Het ernstig lijden van kalfjes na het onthoornen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Steeds meer pijnstilling bij onthoornen», waaruit blijkt dat meer dan een op de vijf boeren geen pijnbestrijding geeft omdat zij geen nut zien in het bestrijden van pijn of vanwege economische redenen?1
Ja.
Erkent u dat het onthoornen bij kalveren een ingreep is waardoor een kalf volgens Canadees onderzoek van de University of British Columbia wel tot 44 uur na de ingreep kan lijden aan ernstige pijn, zware stress, verhoogde ademhaling en hartslag?2 Erkent u dat hiermee het welzijn van kalveren ernstige schade ondervindt? Zo nee, waarom niet?
Kalveren die worden ingezet ter vervanging van de melkveestapel worden onthoornd. Dat gebeurt in de gangbare veehouderij onder andere vanwege de veiligheid voor de houder en om beschadigingen aan soortgenoten te voorkomen in de stalperiode. Met de melkveesector heb ik afgesproken dat onthoornen vanwege het veiligheidsaspect vooralsnog blijft toegestaan. Het onthoornen van kalveren is een ingreep die pijn en stress meebrengt. Daarom heb ik met de melkveesector afgesproken dat het onthoornen zo diervriendelijk mogelijk moet gebeuren (Kamerstuk 28 286, nr. 651). Dat betekent naast de wettelijk verplichte verdoving bij het onthoornen, toe te dienen door een dierenarts, ook postoperatieve pijnbestrijding. Het toedienen van pijnstilling heeft bovendien ook positieve invloed op een snel herstel.
Kunt u aangeven waarom pijnbestrijding bij het onthoornen van kalveren in Nederland op vrijwillige basis gebeurt, terwijl dit bijvoorbeeld in Noorwegen wettelijk verplicht is? Zo nee, waarom niet?
In 2013 heb ik over postoperatieve pijnbestrijding afspraken gemaakt met de sector en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De KNMvD heeft in december 2014 een standpunt Pijnbestrijding bij lichamelijke ingrepen in de landbouwhuisdierensector uitgebracht waarin dierenartsen en veehouders worden opgeroepen om pijnbestrijding bij de uitvoering van lichamelijke ingrepen te optimaliseren. De sectororganisaties hebben via bijeenkomsten leden bewust gemaakt van het belang en nut van pijnbestrijding en handvatten aangereikt. Boeren hebben er ook belang bij dat het onthoornen goed gebeurt en dat het kalf snel herstelt. LTO ziet een sterke toename van boeren die postoperatieve pijnbestrijding geven, tot ongeveer – zoals blijkt uit de recente peiling van De Boerderij – 80% in 2015. Deze aanpak waarbij de sector haar verantwoordelijkheid neemt heeft mijn voorkeur boven regelgeving.
Erkent u dat het niet toepassen van pijnbestrijding bij 20% van de veehouders een te hoog percentage is? Bent u bereid om pijnbestrijding te verplichten en daarmee miljoenen kalveren te verlossen van ernstig lijden als gevolg van onthoorning? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw 80% niet als het eindstation. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Is u bekend dat een op de vier veehouders het onthoornen zelf uitvoert? Deelt u de mening van een deel van de geënquêteerde veehouders dat dierenartsen deskundiger zijn in het onthoornen dan veehouders zelf? Bent u bereid, zolang er geen verbod op het onthoornen is, om te verplichten dat deze pijnlijke ingreep alleen door een dierenarts wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het onthoornen is een wettelijk toegestane handeling voor een veehouder (artikel 2.28 lid b Besluit houders van dieren).
Voorwaarde is dat de ingreep geschiedt op aanwijzing van een plaatselijk praktiserende dierenarts nadat deze een plaatselijke verdoving ten behoeve van deze ingreep heeft toegepast. Het is aan de veehouder om, indien hij vindt dat de dierenarts bekwamer is dan hijzelf in het uitvoeren van deze handeling, deze handeling door een dierenarts te laten uitvoeren. Ik zie geen reden om te verplichten dat alleen dierenartsen mogen onthoornen.
Hoe wordt art. 3 richtlijn 98/58/EG in Nederland gehandhaafd met betrekking tot het onthoornen van kalveren en de pijn die daarop volgt? Hoe frequent wordt er gecontroleerd en wordt er extra gecontroleerd bij veehouders die zelf onthoornen?
Op de melkveehouderijbedrijven die door de NVWA gecontroleerd worden, wordt in minimaal de helft van de gevallen gecontroleerd op de wijze van onthoornen. Daarbij wordt aan de hand van het logboek gecontroleerd of het onthoornen van de kalveren heeft plaatsgevonden onder verdoving door de dierenarts. Uit de controles komt het beeld naar voren dat het onthoornen op melkveebedrijven in het algemeen op correcte wijze plaatsvindt.
Welke afspraken heeft u met de sector gemaakt om het onthoornen uit te faseren? Bent u bereid om voor de evaluatie van de afspraken over het onthoornen in 2018 een tussenevaluatie naar de Kamer te sturen met daarin de stand van zaken over de gemaakte stappen door de sector? Zo nee, waarom niet?
Met de melkveesector heb ik afgesproken dat onthoornen vanwege het veiligheidsaspect vooralsnog blijft toegestaan en dat zij zoekt naar en inzet op alternatieven. Zo werkt de sector aan het versneld invoeren van hoornloze dieren (van oudsher bestaan er verschillende hoornloze rassen) en het ontwikkelen van andere houderijsystemen of vernieuwing van delen van bestaande stalsystemen waardoor onthoornen minder noodzakelijk wordt. Dat kost tijd.
Een tussenevaluatie voor de toegezegde evaluatie in 2018 vind ik derhalve niet opportuun.
De positie van identiteitsgebonden zorgcentra met een landelijke functie |
|
Renske Leijten , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Uitweg gezocht voor vegetarisch verzorgingshuis Felixoord»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Kent u de problemen van verzorgingshuizen die voortvloeien uit het decentralisatiebeleid en de paradox die daardoor is ontstaan, waar enerzijds een leegstand in verzorgingshuizen is ontstaan en daardoor de deur moeten sluiten, terwijl anderzijds mensen met een «beperktere behoefte aan zorg» thuis zitten?
De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplekken afgenomen van ongeveer 150.000 tot ongeveer 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Met het beleid van het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten is aangesloten bij deze trend. Verzorgingshuizen kunnen leegstand voorkomen door hun kamers/appartementen te verhuren en ter plekke extramurale zorg en ondersteuning te leveren of door zich te richten op zwaardere doelgroepen.
Bent u op de hoogte van de problemen die vegetarisch zorgcentrum Felixoord bedreigen in haar voortbestaan?2
Ik ben op de hoogte van het feit dat Icare zich (net als veel andere instellingen) beraadt op de toekomst waarbij mensen langer thuis blijven wonen en wat dit betekent voor het zorgcentrum Felixoord. Hierbij worden vele opties onderzocht waaronder het scheiden van wonen en zorg.
Hoe verloopt de contractering van Felixoord? Moet deze procentueel afbouwen, zoals het zorgkantoor voor alle verzorgingshuizen berekent in verband met de extramuralisering van de lage zorgzwaartepakketten, of is er een uitzondering gemaakt vanwege de specifieke functie van dit zorgcentrum? Bent u bereid een spoedmaatregel te treffen om zorgcentra met een landelijke functie te behoeden voor opheffing of zodanige vervlakking die hun kerntaak kan aantasten en daarmee hun voortbestaan bedreigt?
Voor Felixoord geldt net als voor andere zorginstellingen dat de vraag van nieuwe cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) geleidelijk zal afnemen doordat hiervoor geen nieuwe indicaties worden afgegeven. Zoals hiervoor aangegeven, bereidt de zorginstelling zich voor op de veranderingen als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning, de veranderende eisen van de tijd en de wensen van de mensen om langer thuis te blijven wonen. Zorgkantoren houden bij het maken van productieafspraken rekening met de voorkeuren van cliënten.
Erkent u dat ouderen met een specifieke levensovertuiging behoefte en baat kunnen hebben bij een bij hun identiteit behorend zorgcentrum, en dat daarin onvoldoende tegemoet gekomen wordt in de huidige decentralisatiemaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u in deze behoefte voorzien?
Ja, indien er voldoende vraag is naar een zorgcentrum voor ouderen met een specifieke levensovertuiging en de mogelijkheden van wonen en zorg voldoende kunnen worden benut. Wellicht kan het scheiden van wonen en zorg een oplossing bieden, maar dan zal de woonvorm wel voldoende aantrekkelijk moeten zijn op het gebied van kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn.
Bent u bereid tot het opheffen van inkomensdrempels, die in voorkomende gevallen kunnen leiden tot situaties dat dergelijke verzorgingshuizen tegelijk een wachtlijst hebben, terwijl tegelijk als gevolg van inkomenseisen sprake kan zijn van leegstand? Zo ja, op welke wijze kunt en wilt u bevorderen dat vraag en aanbod niet langer kunstmatig uiteen hoeven lopen? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand gaat wonen in een woonzorgcentrum en daar zelf een kamer/appartement huurt, dan vormt de kwaliteit van het wonen (en de huurprijs die daarvoor betaald wordt) één van de elementen die betrokken worden in de afweging. Kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn worden gewogen en onder andere vergeleken met de huidige woning. Om voldoende aantrekkelijk te zijn voor alle inkomensgroepen moet de zorgaanbieder (al dan niet samen met een woningcorporatie) zorgen voor betaalbare woonvormen.
Heeft u kennisgenomen van het grote maatschappelijk draagvlak dat bestaat voor het behoud van specifieke verzorgingshuizen zoals Felixoord?
Ik heb een brief ontvangen van de Cliëntenraad Felixoord met onder andere een adhesiebetuiging van de gemeente Renkum en het LOC. Uit de brief van de gemeente Renkum blijkt dat zij in overleg zijn met de zorgaanbieder (en andere zorgaanbieders) over de plannen voor de toekomst.
Bent u bereid in uw overweging te betrekken dat Felixoord tegen haar wil, en op overheidsadvies, betrokken is geraakt bij het debacle rond de overname door Philadelphia, waarbij een groot deel van haar vermogen teloor ging in de aanschaf en verbouwing van kasteel Beverweerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik zie geen verband tussen een aparte status voor Felixoord en de genoemde overname door Philadelphia.
Deelt u de mening dat de bedreiging van identiteitsgebonden verzorgingshuizen met een landelijke uitstraling een onbedoeld neveneffect is van de decentralisatie van de zorg, en dat dit onbedoelde en ongewenste effect tot een ontkleuring van het zorgaanbod leidt? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongewenste neveneffect te repareren? Zo nee, waarom niet?
In de Wlz is geregeld dat Wlz-uitvoerders de taak hebben om een gevarieerd zorgaanbod te contracteren, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de levensovertuiging van de verzekerden.
Veel instellingen hebben zich al voorbereid op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen hebben en andere instellingen moeten dat nog doen. Het traditionele verzorginghuis zal zich in een aantal gevallen omvormen tot een modern woonzorgcentrum, waar mensen zelf een kamer huren en zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen of zich richten op de zwaardere doelgroepen. Ik verwacht dat er door de decentralisatie de zorg en ondersteuning meer in de eigen woonomgeving van de cliënt kan worden vorm gegeven en dat hierdoor een meer divers aanbod ontstaat dat beter kan aansluiten bij de lokale situatie.
Bent u bereid het verzorgingshuis Felixoord, dat het enige zorgcentrum is met een vegetarische identiteit, een landelijke status te geven op basis van een cultuur die aansluit bij een specifieke levensovertuiging en identiteit?
Sinds 2001 (bij de overgang van de bejaardenoorden naar de AWBZ) zijn er geen verzorgingshuizen meer met een landelijke status. Voor de zorg die Felixoord levert aan de cliënten met een lichter ZZP geldt dat dit – net als in andere verzorgingshuizen – afneemt doordat er geen nieuwe cliënten zijn die een dergelijke indicatie ontvangen. Net als voor andere instellingen geldt dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere doelgroepen. Voor de zwaardere doelgroepen verandert er niets, deze wordt net als in het verleden door het regionale zorgkantoor ingekocht. De zorginstelling bereidt zich – zoals hiervoor in de beantwoording van vraag 3 al aangegeven – voor op een nieuwe toekomst, waarbij meerdere opties open staan.
Zijn er meer identiteitsgebonden zorgcentra die in hun voortbestaan worden bedreigd door de veranderingen in de zorg? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Ik heb geen signalen dat specifiek identiteitsgebonden zorgcentra in hun voortbestaan worden bedreigd.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Harry van Bommel , Gert-Jan Segers (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
Het agressieve gedrag van paardenhandelaren jegens NVWA-inspecteurs |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de agressieve sfeer op de paardenmarkt in Hedel1 2 waaruit blijkt dat paardenhandelaren agressief reageerden toen zij werden aangesproken op de aanwezigheid van trekpaarden waarvan de staarten waren gecoupeerd?
Ja.
Wat is uw oordeel over het agressieve gedrag jegens NVWA-inspecteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, dierenartsen en inspecteurs van dierenwelzijnsorganisaties? Wat is uw oordeel over het besluit van de organisatie van de paardenmarkt in Hedel en de NVWA om de trekpaarden met gecoupeerde staarten niet te verwijderen?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de paardenhandelaren of de medewerkers van de paardenmarkt niet als agressief ervaren.
Het besluit dat genomen is over de afvoer van de paarden van de markt is niet beïnvloed door het gedrag van de paardenhandelaren en is in samenspraak met de organisatoren van de paardenmarkt tot stand gebracht.
Besloten werd om twee paarden met gecoupeerde staarten te verwijderen.
Van twee andere gecoupeerde paarden werd besloten dat ze konden blijven staan. Het betrof één paard met een gecoupeerde staart van voor 2001 en één paard met een gecoupeerde staart met een attest van de dierenarts over de veterinaire noodzaak van de ingreep.
Erkent u dat dergelijk agressief gedrag de autoriteit van de NVWA ondermijnt en dat intimiderend en agressief handelen door paardenhandelaren jegens de NVWA bestraft moet worden? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van de NVWA hebben het gedrag van de handelaren niet als intimiderend en agressief ervaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of art. 2.16, derde en vierde lid van de Wet dieren, waarin staat het verboden is om paarden met een gecoupeerde staart tentoon te stellen, tevens geldt voor paardenmarkten? Zo ja, op welke wijze gaat u paardenmarkten hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Het verbod van art. 2.16 ziet op tentoonstellingen en keuringen. Het verbod op het aanbieden van dieren waarbij een verboden ingreep is gedaan is opgenomen in art. 2.7 lid 3 Wet dieren. Dit verbod geldt ook voor paardenmarkten. Dit is een voortzetting van een verbod dat ook al gold onder de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het verbod is bekend bij handelaren, fokkers en tentoonstellingen. De NVWA handhaaft op de naleving hiervan.
Kunt u aangeven wat de validiteit van het Protocol Welzijn Paardenmarkten is, waarin onder andere de paardenmarkten Hedel, Zuidlaren en Elst hebben afgesproken geen paarden met gecoupeerde staarten toe te staan, als dit structureel geschonden wordt? Bent u bereid om wet- en regelgeving in te stellen nu blijkt dat vrijblijvende protocollen geen toegevoegde waarde hebben in de praktische toepassing en uitwerking? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben positief over het feit dat organisatoren van paardenmarkten hun verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid op de markt hebben genomen en deze hebben vastgelegd in een protocol.
Ik ga er vanuit dat de organisatie van een paardenmarkt zich aan haar protocol houdt.
De NVWA intervenieert op grond van de vigerende wet- en regelgeving en niet op basis van private protocollen.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over het feit dat de secretaris van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) heeft geïntervenieerd toen de paardenmarktorganisatie probeerde het Protocol Welzijn Paardenmarkten na te leven en de eigenaars van paarden met gecoupeerde staarten na 2001 verzocht van de markt te vertrekken? Hoe verhoudt dit gedrag zich met de «voorbeeldfunctie» die hij volgens u vervult?
De specifieke inhoud van de interventie van bovengenoemde persoon is mij niet bekend.
In de gesprekken met de KVTH staan de (il-)legaliteit van het couperen, het uitdragen van het standpunt dat de ingreep van couperen niet alleen verboden maar ook maatschappelijk ongewenst is en de voorbeeldfunctie die van het bestuur van de KVTH mag worden verwacht centraal.
Hoe zijn de gesprekken3 verlopen die u eerder met de secretaris van de KVTH hebt gehad? Bent u bereid om zijn voorbeeldfunctie naar aanleiding van zijn interventie op de paardenmarkt in Hedel aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de aanwezigheid van een dierenarts vanaf het begin van de aanvoer tot het einde van de paardenmarkt verplicht te stellen voor de medische keuring van paarden en pony’s?
De primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van dierenwelzijn en bioveiligheid van de paarden op de markten ligt bij de organisatie van de markt. In de protocollen van sommige markten, zoals die van Barneveld, is voorzien in de aanwezigheid van een praktiserende dierenarts bij het afladen van paarden die het marktterrein betreden.
Indien paarden de markt verlaten voor export wordt in de periode voorafgaand aan de markt contact gezocht met de NVWA en worden afspraken gemaakt over toezicht en mogelijke certificering. Ik zie geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het afschieten van een bijna verdronken vos |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten over een vos die na een lange strijd tegen de verdrinkingsdood vanuit een auto werd afgeschoten door een jager?1 2 Zo ja, is dit waar?
Ja.
Deelt u de mening dat uitgeputte dieren eerder hulp verdienen dan afschot?
Op grond van artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dient een ieder een hulpbehoevend dier, ook een in het wild levende dier, de nodige zorg te verlenen. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Flora- en faunawet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren. Deze zorg is in de eerste plaats gericht op het redden van in nood zijnde dieren, maar als duidelijk is dat een dier gaat sterven en lijdt, is het verlossen van het dier uit zijn lijden ook een vorm van zorg.
Deelt u de mening dat het niet aan een jager is om te beoordelen of een uitgeput dier al dan niet overlevingskansen heeft? Deelt u de mening dat vanuit een motorvoertuig sowieso geen goede inschatting kan worden gemaakt van hoe een dier eraan toe is? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van zorg en de beoordeling van zijn overlevingskansen is veelal sprake van een noodsituatie waarin een onverwijld handelen is vereist. Jagers beschikken over deskundigheid om ten aanzien van in het wild levende dieren een inschatting te maken van de situatie waarin een dier in nood zich bevindt. Ik wijs op de eisen die aan jachtaktehouders worden gesteld: zij moeten een jachtexamen afleggen, waarin hun kennis wordt getoetst over diersoorten, zoals de vos, over het gebruik van het geweer en over hetgeen een goed jager betaamt (artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit). Over de vraag of in dit specifieke geval een goede inschatting kon worden gemaakt, kan ik geen oordeel geven.
Hoe verhoudt het handelen van de jager zich tot het verbod om uitgeputte dieren te schieten en het verbod om afschot vanuit een motorvoertuig te laten plaatsvinden?3
De aangehaalde regels over de uitoefening van de jacht (artikel 53 van de Flora- en faunawet) zijn niet van toepassing, aangezien die uitsluitend betrekking hebben op het doden en vangen van dieren van de wettelijke wildsoorten – haas, fazant, wilde eend, konijn en houtduif (artikel 32, eerste lid, van de Flora- en faunawet). Wel gelden de regels over beheer en schadebestrijding (artikel 65 en verder van de Flora- en faunawet). Artikel 7, negende lid, onderdeel d, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren voorziet in een verbod op het gebruik van een geweer vanuit een rijdend motorvoertuig.
Of de jager in dit geval al dan niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft gehandeld, is een strafrechtelijke kwestie waarover ik geen uitspraken kan doen.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende jager? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te bevorderen dat dit alsnog zal gebeuren? Zo ja, op grond van welke overtreding(en)?
Mij is niet bekend of er een proces verbaal is opgemaakt tegen de jager. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag nr. 4.
Deelt u de mening dat de vogelvrije status van de vos bijdraagt aan de stigmatisering van deze diersoort en onzorgvuldig handelen als in onderhavig geval? Zo nee, waarom niet?
De vos wordt als inheemse diersoort beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Het is onder meer verboden om vossen te doden, te vangen of te verwonden (artikel 9 van de Flora- en faunawet). Met het oog op de bestrijding van schade door grondgebruikers en het beheer van populaties is bij en krachtens de Flora- en faunawet geregeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om vossen te doden of te vangen.
Deelt u de mening dat delegatie van jachtwetgeving aan provincies leidt tot rechtsongelijkheid of tenminste afwijkend beleid per provincie in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bescherming van dieren in een centraal, landelijk beleid te laten plaatsvinden?
De provincies passen bij de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding door grondgebruikers en de uitvoering van populatiebeheer dezelfde regels toe (artikelen 65, 67 en 68 van de Flora- en faunawet). Dat de toepassing van deze regels in de praktijk kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies, is evident aangezien de regionale omstandigheden niet overal hetzelfde zijn en maatwerk moet worden geleverd.
Voor de goede orde wijs ik erop dat het regime over de uitoefening van de jacht op de wettelijk aangewezen wildsoorten op Rijksniveau is vastgesteld, met uitzondering van het besluit om de jacht tijdelijk te sluiten vanwege weersomstandigheden.
Het bericht dat Nederland door Rusland als grote illegale vleessmokkelaar wordt genoemd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pork from EU disguised as mushrooms, bubble gum busted by Russia»?1
Ja.
Kunt u de berichten uit Rusland bevestigen waarbij grote partijen vlees uit Nederland zijn omgekat naar oorsprong dan wel inhoud, waarbij Nederlands vlees zelfs geëxporteerd zou worden onder de noemer «champignons uit China»?
Sinds eind januari 2014 accepteert de Russische Federatie geen varkensvlees meer uit de EU. Nederlandse bedrijven produceren daarom niet meer voor de Russische Federatie en bieden ook geen partijen aan voor exportcertificering voor de Russische Federatie bij de NVWA. Sinds eind januari 2014 heeft de NVWA geen certificaten voor de export van varkensvlees(producten) naar de Russische Federatie afgegeven.
Eind oktober 2014 heeft de Russische veterinaire dienst de Europese Commissie CVO geïnformeerd over de vondst van varkensvlees(producten) uit een aantal EU-lidstaten en een derde land in een 26-tal zeecontainers op schepen afkomstig uit een aantal Europese havens. De Europese Commissie heeft op haar beurt de Nederlandse CVO hierover geïnformeerd. In mijn antwoord beperkt ik mij tot het vlees dat in Nederland is geproduceerd.
In een aantal containers heeft de Russische veterinaire dienst varkensvlees(producten) uit Nederland aangetroffen. Deze producten waren verborgen onder niet-veterinaire producten. Navraag bij de betrokken bedrijven, NVWA en de Nederlandse douane heeft de volgende informatie opgeleverd: Van de 26 containers, blijken er 25 niet te bestaan in de internationale registers voor zeecontainers. De containers zijn ook niet, zoals gebruikelijk, aangemeld voor een transportbeweging.
Op basis van de foto’s van de Russische veterinaire dienst heeft gemaakt van de bewuste partijen vlees kan duidelijk worden opgemaakt dat het originele dozen en producten betreft. De partijen vlees zijn niet omgekat als vlees afkomstig uit een ander land. De Nederlandse bedrijven in kwestie hebben deze partijen niet aangeboden voor exportcertificering naar een ander derde land. De Nederlandse producenten hebben deze partijen verkocht aan verschillende Nederlandse en buitenlandse handelaren. Volgens opgave van de handelaren hadden deze partijen een ander EU-land als bestemming, en gelden de regels van de interne markt. De partijen Nederlands vlees zijn niet vanuit een Nederlandse haven naar Rusland verscheept.
Bent u bereid bij de European Food and Safety Agency (EFSA) aan te dringen op strengere controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, de bevoegdheid tot controle op de naleving van de Europese wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid ligt bij de lidstaten en niet bij de EFSA.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de beschuldiging van de Turkse oppositieleider Kılıçdaroğlu over wapenleveranties van Turkije aan terroristische organisaties, waaronder IS?1
Ja.
Klopt het dat Kılıçdaroğlu officiële schriftelijke verklaringen getoond heeft van de hoofdofficier van justitie in Adana en vrachtwagenchauffeurs die de wapens geleverd zouden hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Oppositieleider Kılıçdaroğlu heeft naar verluidt dergelijke verklaringen getoond tijdens zijn wekelijkse, besloten, fractievergadering over deze kwestie die vorig jaar speelde. De Turkse regering ontkent de aantijgingen.
Zijn deze verklaringen, nota bene van de hoofdofficier van justitie in Adana, waar de Nederlandse Patriots gestationeerd zijn, voor u aanleiding om hierover opheldering te vragen bij de Turkse regering over de wapenleveranties? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Turkse autoriteiten hebben deze aantijgingen altijd ontkend.
Bent u bereid contact op te nemen met de Turkse oppositie en de hoofdofficier van justitie in Adana?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft u zelfs met deze bewijzen volhouden niet over «indicaties» te beschikken over steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak? Zo ja, waarom?
Het kabinet is net als de Kamer op de hoogte van deze berichten, maar kan, zoals ook in eerdere antwoorden op Kamervragen aangegeven, deze niet bevestigen. Daarnaast verwijst het kabinet naar de antwoorden op eerdere vragen van uw lid Omtzigt van 22 september over steun van Turkije aan Al Qaeda. Hierin wijst het kabinet er onder meer op dat Turkije ISIS op de lijst van terroristische organisaties heeft geplaatst en dat het zich bereid heeft verklaard de coalitie tegen ISIS militair en logistiek te steunen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving in onder meer Newsweek2 en de New York Times3 dat IS rekruteringscentra opzet in Ankara en andere plekken in Turkije, zonder dat de Turkse regering daar iets tegen onderneemt?
De Turkse overheid heeft deze berichten en aantijgingen ontkend. Het kabinet heeft geen reden hieraan te twijfelen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije een deal met IS gesloten heeft waarbij 180 IS-terroristen vrijgelaten zijn in ruil voor het door IS gevangen genomen personeel van het Turkse consulaat in Mosul?4
Het kabinet is bekend met de mediaberichtgeving hierover. Het kan deze berichten niet bevestigen en het ligt daarom niet voor de hand de Turkse regering om opheldering hierover te vragen.
Klopt het dat er onder deze 180 vrijgelaten terroristen ook EU-burgers zitten? Bent u net als de Britse regering bereid hierover opheldering te vragen bij de Turkse regering?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Turkse regering de vermeende leider van de Turkse vleugel van terreurgroep IS, Halis Bayancuk, heeft vrijgelaten? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Halis Bayancuk is voorwaardelijk vrijgelaten op last van de lokale rechtbank nadat de officier van justitie geen aanklacht tegen hem had ingediend. Er is geen nadere informatie beschikbaar waarom geen aanklacht is ingediend.
Hoeveel en welke signalen over mogelijke steun van Turkije aan IS hebben u de afgelopen twee maanden bereikt?
Het kabinet is bekend met de diverse mediaberichten die hierover in deze periode zijn verschenen. Het heeft geen eigenstandige informatie die deze berichten kan bevestigen, zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de mogelijke steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak?
Nee, het kabinet ziet daartoe geen noodzaak.
Indirecte investeringen van ambtenaren via pensioenfondsen in legbatterijen en megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van economisch onderzoeksbureau Profundo waaruit blijkt dat Nederlandse financiële instellingen investeren in megastallen en in de ontwikkeling van de bioindustrie in het buitenland?1
Ja
Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de megastal BRF in Brazilië, waar geen wetgeving geldt op het gebied van dierenwelzijn in de stal en tijdens het transport? Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de Thaise Charoen Pokhand, die megalegbatterijen bouwt in China? Klopt het dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, in de afgelopen vier jaar obligaties had van het Braziliaanse vleesbedrijf Marfrig Alimentos, dat bij twee megastallen betrokken is?
Ja dat onderzoek is bij mij bekend. Het is niet de taak van het kabinet om specifieke beleggingen van individuele fondsen te monitoren en te beoordelen, dus ik kan hier geen uitspraken over doen. Het ABP is een geprivatiseerde instelling en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling. Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling en het beleggingsbeleid. In het bestuur van het ABP zijn zowel werkgevers, werknemers als pensioendeelnemers vertegenwoordigd. Het bestuur moet daarbij handelen in het belang van de deelnemers en binnen de wettelijke kaders die voor alle beleggers gelden. Zolang beleggingen binnen het wettelijke kader vallen, is het aan het bestuur om het beleggingsbeleid te bepalen. Daarbij wordt het (investerings-)beleid gecontroleerd door het verantwoordingsorgaan waarin ook werkgevers, werknemers en pensioendeelnemers vertegenwoordigd zijn. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op het functioneren van pensioenfondsen.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de Nederlanders tegen megastallen is?2 Hoe verhoudt zich dat met het indirect investeren in megastallen met varkens en kippen door de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds terwijl deze hier mogelijk bezwaren tegen heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds indirect investeert in legbatterijen die in Nederland en Europa verboden zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat enerzijds de Nederlandse overheid kale legbatterijkooien verbiedt in eigen land vanwege het dierenwelzijn terwijl anderzijds de Nederlandse overheid haar ambtenaren via pensioenfondsen laat investeren in dergelijke verboden legbatterijsystemen in het buitenland? Erkent u dat het ABP zijn beleggingen daarmee onvoldoende heeft getoetst op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 beoordeelt het kabinet specifieke beleggingen van individuele pensioenfondsen niet, maar is dit aan sociale partners. Het ABP heeft er voor gekozen om de nationale wetgeving en internationale gedragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. In het algemeen geldt dat het ABP een zogenaamd engagement traject (een dialoog met de onderneming) met ondernemingen aangaat wanneer ondernemingen niet aan de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden voldoen, om op die manier het beleid van de onderneming te veranderen. Ook houdt het ABP zich aan lokale wetgeving.
Het ABP heeft specifiek beleid inzake maatschappelijk verantwoord beleggen. Zij heeft daartoe ESG-criteria opgesteld, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Dit beleid is gebaseerd op internationale standaarden. Deze standaarden hebben betrekking op duurzaamheid en goed ondernemingsbestuur. Daarbij gaat het onder andere om thema’s op het gebied van milieu en mensenrechten. Eén van die standaarden is de UN Global Compact. Het ABP verwacht van de bedrijven waarin het belegt dat deze bedrijven de uitgangspunten uit deze Global Compact naleven. In het verantwoordingsorgaan wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria en die waaraan Nederland zich ook in internationale context verbonden heeft.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. De in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschreven verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is onder Nederlands voorzitterschap in de herziene OESO Richtlijnen opgenomen in mei 2011. Dit betrof de beschrijving van «due diligence» als een algemeen principe voor een maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering.
Uit onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) blijkt dat het ABP goed scoort op het gebied van verantwoord en duurzaam beleggen.
Het ABP biedt via de website informatie over het beleggingsbeleid en presenteert elk kwartaal een lijst met alle beleggingen in beursgenoteerde bedrijven. Zie: http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/beleggingsbeleid/verantwoording.asp en http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/verantwoord-beleggen/
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in megastallen voor varkens en kippen? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik niet toe bereid en ik zie daar ook geen noodzaak toe gegeven de mogelijkheden tot inspraak voor pensioendeelnemers. Zoals aangegeven in antwoord 2 en 3 gaan pensioenfondsen over hun eigen beleid en hebben deelnemers via het bestuur en het verantwoordingsorgaan invloed op het (beleggings)beleid en daarmee op de investeringen van het ABP.
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in verboden legbatterijsystemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op zoek te gaan naar een ander pensioenfonds voor uw ambtenaren indien het ABP niet bereid is om te stoppen met investeringen in megastallen en/of verboden legbatterijsystemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de conclusies van Profundo bevestigen dat de acht onderzochte pensioenfondsen aandelen of obligaties hebben in bedrijven die megastallen bouwen in Thailand, China of Brazilië? Kunt u aangeven wat het totaalbedrag is dat de Nederlandse pensioensector investeert in de wereldwijde vleesindustrie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2
Erkent u dat de informatievoorziening door pensioenfondsen aan hun deelnemers over de bedrijven waarin zij investeren, geen inzicht biedt in de wijze waarop deze bedrijven omgaan met duurzaamheid en met name dierenwelzijn? Hoe verhoudt zich de ondoorzichtigheid over de informatievoorziening over de bedrijven waar pensioenfondsen in investeren ten opzichte van de pensioenwet, die stelt dat er een evenwichtige belangenbehartiging moet zijn? Bent u bereid om met de pensioenfondsen in gesprek te gaan en openheid te vragen ten aanzien van de informatievoorziening over duurzaamheids- en dierenwelzijnscriteria die bedrijven in de intensieve veehouderij hanteren en de bedragen die hiermee gepaard gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Pensioenfondsen zijn verplicht in hun jaarverslag te rapporteren over de wijze waarop zij in hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Bovendien dient het pensioenfondsbestuur deelnemers evenwichtig te vertegenwoordigen. Een gesprek met pensioenfondsen over de genoemde onderwerpen ligt met het oog hierop niet in de rede.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor het gebrek aan concreet beleid met duidelijke eisen ten aanzien van dierenwelzijn? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de pensioenfonds over het stellen van eisen aan dierenwelzijn ten aanzien van investeringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 gaat het ABP over zijn eigen beleid en dus ook over de eisen die het stelt ten aanzien van dierenwelzijn. Zoals vermeld in antwoord 4 heeft het ABP aandacht voor duurzaam en maatschappelijk verantwoord beleggen en verwacht het ABP dat bedrijven waarin ze beleggen de uitgangspunten uit de VN Global Compact naleven.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen met genoemd investeringsbeleid zich niet houden aan de principes van de VN Global Compact waarin staat dat voorzichtig om moet worden gegaan met het milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.
De aanwezigheid van furazolidon in de voedselketen en het lopende strafrechtelijk onderzoek |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Erkent u dat de aanwezigheid van potentieel kankerverwekkende stoffen, zoals furazolidon, in vlees mogelijke volksgezondheidsrisico’s kan opleveren voor de consument? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat consumenten te allen tijde in staat moeten worden gesteld zichzelf te beschermen tegen mogelijke bedreigingen van hun gezondheid uit de voedselketen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het gebruik van furazolidon in dieren is vanwege het feit dat het mogelijk kankerverwekkend is niet toegestaan. Overigens heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA in het geval van de casus waar deze vraag betrekking op heeft een risicobeoordeling uitgevoerd waaruit bleek dat het risico voor de volksgezondheid in dit geval verwaarloosbaar was.
In het geval er een gevaar voor de volksgezondheid is door mogelijk besmette of verontreinigde voedingsmiddelen wordt de consument daarover geïnformeerd, zodat deze zelf maatregelen kan nemen (bijvoorbeeld het niet consumeren van het aangekochte besmette product).
Erkent u dat, bij een mogelijk risico voor de volksgezondheid door de aanwezigheid van verboden middelen in de voedselketen, het voorzorgbeginsel zou moeten gelden in de informatievoorziening naar de consument? Bent u bereid, ook al is de schuld- en aansprakelijkheidsvraag nog niet beantwoord wegens het nog lopende strafrechtelijk onderzoek, het voorzorgbeginsel toe te passen, en de consument alsnog te informeren over de producten waarin mogelijk het verboden middel kan zitten c.q. heeft kunnen zitten, opdat de consument zelf kan bepalen of deze een zeker risico wil lopen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het voorzorgsbeginsel uit de Algemene Levensmiddelen Verordening (EG 178/2002), kan de overheid (snel) optreden tegen een mogelijk gevaar voor de gezondheid van mensen, dieren of planten. Het voorzorgsbeginsel kan bijvoorbeeld worden toegepast wanneer (nog) geen volledige wetenschappelijke risicobeoordeling te maken is. Men kan dan op basis van dit beginsel de distributie van mogelijk gevaarlijke producten verhinderen of de producten zelfs uit de handel nemen.
Bij een volksgezondheidsrisico waarbij de mogelijk besmette of verontreinigde producten de consument bereikt kunnen hebben is het informeren van de consument in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het betrokken bedrijfsleven waaronder ook de verkooppunten van de betreffende producten. Indien het bedrijfsleven haar taak onvoldoende op zich neemt zal de NVWA en het Voedingscentrum hierover communiceren. In de casus furazolidon was er geen sprake van een direct volksgezondheidsrisico en was daarom het informeren van de consument niet aan de orde (zie ook de beantwoording van vraag 1.). Omdat het gebruik van furazolidon bij dieren verboden is, zijn dieren waarbij de stof of metabolieten daarvan zijn aangetoond, conform de Europese Richtlijn 96/23 vernietigd. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrieven (Kamerstuk 26 991, nrs. 422, 425, 426, 427, en 428) die u hierover van de Staatsecretaris van Economische Zaken heeft ontvangen.
Bij een risico voor de volksgezondheid zal, ook al loopt er een strafrechtelijk onderzoek over de schuld- en aansprakelijkheidsvraag, gecommuniceerd worden over de risico’s en een handelingsperspectief worden verstrekt zodat de consument haar eigen maatregelen kan treffen.
De maatschappelijke onrust over het vangen van wilde ezels op Bonaire |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de maatschappelijke onrust over het vangen van alle wilde loslopende ezels op Bonaire?
Ja.
Is het waar dat alle ezels die in het wild lopen worden gevangen op Bonaire? Zo ja, wat gebeurt er met deze ezels en hoe beoordeelt u dit beleid?
Alle wilde ezels worden zoveel mogelijk gevangen. De merries en veulens worden opgevangen en verzorgd in het opvangcentrum «Donkeys Sanctuary Bonaire» en de hengsten worden gecastreerd en weer teruggebracht in het wild. De zwakke en zieke dieren die niet meer te redden zijn, worden geëuthanaseerd. Dit is beleid van het Openbaar Lichaam Bonaire. Ik sta achter dit beleid omdat de loslopende ezels ernstige schade aan de natuur toebrengen en bovendien gevaarlijke verkeerssituaties veroorzaken.
Ruim een jaar geleden heeft u aangegeven dat het Openbaar Lichaam werkt aan een acceptabele en duurzame oplossing voor de loslopende ezels; kunt u aangeven hoe het hiermee staat?1
De in vraag 2 beschreven situatie is onderdeel van het ezelproject dat het «Donkey Sanctuary Bonaire» in samenwerking met Openbaar Lichaam Bonaire uitvoert. Daarnaast vindt identificatie en registratie plaats van alle dieren en is voorzien in deskundige begeleiding van het project. Het project is bedoeld om een einde te maken aan de overlast van ezels op Bonaire met name op het gebied van verkeersveiligheid en natuur.
Bent u als eindverantwoordelijke voor het dierenwelzijnsbeleid in het koninkrijk bereid een rol te spelen om tot een oplossing te komen in het belang van de ezels? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Door dit project verbetert het welzijn van dieren op een aantal punten.
De opgevangen dieren ontvangen voldoende water en voedsel en lijden niet meer door verkeersongevallen. Het Openbaar Lichaam Bonaire is eerstverantwoordelijke voor het welzijn van dieren.
Trofeereizen waarbij in het buitenland wordt gejaagd op bedreigde diersoorten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw visie op trofeereizen die te boeken zijn bij Nederlandse reisbureaus?
Het schieten van dieren als trofee is terecht internationaal aan zeer strikte regels gebonden. Uitgangspunt daarbij is dat deze jacht op geen enkele wijze een negatieve invloed mag hebben op het voortbestaan van de soort in het wild. Hiertoe zijn in het kader van het CITES verdrag zeer strikte, internationaal geldende, regels gesteld. Indien landen zich aan die regels houden kunnen zij zelf trofeejacht organiseren of bedrijven toestaan dit te doen. Zoals bij vraag 5 uiteengezet heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, aanvullende striktere regels ingevoerd.
Mijn inzet op het terrein van wildlife crime is er mede op gericht misbruik van de regels tegen te gaan en te zorgen dat de lokale bevolking end de lokale overheden over voldoende middelen en kennis beschikken om stroperij effectief tegen te gaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse jagers trofeereizen boeken om op bedreigde en beschermde diersoorten te kunnen jagen in bijvoorbeeld landen in Afrika?
Nederlandse organisaties en personen die zich met deze reizen bezighouden voldoen aan de zeer strikte regels die (inter)nationaal gelden. Daar wordt ook actief op toegezien.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is of kan worden om de jachtakte in te trekken indien gebleken is dat een jachtaktehouder een dier in het buitenland heeft gedood dat op de IUCN rode lijst van bedreigde soorten staat? Zo niet, waarom niet?
De Flora- en faunawet biedt de korpschef die de jachtakte heeft verleend een beperkt aantal grondslagen om de jachtakte in te trekken. Het in het buitenland doden van een dier, dat op de IUCN rode lijst van bedreigde soorten staat, door een Nederlandse jachtaktehouder, behoort niet tot deze grondslagen. Ook het wetsvoorstel natuurbescherming biedt hiervoor geen grondslag, omdat voor de trofee-jacht reeds CITES-regels gelden.
Bent u bereid om het organiseren van trofeereizen vanuit Nederland te verbieden? Zo niet, waarom niet?
Nee, het betreft legale activiteiten die binnen de EU en internationaal aan regels gebonden zijn. Mijn inzet richt zich op het internationaal aanscherpen van de regelgeving.
Daarnaast zet ik in op het bestrijden van wildlife crime. Ik heb daartoe – zoals ik in mijn brief d.d. 13 februari 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 724) heb uiteengezet – met een aantal landen afspraken gemaakt om projecten te implementeren die door de hele keten bijdragen aan het tegengaan van wildlife crime.
Bent u bereid om de legale mogelijkheden voor het importeren van trofeeën van bedreigde en beschermde diersoorten te herzien of ter discussie te stellen op nationaal, Europees en internationaal niveau? Zo niet, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 1 is toegelicht, mag trofeejacht alleen plaatsvinden als de wilde populaties hier geen negatieve invloed van ondervinden. Dit uitgangspunt moet strikt in acht genomen worden. In alle andere gevallen dient een verbod te gelden. De huidige regels zijn hiermee in overeenstemming.
Sommige landen met gezonde grote populaties gebruiken trofeejacht als een legale manier om middelen te genereren voor natuurbescherming.
Op internationaal niveau worden via het CITES-verdrag regels gesteld.
De toepassing van deze regels wordt voortdurend internationaal gevolgd om misbruik van het jagen op kwetsbare soorten tegen te gaan. Zo zijn de laatste jaren de regels voor jagen op zwarte neushoorns aangescherpt.
In de EU worden de CITES-regels geïmplementeerd door middel van verordeningen. De EU heeft voor een aantal gevallen waaronder trofeejacht maatregelen genomen die verder gaan dan de internationale vereisten. Voor een aantal sterk bedreigde soorten heeft de EU een wetsvoorstel gemaakt waarin naast de vereiste van een exportvergunning door het exporterende land ook een importvergunning van de invoerende EU-lidstaat verplicht wordt gesteld. Dit geeft de EU-landen de mogelijkheid om aan de hand van wetenschappelijke criteria en vastgestelde quota eigenstandig te beoordelen of de invoer verantwoord zal zijn. Ik heb me binnen de EU sterk ingezet voor deze maatregelen en zal dat blijven doen. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat het draagvlak binnen de EU is toegenomen.
Unilaterale importmaatregelen door Nederland zijn in strijd met de EU interne markt en niet effectief, omdat de trofeeën dan via andere EU-landen legaal in Nederland geïmporteerd kunnen worden.
De dreiging van ziekmakende en levensbedreigende bacteriën op vlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van Wakker Dier, waarbij barbecuevlees is onderzocht op voedselveiligheid en dierenwelzijn? Bent u op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek, waarbij op 80% van de kipproducten ESBL-producerende bacteriën en Entereobacteriaceae zijn gevonden, en de bacteriën E.coli, Listeria Monocytogenes, Campylobacter en Staphylococcus op varkens- en kippenvlees zijn gedetecteerd?1
Ja.
Klopt het dat elke zomer honderdduizenden mensen bij barbecue’s een voedselinfectie oplopen? Erkent u dat de aanwezigheid van de ziekmakende en levensbedreigende bacteriën in het onderzochte vlees de gezondheid van de consument ernstig kan bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM schatte in 2012 dat jaarlijks ongeveer 680.000 mensen ziek worden door het eten van besmet voedsel. Barbecueën is een bekende risicofactor voor het optreden van voedselinfecties, maar het aandeel hiervan in de totale ziektelast is niet bekend.
Voedselinfecties bij het barbecueën hebben verschillende oorzaken. Eén oorzaak is dat pathogene bacteriën op rauw vlees door onvoldoende verhitten niet onschadelijk worden gemaakt. Een andere oorzaak is kruisbesmetting van gegaard vlees door contact met materialen (borden, messen) die eerder in contact met rauw vlees zijn geweest. Ook kan besmetting met virussen en bacteriën optreden door onvoldoende (hand)hygiëne bij het snijden en klaarmaken van kant-en-klare levensmiddelen zoals rauwkost, fruit en salades. Ook kan een risico ontstaan door het te lang buiten de koelkast bewaren van kant-en-klare levensmiddelen, waardoor uitgroei van bacteriën kan plaatsvinden.
De producent van levensmiddelen is er voor verantwoordelijk dat producten aan de wetgeving voor voedselveiligheid voldoen. Maar zoals uit bovenstaande blijkt, heeft ook de consument een belangrijke rol bij het waarborgen van de voedselveiligheid bij het barbecueën. Het Voedingscentrum informeert de consument over de microbiologische risico’s van voedsel, geeft algemene adviezen voor het veilig kopen, bereiden en bewaren van voedingsmiddelen («5x veilig») en besteedt aandacht aan bijzondere manieren van bereiding en consumptie, zoals het barbecueën, het koken aan tafel en het picknicken. Deze informatie zal ook terug komen in een campagne die eind dit jaar van start zal gaan.
Erkent u de bevindingen van Scienta Nova en de WUR dat de grens van tien miljoen kolonievormende eenheden bacteriën (kve) per gram vlees aantoont dat vlees bedorven is? Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij controles tevens uitgaat van deze grens? Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van meer dan tien miljoen kve’s in het door Wakker Dier onderzochte vlees, met zelfs een 4,7 keer hogere waarde, de kwaliteit van het vlees aantast en zelfs de voedselveiligheid bedreigt? Deelt u de conclusies van Scienta Nova dat de uitkomsten van deze resultaten «erg verontrustend» zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Een levensmiddel is bedorven als kleur, geur, smaak of structuur onacceptabel aangetast zijn. Bij bedorven vlees zal het aantal bacteriën groot zijn, maar een groot aantal bacteriën betekent niet automatisch dat vlees bedorven is. Dit is ook de reden dat er geen wettelijke norm is voor het aantal bacteriën per gram vlees. Sommige soorten bacteriën dragen meer bij aan bederf dan andere. Het is aan het leverende bedrijf om het productieproces zo te beheersen dat aan het eind van de bewaartermijn geen sprake is van bederf.
Producenten en de NVWA hanteren de aantallen bacteriën per gram vlees als een indicator voor onhygiënische omstandigheden, te lange bewaartermijnen of te hoge bewaartemperaturen. Het aantreffen van veel bacteriën op producten heeft dus een belangrijke signaalwaarde. Een bedrijf moet dan nagaan of het productieproces nog voldoende beheerst wordt en zekerstellen dat geen bederf optreedt gedurende de bewaartermijn van de producten. Het constateren van een hoog aantal kve’s alleen is dus geen reden om de producten uit de handel te (doen) halen.
Kunt u aangeven waarom er alleen voor gehakt en seperatorvlees een wettelijke grens is voor de aanwezigheid van kve’s? Kunt u bevestigen dat een wettelijke bepaling van grenswaarden duidelijkheid verschaft, en voorkomt dat er bedorven vlees terecht komt op de borden van de consument? Bent u bereid een wettelijke grens in te stellen voor de aanwezigheid van kve’s in vers vlees? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad bestaan er wettelijke criteria voor het aantal bacteriën in gehakt vlees en separatorvlees. Deze zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 2073/2005 (microbiologische criteria). De criteria waaraan gerefereerd wordt, zijn echter geen wettelijke grenzen voor het aantal bacteriën op een product dat aan de consument wordt aangeboden. Het betreft grenswaarden voor het aantal bacteriën op het product tijdens de productie. Als deze grenswaarden worden overschreden, is dat een teken dat het bedrijf verbeteringen moet doorvoeren in de proceshygiëne.
Een afdoende hygiëne bij het produceren en bewaren van voedingsmiddelen kan voorkomen dat producten binnen de beoogde bewaartermijn onveilig worden. Het stellen van normen aan het aantal kve per gram draagt daar niet aan bij. Daarom stel ik ook geen wettelijke grens in voor het aantal bacteriën op vlees.
Kunt u aangeven of u de conclusies van Wakker Dier dat «veul voor weinig» leidend is voor het BBQ-assortiment van supermarkten, en dat dit ten koste gaat van het dierenwelzijn en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Alle producten, inclusief aanduidingen op het etiket en de productiewijzen dienen minimaal te voldoen aan de wettelijke normen, ook die van voedselveiligheid en dierenwelzijn. De keten en supermarkt zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten en voor een correcte etikettering volgens de wettelijke eisen. De NVWA houdt hier toezicht op. Het is aan de keten, van boer tot supermarkt, om mede in het licht van een goed verdienmodel afspraken te maken over bovenwettelijke eisen, eventueel via een privaat keurmerk.
Het bericht 'Redding gelukt, zwijnen dood' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Redding gelukt, zwijnen dood»?1
Ja.
Kent u het bericht «Geen extra maatregelen voor terugdringen wilde zwijnen»?2
Ja.
Is het waar dat een jachtopziener zwijnen één voor één heeft doodgeschoten die in hulpbehoevende toestand verkeerden en even daarvoor uit het water gered waren door de brandweer?
Ja, de jachtopzichter heeft drie dieren gedood. Drie andere dieren waren al dood toen ze uit het water werden gehaald.
Hoe verhoudt het doodschieten van dieren in hulpbehoevende omstandigheden zich met de zorgplicht zoals omschreven in artikel 2 lid1 en 2 van de Flora- en faunawet?
Wanneer dieren uitzichtloos lijden kan het nodig zijn om ze uit hun lijden te verlossen, om daarmee invulling te geven aan de zorgplicht. De politie heeft een aantal personen aangewezen om bij calamiteiten (bijvoorbeeld bij aanrijdingen) zonodig dieren uit hun lijden te verlossen. Deze personen worden in staat geacht om een goede inschatting te maken of dit nodig is.
Deelt u de mening dat dieren die in hulpbehoevende omstandigheden verkeren anders bejegend zouden dienen te worden dan gedood te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het niet passend is om hulpbehoevende dieren op deze wijze te bejegenen, tenzij het daadwerkelijk nodig is om dieren uit hun lijden te verlossen, wanneer er geen kans meer is op overleven in de natuur. Ook de provincie Limburg deelt deze mening.
Is het waar dat de zorgplicht in de Flora- en faunawet altijd en voor alle planten en dieren geldt, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, in alle gevallen dient er zorgvuldig te worden omgegaan met planten en dieren.
Waren er geen andere oplossingen die meer in de geest van de Flora- en faunawet liggen dan het doden van hulpbehoevende dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ja, wanneer er geen sprake was van uitzichtloos lijden, waren er alternatieven in de zin van verplaatsing van de dieren naar het Meinweggebied of afschot op een later tijdstip voorhanden. In de gegeven omstandigheden had de jager eerst met de politie moeten overleggen of er alternatieven waren behoudens afschot.
Is er proces-verbaal opgemaakt tegen de betreffende jachtopziener wegens overtreding van de Flora- en faunawet en wordt de jachtakte van de betrokken jager ingenomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te bevorderen dat dat alsnog gebeurt?
Nee, er is geen proces-verbaal opgemaakt. De schutter is ingeschakeld door de meldkamer, op grond van het feit dat hij als buitengewoon opsporingsambtenaar een vergunning had vanuit de Wet wapens en munitie, bedoeld voor calamiteiten, verstrekt door de politie.
De politie heeft naar de gang van zaken een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat de jachtopzichter niet geheel conform de voorschriften had gehandeld. Naar aanleiding van alle ophef heeft de jachtopzichter zijn BOA-legitimatie bij de politie ingeleverd. Hij zal niet meer als zodanig optreden. De politie heeft een bestuurs-rechtelijke procedure ingezet om het wapenverlof in te trekken.
Deelt u de mening dat het doden van dieren in nood onwenselijk is, en bent u op grond daarvan bereid het nulstandsbeleid te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord op vragen 7 en 8. De bevoegdheden op het vlak van faunabeheer zijn reeds sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet gedecentraliseerd naar de provincies. Het zijn de provincies die het nulstandbeleid kunnen heroverwegen en in diverse provincies is daar ook al sprake van. Zo is in Limburg het Meerlebroek als leefgebied toegevoegd op grond van provinciaal beleid.
Wordt genetisch onderzoek verricht naar de vraag of het om Meinwegzwijnen gaat of om uitgezette dieren van andere herkomst?
In opdracht van de provincie Limburg doet Alterra onderzoek naar de herkomst van wilde zwijnen in de provincie, aan de hand van de genetica van de dieren.
Voor een rapportage over eerder onderzoek op dit terrein in de provincies
Noord-Brabant en Limburg, verwijs ik u naar
De betrouwbaarheid van aantalsschattingen van ganzen en andere watervogelsoorten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het Alterra-onderzoek «Betrouwbaarheid van aantalsschattingen van schadeveroorzakende watervogelsoorten» waarin tellingen van onder meer SOVON en Wildbeheereenheden met elkaar worden vergeleken?
Ja.
Bent u van mening dat wanneer afschotplannen worden opgesteld, moet worden uitgegaan van cijfers die volgens onafhankelijke partijen als de meest betrouwbare gelden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat Wildbeheereenheden volgens dit onafhankelijke onderzoek systematisch (tot 200 procent) meer vogels tellen dan SOVON-waarnemers in overlappende telgebieden?
In het Alterra-onderzoek wordt ingegaan op mogelijke verklaringen van de gevonden verschillen.
Zo komen de aantallen bij de WBE’s vaak hoger uit doordat de WBE’s onder leiding van de KNJV meer landsdekkend tellen en de methode tot een overschatting leidt. Verder kan de bijschattingsmethode van Sovon in sommige gevallen tot een onderschatting leiden. Het blijkt dat vooral zeer verspreid voorkomende soorten als nijlgans, knobbelzwaan en Canadese gans buiten de telgebieden van Sovon voorkomen en daardoor niet meegeteld worden. Verder is het feit dat de WBE’s ook vliegende watervogels meetelden van invloed geweest. Tegenwoordig vindt dit niet meer plaats, waardoor de schatting van de aantallen door de WBE’s lager geworden is.
Daarnaast is er nog verschil in het moment van tellen, waardoor aantallen in het voorjaar, als de trekkende soorten al beginnen terug te keren naar hun broedgebieden, anders uit kunnen vallen. Overigens komt Sovon in enkele gevallen ook uit op hogere aantallen dan de WBE’s.
Sluit u uit dat de belangen van de leden van Wildbeheereenheden van invloed zijn geweest op de – systematisch hogere – tellingen door deze Wildbeheereenheden (WBE)? Indien u dit niet uitsluit, kunt u een inschatting maken van de belangen die geleid kunnen hebben tot deze hogere tellingen en kunt u aangeven of u het juist acht dat beleidsbeslissingen plaatsvinden op basis van subjectieve opgaves van belanghebbenden?
Gedeputeerde staten, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van ontheffingen voor afschot, gaan uit van de op dat moment best beschikbare informatie.
Hoe verklaart u het feit dat de tellingen van WBE altijd fors hoger, maar nooit lager uitvallen dan tellingen van bijvoorbeeld SOVON?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen nu Alterra constateert dat «te verwachten is dat de SOVON telmethodiek over het algemeen betrouwbare resultaten geeft»? Sluit u uit dat de «ganzenreductie» van de afgelopen jaren mogelijk mede gebaseerd is op te hoge cijfers van WBE en dat er dus mogelijk meer ganzen zijn gedood dan wanneer er een meer betrouwbare, lagere populatieschatting voorhanden was geweest?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan op basis van WBE-tellingen, die populaties tot 200% te groot inschatten, worden verzekerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van een soort?
De grootste afwijkingen tussen de getallen (tegen de 200%) betreffen soorten die niet inheems zijn in Nederland en aangewezen als exoot, zoals de nijlgans en de Canadese gans. Bovendien is met betrekking tot deze soorten naar alle waarschijnlijkheid ook sprake van onderschatting van de aantallen door Sovon.
De andere soorten ganzen en watervogels zijn zeer algemeen en komen in grote aantallen voor in Nederland.
Sluit u uit dat WBE ook bij tellingen van andere dieren in het wild komen tot populatie-overschatting? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, bent u bereid eveneens onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar de tellingen van andere soorten dan ganzen?
Het schatten van totale populatieaantallen is geen eenvoudige opgave, zoals ook in Alterra-rapport nr. 2426 uit 2013 is geconstateerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wanneer er in een afschotplan gebruik wordt gemaakt van bewezen foutieve tellingen, is dit volgens u dan een geldige grond voor provincies om een afschotplan af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies om bij het vaststellen van afschotplannen gebruik te maken van naar hun oordeel betrouwbare cijfers.
Hoe beziet u de grote rol die WBE en Faunbeheereenheden spelen in het maken van «afschotplannen» in uw voorstel voor een nieuwe natuurwet, in samenhang met het feit dat Alterra constateert dat WBE populaties structureel te hoog inschatten?
Het wetsvoorstel natuurbescherming bevat regels voor een duurzame uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding en jacht. WBE’s en faunabeheereenheden – waar ook anderen dan jachthouders deel van kunnen uitmaken – spelen daar een belangrijke rol in, omdat voorgesteld wordt dat faunabeheer, schadebestrijding en jacht worden uitgevoerd overeenkomstig een door de faunabeheereenheid op te stellen afschotplan en faunabeheerplan. Daarmee wordt inzichtelijker welk afschot plaatsvindt en daarmee wordt ook de maatschappelijke rol van de WBE’s versterkt.
Acht u het wenselijk dat bij het maken van afschotplannen populaties structureel worden overschat? Zo nee, wat gaat u doen om deze populatieoverschatting te voorkomen?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag op vraag 4.
Welke potentiële gevolgen zijn er volgens u als afschotplannen worden gebaseerd op een te grote populatie-inschatting?
Te hoge populatie-inschattingen kunnen er toe leiden dat meer dieren worden geschoten dan strikt genomen noodzakelijk is. Voorshands zal dit echter, gelet op de omvang van de populaties, niet leiden tot problemen voor deze soorten.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het rapport van de Nationale Ombudsman (2013/204) waaruit blijkt dat het Ministerie van Economische Zaken niet transparant is geweest in het verstrekken van gegevens over besmette varkens door het hormoon Medroxyprogesterone-acetaat in varkensvoer?
De Nationale ombudsman voert zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig uit. Het is niet aan mij om te oordelen over de inhoud van rapporten van de Nationale ombudsman.
Kunt u aangeven of u de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman hebt opgevolgd en of u met de desbetreffende varkenshouder in gesprek bent geweest? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u nog voornemens om dit gesprek te voeren?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman is opgevolgd. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de betreffende varkenshouder in bijzijn van een medewerker van de Nationale ombudsman. De uitkomst hiervan is vertrouwelijk. Op basis van dit gesprek heeft de Nationale ombudsman het onderzoek afgerond.
Bent u naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman bereid om alsnog opening van zaken te geven over de testresultaten? Zo nee, waarom niet?
Alle beschikbare informatie is gedeeld, ik verwijs hiervoor dan ook naar de beantwoording op Kamervragen1 2, 3, 4, 5 en 8 van 7 maart 2013.
Kunt u aangeven, naar aanleiding van uw brief aan de Kamer dd. 27 maart 20141, wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de mogelijke fraude in het gebruik van illegale hormonen? Wanneer bent u voornemens de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars is gaande. Eén van de resultaten van dit onderzoek is de vondst van het verboden antibioticum furazolidon in de veehouderij, waarover uw Kamer 26 juni3 jl. voor het eerst is geïnformeerd. Op dit moment zijn er geen andere resultaten te melden uit het lopende onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars. Indien er resultaten zijn zal ik de Kamer hierover informeren.
Massale dodingen door gesjoemel met veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Ruimingen dreigen»1 en «2.474 kalveren gedood om furazolidon»2, over de duizenden dieren die massaal afgemaakt worden vanwege de vondst van het verboden middel furazolidon in veevoer?
Ja.
Klopt het dat de vier kalverhouders van de besmette bedrijven niet bereid zijn om hun kalveren individueel te laten testen omdat het testen duurder is dan de slachtopbrengst zoals het artikel «Ruimingen dreigen» suggereert? Zo nee, welke andere redenen spelen hierbij een rol?
Ja, dat klopt.
Erkent u dat het testen van individuele dieren kan voorkomen dat er onnodig dieren worden afgemaakt? Zo ja, bent u bereid vanwege het respect voor dieren en het dierenwelzijn om de veehouders op het individueel testen aan te spreken en dit in toekomstige gevallen, indien het individueel testen van dieren mogelijk is, te verplichten? Zo nee, welk belang acht u zwaarder dan de respectvolle omgang met dieren en dierenwelzijn?
De onderzoeksprocedure bij een bedrijf waar het gebruik van verboden stoffen wordt vermoed, is beschreven in de Europese Richtlijn 96/23/EU. Bij het onderzoek worden op een bedrijf via een representatieve steekproef dieren bemonsterd en onderzocht. Wanneer meer dan 50% van de dieren in deze steekproef positief testen, wordt ervan uitgegaan dat alle dieren positief zijn op de verboden stof. Dit is op de betreffende kalverhouderijen het geval.
Volgens bovenstaande Richtlijn wordt de veehouder vervolgens de mogelijkheid geboden om de dieren individueel te laten bemonsteren en te testen op de verboden stof. Indien hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, worden alle dieren gedood zonder extra onderzoek.
Bent u bereid om maatregelen te treffen zodat de kosten van dit individueel testen in de toekomst verhaald kunnen worden op degene die de wet heeft overtreden? Zo nee, waarom niet?
In Richtlijn 96/23/EC staat dat de kosten van het onderzoek en het vernietigen van de dieren voor rekening van de veehouder zijn. De veehouder kan deze kosten privaatrechtelijk verhalen op de veroorzaker.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het verboden middel furazolidon in veevoer terecht is gekomen en vervolgens aan meer dan 100 bedrijven is geleverd in Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt momenteel onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat onder leiding staat van het Functioneel Parket. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek? In hoeverre wordt de rol en de verantwoordelijkheid van de veehouders in dit onderzoek meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u de vondst van het verboden furazolidon in het licht van andere schandalen zoals onder andere de MPA-affaire, dioxinekippen, hormoonvarkens en aflatoxinekoeien waar geknoeid was met verboden middelen en kunt u aangeven of er overeenkomsten zijn in deze schandalen en welke consequenties dit heeft voor het fraude- en handhavingsbeleid?
Ongewenste stoffen kunnen via diervoeders in de voedselketen terechtkomen. Daarom is het bij contaminatie van diervoeders van belang de partij zo spoedig mogelijk te signaleren, te traceren en uit de handel te nemen. De vondst van furazolidon in het veevoeder is aan het licht gekomen bij een gericht onderzoek door de NVWA op het gebruik van verboden stoffen in de veehouderij. Dit is het resultaat van het handhavingsbeleid op het gebruik van diergeneesmiddelen en verboden stoffen door de NVWA. Dit incident lijkt op het incident met MPA in 2002, alhoewel het huidige incident in omvang kleiner is. De vondst van furazolidon toont aan dat er zwakke schakels binnen de keten voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli 2014 (TK 26 991, nr. 427) zal ik hierover zo spoedig mogelijk het gesprek aangaan met het bedrijfsleven. Voor mijn aanpak verwijs ik verder naar de brieven aan uw Kamer van 4 juli 2014 over de voortgang van de Taskforce Voedselvertrouwen (TK 26 771, nr. 423) en het Plan van Aanpak NVWA (TK 33 835, nr. 10).
Kunt u aangeven hoe de vondst van furazolidon zich verhoudt tot eerder onderzoeken naar de veevoerindustrie, waaronder het onderzoek van het Korps landelijke politiediensten (2003)3 waarin wordt gesteld dat: 1. «de diervoedersector zich structureel schuldig maakt aan overtreding van de wet», 2. «het wegmengen van afval in veevoer een potentiële bedreiging is voor de volksgezondheid en voedselveiligheid» en 3. «er is sprake van organisatiecriminaliteit en ketencriminaliteit»?
Gezien het feit dat geen mededelingen kunnen worden gedaan over lopende strafrechtelijke onderzoeken, kan ik nu ook nog geen uitspraken doen over mogelijke overeenkomsten met eerdere onderzoeken.
Kunt u aangeven of de bevindingen van KLPD (2003) over de spaghettistructuur van de veevoerindustrie ook in de huidige situatie van toepassing zijn? Erkent u dat deze spaghettistructuur in de veevoerindustrie de handhaving bemoeilijkt zoals het KLPD-rapport stelt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat een positieflijst voor veevoeringrediënten duidelijkheid zal verschaffen voor veevoerproducenten, veehouders en handhavers en bent u bereid om een positieflijst op te stellen voor veevoeringrediënten ter verduidelijking en ter vereenvoudiging van de handhaving? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een positieflijst voor veevoeringrediënten biedt naar mijn mening geen meerwaarde, en zou strijdig zijn met de bestaande Europese regelgeving. Er bestaat reeds een Europese catalogus met voedermiddelen, die is vastgesteld door de Europese lidstaten conform de Europese marktverordening voor diervoeders (nr. 767/2009). Daarnaast bestaat er een centraal Europees registratiesysteem. Zodra bedrijven nieuwe voedermiddelen op de markt brengen, moeten zij deze in dit centrale Europese registratiesysteem opgeven. Op deze wijze is te allen tijde duidelijk welke grondstoffen op de markt circuleren. Een lijst met toegestane veevoedergrondstoffen biedt overigens geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof.
Bent u bereid om bij mogelijke massale «ruimingen» de Kamer vooraf informatie te verschaffen over de toegepaste dodingsmethode en de uitvoering hiervan per diersoort en per bedrijf en bent u bereid om de controle op het welzijn van individuele dieren te vergroten door de mogelijke «ruimingen» in de stal te filmen? Zo nee, waarom niet? Is het voor de pers mogelijk om bij de dodingen aanwezig te zijn? Zo ja, is dit gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Er geldt een nultolerantie voor verboden stoffen bij levende dieren. De dieren die positief testen op een verboden stof moeten volgens de Europese Richtlijn 96/23/EC terstond gedood worden en uit de handel worden gehaald. De dieren worden afgevoerd naar een slachthuis en daar volgens de normale procedures gedood. Hierna worden de kadavers afgevoerd naar de destructor. Dit hele proces staat onder toezicht van de NVWA, die daarbij ook let op het dierenwelzijn. Vanuit welzijnsoogpunt voor de dieren is het niet gewenst meer mensen dan noodzakelijk ter plaatse toe te laten. In het belang van de privacy van de ondernemers wordt de pers niet door de NVWA uitgenodigd op locatie.
Kunt u aangeven hoe groot het risico is dat het besmette veevoer nog veel wijder verspreid is dan tot nu toe is bekend gemaakt? Zo ja, hoe wordt de consument en de producent van dit risico de hoogte gebracht?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli jl. (TK 26 991, nr. 427) zijn op basis van de beschikbare documenten en gegevens alle mengvoerberdrijven die mogelijk verontreinigde grondstoffen hebben ontvangen bekend. De voersporen vanuit deze bedrijven zijn onderzocht om zo de verspreiding van het besmette veevoer in beeld te krijgen. Producenten van diervoeders worden door de NVWA op de hoogte gebracht wanneer er diervoedergrondstoffen geleverd zijn die mogelijk vervuild kunnen zijn me deze stof. Pas als er daadwerkelijk een risico voor de volksgezondheid is, wordt de consument hierover actief geïnformeerd. Dat is in dit geval zoals eerder aangegeven niet aan de orde.
Erkent u dat het gesleep met dieren naar het buitenland een extra risico met zich meebrengt voor de verspreiding van furazolidon in de internationale voedselproductie? Zo nee, waarom niet?
Wanneer dieren die aan deze stof zijn blootgesteld of hun vlees of het diervoeder geëxporteerd zijn, dan worden de betrokken lidstaten door de NVWA door middel van een RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) melding hiervan op de hoogte gebracht. Deze landen kunnen daarop eigen maatregelen nemen.
Kunt u bevestigen dat furazolidon vrij te koop is in dierenwinkels en vooral gebruikt wordt bij duivenhouders? Kunt u aangeven wat dit betekent voor de resistentieontwikkeling bij duiven en hun houders? Bent u bereid om de toepassing van furazolidon ook bij duivenhouders te verbieden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds januari 2014 is de verkoop van alle antibiotica in dierenwinkels verboden. Daarvoor was furazolidon alleen in 5 grams verpakking verkrijgbaar in dierenwinkels voor de toepassing bij aquarium- en terrariumdieren en dus niet voor de toepassing bij andere dieren, zoals duiven.
Furazolidon is bovendien ook niet als diergeneesmiddel op de Nederlandse markt toegelaten. Wanneer er echter geen andere alternatieven beschikbaar zijn, mag furazolidon in uiterste noodgevallen worden voorgeschreven door een dierenarts (via de zgn. cascaderegeling) voor dieren die niet voor de voedselproductie bestemd zijn.
Alle gebruik van antibiotica kan resistentie geven, daarom is het voorschrijven en toepassen van antibiotica voorbehouden aan de dierenarts. Het kabinet is van mening dat het voorschrijven van antibiotica moet restrictief en selectief moet zijn en dit geldt ook voor het gebruik hiervan bij duiven.
Experimenten waarbij Facebookgebruikers betrokken zijn en de privacy van social mediagebruikers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het experiment dat social mediadienst Facebook in 2012 uitvoerde op 689.000 gebruikers?
Ik heb kennisgenomen van berichten in de pers dat een dergelijk experiment heeft plaatsgevonden.
Hoe beoordeelt u het genoemde experiment, waarin Facebook testte of het de emotie van gebruikers kan sturen door een selectie te maken in de berichten die vrienden van gebruikers posten? Hoe beoordeelt u het feit dat gebruikers hierdoor slechts berichten te zien kregen die Facebook selecteerde?
Het ligt niet op mijn weg om een algemeen oordeel te geven over de wijze waarop Facebook diensten aanbiedt en persoonsgegevens gebruikt.
Bent u van mening dat social mediadiensten expliciet toestemming moeten vragen aan gebruikers voordat ze een dergelijk experiment uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt ervan af of er een overeenkomst is tussen de aanbieder en de gebruiker van de sociale mediadienst. Doorgaans vindt verwerking van persoonsgegevens plaats krachtens een overeenkomst tussen de aanbieder en de gebruiker. De grondslag voor de gegevensverwerking is dan gelegen in artikel 8, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is afhankelijk van de overeenkomst of de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van experimenten mogelijk is gemaakt. Voor zover de overeenkomst tekortschiet, moet er zijn voldaan aan een van de andere rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan dan een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a).
Deelt u de mening dat de selectiecriteria die social mediadiensten en zoekmachines gebruiken bij het selecteren van berichten die gebruikers te zien krijgen, openbaar moeten zijn? Zo ja, wat doet u om deze openbaarheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Uit de artikelen 33 en 34 van de Wbp volgt dat de aanbieders van sociale mediadiensten en zoekmachines verplicht zijn om de betrokkene te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Zij dienen bovendien nadere informatie te verstrekken voor zover dat nodig is om een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen jegens de betrokkene, gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder de gegevens worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, (artikel 33, derde lid, en 34, derde lid). De verantwoordelijken dienen dus royaal aan hun informatieverplichtingen invulling te geven. Onder omstandigheden kan dus ook het informeren over de selectiecriteria onder de informatieverplichtingen vallen.
Acht u experimenten zoals beschreven, ethisch verantwoord als er minderjarigen bij betrokken worden? Zo niet, wat gaat u doen om minderjarigen te beschermen tegen dit soort experimenten van social media?
Het is niet mijn rol om hier een ethisch oordeel over te geven, omdat een dergelijke beoordeling en de vraag of hieraan consequenties moeten worden verbonden, bij de ouders dient te liggen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wbp is de toestemming van ouders vereist indien minderjarigen jonger zijn dan 16 jaar. Verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens, zoals sociale media-aanbieders, moeten dus de toestemming van de ouders hebben. Hiermee is voorzien in een rol voor de ouders.
Is de wijze waarop Facebook telefoonnummers, adresgegevens, e-mailadressen en andere persoonsgegevens van gebruikers doorgeeft aan deurwaarders, toezichthouders, banken, online dienstverleners, advocaten, gerechtelijke instanties en marketingpartijen mogelijk in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Om hierover een oordeel te kunnen vellen, is onderzoek nodig naar de wijze waarop Facebook persoonsgegevens van betrokkenen verwerkt. Dit staat niet aan mij ter beoordeling.
Bent u van mening dat Facebook-gebruikers ondubbelzinnig toestemming geven voor dergelijke doorgifte van gegevens door de voorwaarden te accepteren? Zo ja, hoe blijkt dit uit de gebruikersvoorwaarden? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Indien de gebruiksvoorwaarden voldoende duidelijk omschrijven dat dergelijke gegevens kunnen worden doorgegeven, dan is toestemming niet nodig. Of de gebruiksvoorwaarden hieraan voldoen en op welke manier Facebook hiermee omgaat, is aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). De wetgever heeft het onafhankelijke CBP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp.
Kunt u garanderen dat Facebook geen persoonsgegevens van minderjarige gebruikers verwerkt, zonder dat hier toestemming van de ouders voor is verkregen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ingevolge artikel 5, eerste lid, Wbp dienen sociale media-aanbieders de toestemming van de ouders te hebben voordat minderjarigen die jonger zijn dan 16 jaar, deelnemen aan sociale media. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan het CBP om te beoordelen. Het is vervolgens aan het CBP om te beoordelen of in specifieke gevallen in strijd met de Wbp wordt gehandeld.
Wat is uw visie over de gedragssturende rol die aanbieders van social media en zoekmachines steeds meer innemen? Hoe ziet u de rol van de overheid hierin?
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de manier waarop aanbieders van sociale media en zoekmachines hun klanten tegemoet treden. Zolang zij zich aan de wet houden, is er geen reden daartegen op te treden.
Afschot van wilde zwijnen in de draag- en zoogtijd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat vanaf 1 juli 2014 grote aantallen pasgeboren wilde zwijnen geschoten worden door jagers met toestemming van de provincie Gelderland?
Bij het toestaan van afschot van wilde zwijnen wordt rekening gehouden met de zoogperiode van wilde zwijnen. Het aandeel jonge biggen is evenredig aan de samenstelling van de hele populatie.
Kunt u aangeven vanaf wanneer er biggen worden geschoten in de zoogperiode?
De periode van afschot loopt van 1 juli tot 15 maart. De meeste biggen worden geboren tussen februari en juni. De zoogperiode duurt ongeveer twee maanden. Er wordt een schoontijd gehanteerd van 15 maart tot 1 juli; in die periode vindt geen afschot plaats.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn op de familieverbanden van de zwijnen, het groepsgedrag en de populatiedynamiek van het massale afschot van biggen?
Om een scheve leeftijdsopbouw van de populatie wilde zwijnen te voorkomen vindt afschot plaats in alle leeftijdsklassen.
Hierbij is nadrukkelijk aandacht voor een natuurlijk evenwicht in de populatie en daarmee voor de door u genoemde aspecten van dierenwelzijn.
Kunt u aangeven wat het effect is van de zichtbaarheid van wilde zwijnen, wanneer zeugen in juli geconfronteerd worden met afschot van hun biggen?
In het algemeen kan gesteld worden dat het schieten op dieren niet bijdraagt aan een grotere zichtbaarheid, want de dieren worden schuwer. Toch zijn de aantallen wilde zwijnen nog zodanig dat de zichtbaarheid van wilde zwijnen door bezoekers van het betreffende natuurgebied nog als voldoende wordt ervaren.
Kunt u aangeven wat de wetenschappelijke betrouwbaarheid is van wildtellingen volgens onafhankelijke wetenschappers en kunt u uw antwoord voorzien van verwijzingen naar de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek?
Dergelijk onderzoek maakt onderdeel uit van de onderbouwing van de aanvraag voor ontheffing voor afschot bij de provincie. Afdoening van dergelijke ontheffingsaanvragen is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten.
Acht u het ethisch verantwoord om pasgeboren zoogdieren, die afhankelijk zijn van moederzorg, te laten schieten door jagers? Zo ja, waarom?
De provincie is verantwoordelijk voor de afweging van verschillende aspecten in het kader van het vaststellen, handhaven en uitvoeren van het beleid ten aanzien van wildbeheer en bestrijding van schade veroorzaakt door beschermde diersoorten.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3 en 13.
Bent u bereid een landelijke evaluatie te laten verrichten naar het massale afschot van biggen?
Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om ontheffingen te verlenen voor afschot in het kader van schadebestrijding. Ik zie geen aanleiding voor een landelijke evaluatie van enkel het afschot van biggen.
Kunt u aangeven hoeveel zwijnen dit jaar volgens plan geschoten mogen worden, hoeveel van deze dieren biggen zullen zijn en kunt u ook de gerealiseerde aantallen van 2013 vermelden in uw antwoord?
De verantwoordelijkheid voor wildbeheer en schadebestrijding ligt bij gedeputeerde staten. Zij stellen faunabeheerplannen en daarop gebaseerde afschotplannen vast.
Kunt u aangeven of de nachtjacht met gebruikmaking van restlichtversterkers en kunstlicht nog steeds plaatsvindt in afwijking van het Benelux-verdrag en tegen de opvatting van de Raad van State?
Zoals ik de Kamer bij brief van 18 maart 2014 (TK 29 446, nr. 87) heb laten weten, heeft het Comité van Ministers van de Benelux mij op mijn verzoek toestemming verleend om de Nederlandse praktijk van wildbeheer en schadebestrijding voort te zetten conform de bepalingen van de Flora- en faunawet, zo nodig in afwijking van de Benelux-overeenkomst Jacht en Vogelbescherming. Daardoor kunnen gedeputeerde staten toestemming verlenen voor het afschot van wilde zwijnen, inclusief het gebruik van de daarvoor benodigde jachtmiddelen.
Wat vindt u van het advies van dr. G. Groot Bruinderink uit 2008 om te experimenteren met een gebied waar geen enkel zwijn wordt afgeschoten?1
Het beleid ten aanzien van het beheer van de wilde zwijnen populatie is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten.
Bent u bereid het experiment van dr. Groot Bruinderink met een jachtvrije zone uit te voeren in het Kroondomein dat onder uw jurisdictie valt? Zo nee, waarom niet?
De vruchtgebruiker gaat over het beheer van het landgoed. Op het Kroondomein Het Loo wordt met betrekking tot wilde zwijnen het beleid gevoerd dat indien aan de orde de populatie wordt teruggebracht tot de natuurlijke draagkracht van het gebied. Men heeft daar inmiddels een lange ervaring mee. De ontwikkelingen in de draagkracht worden zorgvuldig gemonitord en deze monitoring vormt de basis van de beheerplannen van Kroondomein Het Loo.
Kunt u aangeven hoe de aanwas van wilde zwijnen per moederdier zich ontwikkeld heeft in de afgelopen 10 jaar?
Voor zover mij bekend is daar geen onderzoek naar gedaan.
Vindt u het verantwoord dat van een wettelijk beschermde diersoort het grootste deel van de populatie wordt afgeschoten en dat bejaging zelfs plaatsvindt in draag- en zoogtijd? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de provincie Gelderland hierop aan te spreken?
Het is aan de provincies om te bepalen welk afschot noodzakelijk is en welke voorwaarden gesteld moeten worden bij het verlenen van ontheffingen voor afschot.
Deelt u de mening dat nachtjacht in voor het publiek afgesloten gebieden het risico in zich draagt van wetsovertredingen bij gebrek aan veldtoezicht en sociale controle? Zo nee, waarom niet?
Ook dat is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. Een dergelijk risico kan worden ingeperkt door aan ontheffingen voorschriften te verbinden waarbij rekening wordt gehouden met dergelijke neveneffecten.
Kunt u aangeven hoe afschot in draag- en zoogtijd zich verhoudt tot de zogenoemde weidelijkheidsregels van jagers?
Er geldt er een schoontijd van 15 maart tot 1 juli om zoveel mogelijk te voorkomen dat er pas geboren biggen worden afgeschoten. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3 en 13.
Bent u bereid een einde te maken aan het afschieten van zwijnen in elk geval in de draag- en zoogtijd?
Zoals eerder aangegeven ligt het beleid ten aanzien van het afschot van wilde zwijnen bij gedeputeerde staten.