Het uithuwelijken van jonge meisjes en vrouwenrechten |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meisjes moeten jong worden uitgehuwelijkt om verkrachting te voorkomen»?1
Ja.
Bent u bereid uw Indiase ambtsgenoot te vragen de uithuwelijking van jonge meisjes zo veel als mogelijk tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
In mei 2012 heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van India in de VN mensenrechtenraad de aanbeveling gedaan dat India alle wetsvoorstellen aanneemt die gericht zijn op «empowering women», inclusief de «Women’s reservation Bill and the amendments to Panchayati Raj Act».
Daarnaast staan de onderwerpen vrouwenrechten en de rechten van het kind op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Tijdens dat overleg wordt in dialoog met de Indiase overheid gekeken hoe verbetering kan worden bereikt.
Bent u bereid er bij uw Indiase ambtsgenoot op aan te dringen de rechten van meisjes en vrouwen te beschermen en promoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het uithuwelijken van jonge meisjes indruist tegen de doelstellingen van uw beleid gericht op het versterken van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Dit is juist. Uitgangspunt van het beleid gericht op versterking van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes is dat zij gelijke aanspraak kunnen maken op, en toegang hebben tot voorzieningen. Voor meisjes die op jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden, wordt de weg naar voorzieningen, zoals onderwijs, afgesneden. Zij raken gevangen in een vicieuze cirkel van vroege en frequente zwangerschappen, hoge kindersterfte, chronische ondervoeding en het onvermogen om zich aan armoede te ontworstelen. Met onderzoek is aangetoond dat meisjes die (voortgezet) onderwijs hebben genoten later trouwen, minder kinderen krijgen en dat deze kinderen gezonder zijn.
Deelt u de constatering dat jong uitgehuwelijkte meisjes vaak korter naar school gaan en vaker jong zwanger worden met alle gezondheidsrisico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die constatering (zie ook het antwoord op vraag 4). In grote delen van Zuid-Azië en sub-Sahara Afrika wordt meer dan 40% van de huwelijken gesloten met een minderjarig meisje. Hoewel de ongelijkheid in onderwijsdeelname tussen meisjes en jongens het afgelopen decennium is afgenomen, schatten Unesco en Unicef dat van de ruim 115 miljoen 6–12 jarigen die niet naar school gaan, drie vijfde meisje is.
Uithuwelijking op jonge leeftijd en onthouding van onderwijs aan meisjes zijn maatschappelijke problemen die nauw samenhangen met armoede en genderongelijkheid. Onderwijs kan – als geen andere maatregelen – bijdragen aan de uitbanning van tradities die de onderdrukking en achterstelling van vrouwen van generatie op generatie in stand houden.
Bent u ook van oordeel dat het uithuwelijken van jonge meisjes zeer onwenselijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen en/of gaat u nemen om uithuwelijking van jonge meisjes tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uithuwelijking van minderjarige meisjes is in strijd met het Vrouwenverdrag en het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het verwezenlijken van het recht op vrije en goed geïnformeerde keuzes over zaken die seksualiteit en voortplanting betreffen is een doelstelling van mijn beleid. Ik voer dit uit door bijvoorbeeld seksuele voorlichting op scholen te steunen en samenwerking te zoeken met lokale organisaties om jongeren die niet naar school gaan te bereiken, bijvoorbeeld via radio, tv, internet of jongerenvertegenwoordigers. Ook steun ik de International Planned Parenthood Federation (IPPF) om jeugdvriendelijke dienstverlening te stimuleren. Verder bevorder ik dat jongerenvertegenwoordigers hun stem kunnen laten klinken op strategische internationale bijeenkomsten over dit onderwerp (zie ook mijn Kamerbrief Beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief hiv/aids van 7 mei 2012).
Vindt u het ook van groot belang dat meisjes ook in ontwikkelingslanden en landen als India, gehuwd en ongehuwd, zo lang en goed mogelijk onderwijs ontvangen? Zo ja, op welke wijze draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van groot belang dat meisjes in ontwikkelingslanden hun achterstand op het gebied van onderwijs inhalen. Hoe armer meisjes zijn des te groter is het risico van vroege en/of gedwongen huwelijken. Er is vaak een direct verband tussen het wel of niet volgen van goed onderwijs enerzijds en de huwelijksleeftijd, vroege zwangerschappen, risicovolle bevallingen en onveilige abortussen anderzijds. Meisjes die beter zijn opgeleid hebben meer zeggenschap over hun eigen leven, vinden sneller werk en kunnen bewuster kiezen in zaken van huwelijk en zwangerschap.
In alle door Nederland gesteunde onderwijsprogramma’s wordt speciale aandacht besteed aan maatregelen ter bevordering van de deelname van meisjes en vrouwen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de mondiale programma’s van het Global Partnership for Education (GPE), het programma Education and Peacebuilding van UNICEF en ook in de Hoger Onderwijsprogramma’s NICHE (capaciteitsopbouw onderwijsinstellingen) en NFP (beurzen). Meer specifiek wordt samengewerkt met het Forum of African Women Educationalists (FAWE) en het UN Girls» Education Initiative (UNGEI).
Nederland heeft sinds 2003 geen bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met India meer. Nederland draagt echter via multilaterale instellingen bij aan programma’s op het gebied van onderwijs in India. Zo steunt Unicef programma’s op het gebied van onderwijs, vooral gericht op de meest kwetsbare, achtergestelde kinderen inclusief meisjes. De Wereldbank financiert in de zeven armste deelstaten van India programma’s ter verhoging van de levensstandaard en het bereik van de Millennium Ontwikkelingsdoelen, inclusief die voor onderwijs en gendergelijkheid.
Over landroof in Mozambique |
|
Jasper van Dijk , Marit Maij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «The human rights impacts of tree plantations in Niassa province, Mozambique»?1
Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp d.d. 09 december 2011? 2
Wat is uw beoordeling van het nieuwe management van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF)?
Kunt u zeggen wat de uitkomst is van de Werkgeversraad, dan wel het Verantwoordingsorgaan van het ABP, waarbij u de concrete investering van GSFF in Mozambique heeft geagendeerd?3
Het onderwerp «investeringen van Global Solidarity Forest Fund (GSFF)» is in het Verantwoordingsorgaan aan de orde geweest. In het kader van het Oordeel 2011 van het Verantwoordingsorgaan is gesproken over het door het bestuur gevoerde beleid en het handelen van hetzelfde bestuur.
Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur blijk geeft van zijn groeiend besef inzake de maatschappelijke verantwoordelijkheid als pensioenfonds. Om het belang van verantwoord beleggen te benadrukken brengt ABP jaarlijks een apart verslag verantwoord beleggen uit. Het Verantwoordingsorgaan vindt dit een goede ontwikkeling.
Het Verantwoordingsorgaan verwacht van het bestuur dat het maatschappelijk verantwoord beleggen bevordert en toeziet dat het beleid correct en adequaat wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisaties, overeenkomstig de door OESO afgekondigde richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO).
Kunt u hierbij tevens aangeven wat de uitkomst is van de discussie over het al dan niet naleven van de herziene OESO-richtlijn multinationale ondernemingen in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan van het ABP?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is inzake het initiatief van de Mozambikaanse overheid- gesteund door de Nederlandse ambassade en de Food and Agriculture Organization (FAO)- om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen?
Bent u bereid – gezien uw zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP – om de aanbevelingen in het rapport, onder meer over openbaarmaking, geschillenbeslechting en controlemechanismen, in te brengen in deze fora? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Bent u bereid om het controlemechanisme te baseren op de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers?
Welke andere mogelijkheden heeft u om de transparantie over dergelijke investeringen c.q. beleggingsbeleid te bevorderen?
Het overnemen van de microkrediet markt door grote private instellingen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter van vrijdag 28 september jl?
Ja.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling van microfinancieringsinstellingen die, nadat zij met donaties uit ontwikkelingsfondsen zijn gestart, doorgroeien naar full-profit organisaties die leningen tegen woekerrentes opdringen aan armen?
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Op welke wijze, in welke periode en met hoeveel middelen heeft de Nederlandse overheid direct of indirect de genoemde instellingen LAPO uit Nigeria en Compartamos uit Mexico gesteund?
De Nederlandse overheid heeft nimmer direct genoemde instellingen gesteund. Indirect – via Nederlandse ontwikkelingsorganisaties – is evenmin sprake geweest van steun aan de organisatie Compartamos. Wel is sprake geweest van indirecte steun aan LAPO.
Door de ontwikkelingsorganisatie Cordaid is in 2006 een lening aan LAPO verstrekt van € 500 000. De laatste aflossing daarop is gedaan op 5 augustus 2009. De ontwikkelingsorganisatie Oxfam Novib heeft van 2005 tot 2010, via het Oxfam Novib Fonds, in totaal € 900 000 aan leningen verstrekt met geld van het ministerie. Alle leningen zijn terugbetaald.
LAPO was in 2005 één van de weinige MFIs in een groot land met een enorme vraag naar microkredieten en met een slecht ontwikkeld aanbod. LAPO werd gezien als een alternatief voor het fenomeen van de loan sharks, handelaren en geldleners die tegen excessieve rentes geld aan de plattelandsbevolking lenen.
Naast deze leningen hebben Nederlandse organisaties technische assistentie verleend aan LAPO, mede gericht op verlaging van de rentepercentages. Deze samenwerking is in 2010 stopgezet toen bleek dat LAPO onjuiste informatie had verstrekt over de gehanteerde rentepercentages.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van uitbuiting van de allerarmsten door microfinancieringsbanken tegen te gaan?
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bij microfinanciering in ontwikkelingslanden het belang van de kredietnemer voorop blijft staan?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, zijn er verschillende initiatieven die door Nederlandse organisaties gesteund worden om het belang van de klant centraal te blijven stellen. Ook in de toekomst zal dit nadrukkelijk gecontinueerd worden.
Deelt u de mening dat het nastreven van winstmaximalisatie door microfinancieringsbanken in ontwikkelingslanden niet ten koste mag gaan van het oorspronkelijke doel van deze instellingen, namelijk het verschaffen van microkrediet ten behoeve van de economische ontwikkeling van de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de winstmaximalisatie van de kredietgevers te beperken?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, stimuleert het ministerie de Nederlandse organisaties in de microfinance sector (middels het NPM) om zich actief in te zetten voor een verantwoordelijke sector. Wel is van belang op te merken dat zonder winst er geen mogelijkheid is tot groei van de instellingen die zo belangrijk is voor het vergroten van toegang tot financiële dienstverlening. Het gaat er vooral om dat investeerders de sociale missie van een MFI onderschrijven. Daarbij zijn de leden van het NPM van mening dat als bij een MFI sociaal rendement goed verankerd is in de organisatie dit ook tot financieel rendement zal leiden.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat de return on investment voor deze instellingen gebaseerd blijft op kostendekkendheid en minimale groei die in de instelling zelf geïnvesteerd moet worden?
Voor het antwoord verwijs ik naar vraag 6.
Hoeveel steun uit microfinancieringsactiviteiten vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking geeft de Nederlandse overheid aan welke instellingen? Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van het bedrag per instelling en voor welke periode?
Het ministerie draagt financieel bij aan het MASSIF fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; MASSIF investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen. Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en OxfamNovib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiele sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de bij LAPO en Compartamos geconstateerde excessen niet meer zullen voorkomen?
Uit het voorgaande blijkt dat het ministerie en de leden van het NPM een beleid en praktijk voorstaan die er op gericht zijn om excessen in de microfinancierings-sector te voorkomen. De ervaring leert dat excessen een uitzondering vormen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er vooraf geen 100% garantie gegeven kan worden dat deze zich niet zullen voordoen. Wel zijn de mogelijkheden om adequaat op te treden tegen excessen de afgelopen jaren toegenomen door verbeterde instrumenten en monitoring.