolgd werd en wederom bij antwoorden op mijn Kamervragen ontkend werd dat WOB verzoeken wel eens bewust vertraagd worden, toen de u de volgende antwoorden stuurde: Vraag 2 Worden Wob-verzoeken weleens bewust vertraagd door ministeries? Antwoord 2 De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Ik heb geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat er bewust wordt vertraagd bij het afhandelen van een verzoek.
Ja.
Heeft u kennis genomen van uw eigen statistieken waaruit blijkt dat bij minstens 125 Wob-verzoeken er minstens een jaar verstreken is, terwijl de maximum termijn toch echt 42 dagen is? Hoe verklaart u dat er zo’n groot aantal Wob-verzoeken is, waarbij soms jaren geen besluit genomen wordt? Waarom is het Ministerie van Algemene Zaken niet in het overzicht meegenomen?3
De verklaring voor het buiten de wettelijk voorgeschreven termijn afhandelen van een Woo-verzoek kan per Woo-verzoek verschillen. In algemene zin kan gesteld worden dat vertraging bij de afhandeling van een Woo-verzoek vaak samenhangt met de omvang en complexiteit van het verzoek, de huidige staat van de informatiehuishouding van het Rijk en de intensieve belangenafweging die rust op de passieve openbaarmakingsplicht. De huidige staat van de informatiehuishouding zorgt ervoor dat het verzamelen van alle betrokken documenten momenteel veel tijd kost. Vervolgens moeten al die betrokken documenten getoetst worden aan de Woo, en eventuele uitzonderingsgronden, zoals privacygevoelige informatie, gelakt worden. Bij mogelijke openbaarmaking van documenten waarbij belangen van derden zijn betrokken, moet hen om een zienswijze worden gevraagd. Dit zijn tijdrovende processen, zeker als het gaat om een grote hoeveelheid informatie.
Het niet opnemen van het Ministerie van Algemene Zaken in het overzicht is een gevolg van het feit dat in de Kamervragen specifiek gevraagd werd naar de overige elf Ministeries. Ik kan mij echter voorstellen dat uw Kamer ook een overzicht wil ontvangen van de nog openstaande informatieverzoeken van het Ministerie van Algemene Zaken. Daarom vindt u bijgevoegd bij deze antwoorden een overzicht van de nog openstaande informatieverzoeken bij het Ministerie van Algemene Zaken (bijlage 1).
Kunt u een overzicht geven van alle rechterlijke uitspraken van de afgelopen drie jaar, waarbij ministeries (inclusief hun diensten zoals de belastingdienst) een termijn gezet is om een besluit te nemen, die termijn overschreden is en ministeries een dwangsom verschuldigd zijn?
In onderstaande tabel is per Ministerie aangegeven in hoeveel gevallen de rechter in primaire Wob-zaken een uitspraak heeft gedaan waarbij Ministeries (inclusief hun diensten) een termijn is gezet om een besluit te nemen, die termijn is overschreden en Ministeries een dwangsom verschuldigd zijn.
2019
2020
2021
AZ
0
0
0
BZ
0
2
0
BZK
0
1
4
DEF
0
0
0
EZK
0
3
2
FIN
0
1
7
IenW
5
6
18
JenV4
3
8
10
LNV5
29
20
36
OCW
0
0
0
SZW
0
1
2
VWS
1
5
19
Bij het Ministerie van JenV zijn alleen de cijfers van het bestuursdepartement beschikbaar. Er vindt geen centrale sturing plaats op de Wob-afhandeling door andere organisaties binnen het JenV-domein. Dit zou niet verenigbaar zijn met de wettelijk onafhankelijke positie van deze andere organisaties.
In 2019 t/m 2021 betrof de uitspraak in resp. 9, 2 en 5 gevallen een Woo-verzoek dat bij het kerndepartement behandeld werd.
Kunt u per uitspraak in de vorige regel de volgende zaken op een rij zetten:
Naar aanleiding van deze vragen heb ik een uitvraag gedaan bij de verschillende Ministeries. Bijgevoegd (bijlage 2) vindt u per Ministerie een overzicht van de rechterlijke uitspraken uit de tabel bij vraag 6, inclusief een inhoudelijke reactie waarom het Ministerie er niet in slaagt om aan de rechterlijke uitspraak te voldoen.
Kunt u per zaak ook aangeven waarom het ministerie (of bijvoorbeeld de belastingdienst) er niet in slaagt om aan de rechterlijke uitspraak te voldoen.
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nu opnieuw de volgende vraag beantwoorden (die ik al een keer of vijf gesteld heb): worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries?
In het licht van de huidige afhandelingstermijnen kan ik mij voorstellen dat er vragen rijzen over of de Ministeries voldoende prioriteit geven aan de afhandeling van informatieverzoeken en/of dat de Ministeries informatieverzoeken mogelijk niet tijdig behandelen. Ook ik zie dat in veel gevallen de wettelijke termijnen niet worden gehaald en dat de Ministeries, waaronder mijn eigen Ministerie, zich daarmee niet aan de wet houden. Dit vind ik als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid een onwenselijke situatie. De overheid hoort zich aan de wet te houden. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 21 juni 20226, horen bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid te betrachten bij de uitvoering van hun taken (openbaar, tenzij) en zich daarbij te houden aan de bestaande wet- en regelgeving. Ik heb in mijn brief van 8 juli jl. daarom extra maatregelen aangekondigd om de afhandelingstermijnen van informatieverzoeken te verbeteren.7
Ik heb geen zicht op het behandelingsproces van informatieverzoeken bij andere bestuursorganen en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Mochten daarbij afwegingen zijn gemaakt die tot onnodige vertragingen bij de afhandeling van informatieverzoeken hebben geleid, dan keur ik dit als stelselverantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid af.
Kunt u nu opnieuw de volgende vraag beantwoorden (die ik al een keer of vijf gesteld heb): kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?
Uit navraag binnen mijn eigen Ministerie blijkt dat een specifiek Wob-verzoek later is afgehandeld dan mogelijk zou zijn geweest. Het betreft hierbij het Wob-verzoek inzake informatie over het datacenter Zeewolde.8 Op verzoek van derde belanghebbenden is openbaarmaking van informatie vallend onder dat verzoek uitgesteld omdat men eerst de eigen gekozen vertegenwoordigers wilde informeren over een feitenrelaas. Aan dit verzoek is gehoor gegeven, met als gevolg dat informatie later openbaar is gemaakt dan had gekund. De verzoeker is over (de reden van) deze vertraging geïnformeerd. Voor zover mij bekend zijn er geen andere Wob-verzoeken waar dit ook heeft gespeeld. Tegelijkertijd kan ik niet volledig uitsluiten dat ook in andere Wob-zaken prioritering heeft geleid tot het later openbaar maken van informatie dan mogelijk zou zijn geweest. Ik heb daarom binnen mijn eigen Ministerie afgesproken dat vertraging bij de afhandeling van Woo-verzoeken in het vervolg niet meer onnodig zal plaatsvinden. Ik zal hier ook bij de andere Ministeries aandacht voor vragen.
Hoe beoordeelt u de eerder gegeven antwoorden op deze twee vragen in relatie tot artikel 68 Grondwet?
Zoals ook hierboven aangegeven, is er binnen mijn Ministerie een Wob-verzoek later afgehandeld dan mogelijk zou zijn geweest. Dit heeft zich in 2022 voorgedaan rondom dezelfde periode van beantwoording van de eerdere vragen in maart 20229. In het licht daarvan had ik dit voorbeeld van een verzoek dat later is afgehandeld dan mogelijk zou zijn geweest ook in die beantwoording kunnen benoemen.
Kunt u de notulen van het interdepartementaal Wob/Woo-overleg van de afgelopen twee jaar openbaar maken?
Bijgevoegd (bijlagen 3 en 4) vindt u de verslagen van het interdepartementaal Wob-/Woo-overleg (IWO) van de jaren 2020 en 2021. In deze verslagen is bepaalde informatie weggelaten in verband met het beschermen van de eenheid van het kabinetsbeleid, de procespositie van de staat of vanwege de herleidbaarheid tot een ambtenaar.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat voor 1 september aanstaande een besluit genomen wordt en stukken gepubliceerd worden op alle Wob-besluiten, waarop u volgens de rechter een besluit moet nemen?
Er zijn op dit moment binnen mijn Ministerie geen besluiten in behandeling waarop volgens de rechter binnen een daartoe gestelde termijn een besluit moet worden genomen. Mijn collega-bewindspersonen gaan zelf over de afhandeling van de informatieverzoeken die bij hun Ministerie zijn ingediend. In algemene zin kan ik stellen dat alle Ministeries hard werken aan het tijdig afhandelen van informatieverzoeken, zeker wanneer er volgens de rechter een besluit genomen moet worden. De eerder geschetste oorzaken zorgen er echter voor dat het niet bij alle verzoeken lukt om deze binnen de (door de rechter opgelegde) termijn te voldoen.
Tegelijkertijd vind ik het niet goed en een slecht signaal naar de samenleving dat er bij de Ministeries in de afgelopen jaren zo’n substantieel bedrag – meer dan twee miljoen euro in de periode 2019-2021 – aan dwangsommen is verbeurd. De maatregelen die in gang zijn gezet om de afhandeling van informatieverzoeken te verbeteren en te versnellen moeten ervoor zorgen dat dit in de toekomst minder vaak het geval zal zijn. Tot slot zal ik de andere Ministeries vragen of zij, voor zover mogelijk, prioriteit kunnen geven aan de verzoeken waarop volgens de rechter een besluit genomen moet worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen vier weken beantwoorden?
Mede als gevolg van interdepartementale afstemming en het verzamelen van de gegevens van de verschillende Ministeries is dit tot mijn spijt niet gelukt. Op 22 augustus jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd middels een uitstelbericht.10
De gesprekken met boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de provincie Zuid-Holland aan het voorsorteren is op het elimineren van de veehouderij1?
U verwijst naar de subsidieregeling «Verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland 2022». Het is één van de instrumenten die de provincie Zuid-Holland inzet om uitvoering te geven aan het beleid voor het landelijk gebied dat gericht is op een duurzame toekomst van agrarische bedrijven in het landelijk gebied.
Hoe rijmt u uw gesprekken met boeren2 met het feit dat de provincie Zuid-Holland heel stiekem tijdens de eerste maandag van het zomerreces een besluit neemt dat is gericht op het verplaatsen en beëindigen van de veehouderij in Zuid-Holland, gezien het ruimtegebrek in de provincie de facto het einde van de veehouderij aldaar? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
De zorgen die boeren hebben zijn groot. Dat blijkt ook uit de gesprekken die ik met boeren heb gevoerd. Provincies en het kabinet werken daarom, samen met de agrarische sector, aan het realiseren van de de doelen met behoud van perspectef op een gezonde en duurzame agrarische sector. De subsidieregeling van de provincie Zuid-Holland is in dit kader één van de instrumenten, waarbij veehouders subsidie kunnen aanvragen om op vrijwillige basis hun bedrijf te verplaatsen of te beëindigen.
Heeft u de bereidheid om de stikstofplannen van het kabinet in te trekken, teneinde boeren eerst een stem te geven? Zo neen, wat hebben gesprekken met boeren dan voor zin?
De gebiedsgerichte aanpak, waarbij provincies en kabinet gezamenlijk optrekken, laat veel ruimte voor betrokken partijen, in het bijzonder uit de agrarische sector, om vorm te geven aan de invulling van de aanpak. Daarom is het belangrijk dat dat boeren en andere betrokken partijen hierbij aan tafel schuiveb.
Kunt u alle gespreksverslagen tussen u en de boeren aan de Kamer doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Het doel van mijn gesprekken met de boeren was om te luisteren. Er zijn geen verslagen gemaakt van de gesprekken, er zijn van één gesprek persoonlijke aantekeningen gemaakt door een ambtenaar. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp is het gesprek op verzoek van de boeren in vertrouwelijkheid gevoerd. Daarom zullen deze persoonlijke aantekeningen niet worden verstrekt.
Heeft u de bereidheid om uw stikstofplannen tot maart aan te houden, zodat de bevolking de Provinciale Statenverkiezingen kan gebruiken als vorm van referendum over uw stikstofbeleid? Zo neen, waar is uw democratische kompas gebleven?
De inzet van het kabinet is erop gericht om met het stikstofbeleid, dat als onderdeel van het democratische proces ook in de Tweede Kamer is besproken, invulling te geven aan de (internationale) verplichtingen op het gebied van natuur, stikstof, water en klimaat. Dit doet het kabinet nadrukkelijk samen met de provincies en betrokken partijen.
De Uber-files en aanverwante zaken. |
|
Pieter Grinwis (CU), Inge van Dijk (CDA), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Senna Maatoug (GL), Chris Stoffer (SGP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Hoge ambtenaren Belastingdienst schonden regels om Uber te bevoordelen» in het Financieele Dagblad van 12 juli 2022, «De Belastingdienst schond de regels ten gunst van Uber» in Trouw van 12 juli 2022, «De Belastingdienst leek wel een bondgenoot van miljardenbedrijf Uber» in Trouw van 12 juli 2022, «Hoe Uber een gewillige medestander vond in de Nederlandse Belastingdienst» in het Financieele Dagblad van 14 juli 2022 en «Volledig vrijgeven «bidbook» voor overhalen Unilever niet nodig» in de Leeuwarder Courant van 15 juni 2022?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Naar aanleiding van deze berichtgeving doet de Belastingdienst onderzoek naar deze casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. De bevindingen van het onderzoek worden op dit moment getoetst door onafhankelijke experts, die niet zijn verbonden aan een advieskantoor of de Belastingdienst. De resultaten hiervan verwacht ik in september te ontvangen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heb ik niet alle vragen kunnen beantwoorden en kan ik ook de resultaten van het onderzoek niet openbaar maken. De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is een belangrijke bouwsteen in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht van artikel 68 Grondwet één van de pijlers van ons parlementaire stelsel. Tussen de twee uitersten die hieruit voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking en géén inlichtingenverstrekking), bestaat ook een tussenvorm, namelijk het vertrouwelijk verstrekken van inlichtingen aan de Kamer in een besloten commissievergadering. Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk is om met de Kamer in discussie te treden over individuele belastingplichtigen, kan dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke ophef hebben geleid. Naar mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom bied ik uw Kamer en de Eerste Kamer een vertrouwelijke briefing aan. In deze briefing kan op deze casus, uw vragen en de conclusies van dit onderzoek nader worden ingegaan.
Hoeveel verzoeken om uitwisseling van informatie heeft de Nederlandse Belastingdienst sinds 2014 gekregen van andere belastingautoriteiten op basis van door Nederland gesloten belastingverdragen, het multilaterale administratievebijstandsverdrag, de Europese administratieve bijstandsrichtlijn en de Europese btw-fraudeverordening, en wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze verzoeken?
Hieronder heb ik een overzicht opgenomen van de aantallen verzoeken over de jaren 2014 tot en met 2021.
2014
2.173
2015
2.058
2016
2.104
2017
2.239
2018
1.964
2019
2.042
2020
1.618
2021
1.507
De automatische uitwisseling van gegevens tussen EU-landen de afgelopen jaren is fors toegenomen. Ik juich dit toe. Ik verwijs in dit verband ook naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van 1 februari 2019 aan uw Kamer1.
Indien een informatieverzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in artikel 5a, eerste lid, Wet op de internationale bijstandsverlening (WIB), dient deze informatie binnen twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft, waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
Voor wat betreft de daadwerkelijke doorlooptijden kan worden opgemerkt, dat in de peer review door het Global Forum (OECD)2 over de jaren 2014–2017 Nederland beoordeeld is op de kwaliteit en doorlooptijden van de afhandeling van de verzoeken. Geoordeeld is dat Nederland voldoet aan alle gestelde criteria.
Wat zijn de redenen voor eventuele vertraging in de afhandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken door de Nederlandse Belastingdienst en in hoeveel gevallen is door Nederland om uitstel gevraagd, en om welke redenen?
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de behandeling van binnenkomende informatieverzoeken plaatsvindt op basis van de WIB bij de heffing van belastingen. Als een verzoek om inlichtingen wordt ontvangen, beoordeelt de Belastingdienst of dit verzoek voldoet aan de daarvoor internationaal overeengekomen criteria. Hierbij wordt onder andere getoetst of het verzoek voldoende individualiseerbaar is, er mag namelijk geen sprake zijn van een zogenoemde «fishing expedition». Ook wordt beoordeeld of er een belang is voor de belastingheffing in het verzoekende land en of dat land de gebruikelijke mogelijkheden om de informatie in eigen land te verkrijgen heeft benut. Als het verzoek niet aan alle criteria voldoet wordt het verzoek in principe afgewezen. Als het verzoek niet volledig is wordt het verzoekende land verzocht om een nadere toelichting.
Indien het verzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in de WIB, dient deze informatie binnen twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft, waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
In hoeveel gevallen er door Nederland een verzoek om uitstel is gevraagd en om welke reden kan ik niet beantwoorden. Op dossierniveau vindt registratie plaats van een eventueel verzoek om uitstel en de achterliggende reden daarvan. Het is niet mogelijk om deze informatie op gestructureerde wijze uit het systeem te halen.
Kan bij de beantwoording van vragen 2 en 3 een uitsplitsing worden gemaakt tussen uitwisselingsverzoeken waarbij de informatiehouder/belastingplichtige overigens zekerheid vooraf heeft gekregen door middel van een advance pricing agreement (APA)/advance tax ruling (ATR) van de Nederlandse Belastingdienst over een investering in Nederland en alle overige uitwisselingsverzoeken?
Deze informatie is niet systematisch aanwezig. Er wordt door de Belastingdienst niet bijgehouden welke uitwisselingsverzoeken zien op een advance pricing agreement (APA)/advance tax ruling (ATR) die ziet op een investering in Nederland en overige uitwisselingsverzoeken.
Bij hoeveel multilaterale belastingcontroles, al dan niet in EU-verband, is de Nederlandse Belastingdienst sinds 2014 betrokken als coördinator?
Nederland heeft in de periode van 2014 tot en met heden 55 multilaterale belastingcontroles geïnitieerd en daarbij opgetreden als coördinator. Daarnaast heeft Nederland meegewerkt aan 90 door andere landen geïnitieerde onderzoeken. De hiervoor genoemde onderzoeken hebben betrekking op directe belastingen, omzetbelasting en accijns.
Hoeveel Europese subsidie is er gegaan naar de door Nederland geleide multilaterale belastingcontroles in het kader van het Fiscalis 2020-programma (Verordening (EU) 1286/2013) en wat is het gemiddelde subsidiebedrag per belastingcontrole?
De Europese Commissie vergoedde binnen het Fiscalis 2020-programma de internationale reis- en verblijfskosten, en dagvergoedingen in het kader van multilaterale controles (hierna MLC’s).
De 55 door Nederland geleide MLC’s vonden binnen Nederland plaats, waardoor er geen aanspraak gemaakt kon worden op voorgenoemde vergoedingen.
Wel is het zo dat bij de MLC’s waar Nederland een leidende rol had er soms ook vervolgbijeenkomsten in het buitenland plaatsvonden. Zo vond er op 23 oktober 2014 een MLC in Maastricht plaats op het gebied van transfer pricing (Nederland in de lead) die leidde tot een vervolgbijeenkomst in Osnabrück (Duitsland in de lead) op 25 februari 2015. De Nederlandse Belastingdienst kon voor die laatste bijeenkomst in Osnabrück aanspraak maken op voorgenoemde Europese vergoedingen.
In totaal ontving Nederland binnen dat kader 92.854,21 euro van de Europese Commissie in de periode 2014–2021. Deze vergoedingen golden voor 61 bijeenkomsten in het buitenland waar 148 medewerkers van de Nederlandse Belastingdienst naar toe reisden. Gemiddeld bedroeg de vergoeding daarmee 627,39 euro per reis.
Kunt u de in het kader van het Fiscalis 2020-programma opgestelde handleidingen voor multilaterale belastingcontroles (i.c. de MLC Guide for Tax Auditors en de MLC Management Guide) openbaar maken?
De Nederlandse Belastingdienst is auteur noch eigenaar van de beide genoemde documenten. De Europese Commissie is auteur en eigenaar van genoemde documenten welke door de Europese Commissie vooralsnog niet openbaar zijn gemaakt. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen welke documenten zij openbaar maken.
Hoe wordt een onderneming door de Belastingdienst op de hoogte gesteld van de uitkomsten van de multilaterale belastingcontrole?
Een MLC is een samenwerkingsvorm tussen belastingdiensten van verschillende landen waarbij de landen samenwerken door gelijktijdig op nationaal niveau een belastingcontrole uit te voeren over hetzelfde onderwerp. De door de landen individueel uit te voeren controle wordt volgens nationaal geldende regels in elk afzonderlijk land aangekondigd aan de in de MLC betrokken ondernemingen. Hierbij kan tevens melding worden gemaakt van het feit dat die controle onderdeel uitmaakt van een MLC. Aan het einde van de MLC worden de betrokken ondernemingen op nationaal niveau door de belastingdienst van het betreffende land op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het nationale onderzoek volgens nationaal geldende regels.
Hoe is de geheimhouding gewaarborgd door de Nederlandse Belastingdienst van de inlichtingen die worden verkregen van andere landen in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Het proces ligt vast in de WIB. In de praktijk toetst het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst na ontvangst van een informatieverzoek uit het buitenland of het informatieverzoek aan de geldende criteria voldoet. Het verzoek moet bijvoorbeeld voldoende individualiseerbaar zijn en er moet sprake zijn van een heffingsbelang in de verzoekende staat. Indien de Belastingdienst beschikt over de gevraagde gegevens wordt het verzoek afgehandeld. Ingeval de Belastingdienst niet over de informatie beschikt wordt op grond van artikel 8, eerste lid, WIB jo. artikel 5 WIB jo. hoofdstuk VIII, afdeling 2, AWR een onderzoek ingesteld bij de informatiehouder.
De informatiehouder kan zowel de belastingplichtige op wie het informatieverzoek ziet betreffen, als een derde. Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten van één of meer andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen (art. 8a WIB). Dit wordt een MLC genoemd. Een MLC wijkt af van een regulier onderzoek in die zin dat bij een MLC de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken. Dit kan betekenen dat één land wordt aangewezen als woordvoerder van de staten die deelnemen aan de MLC, bijvoorbeeld het land waarin het hoofdkantoor van de onderzochte entiteit gevestigd is. Verder is niet ongebruikelijk dat de deelnemende staten onderling hun tactiek en belangen bepalen en met elkaar delen. Ook kan met het oog op een efficiënt verloop van de MLC voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek een bijeenkomst worden georganiseerd met de belastingplichtige of informatiehouder waarin deze een toelichting geeft op de fiscale onderwerpen waarop de MLC betrekking heeft.
De vertrouwelijkheid van een informatieverzoek of MLC is verankerd in bilaterale en multilaterale verdragen, zoals artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Deze interstatelijke geheimhouding heeft als doel om de controle-strategische belangen van de verzoekende staat te beschermen. In de toelichting op artikel 26 van OESO Modelverdrag is aangegeven dat de plicht tot geheimhouding ook de briefwisseling tussen de betrokken bevoegde autoriteiten betreft. Vervolgens wordt nader gepreciseerd dat het alleen om de brieven zelf gaat en niet om de in de brieven vermelde informatie. Uitdrukkelijk wordt aangegeven dat er door de aangezochte staat een minimum aan informatie, afkomstig uit het officiële verzoek om informatie, aan de belastingplichtige of een informatiehouder moet worden gegeven om deze in staat te stellen de verzochte informatie te verstrekken dan wel zich tegen de verstrekking te kunnen verzetten.
Een informatieverzoek kan gaan over een individuele belastingplichtige, maar kan ook de vorm hebben van een derdenonderzoek, waarbij informatie bij een administratieplichtige over een derde (de belastingplichtige in de verzoekende staat) wordt opgevraagd. Los van de interstatelijke geheimhoudingsplicht geldt in een dergelijk geval ook de eventuele nationale fiscale geheimhoudingplicht.
Artikel 28 van de WIB verklaart artikel 67 AWR van overeenkomstige toepassing op inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen, alsmede op inlichtingen die onder meer bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de WIB verkregen zijn. Artikel 67 AWR bevat een vergelijkbare nuance als artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Niet elke bekendmaking over de persoon of zaken van een ander is verboden, maar alleen die bekendmaking die niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet, in dit geval in het kader van wederzijdse bijstand. Het hangt dus van de individuele feiten en omstandigheden van het geval af welke informatie er kan worden gedeeld met belanghebbende.
Valt de volgende in het bezit van de Belastingdienst zijnde kennis verkregen in het kader van een multilaterale belastingcontrole onder de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst, in het bijzonder in het geval waarin de deelnemende landen géén toestemming hebben gegeven om deze informatie met de onderneming te delen:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst de in vraag 10 onder (a), (b) of (c) genoemde kennis informeel en vertrouwelijk meedeelt aan de onderneming die voorwerp is van de multilaterale belastingcontrole?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Is het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst/kantoor Almelo verantwoordelijk voor het geven van opvolging aan informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen, ook als de gevraagd informatie zich niet in de dossiers van de Belastingdienst bevindt, en zo ja, kondigt het CLO een administratief onderzoek aan bij de onderneming en voert het CLO het administratief onderzoek bij de onderneming uit?
Het CLO is binnen de Belastingdienst aangewezen als bevoegde autoriteit voor de uitwisseling van informatie met buitenlandse fiscale autoriteiten. In die hoedanigheid is het CLO verantwoordelijk voor het geven van opvolging aan informatieverzoeken van andere landen.
Na ontvangst beoordeelt het CLO of het buitenlandse informatieverzoek voldoet aan de criteria voor de informatie-uitwisseling. Getoetst wordt op rechtmatigheid en volledigheid van het verzoek (zie ook het antwoord op vraag 9). Als de gevraagde informatie zich niet bevindt in de dossiers van de Belastingdienst, dan wordt door de Belastingdienst een administratief onderzoek aangekondigd en uitgevoerd. Na het verkrijgen van de informatie van de informatiehouder wordt vervolgens via CLO het buitenlandse informatieverzoek beantwoord.
Wat zijn de geldende voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst/kantoor Almelo een uitwisselingsverzoek is binnengekomen, en is het de Belastingdienst toegestaan om de belastingplichtige/informatiehouder in kennis te stellen van het bestaan van een uitwisselingsverzoek (ruim) vóórdat een administratief onderzoek wordt aangekondigd/ingesteld om die informatie te verkrijgen?
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De praktijk is dat de belastingplichtige/ informatiehouder pas bij de aankondiging van het onderzoek op de hoogte wordt gebracht van het feit dat er een inlichtingenverzoek bij CLO is binnengekomen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 9 en 12.
Wordt een belastingplichtige/informatiehouder door de Nederlandse Belastingdienst in kennis gesteld van de wijze waarop de landen, die het uitwisselingsverzoek hebben gedaan, de uitgewisselde informatie zullen gaan gebruiken, waaronder de fiscale controle en handhavingsstrategie (bijv. het al dan niet opleggen van boetes)?
De Belastingdienst kan verzoeken om een terugmelding van het resultaat van het gebruik van de verstrekte gegevens. Deze informatie wordt dan niet gedeeld met de informatiehouder of belanghebbende.
Wat is de rol van het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse Investeerders (APBI) van de Belastingdienst, de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) van de Belastingdienst en de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) van de Belastingdienst bij de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen en multilaterale belastingcontroles, en zijn de functionarissen van het APBI, de CDVT en/of FJZ competent om de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken te bespreken met de informatiehouder/belastingplichtige?
De (coördinatie van de) behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen is binnen de Belastingdienst gecentraliseerd, waarbij aan het CLO een spilfunctie is toebedeeld. Het CLO speelt ook een rol bij de uitwisseling van informatie binnen MLC’s. Het CLO neemt in voorkomende gevallen contact op met het lokale behandelteam binnen de Belastingdienst. In dit proces hebben het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse Investeerders (APBI), de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) en de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) geen rol.
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst (a) een belastingplichtige/informatiehouder onmiddellijk informeert over een binnengekomen uitwisselingsverzoek, (b) aan de belastingplichtige/informatiehouder toezegt voorlopig geen opvolging aan het uitwisselingsverzoek te geven teneinde belastingplichtige/informatiehouder in staat te stellen om eventueel nadelige economische gevolgen van de uitwisseling te voorkomen en (c) de belastingplichtige/informatiehouder informeert over de fiscale controle- en handhavingsstrategie van de landen die het uitwisselingsverzoek hebben gedaan?
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De genoemde situatie onder a) doet zich in de praktijk niet voor. De genoemde situaties onder b) en c) vind ik onwenselijk. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van de Uber Files, in een beleidsbesluit een beschrijving en invulling te geven van de uitwisseling van informatie op verzoek en van multilaterale belastingcontroles, zoals bijvoorbeeld het Duitse Ministerie van Financiën (BMF) doet (zie Guidance note on mutual administrative assistance through exchange of information in tax matters (BMF circular of 29 May 2019 – IV B 6 S 1320/07/10004:008, BStBI 2019, blz. 480), respectievelijk Guidance note on coordinated external tax audits with tax administrations of other states and territories (BMF circular of 6 January 2017 – IV B 6 – S 1315/16/10016:002, BstBI 2017, blz. 89))?1
In Nederland zijn de wettelijke bepalingen inzake de informatie-uitwisseling opgenomen in de WIB. De bepalingen met betrekking tot gezamenlijke audits worden met ingang van 1 januari 2023 ook in de WIB opgenomen als gevolg van de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 in nationale wetgeving.4 Voorts scoort Nederland goed in de internationale peer review van de OECD5 inzake informatie-uitwisseling. Vooralsnog zie ik geen reden voor een apart beleidsbesluit.
Hoe kijkt u, mede in het licht van de Uber Files en de verwachte toename van het aantal multilaterale belastingcontroles in de toekomst, aan tegen het idee om, naar analogie van de verantwoordelijkheid van het College Internationale Fiscale Zekerheid (IFZ) ten aanzien de afgifte van belastingrulings, een college in het leven te roepen dat verantwoordelijk is voor de centrale coördinatie van multilaterale belastingcontroles met het oog op het waarborgen van de naleving van de (internationale) procedurevoorschriften?
Binnen de Belastingdienst vindt reeds een centrale coördinatie plaats van multilaterale belastingcontroles. Dit gebeurt door de Coördinatiegroep Internationale Controle Activiteiten6. Deze coördinatiegroep is aangewezen om internationale boekenonderzoeken qua inhoud en proces te coördineren en begeleiden. Hiermee zijn voor het waarborgen van de naleving van (internationale) procedurevoorschriften voldoende controlemechanismen ingericht. De waarborgen worden periodiek in een regiegroep besproken. Ik zie geen noodzaak tot het opzetten van een nieuw college.
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop «het belang voor de Nederlandse economie» de afgelopen tien jaar door de Belastingdienst is ingevuld in het kader het afgeven van belastingrulings door het APBI van de Belastingdienst, en kan daarbij tevens aandacht worden besteed aan de gehanteerde (macro-)economische criteria en de overige criteria (bijv. het al dan niet legale karakter van de te ontplooien activiteiten)?2
Het APBI is eerste aanspreekpunt binnen de Belastingdienst voor bedrijven die nog niet (of slechts beperkt) in Nederland hebben geïnvesteerd en voor ondersteuning bij relatief omvangrijke vervolginvesteringen. Voor alle onderwerpen waar het APBI zekerheid vooraf over geeft gelden uiteraard de kaders van wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken.
Vanaf 1 juli 2019 is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter van kracht. In dit Besluit is geregeld dat alle vaststellingsovereenkomsten, waaronder die door het APBI aan het College IFZ zijn voorgelegd, moeten worden beoordeeld en goedgekeurd door het College IFZ. Daarnaast zijn in paragraaf 2.5 van dat Besluit de rol en taken van het APBI vastgelegd. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt, de investeerder overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen, het werkgelegenheid oplevert in Nederland en die ook aan de volgende kenmerken voldoet:
Het APBI kan bij het hanteren van deze investeringseis rekening houden met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het belang voor de Nederlandse economie. Onder oude besluiten – dus voor 1 juli 2019 – gold het criterium een minimale investering van € 4,5 mln.
Indien sprake is van (een vermoeden van) illegale activiteiten zal mede op basis van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht vooroverleg worden geweigerd. Voorbeelden hiervan zijn betrokkenheid bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorisme.
Heeft de Belastingdienst voldoende expertise in huis om te beoordelen of een investering van belang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, waar bestaat deze expertise uit?
Het APBI beoordeelt conform paragraaf 2.5 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter of sprake is van een substantiële (fysieke) investering die werkgelegenheid oplevert in Nederland. Daarbij kan het APBI kan rekening houden met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het belang voor de Nederlandse economie. Het APBI vormt een aanspreekpunt voor investerende ondernemingen, waarna de fiscale behandeling binnen de Belastingdienst plaatsvindt binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken. Bovendien, zo blijkt uit antwoord 19 moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken, ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Daarmee is naar mijn mening de expertise meer dan voldoende geborgd.
Speelt het (door de Belastingdienst veronderstelde) belang van een investering voor de Nederlandse economie enkel een rol bij het afgeven van belastingrulings aan buitenlandse investeerders in Nederland, of speelt het belang van een investering voor de Nederlandse economie direct of indirect óók een rol bij de behandeling door de Belastingdienst van uitwisselingsverzoeken en de wijze waarop door de Belastingdienst met een buitenlandse investeerder wordt omgegaan in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Alle buitenlandse investeerders, ongeacht het belang van de investering, kunnen verzoeken om zekerheid vooraf. Of het APBI al dan niet betrokken is heeft geen invloed op de fiscale behandeling. Zoals ik in de antwoorden op voorstaande vragen heb aangegeven is het APBI alleen een eerste aanspreekpunt voor investerende buitenlandse ondernemingen. De latere fiscale behandeling vindt binnen de Belastingdienst doorgaans plaats door anderen dan het APBI binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken. Overigens is het APBI wel bevoegd om afspraken met belastingplichtige te maken. Zoals uit antwoord 19 blijkt, moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken, ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Bij de behandeling van uitwisselingsverzoeken of bij een multilaterale belastingcontrole speelt het belang voor de Nederlandse economie geen enkele rol.
Is er volgens u, mede in het licht van de Uber Files, aanleiding om het functioneren van het APBI, de CDVT en FJZ te evalueren (en in de toekomst al dan niet periodiek), en de taken en de verantwoordelijkheden van de stafdiensten CDVT en FJZ in het organisatiebesluit van de Belastingdienst te omschrijven?
Ik heb geen aanleiding het Organisatiebesluit Directoraten-Generaal Belastingdienst, Toeslagen en Douane 2021, noch de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 aan te passen, ook niet in het licht van de Uber Files.
Behoort het tot het takenpakket van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) om aanwezig te zijn bij, dan wel actief te participeren in gesprekken tussen de Nederlandse Belastingdienst en een onderneming waarin individuele fiscale aangelegenheden van de onderneming worden besproken?
De NFIA heeft als taak om buitenlandse bedrijven aan te trekken naar Nederland, hen te helpen bij vervolginvesteringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie. Dit doet de NFIA onder andere door bedrijven te informeren over alle voor het bedrijf relevante aspecten van het Nederlandse investeringsklimaat. Hieronder valt ook het informeren van bedrijven over het belastingklimaat in Nederland in algemene zin en het introduceren van bedrijven bij relevante partijen die hen van verdere informatie kunnen voorzien (liaison functie). Voor specifieke belastingzaken verwijst NFIA door naar de bevoegde instantie. Bij de Belastingdienst betreft dit het APBI. Tijdens gesprekken met bedrijven waarbij ook een vertegenwoordiger van de Belastingdienst aanwezig is wordt gehandeld conform de fiscale geheimhoudingsplicht. Dit wil zeggen dat geen vertrouwelijke fiscale gegevens met NFIA worden gedeeld en dat bespreking van bedrijfsspecifieke fiscale zaken separaat tussen Belastingdienst en bedrijf plaatsvindt. Voor zover belastingplichtige in gesprekken met de NFIA en het APBI fiscale informatie deelt, geldt ook voor de NFIA artikel 67 AWR.
Kunt u de in 2015 geldende interne gedragscode van de NFIA openbaar maken alsmede de meest recente versie?3
Voor de NFIA geldt volgens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de algemene Integriteitscode Rijk. Dit was ook in 2015 het geval. Aanvullend daarop is in 2014 voor NFIA intern een specifieke Code of Conduct over omgang met fiscale zaken opgesteld (zie bijlage II – «Economic diplomacy and fiscal investment climate – code of conduct for NFIA).
Naast de algemene Integriteitscode Rijk hanteert de NFIA een eigen algemene Code of Conduct, welke ook op de website van de NFIA is gepubliceerd9.
Valt een afgevaardigde van de NFIA die een gesprek bijwoont van een onderneming en de Belastingdienst waarbij indiviudele fiscale aangelegenheden van die onderneming worden besproken, onder de fiscale geheimhoudingsplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)?
De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR is van toepassing op eenieder die in het kader van de uitvoering van de belastingwet de beschikking krijgt over fiscale gegevens en geldt dus ook voor de fiscale informatie die NFIA hoort bij het bijwonen van een gesprek met het APBI en belastingplichtige.
Hoe verhoudt de opstelling van de Nederlandse Belastingdienst in de Uber-casus zich tot de overeengekomen richtsnoeren binnen de Groep gedragscode/Code of Conduct Group (business taxation)?
De Gedragscodegroep is een Europees politiek overlegorgaan dat tot stand is gekomen op basis van een afspraak tussen de lidstaten, met als doel om te voorkomen dat er schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van preferentiële fiscale regimes (zoals de innovatie box) binnen de EU plaatsvindt. De Gedragscodegroep heeft criteria ontwikkeld om deze schadelijke belastingconcurrentie te identificeren. Deze criteria zien met name op de opzet van de wetgeving van de lidstaten zelf, en niet zozeer op de toepassing ervan door belastingdiensten.
Zijn er andere Europese landen die zich ten aanzien van Uber niet gehouden hebben aan deze richtsnoeren? Zo ja, welke?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen en ga hier niet over. Zoals omschreven is in vraag 26 heeft de Gedragscodegroep criteria ontwikkeld om schadelijke belastingconcurrentie te identificeren. In de Gedragscodegroep wordt beoordeeld of landen zich aan deze criteria houden.
Overweegt u, gezien de capaciteitsproblemen bij de hersteloperatie van de toeslagenaffaire, om in overleg met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de collega’s van het APBI in te zetten bij deze hersteloperatie?
Nee, vanwege de specifieke vaardigheden en kennis bij beide afdelingen zal dit niet gebeuren.
Is er ooit in de afgelopen acht jaar vanuit de politiek een hint, suggestie, opdracht of andere vorm van sturing geweest om iets te doen waar specifiek het bedrijf Uber baat bij zou hebben, en zo ja, welke actie(s) was/waren dat?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle contacten van ministers, staatssecretarissen en topambtenaren (DG en hoger) aan de ene kant en met vertegenwoordigers van Uber aan de andere kant sinds 2012?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle ontmoetingen waarbij Minister, staatssecretarissen en/of topambtenaren aanwezig waren en ook mevrouw Kroes en er gesproken is over Uber sinds 2012? Kunt u over elk van deze bijeenkomsten zoveel mogelijk informatie geven?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Zijn er e-mails, notities over andere zaken bij de rijksoverheid (vanaf 2012) waarin zowel de naam van mevr. Kroes als Uber genoemd worden? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Momenteel vindt er een inventarisatie plaats hiernaar. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u de interne nota met belnotitie over de aanbieding van een bidbook aan Unilever, het bidbook en de bijbehorende coverletter openbaar maken op grond van art. 68 van de Grondwet, en zo nee, wilt u de weigering en dus een beroep op de uitzonderingsgrond van art. 68 van de Grondwet voorleggen aan het kabinet en met redenen omkleed aangeven waarom de stukken niet aan de Kamer ter beschikking worden gesteld?
Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het bidbook en de reden om het niet openbaar te maken (zie brief van de Minister-President10 d.d. 12 december 2018, brief van de Minister Wiebes11 11 september 2018). Inmiddels is over het openbaar maken van het bidbook Unilever met de daarbij behorende coverletter en belnota de Wob-procedure afgerond en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep bij uitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1699) geoordeeld dat het openbaar maken van het bidbook geweigerd mag worden omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat schaadt. Het aan uw Kamer openbaar verstrekken van het bidbook met coverletter en belnota op grond van artikel 68 Grondwet zou afbreuk doen aan de uitspraak en de achterliggende reden waarom het bidbook niet openbaar is gemaakt, te weten een goede en effectieve acquisitie door de NFIA. Indien gewenst, kunnen de stukken door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wel vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld.
Wilt u de stukken als bedoeld in vraag 29 die u niet openbaar maakt, ter vertrouwelijke inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vragen 29 tot en met 32.
Kunt u deze vragen een voor en voor 20 augustus 2022 beantwoorden?
Ik heb de vragen een voor een beantwoord en verstuur de beantwoording in het Kamerreces aan de Kamer.
De rol van de premier in de Uber Files |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Vanaf welk moment wist u over de (informele) rol van Neelie Kroes bij Uber? Hoe wist u van deze rol?
Ik ben sinds haar aanstelling in mei 2016 op de hoogte van de rol van mevrouw Kroes als lid van de adviesraad van Uber.
Wanneer sprak de toenmalig raadsadviseur van de Minister-President ten tijde van de kwestie, een van uw belangrijkste adviseurs, voor het eerst met de toenmalig lobbyist van Uber in Europa of met Neelie Kroes?1 Wat is er besproken tijdens dat gesprek? Was u op de hoogte van het feit dat de toenmalig lobbyist van Uber in Europa en Kroes tijdens een van de gesprekken dreigden om het Europese hoofdkantoor van Uber te laten vertrekken uit Nederland? Wat vindt u van deze dreiging?
De toenmalig raadadviseur heeft sinds 2014 een aantal keer gesproken met een lobbyist van Uber. Ook heeft hij gesproken met mevrouw Kroes in haar rol als special envoy voor StartUpDelta. Het doel en functie van deze gesprekken is het onderhouden van de relatie en het aanhoren van eventuele aandachtspunten. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de raadadviseur die economie en bedrijfsleven in het takenpakket heeft. Een dreiging van Uber over een vertrek van het hoofdkantoor is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat uw politiek adviseur u heeft ingelicht over de uitspraken van Uber-baas Travis Kalanick over dat «u bijna niets heeft gedaan om Uber uit de brand te helpen»? Heeft u hierop gereageerd? Zo ja, hoe?
Ik ben er vanuit gegaan dat u met politiek adviseur doelt op de voormalig raadadviseur. Op het gesprek met Kalanick ben ik ambtelijk voorbereid. Woorden van dergelijke strekking zijn mij niet bekend.
Wat was de reden dat u heeft ingestemd met een persoonlijk gesprek met Uber en Neelie Kroes? Kunt u het verslag van dit gesprek naar de Kamer sturen? Heeft u meer gesprekken gehad met Uber en/of Neelie Kroes over Uber? Zo ja, wanneer en wat hebben jullie besproken?
Een gesprek tussen de CEO van Uber, de heer Kalanick, en mij vond plaats op 1 februari 2016 in San Francisco, in aanwezigheid van mevrouw Kroes. Dit gesprek was een programmapunt van een reis naar Silicon Valley van 31 januari tot en met 2 februari 2016. De reis naar Silicon Valley had tot doel om kennis en ervaring op te doen en uit te wisselen in het kader van start-up ecosystemen. Tijdens de reis is met verschillende grote en kleine bedrijven uit start-up ecosystemen gesproken. De gespreksonderwerpen met Uber waren het internationale hoofdkantoor in Amsterdam in relatie tot de uitbreiding van de activiteiten van Uber, vragen over subsidie- en fiscale instrumenten ten behoeve van de groei van de R&D activiteiten van Uber en de opkomst van innovatieve technologieën. Mevrouw Kroes was bij dit bezoek betrokken als speciaal gezant van StartupDelta en is in deze hoedanigheid ook bij andere gesprekken die tijdens deze reis plaatsvonden aanwezig geweest. Via deze organisatie, in 2015 opgericht op initiatief van het Ministerie van EZ, werken overheden, kennisinstellingen, startups, financiers en bedrijven samen om het ecosysteem voor Nederlandse startups te ondersteunen en te versterken.
Op 24 mei 2016 vond het evenement «Startup Fest Europe» plaats. Tijdens dat evenement heb ik een informeel «handshake»-moment met CEO Kalanick gehad, in aanwezigheid van mevrouw Kroes in haar rol als speciaal gezant van StartupDelta.
Op 26 september 2018 heb ik tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in New York met de opvolger van de heer Kalanick, de heer Khosrowshahi, gesproken. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf en hoe Uber een positief effect kan hebben op maatschappelijke thema’s als verkeer en arbeidsmarktontwikkeling, het internationale hoofdkantoor in Amsterdam en uitbreiding van het aantal hoogwaardige R&D functies. Bij dit gesprek was mevrouw Kroes niet aanwezig.
In 2019 heb ik twee keer gesproken met de heer Khosrowshahi. Het eerste gesprek vond plaats tijdens het WEF in Davos op 24 januari 2019. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf en hoe Uber een positief effect kan hebben op maatschappelijke thema’s als verkeer en arbeidsmarktontwikkeling, de locatie van het internationale hoofdkantoor in Amsterdam. Het tweede gesprek met de heer Khosrowshahi vond plaats en marge van de bijeenkomst van de AVVN in New York op 23 en 24 september in 2019. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf, de «social charter» tussen de gemeente Amsterdam en Uber, de zzp-wetgeving, het internationale hoofdkantoor in Amsterdam en uitbreiding van het aantal hoogwaardige R&D functies. Bij deze gesprekken was mevrouw Kroes niet aanwezig.
Kunt u een overzicht geven met welke bedrijven u tijdens uw tijd als Minister-President allemaal een persoonlijk gesprek heeft gevoerd? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de gesprekken die ik voer, ook de gesprekken met bedrijven, worden gepubliceerd op rijksoverheid.nl in de openbare agenda. Het kabinet, en dus ook ik, heeft een rol in het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven en in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid in het belang van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Het kabinet onderneemt in dat licht ook geregeld internationale reizen, onder meer gericht op het bevorderen van handel en investeringen. Het bezoek aan Silicon Valley in 2016 is mede in dat licht te zien. Waar vakministers deze gesprekken specifiek voeren vanuit hun inhoudelijke portefeuilles, heeft de Minister-President een meer algemene en coördinerende rol in het onderhouden van deze contacten in het belang van de Nederlandse samenleving, de economie en de werkgelegenheid. Onder meer in dat kader voer ik gesprekken met een veelheid aan partijen, waaronder bedrijven.
Erkent u dat u met deze persoonlijke gesprekken de schijn wekt dat het voor bedrijven als Uber gemakkelijk is om invloed uit te oefenen op de ministeries en het kabinet? Hoe voorkomt u dit?
De gesprekken die ik als lid van het kabinet voer zijn functionele gesprekken. Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag vijf en in eerdere antwoorden op Kamervragen aan de Kamer gemeld (2021Z22991) hebben het Ministerie van Algemene Zaken en ik een rol in het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven en in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid in het belang van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In dergelijke gesprekken staat het een bedrijf vrij om zijn aandachtspunten kenbaar te maken.
Wist u op het moment van dit gesprek dat de toenmalig manager van de Nederlandse tak van Uber werd verdacht van het leiden van een criminele organisatie? Zo ja, waarom heeft u dit gesprek door laten gaan?
Ten tijde van het gesprek met de CEO van Uber, de heer Kalanick, in San Francisco op 1 februari 2016 was ik op de hoogte van een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de activiteiten van Uber in Amsterdam. In algemene zin geldt dat eenieder tegen wie een onderzoek of vervolging is ingesteld, voor onschuldig gehouden wordt, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Sinds wanneer weet u dat de Belastingdienst mogelijk strafbare feiten pleegde door te lekken uit vertrouwelijke gesprekken? Wat heeft u met deze informatie gedaan?
De Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) heeft laten weten dat de Belastingdienst op dit moment onderzoek doet naar deze casus. Dit onderzoek acht de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) van belang om de juiste informatie te achterhalen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Daarom heeft de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) de Tweede Kamer een vertrouwelijke briefing aangeboden (Kamerstuk 2022Z16170), waarin ook de conclusies van het onderzoek aan de orde kunnen komen.
Vindt u dat Neelie Kroes integriteitsregels heeft overtreden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie doet nu onderzoek naar de handelwijze van mevrouw Kroes. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of sprake is van een overtreding van de integriteitsregels.
Wat vindt u ervan dat Neelie Kroes in 2015 en 2016 in het geheim voor Uber lobbyde, terwijl de Europese Commissie en oud-voorzitter van de Europese Commissie Juncker haar verboden een functie aan te nemen bij het bedrijf?
Zie het antwoord op vraag 9.
Was u bekend met haar telefoontjes naar de andere bewindslieden en topambtenaren onder andere om de politie en toezichthouder te laten stoppen met de overval bij het hoofdkantoor van Uber? Zo ja, wat heeft u gedaan met deze kennis? Heeft Neelie Kroes u hierover ook zelf benaderd?
Naar mijn beste weten ben ik hier niet over benaderd en was ik ook niet op de hoogte van mogelijke telefoontjes zo die gepleegd zijn.
Hoe is het besluit tot stand gekomen om Neelie Kroes aan te stellen als speciaal gezant van StartupDelta? Wat is uw rol hierin geweest? Kunt u de ambtelijke stukken ter voorbereiding van dit besluit naar de Kamer sturen?
Het kabinet heeft begin 2014 besloten een special envoy te benoemen om het Nederlandse profiel als een internationaal aantrekkelijke plek voor jonge, innovatieve bedrijven te versterken (Kamerstuk 31 311, nr. 104). Het Ministerie van Economische Zaken heeft voor deze functie vervolgens een profiel opgesteld. Op basis van dit profiel is eerst een longlist opgesteld en later een shortlist. Mevrouw Kroes is uit de shortlist geselecteerd als de meest geschikte kandidaat. Zij is vervolgens door voormalig Minister van Economische Zaken benaderd voor deze functie. Mevrouw Kroes heeft deze functie geaccepteerd en is in januari 2015 gestart als special envoy voor startups bij StartupDelta.
Vindt u het terecht dat de reguliere afkoelperiode die ingesteld is voor vertrekkende eurocommissarissen niet gold voor de functie als speciaal gezant voor StartupDelta?
Het is aan de Europese Commissie om regels te stellen voor de afkoelperiode na afloop van de termijn van een Eurocommissaris. Het is eveneens aan de Europese Commissie om te oordelen of de functie van speciaal gezant voor Startup Delta past binnen deze regels.
Welke contacten heeft Neelie Kroes middels deze functie als speciaal gezant gehad die zij anders niet zou hebben?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in 2015 de special envoy aangesteld met als taak om het ecosysteem voor startups en scale-ups te versterken. Onderdeel van deze functie was het verbinden van partijen. Vanuit haar functie heeft mevrouw Kroes contact gehad met diverse partijen in het ecosysteem – zoals ondernemers, investeerders en bedrijven – alsmede politici en beleidsmakers. Of zij deze contacten anders niet zou hebben had gehad is niet vast te stellen.
Wat was de uitkomst van de evaluatie van haar als speciaal gezant voor de Nederlandse overheid? Was dit een succes, zo ja waarom?
De voormalig Minister van Economische Zaken heeft in de Kamerbrief StartupDelta 2020 (Kamerstuk 32 637, nr. 214) de Kamer hier als volgt over geïnformeerd: «Onder de vlag StartupDelta heeft mevrouw Kroes Nederland als startupland internationaal op de kaart gezet en, samen met de partijen in het veld, door middel van een startup-agenda de unieke positie die Nederland heeft, verder versterkt.» De conclusie was dus dat de aanpak een succes was. Daarom is destijds besloten tot voortzetting en uitbreiding van de aanpak met een nieuwe envoy.
Heeft u contact gehad met Neelie Kroes tijdens haar afkoelperiode? Zo ja, waarover?
Ik heb in die periode mevrouw Kroes een aantal keer gesproken, bijvoorbeeld in haar hoedanigheid als partijgenoot, maar ook als speciaal gezant voor StartupDelta.
Vindt u de manier van handelen van Neelie Kroes integer? Zo nee, waarom niet? Vind u haar handelen een voorbeeld voor andere oud-ministers en commissarissen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke manieren en welke momenten bent u geïnformeerd over Uber, diens vestiging, diens wensen aangaande beleid en wat dies meer zij?
Een soortgelijke vraag is ook aan andere Ministeries gesteld. Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Kunt u alle ambtelijke memo’s, notities of andere voorbereidingen of verslagen over dit bedrijf en naar aanleiding van dit bedrijf, die u heeft ontvangen naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 18.
Op welke momenten heeft u persoonlijk, dan wel via uw politiek adviseur, contact gehad met en over Uber?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Is Uber ooit ter sprake geweest tijdens de ministerraad? Zo ja, wanneer? Kunt u de voorbereidende stukken voor die bespreking(en) naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van bovenstaande vragen is een zoekslag verricht op de besluitenlijsten van de minsterraad. De zoekslag heeft geen resultaten opgeleverd.
Welke rol speelde de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken om Uber binnen te halen of te houden? Kunt u de voorbereidende memo’s hiervan naar de Kamer sturen? Welke codenaam had Uber bij de NFIA?
Navraag bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de NFIA heeft de volgende informatie opgeleverd. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie, en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en wordt daarnaast aangestuurd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). De NFIA heeft als taak/opdracht om buitenlandse bedrijven aan te trekken, hen te helpen bij vervolginvesteringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie. Dit doet de NFIA door internationale promotie van Nederland als vestigingslocatie en door bedrijven te informeren over het Nederlandse investeringsklimaat en hen te introduceren bij relevante partijen die hen van informatie kunnen voorzien. De NFIA werkt voor alle sectoren en activiteiten, tenzij de Nederlandse wet contacten met bedrijven met bepaalde activiteiten niet toestaat. De NFIA werkt daarbij alleen voor bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren. De NFIA ondersteunt geen brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. Binnen deze context heeft de NFIA ten opzichte van Uber als buitenlandse investeerder in Nederland gehandeld. Er is geen sprake van verdere specifieke opdrachten in relatie tot het binnenhalen of behouden van Uber als internationale investeerder of van een codenaam voor Uber bij de NFIA.
Wat vond u van de uitspraak van oud-minister Henk Kamp tijdens een uitzending van Buitenhof in 2015 dat «Uber erbij hoort» in het kader van de aan het licht gekomen Uber Files?2 Staat u achter deze afspraak van uw toenmalige Minister tijdens het kabinet-Rutte II?
De uitspraak van voormalig Minister van Economische Zaken sluit aan bij de inzet van het kabinet voor een goed vestigingsklimaat en dat in Nederland ruimte moet zijn voor nieuwe ontwikkelingen in de markt.
Het bezoek aan Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van Nieuwsuur inzake uw bezoek aan president Zelensky van Oekraïne1?
Ja
Waarom spreekt u bij herhaling over «onze oorlog» inzake Oekraïne en «we gaan deze oorlog winnen», waarmee u de facto de oorlog verklaart aan Rusland? Kunt u in uw beantwoording aangeven wanneer het parlement u daarvoor gemachtigd heeft?
Nee, Nederland is niet in oorlog met Rusland. Integendeel, de inzet van het kabinet en van de NAVO is er op gericht dat te voorkomen. Dat de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog is, is overdrachtelijk bedoeld. Nederland is van opvatting dat de soevereiniteit van staten moet worden beschermd en stelt zich op het standpunt dat oorlogsmisdaden niet kunnen worden geaccepteerd. Tegen deze achtergrond draagt het bij aan de strijd tegen schendingen van het internationaal recht. Nederland levert militaire steun aan Oekraïne om de Russische inval te kunnen weerstaan, steunt de Europese sanctiepakketten tegen Rusland en draagt bij aan verschillende «accountability» inspanningen, ook financieel, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof en het mandaat van de Commission of Inquiry van de Verenigde Naties. De inzet van Nederland is te voorkomen dat President Poetin deze oorlog wint. De Russische agressie kan niet worden geaccepteerd en de internationale gemeenschap moet dit een halt toeroepen, want als dat niet wordt gedaan rijst de vraag waar deze agressie stopt en kan ook onze eigen vrijheid in gevaar komen. Daarmee is de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog. Tot slot heeft deze oorlog ook nu al directe gevolgen voor het leven in Nederland, onder meer door de gestegen energieprijzen, de gestegen kosten voor de dagelijkse boodschappen en de opvang van Oekraïense vluchtelingen, zoals ik heb toegelicht in de persconferentie van 17 juni 2022.
Deelt u de mening dat ferme oorlogsretoriek en wapenleveranties de vrede niet dichterbij brengen?
De Russische invasie in Oekraïne heeft de vrede en veiligheid op het Europees continent bruut verstoord. Oekraïne heeft het volste recht zich tegen deze Russische agressie te verdedigen en verdient daarbij de steun van de internationale gemeenschap. Nederland draagt daar aan bij met militaire, humanitaire en financiële steun. Het uiteindelijke doel is uiteraard om de vrede te herstellen, met een soeverein en onafhankelijk Oekraïne binnen de internationaal erkende grenzen. Daar vechten de Oekraïners dagelijks voor en daar blijft Nederland hen in steunen.
Deelt u de mening dat wapenleveranciers ontzettend veel geld aan deze oorlog en het daarbij behorende leed verdienen?
De levering van militaire goederen is cruciaal om Oekraïne te steunen zich te verdedigen tegen de Russische invasie. Daartoe heeft Oekraïne het volste recht, ook volgens het VN handvest. Nederland en andere bondgenoten zetten zich daar samen voor in.
Wat is uw inzet om Rusland tot vredesonderhandelingen met Oekraïne te bewegen?
Het is aan Oekraïne, het aangevallen land, om te bepalen wanneer vredesonderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland kunnen plaatsvinden. Tegen Oekraïne vindt zonder aanleiding agressie plaats, waarbij de meest gruwelijke daden worden gepleegd. Het is daarom op dit moment essentieel dat Oekraïne op een zo breed mogelijke manier gesteund wordt.
Wanneer zijn de laatste diplomatieke contacten met Rusland geweest inzake de inzet op vredesonderhandelingen met Oekraïne? Wat is uw inzet binnen de EU, de VN en de NAVO hierbij? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In december 2021 is er voor het laatst hoog ambtelijk overleg geweest waarin ook de toen al verslechterende situatie aangaande Oekraïne is besproken. In contacten met de Russische Ambassade in Den Haag na 24 februari 2022 is de Russische invasie ook besproken en veroordeeld, zo ook rond de uitzetting van 17 Russische inlichtingenofficieren op 29 maart 2022. Het uitgangspunt is dat er altijd een diplomatiek kanaal blijft behouden voor het overbrengen van boodschappen.
Berekeningen over stikstof van het ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van dhr. Remkes |
|
Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»», waarin gesteld wordt dat er berekeningen zijn gemaakt op het Ministerie van Financiën waaruit blijkt dat het halen van de klimaatdoelstellingen leidt tot fors minder stikstofuitstoot en dus tot een lagere opgave voor bijvoorbeeld de landbouwsector om de kabinetsdoelstellingen van het stikstofbeleid te halen?1
Ja.
Kunt u alle berekeningen die het afgelopen jaar op het Ministerie van Financiën gemaakt zijn over scenario’s voor stikstofreductie en de financiële gevolgen binnen 24 uur aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ervoor zorgen dat daar werkelijk alle doorgerekende scenario’s tussen zitten, inclusief de scenario’s die in het bovenstaande artikel genoemd worden en in een eerder artikel in de NRC?2
Door de Minister van Financiën is de Tweede Kamer gelijktijdig geïnformeerd over de openbaar te maken stukken die raken aan de stikstofberekeningen die door het Ministerie van Financiën zijn gemaakt. Het betreft stukken die in het afgelopen jaar (vanaf maart 2021) zijn verstuurd naar bewindspersonen bij het Ministerie van Financiën. Om zo transparant mogelijk te zijn is het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas ruim opgevat.
De openbaar gemaakte berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De documenten betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en hebben een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan. Dit type overwegingen laten zich niet vatten in een dergelijke modelmatige aanpak, maar zijn bij uitstek onderwerp van politieke weging. Het kabinet heeft hier dan ook de volle aandacht voor, meer dan uit delen van dit ambtelijke werk blijkt.
De documenten gaan breder dan berekeningen en bevatten adviezen van het Ministerie van Financiën aan de bewindspersonen die verwijzen naar berekeningen. Er is ook een aantal stukken toegevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. Tot slot bevatten de openbaar gemaakte formatiestukken3 ook stukken waarin inzichten zijn verwerkt die voortvloeien uit de berekeningen door ambtelijk Financiën.
Welke van deze berekeningen, die aan de Kamer opgestuurd worden, zijn ook gedeeld met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en/of het kabinet? Kunt u dat per berekening meedelen, inclusief de datum van delen en met wie ze gedeeld zijn?
In het kader van de formatie heeft het kabinet in voorjaar 2021 gevraagd om verschillende varianten op te stellen en is het PBL gevraagd om deze te beoordelen. Daarbij is ambtelijk gerekend door het Ministerie van Financiën om een gerichte variant met gerichte opkoop op te stellen (variant B) naast een bredere variant (variant A). De bredere variant is gericht op een brede transitie van de landbouw en het landelijk gebied ten behoeve van klimaat, water, natuur en stikstof zodat ook met het halen van de doelen een sterke agrarische sector kan voortbestaan. Deze bredere variant bevat niet alleen opkoopmaatregelen maar met ook maatregelen gericht op extensivering en stimulerende maatregelen. 4 Vanaf het begin zijn er verschillende varianten in ogenschouw genomen. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de Quickscan van deze varianten door het PBL.5 Vervolgens zijn de berekeningen verschillende keren gebruikt om de beleidskeuzes te toetsen. De Ministeries van Financiën en LNV hebben samengewerkt aan deze exercitie ten behoeve van de formatie. De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 zijn gepubliceerd op de website kabinetsformatie.6 Deze stukken bevatten informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken.7.
In het vervolg hierop heeft het Ministerie van Financiën berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom niet eerder openbaar gemaakt. De berekeningen moesten nog worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.
Er zijn verschillende inzichten door het Ministerie van Financiën met betrekking tot deze vervolgberekeningen gedeeld met het Ministerie van LNV waarbij (nog) geen sprake was van een gedragen beeld. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn een aantal stukken bijgevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. De datum van de stukken wordt bij de stukken zelf benoemd.
Kunt u aangeven of er ook overleg geweest is over deze berekeningen tussen departementen, in onderraden of elders tussen bewindspersonen? Zo ja, kunt u dan een overzicht geven van deze overleggen, inclusief de conclusies?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Analyses op grond van de varianten en vervolgberekeningen hebben onderdeel uitgemaakt van de input voor diverse besprekingen. Over varianten die zijn opgesteld ten behoeve van de formatie was reeds informatie openbaar. Waar relevant zijn (modelmatige) uitkomsten van de vervolgberekeningen teruggekomen in interdepartementale overleggen en in stukken en advisering voor onderraden. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn deze stukken bijgevoegd, waarbij de datum is benoemd.
Zijn er ook Kamerleden geïnformeerd over het bestaan van deze berekeningen of hebben zij deze berekeningen kunnen zien? Zo ja, wie en wanneer?
De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 gepubliceerd op de website van de kabinetsformatie.8 Zoals gezegd betrof dit informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken. Op verzoek van de Tweede Kamer is er op 23 juni 2022 een stuk over de vervolgberekeningen verstuurd naar de Kamer n.a.v. een publicatie van een NRC-artikel.9
De vervolgberekeningen in navolging van de variant die vorig jaar door het Ministerie van Financiën ontwikkeld is, betreffen een ambtelijke exercitie. De berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Het betreffen berekeningen met een indicatief karakter en ze zijn nog niet wetenschappelijk gevalideerd.
De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.
Waarom is de Kamer niet op de hoogte gebracht van deze berekeningen, aangezien zij toch van groot belang waren voor het debat over het Nationaal Programma Landelijk Gebied (het rapport met de stikstofkaart), dat zeer expliciet als doelstellingen heeft natuur (stikstof), water en klimaat?3
Er is ambtelijk gerekend door de Ministeries van Financiën en LNV aan varianten voor de formatie.11 Onderdeel van deze exercitie was ook een quickscan door PBL. Deze informatie is reeds met de Tweede Kamer gedeeld.12 Verder betreffen het ambtelijke berekeningen met een indicatief karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Naar aanleiding van uw vragen publiceert het kabinet nu vast de stukken waarin uitkomsten en analyses op basis van berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn opgenomen.
De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. Bij bepaling van de richtinggevende doelen is de relevante informatie betrokken. Zoals vermeld in het startdocument NPLG kunnen stikstofdoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.13 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar. Op dit moment wordt het NPLG verder uitgewerkt en in oktober worden de hoofdlijnen van het NPLG naar het parlement gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 68 van de Grondwet een actieve informatieplicht kent, omdat bij de behandeling door de regering betoogd is dat bewindspersonen het parlement uit eigen beweging moeten informeren wanneer «dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is»?4
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat die actieve informatieplicht keer op keer bevestigd is aan het parlement, bijvoorbeeld in 2002 en in 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat deze berekeningen en conclusies zeer relevant zijn voor de democratische bestuursvoering de afgelopen maand?
Het kabinet realiseert zich dat het klimaatbeleid mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld in de startnotitie NPLG (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses. De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen zal onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 en de emissiebijlage bij de KEV. Dit betekent niet dat de transitieopgave in het landelijk gebied hier zonder meer kleiner van wordt. Om de klimaat-, water- en natuurdoelstellingen te kunnen halen is een transitie van het landelijk gebied noodzakelijk. Een deel daarvan zal via het klimaatbeleid lopen en een deel van deze transitie zal via het stikstofbeleid lopen.
Bent u van mening dat het kabinet zich aan artikel 68 van de Grondwet gehouden heeft, terwijl het geen van de berekeningen aan de Kamer gestuurd heeft? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Wij zijn ons bewust van beide inlichtingenplichten. De invulling die door het kabinet aan de actieve inlichtingenplicht op grond van artikel 68 van de Grondwet wordt gegeven is onder meer neergelegd in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s. Met deze beleidslijn wil het kabinet richting het parlement meer openheid bieden over de afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid. In de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6 zijn wij ingegaan op het karakter van de berekeningen en hebben wij aangegeven welke informatie eerder door het Ministerie van Financiën aan de Kamer is verstrekt. Het kabinet acht het openbaar maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in de startnotitie hoge doelen voor stikstofreductie in de landbouw zijn vastgesteld zijn – en binnen drie weken door de Kamer zijn gejaagd – die geen rekening gehouden hebben met de daling van de stikstofuitstoot die plaatsvindt als nevenproduct van de daling van de uitstoot van broeikasgassen, de derde doelstelling van hetzelfde programma, die bovendien wettelijk is vastgelegd?
Voor stikstof zijn op 10 juni jl. in de startnotie de richtinggevende gebiedsdoelstellingen meegegeven ten behoeve van de gebiedsprocessen. Deze zijn daarmee niet vastgesteld. De komende periode zullen de gebiedsprocessen verder vormkrijgen, waarbij op basis van maatwerk naar de doelstellingen per gebied en de invulling zal worden gekeken. De uitkomsten van de gebiedsprocessen, evenals aanvullende inzichten en informatie bepalen mede de definitieve doelstellingen in juli 2023. Dit is ook eerder met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Bij het vaststellen van richtinggevende doelen is rekening gehouden met de brede doelstellingen van de integrale aanpak. Dat betekent dat niet alleen gekeken is naar de stikstofopgave, maar ook naar de verplichtingen op het vlak van natuur, klimaat en water. Ook is tot op bepaalde hoogte rekening gehouden met het stikstofeffect als gevolg van klimaatmaatregelen in o.a. de sectoren mobiliteit en industrie, waarmee de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd wordt. Bij de bepaling van de gebiedsdoelen is er namelijk op basis van de KEV 2020 vanuit gegaan dat in 2030 38 procent NOx-reductie heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2018. In de KEV 2020 werd de CO2-reductie een stuk lager geraamd (30–40% in 2030 ten opzichte van 1990) dan de doelstelling van dit kabinet (55–60% in 2030 ten opzichte van 1990), waarmee in recentere (nog niet gevalideerde) berekeningen door het Ministerie van Financiën werd gerekend. Daardoor is ook het effect van de KEV op de NOx-reductie lager dan in de recente Financiën berekeningen. De berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn niet gevalideerd en geven een indicatie. Het kabinet heeft aangegeven bij de aanvullende doelstellingen voor andere sectoren gebruik te willen maken van de KEV 2022, die een vollediger en accurater beeld geeft van de effecten klimaatbeleid.
Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG kunnen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een deel van deze opgave al is ingevuld door staand of voorgenomen beleid vanuit het Klimaatakkoord. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022 (met inzicht in de effecten van diverse klimaatmaatregelen van het kabinet, mits volledig volgens plan uitgevoerd), de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.
Hoe en op welk moment is de Minister van Financiën voor het eerst geïnformeerd over het bestaan van de berekeningen waaruit blijkt dat er door de klimaatdoelen minder extra stikstofdaling nodig is om de doelen uit het regeerakkoord te halen en er dus ook miljarden minder uitgegeven hoeven te worden dan voorzien in het regeerakkoord?5
De Minister van Financiën heeft op 25 mei jl. een adviesnota ontvangen waarin staat dat in scenario’s wordt uitgegaan van het PBL-basispad uit de KEV 2020. Daarbij is ook aangegeven dat nog niet alle stikstofrelevante maatregelen in andere sectoren zijn meegenomen, waardoor de (resterende) stikstofopgave voor de landbouw op grond van eerste berekeningen waarschijnlijk wordt overschat en dat het PBL met een update komt van de KEV dit najaar.
In een adviesnota van 22 juni 2022 is aangegeven dat de berekeningen laten zien stikstofemissie afneemt in andere binnenlandse sectoren vanwege het klimaatakkoord, waardoor een kleinere stikstofreductie van de landbouw mogelijk zou kunnen zijn en dat richtinggevende doelen nog nader worden vastgesteld aan de hand van de KEV 2022.
Beide nota’s zijn bijgevoegd als bijlage aan de brief van de Minister van Financiën, die de Tweede Kamer parallel aan deze beantwoording heeft ontvangen.
Staan de doelstellingen (inclusief de reductiedoelstelling voor ammoniak) – waarvan u in antwoord op eerdere Kamevragen stelde dat «[d]e nationale doelstelling zoals opgenomen in het NPLG en het coalitieakkoord daarbij voor het kabinet vast [staan]» – nog steeds vast nu gebleken is dat er voor die reductiedoelstelling geen wettelijke basis bestaat en dat zelfs als die wettelijke basis zou bestaan, er minder reductie nodig zou zijn om de door u gewenste doelen te behalen?6
De zorgelijke staat van de natuur en het water in Nederland, alsook de noodzaak klimaatverandering terug te dringen, maakt dat er urgent een pad moet worden ingezet om weer binnen de grenzen van de draagkracht van de natuur te komen. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om de nationale doelstelling van 2035 dat ten minste 74 procent van het areaal in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden geen overschrijding heeft van de kritische depositiewaarde met vijf jaar te vervroegen (naar 2030). Een wettelijke verankering draagt eraan bij om ook voor de langere termijn duidelijkheid te geven. Momenteel wordt een wetsvoorstel voorbereid, dat in de eerste helft van 2023 in het parlement zal kunnen worden behandeld. Gelijktijdig wordt gewerkt aan de uitwerking van het beleid om de stikstofbelasting terug te dringen en te verzekeren dat de instandhoudingsdoelen worden gerealiseerd. Daarbij speelt dat hoe sneller de natuur wordt verbeterd en de stikstofuitstoot wordt teruggebracht tot een acceptabel niveau, er ook weer meer perspectief ontstaat op het verder op gang brengen van vergunningverlening voor bijvoorbeeld de PAS-melders, de energietransitie en de woningbouw. De aanpak van het kabinet geeft invulling aan de internationale verplichtingen zoals neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, op welk punt ook nadrukkelijk verplichtingen zijn neergelegd in de Wet natuurbescherming voor provincies en voor het Rijk. Wat betreft de opgenomen omgevingswaarden in de Wet natuurbescherming wordt er ook aan herinnerd dat het daar gaat om een minimumverplichting. D.w.z. een verplichting waaraan de regering in ieder geval moet voldoen, maar die de regering niet beperkt in de ruimte om verdergaand beleid te formuleren indien dat nodig of wenselijk is. In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Kamer zal worden aangeboden17, waarbij uiteraard ook invulling wordt gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) die de regering verzoekt de versnelling van het halen van de omgevingswaarde naar 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.
Zoals ook in de Kamerbrief en startnotitie NPLG is aangegeven, liggen de richtinggevende emissiereductiedoelen nog niet vast. Deze regionale doelen zijn indicatief meegegeven aan de provincies ten behoeve van de gebiedsprocessen. Op 1 juli 2023 worden de gebiedsplannen vastgesteld waarmee de provincies aangeven hoe zij de doelen gaan realiseren. Vanuit het Rijk stuurt het kabinet erop dat de depositie voldoende wordt teruggebracht zodat landelijk de wettelijke omgevingswaarde (ten minste 74% stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen overschrijding van de KDW) en de overige nationale doelen op het gebied van water, natuur en klimaat worden gehaald.
Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG zullen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022, de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.
Kunt u de precieze vraag/verzoek/opdracht die u aan de heer Remkes gesteld heeft aan de Kamer doen toekomen?
De heer Remkes is door het kabinet bereid gevonden om als onafhankelijk gesprekleider op te treden voor de gesprekken tussen het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector en andere belanghebbende organisaties, zoals ik de Tweede Kamer op 3 juli 2022 heb gemeld (brief met voorlopig kenmerk 2022Z13864).
Het kabinet benadrukt dat de heer Remkes een onafhankelijke positie heeft, en ook onafhankelijk is in zijn rol als gespreksleider. De focus van de gesprekken met de heer Remkes is wat het kabinet betreft het komen tot een beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken (nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied. In de gesprekken bestaat wat het kabinet betreft de ruimte om over diverse vraagstukken het gesprek aan te gaan, zoals over de te nemen maatregelen en het noodzakelijke maatwerk (brief met voorlopig kenmerk 2022Z14389).
Bent u nog steeds van mening dat de heer Remkes (auteur van het rapport over stikstof en de betreffende zin het coalitieakkoord) onbevooroordeeld is als bemiddelaar/gespreksleider in het stikstofdossier?
Ja, want de heer Remkes is een zeer ervaren bestuurder en bewezen succesvol in het bij elkaar brengen van partijen in moeilijke omstandigheden.
Wie is de beoogde gesprekspartner of onderhandelingspartij namens de boeren? Welk contact is er de afgelopen weken geweest met die gesprekspartner?
De heer Remkes is gevraagd om in zijn gesprekken breed uit te nodigen naar het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector, natuurorganisaties en andere belanghebbende organisaties. Het is aan de heer Remkes om als onafhankelijk gespreksleider een toelichting te geven op de contacten die hij met betrokkenen heeft.
Wat is de wettelijke basis van de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied, nu daarin stikstofreductiedoelstellingen staan die niet overeenkomen met de reductiedoelstellingen in artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming?
De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken de landelijke omgevingswaarde vijf jaar eerder te willen realiseren dan momenteel is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2030 in plaats van 2035). Dit gebeurt via een aanpassing van de Wet natuurbescherming/Omgevingswet.
De huidige bevoegdheden als het gaat om het vaststellen van beschermende regels over activiteiten als het gaat om natuur zijn reeds vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Tweede Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Het wetsvoorstel met een aanscherping van de omgevingswaarde voor 2030 waarom de Kamer bij motie van De Groot (D66) en Van Campen (VVD)(Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) heeft gevraagd, wordt momenteel voorbereid en naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer ingediend.
Vindt u dat de Startnotitie Programma Landelijk Gebied op een zorgvuldige wijze en met voldoende inspraakmogelijkheden tot stand gekomen is?
De startnotitie vormt de aftrap van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Het inhoudelijke programma zelf wordt het komende jaar ontwikkeld. Dat programma zal naast de doelen ook de structurerende (ruimtelijke) keuzes bevatten, zoals het leidend maken van water en bodem voor een toekomst vaste inrichting en gebruik van het landelijk gebied.
Participatie is daarbij vanzelfsprekend van groot belang. In het ontwerpprogramma zal ik ook aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Het ontwerpprogramma zal worden gepubliceerd, waarna het mogelijk is om zienswijzen in te dienen. Het is daarbij wel van belang een onderscheid te maken tussen het NPLG als nationaal programma en de gebiedsgerichte uitwerking per provincie die hieruit zal volgen. Over dat laatste leggen provincies zelf verantwoording af aan hun eigen provinciale staten. Het uitgangspunt van het NPLG is dat er in de gebiedsprocessen juist op regionaal niveau ruimte is voor participatie, bijvoorbeeld over de vormgeving van de regionale doelstellingen, de geografische afbakening en de invulling met maatregelen. Het kabinet zet daarbij de overkoepelende kaders neer.
Hoe beoordeelt u het feit dat u meerdere voorstellen uit de oppositie heeft afgewezen om een deel van de middelen beschikbaar voor stikstof (ongeveer 24 miljard euro) in te zetten voor de koopkracht van de 1,2 miljoen huishoudens die hun voedsel en energierekeningen niet langer kunnen betalen?
Voor 2022 hebben het vorige kabinet en dit kabinet voor 6,5 miljard euro aan maatregelen genomen om de gevolgen van de hoge energierekening voor huishoudens te dempen. Ook heeft het kabinet in de VJN-maatregelen genomen voor de koopkracht van huishoudens, zo is de verhoging van het minimumloon naar voren gehaald en is de AOW hieraan gekoppeld.
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota gekozen om een deel van de dekking voor de maatregelen te halen uit onder andere het Klimaat- en Transitiefonds. De doelen uit het coalitieakkoord gelden echter onverkort. Daarom worden op het terrein van klimaat en stikstof aanvullend normerende afspraken gemaakt. Verdere onttrekkingen uit de fonds kunnen echter het doelbereik en het draagvlak voor de aanpak onder druk zetten.
In augustus kijkt het kabinet naar structurele maatregelen om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Hierbij wordt, op aanraden van onder andere het CPB, gekeken naar maatregelen om het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten door bijvoorbeeld toeslagen, het minimumloon of belastingkortingen te verhogen.
Kunt u aangeven hoe het basispad berekend is van de stikstofuitstoot? Welke ontwikkelingen zijn meegenomen in het basispad en welke ontwikkelingen zijn niet meegenomen in het basispad en in welke mate? Kunt u dat per ontwikkeling (zoals autonome vergroening, technische vooruitgang, CO2-programma et cetera) aangeven?
Het RIVM heeft voor elke sector een prognose gehanteerd voor de emissies richting 2030. De Nederlandse emissies in deze prognose zijn conform de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020). Deze prognose bevat het beleid dat was vastgesteld voor 1 mei 2020. Onder vastgesteld beleid valt bijvoorbeeld de subsidieregeling voor retrofit van binnenvaartschepen en de in april 2020 aangekondigde verhoging van het subsidiebudget voor de tweede uitbreiding Warme Sanering Varkenshouderijen. Voorbeelden van beleid dat nog niet of niet volledig in de prognoses van de KEV-2020 is verwerkt, zijn het Schone Luchtakkoord, het Klimaatakkoord, het 7e Actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn en het volledige bronmaatregelenpakket in het kader van de structurele aanpak stikstof van april 2020. Voor een volledig overzicht wat wel en niet in het basispad is opgenomen verwijs ik de Tweede Kamer naar het rapport van PBL: «Overzicht van uitgangspunten, scenario-aannames en beleid in de KEV 2020 – Achtergronddocument bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020». De buitenlandse bijdrages zijn berekend op basis van de ruimtelijke verdeling uit de TNO MACC-III emissie database en zijn per sector en per stof geschaald naar emissietotalen over 2018 en prognoses voor 2025 en 2030. Deze emissies zijn gebaseerd op emissietotalen van het Centre on Emission Inventories and Projections (CEIP) en prognoses van het International Institute for Applied System Analysis (IIASA).
Bent u voornemens om de reductiedoelstellingen in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied naar beneden aan te passen? Kunt u uitleggen waarom wel of niet en, indien wel, tot welk niveau?
Zoals aangegeven bij vraag 13 en in de startnotitie NPLG zijn dit richtinggevende emissiereductiedoelstellingen bedoeld als uitgangspunt voor provincies om mee aan de slag te gaan in de gebieden. In het proces van richtinggevend naar definitieve gebiedsdoelen op 1 juli 2023 zal er nieuwe kennis en informatie beschikbaar komen op basis waarvan de doelstellingen door provincies kunnen worden bijgesteld. Het gaat dan onder andere om:
Bij een eventuele bijstelling van de richtinggevende doelen kan het zowel gaan om een aanpassing van het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie als om de richtinggevende vertaling van de gebiedsdoelen. Voor nadere informatie hierover verwijs ik de Tweede Kamer graag naar pagina 25 van de startnotitie NPLG.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen tien dagen beantwoorden en, indien er een Kamerdebat over stikstof gehouden wordt in het reces, beantwoorden voor dat Kamerdebat?
Ja.
De escalatie van de boerenprotesten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de voortgaande escalatie van de protesten? En welke zorgen heeft het kabinet precies?1
Het kabinet hecht veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. Demonstreren is een grondrecht en een groot goed. Het kabinet vindt het belangrijk dat boeren vreedzaam van zich kunnen laten horen. Het kabinet heeft er echter geen begrip voor dat er spullen worden vernield, mensen worden bedreigd en dat ambtsdragers worden geïntimideerd om de uitoefening van hun functie. Van uitoefening van het demonstratierecht is dan geen sprake. Dergelijke acties raken aan de fundamenten van onze democratische samenleving en kwalificeren als ondermijnend gedrag, met een onveilige situatie voor de samenleving als gevolg. Dit gedrag zal nooit getolereerd worden. De wet geldt voor iedereen, ook voor mensen die het niet eens zijn met voorgenomen beslissingen. Het kabinet heeft groot respect voor de burgemeesters, politie en het openbaar ministerie die de afgelopen weken hard gewerkt hebben om onveilige situaties te beëindigen en op te treden. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Herkent u de signalen dat ook andere groepen dan boeren zich aansluiten bij de protesten? Hoe zou u die groepen willen omschrijven en welke risico’s geeft dit nu en in de (nabije) toekomst?
Ja, het kabinet herkent de signalen. De politie ziet onder andere anti-overheidsgroepen die actief oproepen tot protestacties gerelateerd aan de stikstofthematiek. In enkele gevallen ziet de politie deze groepen ook fysiek aansluiten bij de protesten die door boeren zijn georganiseerd. Zolang er niet wordt opgeroepen tot buitenwettelijke acties levert dit geen extra risico’s op.
Deelt u de mening dat verdere escalatie van de onrust in de samenleving als geheel en onrust onder boeren, tuinders en vissers snel voorkomen moet worden?
Ja, uiteraard zijn wij van mening dat verdere escalatie, te allen tijde moet worden voorkomen.
Welke stappen gaat u nu concreet ondernemen om escalatie te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 hecht het kabinet veel waarde aan de mogelijkheid om maatschappelijk ongenoegen te kunnen uiten. Er moet ruimte zijn om het gesprek te voeren met mensen die binnen de grenzen van de wet hun stem willen laten horen. Daarom zetten wij als overheid in op het blijven onderhouden van het onderlinge overleg en de goede dialoog, hoe hoog de spanning soms ook oploopt. Wij zien het als onze taak om altijd op redelijke wijze in contact en gesprek te blijven met (vertegenwoordigers van) (branche)organisatie maar ook met kritische groepen in de samenleving. Tegen mensen die zich niet aan de wet houden, wordt hard opgetreden.
De aanpak op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid (OOV) ligt bij het lokaal bevoegd gezag. Vanuit die partijen worden lokaal maatregelen voorbereid en ingezet om escalaties, gevaarlijke situaties en/of maatschappelijke ontwrichting, zoveel als mogelijk te voorkomen.
Welke acties gaat u ondernemen als grotere groepen burgers zich aansluiten bij de protesten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat groepen in de samenleving zich weer gehoord voelen?
Voor wat betreft de onrust onder boeren rond de aanpak van onder andere de stikstofproblematiek is een van de manieren het voeren van gesprekken en het daarvoor aanstellen van een onafhankelijk gespreksleider. Het voeren van de gesprekken in het kader van de gebiedsprocessen zijn echter ook van groot belang. Wij hechten er dan ook aan dat alle betrokken partijen hieraan kunnen en zullen deelnemen.
Vindt u dat de heer Remkes, die met zijn rapport «Niet alles kan» een van de adviseurs is geweest van het kabinet voor het huidige stikstofbeleid, nu als onafhankelijke bemiddelaar kan optreden? Zo ja, waarom?
Ja. De heer Remkes zal als onafhankelijk gespreksleider een aantal gesprekken begeleiden. Hij is iemand met bewezen ervaring in het begeleiden van gesprekken waarbij de verhoudingen ingewikkeld liggen.
Heeft u andere kandidaten dan de heer Remkes overwogen? Zo nee, waarom niet?
De situatie afwegende is het kabinet tot de conclusie gekomen dat de heer Remkes voor deze gesprekken de meest geschikte persoon is.
Waarom heeft u voor de heer Remkes gekozen?
De heer Remkes heeft een goede staat van dienst op politiek-bestuurlijk vlak en is zeer ervaren en deskundig op gebied van ingewikkelde verhoudingen.
Vindt u ook dat de benoeming van de heer Remkes olie op het vuur heeft gegooid bij boeren en burgers? Zo nee, waarom niet?
In de reacties hebben we kunnen constateren dat de heer Remkes niet voor eenieder de eerste keuze lijkt te zijn geweest. Desalniettemin zie je breed in de samenleving het vertrouwen in de kennis en competenties van de heer Remkes.
Hoe denkt u dat de inzet van de heer Remkes als bemiddelaar gaat bijdragen aan de-escalatie van de situatie op korte termijn?
De heer Remkes zal als onafhankelijk gespreksleider een aantal gesprekken begeleiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is hij iemand met bewezen ervaring in het begeleiden van gesprekken waarbij de verhoudingen ingewikkeld liggen.
Bent u bereid de stikstofplannen tijdelijk on hold te zetten? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken wordt nadrukkelijk ruimte geboden om over de uitvoering van de plannen te praten. Ook in het vervolgtraject zoals dat geschetst is in de startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied is daar nadrukkelijk ruimte voor. Vertragen op dat proces of verlagen van de nationale doelen is evenwel geen optie, gezien de urgente klimaat-, water- en natuuropgave. En ook in niemands belang gezien de druk die er nog steeds is op de vergunningverlening als gevolg van de stikstofproblematiek.
Bent u bereid de benoeming van de heer Remkes als bemiddelaar te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hierboven toegelicht acht het kabinet de heer Remkes zeer geschikt is als onafhankelijk gespreksleider.
Het oproepen tot gebruik vetorecht inzake EU-wanbeleid boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe ellende dreigt voor boer: Brussel kijkt ook naar ons mestbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Brusselse dictaten de Nederlandse landbouw helemaal kapotmaken?
Nederland is een lidstaat van de Europese Unie (EU) en als zodanig gehouden uitvoering te geven aan Europese richtlijnen, die volgens de daarvoor binnen de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgesproken procedures zijn aangenomen, waarin ook Nederland een stem heeft. Dat geldt ook voor de voor de Nederlandse landbouw van belang zijnde Nitraatrichtlijn, die tot doel heeft om de waterverontreiniging veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Voor de uitvoering van de Nitraatrichtlijn stelt Nederland opvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn vast, bij de totstandkoming waarvan het parlement altijd wordt betrokken. De in de actieprogramma’s opgenomen maatregelen worden grotendeels geïmplementeerd door wijzigingen van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Bent u het met ons eens dat u er primair bent voor het dienen van de Nederlandse belangen? Zo ja, heeft u de bereidheid om een Nederlands vetorecht uit te spreken tegen de stikstofeisen, prullemanderen van de plannen van PvdA-mastodont Frans Timmermans en het voor boeren onwerkbare mestbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord.
De stikstofeisen en het mestbeleid volgen uit reeds bestaande richtlijnen, welke volgens de Europese wetgevingsprocedures tot stand zijn gekomen. Deze richtlijnen zijn bedoeld om ook de Nederlandse belangen, als onderdeel van de Europese Unie, op het gebied van milieu te dienen. Het is immers in ons belang om een gezonde natuur en goede waterkwaliteit te realiseren.
Bij de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving behartigt de lidstaat Nederland haar belangen via de Raad. Het Europees Parlement en de Raad oefenen samen de wetgevingstaak van de Europese Unie uit. Lidstaten hebben hierin geen vetorecht.
De bemiddelaar in het stikstofdossier en de juridische status van de stikstofplannen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming dat luidt:
Ja.
Bent u bekend met uw eigen voornemen om de doelstelling van 74% reductie naar voren te halen naar 2030 in het regeerakkoord en het feit dat de stikstofkaart en de doelstellingen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied van 10 juni ook gebaseerd zijn op 74% reductie in 2030 en niet op 50% reductie in 2030?
Ja.
Klopt het dat op het dit moment geldend recht is dat de reductiedoelstelling in 2030 50% bedraagt en dus niet 74%?
De landelijk geldende resultaatsverplichtende omgevingswaarde, zoals die volgt uit artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming, houdt in dat in 2030 ten minste 50% van het areaal met voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarden moet zijn gebracht. Het kabinet heeft aangekondigd de doelstelling in de Wsn voor 2035 te versnellen naar 2030, waarmee deze in lijn komt met het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek (de «commissie-Remkes»), waarbij alle sectoren hun evenredige stikstofbijdrage leveren. Dat is ook conform de door de Tweede Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen. Het benodigde wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van in 2035 nu in 2030 ten minste 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen overschrijding van de kritische depositiewaarde heeft. Totdat dit wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard, en van kracht is geworden, bedraagt de doelstelling opgenomen in artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming in 2030 dat ten minste 50% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) heeft.
Kunnen provincies gedwongen worden om mee te werken om doelen te halen die niet in de wet staan? Zo ja, op basis waarvan kunnen zij daartoe gedwongen worden?
De landelijke reductiedoelstelling, zoals opgenomen in de wet natuurbescherming, is een resultaatsverplichting. Op grond van artikel 1.12fa van de Wet natuurbescherming moeten provincies aangeven welke maatregelen ze nemen om bij te dragen aan de vermindering van de stikstofdepositie met het oog op het tijdig voldoen aan de landelijke doelstelling, in aanvulling op of ter uitwerking van het generieke rijksbeleid. Daarbij hebben provincies een grote mate van ruimte om in te vullen hoe ze dat willen doen. De richtinggevende doelen voor stikstof uit de startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zijn bedoeld om precies dat te doen: richting geven. Deze doelen worden op basis van een iteratief proces met de andere overheden op 1 juli 2023 taakstellend vastgesteld. De Minister voor Natuur en Stikstof zal daarbij een toetsingsproces inrichten voor de beoordeling van de door de provincies voorgenomen maatregelen. De optelsom moet immers kloppen. De Minister voor Natuur en Stikstof houdt ook een vinger aan de pols bij uitvoering, want doelen moeten onontkoombaar worden gerealiseerd. Het Rijk kan instructies geven of zaken zelf regelen, als de doelen niet gehaald dreigen te worden. In het NPLG wordt daartoe een escalatieladder ontworpen.
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer u een wetswijziging voorstelt – in lijn met het regeerakkoord – dat er dan allerlei consultatiemechanismes en checks en balances in werking treden, waardoor fouten uit plannen gehaald worden en er serieuze inspraak mogelijk is, bijvoorbeeld door:
Ja. Het kabinet verwacht dat het wetsvoorstel voor het vastleggen van de naar voren gehaalde voorziene resultaatsverplichtende omgevingswaarde van 2035 naar 2030 in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De planning van de wetswijziging hangt samen met de benodigde voorbereidingstijd, waaronder besluitvorming over de aanvullende maatregelen ter realisatie van die omgevingswaarde, de internetconsultatie en de advisering door de Raad van State. Dit heeft de Minister voor Natuur en Stikstof ook aangegeven in reactie op de motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 106). Het wetsvoorstel is in voorbereiding.
Het is aan het parlement om te oordelen over de wettelijke vastlegging van de versnelling van de reductiedoelen, met het oog op meerjarige duidelijkheid, ook voor volgende kabinetsperiodes. Het is daarbij van belang om in ogenschouw te nemen dat voor het bereiken van een goede staat van instandhouding zoals voortvloeit uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn een aanmerkelijke stikstofreductie noodzakelijk is. Of de omgevingswaarden in de wet moeten worden aangepast zal het parlement onder meer kunnen bepalen op basis van de onderbouwing die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zal worden opgenomen. Ook voor het transitiefonds landelijk gebied en natuur volgt nog een wetsvoorstel en een begroting.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeringspartijen door net te doen alsof ze wetgeving door de Kamer gehaald hebben, maar daar twee beleidsbrieven voor gebruikt hebben en de oppositiepartijen feitelijk beperkt hebben in hun spreektijd tot 6 minuten (en afsplitsers tot 3 minuten), waardoor van een feitelijke weging of inhoudelijke behandeling van de voorstellen geen sprake kon zijn (aangezien er in een wetgevingsoverleg en of een normale wetsbehandeling geen spreektijdbeperkingen zijn en er dus diepgaande vragen gesteld kunnen worden over deze belangrijke en zeer dure plannen)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgen naast de debatten die reeds zijn geweest nog wetsvoorstellen, met het reguliere bijbehorende parlementaire proces. Overigens is de aankondiging van het kabinet tot het versnellen van de doelstellingen in de Wsn van 2035 naar 2030 ook in lijn met de door de Tweede Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.
Hoe beoordeelt u zelf het feit dat u, tegen alle beloftes na de val van het kabinet-Rutte III in, eerst een maand bent gaan onderhandelen met de coalitiefracties, brieven heeft voorgelegd aan coalitie-Kamerleden, die ze mochten aanpassen, en een kaart heeft voorgelegd aan de coalitie-Kamerleden, voordat u, met behulp van de aldus gecommitteerde coalitie-Kamerleden, de perspectiefbrief (zonder perspectief) en de nota (met waardeloze kaart) aan de Kamer gestuurd heeft, die er daar binnen drie weken doorheen is gejast?
In de brief van 20 juni jl. zijn wij ingegaan op welke momenten zaken zijn gedeeld in coalitieverband (Kamerstuk 30 252, nr. 29). Tijdens het debat op 23 juni jl. heeft de Kamer vervolgens aanpassingen en sturing gegeven aan de kabinetsplannen – onder andere in de vorm van moties. Daar zullen wij zorgvuldig invulling aan geven. In het vervolgproces na de startnotitie NPLG volgt nog nadere uitwerking, waarover op diverse momenten nog in de Tweede Kamer het debat kan worden gevoerd. Het definitieve NPLG zal aan de Kamer worden voorgelegd in 2023.
Heeft bemiddelaar Johan Remkes – die zelf in zijn stikstofadvies adviseerde om de doelstelling aan te scherpen naar 74% in 2030 en onder wiens leiding als informateur dat ook letterlijk in het regeerakkoord terechtkwam – de opdracht om vast te houden aan het beleid van de regering, dat niet in de wet staat (74% reductie in 2030) of aan de wet (50% reductie in 2030), of krijgt hij enige ruimte?
De uitwerking van het beleid is voorzien in de gebiedsprocessen onder leiding van de provincies, met alle belanghebbenden (waaronder de agrarische sector) aan tafel. De nationale doelstelling zoals opgenomen in het NPLG en het coalitieakkoord staan daarbij voor het kabinet vast omdat het kabinet overtuigd is van de noodzaak van dit doel om de gunstige staat van instandhouding te bereiken. Daarbij is expliciet de ruimte om hier lokaal invulling aan te geven. De focus van de gesprekken met de heer Remkes als onafhankelijk gespreksleider is wat het kabinet betreft het komen tot een beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken (nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied.
Indien de heer Remkes enige ruimte krijgt van de regering, deelt u dan de mening dat hij, gezien zijn eerdere standpunten, zijn rol als voorzitter van het Adviescollege Stikstofproblematiek en als informateur van het kabinet dat het hele advies heeft overgenomen, weliswaar duidelijk de inhoudelijke kennis en het nodige gezag heeft, maar niet als geheel onafhankelijk en onbevooroordeeld gezien kan worden?
Nee. De heer Remkes had ook in deze eerdere rollen een onafhankelijke positie, en zal dat ook hebben in zijn rol als gespreksleider.
Bent u bereid om, nu er nog zeker zes weken zullen verstrijken voordat de gesprekken gaan beginnen, de volgende zaken te doen voor half augustus:
Er is intensief over de aanpak gesproken met provincies, alsook met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het definitieve NPLG zal worden vastgesteld met inachtneming van alle daarvoor geldende procedures, ook voor wat betreft daarop benodigde participatie vanuit alle sectoren en het doorlopen van een Plan MER-procedure. Het ontwerpprogramma zal ook voor zienswijze ter inzage worden gelegd. In de gebiedsprocessen en de daaropvolgende gebiedsprogramma’s worden de maatregelen ook getoetst op de sociaaleconomische gevolgen. Voorafgaand aan het indienen van het wetsvoorstel rond de aangepaste omgevingswaarde zal de daarvoor gebruikelijke procedure, inclusief een advies aan de Raad van State, een financiële toets en een uitgebreide consultatieprocedure, worden doorlopen. Voor het Transitiefonds landelijk gebied en natuur geldt dat van 27 april tot en met 25 mei 2022 een internetconsultatie en daarmee de formele advisering op het ontwerp van dit wetsvoorstel heeft plaatsgevonden. Voor de provincies, gemeenten en waterschappen, als uitvoerders van de maatregelen uit de gebiedsprogramma’s die met de middelen uit het fonds gefinancierd worden, heeft het kabinet tijdens de consultatieperiode bijeenkomsten georganiseerd om de inhoud en beoogde werking van het fonds nader toe te lichten. Daarnaast zijn het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), de Algemene Rekenkamer (AR) en de Auditdienst Rijk gevraagd om advies uit te brengen over het wetsvoorstel. Op dit moment worden de reacties verwerkt en vervolgens zal de Raad van State gevraagd worden een advies uit te brengen over het wetsvoorstel.
Aan de genoemde analyses en toetsen wordt kortom invulling gegeven binnen het vervolgtraject. Wij achten het niet opportuun om in aanvulling daarop ook deze brieven nog aan de door u voorgestelde (procedurele) toetsen te onderwerpen.
Staan de plannen «on hold» totdat de bemiddelaar met zijn werk aanvangt? Kunt u heel precies zijn in uw antwoord als dat genuanceerd is?
De plannen staan niet «on hold». Zoals geschetst in eerdere antwoorden markeert de startnotitie NPLG een belangrijk startpunt in een langjarig proces om de transitie gezamenlijk vorm te geven en moet een groot deel van de uitwerking nog plaatsvinden in onder andere de al lopende gebiedsprocessen onder leiding van de provincies. De uitkomst van de gesprekken kan derhalve landen in het proces van verdere uitwerking en concretisering.
Kunt u enig ander voorstel van een voorstel/hervorming die meer dan 20 miljard kost, waarvan de regering de kern op deze snelle wijze door het parlement geloodst denkt te hebben met zo weinig waarborgen en zonder formele wetswijziging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verzet zich tegen deze voorstelling van zaken en verwijst naar het vervolgproces na publicatie van de startnotitie NPLG, met daarbij onder meer de diverse genoemde momenten waarop in de Tweede Kamer het debat kan worden gevoerd. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 wordt ook rond het transitiefonds een zorgvuldig wetstraject doorlopen.
Wat gebeurt er met de stikstofplannen indien een nog in te dienen wetswijziging om de stikstofdoelen aan te scherpen naar 74% in 2030 sneuvelt in de Tweede Kamer of de Eerste Kamer?
De plannen van het kabinet zijn erop gericht om te voldoen aan onze internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Die staan onomstotelijk vast en aan de uitvoering daarvan is Nederland zonder meer gehouden. Het versnelde tempo van realisatie van de stikstofdoelen zoals opgenomen in het coalitieakkoord acht het kabinet cruciaal in het licht van de noodzaak om verslechtering van kwetsbare Natura 2000-gebieden te voorkomen en om uiteindelijk te kunnen voldoen aan de Europese verplichting voor een landelijke gunstige staat van instandhouding. Dit is bovendien van belang om helderheid te kunnen geven aan ondernemers én weer ruimte te maken voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Om die reden wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel om dit vast te leggen.
Het kabinet acht het niet opportuun om nu al vooruit te lopen op scenario’s die de vraagsteller schetst, maar indien zich dit voordoet dan zal de Minister voor Natuur en Stikstof bezien of en zo ja welke consequenties dit voor het NPLG en de gebiedsprogramma’s zou moeten hebben.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden? Kunt u zo veel mogelijk vragen (waaronder de vraag of u bereid bent adviezen te vragen) voor woensdagavond 6 juli 19.00 uur beantwoorden, zodat de Kamer nog kan besluiten om hier donderdag 7 juli over te debatteren, als u bijvoorbeeld niet bereid bent om de relevante adviezen op te vragen?
Ja.
Het plegen van meerdere ambtsmisdrijven tijdens coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderstaande artikel?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit het WOB-onderzoek blijkt dat ambtenaren zich ervan bewust waren dat voor de ingevoerde coronamaatregelen weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was?
Ik deel de conclusie niet dat uit het Wob-onderzoek blijkt dat er weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was voor de ingevoerde coronamaatregelen. In het door Indepen aangehaalde stuk is te lezen dat een ambtenaar aangeeft dat de «harde wetenschappelijke onderbouwing voor 1,5 m» «bescheiden» is en dat «internationale adviezen (WHO / ECDC) en vergelijking met landen om ons heen» een belangrijk toegevoegd argument vormen voor de werkzaamheid van de maatregel van 1,5 meter afstand. Dit is een illustratie van de wijze waarop er voortdurend getracht werd om te komen tot zo min mogelijk ingrijpende maatregelen die tegelijkertijd wel effectief de crisis bestreden.
Ook voor de andere in het Indepen-artikel genoemde maatregelen, namelijk de mondkapjesplicht, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, is de werkzaamheid in samenhang door het RIVM aannemelijk gemaakt; de modelleurs van het RIVM rekenden immers pakketten van maatregelen door op hun impact op het R-getal.
Waarom heeft u vanaf het begin van de coronacrisis de Grondwet ernstig onder druk gezet met de mondkapjesplicht, de anderhalve meter, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, terwijl u wist dat er geen tot nauwelijks bewijs was of deze rigoreuze maatregelen enig soelaas zouden bieden?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet verplicht de overheid maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Grondrechten kunnen in de regel alleen worden beperkt in overeenstemming met het in de Grondwet vastgelegde stelsel van grondrechtenbeperkingen. Daarvoor is een regeling bij (of krachtens) wet in formele zin vereist. Daartoe hadden de regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal samen, namelijk met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een zorgvuldig, democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces ingericht waarbij de Tweede Kamer een beslissende stem had. Aangezien bij de getroffen maatregelen het grondwettelijk systeem van grondrechtenbeperkingen in acht is genomen, deel ik niet de conclusie dat de Grondwet ernstig onder druk gezet is.
Ook de stelling dat er geen tot nauwelijks bewijs was of de maatregelen enig soelaas zouden bieden, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten van aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM.
Wat vindt u van het feit dat uit de WOB-stukken blijkt dat ambtenaren en ministers maandenlang bezig zijn geweest met het uitwerken van wetsvoorstellen die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden? U moet daarbij denken aan pogingen om het verbod op met stemverheffing meedoen aan demonstraties erdoor te krijgen, telefoongegevens van iedere burger ongevraagd te gebruiken, computernetwerken van bedrijven te doorzoeken, huizen binnen te dringen, lichamelijk onderzoek verrichten, gezonde burgers in quarantaine te plaatsen, en meer van dit soort zaken die fundamentele rechten en vrijheden van burgers ernstig inperken.
Ter bestrijding van de crisis zijn verschillende mogelijke maatregelen overwogen en voorbereid die al dan niet en in meerdere of mindere mate zouden kunnen ingrijpen in het dagelijks leven van mensen. Het kabinet werd hiertoe genoodzaakt om de ernstigste volksgezondheidscrisis van de afgelopen decennia te bestrijden met zo min mogelijk ingrijpende maatregelen, mede gelet op de eerdergenoemde verplichting in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.
Juist vanwege het feit dat maatregelen de vrijheden van mensen zouden kunnen inperken, heeft het kabinet steeds het democratische proces bij en een goede onderbouwing en legitimering van (mogelijke) maatregelen voorop gesteld. De stelling dat er wetsvoorstellen zijn uitgewerkt die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden, mist iedere feitelijke grondslag. Bij de voorbereiding van wetsvoorstellen die beoogden een wettelijke basis te bieden voor maatregelen is juist steeds zeer zorgvuldig gekeken naar overeenstemming met de Grondwet.
Bent u zich ervan bewust dat de coronawet niet strookt met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wetgeving die boven de Nederlandse wetgeving staat? Zo ja, wilt u de coronawet deponeren waar die thuishoort, in de prullenmand?
Ervan uitgaande dat met de coronawet de Twm wordt bedoeld, wijs ik er allereerst op dat deze wet per 20 mei 2022 is vervallen.
Ik ben van oordeel dat die wet niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een aantal rechten die zijn vastgelegd in dit verdrag bevatten een beperkingsclausule. Dit betekent dat een recht beperkt mag worden onder bepaalde voorwaarden met een regeling bij of krachtens een wet in formele zin, zoals de Twm. De grondrechtenbeperkingen in de Twm voldeden naar het oordeel van de wetgever aan de voorwaarden om de in het Verdrag genoemde rechten voor zover van toepassing te kunnen beperken. In dit verband wijs ik erop dat over het voorstel voor de Twm de Afdeling advisering van de Raad van State een op het punt van de grondrechten instemmend advies heeft uitgebracht.2 Ik wijs er ook op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. Ook uit de rechtspraak volgt niet dat de maatregelen waarin de Twm voorzag en die zijn genomen, in strijd waren met het EVRM.3
Bent u zich ervan bewust dat, aangezien Nederland géén constitutioneel hof heeft en dit normaliter de enige plek is waar je als burger nieuwe wetgeving kunt laten toetsen aan de Grondwet, de Nederlandse burger nu voor een voldongen feit staat? Zo ja, wat zegt dat over de staat van onze democratie en vindt u het niet verbijsterend om te constateren dat de rechterlijke macht in Nederland haar mond heeft gehouden en nog altijd houdt? Graag een gedetailleerd antwoord.
In het Nederlandse staatsbestel is er in 1848 voor gekozen in de Grondwet niet te voorzien in een toetsing door de rechter van wetten aan de Grondwet (zie artikel 120 Gw). Over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken, mede op basis van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik herken me dan ook niet in de vraagstelling en laat de kwalificaties voor rekening van het Kamerlid.
Waarom werd de Kamer, vlak voor de bespreking in de Kamer zelf, verrast door een pakket van 160 pagina’s, terwijl de zaak volgens de WOB-stukken al vooraf beklonken was met enkele oppositiepartijen? Waarom maakte u van de behandeling in de Tweede Kamer een toneelstukje voor het volk?
Gegeven de context van het artikel, is mijn aanname dat met een omvangrijk stuk voor de bespreking van de Twm in de Kamer, gedoeld wordt op de nota naar aanleiding van het verslag (van 208 bladzijdes).4 Ik deel de opvatting niet dat dit stuk de Kamer heeft verrast, aangezien dat stuk zoals gebruikelijk de beantwoording bevat van de (505) vragen die de leden zelf hebben gesteld. De Kamer heeft het stuk bovendien niet vlak voor het debat van 7 oktober 2020, maar al op 30 september 2020 ontvangen.
Tijdens deze crisis moesten er op zeer korte termijn besluiten worden genomen en daarom zijn er soms nog op zeer korte termijn omvangrijke stukken aan de Tweede Kamer gestuurd. De conclusie dat de «zaak vooraf beklonken zou zijn» deel ik niet, evenmin als de kwalificatie dat er een «toneelstukje voor het volk» opgevoerd zou zijn.
Bent u zich ervan bewust dat vanwege het feit dat geen enkele rechter de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm-wet) mag toetsen aan de Grondwet, omdat dat op grond van Artikel 120 verboden is? Wat zegt dit over de staat van onze democratie?
Het verbod op rechterlijke toetsing van een wet aan de Grondwet geldt voor elke wet. Voor de goede orde wijs ik er opnieuw op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. In verband met de verwijzing naar de staat van de democratie merk ik op dat op grond van huidig recht over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken. Met de totstandbrenging van de Twm is destijds het democratisch proces gewaarborgd. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer was als medewetgever betrokken. De Afdeling advisering van de Raad van State liet zich over het voorgelegde ontwerp positief uit.5 De Eerste Kamer heeft op 17 mei 2022 niet ingestemd met het voorstel voor de goedkeuringswet van de vijfde verlenging van de Twm, waardoor de Twm op 20 mei 2022 is komen te vervallen, en alle senatoren die spraken tijdens het debat, betrokken de grondrechten in hun betoog.6
Wat gaat u doen aan het feit dat er met de ondertekening van de Twm-wet op grond van Hoofdstuk 1, artikel 1, lid 2 van de wet «Ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen» door drie ministers ambtsmisdrijven zijn gepleegd en dit ook geldt voor iedere ambtenaar die hieraan meegewerkt heeft?
Het oordeel dat met ondertekening van en meewerken aan de Twm ambtsmisdrijven zouden zijn begaan, mist iedere grond.
Een reis per vliegtuig m.b.t. het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u schetsen waarom voor het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk gekozen is voor een reis per vliegtuig, terwijl juist Oostenrijk sinds enige tijd heel goed bereikbaar is per (nacht)trein? Hoe past dit in het beleid van de rijksoverheid om duurzaam vervoer te stimuleren?
Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen. Hierbij worden de mogelijkheden van reizen (auto, trein, lijnvlucht of regeringsvliegtuig) bekeken en naast de agenda gelegd van het Koninklijk Paar en de eventueel meereizende bewindsperso(o)n(en). Hieruit volgt een beslissing. Voor het traject van Nederland naar Oostenrijk bleek de trein helaas (nog) geen volwaardig alternatief. Een vliegreis kostte ongeveer anderhalf uur terwijl de treinreis meer dan 12 uur zou hebben gekost. Om deze reden en ook vanwege de impact van logistieke en veiligheidsmaatregelen op het traject en op andere treinreizigers is gekozen voor een reis per vliegtuig.
Deelt u de mening dat het voor een staatsbezoek, dat mede in het teken staat van duurzaam vervoer, logischer was geweest om te kiezen voor een reis per trein in plaats van niet-duurzaam vervoer per vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Helaas is reizen per trein niet altijd passend in verband met factoren zoals veiligheid, efficiëntie en flexibiliteit. Desalniettemin zal deze optie, met inachtneming van voornoemde factoren, iedere keer worden overwogen en wordt telkens bekeken of het mogelijk is het vervoer per trein in te passen in het reisschema.
Deelt u de mening dat een buitenlandse reis van het staatshoofd per trein een goed voorbeeld zou zijn voor vele anderen om te kiezen voor duurzaam vervoer per trein? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is om nationaal en internationaal met de trein reizen binnen Europa verder te stimuleren. De voorkeur voor duurzaam reizen wijkt in die zin dus niet af van de afweging door andere leden van de regering. Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen.
Wat is het beleid ten aanzien van de inzet van het koninklijke rijtuig (SR-10)? Kan dit rijtuig ingezet worden als onderdeel van bijvoorbeeld de huidige nachttreinen naar Wenen en Zurich en/of toekomstige internationale verbindingen? Wanneer is het Koninklijke rijtuig in de afgelopen vijf jaren ingezet voor vervoer van leden van het Koninklijk Huis?
Het koninklijke rijtuig is een aangepast intercityrijtuig en kan ook internationaal worden ingezet. In het verleden is het internationaal ingezet voor bijvoorbeeld vakantiereizen naar Lech in Oostenrijk. Het rijtuig is de afgelopen vijf jaar niet ingezet voor buitenlandse reizen. De laatste keer dat het werd ingezet was voor een reis naar Tilburg op Koningsdag 2017. Bij inzet wordt het rijtuig normaal gesproken gekoppeld aan een al ingeplande trein.
Bent u bereid om overleg tussen de Dienst Koninklijk Huis, de NS en eventuele andere vervoerders te stimuleren om het huidige koninklijke rijtuig of een nieuw rijtuig de komende periode gereed te maken voor het gebruik van buitenlandse reizen? Zo nee, waarom niet?
Het koninklijk rijtuig is al internationaal toegelaten. Aanpassing is derhalve niet aan de orde.
Bent u bereid om het gebruik van duurzaam vervoer van leden van het Koninklijk Huis per trein voor officiële buitenlandse bezoeken zoveel mogelijk te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Duurzaamheid is standaard een belangrijke factor in het keuzeproces voor de transportmodaliteit voor officiële buitenlandse bezoeken van leden van de regering en van het Koninklijk Huis. Helaas is reizen per trein niet altijd passend in verband met factoren zoals veiligheid, efficiëntie en flexibiliteit. Voor iedere reis wordt een afgewogen keuze gemaakt waarbij onder andere efficiëntie, veiligheid, flexibiliteit, duurzaamheid, beschikbaarheid en kosten meespelen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het informeren van de Kamer |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 20 juni jl. op onze schriftelijke vragen van 3 juni 2022 over het informeren van de Kamer?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom niet iedere vraag inhoudelijk is beantwoord? Kunt u zich voorstellen dat door de zeer summiere beantwoording van de gestelde vragen over de grondwettelijke informatiepositie van de Kamer de indruk kan worden gewekt dat de regering de zorgen uit het parlement over de tijdige en volledige informatie niet serieus neemt?
Ja. In de antwoorden van 20 juni jl. op de schriftelijke vragen van 3 juni jl. is de inzet van het kabinet toegelicht ten aanzien van het zorgvuldig en tijdig informeren van de Kamer. Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Sinds 2013 geldt hiervoor als werkafspraak voor verzending van stukken aan de Tweede Kamer dat stukken minimaal een kwartier voordat door media nieuws naar buiten wordt gebracht dienen te worden aangeleverd bij de griffies in verband met de benodigde verwerkingstijd. Naar aanleiding van uw vragen is deze werkafspraak nogmaals onder de aandacht gebracht bij alle Ministeries.
Wilt u vraag 3 «Hoe vindt u dat het sinds de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen is gegaan met het naleven van werkafspraken tussen kabinet en Kamer over de wijze van informeren van de Kamer?» alsnog inhoudelijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Kamerleden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is worden geinformeerd over relevante zaken. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn de gemaakte werkafspraken over het tijdig informeren van de Kamer opnieuw bij alle Ministeries onder de aandacht gebracht.
Wilt u vraag 5 «Kunt u zich voorstellen dat Kamerleden hun werk niet goed kunnen doen, wanneer zij moeten reageren op berichtgeving in de media terwijl de informatie nog niet aan de Kamer is gezonden?» alsnog inhoudelijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Kamerleden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is worden geinformeerd over relevante zaken, zodat Kamerleden hun werkzaamheden goed kunnen uitvoeren. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn de gemaakte werkafspraken over het tijdig informeren van de Kamer opnieuw bij alle Ministeries onder de aandacht gebracht.
Wilt u vraag 6 «Deelt u de mening dat het feit dat een bewindspersoon graag in de media wil optreden (bijvoorbeeld interview in een krant of een optreden in een televisie-uitzending) over een kabinetsplan het niet rechtvaardigt dat media voordat een kabinetsplan naar de Kamer wordt gestuurd, van het kabinetsplan (onder embargo) op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom acht u een mediaoptreden en/of het onder embargo naar de media sturen van een kabinetsplan belangrijker dat het tijdig informeren van de Kamer? En op welke wijze acht u dit passen binnen de werkafspraken met de Tweede Kamer?» alsnog inhoudelijk beantwoorden?
Het is belangrijk dat Kamerleden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is worden geinformeerd over relevante zaken, zodat Kamerleden hun werkzaamheden goed kunnen uitvoeren, waaronder het te woord staan van media in reactie op kabinetsbeleid dat aan de Kamer is gestuurd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn de gemaakte werkafspraken over het tijdig informeren van de Kamer opnieuw bij alle Ministeries onder de aandacht gebracht.
Wat bedoelt u precies met «zo snel als redelijkerwijs mogelijk» in uw antwoord op vraag 2 van 20 juni jl.? Kunt u dit nader concretiseren aan de hand van voorbeelden? Deelt u de mening dat wanneer bewindspersonen (onder embargo) media kunnen informeren, het redelijkerwijs ook mogelijk moet zijn om diezelfde informatie ten minste op hetzelfde moment aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
De betreffende passage houdt onder meer in dat alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Het is aan elke bewindspersoon hierin een zorgvuldige afweging te maken en hierover ook in voorkomende gevallen verantwoording af te leggen. Sinds 2013 geldt hiervoor als werkafspraak voor verzending van stukken aan de Tweede Kamer dat stukken minimaal een kwartier voordat door media nieuws naar buiten wordt gebracht dienen te worden aangeleverd bij de griffies in verband met de benodigde verwerkingstijd. Naar aanleiding van uw vragen is deze werkafspraak nogmaals onder de aandacht gebracht bij alle Ministeries.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden zonder te verwijzen naar antwoorden op voorgaande vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De uitspraak van de premier inzake de oorlog in Oekraïne |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Betekent deze uitspraak van de premier, «Oorlog in Oekraïne is ook onze oorlog»1, op vrijdag 17 juni 2022, dat Nederland op dit moment in staat van oorlog met Rusland is? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland is niet in oorlog met Rusland. Integendeel, de inzet van het kabinet en van de NAVO is er op gericht dat te voorkomen. Dat de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog is, is overdrachtelijk bedoeld. Nederland is van opvatting dat de soevereiniteit van staten moet worden beschermd en stelt zich op het standpunt dat oorlogsmisdaden niet kunnen worden geaccepteerd. Tegen deze achtergrond draagt het bij aan de strijd tegen schendingen van het internationaal recht. Nederland levert militaire steun aan Oekraïne om de Russische inval te kunnen weerstaan, steunt de Europese sanctiepakketten tegen Rusland en draagt bij aan verschillende «accountability» inspanningen, ook financieel, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof en het mandaat van de Commission of Inquiry van de Verenigde Naties. De inzet van Nederland is te voorkomen dat President Poetin deze oorlog wint. De Russische agressie kan niet worden geaccepteerd en de internationale gemeenschap moet dit een halt toeroepen, want als dat niet wordt gedaan rijst de vraag waar deze agressie stopt en kan ook onze eigen vrijheid in gevaar komen. Daarmee is de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog. Tot slot heeft deze oorlog ook nu al directe gevolgen voor het leven in Nederland, onder meer door de gestegen energieprijzen, de gestegen kosten voor de dagelijkse boodschappen en de opvang van Oekraïense vluchtelingen, zoals ik heb toegelicht in de persconferentie van 17 juni 2022.