Kunt u aangeven waarom u, ondanks herhaaldelijk verzoek van scholen, verenigingen en gemeenteraadsleden toch volhardt in een termijn van een wet die wringt met de werkvloer?
In mijn brief van 14 september jl. heb ik aangekondigd op korte termijn in gesprek te gaan met de betrokken partijen over de afname van de doorstroomtoets en de viering van carnaval.1 Op 18 september heeft dit gesprek plaatsgevonden, met vertegenwoordigers van de samenwerkende carnavalsverenigingen, de carnavalsbonden, de provincie Limburg, ouders, de sectoren primair en voortgezet onderwijs, schoolleiders, de toetsaanbieders, stichting Cito en het CvTE. Dankzij hun bijdragen heb ik een breed beeld gekregen van de zorgen, dilemma’s en afwegingen ten aanzien van de onderwijsinhoudelijke en organisatorische consequenties van een eventuele aanpassing van de afnameperiode.2 Enerzijds was er een sterke wens om (voor scholen die dat wensen) de week vooraf aan het officiële carnaval een toetsvrije week te maken. Anderzijds waren er organisatorische en juridische overwegingen. Op grond van dat gesprek heb ik besloten de periode waarin scholen een doorstroomtoets kunnen afnemen van twee naar drie weken te verlengen. In 2024 was dat alleen mogelijk voor de digitale doorstroomtoets. Na de afname van de doorstroomtoetsen in 2024 zal ik u een wetswijziging doen toekomen waarin ik deze verruiming van de afnameperiode structureel codificeer. Voor de jaren daarna kan (naast de digitale doorstroomtoets) ook de papieren doorstroomtoets zo worden gepland dat er meer ruimte overblijft voor belangrijke culturele tradities.
Kunt u bij wijze van uitzondering op de regel de carnavalsregio’s alsnog een extra week speling geven?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om tijdens de carnavalsperiode in contact te blijven met scholen en de carnavalsprovincies over de afname van de doorstroomtoets? Zo nee, waarom niet?
Met de aangekondigde verlenging van de periode waarin scholen de toets kunnen plannen, bied ik scholen meer ruimte om zelf te bepalen wanneer zij hun toets afnemen. Dat kan op een of twee dagdelen. Omdat met de inwerkingtreding van de Wet doorstroomtoetsen po het tijdpad wijzigt waarin schooladvies, toetsafname en aanmeldweek hun beslag krijgen, onderzoek ik na de eerste afnameperiode van de doorstroomtoets wat de effecten zijn van dit nieuwe tijdpad. Daarin zal ook aandacht zijn voor de afname van de doorstroomtoets in relatie tot carnaval.
Bent u bereid het afnamemoment te evalueren, zodat in de toekomst (zoals in 2026 en 2027) de samenkomst met dergelijke belangrijke culturele evenementen voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
De verlenging van de afnameweek zal juridisch worden verankerd na de komende afname van de doorstroomtoets (begin 2024). Hiermee bied ik scholen meer ruimte om een voor hen geschikt moment te kiezen voor het afnamen van de toets, zodat er meer flexibiliteit ontstaat voor de verschillende culturele tradities die ons land rijk is.
Vreest u niet voor een langdurig effect op de doorstroom en het niveauadvies van deze kinderen?
Het belang van het kind staat altijd voorop. Een leerling moet in goede omstandigheden een toets kunnen maken. Tegelijkertijd zie ik ook het belang van deelname aan belangrijke tradities. Met de verruiming van de afnameperiode heb ik voor beide zaken meer ruimte gemaakt.
De toegankelijkheid van het funderend onderwijs voor kinderen met long covid |
|
Nico Drost (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen dat kinderen met long covid obstakels ervaren waardoor ze niet of minder goed onderwijs kunnen volgen? Zo ja, hoeveel kinderen ervaren deze obstakels?
Het is heel vervelend dat leerlingen kampen met post-COVID. Zeker als zij niet de erkenning krijgen die zij verdienen. Daarom ben ik sinds de uitbraak van COVID-19 in gesprek met diverse partijen1 die betrokken zijn bij COVID en post-COVID (waarmee ook bedoeld wordt long COVID) bij kinderen. Deze partijen zijn ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen 2, wat is opgesteld om scholen, leerlingen en ouders te ondersteunen om over dit onderwerp het goede gesprek te voeren.
Daarnaast is gesproken met diverse belangenpartijen, waaronder het Longfonds, PostCovid NL, Long Covid Nederland, Kinderen met Long Covid, C-support en Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ). In de diverse gesprekken die er gevoerd zijn, komen deze signalen naar voren.
Er zijn echter geen harde cijfers bekend over het aantal leerlingen in Nederland dat hiermee te maken heeft. Maar duidelijk is dat het voor kinderen die te maken hebben met post-COVID van belang is dat zij zo goed mogelijk verbonden blijven met hun klas en zich kunnen blijven ontwikkelen.
Indien kennis over het bovenstaande ontbreekt, bent u bereid om dat in kaart te brengen?
Patiënten met post-COVID zijn geholpen met erkenning en een effectieve behandeling, meer dan met individuele registratie. Om dit te bewerkstelligen heeft de Minister van VWS op 1 juni jl. Uw Kamer geïnformeerd over het programma onderzoek en kennisdeling post-COVID, dat is opgericht om expertise en kennis rondom post-COVID te vergroten en te delen3. Het meerjarenprogramma bestaat uit een nationaal expertisenetwerk en een meerjarig onderzoeksprogramma. Het onderzoeksprogramma wordt mede gebaseerd op een kennisagenda waar onder andere de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) een bijdrage aan leveren. Hierbij is gevraagd ook specifiek aandacht te besteden aan kinderen met post-COVID.
Ontvangt u signalen dat long covid een belemmering vormt bij kinderen in de keuze voor een middelbare school vanwege het gebrek aan kennis en expertise bij deze scholen over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij het geven van onderwijs aan leerlingen met long covid?
Deze specifieke signalen hebben mij nog niet bereikt, ik zal dit toetsen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Voor ernstig zieke leerlingen in zijn algemeenheid krijg ik wel signalen binnen dat het zoeken van een geschikte school lastig kan zijn.
Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of long covid een belemmering vormt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien long covid een belemmering vormt, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Heeft het bijvoorbeeld te maken met de onbekendheid of het gebrek aan erkenning van long covid of omdat scholen geen passend onderwijs kunnen bieden?
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de mate en oorzaken van belemmeringen die post-COVID vormt om iets te kunnen zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan. Wat in zijn algemeenheid gezegd kan worden is dat wanneer een jeugdige vanwege een medische reden langdurig niet naar school kan er gekeken moet worden – samen met de jeugdige, ouders, school en zo nodig in overleg met jeugdarts, behandelaren en de leerplichtambtenaar – hoe deze weer passend deel kan nemen aan onderwijs.
Om scholen te informeren is het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen opgesteld. Daarin wordt ook ingegaan op de situatie van kinderen met long-COVID en staan links naar meer informatie.
Deelt u de observatie dat de bereidheid van scholen om hun wijze van lesgeven aan te passen op leerlingen met long covid (door bijvoorbeeld deels online onderwijs mogelijk te maken) zeer wisselend is?
In zijn algemeenheid zijn er verschillen tussen scholen als het gaat om het vermogen om aangepast onderwijs te organiseren voor leerlingen die door ziekte tijdelijk niet (volledig) naar school kunnen. Maar kinderen zouden daar niet de dupe van mogen zijn. Zo lang een leerling staat ingeschreven is de school (ook bij ziekte) wettelijk verplicht om het onderwijs te organiseren, tenzij deze leerling op geen enkele wijze in staat is onderwijs te volgen. Er is voor scholen ondersteuning beschikbaar die hen helpt dit goed te doen. Zoals u weet werk ik daarnaast aan het tegengaan van verzuim en daarbinnen aan het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Over dat laatste informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar.
Welke verplichtingen hebben scholen om leerlingen met long covid goed onderwijs te bieden?
Ieder kind heeft recht op onderwijs en scholen hebben een zorgplicht, wat betekent dat zij de juiste ondersteuning en hulp moeten bieden indien nodig. Ook als een kind niet of niet volledig naar school kan door ziekte. De school is verantwoordelijk om in overleg met de ouders en eventueel betrokken deskundigen tot passend maatwerk te komen. Digitaal afstandsonderwijs kan daar onderdeel van zijn. Indien een reguliere school niet in staat is om de ondersteuning te bieden die nodig is, kan ook gekeken worden of een gespecialiseerde school voor langdurig zieke leerlingen dit wel kan.
Welke mogelijkheden hebben scholen om leerlingen met long covid de juiste aanpassingen en begeleiding te bieden om goed onderwijs te kunnen geven?
Voor alle leerlingen die door een ziekte niet naar school kunnen, dus ook voor leerlingen met post-COVID, is het van belang dat zij zo min mogelijk leervertraging oplopen en niet het contact verliezen met klasgenoten. Voor scholen is er ondersteuning om hen te helpen met het organiseren daarvan en ook een jeugdarts kan hierin ondersteunen door scholen en ouders te adviseren.
Om het onderwijs aan een zieke leerling goed te organiseren kunnen scholen een consulent onderwijsondersteuning zieke leerlingen inschakelen. Deze consulent heeft veel kennis over ziek zijn en de consequenties van een ziekte voor het volgen van onderwijs en mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld om een leerling digitaal aan te sluiten op de eigen klas. Aan de ondersteuning zijn voor de school of ouders geen kosten verbonden.
Ik verken op dit moment ook digitaal afstandsonderwijs als een mogelijkheid om kinderen die niet (volledig) naar school kunnen toch onderwijs te laten volgen. Ook in het advies van het Maatschappelijk Impact Team wat voor de zomer is uitgekomen4, staat het advies over het bespoedigen van het digitaal afstandsonderwijs vermeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de beleidsreactie op dit advies welke later dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
Hoe wilt u voorkomen dat leerlingen met long covid onnodige leerachterstanden oplopen en contact verliezen met klasgenoten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de observatie dat als scholen long covid bij kinderen (die vaak noodgedwongen niet mee kunnen doen) niet herkennen of erkennen, kinderen zich vaak extra buitengesloten voelen en bent u bereid extra inzet te plegen zodat ook op scholen long covid beter wordt herkend en erkend?
Zeker, ik begrijp goed dat kinderen met een ziekte, zoals post-COVID, zich buitengesloten kunnen voelen wanneer zij lange tijd niet mee kunnen doen met school en wanneer hun ziekte niet erkend wordt. Dat kan eenzaam zijn en dat wil ik vanuit mijn positie zoveel mogelijk voorkomen. Daarom zet ik mij in voor zaken als het eerder genoemde «advies schooldeelname na vervallen coronamaatregelen», het onderwijs aan zieke leerlingen, digitaal afstandsonderwijs en blijf ik in gesprek met betrokken partijen bij post-COVID om te horen wat er nodig is.
Op welke manieren communiceert u richting scholen het belang van preventieve maatregelen zoals thuisblijven bij klachten en ventilatie in klaslokalen en moet deze communicatie worden verduidelijkt? Zo ja, op welke manier?
Momenteel zitten we qua ontwikkeling van de pandemie in een dermate gunstig scenario dat de specifieke maatregelen en adviezen wat betreft corona zijn komen te vervallen. Het beleid is er nu dus níet op gericht een corona-besmetting of verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Er geldt ook geen (zelf-)test of isolatieadvies meer.
De specifieke corona-adviezen zijn vervangen door nieuwe, generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Zo wordt aangegeven dat het altijd verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen.
Maar met gewone lichte verkoudheidsverschijnselen, zoals een hoestje of een snotneus, hoeven kinderen zeker niet thuis te blijven. Ik begrijp goed dat dit voor ouders van kinderen met post-COVID spanningen kan oproepen, omdat zij hierdoor het risico op besmetting niet goed kunnen inschatten. Informatie hierover kunnen scholen nog steeds vinden op www.lesopafstand.nl. Mocht de situatie wijzigen, dan zullen we op deze website en ook via andere kanalen scholen hier goed over informeren.
Via de Kamerbrief van 17 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd5 over de verdere maatregelen die in het kader van ventilatie op scholen zijn genomen. Het kabinet heeft eerder in totaal € 360 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van ventilatie op scholen. De Specifieke Uitkering Ventilatie In Scholen (SUVIS-regeling) is volledig uitgeput. De aanvraagperiode voor de Maatwerkregeling ventilatie is gesloten en ook deze regeling is nagenoeg volledig uitgeput.
Daarnaast zijn er in 2022 middelen beschikbaar gesteld voor het aanschaffen van CO2-meters. Momenteel wordt gewerkt aan een verplichtstelling van CO2-meters in alle klaslokalen. Ter ondersteuning is er vanuit expertisecentrum Ruimte-OK gezorgd voor voldoende experts die scholen van informatie en advies voorzien.
Aanvullend zet ik via onderzoek in op het verstevigen van kennis over het effect van luchtreinigers in het tegengaan van COVID-19 en andere virussen via de lucht. Tot slot is gezond binnenklimaat een aandachtspunt in de programmatische aanpak onderwijshuisvesting die ik momenteel aan het uitwerken ben. Middels een programmatische aanpak kan sneller, beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd, door projecten te bundelen en professionaliteit te vergroten. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in oktober een volgende periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting, waarin ik uw Kamer wederom over de laatste stand van zaken rondom de programmatische aanpak zal informeren.
Hebben kinderen met andere ziekten als ME/CVS ook te maken met soortgelijke belemmeringen en wat is uw inzet zodat deze kinderen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen?
Mijn inzet is er op gericht om voor alle kinderen die ziek zijn er voor te zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen, ondanks hun ziekte. Kinderen met andere ziekten als ME/CVS vallen dan ook, net zoals kinderen met post-COVID, onder de doelgroep voor onderwijs aan zieke leerlingen. Het proces voor alle langdurig zieke leerlingen is hierbij gelijk, ongeacht de aard van de ziekte van de leerling.
Bent u bereid om over deze zaken in gesprek te gaan met Kinderen met Long Covid en andere patiëntengroepen of belangenorganisaties?
Ja, zoals aangegeven ben ik in gesprek met deze organisaties en ik zal dit ook blijven doen.
Het artikel ‘Exorcisten ’De Laatste Reformatie’ onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Exorcisten «De Laatste Reformatie» onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van zogenaamde duiveluitdrijvingen bij kinderen compleet verwerpelijk is, mede vanwege het feit dat hier sprake kan zijn van strafbare feiten zoals mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen kan worden door bijvoorbeeld duiveluitdrijvingen. Het is schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie als zwaar ervaren en het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen door middel van duiveluitdrijvingen.
Het baart mij ook zorgen, want kinderen kunnen schade ondervinden als gevolg van deze praktijken. Als dat het geval is, is dat zeer onwenselijk. Kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Deze praktijken kunnen onder specifieke omstandigheden worden beschouwd als kindermishandeling en deze kunnen mogelijk ook strafbaar zijn. Hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie onderzoekt of sprake is van strafbaar handelen.
Is bekend wat de psychische en lichamelijk gevolgen hiervan zijn voor kinderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
In algemene zin zal de schade die kan ontstaan door genezingspraktijken door duivelsuitdrijving afhankelijk zijn van wat die praktijken inhouden en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Ik ben niet voornemens dit nader te onderzoeken.
Waar kunnen kinderen of mensen in hun omgeving die zich zorgen maken, terecht die melding willen maken van een soortgelijk incident?
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, is het van groot belang dat men contact opneemt met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding. Professionals moeten bij een vermoeden de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren. Bij mogelijk strafbare feiten stemt Veilig Thuis af met de politie en doet zo nodig melding of aangifte. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen ook direct terecht bij de politie voor het doen van een melding of aangifte.
Waar kunnen kinderen terecht die hulp of zorg nodig hebben naar aanleiding van een mogelijk traumatische ervaring met duiveluitdrijvingen?
Kinderen en jongeren met psychische klachten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een traumatische ervaring door duiveluitdrijving, kunnen in eerste instantie terecht bij hun huisarts, een lokaal wijkteam en vervolgens bij de geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ). Samen met de jongere wordt bekeken welke hulp er nodig is. Daarnaast kunnen kinderen en jongeren telefonisch of via chat terecht bij de Kindertelefoon of MIND Korrelatie.
Deelt u de mening dat autisme niet iets is waar kinderen van hoeven te genezen? Zo ja, kunt u zich hierover uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig: autisme is niet iets waar iemand van genezen kan of zou hoeven worden.
Hoe ziet de Nederlandse tak van «De Laatste Reformatie» er uit? Wat is de huidige omvang van deze organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders zijn lid van deze organisatie en kunt u inzicht geven in de financiering van deze organisatie? In hoeverre is deze organisatie gelieerd aan andere Nederlandse christelijk religieuze organisaties?
Het is niet aan de Rijksoverheid om toezicht te houden op religieuze groeperingen in Nederland. Op de website van de Laatste Reformatie publiceert de stichting de jaarverslagen. Het is ons onbekend in hoeverre de organisatie bijeenkomsten organiseert in andere Europese landen.
Hoe verhoudt de Nederlandse tak van De Laatste Reformatie zich tot de Europese organisatie? In hoeverre worden in andere Europese landen activiteiten georganiseerd door bovenstaande organisatie? Welke juridische stappen jegens De Laatste Reformatie zijn in andere Europese landen reeds gezet? In hoeverre is er onderling contact tussen lidstaten over de ontwikkeling van bovengenoemde organisatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om, eventueel in Europees verband, met collega’s in landen als Australië, in contact te treden om te bezien welke maatregelen hier te nemen zijn, die daar al zijn afgekondigd?
Zoals eerder aangegeven ben ik, gelet op de vrijheid van religie en levensovertuiging én van de vrijheid van meningsuiting, niet voornemens om te onderzoeken welke juridische maatregelen mogelijk zijn. Uiteraard heeft de overheid een rol wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling, al dan niet bij strafbare feiten. Het is daarom belangrijk dat als er vermoedens zijn van (strafbare) kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, mensen een melding doen bij Veilig Thuis of de politie zodat zij dit nader kunnen onderzoeken en indien noodzakelijk vervolgstappen kunnen nemen.
Heeft de Nederlandse overheid al visa verstrekt voor leiders van «de laatste reformatie» om in Nederland hun boodschap te verkondigen en is het mogelijk hen in de toekomst een inreisverbod op te leggen?
Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan worden gesteld dat een visum alleen kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde. Dit geldt ook voor het opleggen van een inreisverbod.
Wat kunt u doen om kinderen hiertegen te beschermen? In hoeverre kunt u bestaande juridische instrumenten hier inzetten?
Indien sprake is van kindermishandeling, de veiligheid van kinderen in het geding is of hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd zijn de bestaande instrumenten voor de aanpak van kindermishandeling en ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen van toepassing.
Zou de wet toezicht op informeel onderwijs het eenvoudiger maken om in te grijpen in een situatie zoals hierboven geschetst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee waarom niet? Kunt u deze wet zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
Voor zover ik kan opmaken uit het artikel gaat het hier niet om informeel onderwijs. De voorgenomen wet zou ingrijpen dan ook niet mogelijk maken. De beoogde indiening van de wet informeel onderwijs door de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs zal naar verwachting bij uw Kamer zal plaatsvinden in de eerste helft van 2024.
Zijn er nog andere organisaties bij u bekend die soortgelijke zogenaamde uitdrijvingen uitvoeren bij kinderen? Zo ja, welke? In hoeverre en op welke wijze kunt u ingrijpen bij deze organisaties?
Helaas is mij enkele maanden geleden een andere organisatie bekend geworden die op basis van gebedsgenezing kinderen met autisme claimt te kunnen genezen. Hierover heeft uw Kamer vragen gesteld die zijn beantwoord.2
Hoe staat het met de uitvoering van het toegezegd onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Is het onderzoek inmiddels afgerond en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, deelt u gezien bovenstaande berichtgeving de noodzaak en urgentie om dat alsnog te doen?
Er is mij geen toezegging op dit terrein bekend en op dit moment bestaat geen voornemen onderzoek te doen naar aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland.
Het bericht 'Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke ontwikkeling is dat Stichting Leergeld in de eerste helft van 2023 30 procent meer aanvragen heeft gekregen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen uit minder kapitaalkrachtige gezinnen nog steeds dezelfde onderwijskansen krijgen?
Het kabinet deelt deze zorg. Structureel is vanuit SZW voor participatie van kinderen in armoede € 10 miljoen per jaar beschikbaar voor de Sam& partijen (samenwerkingsverband van Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job). Vanwege de huidige problematiek (inflatie en hoge energieprijzen) is in 2023 incidenteel een aanvullend bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het vergroten en bestendigen van hun bereik van kinderen met bijvoorbeeld sport- of muziekles of een verjaardagspakket. Ook ondersteuning bij kosten die samenhangen met onderwijs valt hieronder, bijvoorbeeld als het gaat om de aanschaf van een laptop. Deze partijen gaan ook aan de slag met het uitbreiden van hun voorzieningenpakketten naar activiteiten die bijdragen aan het duurzaam versterken van het ontwikkelingsperspectief van kinderen. Denk daarbij aan activiteiten gericht op het versterken van veerkracht of vaardigheden.
Verder ondersteunt het Ministerie van SZW het Jeugdeducatiefonds om kinderen in armoede via scholen te bereiken door hen toegang te bieden tot vele producten en diensten die bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. Zo benutten we de scholen zoveel mogelijk als vindplaats en hebben ook scholen handvatten om kind en ouder te ondersteunen.
Ook loopt in het jaar 2023 het programma Schoolmaaltijden. Het bieden van een gezonde maaltijd op school draagt positief bij aan het welzijn van kinderen en hun leervermogen op school. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Dit programma wordt uitgevoerd door het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis in opdracht van het Ministerie van OCW.
Daarnaast zorgen we ervoor dat onderwijskansen zo min mogelijk samenhangen met de sociaaleconomische status van een leerlingen. Hierbij kunnen een stimulerende omgeving, de kwaliteit van de school en selectie en vooroordelen een rol spelen. We werken daarom aan het programma School & Omgeving en aan de verbetering van de doorstroom en differentiatie door het stimuleren van de samenwerking tussen po- en vo-scholen en met maatregelen die zich richten op het tegengaan van onderadvisering.
Ook werken we aan het wegnemen van financiële drempels zodat gelijke onderwijskansen worden bevorderd. Dat doen we bijvoorbeeld door het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage te versterken, maar ook de bredere inkomens- en steunmaatregelen van het kabinet voor gezinnen spelen daarbij een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat zulke cijfers laten zien dat maatregelen om armoede te bestrijden nodig zijn en dat de overheid iets moet doen om het tij te keren? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u de komende tijd nemen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft bij zijn start direct de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken, vormgegeven in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden.2 Met deze Aanpak wil het kabinet door middel van een veertigtal acties drie ambitieuze doelstellingen realiseren: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030.
Om de bestaanszekerheid, in een tijd van ongekend hoge inflatie, te verbeteren is het kabinet vorig jaar met een koopkrachtpakket gekomen.
Met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum stelt het kabinet in de Miljoenennota voor 2024 een pakket aan maatregelen voor dat is gericht op grote gezinnen, gezinnen met oudere kinderen en reductie van armoede en kinderarmoede.3 Dit realiseren we door de verhoging van het kindgebonden budget met € 750 voor het eerste kind en € 883 voor het tweede kind en verder. De opslag voor 12–15 jarigen en 16–17 jarigen in het kindgebonden budget wordt verhoogd met € 400.
Daarnaast wordt de huurtoeslag verhoogd met € 416 en wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentie-minimumloon in de bijstand in 2024 bevroren. Het kabinet stelt daarnaast opnieuw een subsidie beschikbaar voor het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat er nog steeds scholen zijn die de «vrijwillige ouderbijdrage» verplicht stellen aan ouders, ondanks de aanscherping van de wet in 2021? Treedt de Inspectie van het Onderwijs hier nog hard tegen op, zoals uw voorganger Minister Wiersma schreef?2
Scholen moeten zich aan de wet houden. Dit communiceert het ministerie regelmatig naar scholen.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) blijft tegelijkertijd toezien op de naleving van de wet door scholen. Als scholen zich niet houden aan de wet dan wordt het bestuur hier door de inspectie op aangesproken en kan een herstelopdracht gegeven worden.
Daarnaast heb ik in overleg met de inspectie specifieker toegelicht waar een vrijwillige ouderbijdrage wel en niet voor mag worden gevraagd. Op die manier wordt onduidelijkheid die bij besturen en scholen over bepaalde kosten bestaat weggenomen. Regelmatig komt het voor dat een bijdrage wordt gevraagd voor zaken waar de school bekostiging voor krijgt. Recent heb ik middels een Kamerbrief met u gedeeld dat dit niet is toegestaan.5 De brochure met deze nadere toelichting wordt ook met scholen gedeeld. De inspectie zal besturen en scholen aanspreken wanneer zij zich niet aan de regels houden.
Bent u bereid om over te gaan naar een limiet op de vrijwillige ouderbijdrage, zoals wordt voorgesteld in de aangenomen motie van het lid De Hoop?3
Het rapport over Schoolkostenmonitor heb ik onlangs met uw Kamer gedeeld. Voor de begrotingsbehandeling stuur ik u een verdere duiding van dit rapport en informeer ik u over de vervolgstappen rondom de ouderbijdrage.
Het bericht ‘Kinderen wachten soms langer dan jaar op logopedie: Gevolgen worden onderschat’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kinderen wachten soms langer dan jaar op logopedie: Gevolgen worden onderschat»?1
Ja.
Wat zijn de meest recente cijfers van de wachtlijsten bij logopedie? Kunt u deze cijfers onderverdelen in de wachtlijsten in de eerste- en tweedelijnslogopedie en kinderen en volwassenen?
Uit een jaarlijkse enquête die uitgevoerd wordt door de Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (hierna: NVLF) komt naar voren dat sinds 2018 de wachtlijsten toenemen. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst is toegenomen van 81% in 2021 naar 84% in 2022. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst langer dan een jaar is toegenomen van 46% in 2021 naar 50% in 2022. In 2022 was de gemiddelde wachttijd voor logopedie in de eerste lijn als volgt:
7%
0–3 maanden
15%
4–6 maanden
16%
6–9 maanden
12%
10–12 maanden
50%
>1 jaar
Het is op dit moment niet mogelijk de cijfers nader uit te splitsen. De NVLF laat een haalbaarheidsonderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden om meer gegevens inzichtelijk te krijgen.
Wat zijn de verwachtingen van het aantal praktijken voor logopedie en van de in- en uitstroom van logopedisten en zorgvragers voor de komende jaren? Is er een duidelijk verschil tussen in- en uitstroom in de eerste en tweedelijnslogopedie? Zo ja, wat kan dat verschil verklaren?
Vektis data laat zien dat het aantal declarerende behandelaren is toegenomen van ruim 4100 in 2017 naar ruim 4400 in 2021. Hierbij valt niet te onderscheiden hoeveel behandelaren zijn begonnen en zijn gestopt. Het is op dit moment niet te specificeren, of er een verschil bestaat tussen de in- en uitstroom eerstelijns logopedie en tweedelijns logopedie. De cijfers van 2022 zullen naar verwachting in het najaar van 2023 bekend zijn.
Hoeveel tijd zijn logopedisten gemiddeld kwijt aan administratieve lasten? In hoeverre heeft dat invloed op de wachttijden? Welke acties worden ondernomen om de administratieve lasten omlaag te brengen? En welke mogelijkheden tot vermindering worden (nog) onvoldoende benut?
In het kostenonderzoek uitgevoerd door Gupta (2019) geven logopedisten zelf aan, veel tijd kwijt zijn aan administratieve werkzaamheden. Er zijn geen recente cijfers beschikbaar over de tijd die logopedisten kwijt zijn aan regeldruk. Voor een algemeen beeld van de administratieve tijdsbesteding in de zorg verwijs ik u naar de voortgangsrapportage [Ont]Regel de Zorg die ik de Kamer voor het zomerreces gestuurd heb2. Maar ook nu en in de toekomst blijf ik me inzetten voor het terugdringen van administratieve lasten en blijf ik ook kijken naar waar dit beter en sneller kan.
In het kader van het programma [Ont]Regel de Zorg wordt zorgbreed gewerkt aan het verminderen van de administratieve lasten. Voor logopedisten is onder de vlag van het vorige programma [Ont]Regel de Zorg dat tot 2021 liep onder andere de software aangepast zodat deze doelmatiger is en beter aansluit op de richtlijn van de beroepsvereniging voor logopedisten (NVLF). En breder is voor paramedici onder andere gewerkt aan onderwerpen als (herhaal)verwijzingen, het inkorten van de maximale controletermijn van zorgverzekeraars en het schrappen van verplichte jaar- en beleidsplannen.
Ook onder de noemer van het vervolgprogramma [Ont]Regel de Zorg 2022–2025 blijf ik me inspannen om regeldruk te verminderen. Dit doe ik langs vier lijnen: het zo veel mogelijk voorkomen van regeldruk door nieuwe wet- en regelgeving, een lokale aanpak met onder andere een e-learning en training om zelf te gaan ontregelen, een loketfunctie en met landelijke acties zoals het uniformeren van inkoop- en verantwoordingseisen. Deze acties zijn zorgbreed van opzet, dus gelden ook voor logopedisten.
Daarnaast is de sector hier zelf ook mee aan de slag gegaan. De NVLF heeft voor de komende periode 5 ambities geformuleerd. Eén van de ambities is het verlagen van de administratieve lasten waardoor meer direct patiëntgebonden tijd beschikbaar komt.
Wat kan verklaren dat de grootste groep met een hulpvraag bestaat uit kinderen in de leeftijd 4–7 jaar? En wat kan verklaren dat bij kinderen taalontwikkelingsstoornissen en articulatiestoornissen de meest gestelde diagnoses zijn? Welke rol kunnen de kinderopvang en het primair onderwijs hierin spelen? Welke rol is weggelegd voor consultatiebureaus? Wordt er voldoende actie ondernomen om spraak-en taalproblemen tijdig te signaleren?2
De logopedist is het meest bekend vanwege de hulp die wordt gegeven bij kinderen die niet of slecht kunnen praten. De weg naar de logopedist voor kinderen met deze problemen wordt goed gevonden. De grootste groep kinderen met een hulpvraag heeft de leeftijd van 4–7 jaar. In deze leeftijdsgroepen (en jonger) vindt actieve screening plaats op eventuele taalontwikkelingsstoornissen of spraakontwikkelingsstoornissen.
Kinderopvang, Primair Onderwijs en Jeugdgezondheidszorg (JGZ) hebben hier een signalerende/adviserende en verwijzende rol in. Zo worden kinderen op 2-jarige leeftijd gescreend door de jeugdarts. Rond de leeftijd van 4 jaar worden kinderen veel aangemeld voor logopedie vanuit de jeugdgezondheidszorg, huisarts, KNO-arts, kinderdagverblijf, ouders en school, doordat de meeste kinderen op 4 jarige leeftijd naar school gaan. De rol van deze instanties is belangrijk.
Hoewel de diagnose taalontwikkelingsstoornissen (TOS) vanaf 3 jaar gesteld kan worden, kan ook bij jongere kinderen al een vermoeden van TOS worden geconstateerd door logopedisten. De JGZ en kinderopvang spelen een belangrijke rol in de preventie van TOS. Dit gebeurt ook reeds, door implementatie van valide taalscreeningsinstrumenten, zoals de Early Language Scale en het aanbieden van een taalstimulerende en taalrijke omgeving voor jonge kinderen via professionalisering en coaching van pedagogisch medewerkers op kinderdagverblijven door logopedisten.4 Vanuit OCW wordt al jaren geïnvesteerd in taalontwikkeling van kinderen met een risico op een taalachterstand via de voor- en vroegschoolse educatieprogramma’s. Recent onderzoek toont de effecten hiervan ook aan.5 Het is daarnaast belangrijk om in te blijven zetten op interprofessionele samenwerking tussen kinderopvang, onderwijs en zorg, zoals bijvoorbeeld binnen de hervormingsagenda jeugd.6
Worden spraak- en taalproblemen als factor meegewogen bij het te geven schooladvies? Zijn er cijfers bekend over het aantal kinderen dat vanwege spraak-en taalproblemen een schooladvies hebben gekregen dat niet passend is bij hun denkniveau? In hoeverre kan logopedie helpen bij het op het eigen niveau kunnen volgen van onderwijs?
Basisscholen bepalen zelf het schooladvies van de kinderen in groep 8. Zij gebruiken hiervoor verschillende bronnen. De scholen hebben hier zelf het beste zicht op en dit wordt niet door de Rijksoverheid voorgeschreven. Wél is bekend dat in de praktijk scholen vaak het zorgdossier van een leerling meewegen. Spraak- en taalproblemen maken hier mogelijk onderdeel van uit.7 Er is geen registratie van de onderbouwing van het schooladvies. Om die reden zijn er geen cijfers bekend over de relatie tussen het schooladvies en spraak- en taalproblemen.
Overigens is vanaf schooljaar 2023–2024 bijstelling van het schooladvies de regel, als een leerling op de doorstroomtoets laat zien meer aan te kunnen dan op grond van het voorlopig schooladvies werd aangenomen. Met deze maatregel gaan we onderadvisering zoveel mogelijk tegen.
Tot slot geef ik mee dat logopedie kan helpen bij het op het eigen niveau volgen van onderwijs. Logopedie kan helpen om onderwijsachterstanden te voorkomen, door kinderen te versterken in hun woordenschatontwikkeling en bij het begrijpen van complexe zinnen. Logopedie kan helpen bij instructies en het uitvoeren van complexe schooltaaltaken. Ook kan een logopedist de leerkracht adviseren.
Deelt u de mening dat de problemen met wachtlijsten niet mogen leiden tot onderwijsachterstanden bij kinderen? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de opvatting in het artikel dat de gevolgen onderschat worden?
Als wachtlijstproblematiek leidt tot onderwijsachterstanden, dan is dat een kwalijke zaak. Ik ga met de NZa overleggen, of het mogelijk is om intensiever toezicht op de logopedie te houden. Het is belangrijk dat patiënten die moeten wachten op een behandeling, zich melden bij de zorgverzekeraar zodat deze kan bemiddelen. Als een oplossing uitblijft, is het belangrijk dat patiënten dit melden bij de NZa. Problemen rondom wachtlijsten komen daardoor beter in beeld. Daarnaast kan de NZa beoordelen of zorgverzekeraars hun zorgplicht voldoende zijn nagekomen. Mochten zij hier niet aan voldaan hebben, dan kan de NZa handhavend optreden.
Welke mogelijkheden voor (digitale) hulpmiddelen zijn er voor logopedie? Worden deze hulpmiddelen naar uw mening voldoende gebruikt? Zo nee, wat gaat u doen om het gebruik hiervan te vergroten?
Eén van de ambities die de sector heeft geformuleerd is dat in 2027 de logopedische zorg digitaal/hybride is ingericht; de optimale combinatie van zorg op afstand én/of op locatie. Het is daarnaast de verwachting van de NVLF dat het toepassen van EHealth bij draagt aan effectievere zorg en het terugdringen van de wachtlijstproblematiek.
Wat zijn de cijfers omtrent het gebruik van logopedie als het gaat om herstelzorg na COVID-19? Gelden hiervoor andere wachttijden dan voor reguliere logopedie in de eerste lijn? Is bij de verlenging van de regeling paramedische herstelzorg na COVID-19 rekeninggehouden met de wachttijden?3
Logopedie valt onder de Treeknormen in Nederland. De Treeknormen stellen maximale aanvaardbare wachttijden vast voor verschillende medische specialismen en behandelingen, inclusief logopedie. Voor logopedie geldt de norm dat een verzekerde binnen vier weken na verwijzing de eerste afspraak bij een logopedist moet kunnen hebben. Mocht dit niet haalbaar zijn, kan een verzekerde zich wenden tot de zorgverzekeraar voor wachtlijstbemiddeling. Bij de verlenging van de herstelzorg na COVID-19 is geen rekening gehouden met de wachttijden.
Met de verlenging is geregeld dat mensen met post-COVID tot 1 januari 2025 herstelzorg vanuit de basisverzekering vergoed krijgen, totdat er meer duidelijkheid is over de effectiviteit van deze zorg.
Het bericht ‘Ouders eisen verbod op autismebehandeling voor kinderen’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Judith Tielen (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders eisen verbod op autismebehandeling voor kinderen»?1
Ja.
Hoeveel aanbieders van behandelingen die vallen onder de noemer Applied Behavior Analysis (ABA) zijn er momenteel in Nederland? Hoeveel meer zijn dat er dan in 2020 en in 2015? Klopt het dat er speciale ABA-scholen zijn? Waaraan moeten professionals voldoen om dit soort behandelingen te mogen uitvoeren?
ABA is niet één behandeling. Op basis van ABA en de uitgangspunten van ABA zijn meerdere behandelingen ontstaan, die onderling van elkaar kunnen verschillen. Zo kan bijvoorbeeld de intensiteit van de behandeling verschillen van zeer intensief (20–40 uur per week) tot meer ambulante vormen van behandelingen. Ook het doel van de behandelingen en de betrokkenheid van ouders bij behandelingen kan verschillen per afgeleide behandeling.
Het is niet bekend hoeveel aanbieders ABA gebruiken. Er zijn aanbieders met «ABA» in hun naam, maar er zijn ook reguliere ggz-instellingen die behandelingen aanbieden die afgeleid zijn van ABA en/of waarbij elementen van ABA onderdeel kunnen zijn van de behandeling. Het is daarom niet zonder meer mogelijk te bepalen hoeveel aanbieders onder de noemer ABA zijn.
Met betrekking tot ABA-scholen heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) navraag gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie geeft aan dat zij geen beeld heeft van de aard van de interventies die plaatsvinden in het kader van een behandeling tijdens onderwijstijd. Zij heeft ook geen wettelijke basis om dat te doen. Het is daarom niet bekend of er speciale ABA-scholen zijn.
Zoals hierboven uitgelegd zijn er veel verschillende behandelingen die in meer of mindere mate zijn afgeleid van ABA en/of waarbij elementen van ABA onderdeel kunnen zijn van de behandeling. Jeugdigen die zorg nodig hebben, kunnen deze ontvangen vanuit de Jeugdwet of de Wlz. Passende zorg wordt ingezet op basis van de hulpvraag van een jeugdige en het gezin, onderdeel hiervan kan zijn dat er behandeling wordt ingezet met elementen vanuit de ABA visie. Om vergoede zorg aan te bieden in het kader van de Jeugdzorg vragen gemeenten doorgaans om een BIG of SKJ-geregistreerde professional. Daarbij wordt uitgegaan van de norm verantwoorde werktoedeling. Daarin wordt gesteld dat een werkgever «verantwoorde hulp» moet bieden. In het kwaliteitskader Jeugd wordt uitgelegd wanneer een geregistreerd professional moet worden ingezet.
Bij zorg vanuit de Wlz is de professionele standaard leidend. In deze situatie zijn de Zorgstandaard Autisme en het Landelijk Kwaliteitsstatuut GGZ relevant. Daarin staat dat behandelingen altijd moeten worden uitgevoerd door bekwame en bevoegde behandelaren. De verantwoordelijkheid ligt bij de regiebehandelaar: een GZ-psycholoog, orthopedagoog of vergelijkbare deskundige. Medebehandelaars, zoals een ABA- of PRT-therapeut, voeren hun aandeel in de behandeling en begeleiding uit zoals vooraf vastgelegd in het individuele behandelplan, het zorgprogramma of voortvloeiend uit de wet- en regelgeving.
Zijn er – naast de 450 klachten die het Leerlingen Belang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO) heeft ontvangen – meer klachten binnengekomen bij andere instanties, zoals de inspecties, over deze behandelingen? Hoeveel zijn dat er en wat is de aard van deze klachten? Wat wordt er met deze klachten gedaan?
De IGJ meldt dat zij recent 1 signaal heeft ontvangen waarbij de ABA methode onderdeel was van het signaal. De IGJ kan niet op de inhoud van signalen ingaan.
Bij de inspectie van het onderwijs zijn geen signalen specifiek over ABA-behandelingen bekend.
Zijn er signalen dat deze behandelingen worden aangeboden op, door of via scholen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb in gesprek met de LBVSO toegezegd om in het algemeen een onderzoek te starten naar de effecten die ABA behandelingen kunnen hebben op jongeren. Het Ministerie van OCW neemt de signalen over ABA serieus sluit daarom vanuit de verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan bij de stappen die vanuit VWS genomen worden.
Jeugdhulp of zorg uit de WLZ kan geboden worden op school, hierbij kan de behandeling zich richten op het kind in de schoolcontext.
De LBVSO heeft aangegeven signalen te ontvangen over ABA-behandelingen die worden aangeboden op school. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is er geen (systematisch) zicht op welke type behandelingen er op scholen worden gegeven.
Het is belangrijk dat er altijd samen met ouders en de jeugdige wordt gekeken naar welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Ook als daar zorg bij nodig is. Daarbij is maatwerk en keuzevrijheid ontzettend belangrijk. En er kan dus nooit sprake zijn van enige dwang vanuit de school en het is ook niet goed wanneer ouders of het kind zich onder druk gezet voelen voor een bepaalde behandeling te kiezen als voorwaarde om toegelaten te worden tot of onderwijs te mogen volgen op school.
Hoe kijkt u na publicatie van dit bericht terug op uw werkbezoek aan een ABA-huis in Rotterdam vorig jaar? Zijn deze behandelingen en de zorgen van ouders toen ter sprake gekomen?
Ik vind het belangrijk om jeugdigen en ouders te spreken. Daarom leg ik regelmatig werkbezoeken af. In het kader van de Onderwijs en Zorg proeftuinen (inmiddels overal afgerond) ben ik vorig jaar, samen met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op bezoek geweest bij het ABA-huis in Rotterdam omdat zij deelnamen aan zo’n proeftuin. Ik heb toen ook met een jongere en met twee ouders gesproken. Op het moment van het werkbezoek waren mij nog geen negatieve signalen bekend over ABA en op ABA gebaseerde behandelingen. Indien dit wel het geval was geweest had ik ze tijdens dat werkbezoek geagendeerd.
Hoe worden ouders geïnformeerd over deze behandeling? Worden zij voldoende op de hoogte gesteld dat het om een ABA-behandeling gaat?
In de jeugdhulp is door beroepsverenigingen en het NJi een richtlijn opgesteld «samen beslissen». Daarin staat dat jeugdprofessionals samen met de ouders en jeugdige moeten beoordelen wat de aard en ernst van hun vraag of probleem is en samen moeten beslissen over passende hulp. Ik vind het zeer belangrijk dat dit proces wordt gevolgd en dat samen met ouders en met de jeugdige gekeken wordt naar een behandeling die past bij de zorgvraag van de jongere.
Kortom, wanneer hulp op de goede manier wordt ingezet, dan zijn ouders niet alleen op de hoogte van een behandeling, maar worden daar ook actief bij betrokken door de zorgprofessional.
Klopt het dat in sommige situaties een ABA-behandeling vergoed wordt? Zo ja, in welke situaties en via welke stelselwet?
In de Jeugdwet is bepaald dat zorg en ondersteuning wordt ingezet wanneer dit nodig is. Hiervoor zorgen gemeenten voor een dekkend aanbod van jeugdhulp. Gemeenten sluiten hiervoor contracten met aanbieders die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Wanneer deze aanbieders de ABA behandeling of elementen hiervan aanbieden, is er in dat geval sprake van een vergoeding vanuit de Jeugdwet. Welke zorg en ondersteuning er nodig is, bepaalt een professional samen met de jeugdige en het gezin, waarna de gemeente hiervoor een beschikking afgeeft en de zorg vergoedt.
Daarnaast kan vanuit de Wet Langdurige Zorg een ABA behandeling of elementen daarvan vergoed worden. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 2.
Op welke manier heeft de beoordeling plaatsgevonden om deze behandeling aan te merken als te vergoeden zorg?
Binnen de Jeugdwet zijn gemeenten gebonden aan de jeugdhulpplicht en hebben zij daarbinnen de vrijheid om te bepalen wat passende hulp is voor jongeren. Voor Jeugdhulp bestaat geen landelijk vastgesteld pakket. Wel gelden wettelijke kwaliteitseisen. Gemeenten sluiten contracten af met aanbieders die voldoen aan
deze wettelijke eisen. Daarnaast beslissen professionals gezamenlijk welke kwaliteitsstandaarden leidend zijn binnen hun vakgebied. Zo is er o.a. een GGZ standaard voor autisme en een richtlijn autismespectrumstoornissen bij jongeren in de richtlijndatabase van de federatie van medisch specialisten.
Welke (wetenschappelijke) onderzoeken zijn reeds gedaan naar deze behandelingen? Hoe verhouden deze behandelingen zich tot de stand van wetenschap en praktijk? Is er naar uw oordeel voldoende bewijs dat het hier om effectieve en veilige behandelingen gaat? Zo nee, vindt u dat dit soort behandelingen tot een vorm van kwakzalverij kunnen worden gerekend? Zo niet, waarom niet?
De afgelopen tijd zijn er signalen geweest over de negatieve effecten van ABA behandelingen op jongeren. Deze signalen neem ik heel serieus en vind ik zorgelijk. Mogelijk hangt dit af van de soort behandeling en de deskundigheid van de professional, maar er is op dit moment nog niet voldoende informatie om daar een uitspraak over te doen. Ik ga daarom onderzoek laten doen naar de impact van ABA en behandelingen waar elementen van ABA in zitten op jongeren. Dit heb ik ook toegezegd tijdens een recent gevoerd gesprek met de voorzitter van de LBVSO.
Het onderzoeken van de effectiviteit van behandelingen is een taak die bij het veld zelf ligt. Er zijn meerdere wetenschappelijke onderzoeken gedaan naar ABA behandelingen, vooral in de Verenigde Staten, naar de effecten van ABA bij jongeren met o.a. een licht verstandelijke beperking, jongeren met autisme en jongeren met een combinatie van gedragsstoornissen2. Deze onderzoeken zijn gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Uit het onderzoek blijkt dat deze behandelingen effectief kunnen zijn bij het aanleren van bepaalde vaardigheden en gedrag. Er is ook specifiek onderzoek gedaan naar de Nederlandse context en de behandelingen die in Nederland effectief zijn.
Er is wetenschappelijk discussie over de lange termijn effecten van ABA behandelingen en van ABA afgeleide behandelingen. Sommige wetenschappers zijn van mening dat de lange termijn effecten er zijn, andere wetenschappers zijn daar kritisch over. Dit is een discussie die in het veld zelf en door middel van wetenschappelijk onderzoek beslecht moet worden.
Op welke manier wordt de veiligheid van kinderen die deze behandeling ondergaan geborgd? En hoe zorgt u ervoor dat aanbieders geen misbruik maken van de soms wanhopige zoektocht van ouders naar oplossingen voor hun kinderen?
Aanbieders zijn gehouden aan kwaliteitseisen die genoemd staan in de Jeugdwet en voor de Wlz de eisen zoals genoemd in Wkkgz. De IGJ houdt toezicht op zowel aanbieders die jeugdhulp als Wlz bieden. In de toetsingskaders die zij gebruiken zijn kwaliteitseisen uit de wetten en ook veldnormen verwerkt. Een professional die behandeling biedt of kinderen met complexe problematiek begeleidt, moet beschikken over een SKJ en/of BIG registratie, beschikken over de juiste opleidingen en daarnaast zijn professionals gehouden aan hun professionele standaard.
Wat bent u bereid te doen om te voorkomen dat dergelijke onbewezen en potentieel onveilige behandelingen worden aangeboden?
Jeugdigen en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg die zij ontvangen passend is en hen daadwerkelijk helpt. Zoals genoemd bij vraag 10 zijn aanbieders gehouden aan kwaliteitseisen die genoemd staan in de Jeugdwet en voor de Wlz de eisen zoals genoemd in Wkkgz. De IGJ houdt toezicht op aanbieders die zowel jeugdhulp als Wlz bieden. In de toetsingskaders die zij gebruiken zijn kwaliteitseisen uit de wetten en ook veldnormen verwerkt en professionals zijn gehouden aan hun professionele standaard. Daarnaast is de kwaliteit van de jeugdhulp een belangrijk thema in de Hervormingsagenda. Er wordt een gezamenlijke werkstructuur ingericht door en voor partners in het jeugdveldom om er onder andere voor te gaan zorgen dat voor het brede veld van de jeugdhulp kwaliteitskaders bestaan die de laatste stand van de kennis weergeven en die gebruikt worden in de praktijk.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 zijn meerdere wetenschappelijke onderzoeken verricht en gepubliceerd, vooral in de Verenigde Staten naar de effecten van ABA bij jongeren. Uit deze onderzoeken blijkt dat deze behandelingen effectief kunnen zijn bij het aanleren van bepaalde vaardigheden en gedrag. Er is ook specifiek onderzoek gedaan naar de Nederlandse context en de behandelingen die in Nederland effectief zijn. Er is echter weinig inzicht op in de (langere termijn) impact van ABA en behandelingen waar elementen van ABA in zitten op jongeren. Hiernaar ga ik een onderzoek uitzetten.
Hoe is het toezicht op deze behandelingen geregeld? Vindt u ook dat het toezicht geïntensiveerd dient te worden en dat inspecties meer moeten doen met meldingen?
De bestuurder van een instelling of organisatie is verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg en behandeling. De IGJ doet geen uitspraken over de (on)wenselijkheid van specifieke behandelmethodes zoals de ABA-methodiek. Het is aan het veld/zorgaanbieders om te bepalen of deze methodiek wenselijk is en te reflecteren op de manier waarop de ABA-methodiek professioneel ingezet kan worden. De IGJ kijkt (op basis van signalen en meldingen) in het toezicht wel naar de deskundigheid van personeel en of ze bevoegd en bekwaam zijn om een gekozen behandelmethode op professionele wijze toe te passen.
Wat is uw reactie op de vraag in de petitie om over te gaan tot een verbod op ABA-behandelingen voor kinderen met autisme?
Ik neem de 450 signalen heel serieus, deze verhalen raken mij. Jongeren moeten zichzelf kunnen zijn en zich uiten zoals zij dat prettig vinden. Een eventuele behandeling moet altijd een vrije keuze zijn, in samenspraak met ouders.
Tegelijkertijd is, zoals ik heb beschreven onder vraag 9, wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze behandelingen. Daarnaast zijn er ook signalen van ouders dat hun kind baat heeft gehad bij een behandeling die van ABA is afgeleid, en stellen professionals dat ervaringen afhankelijk kunnen zijn van de specifieke behandelingen die jongeren ondergaan en de deskundigheid van de professional.
Ik wil recht doen aan al deze signalen en deze beter kunnen duiden. Daarom ga ik onderzoek laten doen naar het effect van behandelingen die afgeleid zijn van ABA op kinderen en jongeren. Ik wil weten of deze behandelingen schadelijke effecten kunnen hebben op jongeren.
Het artikel 'Zorgen om online bedreigingen leerlingen: ’Doet een beetje denken aan de kogelbrief’' |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om online bedreigingen leerlingen: «Doet een beetje denken aan de kogelbrief»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke bedreiging er één teveel is?
Ja. Elke dreiging heeft een grote impact op leerlingen, leraren en ouders. Recent hebben we een groot aantal bedreigingen gezien op meer dan twintig scholen, nog wel in examentijd. Dat is volstrekt onacceptabel. Ook voor daders heeft dit grote impact – het is niet zomaar een grap, maar een daad met grote gevolgen. Het kan zelfs een strafbaar feit zijn.
Hoe vaak komen dit soort bedreigingen voor? Neemt dit aantal toe?
Er is geen landelijk beeld hoe vaak dit soort bedreigingen voorkomt. Daarom is het niet mogelijk hierover een jaarlijks trendbeeld te delen. In het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs kom ik met een meldplicht voor veiligheidsincidenten. Ernstige incidenten, waaronder bedreigingen van deze aard, dienen onder de meldplicht direct aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gemeld te worden. Hiermee zal de inspectie een vollediger beeld krijgen van de problematiek. Daarbij zal ik de vraag betrekken hoe de Kamer periodiek kan worden geïnformeerd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind 2023 naar uw Kamer de sturen.
Kunt u de Kamer jaarlijks informeren over het aantal bedreigingen dat gericht is aan scholen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er voor alle scholen een handelingsprotocol hoe zij het best kunnen handelen bij een online bedreiging aan het adres van de school?
Er zijn handelingsprotocollen en richtlijnen beschikbaar voor scholen. Zo heeft Stichting School en Veiligheid op hun website een stappenplan beschikbaar dat scholen kunnen volgen wanneer zij bedreigingen ontvangen. Daarnaast biedt Stichting School en Veiligheid ook handvatten en tips om preventief op te treden tegen dergelijke bedreigingen.
Welke organisaties hebben een rol om scholen hierbij te helpen?
Naast onderwijspersoneel op de scholen (in het bijzonder zorg-coördinatoren, vertrouwenspersonen en mentoren) zijn er verschillende organisaties met expertise die scholen kunnen helpen. Onderstaand zal ik een selectie van deze organisaties toelichten, waaronder de fases waarin zij scholen kunnen helpen.
Voor preventie kan een school terecht bij Stichting School en Veiligheid. Zij kunnen helpen bij het versterken van het veiligheidsbeleid en bij het opstellen van een protocol. Stichting Halt kan voorlichting geven op scholen en ook spreekuren voor leerlingen organiseren ter preventie van strafbare feiten.
In geval dat er sprake is van een schoolbedreiging is het raadzaam om altijd eerst contact te zoeken met de politie zodat de ernst van de situatie kan worden ingeschat. Vervolgens kan ook advies worden ingewonnen bij het calamiteitenteam van Stichting School en Veiligheid en de Vertrouwensinspecteur (onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs). Wanneer het gaat om strafbare feiten, geeft het Openbaar Ministerie leiding aan het opsporingsonderzoek en kan overgaan tot vervolging van de daders. Voor nazorg kan de school bij mentale of psychische schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland, en daarnaast is er mogelijk een rol voor Stichting Halt voor de dader.
Wat is de rol van het calamiteitenteam van School & Veiligheid hierin? Zijn zij voldoende in staat om scholen te ondersteunen, en zo niet, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij wél afdoende geëquipeerd zijn om hun rol te vervullen?
Stichting School en Veiligheid heeft zowel een adviespunt als een calamiteitenteam. Het adviespunt kan scholen (preventief) adviseren in hoe zij omgaan met dergelijke bedreigingen, mochten deze voorkomen. Het calamiteitenteam is er om bij ingrijpende incidenten, waar het gaat om acute ontregeling voor school en haar medewerkers en leerlingen, advies te geven en ondersteuning te bieden. Deze adviseurs zijn te allen tijde, dus ook in het weekend of laat op de avond, beschikbaar om scholen bij calamiteiten omtrent (sociale) onveiligheid, waaronder ernstige bedreigingen, van gericht en deskundig advies te voorzien. Ik heb geen enkele reden om te veronderstellen dat Stichting School en Veiligheid niet voldoende is geëquipeerd om deze rol te vervullen. Integendeel, ik ben onder de indruk van de professionele manier waarop zij scholen hulp verlenen.
Wordt voor elke bedreiging de politie ingeschakeld door scholen? Indien dit niet zo is, vindt u het wenselijk om dat in het handelingsprotocol op te nemen?
Wanneer er een dreigmail binnenkomt is het altijd verstandig om contact op te nemen met de politie. Zij kunnen de ernst van de dreiging inschatten en de school adviseren over vervolgstappen. Bij zeer ernstige en acute dreigingen kan de school contact opnemen met de meldkamer door 112 te bellen. Bij minder acute bedreigingen kan de school contact opnemen met de contactpersoon bij de politie of via 0900–8844 (wel politie, geen spoed). De meeste scholen doen dit ook al. Ik vind het wenselijk dat scholen dit doen en in hun eigen handelingsprotocol opnemen dat er in dit soort situatie contact wordt opgenomen met de politie. Er is echter niet één handelingsprotocol voor alle scholen. Scholen voeren zelf een veiligheidsbeleid dat is afgestemd op de context en situatie op hun school. Bij twijfel over hoe scholen hun protocollen en veiligheidsbeleid kunnen versterken kan advies worden ingewonnen bij het adviespunt van Stichting School en Veiligheid.
Hoe wordt de afweging gemaakt om tot schoolsluiting over te gaan?
De politie maakt in afstemming met het lokaal gezag en samen met de school een inschatting van de veiligheidsrisico’s en adviseert op basis daarvan om tot sluiting over te gaan of niet. Het komt ook voor dat de schoolleiding vanwege onrust en onveilige gevoelens van medewerkers, leerlingen en ouders al eerder dan het advies van de politie besluit om te sluiten. Scholen houden hierbij rekening met de onrust die ontstaat bij het idee van een dreiging en nemen hun rol om op een passende wijze de rust weer terug te brengen in de school.
In hoeveel van de gevallen worden de daders van dit soort dreigementen gepakt en wat zijn in het algemeen de vervolgstappen?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal verdachten dat specifiek voor dit soort dreigementen wordt aangehouden. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4. Om daders te kunnen achterhalen en mogelijke vervolgstappen te ondernemen, is het van belang dat er een melding of aangifte wordt gedaan bij de politie. De politie kan in dit soort gevallen helpen of een melding of een aangifte meer gepast is bij de situatie. Wanneer het gaat om een bedreiging richting een school, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Wanneer het gaat om een vorm van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak – waaronder onderwijzend personeel – zijn de Eenduidige Landelijke Afspraken van toepassing. Dit zijn afspraken over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. Zo geven de politie en het Openbaar Ministerie onder andere prioriteit aan deze aangiften. Daarnaast is het uitgangspunt dat het openbaar ministerie conform deze afspraken en de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen2 een strafverzwaring van 200% eist.
Wordt de immateriële en materiële schade die een school ten gevolge van een bedreiging en sluiting loopt altijd verhaald op de dader en bij minderjarigen op hun ouders?
Dat is niet bekend, want er bestaat geen alomvattende registratie van verhaalde schade in dergelijke gevallen.
Schade voor de school kan op verschillende manieren worden verhaald. Als de dader bekend is, kan een vordering tot schadevergoeding tussen de school en dader onderling worden afgehandeld, of kan de school zich tot de burgerlijke rechter wenden. Als de school is verzekerd kan de verzekeraar de schade voldoen.
Welke mogelijkheden ziet u om de pakkans te vergroten?
Voor het verhogen van de pakkans is van belang dat leraren of scholen melding of aangifte doen en hierbij geen belemmeringen ervaren. Daarom ligt er ook een belangrijke taak voor de scholen om hun leraren in dit proces bij te staan of om als schoolleiding zelf melding of aangifte te doen. Het is begrijpelijk dat scholen soms twijfelen hoe zij hiermee om moeten gaan. Daarom is het ook goed dat zij advies kunnen inwinnen bij Stichting School en Veiligheid, Stichting Halt en de vertrouwensinspecteur. Zij kunnen de school adviseren over de juiste stappen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vaak jongeren dit soort bedreigingen plegen?
Stichting Halt geeft voorlichting op scholen over de gevolgen van het plegen van strafbare feiten en de groepsdruk die hier vaak bij komt kijken. Zij zijn ook steeds vaker op scholen aanwezig met spreekuren om onderwijsprofessionals te adviseren hoe zij dit gesprek kunnen voeren en met een onveilige groepsprocessen kunnen omgaan. Daarnaast heeft Stichting School en Veiligheid het Niet-pluisinstrument ontwikkeld. Voor dit instrument verwijs ik u naar de website van Stichting School en Veiligheid. Het doel daarvan is om door uitwisseling van informatie een beter beeld te krijgen van individuele leerlingen en de problematiek en risico’s waar zij tegenaan lopen.
Hoe worden ouders en jongeren bewust gemaakt van de consequenties van een schoolbedreiging?
Stichting Halt geeft voorlichting aan leerlingen en onderwijspersoneel over de consequenties van het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast bieden zij ook ondersteuning en handvatten aan onderwijspersoneel en de schoolleiding om het gesprek hierover in de klas en met ouders te voeren. Zo hebben mijn medewerkers in de gesprekken met de scholen die recent in Amsterdam en Utrecht het slachtoffer zijn geworden van bedreigingen begrepen dat zij goed met hun leerlingen in gesprek gaan over de impact en consequenties van dreigingen, niet alleen voor de school, de leerlingen en de docenten, maar ook voor de dader.
Is er voldoende nazorg voor docenten en leerlingen na een schoolbedreiging?
Een schoolbedreiging kan een zware impact hebben op het onderwijspersoneel, ouders en leerlingen. Ook daarom is het belangrijk dat de politie tijdig wordt ingeschakeld. Afhankelijk van de ernst van de bedreiging kan ook contact worden gezocht met Slachtofferhulp Nederland voor nazorg en met Stichting School en Veiligheid voor een juiste afhandeling.
Het artikel 'Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen ongewenst is?
Ja, inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen vind ik onwenselijk, want het kan andere normen en waarden promoten dan ik in Nederland gewenst vind. Inmenging (of heimelijke beïnvloeding) van statelijke actoren kan ook leiden tot een gevoel van onveiligheid om je uit te spreken of bepaalde onderwerpen aan te snijden in het onderwijs. Binnen bepaalde netwerken (o.a. E-Twinning en Erasmus+ programma’s) hebben scholen in Nederland wel goede contacten met scholen in andere landen en waar nodig ook overheden, om leerlingen een ander perspectief en bredere kijk op de wereld aan te bieden.
Wat vindt u ervan dat publiek bekostigd Nederlands onderwijs ook financiering ontvangt van een instituut beheerd door de Chinese overheid?
Het Nederlandse onderwijs ontvangt reguliere bekostiging vanuit de Nederlandse overheid. Aanvullende programma’s om kennis te nemen van een andere cultuur kennen soms support vanuit het betreffende land.
Deze samenwerking kan nooit zo ver gaan dat er inmenging in onze Nederlandse normen en waarden plaatsvindt. De burgerschapsopdracht zoals die in onze wetgeving is opgenomen, moet dit waarborgen.
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Hoeveel Confucius Classrooms zijn er momenteel in Nederland? Neemt dit aantal toe of af?
Het is mij niet bekend hoeveel Confucius Classrooms er nu zijn. In 2019 waren het er 13 of 14.2 De Confuciusinstituten hadden die gegevens in dat jaar nog op het internet staan. Dit aantal lijkt stabiel te blijven, omdat elk Confucius Instituut een bepaald budget heeft voor deze Classrooms en binnen dit budget is plek voor tien scholen. Dat het Haarlemmermeerlyceum nu een Confucius classroom heeft gekregen, betekent waarschijnlijk dat een andere school zich uit dit programma heeft teruggetrokken.
Hoeveel financiele ondersteuning ontvangt een school voor het opzetten van een Confucius Classroom?
Een school ontvangt 10.000 dollar.
Leveren Confuciusinstituten ook lesmateriaal aan scholen of hebben zij op enige andere manier invloed op de inhoud van lessen?
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Zijn er signalen dat, via Confuciusinstituten, op scholen Chinees beleid en Chinese denkbeelden eenzijdig positief belicht of actief gepromoot worden? Hoe houdt u hier zicht op?
Ik heb geen signalen dat het Confucius Instituut invloed heeft op de verspreiding van bepaalde denkbeelden in Nederlandse scholen. Scholen hebben in de dagelijkse praktijk vrijwel geen contact met de Confucius Instituten en voeren gewoon hun eigen lespraktijk uit. Het vak Chinese taal en cultuur wordt daarnaast ook veelal gezien als instrument voor wereldburgerschap en interculturele vaardigheden: door een taal en cultuur te leren die zo ver af staat van je eigen cultuur, leer je ook veel over je eigen referentiekader. Leerlingen leren met een bredere blik naar de wereld te kijken. Verder wordt het onderwijs gegeven door bevoegde docenten Chinees, academisch en eerstegraads geschoold door het ICLON, de lerarenopleiding van de Rijksuniversiteit Leiden.
Zijn er andere manieren bekend waarop buitenlandse overheden invloed uitoefenen op het Nederlandse onderwijs? Bent u bereid dit te onderzoeken voor zover dit het funderend onderwijs betreft?
Nee, dat is niet bekend. Ik heb op dit momenten geen aanleiding om te denken dat er sprake is van bedoelde inmenging. Een onderzoek is nu dan ook niet aan de orde.
Wat gaat u doen om buitenlandse inmenging op Nederlandse scholen te voorkomen?
Het wetsvoorstel Wtmo (Wet transparantie en tegengaan ondermijning maatschappelijke organisaties) en de nota van wijziging waarmee dit wetsvoorstel is aangescherpt liggen inmiddels in uw Kamer. De Wtmo gaat de burgemeester en het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid bieden toe te zien op alle geldstromen, uit binnen- en buitenland, naar maatschappelijke organisaties in Nederland.
Het OM kan op basis van de Wtmo bij de rechter een verzoek indienen om te gelasten dat bepaalde goederen van een maatschappelijke organisatie bevroren worden, indien de organisatie die de democratische rechtsstaat ondermijnt of klaarblijkelijk dreigt te ondermijnen; en het noodzakelijk is om de ondermijning of de gevolgen ervan af te wenden.
Het betreft een organisatiegerichte aanpak, waarbij het gedrag van de organisatie centraal staat en niet de herkomst van de geldstromen.
Kan de onderwijsinspectie controleren op inmenging in het onderwijs door buitenlandse mogendheden? Doet de inspectie dit momenteel al?
De inspectie beoordeelt de onderwijskwaliteit en financiële continuïteit. Wanneer daar ongeregeldheden in gezien worden, dan zal zij daarover rapporteren, kan zij herstelopdrachten geven en zelfs, namens mij, handhavend optreden. Ook kan de inspectie mij informeren over bepaalde ontwikkelingen in het onderwijs.
Kunt u in voldoende mate ingrijpen wanneer buitenlandse inmenging in het onderwijs plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waar kunnen leraren, ouders en leerlingen terecht als zij signalen ontvangen, voorbeelden zien of vermoedens hebben van buitenlandse inmenging in het onderwijs?
Leraren, ouders en leerlingen kunnen met bezwaren en vermoedens in eerste instantie terecht bij het eigen schoolbestuur. Daarnaast kunnen zij dit ook altijd neerleggen bij de medezeggenschapsraad en via de (formele) klachtenregeling die elke school kent. Mocht de school de klacht niet kunnen wegnemen, dan kan de klacht onderzocht worden door een deskundige en onafhankelijke klachtencommissie. Daartoe bestaat o.a. de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (lkc) van stichting Onderwijsgeschillen.
Bent u bekend met de uitspraken van voormalig Minister van Engelshoven, die stelde dat inbedding van Confuciusinstituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit? Deelt u deze analyse ook voor wat betreft het funderend onderwijs?
Daarmee ben ik bekend. Naar aanleiding van het Clingendaelonderzoek «China’s invloed op onderwijs in Nederland»3 adviseerde de vorige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kennisinstellingen in december 2020 om Confuciusinstituten los te koppelen, om (de schijn van) inperking van academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit te voorkomen.
Deze analyse gaat voor de Confucius Classrooms evenwel niet op. Punt van zorg bij de Confuciusinstituten was het ontransparante aansturingsmodel, waarbij het bestuur in gezamenlijkheid door de Nederlandse kennisinstelling met de Chinese overheid gevoerd werd. Hierdoor was de mogelijkheid tot politieke beïnvloeding door China aanwezig. Bij de Classrooms speelt onduidelijke aansturing niet: scholen ontvangen weliswaar geld van het Confucius Instituut, maar bepalen zelf hoe zij het vak Chinese taal en cultuur inrichten en bepalen eigenstandig hoe zij dit geld ten dienste laten zijn aan dit vak.
Is aanscherping van regels nodig om deze buitenlandse inmenging te voorkomen en, zo ja, wanneer komt u hier dan bij de Tweede Kamer op terug?
Er zijn voldoende checks and balances, en er zijn nu geen zorgelijke signalen bij ons bekend. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de regels voor contacten met China in het voortgezet onderwijs aan te scherpen, maar ik hou het thema wel in de gaten.
Het artikel 'Op deze school werden kinderen geslagen. Toch mochten de leerkrachten blijven' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Op deze school werden kinderen geslagen. Toch mochten de leerkrachten blijven» en de documentaire «De Platoschool»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en de documentaire.
Bent u ook geschrokken van deze casus en het feit dat dit slechts twintig jaar geleden gebeurd is?
Ik heb met ontzetting de verhalen van de kinderen en de leerkrachten uit de documentaire aangehoord. Dat er kinderen, soms onder toeziend oog van de hele school, werden geslagen en vernederd is afschuwelijk. En dat zo veel kinderen hierover niets durfden te zeggen omdat ze dachten dat het normaal was, is hartverscheurend. Ik vind het onvoorstelbaar dat dit zo lang heeft kunnen voortduren.
Casussen zoals die in de documentaire naar voren zijn gebracht, moeten we te allen tijde zien te voorkomen. Daarom heeft dit kabinet de veiligheid van leerlingen tot één van zijn speerpunten gemaakt. Onder andere door versterking van het klachtenstelsel, uitbreiding van de monitor sociale veiligheid en aangescherpt toezicht.
Bent u het ermee eens dat onderwijsvrijheid nooit misbruikt mag worden voor excessieve straffen, waaronder lijfstraffen?
Natuurlijk mag het recht van scholen op onderwijsvrijheid nooit misbruikt worden voor excessieve straffen, dit staat buiten kijf. Met artikel 23 van de Grondwet is het recht op onderwijsvrijheid in het leven geroepen om ruimte te bieden aan de diversiteit aan opvattingen die er bestaat over goed onderwijs. Maar deze ruimte is altijd begrensd geweest, allereerst door de democratische rechtsstaat waarin wij leven. Binnen de democratische rechtsstaat is het uitoefenen van geweld bij wet verboden. Scholen kunnen zich dus nooit beroepen op artikel 23 van de Grondwet als legitimatie van geweld.
Ook de burgerschapsopdracht en de wettelijke zorgplicht van scholen voor de veiligheid van onderwijs stellen vandaag de dag grenzen aan de ruimte die scholen hebben om een eigen invulling aan het onderwijs te geven. Dit betekent, onder meer, dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtstaat die zijn gedefinieerd als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit onder kinderen behoren te garanderen en dat scholen zorgdragen voor een veilig schoolklimaat. Scholen die lijfstraffen geven of hun leerlingen vernederen voldoen absoluut niet aan deze opdracht.
Zijn de hedendaagse regels en toezicht op die regels voldoende om dit soort geestelijke en fysieke mishandeling op scholen te voorkomen? Hoe weet u dat?
De wet verplicht besturen te zorgen voor veiligheid op scholen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ziet erop toe dat deze regels naar behoren worden nageleefd, dit doen zij aan de hand van scherpe kaders en processen.
Door een betrokkene bij de Platoschool wordt in de documentaire verklaard dat de inspectie op de hoogte was van de lijfstraffen toen die op de school plaatsvonden en daar nooit iets van gevonden heeft. Dit is niet in lijn met wat de inspectie zelf verklaarde toen de misstanden in 1996 aan het licht kwamen: dat zij nooit met klachten of signalen over lijfstraffen geconfronteerd waren.2
Sinds 1996 zijn de kaders en processen van de inspectie flink aangescherpt. Ook zijn er aanvullende maatregelen getroffen om veiligheid op scholen te kunnen garanderen. In mijn brief aan de Kamer van 18–11 jl. heb ik aangekondigd om dit pakket aan maatregelen ten behoeve van de (sociale) veiligheid op scholen nog verder uit te breiden.3 Dat heeft onder meer betrekking op het versterken van het klachtenstelsel, het uitbreiden van de monitor sociale veiligheid, het uitbreiden van de meldplicht naar seksuele intimidatie en ernstige incidenten en het tijdig ingrijpen door de Inspectie.
Hoe vaak zijn zulke of vergelijkbare excessen alsnog voorgevallen? Is in deze gevallen ook strafrechtelijke vervolging ingesteld?
De inspectie heeft mij laten weten dat er bij de vertrouwensinspecteurs geen vergelijkbare voorvallen bekend zijn of bekend zijn geweest. De inspectie maakt een jaarlijkse rapportage met daarin op hoofdlijnen uitgesplitst de bij de vertrouwensinspecteurs gemelde incidenten. De inspectie is niet (direct) betrokken bij strafrechtelijk vervolging. Slachtoffers van dergelijke praktijken kunnen zelf aangifte doen. Wel kan de inspectie besturen en scholen, maar ook ouders en leerlingen, adviseren over eventuele vervolgstappen.
Navraag leert dat ook bij stichting School & Veiligheid (SSV) sinds hun officiële oprichting in 2014 nooit meldingen zijn binnengekomen van lijfstraffen of andere excessieve straffen.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gebeurt?
Ik beschouw het als een van mijn voornaamste taken om de sociale en fysieke veiligheid van leerlingen en onderwijspersoneel te waarborgen. Een garantie op het voorkomen van dit soort incidenten kan niemand geven. Wel stelt de huidige wetgeving die betrekking heeft op sociale veiligheid de nodige eisen aan besturen en scholen. Het is in die context dat ik in mijn brief aan de Kamer van 18 november 2002 heb aangekondigd om het pakket aan maatregelen ten behoeve van de (sociale) veiligheid op scholen verder uit te breiden.
Deze wetgeving wil ik verder versterken door een wettelijke meldplicht bij ernstige incidenten in te voeren. De meldplicht van besturen wordt zo uitgebreid, waardoor de vertrouwensinspectie bij meer incidenten een rol krijgt en de nodige stappen kan zetten. Onderdeel van het pakket aan maatregelen is ook de versterking van het klachtenstelsel dat dient voor leerlingen, ouders en medewerkers om officieel een klacht in te dienen bij een klachtencommissie. Daarnaast is sinds dit jaar de verplichte jaarlijkse schoolmonitoring rondom sociale veiligheid geïntensiveerd. Ook zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «veiligheid» zwaarder te laten wegen en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder uitgewerkt voor sociale veiligheid. Voor alle nieuwe of herziene maatregelen geldt dat ze, naar verwachting, in 2025 in werking zullen treden.
Leerlingen, studenten en ouders kunnen zich overigens altijd in voorkomende gevallen wenden tot de vertrouwensinspectie. In de onwenselijke situatie dat dit soort incidenten zich alsnog voordoen, reageert de inspectie adequaat en resoluut. Daarnaast roep ik ook onderwijspersoneel en ouders op om actief melding te maken als zij een misstand vermoeden. Zo kan iedereen bijdragen aan een veilige leer- en werkomgeving.
Kan verscherping van toezicht op bijzondere scholen, privéscholen en informeel onderwijs bijdragen aan het voorkomen van excessen?
De wet maakt onderscheid tussen de in de vraag genoemde bijzondere scholen enerzijds en privé en particuliere scholen en informeel onderwijs anderzijds. Bijzonder onderwijs is bekostigd onderwijs en daar geldt hetzelfde wettelijke kader en toezicht als in het openbaar onderwijs. Voor privé en particuliere scholen, ook wel niet-bekostigd onderwijs genoemd, geldt een beperkt wettelijk kader. De zorgplicht voor de veiligheid valt wel binnen dat wettelijke kader. Aan informeel onderwijs worden momenteel nog geen eisen gesteld.
Ik ben ervan overtuigd dat vrijwel iedereen die bij het onderwijs betrokken is het beste voorheeft met de leerlingen. Tegelijkertijd kunnen er zich excessen voordoen. Het voorkomen daarvan begint met een goed en breed gedragen veiligheidsbeleid op school, goede interne meldstructuren en een aanspreekcultuur tussen onderwijspersoneel onderling.
Extern toezicht door de inspectie is het sluitstuk hiervan. Daarom is, naast de eerder aangekondigde maatregelen, ook het intensiveren van toezicht onderdeel van de maatregelen ten behoeve van sociale veiligheid op reguliere scholen, waar ook bijzondere scholen en particuliere scholen onder vallen.
Voor informeel onderwijs heeft de inspectie vooralsnog geen bevoegdheid om toezicht te houden. Dit wringt: ook binnen het informeel onderwijs kunnen zich immers excessen voordoen en ook binnen het informeel onderwijs moeten we dit willen voorkomen. Daarom heb ik in mijn brief aan de Kamer van 18–11 jl. aangekondigd om aan de slag te gaan met een wetsvoorstel dat signaalgericht toezicht van de inspectie op informeel onderwijs mogelijk maakt. De contouren van het wetsvoorstel zullen halverwege 2023 aan de Kamer worden voorgelegd.
Is aanscherping van regels nodig om dit soort excessen te voorkomen? En is dit mogelijk binnen het Nederlandse stelsel van onderwijsvrijheid?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden al aangaf, wordt er op dit moment veel gedaan aan de aanscherping van maatregelen ten behoeve van het voorkomen van excessen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Voorlopig ga ik ervan uit dat de gemaakte aanscherpingen voldoende zijn om zo’n omgeving te garanderen en om excessen op het gebied van fysieke en sociale veiligheid te voorkomen. Maar ik blijf hier scherp op. Mocht op den duur blijken dat scholen meer duidelijkheid nodig hebben dan zal ik niet aarzelen om dit in gang te zetten.
Het artikel 'Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren' |
|
Mariëlle Paul (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren» en wat is uw reactie op het artikel?1
Ja. Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de schade aan schoolgebouwen per jaar door jeugdvandalisme?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de omvang van schade aan schoolgebouwen.
Hoe vaak kan de schade worden verhaald op de daders en hun ouders?
Dat is niet bekend, want er bestaat geen alomvattende registratie van verhaalde schade in dergelijke gevallen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. Een vordering tot schadevergoeding kan tussen twee partijen onderling worden afgehandeld. Komen partijen er onderling niet uit, dan kunnen zij zich tot de burgerlijke rechter wenden. Als ouders zijn verzekerd zal de verzekeraar de schade voldoen. Het Verbond van Verzekeraars houdt niet bij hoe vaak ouders schade claimen die is veroorzaakt door hun kinderen. Ook de Rechtspraak houdt geen cijfers bij van aantallen dan wel uitkomsten van procedures bij de burgerlijke rechter die zien op de aansprakelijkheid bij geleden schade in dergelijke gevallen.
Wat doet u om schade vaker te verhalen op jongeren en ook ouders vaker aansprakelijk te stellen voor geleden schade?
Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning naar het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind. Daarin wordt nader ingegaan op de mogelijkheid tot uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid.2
Hoe vaak worden de daders veroordeeld voor vandalisme?
De Raad voor de Rechtspraak hanteert vernieling van schoolgebouwen niet als afzonderlijke registratiecategorie. Er zijn daarom geen cijfers beschikbaar over het aantal veroordelingen voor vandalisme in het kader van vernieling aan schoolgebouwen.
Hoe vaak worden daders van jeugdvandalisme doorverwezen naar Halt?
Bij Halt wordt de registratiecategorie «vernieling» gehanteerd voor jongeren die in dat kader worden doorverwezen. Hierover zijn de volgende cijfers bekend.
694
788
681
392
333
Welke maatregelen treft u om deze jeugdvandalen aan te pakken?
Bij de aanpak van jeugdvandalisme wordt in eerste instantie ingezet op opsporing voor stafrechtelijke aanpak van daders. Daarnaast is er de mogelijkheid voor gedupeerden van een onrechtmatige daad om daders civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. Daders vanaf 14 jaar kunnen op deze wijze aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade. Bij daders tot en met 15 jaar kunnen ook de ouders aansprakelijk gesteld worden.
Is er landelijk beleid voor scholen voor de aanpak van vandalisme? Zo ja, hoe worden ouders, scholen en buurtbewoners hierbij betrokken?
Scholen kunnen een preventietraining aanvragen bij Bureau Halt. Naast voorlichtingen aan leerlingen organiseert Halt ook ouderbijeenkomsten waarin ouders inzicht wordt gegeven over het gedrag van jongeren.
Daarnaast wordt zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 voor de aanpak van jeugdvandalisme ingezet op opsporing voor strafrechtelijke aanpak van daders en loopt zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 een verkenning naar de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind.
Deelt u de mening dat kinderen ook na schooltijd veilig moeten kunnen spelen op schoolpleinen?
Ja. Een schoolplein moet een prettige en veilige plek zijn voor kinderen om te spelen. Er zijn echter schoolpleinen die niet kunnen worden afgesloten en/of onderdeel zijn van de openbare ruimte. Als het spelen op deze schoolpleinen buiten schooltijden plaatsvindt, bijvoorbeeld in het weekeind, zal dat buiten toezicht van de school gebeuren.
Deelt u de mening dat cameratoezicht op schoolpleinen de veiligheid van kinderen kan vergroten?
Cameratoezicht kan meerdere doelen dienen. Zo kunnen camera’s op een openbare plaats of andere daartoe aangewezen plaats op grond van artikel 151c van de Gemeentewet door de burgemeester worden ingezet indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Particulieren en bedrijven kunnen camera’s inzetten voor de beveiliging van goederen, gebouwen of personen. Sommige camera’s worden (op bepaalde momenten) direct uitgekeken en hebben een toezichtfunctie. Andere camera’s worden alleen achteraf of slechts na een incident uitgekeken.
Voor een (preventieve) aanpak van vandalisme en voor het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van leerlingen of bewoners in de buurt, kan een deel van de oplossing worden gezocht in het plaatsen van camera’s, maar dit zal altijd onderdeel zijn van een breder pakket aan maatregelen. Naast eventuele camera’s en hekwerk kunnen namelijk ook andere maatregelen een goed preventief alternatief bieden. Denk hiervoor aan het realiseren van alternatieve ontmoetingsplekken voor jongeren, groen en verlichting slim op elkaar afstemmen, zichtlijnen zo lang mogelijk maken en open houden in combinatie met het creëren van levendigheid in de omgeving voor meer sociale controle.
Kunt u toezeggen dat u in gesprek gaat met scholen en gemeenten om cameratoezicht op schoolpleinen te stimuleren?
Om vandalisme of onveiligheid(sgevoelens) op schoolpleinen aan te pakken is het belangrijk, en vooral aan scholen en de betreffende gemeente zelf, om samen met betrokken partijen de veiligheidsrisico’s van een locatie in kaart te brengen en oplossingen te ontwikkelen om deze risico’s verkleinen. Zij moeten hierin een eigen afweging maken. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid afgelopen januari een vernieuwde veiligheidseffectrapportage gepubliceerd die dit proces faciliteert.3 Het tijdig inzetten van dit instrument draagt bij aan de aanpak van criminaliteit en overlast in de omgeving en bij het voorkomen van onveiligheidsgevoelens van bewoners in een gebied.
Deelt u de mening dat het wenselijk is – in lijn met de initiatiefnota over de aanwas van jongeren in de criminaliteit «opvoeden die handel»2- de wettelijke aansprakelijkheid van ouders uit te breiden, juist in de context van de situatie die wordt geschetst in het artikel? Kunt u dit antwoord toelichten?
Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning naar het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind. Daarin wordt nader ingegaan op de mogelijkheid tot uitbreiding van de ouderaansprakelijkheid.5
De brandbrief van een basisschool die voltijdonderwijs voor hoogbegaafde kinderen aanbiedt |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van een basisschool die voltijdonderwijs voor hoogbegaafde kinderen aanbiedt?1
Ja.
Kunt u reageren op deze brief en uw reactie ook naar de Kamer sturen?
Ik ben in gesprek met de schrijvers van de brandbrief. Met de beantwoording van deze Kamervragen informeer ik uw Kamer.
Wat vindt u ervan dat voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs opnieuw voor meer leerlingen onbereikbaar lijkt te worden?
Het is schrijnend wanneer kinderen niet de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Het is daarom de taak van samenwerkingsverbanden om een passend en dekkend aanbod te organiseren voor alle leerlingen, dus ook die in het gehele begaafdheidsspectrum, dat aansluit op de onderwijs- en ondersteuningsbehoeftes van leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier toezicht op. Eind vorig jaar heb ik in de Kamerbrief over hoogbegaafdheid tien maatregelen aangekondigd om hier meer werk van te maken.2
Ik zie in de praktijk dat voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs een passende oplossing kan zijn die aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte van leerlingen in het begaafdheidsspectrum. Ik zie ook voorbeelden waarbij er passend onderwijs geboden wordt op een andere manier, bijvoorbeeld via begaafdheidsprofielscholen of scholen die gepersonaliseerde leerlijnen vormgeven. Ik zie dan ook dat er behoefte is aan diversiteit in wat er geboden wordt binnen een samenwerkingsverband en de maatregelen die ik neem zijn daar op gericht.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat «inclusief onderwijs» leidt tot het afschalen van passende onderwijsvoorzieningen zoals voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs?
Het is onwenselijk om passende onderwijsvoorzieningen af te schalen als hier in de regio wel behoefte aan is en hier geen goed alternatief voor komt. Het is aan samenwerkingsverbanden om een passend en dekkend aanbod te bieden in het belang van de ontwikkeling van de leerlingen. Voor een grote groep (hoog)begaafde leerlingen is het goed mogelijk om binnen het reguliere onderwijs voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden met ruimte om aanvullend dingen in en buiten de klas te doen. Voor anderen is echter meer nodig, zoals het bieden van een voltijd hoogbegaafdheidsaanbod.
In de Kamerbrief over hoogbegaafdheid van december 2022 heb ik aangegeven dat het doel van inclusief onderwijs is dat leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoefte vaker samen en dichtbij, en zoveel mogelijk naar dezelfde school kunnen. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor het bieden van voldoende passende onderwijsvoorzieningen voor het gehele begaafdheidsspectrum. Het toewerken naar inclusief onderwijs staat dit niet in de weg en leidt dus niet automatisch tot het afschalen van passende onderwijsvoorzieningen. Wel vind ik het voorwaardelijk dat er verbinding wordt gezocht met het reguliere onderwijs.
Wat vindt u ervan dat scholen geen leerlingen uit andere samenwerkingsverbanden accepteren, omdat zij daar geen financiering voor krijgen? Zijn er oplossingen voor dit probleem?
Allereerst vind ik het belangrijk dat ook (hoog)begaafde leerlingen zo dicht mogelijk bij huis goed onderwijs krijgen. Samenwerkingsverbanden moeten dus werken aan een passend en dekkend aanbod binnen hun regio. Zij krijgen hiervoor de benodigde financiering via de lumpsumbekostiging en kunnen aanspraak maken op de nieuwe subsidieregeling als er meer financiële middelen nodig zijn.
Als een leerling toch naar een ander samenwerkingsverband moet voor een passend aanbod en de leerling wordt ingeschreven op een school binnen dat samenwerkingsverband, krijgen de school en het samenwerkingsverband via de lumpsumbekostiging middelen toegewezen voor het uitvoeren van hun taken. De lumpsum wordt onder andere gebaseerd op het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op schoolbesturen die onder het samenwerkingsverband vallen. Als een leerling wisselt van school buiten het samenwerkingsverband betekent dit dat de lumpsum van het samenwerkingsverband waar de leerling naar toegaat toeneemt en automatisch de lumpsum van het samenwerkingsverband waar de leerling is vertrokken afneemt.
Samenwerkingsverbanden kunnen onderling afspraken maken als een leerling (deels) onderwijs volgt op een school in een ander samenwerkingsverband. Deze afspraken kunnen ook gaan over de financiering.
Hoe beoordeelt u de waarde van preventief voltijd hoofbegaafdheidsonderwijs?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Maakt de genoemde school gebruik van de subsidieregeling voor hoogbegaafde leerlingen?
De middelen van de subsidieregeling «begaafde leerlingen in po en vo» worden aan samenwerkingsverbanden verstrekt, die deze naar inzicht in de regio besteden om een passend en dekkend aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen te organiseren. Het samenwerkingsverband maakt wel gebruik van de subsidieregeling. Het is mij niet bekend of de genoemde school daarvoor ook middelen ontvangt van het betreffende samenwerkingsverband.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat leerlingen uit de samenwerkingsverbanden, genoemd in voornoemde brief, thuis komen te zitten?
In de Kamerbrief over hoogbegaafdheid heb ik – zoals hierboven al aangegeven – een pakket van 10 maatregelen aangekondigd die moeten bijdragen aan een beter passend en dekkend aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen. Ik heb een nieuwe subsidieregeling aangekondigd om samenwerkingsverbanden hierbij te ondersteunen. In deze subsidieregeling wordt ook gerichter aandacht gevraagd voor (hoog)begaafde kinderen die (dreigen) niet naar school te gaan, door samenwerkingsverbanden bij de aanvraag een analyse te laten maken van het huidige aanbod in de regio en hoe passend en dekkend dit is.
Daarnaast komt er door het aangenomen amendement van Paul en Van Meenen € 9,5 miljoen incidenteel in 2023 beschikbaar om voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen te versterken.3 Het betreffende samenwerkingsverband kan gebruik maken van deze middelen om de voltijd hoogbegaafdheidsvoorziening te borgen en versterken. Daarbij wordt verwacht dat samenwerkingsverbanden de middelen voor een gelijkwaardig percentage co-financieren en dat er wordt toegewerkt naar een subsidieregeling waarin het voltijds hoogbegaafdheidsonderwijs, als onderdeel van een passend en dekkend aanbod, wordt geborgd en versterkt. In deze subsidieregeling nemen we op dat er aandacht moet zijn voor het borgen en versterken het aanbod van voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs.
Het samenwerkingsverband, en daarmee de scholen waar deze leerlingen staan ingeschreven, is verantwoordelijk voor het bieden van een passend en dekkend aanbod en zij zijn ook bezig dit te realiseren. Zij hebben gebruik gemaakt van de huidige subsidieregeling, waarin zij dit aanbod hebben kunnen versterken. In 2023 kunnen zij wederom gebruik maken van de nieuwe subsidieregeling om te voorzien in de ontwikkelingsbehoeften van deze leerlingen, waarin zoals eerder benoemd extra geld beschikbaar is specifiek voor voltijds begaafdheidsonderwijs.
Op dit moment ben ik in gesprek met de betrokken partijen van de brandbrief om te zoeken naar een passende oplossing.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen twee weken beantwoorden, in ieder geval voor het commissiedebat over passend onderwijs op 5 april 2023?
Ja.
Kunstmatige intelligentie in het onderwijs |
|
Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ChatGPT glipt langs docenten: «Ik gebruik het om snel huiswerk te maken»»1?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat kunstmatige intelligentie als systeemtechnologie een ingrijpend effect heeft en gaat hebben op het onderwijs?
Ja, wij delen de mening dat artificiële intelligentie (AI) als systeemtechnologie belangrijke gevolgen op het onderwijs kan hebben.
Welke kansen en risico's voor scholen ziet u door het toegankelijker en geavanceerder worden van kunstmatige intelligentie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen om het onderwijs door middel van kunstmatige intelligentie te verrijken optimaal worden benut, terwijl de risico’s en valkuilen adequaat worden getackeld?
De opkomst van AI is een gegeven en heeft impact op de maatschappij en het onderwijs. AI kan het onderwijs verbeteren door het leren motiverender en meer op maat te maken en docenten te ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er risico’s en kan de inzet van AI bijvoorbeeld door biases leiden tot grotere verschillen tussen groepen leerlingen en studenten waardoor groepen leerlingen en studenten onterecht benadeeld kunnen worden.2 De ontwikkeling van AI zal een aanpassing vragen van docenten en leerlingen en studenten om goed met intelligente technologieën in het onderwijs om te gaan.
De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen niet te beoordelen op het eindproduct maar op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te laten maken met pen en papier. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Aanvullend faciliteren wij een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij substantieel in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zijn schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte van de risico's van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren naast de kansen ook voldoende op de hoogte zijn van de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt de ontwikkeling van AI om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Op welke manier passen scholen zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en leerlingen hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Zie het antwoord op vraag 3.
Aanvullend is het belangrijk dat scholieren, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Dit vraagt ook iets van docenten op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
Wordt er al onderzoek gedaan naar de manier waarop kunstmatige intelligentie het onderwijs gaat veranderen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit in gang te zetten?
Ja, binnen het Nationaal Onderwijslab AI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van intelligente technologieën in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van intelligente technologie. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten, leraren en docenten digitaal geletterd zijn en intelligente technologie zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van intelligente technologie worden ontwikkeld.
Bent u bekend met hat artikel «ChatGPT te lijf met pen en papier»2?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Op welke manier passen onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en studenten hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Mbo-, hbo- en wo-instellingen zetten AI al in voor bijvoorbeeld het optimaliseren van onderwijsprocessen en het vindbaar maken van leermaterialen. Met de komst van ChatGPT kunnen ook studenten en docenten gebruik maken van dergelijke technologie, om bijvoorbeeld het leerproces te verbeteren. Ten slotte zijn er gevallen bekend dat studenten ChatGPT gebruiken om fraude te plegen.
Docenten en opleidingen zijn als eerste aan zet om in te spelen op de toepassing van ChatGPT, alsook andere vormen van generatieve AI. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3, kunnen docenten de onderwijsvorm aanpassen, waardoor de inzet van ChatGPT minder gevolgen heeft op het leerproces. Docenten worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die hun kennis delen in de vorm van webinars en artikelen.
Voor de opleidingen geldt dat zij moeten inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Doordat opleidingen de opleidingscurricula steeds vernieuwen, kunnen studenten binnen de opleidingen de benodigde en relevante (AI-) vaardigheden verwerven.
OCW ziet haar rol vooral als verbinder en facilitator. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Digitaliseringsimpuls Onderwijs, investeert het kabinet in digitalisering in het mbo, hbo en wo. Onderdeel van het netgenoemde programma zijn de Centers for Teaching and Learning (CTL), die ervoor zorgt dat de nationale ICT-voorzieningen en kennis beschikbaar is voor docenten en lerenden, op een manier die past bij de eigen context, structuur en cultuur van de opleiding en instelling. Hierbij is ook aandacht voor technologieën zoals AI. Deze CTL dragen dus bij aan kennisdeling waardoor docenten ondersteund worden in hun werk.
Daarnaast biedt OCW een eenmalige subsidie aan de werkgroep Onderwijs van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Met deze subsidie wordt gewerkt aan concrete AI-pilots die bijdragen aan beter onderwijs voor leerlingen en studenten en meer ondersteuning voor docenten.
Is voldoende expertise over kunstmatige intelligentie aanwezig op het ministerie en breder binnen de rijksoverheid? Zo ja, op welke manieren ondersteunt u scholen en andere onderwijspartijen? Zo nee, hoe gaat u dat in de (nabije) toekomst alsnog doen?
Binnen de rijksoverheid is expertise aanwezig om de genoemde ondersteuning aan scholen te faciliteren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Opgave AI: de nieuwe systeemtechnologie» van 7 oktober 2022 wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in kennisontwikkeling voor management en medewerkers op het gebied van kunstmatige intelligentie. Op dit moment is voor Rijksambtenaren een up-to-date aanbod aan opleidingen op het gebied van kunstmatige intelligentie beschikbaar, zowel voor beginners als voor gevorderden. De Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) geeft in 2023 extra aandacht aan dit aanbod en biedt ook de mogelijkheid AI-opleidingen op maat te ontwikkelen, passend bij de context van de verschillende onderdelen van de rijksoverheid.
Voor de wijze waarop het Ministerie van OCW het onderwijs ondersteunt, verwijzen wij u graag naar de beantwoording van de vragen 3, 4, 5, 6 en 8.
Hoe zorgt u ervoor dat u onderwijsinstellingen in het gehele onderwijs voldoende kunt ondersteunen als het gaat om omgang met kunstmatige intelligentie?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de kennis in de samenleving, en dus ook in het onderwijs over AI moet worden vergroot, zoals ook de WRR adviseert en dat de nationale AI cursus hier een mooi instrument voor kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel mensen hebben de gratis AI cursus gedaan en wat kan er nog gebeuren om deze meer bekendheid te geven?3
Ja, het is van groot belang dat de kennis over AI in de samenleving en in het onderwijs wordt vergroot. Dat wordt op verschillende manieren gedaan, zoals het ontwikkelen van verantwoorde AI-innovaties in het primair en voortgezet onderwijs door het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI).
Ook de nationale AI cursus draagt bij aan bewustwording en kennisoverdracht bij burgers en professionals te vergroten. Daarvoor hebben zich tot nu toe 364.000 mensen aangemeld.
Daarnaast zijn er ook sectorspecifieke AI cursussen via de Nederlandse AI Coalitie gekomen voor o.a. zorg, energie en onderwijs, met een bereik van 50.000 mensen tot nu toe. Door de komst van ChatGPT is er een grote stijging in deelnemers van de AI cursus voor het onderwijs geweest. De komende tijd wordt de AI cursusaanpak doorontwikkeld en wordt ingezet op bredere bekendheid, o.a. via de inzet van de Nederlandse AI Coalitie en haar partners, zowel online als via events.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse AI-coalitie over kansen en risico’s van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Ja, we zijn reeds in gesprek met de NLAIC. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 subsidieert OCW de werkgroep Onderwijs van de NLAIC. Ook zijn de ministeries van OCW en van EZK en deze werkgroep nauw betrokken bij de realisatie van het nieuwe innovatielab NOLAI. Het kabinet investeert € 80 mln uit het Groeifonds in NOLAI om samen met onderwijspartijen op AI gebaseerde lesmaterialen voor het onderwijs te ontwikkelen, die verantwoord en veilig zijn.
Het bericht ‘Helft van scholen aan nieuwbouw of renovatie toe, extra geld onzeker’ |
|
Peter de Groot (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Helft van scholen aan nieuwbouw of renovatie toe, extra geld onzeker»?1
Ja.
Herkent u de cijfers uit het artikel dat bijna de helft van de Nederlandse scholen, ruim 4600 basis- en middelbare scholen, toe is aan renovatie of nieuwbouw? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er geen totaalbeeld. Om die reden brengen wij, in beeld wat de kwaliteit van schoolgebouwen op dit moment is. Dit was ook een van de adviezen uit het Interdepartementaal BeleidsOnderzoek (IBO). Ik heb u daarover geïnformeerd in de Kamerbrief van 23 november jl.2. Op basis van de voorlopige resultaten blijkt dat 45% van de schoolgebouwen voor 1978 is gebouwd en dus hoogstwaarschijnlijk aan renovatie of vervanging toe is. In het eerste kwartaal van 2023 zal ik u informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Deelt u de mening dat elke school een gezonde en veilige omgeving moet zijn voor de kinderen en de medewerkers? Zo ja, wat gaat u eraan doen om het proces van renovatie en nieuwebouw van scholen te versnellen, en wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Ik vind dat elke school een gezonde en veilig omgeving moet zijn voor kinderen en onderwijspersoneel. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, schoolbesturen en het Rijk. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk voor nieuwbouw en renovatie, schoolbesturen voor het onderhoud en exploitatie. Het Rijk draagt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs in het algemeen. Hierbij zijn verschillende verantwoordelijkheden belegd bij zes verschillende ministeries. In de Kamerbrief update aanpak verouderde schoolgebouwen (van 23 november jl.) heb ik mijn acties om te zorgen voor een versnelde aanpak van verouderde schoolgebouwen uiteengezet. Dit zijn:
Zoals ook toegelicht in het commissiedebat van 1 december jl. over onderwijshuisvesting, wil ik op basis van de nog te verschijnen aanbevelingen van de Taskforce Financiering zo snel mogelijk starten met een reactie op de motie inzake het revolverend fonds en een programmatische aanpak. Deze aanpak wil ik in gezamenlijkheid doen met gemeenten, schoolbesturen, het Ministerie van BZK en EZK, PO-Raad, VO-raad, VNG en samenwerkingspartners zoals Ruimte-OK.
Zoals toegezegd in het commissiedebat, zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 nader informeren over de uitkomsten van de Taskforce Financiering en het eventuele vervolg daarop.
Heeft u inzicht in wat het effect van slechte schoolgebouwen is op leerprestaties?
Er zijn diverse onderzoeken die aantonen dat het binnenklimaat een direct effect heeft op de leerprestaties van kinderen en het ziekteverzuim van leerlingen en leraren. Deze onderzoeken zijn ook in het IBO genoemd. Het gaat bij binnenklimaat onder andere om daglicht, vocht, geluid, fijnstof, temperatuur en luchtkwaliteit.
Uit onderzoek is onder meer gebleken: wanneer binnenklimaat, inclusief ventilatie van schoolgebouwen niet op orde is, heeft dit gevolgen voor de leerprestaties van leerlingen en de gezondheid van leerlingen en onderwijspersoneel.3 Een ander onderzoek stelt dat gecombineerde effecten in het binnenklimaat de leerprestatie van leerlingen met 30% vermindert.4 Een onderzoek uit 2011 stelt dat de verhoging van de hoeveelheid ventilatie met 1 liter per seconde per leerling, de slagingspercentages met 3% doet stijgen.5 De resultaten van deze onderzoeken zijn zorgwekkend. Dit is onder andere ook de reden om maatregelen te nemen. Hier zet ik sinds mijn aantreden al stevig op in.
Welke verklaringen heeft u voor het feit dat scholen verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van hun gebouwen en gemeenten de renovatie of nieuwbouw moeten betalen, maar dat dit in de praktijk vaak misloopt?
Gemeenten ontvangen de middelen voor onderwijshuisvesting vanuit de algemene uitkering van het gemeentefonds. De middelen zijn niet geoormerkt: gemeenten hebben de vrijheid eigen beleidsdoelstellingen te formuleren binnen het totaal aan beleidsvelden waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Schoolbesturen worden bekostigd via de lumpsum vanuit het Ministerie van OCW, ook voor hun onderhoud en exploitatie. Ook voor hen geldt dat zij de hoogte van de uitgaven voor onderhoud zelfstandig vast kunnen stellen in samenhang met de uitgaven voor andere taken waar schoolbesturen voor verantwoordelijk zijn.
In de huidige verdeling van de verantwoordelijkheden tussen gemeenten en schoolbesturen is daarmee sprake van een zogenaamde «split incentive». Een oplossing hiervoor kan een «total-cost-of-ownership» benadering zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van bouw, onderhoud en exploitaties over de gehele gebruiksduur van het schoolgebouw.
Daarnaast is het investeringsverbod in het primair onderwijs een obstakel. Schoolbesturen mogen niet investeren in nieuwbouw of uitbreiding van een gebouw, zodat er geen onderwijsgeld in stenen gaat zitten. Soms willen scholen echter graag investeren in tussentijdse verbeteringen, bijvoorbeeld in het kader van onderwijsontwikkelingen of duurzaamheidsmaatregelen.
Zowel de TCO-benadering als het in beginsel opheffen van het investeringsverbod krijgen een plaats in het reeds aangekondigde wetsvoorstel.
Deelt u de mening dat een publiek-private samenwerking een uitkomst kan zijn om goede huisvesting te realiseren? Zo ja, hoe wilt u dit gaan stimuleren?
Op dit moment brengt de taskforce financiering in beeld welke mogelijkheden voor publiek-private samenwerking er zijn voor de opgave onderwijshuisvesting, welke randvoorwaarden daarbij nog ingevuld moeten worden voor financiers en welke randvoorwaarden scholen en gemeenten stellen aan de voorstellen van financieringsmogelijkheden. Zoals toegezegd in het commissiedebat ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 de beleidsreactie op de eindrapportage van de Taskforce financiën en een appreciatie van de motie van Van Meenen6 inzake het revolverend fonds voor de onderwijshuisvesting.
Deelt u de mening dat een revolverend fonds kan bijdragen aan nieuwbouw en renovatie van schoolgebouwen?
Ik ga de mogelijkheid van een revolverend fonds verkennen. Het is van belang om financieringsvormen die kunnen bijdragen aan het oplossen van de problematiek rondom onderwijshuisvesting te onderzoeken. De eindrapportage van de taskforce biedt mogelijk aanknopingspunten die een bijdrage kunnen leveren aan deze verkenning. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023.
Waarom is er decennialang te weinig in schoolgebouwen geïnvesteerd? Is dit alleen het gevolg van te weinig geld?
Onvoldoende middelen is niet de enige verklaring voor achterblijvende investeringen in schoolgebouwen. Projecten komen ook niet altijd snel van de grond door gebrek aan de benodigde uitvoeringscapaciteit bij gemeenten en schoolbesturen, maar ook bij marktpartijen. Besluitvormingsprocessen bij gemeenten nemen veel tijd in beslag en kunnen doorkruist worden door projecten met hogere prioriteiten.
Wat is nodig om ervoor te zorgen dat tijdig en snel geld wordt geïnvesteerd in de renovatie en nieuwbouw van schoolgebouwen?
Het is belangrijk dat elke partij daarbij zijn rol pakt. Ik wil partijen daar graag bij ondersteunen. Samen met de PO-Raad, VO-raad en VNG ga ik aan de slag met een programmatische aanpak. Hierin worden projecten gebundeld aanbesteed en werken we met standaardisatie van processen aan vraag- en aanbodzijde. Dit kan leiden tot een versnelling en verbetering van de kwaliteit. Daarnaast passen we de wetgeving aan, waarbij de rolverdeling tussen schoolbesturen en gemeenten o.a. omtrent onderhoud en exploitatie van schoolgebouwen duidelijker wordt vastgelegd. Ook kijken we naar mogelijkheden om scholen en gemeenten financieel te ondersteunen. Daarbij heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening via de provincies een Ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed ingericht, waarvan schoolbesturen en gemeenten met een kleinere portefeuille van onderwijsgebouwen gebruik kunnen maken.
Heeft het manifest «Voor goed onderwijs hebben wij goede schoolgebouwen nodig» u bereikt? Zo ja, hoe waardeert u het manifest?2
Ja, ik ken het manifest. Ik waardeer de bevlogenheid en betrokkenheid van zoveel partijen uit het veld. Alleen samen met deze partijen kunnen we ervoor zorgen dat we versneld werk maken van de verouderde voorraad.
Kunt u uiteenzetten hoe u uitvoering gaat geven aan het manifest en wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
In mijn Kamerbrief van 23 november jl. en in antwoord op de vragen hierboven heb ik reeds aangegeven welke acties ik voornemens ben uit te voeren om de onderwijshuisvesting te verbeteren en de verouderde voorraad aan te pakken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dat heb ik hierbij gedaan.
Het initiatief ‘Agora Underground’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Roermondse initiatief «Agora Underground» om een digitale school te beginnen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van dit initiatief waarbij wordt gepoogd om onderwijs te bieden aan duizenden thuiszittende leerlingen? Deelt u de mening dat we om het beoogde doel van nul thuiszitters te realiseren, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, alle passende middelen moeten inzetten, waaronder ook de «digitale school»?
Digitaal afstandsonderwijs ziet het kabinet als een kansrijk middel om te zorgen dat kinderen toch een doorlopende ontwikkellijn kunnen hebben als ze niet (volledig) fysiek naar school kunnen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters terug naar 0 wordt gebracht door elk kind een vorm van onderwijs te geven, onder meer door het vormgeven van een Digitale School. Ieder kind heeft recht op passend fysiek onderwijs. Digitaal afstandsonderwijs kan aan de orde zijn voor leerlingen voor wie uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat (geheel of gedeeltelijk) afstandsonderwijs noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken is. Daarbij zal terugkeer naar fysiek onderwijs het perspectief zijn. Over de uitwerking van de Digitale School bent u geïnformeerd in de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20222 en het schriftelijk overleg3 dat daarover met uw Kamer is gevoerd.
Wat vindt u er in dat licht van dat de Inspectie van het Onderwijs heeft moeten concluderen dat de digitale school niet voldoet aan de Leerplichtwet en hoe verenigt u deze zienswijze met uw eigen voornemen om «good practices» uit de coronaperiode, bijvoorbeeld op het vlak van online onderwijs, voort te zetten voor de leerlingen die hier aantoonbaar baat bij hebben?
De Inspectie kijkt op welwillende en constructieve wijze naar initiatieven die bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bij Agora Underground is echter gebleken dat de onderwijskwaliteit en de begeleiding van leerlingen niet voldoen aan de wet waardoor de basiskwaliteit van het onderwijs tekort schiet.
Daarnaast constateert de Inspectie dat er geen sprake is van geregeld schoolbezoek, een vereiste uit de Leerplichtwet. Het rapport is gepubliceerd op de website van de Inspectie, www.onderwijsinspectie.nl.4
De vereiste van geregeld schoolbezoek raakt aan digitaal afstandsonderwijs in algemene zin. Ik kijk, zoals aangekondigd in bovengenoemde Kamerbrief, welke knelpunten in wet- en regelgeving moeten worden weggenomen om digitaal afstandsonderwijs als volledige voorziening mogelijk te maken. Vooruitlopend daarop kijk ik, ook in overleg met de Inspectie, hoe binnen de ruimte die de wet al biedt innovatie en maatwerk beter mogelijk kan worden gemaakt. «Good practices» van digitaal afstandsonderwijs uit de coronaperiode zijn inmiddels ontsloten door Stichting Kennisnet, via www.lesopafstand.nl. Op deze website zijn bestaande initiatieven en praktijkvoorbeelden verzameld en staat aanvullend lesmateriaal dat voor scholen kan dienen als inspiratie voor het inrichten van digitaal afstandsonderwijs voor thuiszitters.
Welke stappen neemt u om de circa vijftienduizend thuiszitters onderwijs te bieden en op welke termijn bent u voornemens om de digitale school, zoals omschreven in het coalitieakkoord en in uw brief van juli 20222, hier actief in te zetten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van deze ontwikkelingen?
In de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20226 heb ik met u gedeeld op welke wijze ik de digitale school als voorziening verder uitwerk. Digitaal afstandsonderwijs als volledige digitale voorziening vereist een zorgvuldige afweging op vele fundamentele vraagstukken zoals kwaliteit en toezicht. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar 2023 over de stand van zaken van het onderzoek. Nu al kunnen scholen gebruik maken van lesopafstand.nl, dat door Stichting Kennisnet is gecreëerd in de coronaperiode en momenteel wordt doorontwikkeld.
Bent u zich ervan bewust dat er onder andere veel hoogbegaafde kinderen thuiszitten en dat digitaal onderwijs voor (een deel van) hen dé manier kan zijn om toch onderwijs te krijgen?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, zoals met u gedeeld in de Kamerbrief over passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 15 juli 20227. Bij de uitwerking daarvan is met verschillende partijen gesproken over het aanbod voor hoogbegaafde kinderen en is gewerkt aan een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden en voorstellen voor maatregelen om dit te verbeteren. U wordt hier nog dit jaar over geïnformeerd.
Bij het uitwerken van de ontwikkeling van de digitale school – zie ook het antwoord op vraag 4 – wordt deze doelgroep – hoogbegaafde kinderen die door een gebrek aan passend aanbod thuiszitten – ook expliciet meegenomen.
Bent u bereid de Inspectie te vragen, vooruitlopend op bovengenoemde stappen, op (meer) welwillende en constructieve wijze te kijken naar initiatieven zoals «Agora Underground», gezien de waardevolle rol die zij voor veel kinderen vervullen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een initiatief, zoals «Agora Underground», binnen de kaders van het experiment onderwijszorgarrangementen vallen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor het OZA-experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden een aanvraag indienen als ze een initiatief vormen dat maatwerk biedt voor kinderen/jongeren met een complexe ondersteunings- en zorgbehoefte. Het gaat nadrukkelijk om de combinatie van onderwijs en zorg. Of Agora Underground valt binnen de kaders van het experiment zal pas beoordeeld kunnen worden op basis van een eventueel ingediende aanvraag. Bij de beoordeling en selectie van aanvragen wordt ook gekeken naar innovatieve concepten.
De berichten ‘Studenten met STAP budget niet tevreden over commerciële opleiders’ en ‘Stapbudget maakt meerjarige studie vaak juist duurder dan voorheen’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten met STAP-budget niet tevreden over commerciële opleiders»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het schrikbarend is dat maar liefst 30% van de studenten met een STAP-budget ontevreden is over commerciële aanbieders en, zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitkomsten van de enquête van Radar en daar ten tijde van de uitzending op gereageerd2. Op dit moment worden een gebruikersonderzoek en een evaluatie van de STAP-regeling uitgevoerd om meer ervaringen te verzamelen. De eerste resultaten worden met de Invoeringstoets in het voorjaar van 2023 gepresenteerd.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de geschiktheid en de kwaliteit van de opleidingen die worden aangeboden middels het STAP-budget. Zoals ook genoemd in de Kamerbrief over STAP van 28 november jl., is STAP een lerende regeling, waarbij we de regeling continu verbeteren. De brief kondigt aan dat het kabinet steviger inzet op het borgen van de kwaliteit van het opleidingsaanbod in het scholingsregister en op versterking van het toezicht achteraf. Op een aantal punten moet STAP echt strenger en strakker, zodat misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk wordt voorkómen.
Er zijn maatregelen aangekondigd om de kwaliteitsbewaking door keurmerken te verbeteren met betrekking tot het toelaten van kwalitatief goed en arbeidsmarktgerichte scholing. In de recente Kamerbrief over STAP is hier nader op ingegaan.3 Dit betekent dat ook de keurmerken NRTO en CEDEO hun systematiek moeten gaan aanpassen door op opleidingsniveau te beoordelen of opleidingen voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en voorwaarden van STAP. Dit vraagt om een omslag bij deze keurmerken en op dit moment wordt gewerkt aan een plan waarin zij opleidingen in plaats van opleiders gaan toetsen.
Daarnaast wordt de STAP-regeling aangescherpt en de informatievoorziening aan opleiders verbeterd zodat de voorwaarden beter bekend zijn en nageleefd worden. Opleiders zullen in de toekomst moeten verklaren dat hun opleidingen voldoen aan de voorwaarden die aan de toegang tot het scholingsregister zijn verbonden, betreffende kwaliteit van het aanbod en arbeidsmarktgerichtheid.
Ook hebben wij u in de Kamerbrief over STAP van 12 december jl. geïnformeerd over de noodzaak om het januaritijdvak over te slaan. Hoewel wij het betreuren dat burgers hierdoor in februari en maart zonder publieke financiering van het STAP-budget kunnen starten met scholing, draagt de maatregel er aan bij dat de scholing voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Door het januaritijdvak over te slaan wordt er tijd gecreëerd om een aantal maatregelen gericht op het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik te implementeren. Daarnaast krijgen opleiders hierdoor de tijd om zich op de wijzigingen voor te bereiden. Het voor 2023 beschikbare STAP-budget blijft overigens gelijk. De eerstvolgende mogelijkheid om STAP-budget aan te vragen zal op 28 februari a.s. zijn.
Hoe wilt u de kwaliteit van de opleidingen die gefinancierd worden met het STAP-budget waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat meerjarige opleidingen nauwelijks of helemaal niet te vinden zijn in de lijst van opleidingen die via STAP te volgen zijn?
Momenteel kunnen degenen die een meerjarige opleiding willen beginnen, STAP-budget enkel voor het eerste jaar of voor aparte scholingsactiviteiten aanvragen. Vanaf naar verwachting 1 juli 2023 gaat een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook de tweede en latere jaren van de opleidingen in aanmerking komen voor STAP-budget. Vanwege uitvoeringstechnische redenen was dit niet vanaf de start van STAP mogelijk. Bij de agenda voor de doorontwikkeling van STAP heeft het mogelijk maken van aanvragen voor vervolgjaren van meerjarige scholing prioriteit om het brede opleidingsaanbod van STAP te garanderen. Meerjarige scholing is een waardevolle en belangrijke toevoeging aan het scholingsaanbod van het STAP-budget, omdat dit gebruikt kan worden voor omvangrijke omscholing naar andere beroepen.
Het aanbod meerjarige opleidingen zal met de gewijzigde systematiek toenemen. Ook zijn er inspanningen om publieke opleiders beter op STAP te laten aansluiten. Zo komt er eind 2022 een geautomatiseerde koppeling voor universiteiten en hogescholen beschikbaar. Publieke opleiders bieden veelal meerjarige opleidingen aan, dus hopelijk leiden deze inspanningen ook tot meer aanbod.
Tot slot moet worden aangemerkt dat het aanbod van meerjarige, diplomagerichte opleidingen vaak minder goed past bij de levenssituatie van werkenden. Voor werkenden die cursussen of opleidingen volgen, is het over het algemeen minder aantrekkelijk om naast of in plaats van het werk een volledige beroepsopleiding te volgen. Om het aanbod van de bestaande meerjarige opleidingen toch aantrekkelijker te maken om STAP-budget voor in te zetten, worden doorlopend gesprekken gevoerd met de publieke onderwijsinstellingen. Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning die leidt tot een toekomstvisie en actieplan LLO voor het onderwijs. Hierover wordt uw Kamer in het voorjaar van 2023 geïnformeerd.
Bent u daarnaast bekend met het bericht «Stapbudget maakt meerjarige studie vaak juist duurder dan voorheen»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat studenten, die al bezig waren met hun studie, hun collegegeld niet meer kunnen aftrekken en ook niet in aanmerking komen voor het STAP-budget, omdat ze dit voor het begin van hun studie hadden moeten doen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze studenten, die redelijkerwijs mochten rekenen op aftrek en die het STAP-budget mislopen, eerlijk worden behandeld?
Helaas is er inderdaad een groep mensen die niet in aanmerking komt voor publieke financiering in de overgang van de fiscale aftrek scholingskosten naar het STAP-budget. Onder beide regimes is de publieke financiering overigens niet dekkend voor het collegegeld dat de student moet betalen. Eerder heb ik uw Kamer bericht dat een overgangsregeling complex is en dat wij hierover met belanghebbenden in gesprek zouden gaan.5 Afgelopen voorjaar zijn er door het Ministerie van SZW gesprekken gevoerd met mensen in deze situatie. Zoals in de recente Kamerbrief over STAP vermeld, kijkt het kabinet of er een tegemoetkoming geboden kan worden voor mensen die al voor STAP in werking trad, gestart waren met een meerjarige opleiding, waarvoor zij beroep deden op de fiscale aftrekregeling. Dit wordt binnen de budgettaire en uitvoeringskaders van de STAP-regeling bezien. De vraag of dit uitvoerbaar is, hangt samen met de planning en uitvoering van andere prioriteiten bij de verdere ontwikkeling van STAP. Voorbeelden van deze prioriteiten zijn de mogelijkheid om STAP-budget voor meerjarige scholing en voor EVC-trajecten aan te vragen, het richten op arbeidsmarkrelevante scholing en de aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik. De Minister van SZW zal uw Kamer hierover op de hoogte houden.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat startende studenten aan meerjarige opleidingen in onzekerheid verkeren of ze het STAP-budget kunnen krijgen, omdat ze maar een paar keer per jaar kunnen intekenen en de pot geld eindig is? Hoe zou u deze studenten meer zekerheid kunnen bieden?
In algemene zin is het goed om op te merken dat we met publieke onderwijsinstellingen in gesprek zijn over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten.
Vanaf naar verwachting 1 juli 2023 gaat een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook meerjarige opleidingen gefaciliteerd worden met STAP-budget. Het gaat daarbij om het kunnen aanvragen van STAP-subsidie voor vervolgjaren van meerjarige scholing. Het verkrijgen van een voorrangsrecht op STAP-subsidie voor opvolgende jaren, zoals in de STAP-regeling opgenomen (artikel 10 lid 3), wordt in de doorontwikkeling uitgewerkt en gaat om uitvoeringstechnische redenen op een later tijdstip in werking. Het zou inderdaad duidelijkheid verschaffen als startende studenten bij aanvang van hun scholing weten hoeveel subsidie zij krijgen en hoe zij de scholing voor alle jaren kunnen financieren.
Verder geldt dat de systematiek van STAP anders is dan de fiscale aftrek scholingskosten die voorheen gold. Dat de middelen van het STAP-budget eindig zijn, is inherent aan een gebudgetteerde uitgavenregeling. Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen er gebruik van kunnen maken, komt het budget gespreid over het jaar beschikbaar, geldt een maximum van 1.000 euro en kan het eenmalig per jaar worden aangevraagd.
Bent u het ermee eens dat de verdeling van het STAP-budget een loterij is? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen?
De wijze waarop het aanvraagproces ingericht is, leidt bij een aantal geïnteresseerden tot frustraties: geïnteresseerden moeten door de grote toestroom van aanvragers bij de opening van een tijdvak lang wachten voor ze digitaal aan de beurt zijn. Of mensen raken teleurgesteld en ontmoedigd wanneer ze na lang wachten geen STAP-budget meer kunnen aanvragen als het budget op is. We gaan daarom met UWV en DUO aan het uitwerken of de systematiek op zo’n manier aangepast kan worden dat lange wachtrijen worden voorkomen. Afhankelijk van de uitwerking streven we ernaar deze nieuw systematiek medio 2023 te realiseren is.
Het bericht ‘Tech-icoon Eline Leijten: Elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tech-icoon Eline Leijten: elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de tekst uit het artikel «Elke klik van onze kinderen wordt ergens geregistreerd. Zelfs op school worden hun activiteiten opgeslagen. Hun digitale profielen kunnen commercieel worden uitgebuit. Dan krijgen ze gepersonaliseerde advertenties en berichten»?
Scholen slaan gegevens op van leerlingen noodzakelijk voor het volgen van hun ontwikkelingsproces. Dat gaat met name om leerresultaten, maar in voorkomende gevallen ook over verrichte activiteiten. Om een veilige leeromgeving te kunnen garanderen is het belangrijk dat deze gegevens in het onderwijs blijven en niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verbiedt commercieel gebruik van digitale profielen van leerlingen. Schoolbesturen zijn als «verwerkingsverantwoordelijke» zelf verantwoordelijk voor de naleving daarvan en moeten afspraken maken met leveranciers van die producten waarin gegevens van leerlingen worden verwerkt. Om hen daarbij te ondersteunen hebben de PO-Raad en VO-raad samen met leveranciers het «Convenant digitale onderwijsmiddelen en privacy» (hierna: Privacyconvenant) opgesteld waarin is afgesproken dat leerlinggegevens nooit gebruikt mogen worden voor reclamedoeleinden. Meer dan 400 aanbieders van digitaal lesmateriaal hebben het Privacyconvenant ondertekend. Deze afspraken worden ook actief gecontroleerd door convenantpartijen (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad en brancheverenigingen van leveranciers). De organisaties SIVON en SURF voeren daarnaast met scholen en instellingen centrale Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit op digitale producten die veel worden gebruikt in het onderwijs. Een DPIA is het instrument om privacy risico’s van een product in kaart te brengen. Op basis van deze DPIA’s zijn er specifieke afspraken gemaakt om de privacy van leerlingen optimaal te beschermen. Schoolbesturen die de aanbevelingen uit de DPIA’s opvolgen en hun taak als verwerkingsverantwoordelijke juist invullen, borgen zo dat data van leerlingen veilig zijn en in het onderwijs blijven. Bij zorgen over privacy kunnen mensen zich melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die houdt hier toezicht op.
Wat vindt u ervan dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terecht komen, waardoor hun gedachtengoed wordt beïnvloed en mogelijk verstoord? Hoe ziet u de taak van leraren om kinderen voor te lichten en toe te rusten, zodat zij op een veilige en vrije manier hun weg kunnen vinden in de online wereld? Op welke manier krijgt «omgaan met echo kamers en filterbubbels» een plek in het onderwijs, bijvoorbeeld bij «Mediawijsheid»? Deelt u de mening dat het onderwijs een rol heeft om kinderen te onderwijzen in de kansen en risico’s van het internet, bijvoorbeeld bij zaken zoals informatievergadering en cyberpesten? Zo ja, hoe ziet u die rol?
Ik vind het onwenselijk dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terechtkomen. De digitale omgeving wordt steeds groter voor kinderen en volwassenen. En goed kunnen navigeren in deze digitale wereld, waarin ook rekening gehouden moet worden met de mogelijke beïnvloeding van kinderen, is onmisbaar in de samenleving. Het is belangrijk dat álle leerlingen goed onderwezen worden in digitale vaardigheden en de kansen en risico’s in de digitale wereld. Dat betekent onder andere dat kinderen goed moeten weten hoe zij informatie moeten kunnen vinden, beoordelen en verwerken, maar ook dat zij weten hoe zij zich moeten gedragen op bijvoorbeeld social media, hoe zij zich kunnen weren tegen cyberpesten en dat zij media bewust, kritisch en actief kunnen inzetten.
In het funderend onderwijs wordt hier de basis voor gelegd, daarom is de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) dit schooljaar gestart met de ontwikkeling van de kerndoelen voor onder andere digitale geletterdheid. Deze kerndoelen worden verankerd in het curriculum waarmee scholen verplicht worden hier onderwijs in te verzorgen. De invulling van deze kerndoelen voor digitale geletterdheid, en ook de invulling van thema’s als mediawijsheid, worden in de komende maanden verder vormgegeven.
In aanloop naar de kerndoelen voor digitale geletterdheid wordt vanaf 2023 middels een ondersteuningsstructuur de mogelijkheid aan scholen geboden om aan de slag te gaan met digitale geletterdheid. Dit is in aanvulling op het bestaande ondersteuningsaanbod en passend bij de behoeften in het onderwijsveld. Zo zijn bijvoorbeeld al verschillende lesmethoden ontwikkeld over mediawijsheid en online veiligheid door netwerkpartners binnen het Netwerk Mediawijsheid, zoals Mijn Cyberrijbewijs, Online Masters, Nationaal Media Paspoort, InternetHelden en HackShield in de klas. Voor het aankaarten van filterbubbels kunnen scholen onder andere gebruik maken van de website Isdatechtzo.nl, een initiatief van Netwerk Mediawijsheid in samenwerking met Beeld en Geluid Den Haag en ECP.
Ten slotte hebben de scholen op basis van de aangescherpte burgerschapsopdracht de plicht om de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen te ontwikkelen om hen zo in te staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Daarnaast moeten zij hen onder meer kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid bijbrengen. Daarmee worden actief burgerschap en de sociale cohesie bevorderd, wat een tegenwicht biedt tegen onder andere cyberpesten, maar ook bubbels en echokamers.
Welke stappen neemt u om scholen te vragen aandacht te besteden aan online veiligheid van kinderen? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden, ook ten aanzien van het tijdspad?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, worden er in het funderend onderwijs voor digitale geletterdheid kerndoelen ontwikkeld, die verankerd worden in het curriculum. Vanaf 2023 wordt in aanloop van deze kerndoelen een ondersteuningsstructuur opgezet. De Kamer zal over het verdere proces van digitale geletterdheid vanuit het masterplan basisvaardigheden eind 2022 verder geïnformeerd worden.
Wat is de status van de ambitie uit het regeerakkoord waarin staat dat kinderen worden beschermd tegen niet-passende «online» reclame en kindermarketing en waarin kinderen het recht krijgen om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen? Zo ja, welke stappen gaan er op nationaal en Europees niveau gezet worden om deze ambitie te verwezenlijken?
De Nederlandse overheid heeft maar beperkt invloed op dit speelveld en een groot deel van kindermarketing vindt online plaats. Aan deze ambitie wordt in Europees verband invulling gegeven. De in juli 2022 aangenomen Europese Verordening inzake digitale diensten (DSA) bevat een verbod op het gebruik van data van minderjarigen voor gerichte reclame. Daarnaast schrijft de Europese audiovisuele mediadienstenrichtlijn voor dat videoplatformdiensten zoals YouTube en TikTok transparant moeten zijn over reclame en maatregelen moeten treffen tegen niet-passende content voor minderjarigen. Voor de publieke omroep geldt overigens een verbod op reclame rondom kinderprogrammering. In de Kinder- en Jeugdreclamecode van de Stichting Reclame Code zijn verdere eisen met betrekking tot reclame gericht op kinderen en jongeren opgenomen.
Thuiszitters in het funderend onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?
De meest recente cijfers waar ik inzicht in heb, zijn de jaarlijkse verzuimcijfers over schooljaar 2020–2021. Deze verzuimcijfers heb ik in maart 2022 met de Tweede Kamer heeft gedeeld1. De cijfers over schooljaar 2021–2022 worden momenteel verzameld door DUO, ik informeer u begin 2023 hierover.
In schooljaar 2020–2021 waren er ruim 4.300 kinderen en jongeren die langer dan drie maanden niet naar school gingen. Ook waren er in dat schooljaar nog eens ruim 4.400 kinderen en jongeren die korter dan drie maanden maar langer dan vier weken niet naar school gingen. Deze aantallen gaan over leer- en kwalificatieplichtige kinderen en jongeren die ongeoorloofd verzuimen.2 Samen met de ruim 7.000 kinderen en jongeren met een vrijstelling op basis van psychische of lichamelijke gronden (artikel 5 onder a van de Leerplichtwet) betekent dit dat ruim 15.000 kinderen om verschillende redenen meerdere weken niet naar school gaan. Daarnaast zijn er nog meer kinderen en jongeren die veel of langdurig geoorloofd (ziekte)verzuimen en kinderen en jongeren die één of meerdere malen korter dan zestien uur in vier weken verzuimen.
Hoe verklaart u de toename van het aantal vrijstellingen artikel 5 onder a Leerplichtwet (Lpw)?
Ook ik ben geschrokken van de toename van het aantal vrijstellingen. Hoewel er in veel gevallen goede redenen zijn voor ouders en verzorgers om een beroep te doen op een vrijstelling, is het zorgwekkend dat het aantal vrijstellingen al jaren oploopt. Op basis van de cijfers die ik via gemeenten ontvang heb ik geen verklaring voor de toename. Daarom ga ik deze toename van vrijstellingen meenemen in een breder onderzoek dat de Ministeries van VWS en OCW laten uitvoeren naar de vraag en het aanbod voor kinderen en jongeren met ondersteuningsbehoeften in jeugdzorg, onderwijs en kinderopvang en de keteneffecten hiervan. Het is belangrijk om beter zicht krijgen op eventuele belemmeringen in de keten voor het organiseren van het best passende aanbod voor kinderen. Een initieel onderzoek naar de aantallen (en ontwikkeling) van de problematiek en vervolgens naar de achterliggende en onderliggende factoren zal hier meer inzicht in geven. Ik informeer u begin 2023 over de stand van zaken van het onderzoek.
Daarnaast is onderdeel van het wetsvoorstel terugdringen verzuim dat de procedure van een vrijstelling op een aantal punten wordt aangescherpt. Dit moet ervoor zorgen dat een zo volledig mogelijke afweging gemaakt wordt van de noodzaak tot een vrijstelling en of deze wel in het belang is van het kind. Zo dient een onderwijskundige bij de procedure te worden betrokken en krijgt het samenwerkingsverband een rol. Hiernaast moet de duur van de vrijstelling aansluiten bij de geconstateerde problematiek van het betreffende kind. Het wetsvoorstel was tot voorkort in internetconsultatie en wordt naar verwachting voor de zomer van 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Hoe ziet de procedure eruit, zowel op papier als in de praktijk, om tot een vrijstelling artikel 5 onder a Lpw te komen?
Op hoofdlijnen ziet het huidige proces, dus voor de hiervoor genoemde aanpassingen via het wetsvoorstel terugdringen verzuim, er op papier als volgt uit. Ouders of verzorgers doen een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet bij de gemeente middels een kennisgeving. Deze kennisgeving moet vergezeld gaan met een verklaring van een door de gemeente aangewezen arts, niet zijnde de behandelend arts, of door een academisch geschoolde of daarmee bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog waaruit blijkt dat het kind niet geschikt geacht wordt om tot een school te worden toegelaten. De vrijstelling ontstaat van rechtswege op het moment dat de ouders of verzorgers een beroep op de vrijstelling doen en daarbij aan de voorwaarden voldoen. De leerplichtambtenaar heeft geen inhoudelijke rol, maar controleert of aan de voorwaarden is voldaan, zoals of het advies van de arts aanwezig is.
In de praktijk kan de invulling per gemeente wat verschillen omdat het handhaven van de leerplicht een gemeentelijke taak is. Binnen de wettelijke kaders van de Leerplichtwet geven gemeenten zelf invulling geven aan deze taak, afhankelijk van de inrichting van het gemeentelijk beleid.
Hoe vaak komt het voor dat een school zich handelingsverlegen verklaart en in welk deel van de gevallen wordt een andere school gevonden voor een kind?
Ik beschik niet over cijfers over hoe vaak dit voorkomt. Scholen hebben zorgplicht, waardoor scholen ervoor moeten zorgen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte altijd een passende plek krijgen. Wanneer de school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek op een andere school. Het samenwerkingsverband is immers verantwoordelijk voor een dekkend netwerk van voorzieningen. Sinds 2019 spreekt de inspectie de scholen in het vierjaarlijks onderzoek expliciet aan op de naleving van de zorgplicht.
Hoe gaan samenwerkingsverbanden om met hun wettelijke taak om een dekkend aanbod aan ondersteuning te hebben voor een leerling, ook als die leerling niet op een school ingeschreven staat?
Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan hoe de basis en extra ondersteuning voor een dekkend aanbod in de regio zorgen. Dit wordt elke vier jaar herzien. De zorgplicht van de school geldt zodra een kind of jongere is aangemeld of ingeschreven. Ouders/verzorgers zijn volgens de Leerplichtwet verplicht ervoor te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven. Wettelijk gezien hebben samenwerkingsverbanden en scholen geen directe taak in het ondersteunen van leerlingen die niet zijn ingeschreven.
Om te voorkomen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn op een school buiten de boot vallen, is het project «WEL in ontwikkeling» gestart. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn in het onderwijs te helpen de afstand tot onderwijs te verkleinen en hen weer in ontwikkeling te brengen. In de eerste fase is in pilotregio’s een aanpak ontwikkeld die de te maken beweging ondersteunt. In deze regio’s zijn er bijeenkomsten geweest voor samenwerkingsverbanden en is een start gemaakt met het uitwerken van casussen van kinderen en jongeren. De tweede fase omvatte de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden een om subsidieaanvraag in te dienen. 103 samenwerkingsverbanden maakten hier gebruik van. Tot augustus 2025 zullen zij via regionale samenwerking deze kinderen en jongeren weer in ontwikkeling proberen te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er geen actie meer ondernomen wordt door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen na een vrijstelling?
Na het ontstaan van een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet, wordt er in principe door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen geen actie meer ondernomen. Een vrijstelling wordt op dit moment voor de duur van één jaar of de gehele leerplichtige leeftijd afgegeven, waarbij in de eerste situatie opnieuw een vrijstelling aangevraagd moet worden. De gemeente wordt dan procedureel betrokken.
Op dit moment hoeft bij de procedure van een vrijstelling niet gekeken te worden naar de onderwijsmogelijkheden van een kind, waardoor de procedure van een vrijstelling nu onvoldoende rekening houdt met nieuwe (maatwerk) mogelijkheden binnen onderwijs en zorg. Dat vinden wij onwenselijk en daarom worden door middel van de nieuwe verzuimaanpak de volgende drie dingen geregeld:
Het doel hiervan is dat de afgifte van een vrijstelling alleen gebeurt in situaties waarin er redelijkerwijs geen vorm van onderwijs mogelijk is en waar (de ontwikkeling van) het kind of jongere bij gebaat is, ter voorkoming van onnodige vrijstellingen.
Deelt u de mening dat digitaal afstandsonderwijs een oplossing kan zijn voor leerlingen die dreigen uit te vallen?
Ja, die mening deel ik. Ik wil de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor dreigende thuiszitters daarom versnellen, onder andere door scholen nu al te helpen bij het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Dat doe ik op dit moment bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden en het geven van informatie op lesopafstand.nl. Hiernaast wordt op dit moment in samenwerking met Stichting Kennisnet hard gewerkt aan het verder ontwikkelen van de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs in Nederland.
Hoe vaak is bij scholen en samenwerkingsverbanden digitaal afstandsonderwijs al onderdeel van de aanpak om thuiszitters te voorkomen?
Hier heb ik op dit moment geen zicht op, aangezien hierover tot op heden geen cijfers werden verzameld of onderzoek naar werd gedaan. De coronapandemie heeft de mogelijkheden en kansen van digitaal afstandsonderwijs (voor een specifieke groep leerlingen) duidelijk naar voren gebracht. Mede daarom is het vormgeven van de Digitale School een onderdeel geworden van de thuiszittersaanpak. Kwantitatieve gegevensverzameling met betrekking tot afstandsonderwijs als onderdeel van de thuiszittersaanpak neem ik in de uitwerking mee. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om op meer korte termijn al gegevens te verzamelen op een manier die niet belastend is voor scholen en bijdraagt aan de ontwikkeling van de Digitale School. Ik zal uw Kamer daarover informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Wat is de status van het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen?
Het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet is opgegaan in het nieuwe wetsvoorstel terugdringen verzuim. Dit wetsvoorstel heeft deze zomer open gestaan voor internetconsultatie. Momenteel worden de reacties verwerkt en worden de gebruikelijke toetsen en adviezen gevraagd voordat het wetsvoorstel naar de Raad van State kan voor advies. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel voor de zomer 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waar kunnen ouders zich melden als, in hun ogen, het samenwerkingsverband niet voldoende actie onderneemt om schooluitval te voorkomen?
Ouders kunnen in eerste instantie contact zoeken met de onderwijsconsulenten via de website www.onderwijsconsulenten.nl. Zij kunnen de ouder, de school en het samenwerkingsverband helpen een oplossing te zoeken. Een ouder kan ook een klacht indienen tegen het samenwerkingsverband. Dit kan bij de Landelijk Klachtencommissie Onderwijs (LKC) (Stichting Onderwijsgeschillen).
Deelt u de mening dat het voor sommige kinderen beter is om parttime naar school te gaan en op die manier uitval te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Soms kunnen kinderen vanwege psychische of lichamelijke beperkingen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school. Het is dan mogelijk om deze leerlingen een op maat gemaakt onderwijsprogramma aan te bieden door af te wijken van het minimumaantal uren onderwijstijd3. Ondertussen blijft het mijn ambitie, en daarmee van dit Kabinet, om maatwerkmogelijkheden uit te breiden. Er wordt gewerkt aan combinaties van onderwijs en zorg op één locatie en de financiering van zorg in onderwijstijd wordt vereenvoudigd. En zoals ik bij mijn antwoord op vraag 7 ook noem, wil ik de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor deze doelgroep versnellen. Dit kan juist een oplossing zijn voor kinderen die nu geen of slechts gedeeltelijk onderwijs kunnen volgen.
De berichten ‘Klachtenregen van ouders over Trevvel: 'Ik kwam elke dag te laat op mijn werk en verloor zo mijn baan' en ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Paul van Meenen (D66), Gert-Jan Segers (CU), Peter Kwint , Mariëlle Paul (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Harm Beertema (PVV) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de genoemde berichten en de daarin beschreven problematiek omtrent leerlingenvervoer?1 2
Ja.
Wat vindt u van de schrijnende verhalen van leerlingen die een paar uur te laat worden opgehaald, busjes die wegblijven, kinderen die naar de verkeerde school worden gebracht en klachten waarop niet wordt gereageerd?
Ik schrik van deze verhalen, dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert. Ik spreek de VNG – gemeenten zijn in Nederland verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer – daar dan ook dringend op aan en zal daar met uw oproep in de hand nog een extra schep bovenop doen.
Klopt het dat door het tekort aan buschauffeurs op dit moment veertien duizend leerlingen worden geraakt met dit soort problemen? Zo nee, kunt u toelichten om hoeveel leerlingen het dan gaat?
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Ik zal ook LBVSO vragen ons te helpen om deze knelpunten zo snel mogelijk verder in beeld te krijgen.
Recent heb ik uw Kamer3 geïnformeerd over een onderzoek dat ik samen met de VNG ook ben gestart onder ouders naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Hierin wordt aan alle cruciale aspecten aandacht besteed, zoals onder andere het op tijd komen van chauffeurs. Naast de inventarisatie die ik op korte termijn heb gevraagd, om gericht knelpunten aan te pakken, moet dit onderzoek een representatief landelijk beeld geven van het aantal leerlingen dat getroffen wordt door verschillende knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het op tijd komen op school. Ik wil uw Kamer uiteraard ook zo snel als mogelijk informeren over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, en zal met de VNG bespreken waar we dit kunnen versnellen. Ik deel de urgentie zeer.
Tot slot wordt nog eind dit jaar het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten, het aantal deelnemers, het type vervoer (waaronder het solovervoer, maar ook het denominatieve vervoer) en de reistijd. Daarnaast wordt er gevraagd naar de klachtenafhandeling en de wijze van aanbesteding door gemeenten.
Heeft u er zicht op in welke regio’s leerlingenvervoer momenteel spaak loopt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ben zeker bereid dit te onderzoeken, zie ook de beantwoording op vraag 3. Er is zowel structureel overleg met de VNG als nu ook extra, op deze schrijnende situaties gericht, overleg. Dit focust overleg zich op waar de grootste knelpunten zijn, zoals in Amsterdam en Rotterdam, maar ook op andere plekken als Leiden. Er zijn gelukkig ook veel gemeenten waar ze de roosters wel rond krijgen, zoals in Den Haag, Utrecht en het zuiden en noorden van het land. Ik realiseer me echter dat dit ook geen garantie is voor de komende tijd. Ik heb daarom aan de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook via mijzelf – gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Daarnaast geeft het voornoemde onderzoek onder ouders, dat ik samen met de VNG uitvoer, een representatief landelijk beeld van de situatie in het leerlingenvervoer op basis van de gemeenten die meedoen aan het onderzoek. Deze gemeenten krijgen een terugkoppeling over de situatie in hun eigen gemeenten. Het is vanwege privacy echter niet mogelijk om de resultaten per gemeente openbaar te maken. In het onderzoek wordt wel gevraagd de resultaten met de VNG te delen. Ik vraag aan de VNG om die gemeenten waar het leerlingenvervoer spaak loopt aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en waar nodig spreek ik gemeenten zelf rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van het personeelstekort en andere problemen bij vervoerders? Zo ja, wat doet u op korte termijn om zorg te dragen dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs op tijd of überhaupt op school kunnen komen?
De VNG heeft op 20 september een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten te praten over de kwaliteit van en de knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het tekort aan chauffeurs. Gemeenten gaven daarin nog als oplossing aan om met ouders te bespreken hun kind zelf tegen een kilometervergoeding te brengen, dit werken zij nu plaatselijk ook uit.
Naast het inzetten op meer chauffeurs kan door gemeenten ook het aantal leerlingen dat gebruikt maakt van het vervoer verkleind worden door de zelfredzaamheid te vergroten. Zo is in de wet opgenomen dat in eerste instantie gekeken wordt of een leerling met het openbaar vervoer kan reizen (al dan niet met begeleiding), of met een eigen vervoersmiddel. Kan dat niet, dan is taxivervoer de laatste optie. Op basis van het ontwikkelingsperspectief kunnen gemeenten jaarlijks evalueren of een leerling nog taxivervoer nodig heeft of dat hij inmiddels zelfstandig kan reizen. Aan de hand van het lopende monitoringsonderzoek en de resultaten daarvan krijg ik beter inzicht in welke keuzes gemeenten hierin maken.
Bent u op de hoogte van de aanpak van Belgie?3 Zo ja, wat kan Nederland van deze aanpak leren?
Ja, daar ben ik mee bekend. Tot een aantal jaren geleden werd het leerlingenvervoer in heel Vlaanderen centraal georganiseerd en werden de leerlingen met grote bussen vanaf een verzamelplaats naar school vervoerd. Dit betekende in alle eerlijkheid wel dat leerlingen soms vijf uur per dag in een bus zaten. In die tijd is er met OCW contact geweest om te kijken of in België een systeem zou kunnen worden ingevoerd vergelijkbaar met Nederland. Om de reistijd te verkorten, is er sinds een aantal jaren op een aantal plekken in België een pilot leerlingenvervoer gestart. In de pilot – die overigens vergelijkbaar is met het Nederlandse systeem – wordt het leerlingenvervoer lokaal georganiseerd, en maken nu ook minibusjes en taxi’s onderdeel uit van het leerlingenvervoer. Ook dit jaar nog heeft op verzoek van de Vlaamse regering een gesprek met OCW en de VNG plaatsgevonden om van de ervaringen in Nederland te leren. Waar we dat andersom ook kunnen, doen we dat uiteraard graag. Ik nodig iedereen met goede ideeën graag aan die via zowel gemeente als rijksoverheid aan te dragen.
Het bericht ‘Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid»?1
Ja.
Bent u het eens dat cursusaanbieders, bijvoorbeeld door gratis reizen en overnachtingen aan te bieden, misbruik maken van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget?
In de STAP-regeling is opgenomen dat alleen kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een scholingsactiviteit, zoals mogelijke les- en examenkosten, in aanmerking komen voor subsidiering via het STAP-budget. Niet-noodzakelijke kosten zoals reizen, overnachtingen of cadeau’s voor deelnemers zijn uitgesloten. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Indien het STAP budget wordt aangewend voor het bekostigen van niet-noodzakelijke zaken, wordt actie ondernomen. In eerste instantie zal, met inschakeling van de erkennende organisatie of keurmerk, de opleider hierop worden aangesproken. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt kan een opleider vervolgens uit het scholingsregister verwijderd worden en er kan een proces tot terugvordering worden gestart. Ook de erkennende organisatie kan besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken. Tevens kan er bij vermoedens van misbruik en oneigenlijk gebruik een strafrechtelijk onderzoek in gang worden gezet.
Heeft u signalen ontvangen over misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget door cursusaanbieders en zo ja, wat heeft u vervolgens hiertegen gedaan? Wat doet u om de kwaliteit en aansluiting op de arbeidsmarkt van opleidingen die betaald zijn vanuit het STAP-budget, te controleren?
Op basis van signalen uit eigen analyses, van de uitvoeringsorganisaties, van STAP-deelnemers en uit de media wordt getoetst of opleidingen in het scholingsregister voldoen aan de voorwaarden van het STAP-budget. Daarnaast controleert de erkennende organisatie of het keurmerk op de kwaliteit van de opleider en de opleiding. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden van het STAP-budget houden, worden – eventueel met inschakeling van de erkenning – verzocht om opleidingen zelf uit het scholingsregister te verwijderen. Als dat niet gebeurt, dan wordt de opleider (tijdelijk) uit het scholingsregister verwijderd en kan subsidie teruggevorderd worden. Ook kan de erkennende organisatie besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken.
In het scholingsregister STAP staan op dit moment ruim 60.000 opleidingen. De Toetsingskamer STAP heeft bij opleiders verzocht om al meer dan 2.000 opleidingen te verwijderen. Het ging hierbij niet altijd om kwade opzet, maar veelal om onzorgvuldigheid van de opleider. Daarnaast zijn naar aanleiding van onderzoek van de Toetsingskamer enkele keurmerken van opleiders ingetrokken.
Bij vier opleiders is geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Toetsingskamer om opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen te verwijderen. Deze opleiders hebben inmiddels het bericht ontvangen dat hun opleidingen zijn aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarom wordt er nu overgegaan tot een voornemen tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister. Dit betekent dat de desbetreffende opleiders geen subsidie ontvangen en zij worden verwijderd indien zij niet de gewenste aanpassingen doorvoeren. De ruim 3.300 aanvragers die een aanvraag hebben ingediend voor de aangemerkte opleidingen krijgen de mogelijkheid om hun aanvraag aan te passen naar een opleiding die wel voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Bij twee opleiders loopt er nog een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en zijn de aanvragen on-hold gezet tot er meer duidelijkheid is. Dit onderzoek zal eind september worden afgerond.
Beoordelen de aangesloten keurmerken ook of een aanbieder «value for money» biedt? Vindt u dat dit een zwaarwegende factor zou moeten zijn? Wat gaat u doen om dit (beter) te borgen?
De aangesloten keurmerken zien vooral toe dat het onderwijs dat in aanmerking komt voor het STAP-budget van kwaliteit is. Indien er signalen bij de Toetsingskamer binnenkomen over de kwaliteit van een opleiding of opleider dan zal dit gedeeld worden met het keurmerk. Het keurmerk kan vervolgens een onderzoek opstarten die mogelijk als gevolg heeft dat het keurmerk van de desbetreffende opleider wordt ingetrokken.
De prijzen die worden aangeboden via het STAP-budget moeten daarnaast overeenkomen met de prijs op de reguliere markt. Ik vind het van groot belang dat hier scherp op wordt toegezien, vooral richting de aanvragers en de grote groep opleiders die zich hier wel aan houden. De Toetsingskamer STAP ziet toe op niet-marktconforme prijsontwikkeling en zal bij misstanden hier tegen optreden, zoals het verwijderen van de opleider uit het scholingsregister.
Hoe voorkomt u een wildgroei van cursussen met weinig inhoudelijke kwaliteit of toegevoegde waarde die voor een bedrag net onder de grens van € 1.000 worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen heeft u ondernomen, of bent u van plan te ondernemen om misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat gezien de huidige praktijken het verstandig zou zijn om de regeling al na dit jaar tussentijds te evalueren en eventueel aan te passen, zodat misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget zoveel mogelijk voorkomen kan worden? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de stappen die u in dit kader zet?
Ik ben het eens dat misbruik en oneigenlijk gebruik te allen tijde bestreden dient te worden en er continu moet worden gezocht naar manieren om misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen. Om die reden zal er na een jaar een invoeringstoets worden uitgevoerd waarin ook wordt gekeken naar de maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Maar ook nu al zitten we er bovenop om de werking van de regeling in de gaten te houden om ongewenst gebruik van de regeling tegen te gaan. De processen van de Toetsingskamer worden continu aangescherpt en de uitwisseling van signalen tussen ketenpartijen verbeterd. Enerzijds om de kwaliteit van opleidingen te borgen, en anderzijds om uitwassen tegen te gaan waar ook de grote groep opleiders die wél goed werk verrichten last van hebben.
Verder worden de resultaten na ieder tijdvak geanalyseerd en worden signalen voor nader onderzoek doorgezet aan Toetsingskamer. De resultaten en de analyse zullen voortaan na ieder aanvraagtijdvak openbaar worden gemaakt. Tot slot, wordt er dit najaar gestart met de uitgebreide evaluatie van de regeling waarvan de eerste resultaten in 2024 worden verwacht.
Bent u bekend met het artikel «Duizenden in de digitale wachtrij voor scholing, met zorgmedewerkers vooraan»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat het STAP-budget naast het bijdragen aan individuele ontwikkeling en ontplooiing ook een overkoepelend collectief belang kan dienen waar de samenleving als geheel baat bij heeft? Bent u het in dat licht eens dat het STAP-budget een belangrijke rol heeft in het opleiden voor kraptesectoren zoals zorg, onderwijs en techniek? Wat gaat u doen om dit, beter dan nu het geval is, te borgen?
De invoering van het STAP-budget heeft een overkoepelend collectief belang waar de samenleving als geheel baat bij heeft. Dat merken we nu al, gezien de doelgroepen die de regeling bereikt ten opzichte van de fiscale aftrek van scholingskosten. Meer dan de helft van de ruim 160.000 aanvragen heeft een mbo4-achtergrond, ongeveer een vijfde heeft een tijdelijk contract, meer dan 15 procent werkt als zzp’er en een op de vijf is op zoek naar werk.
Door de laagdrempeligheid en de regie op de eigen loopbaan, die iemand via het STAP-budget heeft, wordt gestimuleerd dat mensen nadenken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid. Hierdoor wordt er bijgedragen aan de totstandkoming van een leercultuur waar eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid als vanzelfsprekend wordt gezien. In de huidige arbeidsmarkt is het ook van belang dat mensen zich blijven ontwikkelen. Het STAP-budget kan hier aan bijdragen doordat mensen nieuwe kennis en vaardigheden opdoen en hierdoor meer voldoening en werkplezier uit hun eigen werk halen. Daarnaast draagt het bij het verbeteren van de eigen arbeids- en inkomenspositie en draagt het bij aan het voorkomen van werkloosheid door veroudering van kennis en vaardigheden.
Het inperken van het scholingsaanbod richting tekortsectoren, is in algemene zin mogelijk en kan daar aan bijdragen, maar zal ten koste gaan van de keuzevrijheid en de motivatie bij mensen om zich verder te blijven ontwikkelen. Het STAP-budget volgt daarbij de fiscale aftrek van scholingskosten waarbij er geen sprake was van het inperken van het scholingsaanbod. De beschikking over het STAP-budget kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en draagt bij aan eigen regie op iemands loopbaan. Dat betekent dat er in principe een breed aanbod aan opleidingen beschikbaar is, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoen. Het ligt dan ook meer voor de hand om middelen gericht in te zetten om specifieke groepen extra te ondersteunen. Zo zal ik u in de loop van deze maand verder informeren over de invulling van 4 x € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor leerrechten.
Een bijkomende reden om het STAP-budget niet te richten op specifieke sectoren is dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt zich niet beperkt tot sectoren zorg, onderwijs en techniek. Een gerichte inzet van het STAP-budget voor omscholing naar een bepaalde sector leidt dus tot meer krapte in een andere sector. Tot slot, zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.3
Bent u van plan gehoor te geven aan de oproep van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om meer te differentiëren naar doelgroep en kraptesectoren en zo ja, hoe wilt u dit gaan doen en op welke termijn?
Er is bewust voor gekozen om het STAP-budget voor een brede doelgroep en een ruim aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen om de eigen regie op de loopbaan te versterken. Het kabinet kiest er voor om naast een budget voor de gehele beroepsbevolking, in lijn met het principe van leerrechten, extra middelen beschikbaar te stellen voor mensen die minder initiële scholing hebben gevolgd. Via het uitvoeringssysteem van STAP kunnen de middelen al in de loop van 2023 worden ingezet voor deze doelgroep. Binnenkort zal uw Kamer een brief ontvangen over de beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen waarin ook wordt ingegaan op de invulling van de vier keer € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor invulling van leerrechten. Het aantal sectoren met tekorten verandert daarnaast regelmatig. Om hier inzicht in te krijgen, kan er gebruik gemaakt worden van verschillende instrumenten, zoals de leerwerkloketten en het instrument Beroepen met veel kans op werk (DAMA) van het UWV.4 Op basis van deze informatie kan het STAP-budget vervolgens aangewend worden voor een opleiding richting een tekortsectoren.
Zoals eerder aangegeven is het STAP-budget een lerende regeling, die gaandeweg wordt aangepast en de Toetsingskamer kijkt kritisch naar welke opleidingen in aanmerkingen komen voor STAP. Het verder richten of voorrang geven aan scholing is in principe mogelijk maar zal ten koste gaan van de eigen regie en motivatie, die ik juist als belangrijk acht voor het succes van het STAP-budget. Ik wil daarom de uitkomsten van de Invoeringstoets afwachten waar stil zal worden gestaan bij het bereik van doelgroepen en bepaalde sectoren. Als de uitkomsten daarvoor aanleiding geven, kunnen de bestaande middelen en de middelen uit het coalitieakkoord nog verder worden gericht.
Bent u bereid de subsidieregeling aan te passen zodat aanvragen voor omscholing naar tekortsectoren voorrang krijgen bij het verstrekken van het STAP-budget en zo ja, op welke termijn wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Zij-instromers die moeilijkheden ervaren om aan de slag te gaan in het onderwijs. |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er gemotiveerde en capabele mensen zijn die als leraar willen zij-instromen in het onderwijs, maar niet worden aangenomen bij scholen, omdat het zij-instroomtraject bij pabo-opleidingen slechts twee keer per jaar begint?1
In de twitterlijn naar aanleiding waarvan uw Kamer vragen heeft gesteld, meldt een potentiële zij-instromer dat hij niet is aangenomen omdat de opleiding slechts twee keer per jaar start. Wij begrijpen dat dit tot vragen leidt, want we hebben iedereen die geschikt is om leraar te worden, hard nodig.
Het is mij bekend dat er verschillen zijn in het aannamebeleid van zij-instromers door schoolbesturen. Wij verwachten dat het door de verhoging van het subsidiebudget voor het begeleiden en opleiden van zij-instromers aantrekkelijk wordt voor schoolbesturen om zij-instromers aan te nemen.2 Daarnaast is het zo dat eerder voor zij-instromers wordt gekozen als de nood hoog is. Eén op de drie zij-instromers start bijvoorbeeld in de G5, waar de tekorten zeer urgent zijn.3 Verder zien we dat -mede door de oplopende tekorten- in veel regio’s schoolbesturen en lerarenopleidingen steeds meer samenwerken om het proces voor zij-instromers te stroomlijnen, zodat de werving en het voortraject aansluiten bij de start van de scholing. Het aantal startmomenten voor de scholing van zij-instroom wisselt per lerarenopleiding en hangt samen met het aantal zij-instromers in een regio. Zoals in de brief die wij onlangs naar uw Kamer stuurden staat, willen wij de aanpak van de tekorten intensiveren en versnellen. We gaan regio’s stimuleren en ondersteunen, en ook aanspreken als zij onvoldoende doen om tekorten aan te pakken.
Deelt u de mening dat, gezien het lerarentekort en de grote opgaven waar scholen voor staan, zij-instroom niet beperkt moet zijn tot slechts twee momenten per jaar?
We delen dat de startmomenten zoveel als mogelijk moeten aansluiten bij de behoeften van zij-instromers, van de schoolbesturen en de mogelijkheden binnen de lerarenopleidingen. Daarom is het van belang dat schoolbesturen en lerarenopleidingen regionaal samenwerken zodat de werving en het voortraject van zij-instromers aansluit op de start van de scholing. We stimuleren dit onder meer met de regeling Regionale Aanpak Personeelstekort. Soms werken lerarenopleidingen met losse modules waar zij-instromers in de tussentijd alvast mee kunnen starten. Dit alles is erop gericht om zo flexibel mogelijk aan te sluiten bij wensen van zij-instromers en scholen maar tegelijkertijd ook recht doen aan de mogelijkheden van de lerarenopleidingen om een goed aanbod te organiseren.
Wat vindt u ervan dat hierdoor sommige zij-instromers worden betaald als onderwijsassistent in plaats van als docent?
Zij-instromers met een geschiktheidsverklaring behoren uiteraard een aanstelling te krijgen als leraar, inclusief het salaris van een leraar, niet als onderwijsassistent. In de cao po zijn door de sociale partners afspraken opgenomen over het aanstellen van zij-instromers. Precieze inschaling is mede gebaseerd op eerdere werkervaring. Om zij-instromers al voor het geschiktheidsonderzoek te binden, zien we dat zij-instromers tijdens het doorlopen van het voortraject eerst een aanstelling krijgen als onderwijsassistent en vervolgens na het behalen van de geschiktheidsverklaring een aanstelling krijgen als leraar. Zij-instromers die de (verkorte) lerarenopleiding volgen, kunnen tijdens de studie een aanstelling krijgen als onderwijsassistent, niet als leraar. Met de verhoging van het salaris van leraren verwachten wij dat dit ook een positief effect heeft op de afweging van zij-instromers om de overstap naar het onderwijs te maken.
Deelt u de mening dat dit lagere salaris zij-instromers kan weerhouden van de overstap naar het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om de doorlopende instroom van zij-instromers te bevorderen?
We bevorderen de zij-instroom op verschillende manieren. Zoals opgenomen in de recente Kamerbrief Lerarenstrategie (1 juli 2022)4 wordt de subsidie van zij-instromers van € 20.000,– naar € 25.000,– verhoogd. Naar verwachting zullen hierdoor meer schoolbesturen een zij-instromer in beroep in dienst nemen. Door het verlengen van de Regeling Regionale Aanpak Personeelstekort (RAP-regeling) – waarin partijen in de regio worden gefaciliteerd en gestimuleerd om het personeelstekort in het primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs gezamenlijk aan te pakken – is het ook voor schooljaar 2022/2023 mogelijk voor besturen en lerarenopleidingen om gezamenlijk afspraken te maken, passend bij de behoefte van de regio om bijvoorbeeld zij-instromers te werven en te begeleiden en te investeren in het voortraject van zij-instromers. Tenslotte hebben wij met de lerarenopleidingen afspraken gemaakt in het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen om ervoor te zorgen dat zij-instromers een traject krijgen dat op hen is toegespitst.
Welke stappen neemt u om het voor schoolbesturen makkelijker te maken om zij-instromers aan te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toezeggen zij-instromers, die vol enthousiasme en passie voor de klas willen staan, in dit traject zoveel mogelijk te ondersteunen en wilt u toelichten hoe u denkt dat te gaan doen?
Natuurlijk ondersteunen we zij-instromers, die vol enthousiasme en passie willen overstappen naar het onderwijs. Dit doen we op verschillende manieren. Zij-instroom is voor ons een belangrijke schakel in de aanpak van de tekorten in het onderwijs. We ondersteunen zij-instromers met de subsidie zij-instroom, die zoals aangegeven wordt verhoogd van € 20.000,– naar € 25.000,–. Met deze subsidie kunnen besturen zij-instromers laten scholen en begeleiden. Daarnaast investeren we in zij-instroom met de middelen uit het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen. In het bestuursakkoord zijn afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat zij-instromers een traject krijgen dat op hen is toegespitst. Tevens is via het Onderwijsloket en via de regionale onderwijsloketten de informatievoorziening voor zij-instromers over het opleidingenlandschap verbeterd. Vanuit de regeling Regionale Aanpak Personeelstekort (RAP) is geïnvesteerd in deze regionale onderwijsloketten. Binnen een aantal RAP-regio’s wordt tevens geïnvesteerd in wervingsactiviteiten en begeleiding voor zij-instromers. Het opleiden van zij-instromers doet een groot beroep op de begeleidingscapaciteit door scholen en opleidingen. Met deze investeringen stellen we hen in staat om voor zij-instromers de benodigde ondersteuning goed in te richten. Naast deze investeringen in zij-instroom hebben we recent een werkagenda opgesteld waarin staat opgenomen dat we met onze partners afspraken maken over de verbetering en flexibilisering van zij-instroom.5