Het nieuws dat gedupeerde ouders van de CAF 11-zaak al veel eerder compensatie hadden kunnen krijgen. |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen wat uw rol is geweest in het tegenhouden van een compensatievoorstel van de voormalig Staatssecretaris van Financiën (de heer Snel) begin juni 2019?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Is destijds een compensatievoorstel besproken in de ministerraad, de onderraad of de voorbereidende ambtelijke commissies?
Nee.
Waarom zijn eerdere vragen hierover na zes weken in zeer algemene en ontwijkende bewoordingen beantwoord?1
De eerdere Kamervragen gingen er ten onrechte van uit dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Bent u bereid eventuele stukken over een compensatieregeling die ambtelijk zijn voorbereid naar de Kamer te sturen?
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. Deze documenten en inlichtingen zijn inmiddels aan de ondervragingscommissie verstrekt.
Welke geloofwaardigheid had het laten van een traan op de bijeenkomst met ouders in Rijswijk, terwijl al veel langer door u en het kabinet geweten werd dat ouders onterecht waren aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten, specifiek in het licht van de stukken die op 31 augustus 2020 naar de Kamer zijn gestuurd, waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering tot ernstige problemen leidde?
De vraagstelling suggereert dat de omvang van de affaire sinds 2013 bekend is bij het kabinet. Dit is niet het geval. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.
Was de noodkreet van de Belastingdienst over disproportionele terugvordering u bekend?
Nee. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en dat dit niet eerder naar boven is gekomen is onderdeel van de tragiek.
Waarom noemde u de toeslagenaffaire zo groot als MH17 en het Groninger gasdossier, terwijl u eerder niets heeft gedaan om deze schandvlek op te lossen?
Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.
Wat heeft u concreet gepoogd op te lossen, ten minste sinds het moment dat de Belastingdienst het kabinet op deze problemen heeft gewezen?
Het kabinet heeft vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven en hem en vervolgens ook Staatssecretaris Van Huffelen gesteund in hun werk om de hersteloperatie toeslagen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Erkent u dat het ontluisterend is dat de voormalig Staatssecretaris van Financiën – hoewel hij iets wilde doen voor de ouders – gesneuveld is over de toeslagenaffaire en dat juist de voormalig Staatssecretaris van SZW – die compensatie voor de ouders tegenhield – bevorderd is tot Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven.
Kunt u deze vragen, mede in het licht bezien van de recent verschenen rapportage van kinderopvangstukken van SZW2, een voor een en inhoudelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Van Ark een compensatie voor de gedupeerden in de CAF-11 zaak blokkeerde in de Ministerraad |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat waren uw redenen om de ernstig benadeelde ouders in de CAF11-zaak niet te compenseren?1
In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag is veel fout gegaan. Zoals de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer eerder heeft laten weten, zijn ouders de dupe geworden van een combinatie van fraudebestrijding die soms gebaseerd was op vooringenomen handelwijzen, het ontbreken van de menselijke maat binnen Toeslagen en harde regelgeving met een buitenproportioneel alles-of-niets-karakter en een grote maatschappelijke en politieke druk om fraude te bestrijden.2 Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij voormalig Staatssecretaris Snel duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) heeft gevraagd hem daarbij te helpen. Hoewel ik niet in kan gaan op hetgeen besproken is tijdens de ministerraad van 7 juni 2019, herken ik mij niet in het in het NRC-artikel geschetste beeld. Mijn ambtsvoorganger heeft vanaf het begin onderschreven dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht moet worden gedaan. Vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing.
Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Voor ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest nog naar hun zaak gekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim--advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Kunt u alle memo’s, notities en andere onderliggende stukken naar de Kamer sturen die betrekking hebben op de bemoeienis van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die gaan over het al dan niet compenseren van ouders in de toeslagenaffaire of het doen van toezeggingen aan de Kamer?
Het Ministerie van Financiën en SZW hebben in nauwe samenspraak opgetrokken bij het zoeken naar een passende oplossing voor ouders. U bent geïnformeerd over de uitkomst van deze besprekingen.
Op 8 juni jl.4 heb ik uw Kamer daarnaast geïnformeerd over de eerder aangekondigde zoektocht op mijn departement naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage voor de kinderopvang, en de wijze waarop hiermee is omgegaan. Dit onderzoek heb ik in mijn brief van 12 maart jl.5 aangekondigd. Het doel van het onderzoek is om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de signalen die zijn gewisseld over de problematiek van de eigen bijdrage en wat er met die signalen is gedaan. Zo ook de overlegmomenten tussen beide departementen. Het rapport «Geen powerplay, maar fair play» van de Nationale ombudsman valt onder de reikwijdte van de zoektocht.
Het resultaat van het onderzoek is een overzicht van de in de informatiesystemen aangetroffen stukken die zien op de besluitvorming en formele informatievoorziening aan de bewindslieden en/of Tweede Kamer ten aanzien van (het standpunt van) SZW inzake de kinderopvangtoeslag. Ik streef ernaar uw Kamer rond 1 september 2020 te informeren over de gevonden resultaten.
Daarnaast heeft uw Kamer recent een Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag opgericht, die zich onder andere focust het rapport van de Nationale ombudsman en de politieke betrokkenheid bij de opvolging daarvan. Memo’s, notities en onderliggende stukken die hier betrekking op hebben zal ik in het kader van dit onderzoek delen.
Welke steun heeft u gezocht bij ándere ministeries om het voornemen om ouders te compenseren van de voormalig Staatssecretaris van Financiën te doen sneuvelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke momenten van overleg zijn er in de periode 2017 bij het uitkomen van het rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en het uitkomen van het eerste rapport van de commissie Donner geweest, tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën over hoe om te gaan met de getroffen ouders?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het ontluisterend is dat de voormalig Staatssecretaris van Financiën – ondanks dat hij iets wilde doen voor de ouders – gesneuveld is over de toeslagenaffaire en dat juist de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – die compensatie voor de ouders tegenhield – bevorderd is tot Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet trekt gezamenlijk op om de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag aan te pakken. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, is vanuit het Ministerie van SZW aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, gezamenlijk op om gedupeerde ouders tegemoet te komen en de dienstverlening en kinderopvangtoeslag voor ouders te verbeteren. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën in juni 2019, mede namens mij, een meer proportionele benadering aangekondigd. Op 9 oktober 2019 heb ik hierover gezamenlijk met de Staatssecretaris van Financiën een besluit genomen. De uitspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 bevestigt deze lijn. Ook zijn we daarnaast sinds 2018 gezamenlijk verantwoordelijk voor het verbetertraject kinderopvangtoeslag. Een traject waarin maatregelen worden gerealiseerd om de problematiek van hoge terugvorderingen te voorkomen.
Graag sta ik stil bij het wettelijk kader en de verantwoordelijkheden in het stelsel van kinderopvangtoeslag. Bij de kinderopvangtoeslag wordt het wettelijk kader gevormd door het samenspel van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet Kinderopvang (Wko). Het Ministerie van SZW is (beleids)verantwoordelijk voor het domein van kinderopvang en daarmee voor de inhoudelijke voorwaarden van kinderopvangtoeslag. De Wko is hiervoor het juridisch instrument. De Belastingdienst/Toeslagen is uitvoerder van de kinderopvangtoeslag. De juridische basis met daarin enkele voorwaarden voor toeslagen is vastgelegd in de Awir. De Belastingdienst is onderdeel van het Ministerie van Financiën.
De departementen zijn op basis van de respectievelijke departementale verantwoordelijkheid voor beleid en uitvoering overeengekomen hoe de compensatie van de gedupeerde ouders in de CAF-11 zaak georganiseerd en gefinancierd wordt. Aanleiding van de compensatie was in dit geval de manier van uitvoeren en niet het beleid. Voor het beleidsdepartement was het van belang dat te markeren, ook omdat in de afweging moest worden meegewogen dat financiële dekking door het beleids-departement tot een bezuiniging had kunnen leiden, die ouders die nu kinderopvangtoeslag ontvangen zou raken.
De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken samen op, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid, gericht op onze maatschappelijke opgaven en met als inzet de burger centraal te stellen. Vanuit dat perspectief hebben de Minister van SZW de Staatssecretaris van Financiën al bij de miljoenennota in 2018 een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de toeslagen aangekondigd. Dit betrof zowel verbeteringen binnen het huidige stelsel met het oog op de problematiek van terugvorderingen en de mate waarin dat mensen in de problemen brengt (deel 1), als herziening van het stelsel voor de lange termijn (deel 2). Deze rapporten zijn op 11 november 20196 en 30 april jl.7 met uw Kamer gedeeld. De Staatssecretaris van Financiën en ik zetten ons vanuit onze respectieve verantwoordelijkheden samen in op een zo zorgvuldig mogelijke uitvoering binnen het huidige stelsel, compensatie van ouders ten aanzien van wie fouten zijn gemaakt en voorstellen voor een ondersteuning die mensen meer zekerheid biedt bij het combineren van arbeid met zorg voor jonge kinderen.
Bent u bereid alle medewerking te verlenen en verantwoording af te leggen over de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheidin de toeslagenaffaire en te stoppen om alle verantwoordelijkheid af te schuiven naar het Ministerie van Financiën? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Snel de ouders in juni 2019 al wilde compenseren |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u verklaren waarom op de tijdlijn die naar de Auditdienst Rijk (ADR) is gegaan, alsmede naar de Kamer, geen melding is gemaakt van de poging van voormalig Staatssecretaris Snel om begin juni 2019 al een compensatieregeling aan te bieden aan de gedupeerden in de CAF 11-zaak?1
De tijdlijn is door de Belastingdienst opgesteld ten behoeve van het onderzoek van de ADR, onderzoeksvraag 9a. De onderzoeksvraag had tot doel in kaart te brengen wanneer de ambtelijke leiding en politieke top van Financiën op de hoogte waren van het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst en andere problemen.
Welke analyse maakte de nieuwe programmamanager Toeslagen die diep in de ouderdossiers was gedoken? Hoe kunt u verklaren dat ánderen niet tot de slotsom kwamen dat er iets grandioos was misgegaan?
Ik wil geen uitspraken doen over de persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren. In die periode zijn meerdere signalen naar boven gekomen dat de aard en omvang van de problematiek ernstiger waren dan voorheen gedacht. De wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving heeft daarin in het verleden mogelijk geleid tot tunnelvisie. Een andere reden dat dit niet eerder is opgemerkt valt mogelijk te vinden in de «cultuur en leiderschap» binnen de Belastingdienst waar ik over schreef in mijn reactie op het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, het rapport van de ADR en het Zwartboek2. Over het cultuurtraject heb ik uw Kamer in de Voortgangsrapportages van 28 april en 2 juli j.l. geïnformeerd.
Hoe is het mogelijk dat er begin juni wordt geconcludeerd dat het «systemisch» is misgegaan en dat het geen uitwassen waren, maar dat in het uiteindelijke advies van de commissie-Donner II toch weer gesproken wordt over de hardheid van het stelsel?
Vanaf juni 2019 zijn de inzichten in wat was misgegaan verder ontwikkeld, doordat ook over de andere CAF-zaken informatie gestructureerd is verzameld en ter beschikking is gesteld aan de AUT en de ADR. In de afgelopen periode heeft een grote groep ouders zich als gedupeerde bij Toeslagen gemeld. Veel van deze ouders zijn geconfronteerd met hoge terugvorderingen, waardoor zij in soms zeer schrijnende situaties beland zijn. De oorzaak van een groot deel van deze terugvorderingen ligt echter – anders dan bij de CAF-11 zaak en vergelijke zaken – veelal niet in vooringenomen fraudebestrijding maar in de voorschotsystematiek en het «alles-of-niets» karakter van het toeslagenstelsel. In haar eindadvies heeft AUT geconcludeerd dat er naast institutionele vooringenomenheid dus ook sprake was van hardheid van het stelsel en heeft de problematiek rond hardheid uiteengezet.
Waarom zijn de interne pogingen om de ministerraad te overtuigen na begin juni gestrand? Welke pogingen zijn er verder nog ondernomen, of is er gewacht op het advies van de commissie-Donner I?
Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij mijn ambtsvoorganger duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de AUT heeft gevraagd hem daarbij te helpen.
Hoe vaak is er contact geweest met de commissie-Donner ten tijde van het onderzoek?
Aan de hand van de vragen van de AUT is via ruim 100 mails schriftelijke informatie verstrekt aan de commissie. Rondom dit proces is regelmatig ambtelijk contact geweest. Daarnaast hebben mijn ambtsvoorganger en ik enkele keren gesproken met (leden van) de adviescommissie.
Is er met de commissie-Donner gesproken over de hoogte van de schadevergoeding (à 500 euro per half jaar)? Zo ja, over welke bedragen is er gesproken? Zo neen, hoe kunt u het verschil tussen de 5.000 euro waarover in juni was gesproken en de 500 euro per half jaar verklaren?
De AUT is inderdaad geïnformeerd over de regeling van € 500 per halfjaar. De schadevergoeding van € 500 per halfjaar is in de rechtspraak het standaardbedrag bij vertraagde besluitvorming of rechtspraak. Dit is voor de CAF-11 ouders in november 2018 toegezegd4 De AUT heeft dit bedrag overgenomen als één van de elementen van de compensatieregeling (dus niet de totale compensatie). De huidige regeling is ruimer en biedt ouders daarnaast de mogelijkheid om een beroep te doen op de Commissie aanvullende compensatie werkelijke schade wanneer zij in de veronderstelling zijn dat de compensatie niet voldoende is voor hun situatie. Het bedrag van € 5.000 is rond juni 2019 genoemd als overkoepelende tegemoetkoming als erkenning van aangedaan leed, ongeacht de omvang van de werkelijke schade bij de ouder. De wens tot maatwerk en het feit dat al snel bleek dat de daadwerkelijke gemiddelde compensatie hoger zou liggen, hebben ertoe geleid dat dit voorstel geen voortgang heeft gevonden.
Is er overleg geweest tussen de commissie-Donner en de landsadvocaat over de lijst van gemaakte fouten die het artikel in NRC schetst?
Nee, er is geen contact geweest tussen de AUT en de Landsadvocaat over deze lijst. Wel zijn deze omstandigheden onderwerp van gesprek geweest tussen het ministerie en de AUT, alsmede genoemd in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u de interne notities die zijn opgesteld ten behoeve van de ministerraad en de adviezen van de landsadvocaat over een compensatieregeling en de lijst gemaakte fouten zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Ik ben altijd bereid specifieke inlichtingen te verschaffen, wanneer uw Kamer daar om verzoekt en ook uit eigen beweging. Het is echter staand kabinetsbreed beleid om persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen in (juridische) documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat. Onder intern beraad moeten ook de adviezen van door de staat geraadpleegde advocaten worden verstaan. De recent aangestelde Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal in haar onderzoek beschikbaarheid krijgen over de benodigde stukken voor het uitvoeren van hun onderzoek.
Erkent u dat de Kamer wederom geïnformeerd wordt door onderzoeksjournalisten over cruciale informatie en inzichten die de Kamer zijn onthouden, waarmee de controlerende taak van de Kamer ernstig in het gedrang komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in dit beeld. Uw Kamer is zeer intensief betrokken bij de vormgeving van de compensatie voor getroffen ouders en wordt zo niet alleen in staat gesteld de controlerende taak uit te voeren, maar is zelfs intensief betrokken bij de vormgeving van het te voeren beleid.
Het nieuws dat gedupeerde ouders van de CAF11 zaak al veel eerder compensatie hadden kunnen krijgen |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen wat uw rol is geweest in het tegenhouden van een compensatievoorstel van de voormalig Staatssecretaris van Financiën (de heer Snel) begin juni 2019?1
Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Wat de gedupeerde ouders is overkomen, had nooit mogen gebeuren en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.
Welke geloofwaardigheid had het laten van een traan op de bijeenkomst met ouders in Rijswijk, terwijl al veel langer door u en het kabinet geweten werd dat ouders onterecht waren aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom noemde u de toeslagenaffaire zo groot als MH17 en het Groninger gasdossier, terwijl u eerder niets heeft gedaan om deze schandvlek op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om uw excuses te maken aan al die ouders, die, willens en wetens, te lang hebben moeten wachten op een fatsoenlijke oplossing voor het jarenlang in armoede leven door toedoen van de rijksoverheid?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het ontluisterend is dat de voormalig Staatssecretaris van Financiën – ondanks dat hij iets wilde doen voor de ouders – gesneuveld is over de toeslagenaffaire en dat juist de voormalig Staatssecretaris van SZW – die compensatie voor de ouders tegenhield – bevorderd is tot Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag en de verdwenen dossiers |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u limitatief aangeven wie er zit in het Strategisch Crisis Team (SCT) dat tweemaal per week bijeen komt?1
De samenstelling van het SCT bestaat uit:
Is het mogelijk om de Kamer te informeren over wat daar besproken en besloten wordt, bijvoorbeeld door verslagen te voegen bij de voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het SCT is mijn overleg met de ambtelijke top die betrokken is bij de uitvoerings-en hersteloperatie. Van deze bijeenkomsten, momenteel twee per week, worden actie- en besluitenlijsten vastgelegd, geen verslagen. Over de behandelde onderwerpen zal ik u via de reguliere voortgangsrapportages informeren zodat ik u daar ook mijn politieke afweging bij kan geven.
Wanneer reageert u op het verzoek van het ouderpanel tot het instellen van een studiefonds voor kinderen die door de toeslagenaffaire schade hebben opgelopen?
Op 24 juni en op 8 juli jl. is het studiefonds besproken in het ouderpanel. Ik heb gesproken met de ouders over hun advies om een studiefonds in te richten, wat hier precies mee bedoeld wordt en wat een studiefonds voor hen kan betekenen. De ouders vragen om een fonds dat de mogelijkheid biedt voor iets praktisch zoals bijvoorbeeld een laptop benodigd voor de studie.
Ik heb de ouders per brief beloofd nader te onderzoek wat de mogelijkheden voor een fonds zijn. In dat onderzoek zal ik ook bestaande initiatieven betrekken. In september zal ik mijn bevindingen met hen delen.
Erkent u dat een reactie op deze zeer pijnlijke brief van de ouders, met verslag van wat de kinderen meemaakten, van een gedegen inhoudelijk antwoord dient te worden voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erken ik. Naast voornoemd gesprek met het ouderpanel, heb ik daarom op 17 juli jl. ook een schriftelijke reactie verzonden aan het ouderpanel. Hierin beschrijf ik onder andere dat de verhalen mij zeer hebben aangegrepen. Verder ligt ik toe hoe ik het belang van de kinderen zo goed mogelijk tegemoet wil komen en geef ik een reactie op de adviezen die de ouders mij gaven in hun brief. Zo worden de kinderen door de inrichting van het kindpanel betrokken bij vragen, ideeën en oplossing van problemen, waarbij zij als gelijkwaardige gesprekspartners en op een niet-vrijblijvende manier meedenken met beleidsmakers. Indien er psychische en/of sociale schade bij de kinderen naar boven komt tijdens de deelname aan het kindpanel, zullen de professionele en ervaren gespreksleiders dit met de grootst mogelijke aandacht oppakken en indien nodig worden andere externe partijen ingeschakeld. Hierover hebben we al contact gehad met experts van het RIVM en Slachtofferhulp Nederland. Maar ook de lijnen naar ondersteuning vanuit gemeenten zijn kort en kunnen, als het nodig blijkt, worden ingezet. De leeftijdsgrens van het kindpanel is op advies van de ouders opgehoogd naar 18 jaar. Verder heb ik de ouders zoals hiervoor beschreven geïnformeerd over het onderzoek naar een eventueel in te richten studiefonds. In gesprek met de ouders heb ik ook toegezegd dat in alle gevallen expliciet stil wordt gestaan bij de materiele en immateriële schade die kinderen hebben geleden. Dit moet gebeuren zowel in het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar als in het dossier van de ouder.
Erkent u dat de samenwerking met gemeenten niet mag betekenen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) haar verantwoordelijkheid afschuift op gemeenten? Zo ja, hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling voor zich? Hoe wordt voorkomen dat mensen wederom van het kastje naar de muur worden gestuurd en op deze wijze op geen enkele manier hun vertrouwen terugwinnen in de overheid?
De samenwerking met gemeenten is ontstaan omdat gemeenten vanuit hun rol een vorm van hulp kunnen bieden die de Belastingdienst niet kan bieden (bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid, financiën en gezinssituatie). Ik doe daarmee enerzijds een beroep op gemeenten om hun zorgtaak te vervullen, zoals ze dat ook doen voor andere burgers. Anderzijds neemt UHT een actieve rol bij het informeren van ouders over de beschikbare hulp en bij de warme overdracht aan gemeenten wanneer ouders daar behoefte aan hebben. Om nog beter bij te kunnen dragen aan het oplossen van de algehele problematiek die is ontstaan bij gedupeerde ouders heb ik gemeenten gevraagd om zich tot de Belastingdienst te wenden als zij zich geconfronteerd zien met exceptionele gevallen. Om te voorkomen dat ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd, wordt het Plan van Aanpak voor de ondersteuning door gemeenten geschreven in nauwe samenwerking met de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en zal regelmatig contact met hen worden gehouden tijdens de uitvoering. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat deze samenwerking niet betekent dat alle problematiek bij deze ouders direct kan worden verholpen. We zijn daarin afhankelijk van de actuele mogelijkheden bij gemeenten. Ik ben nog in gesprek met gemeenten over exacte afspraken op dit gebied.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Leijten, waarin is vastgelegd dat in het afhandelingsproces altijd eerst de ouders hun verhaal mogen doen, voordat zij geconfronteerd worden met de feiten die de UHT heeft «vastgesteld»? Is het nu al de praktijk dat de tijd wordt genomen om het hele verhaal van ouders te horen?2
Start van het afhandelingsproces zal altijd het verhaal van de ouder zijn. In het behandelkader van de eerste 100 zaken waar in juli mee is gestart is opgenomen dat de persoonlijk zaakbehandelaar (PZB), voor de behandeling van het dossier, contact opneemt met de burger. Doel van het eerste gesprek is om de rol van PZB uit te leggen en kennis te maken. Instructie is om de burger alle ruimte te geven de persoonlijke situatie toe te lichten. Ook wordt door de PZB het voorstel aan de burger gedaan voor een (uitgebreid) persoonlijk gesprek voorafgaand aan de start van de behandeling, als de burger daar behoefte aan heeft. Als bewijsstukken ontbreken, wordt ook met de ouder besproken of deze eventueel nog aanvullende informatie heeft. Dit betekent dat de ouder gedurende de herbeoordeling actief wordt betrokken. Voordat de beoordeling wordt geformaliseerd, wordt met de burger gebeld om de uitkomst door te spreken. De reactie kan worden verwerkt voor een definitieve beschikking. Deze beschikking staat vervolgens open voor bezwaar en beroep. De ervaringen die daar zijn opgedaan zijn waardevol en zullen gebruikt worden in de overige zaken die de komende maanden worden behandeld.
Klopt het dat u voor de eerste ervaringen met een «testgroep» werkt? Zo ja, hoeveel ouders zitten daarin en hoe wordt de «testgroep» geëvalueerd? Door wie en met welke verslaglegging?
In de maand juni heeft een proefperiode plaatsgevonden. In die periode hebben medewerkers van UHT analysewerk met betrekking tot de dossiers verricht en is met ongeveer 50 betrokken ouders gesproken, om ervaring op te doen met het werk en de onderliggende regelgeving. Vanuit deze werkzaamheden kwamen diverse bespreekpunten op die de komende tijd vertaald worden naar nadere instructies voor de medewerkers. In de maand juli is gewerkt aan het voorbereiden van en het uitbetalen van compensatie aan de eerste 100 ouders. Hierbij zijn persoonlijk zaakbehandelaren, vaktechnische specialisten en het management van UHT nauw betrokken geweest. Ook is veelvuldig afgestemd binnen de vaktechnische escalatielijn en zijn vraagpunten besproken met het SCT. Deze maand vindt interne evaluatie van het proces plaats en worden de lessons learned gebruikt ter verdere verbetering van het werkproces binnen UHT.
Erkent u dat er niet opnieuw een valse start kan worden gemaakt – die is er immers al geweest – en dat de werkwijze bij de eerste testgroep direct goed moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik. Daarom heb ik bij de werkwijze rondom de eerste 100 uitbetalingen vaktechnische waarborgen ingebouwd, zodat alle compensatieberekeningen vaktechnisch zijn getoetst door vaktechnisch specialisten bij UHT, de corporate dienst Vaktechniek en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken. Pas na vaktechnisch akkoord zijn de beoordelingen afgerond. Dit is een arbeidsintensief proces gebleken, waarbij voortdurend een balans wordt gezocht tussen zorgvuldigheid en snelle duidelijkheid voor de ouders. Ik meen ook realistisch te moeten zijn, want dit proces zal niet foutloos kunnen gebeuren. De complexiteit en diversiteit in de oudercasuïstiek is enorm en daarnaast moeten alle systemen en onderdelen van de Belastingdienst die in dit proces nodig zijn goed op elkaar zijn aangesloten. Ik heb er echter alle vertrouwen in, dat we met elkaar de enorme klus gaan klaren en zo een oplossing voor de gedupeerde ouders bereiken.
Zijn u, het SCT en de UHT zich er terdege van bewust dat de werkwijze écht andersom moet; in die zin dat ouders centraal moeten staan, hun behoeften en vragen en niet het proces van de UHT? Kunt u toelichten hoe dit overgebracht wordt aan contactpersonen of persoonlijk zaakwaarnemers?
Ja, daar ben ik zeer bewust van. De ouders staan centraal in de werkwijze van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaar staat in direct contact met de ouder en bespreekt ook zijn behoefte om geholpen te worden. Ook worden actief alle regelingen in een keer meegenomen, om de best mogelijke oplossing voor de ouder te bereiken. De medewerkers van UHT worden voortdurend geïnformeerd over het doel en het belang van deze werkwijze.
Hoe kan het dat meerdere ouders contactpersoon hadden gekregen en nu geconfronteerd worden met nieuwe zaakwaarnemers? Wat is daar precies de reden van?
Er is een zeer kleine groep ouders die inderdaad een andere persoonlijk zaakbehandelaar heeft dan bij de aanvang van de behandeling van hun dossier. Dit is deels gebeurd op verzoek van de ouder zelf, deels vanwege persoonlijke omstandigheden van de persoonlijk zaakbehandelaar.
Kunt u uitleggen hoe er met ouders wordt omgegaan waarbij wordt gezegd «een deel van uw situatie is CAF11-gelijk, maar een deel ook niet»? Is het mogelijk dat ouders doordat ze in een CAF-onderzoek zijn beland, ze ook voor de jaren daarvóór zijn aangepakt? Zo nee, hoe is deze samenloop dan verklaarbaar?
De ouder wordt integraal behandeld, dit wil zeggen dat voor elke ouder wordt beoordeeld welke regeling(en) voor hem van toepassing zijn. In het geval sprake is van een CAF-zaak die als vergelijkbaar met CAF-11 is beoordeeld, worden alle onderzoeksjaren van die zaak meegenomen in de compensatieberekening. Afhankelijk van de individuele situatie komt het voor dat de ouder in de toeslagjaren ervoor of erna vooringenomen is behandeld of te maken heeft gehad met de hardheid van het stelsel. Door de integrale benadering, wordt dit in één keer beoordeeld en wordt de juiste regeling voor elk van de jaren toegepast. Ook hierover vindt nauw contact met de ouder plaats, waarmee naar een zo goed mogelijk passende oplossing wordt gewerkt.
Wordt voor 57 bezwaren in de CAF 11-groep een juiste beslistermijn volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehanteerd als zij in mei bezwaar maakten en pas eind van deze zomer een besluit krijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met de wachttijd?
De ouders die bezwaar hadden gemaakt tegen de eerste compensatiebetaling, hebben inhoudelijk zowel gereageerd tegen de hoogte van de compensatie op basis van de compensatieregeling als verzocht om een aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade. De Bezwaarschriftenadviescommissie en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zijn gestart met het beoordelingstraject. De beslistermijnen uit de Awb worden hierbij gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de eerste pro-forma indiening, waarop nog geen inhoudelijke beoordeling mogelijk was en de beslistermijn van twaalf weken die bij inschakeling van deze commissies geldt. Deze termijnen kunnen wettelijk gezien worden verlengd.
Wat hield de nabetaling van de CAF 11-groep in april precies in? Op basis waarvan is de nabetaling vastgesteld?
De nabetaling zag op de proceskostenvergoeding die de ouders naar aanleiding van de vooraankondiging hebben doorgegeven. Ook is er een herberekening gemaakt van de compensatie, omdat het deel voor immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de periode vanaf de eerste verlaging tot het moment van het volledige herstel. Aangezien de ouders tot 26 maart 2020 hebben moeten wachten op de definitieve berekening, heeft een aanvullende compensatie plaatsgevonden.
Zijn er stukken ontvangen van ouders uit de CAF 11-groep die een onderbouwing gaven van de schade om aan te tonen dat de toegekende schadevergoeding van december 2019 niet toereikend was? Zo ja, is er na ontvangst van de stukken met de gedupeerden gezamenlijk bezien of er tot een oplossing kon worden gekomen?
De stukken die zijn ingediend worden door de ingestelde Commissie Werkelijke Schade beoordeeld. Deze commissie adviseert UHT in hoeverre de toegekende compensatie niet toereikend was en zal waar van toepassing een aanvullende schadevergoeding voorstellen. De ouders zijn over dit traject in de compensatiebeschikking geïnformeerd. Vanwege de opstartfase voor de commissie zijn de stukken nog niet met de gedupeerden gezamenlijk bezien. UHT zal in overleg met de commissie proactief de ouders benaderen tot aanvulling en/of onderbouwing van hun verzoek tot aanvullende schadevergoeding om zodoende de Commissie Werkelijke Schade in staat te stellen om een advies inzake aanvullende schadevergoeding te verstrekken. Het is aan de commissie om haar eigen werkwijze hierin te bepalen. De commissie heeft mij laten weten dat zij voornemens is ook ouders te horen op locaties in het land.
Klopt het dat een deel van deze groep gerappelleerd heeft met verzoek om duidelijkheid omtrent de definitieve beslissing? Zo ja, hoe is dat rappel ontstaan en hoe is daarop geantwoord?
Een deel van de groep heeft een pro-forma bezwaar ingediend, vooruitlopend op het instellingsbesluit Commissie Werkelijke Schade. De pro-forma bezwaren worden als bezwaar behandeld. Met de indieners is via hun gemachtigden contact, waarbij afspraken zijn gemaakt over de procedurele aanpak en behandeling van de pro-forma bezwaren. Deze afspraken zien op aanvulling van gronden en motivering van het bezwaar en het onderscheid tussen «bezwaar» en verzoek om aanvullende schadevergoeding. De pro-forma bezwaren worden in dit geval dan ook voorgelegd aan voornoemde Commissie Werkelijke Schade. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Klopt het dat deze werkwijze voor de CAF 11-groep zal betekenen dat er meerdere besluiten in de afwikkeling worden genomen, waarmee in strijd wordt gehandeld met de wens van de Kamer om in één keer alles onderdelen af te ronden en procederen en bezwaarprocedures te vermijden?
Dat klopt. Vorig jaar is aan de Kamer toegezegd de CAF-11-groep nog in december 2019 te compenseren op basis van het «beleidsbesluit compensatieregeling CAF-11» en niet te wachten op het eindrapport van de commissie AUT. Die toezegging is waargemaakt. Dit betekent ook dat, wanneer ouders voor andere toeslagenjaren dan betrokken in de CAF-11-zaak in aanmerking zouden komen voor een regeling, de wens van uw Kamer niet zou kunnen worden nagekomen. Ik bezie met UHT en de betrokken commissie(s) hoe de ouders het beste hierin kunnen worden geholpen. Voor de ouders die niet in de CAF-11 zaak waren betrokken, wordt het traject zodra het is opgestart in een keer doorlopen. Daar kan zich echter ook de situatie voordoen dat al wel de compensatie en/of hardheidstegemoetkoming wordt uitbetaald, maar dat een eventuele aanvullende vergoeding voor werkelijke schade op een later moment volgt omdat de Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade hierbij een nadrukkelijke rol hebben of omdat de ouder dat wenst.
Kunt u verklaren dat de toekenning van compensatie opzet/grove schuld (O/GS-compensatie) eerder op 80 miljoen euro werd geraamd, maar in de voortgangsrapportage op 20 miljoen euro uitkomt? Kunt u een cijfermatige toelichting geven?
In de huidige schatting, tabel 1 (regeling 3) in de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, wordt weergegeven dat er € 92 miljoen nodig is voor het uitvoeren van de regeling voor ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie. De overschrijding van € 20 miljoen is het gedeelte van de extra kosten om het amendement ten aanzien van de O/GS-regeling te dekken dat niet met de beschikbare € 390 miljoen gedekt kan worden. Indien deze inzichten wijzigen wordt uw Kamer hier middels de eerstvolgende voortgangsrapportage over geïnformeerd.
Kunt u – per regel – aangeven hoe de aantallen in tabel 1 tot stand zijn gekomen ten opzichte van eerdere ramingen zoals vermeld in uw brief van 13 maart 2020 en gemeld bij behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir?
In tabel 1 van de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zijn de aantallen ouders opgenomen die nu in beeld zijn en waarvoor beoordeeld wordt of zij in aanmerking komen voor een van de genoemde regelingen. In de brief van 13 maart j.l. is een eerste ruime schatting gemaakt van deze aantallen. In de voortgangsrapportage zijn de aantallen opgenomen die als gevolg van nader onderzoek tot stand zijn gekomen. Zoals genoemd in deze voortgangsrapportage is het belangrijk om op te merken dat er een overlap bestaat tussen de verschillende doelgroepen. De omvang van deze overlap is nog niet volledig in beeld. De hier genoemde aantallen kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld om het totaal aantal betrokken ouders te berekenen. Regel 1 heeft betrekking op compensatie voor institutionele vooringenomenheid. Het genoemde aantal is opgebouwd uit de volgende categorieën: ouders uit een CAF-onderzoek dat is aangemerkt als vergelijkbaar met CAF-11, ouders uit overige CAF-onderzoeken en een deel van de ouders die zichzelf zullen melden en daarom aangemerkt zijn als zelfmelders. Regel 2 «hardheidstegemoetkoming» ziet op ouders uit de categorie CAF-overig en de categorie zelfmelders die niet voor compensatie in aanmerking komen, maar eventueel wel voor een tegemoetkoming als gevolg van de hardheid van het stelsel. Regel 3 «persoonlijke betalingsregeling en compensatie O/GS» heeft betrekking op ouders met een (onterechte) O/GS-kwalificatie die KOT-gerelateerd is. De genoemde bedragen in de overige regels van de tabel zijn globale inschattingen. Middels de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen of specificaties in deze inschattingen.
Kunt u tevens de verschillen – per regel – van tabel 1 verklaren, ten opzichte van de eerdere twee ramingen? Welke inzichten spelen hier een rol?
Naar aanleiding van de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir en de nadere uitwerking van de exacte regeling rondom onterechte O/GS-kwalificaties (o.a. ten aanzien van rentecomponenten) verwacht ik dat genoemde bedragen nog onderhevig zullen zijn aan mutaties. Gedurende de uitvoering van het herstel zullen deze ramingen dan ook continu worden bijgesteld en aangescherpt. Hierop zal ik u in toekomstige voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag rapporteren.
Kunt u aangeven hoe in regel 3 een verdeling wordt gemaakt voor mensen waarvan verwacht wordt dat ze een persoonlijke betalingsregeling krijgen en zij die vallen onder de compensatie O/GS?
Regel 3 geeft het aantal ouders weer met een O/GS kwalificatie die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag. Binnen deze groep zal beoordeeld worden of er sprake is van een terechte of onterechte O/GS-kwalificatie. Alle ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie die die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag, zullen een forfaitaire compensatie aangeboden krijgen. Een deel van deze ouders heeft een openstaande schuld. Deze ouders zullen tevens een persoonlijke betalingsregeling aangeboden krijgen. Daarbij merk ik op dat wanneer er ook samenloop is met de compensatieregeling en/of hardheidstegemoetkoming, de openstaande schuld al verminderd kan worden.
Waarom moeten de kaders voor terecht of onterecht O/GS nog worden opgesteld? Waarom was dit niet in beeld bij de vormgeving van het amendement Leijten c.s. over een O/GS-tegemoetkoming?3
Ten tijde van de vormgeving van het amendement bestond er, mede dankzij de inspanningen van uw Kamer, een goed beeld van de ingrijpende gevolgen voor de ouders die geconfronteerd zijn met een onterechte O/GS-kwalificatie, het – daardoor – niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling en de gehanteerde praktijk die dit heeft veroorzaakt. Vanwege de noodzakelijke voortgang van deze spoedwetgeving voor de hersteloperatie is op basis van deze informatie het amendement vormgegeven. Ik vind het erg belangrijk dat deze beoordelingen nu juist zullen worden uitgevoerd. Daarom worden momenteel ook de details omtrent de gehanteerde praktijk in kaart gebracht. Op basis hiervan worden thans de kaders opgesteld waarmee de O/GS-tegemoetkoming wordt uitgevoerd.
Wordt bij de kaders de notitie van 5 november 2019 over O/GS gehanteerd? Zo nee, waarom niet?4
Voor de beoordeling of een in het verleden toegekende O/GS-kwalificatie voor de toepassing van de O/GS-tegemoetkomingsregeling terecht of onterecht is, zal niet zozeer maatgevend zijn of deze kwalificatie naar het toenmalige beleid en de toenmalige jurisprudentie terecht en zorgvuldig is opgelegd. Een dergelijke beoordeling zou, door bijvoorbeeld de ontwikkelingen in die jurisprudentie, vaak verre van eenvoudig zijn. Mede op basis van het voortschrijdende inzicht in de ingrijpende gevolgen van een O/GS-kwalificatie en het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, zal voor de O/GS-tegemoetkoming een nieuw kader worden gehanteerd waarbij alleen in meest evidente gevallen het standpunt zal worden ingenomen dat de O/GS-kwalificatie terecht was (en dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming). De kaders uit de notitie van 5 november 2019 zullen hierbij slechts een beperkte rol spelen, omdat die nog uitgingen van het toenmalige beleid. Ik zal uw Kamer in de voortgangsrapportage (VGR) nader berichten over de te hanteren kaders.
Erkent u dat als te beperkt wordt erkend dat de werking van O/GS desastreus uitwerkte voor ouders, u dan in strijd handelt met uitspraken van de Raad van State?5
De ingrijpende gevolgen van de O/GS-kwalificatie zijn reden geweest voor het tot stand brengen van de O/GS-tegemoetkomingsregeling. Voor de beoordeling of sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie zal, zoals hiervoor aangeven, een aan de huidige inzichten aangepast kader worden gehanteerd. Daarmee wordt beoogd om alleen nog in evidente gevallen het standpunt in te nemen dat de O/GS-kwalificatie terecht was en er dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming. De kaders hiervoor worden op dit moment uitgewerkt. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat voorafgaand aan een eventuele afwijzing op de O/GS-kwalificatie de vaktechnische lijn hiermee akkoord moet gaan en dat tevens een voorgenomen afwijzing in alle gevallen aan de Commissie van Wijzen wordt voorgelegd. Met deze benadering blijven we naar mijn mening ruim binnen de grenzen van de jurisprudentie van de Raad van State. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage hierover nader informeren.
Bent u bereid de kaders te laten toetsen door juristen die de kaders langs de juridische uitspraken kunnen leggen en de Kamer hierover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen afwijzing van een verzoek om een O/GS-tegemoetkoming zal aan de Commissie van Wijzen worden voorgelegd, waarmee een onafhankelijke toetsing gewaarborgd is. Voor een verdere onafhankelijke toetsing zie ik op dit moment geen aanleiding.
Welke fouten zijn er gemaakt in de voorselectie die de UHT en Belastingdienst/Toeslagen hebben aangeleverd bij de Commissie van Wijzen? Waar zien deze fouten precies op?
De UHT en de Commissie hebben gekeken naar de vijf criteria uit het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: AUT) om vergelijkbaarheid met CAF 11 te beoordelen. Eén daarvan is het aantal verzonden rappels. De wet bepaalt dat na het opvragen van bewijsstukken bij burgers voor het beoordelen van het recht op toeslagen een rappelbrief aan de burger dient te worden gestuurd. De burger heeft zodoende een tweede gelegenheid om stukken aan te leveren voordat eventueel de toeslag wordt stopgezet. Zogenaamde «combi rappel/stops», waarbij gelijktijdig met het versturen van het rappel de toeslag al werd stopgezet, tellen hiervoor niet als een echt rappel en moesten dan ook niet meegeteld worden in deze beoordeling. Dat komt omdat deze werkwijze niet past in de rappel-systematiek zoals deze voortvloeit uit de wet- en regelgeving zoals ook toegelicht bij brief van 18 december 2019.6 Bij CAF-Anker is bij het rapporteren over dit onderzoek aan de Commissie van Wijzen deze foutief toegepaste rappelsystematiek ten onrechte meegenomen als wettelijk rappel. In een gedane deelwaarneming in het onderzoeksdossier, waarbij dertien dossiers van individuele ouders zijn beoordeeld, zijn de combi rappel/stops in 12 gevallen foutief geteld als regulier/wettelijke rappel. Dit heeft geleid tot een (foutief) percentage van «95% verzonden rappels» dat aan de Commissie is meegegeven. Dit had «0%» moeten zijn, waardoor de Commissie wellicht tot een andere conclusie was gekomen.
Beseft u dat het degelijk beantwoorden van vraag 25 echt van belang is voor het vertrouwen in het verdere verloop? En onderschrijft u dat als nu duidelijk is wat er misgaat het van belang is dat dit gedeeld wordt teneinde nieuwe fouten te voorkomen?
Dit realiseer ik mij terdege. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om transparant te zijn richting uw kamer en de informatie aan te leveren die kan voorkomen dat dergelijke fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt. Aanvullend hierop heb ik ook intern onderzocht wat we kunnen doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. In mijn brief van 23 juni jl. heb ik een aantal acties benoemd zodat de werkzaamheden in de toekomst zorgvuldiger verlopen. Fouten zijn helaas nooit 100% uit te sluiten, maar deze acties zijn erop gericht om alles te doen om ze te voorkomen en ze te signaleren voordat ze nadelige consequenties kunnen hebben.
Kunt u aangeven wie de opzet en de werking van de UHT zal doorlichten en met welke onderzoeksvragen?
Het onderzoek naar de opzet en werking van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) wordt uitgevoerd door de Boston Consultancy Group (BCG). De onderzoekvragen zijn:
Kunt u verklaren waarom binnen vier maanden na het aankondigen van de UHT het nodig is om een extern onderzoek te laten doen naar de opzet en de werking van die organisatie? Wat is er misgegaan bij de opzet? Is er sprake van tunnelvisie of verkeerde bemensing? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In mijn brief van 10 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe het kon gebeuren dat de Commissie van Wijzen op basis van onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies heeft kunnen komen.7 Dat heeft mij doen besluiten dat het noodzakelijk is om een extern bureau de opzet en de werking van UHT te laten doorlichten. Ik vind het belangrijk om dat externe beeld van UHT nu al te hebben, om de organisatie nog beter te kunnen laten functioneren. Ik heb grote waardering voor de medewerkers binnen UHT die de afgelopen periode met grote inzet hebben gewerkt aan het beoordelen van de dossiers van ouders. De hersteloperatie is een enorme klus waarbij in korte tijd tientallen mensen hun werkzaamheden bij hun onderdeel binnen de Belastingdienst achter zich hebben gelaten, zijn ingestroomd bij UHT (terwijl de opbouw van de organisatie nog in volle gang is) en met daadkracht en compassie naar de ouders toe aan de slag zijn gegaan. Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat in een dergelijk proces van opbouw fouten helaas nooit volledig zijn uit te sluiten, al is dat natuurlijk vervelend. Dat besef ik terdege. Ik blijf met UHT zoeken naar een precaire balans tussen zorgvuldigheid en snelheid. Met de opgedane ervaringen in de afgelopen periode ben ik ook op zoek gegaan naar versterking van de organisatie. Deze versterking zal ook de komende tijd nodig blijken, omdat de taak waarvoor UHT zich gesteld ziet enorm is.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie zal worden vastgesteld of iemand in een bepaalde categorie valt en hoe ouders deze documentatie ook krijgen, conform amendement Omtzigt/Leijten? 6
Dit vindt plaats op basis van alle relevante informatie die nodig is voor de herbeoordeling. Tijdens het gehele proces onderhoudt de persoonlijk zaakbehandelaar nauw contact met de ouder, ook om na te gaan welke informatie de ouder wil inbrengen die van belang kan zijn om vast te stellen welke categorie van toepassing is. De informatie die ten grondslag ligt aan de beoordeling, is toegankelijk voor de ouders.
Hoe zit het met wachtgeld voor mensen die hun dossier al maanden geleden hebben opgevraagd en waarvoor het samenstellen van de dossiers pas half augustus wordt hervat?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik aangegeven dat het samenstellen van de dossiers geruime tijd vergt. De Awb schrijft hiervoor geen formele termijn voor, maar geeft aan dat beantwoording binnen een redelijke termijn dient te gebeuren. Deze termijn hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Er zijn hierbij geen bepalingen van toepassingen die zien op wachtgeld of een dwangsom. Ik heb tevens aangegeven dat de planning voor de dossierverzoeken na medio juni zou worden opgesteld, nadat alle verzoekers zijn gebeld. De planning is afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. Hierop kom ik terug in de volgende voortgangsrapportage (VGR).
Kunt u begrijpen dat wij niet begrijpen hoe ouders beoordeeld kunnen worden zonder dat het dossier is samengesteld? Kunt u proberen ons te overtuigen dat het beoordelen kan zonder de beschikking te hebben over het hele dossier?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik benadrukt dat het voor de beoordeling van de situatie van de ouders niet noodzakelijk is om over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Inmiddels kan ik daaraan de OGS-tegemoetkoming toevoegen. Het samenstellen van de dossiers kost met name veel tijd omdat alle aanwezige stukken over alle toeslagen en alle toeslagjaren uit de systemen gehaald moeten worden, waarna alle documenten moeten worden nagelopen op aanwezigheid van privacy-gevoelige informatie. Daarna worden alle documenten geprint en in mappen opgenomen voor de ouder. Dit zijn veel tijdrovende handmatige werkzaamheden. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat dit een andere werkstroom is dan het beoordelen van de individuele situatie van de ouder. De beoordeling van de ouders vindt plaats op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van de correctie of nihilstelling van de kinderopvangtoeslag. De beoordelaar kan in de systemen zien welke stukken aan die correctie ten grondslag lagen en hoe het vervolgproces verliep met bijvoorbeeld bezwaar en beroep. De medewerker weegt deze stukken in het licht van de compensatieregeling, hardheidstegemoetkoming en/of OGS-tegemoetkoming. Waar van toepassing heeft de beoordelaar ook de beschikking over de stukken uit de onderzoeksfase van de CAF-zaak. Ik heb er vertrouwen in dat dit de beoordeling op de juiste wijze gebeurt en er maximale transparantie voor de ouders is. De ouders krijgen ook inzicht in de stukken.
Hoe is mogelijk dat naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nieuwe relevante queryverzoeken zijn gevonden? Hoe is dit gelopen? Vond de AP deze query’s? Zo nee, wie vond die query’s dan wel en hoe zijn ze boven water gekomen? Kunt u een uitgebreide reconstructie geven?
De nadere vragen van de AP hebben geleid tot aanvullend zoekwerk aan de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij is ook gekeken naar bestanden die eerder op een persoonlijke schijf van een medewerker stonden en die de medewerker begin 2019 met Belastingdienst/Toeslagen deelde. Deze medewerker was voorheen bij CAF-onderzoeken betrokken en is door de AP ook tijdens het onderzoek geïnterviewd. In deze zeer omvangrijke door de medewerker beschikbaar gestelde bestanden is eerder gericht gezocht naar specifieke CAF-zaken. Nu is specifiek gezocht naar query’s en queryverzoeken. Daarbij is het queryverzoek gevonden zoals genoemd in het antwoord op vraag 1a van de brief van 23 juni 2020 aan de AP. Een kopie van de brief is meegestuurd aan uw Kamer als bijlage bij de brief van 17 juli 2020.
In de brief van 23 juni 2020 is eveneens aangegeven dat een andere medewerker onlangs naar voren is gekomen. Deze gaf aan op reguliere basis in een groepspostbus een query te ontvangen, die zij en de andere gebruiker van die postbus echter niet gebruiken. Aangezien wederom aan alle medewerkers is gevraagd aan te geven of zij nog relevante informatie hebben, heeft deze medewerker de query geopend en gezien dat nationaliteit ook in deze query voorkomt. Het aanmaken van deze query is onmiddellijk gestopt en er wordt nu opnieuw onderzocht of er nog query’s lopen op basis van oude verzoeken die eerder gemist zijn.
Uit het hiervoor bedoelde aanvullend zoekwerk is daarnaast recent gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen beschikte over enkele query’s die met name gericht waren op het monitoren van handelingen via internet ten aanzien van toeslagen vanuit het buitenland (niet zijnde de directe omliggende landen) dan wel gericht op betalingen naar het buitenland. Dit werd ten tijde van het queryverzoek als een risico ingeschat. De queryresultaten bevatten het persoonsgegeven «nationaliteit». De uitvoering van de query’s is bij het bekend worden onmiddellijk opgeschort en inmiddels definitief gestopt. Beperkt nader onderzoek heeft uitgewezen dat de query’s geen bijdrage leverden aan het toezicht op het verstrekken van toeslagen. Deze query’s zijn op 16 juli 2020 aan de AP gemeld.
Wanneer precies is ontdekt dat «een gespecificeerd deel van het archief» dat betrekking heeft op 9000 beroepsdossiers is vernietigd?
Het is ontdekt op 10 juni 2020, dit is na het verschijnen van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen die ik op 12 maart 2020 aan uw kamer heb gezonden.9
Was het ten tijde van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen al bekend dat de 9000 beroepsdossiers waren vernietigd?
Zie antwoord vraag 33.
Wie heeft ontdekt dat de dsossiers zijn vernietigd?
Een medewerker van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen heeft bij de opvraag van een beroepsdossier bij Doc-DireKt te horen gekregen dat het betreffende dossier vernietigd was. Doc-Direkt is de interne dienstverlener op het gebied van informatiehuishouding voor de rijksoverheid.
Wat betekent «een gespecificeerd deel»? Kunt u toelichten of dit dossiers betrof die een bepaalde specificatie of toekenning hebben gehad waardoor ze opgeslagen zijn op de selectielijst van Belastingen?
Met «een gespecificeerd deel» wordt een archiefblok bedoeld. Een archiefblok is een (logisch) te onderscheiden deel van het archief, waarvoor geldt dat naam en vernietigingsjaar voor het gehele blok van kracht zijn. Bij Belastingen en daarmee ook bij Toeslagen is in het verleden voor de beroepsdossiers een template gebruikt om het vernietigingsjaar te bepalen waarna dit de indicatie 9999 heeft gekregen. Dit werden Stukken Blijvende Waarde (SBW) genoemd. Dit betrof een werkwijze bij het Centraal Archief van de Belastingdienst om SBW-dossiers (waaronder beroepsdossiers) voorlopig uit te sluiten van vernietiging, omdat de daadwerkelijke vernietigingstermijn onbekend was. Er is gebruik gemaakt van dezelfde template als bij het voormalige onderdeel Belastingen, omdat er voor Toeslagen nog geen selectielijst bestond. Hierdoor is het in hetzelfde archiefblok opgeslagen (zelfde naam, zelfde termijn).
Op welke specifieke selectielijst van Belastingen waren deze 9000 «per ongeluk» opgeslagen?
Bij het bepalen van de vernietigingstermijn van deze dossiers is de selectielijst Belastingregio's van 21 februari 2012 gebruikt.10 Dit omdat er destijds nog geen aparte selectielijst voor Toeslagen beschikbaar was.
Wie of welk team binnen Toeslagen of Belastingdienst heeft dit «gespecificeerd deel» opgeslagen op de betreffende selectielijst?
Dat werd conform de afgesproken werkwijze gedaan door de behandelaar bij Toeslagen.
Wie gaat over tot het vernietigen van dossiers die op een selectielijst staan?
Dat doet het onderdeel Doc-Direkt van BZK, in opdracht van de Belastingdienst.
Hoe veel verschillende selectielijsten bestaan er waarin dossiers van mensen worden opgeslagen? Kunt u dit gelimiteerd aangeven voor Toeslagen en voor Belastingdienst?
Dossiers worden niet in een selectielijst opgeslagen. Een selectielijst is een instrument dat wordt toegepast bij het archiveren van documenten/dossiers en om te bepalen of een document/dossier permanent bewaard moet worden. Deze krijgen dan een code B(ewaren) of V(ernietigen) + termijn. De meeste termijnen voor Belastingen bedragen 7 jaar, die voor Toeslagen voornamelijk 12 jaar na beëindiging toeslag. Voor de fiscale werkprocessen van Belastingen als voor de werkprocessen van Toeslagen worden momenteel bij het archiveren een tweetal selectielijsten toegepast:
Daarnaast zijn er aparte selectielijsten voor de Douane, FIOD en de Centrale Administratie.11
Kunt u verklaren hoe het kan dat u tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir vele malen onderstreepte dat de regeling en het herstelproces «ruimhartig» moet zijn en dat in de Tweede Voortgangsrapportage géén één keer het woord «ruimhartig» is terug te vinden?
Tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir heb ik in debatten vele malen benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat er ruimhartig wordt gehandeld. In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag heb ik de ontwikkelingen uiteengezet sinds de vorige Voortgangsrapportage van 28 april. Deze ontwikkelingen, waarvan onder andere het aannemen van de wetwijziging, onderstrepen mijn standpunt over ruimhartige afhandeling binnen het proces. Ik kan u verzekeren dat er in recente weken niets veranderd is aan dat standpunt.
Klopt het dat de AP ook kan besluiten om een rapport – zeker op aandringen van degene die onderzocht is – niet openbaar te maken? Zo ja, zult u voorkomen dat het onderzoek naar etnisch profileren bij de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen in de la verdwijnt?7
De AP heeft op 17 juli 2020 het onderzoeksrapport «De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag» gepubliceerd. Op dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd, samen met de kabinetsreactie op het rapport.13
De rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne |
|
Mahir Alkaya , Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport over de rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne?1 Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van SOMO en de Schone Kleren Campagne, waarin wordt ingegaan op de publieke rapportages van 34 bedrijven die onder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vallen. In het rapport wordt gesteld dat de publieke rapportages van bedrijven verbeterd kunnen worden, onder meer door dieper in te gaan op geïdentificeerde IMVO-risico’s en hoe deze worden aangepakt, door de dialoog met lokale belanghebbenden te verbeteren en door betere communicatie over procedures met betrekking tot toegang tot herstel. Het kabinet waardeert het dat maatschappelijke organisaties, in dit geval SOMO en de Schone Kleren Campagne, de publieke IMVO-rapportages van bedrijven met aandacht lezen en tevens aanbevelingen doen voor verbetering daarvan.
In 2019 hebben 44 bedrijven die vanaf het begin aan het convenant deelnemen publiekelijk gecommuniceerd over IMVO. Zeven bedrijven hebben hun plan van aanpak online gepubliceerd. Veel van de bedrijven communiceerden voor het eerst over hun IMVO-inspanningen en waren nog zoekende naar de mate van detail in hun rapportage. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid, inclusief het opstellen en publiceren van een IMVO-rapportage, is dan ook een leerproces. De aanbevelingen van SOMO en de Schone Kleren Campagne, welke grotendeels in lijn zijn met eerdere aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het convenant en het recente alignment assessment van de OESO, kunnen bedrijven helpen om de volgende stap te zetten in het proces van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe kan de rapportering over gepaste zorgvuldigheid verbeterd worden? Hoe ziet u uw rol daarin?
Deelt u de conclusie dat de transparantie van de rapportering over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de bedrijven nog veel aan kwaliteit te winnen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bedrijven geen betekenisvolle rol voorzien voor belanghebbenden, zoals de werknemers in fabrieken, in hun IMVO-beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel werken partijen samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Zoals naar voren komt in de jaarrapportage over 2019 zien bedrijven steeds meer in dat het belangrijk is om ook lokale belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, te betrekken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Zo zijn in 2019 al 20 bedrijven rechtstreeks met lokale stakeholders in contact gebracht. Daarnaast zijn partijen binnen het convenant steeds meer gaan samenwerken, zowel als collectief als één-op-één. Maatschappelijke organisaties helpen bedrijven steeds vaker om inzicht te ontwikkelen hoe thema’s als kinderarbeid, vrijheid van vakvereniging, leefbaar loon en dierenwelzijn beter verankerd kunnen worden in het IMVO beleid van individuele bedrijven. Om bedrijven te stimuleren een volgende stap te zetten zal het SER-secretariaat dit jaar tijdens de jaarlijkse beoordelingsgesprekken extra aandacht besteden aan de manier waarop bedrijven arbeiders en lokale vakbonden in hun toeleveringsketen betrekken. Ook wordt komend jaar een workshop met bedrijven georganiseerd over het thema vrijheid van vakvereniging en het betrekken van lokale werknemers via sociale dialoog.
Hebben de bedrijven aangesloten bij het textielconvenant allemaal een access to remedy mechanisme? Zo ja, waarom ontbreekt het aan communicatie hierover? Zo nee, worden daartoe stappen ondernomen?
Het zorgen voor of meewerken aan herstelmaatregelen waar van toepassing, is onderdeel van gepaste zorgvuldigheid. Van bedrijven bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt verwacht dat zij in hun plan van aanpak ingaan op de beschikbaarheid van klachtenmechanismen. Uit de tussentijdse evaluatie van het convenant is gebleken dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het inbedden van gepaste zorgvuldigheid in hun beleid en organisatie (stap 1) en op de risicoanalyse en prioritering (stap 2). Bedrijven dienen nu stappen te zetten om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief de toegang tot herstel, verder te implementeren. Het secretariaat zal dit jaar dan ook met bedrijven bespreken in welke mate er toegang is tot klachtenmechanismen in hun keten.
Daarnaast biedt het convenant de mogelijkheid voor belanghebbenden om, al dan niet vertegenwoordigd door een externe partij, rechtstreeks in dialoog te gaan met een bedrijf dat mogelijk schade zou hebben veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Het SER secretariaat kan hierin een bemiddelende rol spelen. Ook kent het Convenant een formele klachten- en geschillencommissie waar belanghebbenden terecht kunnen om een klacht in te dienen. Uit zowel de tussentijdse evaluatie van het convenant als uit het recente alignment assessment van de OESO blijkt dat de klachten- en geschillencommissie momenteel nog weinig wordt gebruikt en dat de manier waarop betrokkenen in de textielketen toegang hebben tot het klachten- en geschillenmechanisme verbeterd dient te worden. Hierover zijn gesprekken gaande met Fair Wear Foundation. Daarnaast is een taakgroep opgericht binnen het convenant die zich verder zal buigen over de aanbevelingen en het verbeteren van het bestaande mechanisme.
Bent u bereid dit rapport aan de orde te stellen bij de stuurgroep van het textielconvenant? Zo ja, kunt u daarover rapporteren aan de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport is bekend bij de stuurgroep van het textielconvenant. De stuurgroep heeft bij monde van het SER-secretariaat een bericht gepubliceerd in reactie op het rapport. Daarin erkent het secretariaat dat de communicatie van bedrijven over hun inspanningen versterkt dient te worden. In 2019 is het beoordelingskader al verder aangescherpt, waarbij meer nadruk is komen te liggen op het meten hoe bedrijven op productielocatieniveau problemen aanpakken en zorgen dat hun stakeholders hier onderdeel van zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden over de voortgang van het textielconvenant via de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling van het textielconvenant voor het realiseren van een leefbaar loon in 2020?
De ambitie dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen van aan het convenant deelnemende bedrijven een leefbaar loon wordt betaald is losgelaten. Dit heeft de stuurgroep vermeld in de appreciatie van de tussentijdse evaluatie van het textielconvenant2. Ondanks dat er binnen en buiten het convenant steeds meer voorbeelden bestaan waarin duidelijke stappen richting een leefbaar loon zijn gezet, hebben partijen vastgesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen een leefbaar loon wordt betaald. Het loslaten van deze ambitie voor 2020 werd vooral veroorzaakt door de complexiteit van het onderwerp, het gebrek aan bewezen strategieën voor het realiseren van een leefbaar loon en de vaak geringe invloed van Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun leveranciers. Op basis van deze factoren is de conclusie getrokken dat bedrijven meer tijd en ondersteuning en samenwerking met andere bedrijven nodig hebben bij het realiseren van een leefbaar loon in de keten.
Leefbaar loon blijft voor partijen en bedrijven van het convenant één van de centrale thema’s. In 2019 is de volgende lange-termijn doelstelling6 voor het convenant gedefinieerd in de nieuwe «Theory of Change» met betrekking tot leefbaar loon: «Convenantspartijen, deelnemende bedrijven en steunbetuigers dragen actief bij aan een industriebrede systeemverandering gericht op het verkleinen van het loongat tussen het wettelijk minimum loon en leefbaar loon schattingen.» Zowel de inmiddels ondernomen activiteiten als de geplande activiteiten zijn daarop gericht.
De ondersteuning is door het Convenant Duurzame Kleding en Textiel op een aantal manieren vorm gegeven.
Meer dan 90% van de bij het convenant aangesloten bedrijven is inmiddels getraind op het onderwerp leefbaar loon. Zij weten nu wat een leefbaar loon is, hoe de kloof vast te stellen tussen de huidige lonen en een leefbaar loon en welke mogelijke methoden er bestaan om een leefbaar loon te implementeren. Zij weten hoe hun inkooppraktijken kunnen bijdragen aan leefbaar loon.
Ook zijn diverse trainingsbijeenkomsten in een vijftal productielanden georganiseerd teneinde ook leveranciers te trainen.
Bedrijven worden daarnaast gestimuleerd deel te nemen aan collectieve projecten. Het collectieve project «Remedies towards a better workplace» uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is inmiddels afgerond, waardoor bijna 9.000 werknemers in Tamil Nadu hogere lonen ontvangen en/of meer financiële zekerheid hebben gekregen. De inspanningen in Tamil Nadu zullen een vervolg krijgen, gericht op het steunen van het CAO-proces in de textielsector.
Veel van bovengenoemde activiteiten zijn het resultaat van steeds nauwere samenwerking tussen diverse internationale partijen, namelijk de Duitse Partnership for Sustainable Textiles, de Fairwear Foundation, het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging ACT (Action, Collaboration, Transformation), en het Convenant zelf.
Omdat bedrijven in het Convenant nu kennis en vaardigheden hebben opgedaan voor de volgende stappen en omdat zij steeds verder komen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, worden zij steeds strenger beoordeeld op de implementatie van leefbaar loon in hun toeleveringsketen.
Dit betekent o.a. dat bedrijven in de aankomende beoordelingsronde voor al hun productielocaties de loonkloof tussen de huidige lonen en een leefbaar loon verplicht in kaart dienen te hebben gebracht en stappen naar het dichten van de loonkloof hebben gezet. De uitkomsten worden verwacht in het najaar van 2021.
Kunt u een rol spelen in het verbeteren van het inzicht over de vrijheid van associatie in de productieketen van de betrokken bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vrijheid van associatie scoort vaak hoog in de prioritering van ketenrisico’s van deelnemende bedrijven en daarom wordt er geregeld aandacht besteed aan het onderwerp. Zo vond in oktober 2019 voor de derde maal een ronde tafel over dit thema plaats, waar vakbondsvertegenwoordigers uit productielanden in discussie gingen met twaalf bedrijven en inzicht gaven in uitdagingen omtrent vrijheid van associatie in productielanden als Bangladesh, Cambodia, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam.
Dit najaar start een collectief project inzake vrijheid van associatie dat deels uit het Fonds Verantwoord Ondernemen en deels uit het Strategisch Partnerschap voor Transformatie van de Kledingketen wordt gefinancierd. Voor het project hebben zich inmiddels acht convenantsbedrijven aangemeld en ongeveer evenveel bedrijven overwegen deelname. Dit project richt zich op de verankering van vrijheid van associatie in intern beleid en interne processen van bedrijven (zoals inkooppraktijken, en audits). Het gezamenlijke ambitieniveau is om concrete stappen te zetten in de verbetering van vrijheid van associatie en sociale dialoog in de toeleveringsketens van de deelnemers. Het project richt zich onder meer op intensiever engagement met leveranciers, bijvoorbeeld via trainingen aan inkopers van merken en aan het management en de werknemers van leveranciers.
Bent u bereid om zowel de Sociaal Economische Raad (SER) als de bedrijven die partij zijn bij het textielconvenant aan te sporen de aanbevelingen van dit rapport ter harte te nemen?
Zoals gebruikelijk brengt het SER secretariaat het rapport onder de aandacht van de aangesloten bedrijven. Het secretariaat helpt bedrijven om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief transparantie, stap voor stap te implementeren en heeft reeds aangegeven de aanbevelingen van het rapport mee te zullen nemen in de beoordelingscyclus.
Het evaluatierapport van de schoonmaak van Ogoniland |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «No clean-up, no justice» van Amnesty International, Friends of the Earth Nigeria, Friends of the Earth Europe en Milieudefensie?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het rapport schetst een schokkend beeld van de vervuiling van de Niger Delta en de gevolgen voor de bevolking. Dit soort rapporten zijn erg belangrijk, omdat hiermee weer bevestigd wordt dat het schoonmaken van de vervuiling in de Nigerdelta een moeizaam proces is, dat een lange adem zal vergen.
Hoe kan het zijn dat maar in 11% van de vervuilde gebieden in de Nigerdelta is gestart met de schoonmaak? En waarom waren deze plekken alweer verlaten nog voor de COVID-19 pandemie uitbrak?
De Niger Delta is ruim twee keer zo groot als Nederland en de schoonmaak een enorme en uiterst complexe operatie. De schoonmaak wordt uitgevoerd door Hydrocarbon Pollution Remediation Project (HYPREP) welke is opgericht door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu en voor een aanzienlijk deel wordt gefinancierd door oliebedrijven, waaronder Shell. Het gebied Ogoniland, waar de schoonmaak plaats vindt, beslaat ongeveer 1.000 km2, en is ingedeeld in sublocaties. Ongeveer 5% van deze locaties zijn gecategoriseerd als eenvoudig en 95% als complex.
De schoonmaak is gestart in deze eenvoudige locaties. Door hiermee te beginnen kunnen de aannemers zich vertrouwd maken met het terrein en ervaring op doen alvorens met de complexere locaties te beginnen. HYPREP heeft recent nieuwe locaties, inclusief complexe locaties, toegekend aan aannemers die klaar zijn om de schoonmaak te starten.
De schoonmaak verloopt helaas langzamer dan verwacht. De selectie van gedegen, gekwalificeerde aannemers is niet eenvoudig gebleken. Werkzaamheden waren al voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie om verschillende redenen vertraagd of gestaakt. Om de organisatorische capaciteit van HYPREP te verbeteren zal UNEP op verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten HYPREP naar verwachting de komende 5 jaar ondersteunen en daarbij ook de organisatie herstructureren.
Hoe kan het zijn dat gemeenschappen die leven in dat gebied nog steeds geen drinkbaar water hebben? Wat kunt u eraan doen om dit verhelpen?
Een van de aanbevelingen die UNEP deed in een rapport van 2011 is de voorziening van schoon drinkwater aan zwaar getroffen gemeenschappen. HYPREP is namens de Nigeriaanse autoriteiten en oliemaatschappijen hier verantwoordelijk voor. Selectie van de gemeenschappen gebeurt op basis van samples, waarna een aanbestedingsprocedure volgt. De duurzame voorziening van schoon drinkbaar water voor de hele bevolking is een taak en functie van de Nigeriaanse autoriteiten (zowel federaal als op deelstaatniveau).
Nederland speelt al sinds 2013 een mediërende rol in de schoonmaak van de vervuilde gebieden van de Bodo-gemeenschap in Ogoniland in de Niger Delta. In dialoog met HYPREP en verschillende Nigeriaanse autoriteiten verantwoordelijk voor de implementatie van HYPREP, kaart de ambassade de voortgang van de schoonmaak en eventuele obstakels aan. Zo spreekt de ambassade regelmatig over de implementatie van noodmaatregelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorziening van drinkwater en het verlenen van gezondheidszorg. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats van belang voor de gezondheid maar ook belangrijk voor het behouden van een constructieve relatie met de getroffen gemeenschappen en de continuering van de schoonmaak.
Bent u bereid zich in te zetten om de opstart van de complexere sites aan te moedigen?
Een technisch correct en effectief proces is van belang, ook om te vermijden dat er meerdere malen naar dezelfde locaties teruggekeerd moet worden. De opstart van complexere sites kan gestart worden wanneer er voldoende resultaat is geboekt in de eenvoudiger sites, en er voldoende ervaring beschikbaar is om de complexe sites effectief schoon te maken.
Bent u bereid de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit te maken? Wat is uw reactie op deze en de andere aanbevelingen van het rapport aan Nederland?
De situatie in de Nigerdelta is altijd een prioriteit van Nederland geweest in de relatie met Nigeria. Nederland ondersteunt al jaren maatschappelijke organisaties in de Niger Delta en speelt sinds 2013 een actieve rol bij de realisering van een duurzame schoonmaak van delen van de Niger Delta. Nederland zal met alle betrokken partijen in overleg blijven met als doel dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Wat vind u van de rol van Shell Nigeria in het bestuur van de verantwoordelijke organisatie voor de schoonmaak, HYPREP? Deelt u de mening dat dit belangenverstrengeling is? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van HYPREP is een gebalanceerd bestuur waarin verschillende belanghebbenden, inclusief de gemeenschappen en de private sector, worden vertegenwoordigd. De rol van Shell Nigeria in HYPREP is essentieel voor een goed verloop van de schoonmaak. Dit door haar rol als oliebedrijf en operator van pijpleidingen, haar relatie met de olieproducerend gastgemeenschappen, en haar rol in het voorkomen van verdere olievervuiling. Daarbij financiert Shell de olieschoonmaak voor een aanzienlijk deel. Door de diverse samenstelling van het bestuur en de actieve rol die het speelt bij de monitoring van dit project wordt er alles aan gedaan om belangenverstrengeling en de perceptie daarvan te vermijden. De technische en organisatorische assistentie en betrokkenheid van UNEP is daarbij van meerwaarde.
Kunnen we niet minimaal van Shell en de andere oliemaatschappijen die verantwoordelijk zijn voor de gigantische vervuiling eisen dat verdere olie spills worden voorkomen, zoals nu nog steeds gebeurt? Bent u bereid deze bedrijven hierop aan te spreken?
De vervuiling in de Nigerdelta wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Olievervuiling door oliemaatschappijen is er daar een van. Een andere belangrijke factor is oliediefstal waarbij pijpleidingen beschadigd worden. Bedrijven zoals Shell worden regelmatig aangesproken op hun activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Nigerdelta. Het voorkomen van verdere olie spillsvergt een holistische benadering, waar de gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de private sector, en de Nigeriaanse overheid bij betrokken worden.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Dit onderwerp is een belangrijk onderdeel van de dialoog die wordt gevoerd met oliemaatschappijen.
Vindt u de situatie van de schoonmaak van de Nigerdelta nog steeds «te complex» voor een goed/fout afweging over de rol van Shell, inzake de afweging over het toestaan van deelname aan handelsmissies conform de motie Alkaya/Van den Hul?2 3
Alle Nederlandse bedrijven worden bij deelname aan een handelsmissie getoetst aan het IMVO-kader conform de motie Alkaya/Van den Hul. Op het moment dat een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-Richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal de RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Het toetsingskader voor handelsmissies is gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven.
Wanneer heeft Shell te veel foute dingen gedaan om wél te worden uitgesloten van de handelsmissies?
Zoals gesteld in de Kamerbrief Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul (motie 26 485, nr. 302) over naleving OESO-richtlijnen door bedrijven die meegaan op handelsmissie, zijn er verschillende situaties waarin een bedrijf kan worden uitgesloten van handelsmissies. Indien een IMVO-beleid van een bedrijf onvoldoende wordt bevonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit aanleiding zijn voor een verbetertraject met het bedrijf. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. RVO onderzoekt tevens of het bedrijf voorkomt op de World Bank list of ineligible firms and individuals en toetst aan de FMO-uitsluitingslijst. Als het bedrijf voorkomt op Wereldbanklijst of onder de FMO-uitsluitingslijst valt, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname. Een bedrijf dat veroordeeld is voor corruptie, wordt uitgesloten van deelname aan handelsmissies totdat het kan aantonen dat het passend beleid heeft geïmplementeerd.
Is er al vooruitgang met de belofte van de olie- en gassector voor een plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in hun productie- en handelsketens, zodat dit soort schandalen vermeden kunnen worden in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de olie- en gassector heeft nog geen gezamenlijk plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepresenteerd, zoals gevraagd door het kabinet in de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties binnen de olie- en gassector hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Kunt u toezeggen dat de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit wordt gemaakt voor de Nederlandse ambassade in Nigeria?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 is de schoonmaak al vele jaren een prioriteit van de ambassade. Nederlands zal het maatschappelijk middenveld in de Delta blijven steunen en de ambassade een stuwende en bemiddelende rol blijven spelen in het realiseren van een voortvarende en duurzame schoonmaak van de Niger Delta.
Het opstappen van de CEO van ontwikkelingsbank FMO |
|
Mahir Alkaya , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vernederingen en zwijgcontracten: hoe Peter van Mierlo jarenlang een schrikbewind voerde bij FMO»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst over de werkcultuur bij de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)?
Het beeld dat geschetst wordt is uiteraard zorgelijk en we staan in nauw contact met FMO over de opvolging die hieraan wordt gegeven.
Kunt u nader ingaan op het gebruik van geheimhoudingsverklaringen bij FMO? Onder welke omstandigheden vindt u het gebruik hiervan wenselijk? Wat stond er in de geheimhoudingsverklaringen waar het Volkskrant-artikel aan refereert?
De toegevoegde waarde van een geheimhoudingsverklaring dient per situatie te worden vastgesteld. Het is dan ook niet mogelijk om in algemene zin te bepalen onder welke omstandigheden een geheimhoudingsverklaring wenselijk is.
Ik begrijp van FMO dat de geheimhoudingsverklaring waar de Volkskrant aan refereert, betrekking heeft op het extern vrijgeven van een video-opname. FMO heeft ons laten weten dat er in dit kader geen geheimhoudingsverklaring is getekend of opgesteld, maar hier wel over gesproken is.
Deelt u de mening dat een gezonde werkomgeving waarin werknemers zich vrij voelen om waar nodig kritische vragen te stellen essentieel is om misstanden bij door FMO gefinancierde projecten te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat door toedoen van een angstcultuur op de werkvloer bij FMO fouten zijn gemaakt of kansen zijn gemist?
Een gezonde werkomgeving waarin kritische vragen gesteld kunnen worden is noodzakelijk voor het goed functioneren van een onderneming en FMO is daar geen uitzondering op. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat er een verband bestaat tussen de werkcultuur en eerdere misstanden bij gefinancierde projecten.
Op welke wijze houdt de regering toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO? Wanneer bereikten u signalen dat er sprake was van een problematische werkcultuur bij FMO en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De regering heeft geen toezichtsrelatie met FMO en houdt dus ook geen (direct) toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO. FMO is een zelfstandige onderneming waarvan 51% van de aandelen in handen is van de staat. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de operationele activiteiten van de onderneming. Hieronder valt het creëren van een gezonde werkomgeving. Het is de raad van commissarissen die namens de aandeelhouders toezicht houdt op de raad van bestuur.
De Minister van Financiën voert namens de staat het aandeelhouderschap in FMO uit. De Minister voor BHOS is beleidsverantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking en voor de bijdrage van FMO aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Beide ministeries zijn daarmee betrokken bij de onderneming en staan in contact met de raad van bestuur en raad van commissarissen.
Eind 2019 zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën en begin 2020 zijn medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken door de raad van bestuur en de raad van commissarissen geïnformeerd over gebeurtenissen binnen de organisatie. In de periode hierna zijn beide ministeries op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen. Naar aanleiding van het incident in december 2019 zijn er binnen FMO klachten ingediend. Ook over de voortgang van de daaropvolgende klachtenprocedure zijn de ministeries geïnformeerd.
De ministeries hebben toen zij op de hoogte werden gesteld van de klachtenmelding aangedrongen op het deugdelijk doorlopen van de klachtenprocedure en hebben polshoogte gehouden bij zowel raad van bestuur als raad van commissarissen over de behandeling van het incident, inclusief het verloop van de klachtafhandeling.
Wat is uw reactie op de verklaring van FMO naar aanleiding van het opstappen van de CEO? In hoeverre geeft die verklaring een juiste weergave van de redenen voor het opstappen van de CEO?2
Ik heb kennisgenomen van de verklaring van FMO. De heer Van Mierlo heeft zelf besloten terug te treden. In het persbericht heeft hij gemotiveerd waarom hij is teruggetreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de opgestapte CEO nog drie maanden aanblijft als adviseur van de Raad van Bestuur? Acht u dat bevorderlijk voor het aanpakken van de problemen rond de heersende werkcultuur? Kunt u garanderen dat FMO niet zal pogen om werknemers die mensen buiten de bank hebben ingelicht over problemen rond de heersende werkcultuur te identificeren en daarmee te confronteren?
Ik heb van FMO begrepen dat de heer Van Mierlo nog maximaal drie maanden aanblijft als adviseur van de raad van bestuur omwille van overdracht en dat hij niet betrokken is bij de hierboven beschreven aanpak en geen externe rol zal vervullen namens FMO.
Het ministerie staat in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van commissarissen over hoe zij de bank weer in rustiger vaarwater brengen. De inzet en de wijze waarop dit wordt opgepakt geeft mij vertrouwen. Erkend wordt dat zaken niet goed zijn gegaan en anders hadden moeten verlopen. Het management van FMO heeft hiervoor ook excuses aan de medewerkers aangeboden. De focus van het bestuur en de raad van commissarissen is er nu op gericht om weer een stabiele werkomgeving te creëren waarin de aandacht uitgaat naar de medewerkers en de focus op het bereiken van ontwikkelingsimpact ligt.
Om dit te bereiken hebben de raad van bestuur en de raad van commissarissen met veel medewerkers gesproken en middels een (digitale) bijeenkomst de gehele organisatie toegesproken. Daarnaast krijgen medewerkers de mogelijkheid om met een extern bureau in gesprek te gaan om in een vertrouwelijke en veilige setting hun ervaringen te delen. Dit bureau zal ook betrokken zijn bij de opvolging van deze gesprekken. Zowel voor de organisatie als geheel, als voor individuele medewerkers. De raad van commissarissen zal de komende periode de voortgang hiervan nauw monitoren.
Naar aanleiding van de doorlopen klachtenprocedure blijkt dat er aanleiding is om de klachtenprocedure te verbeteren. Op korte termijn zal het management hierover in overleg treden met de ondernemingsraad om gezamenlijk tot een volledig vertrouwelijke en verbeterde procedure te komen.
Ik kan mij vinden in de voorgestelde vervolgstappen. Het is te betreuren hoe de zaken zijn gelopen en dat deze maatregelen nodig zijn. Ik hoop voor de medewerkers van FMO dat het gezamenlijke doel – ontwikkelingsimpact bereiken op de plekken waar dat het meest nodig is – snel weer centraal komt te staan en dat het onderlinge vertrouwen weer wordt hersteld.
In hoeverre denkt u dat het opstappen van de CEO zal leiden tot een verandering van de heersende werkcultuur? Klopt het dat de klachten aangeven dat ook andere leden van de directie een rol speelden in het bevorderen dan wel in stand houden van een problematische werkcultuur? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te bewerkstelligen dat de werkcultuur daadwerkelijk verbetert?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een toelichting geven op de selectieprocedure voor een nieuwe CEO? Op welke wijze wordt er bij die selectieprocedure aandacht besteedt aan de capaciteit van kandidaten op het gebied van het bevorderen van een gezonde werkcultuur en het effectief kunnen omgaan met conflicten en afwijkende meningen?
Er zijn twee type staatsdeelnemingen: staatsdeelnemingen waarvoor een gemitigeerd structuurregime geldt en deelnemingen waarop het volledige structuurregime van toepassing is. Bij een gemitigeerd structuurregime benoem ik als aandeelhouder de bestuurders. Bij het structuurregime heeft de raad van commissarissen, naast zijn toezichthoudende taak, tot taak het bestuur te benoemen en te ontslaan. Voor FMO geldt een structuurregime omdat het ook private aandeelhouders heeft. Bij FMO is dus de raad van commissarissen verantwoordelijk voor de benoeming van de directieleden.
Bij benoemingen van bestuurders van staatsdeelnemingen wordt verder het volgende proces gevolgd. De raad van commissarissen stelt een profielschets op voor de gezochte bestuurder of commissaris en stemt deze af met de staat als aandeelhouder. De raad van commissarissen stelt aan de hand van het profiel vervolgens een lijst met voorkeurskandidaten op, die wordt gedeeld met de staat als aandeelhouder. Op basis van deze lijst komt de raad van commissarissen uiteindelijk tot een besluit om een kandidaat te benoemen. De staat als aandeelhouder wordt hierover geconsulteerd maar heeft als het gaat om benoemingen van directieleden van FMO geen formele bevoegdheid. Voor wat betreft de benoeming van voorzitters van de raad van bestuur en de raad van commissarissen is afgesproken dat de staat als aandeelhouder voor deze posities het relevante beleidsministerie betrekt bij dit proces. Voor FMO is dat de Minister voor BHOS.
Het is dus de raad van commissarissen die een profielschets opstelt in overleg met de staat als aandeelhouder. In een profielschets staan eisen aan de kennis en ervaring van kandidaten en worden de gewenste persoonlijke eigenschappen beschreven. In algemene zin geldt dat een raad van commissarissen hierbij kijkt naar wat gegeven de situatie en de desbetreffende vacature de gewenste karakteristieken van een bestuurder of commissaris zijn. Ook in dit specifieke geval zal de rvc de profielschets met mij afstemmen.
Kunt u nader ingaan op de transformatie waar in de verklaring van FMO aan wordt gerefereerd?
Op hoofdlijnen wordt met de nieuwe transformatie gerefereerd aan het verbeteren van het functioneren van de organisatie. Dit ziet onder meer toe op duidelijkere afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden en besluitvormingsprocessen; het verder digitaliseren van interne processen en stroomlijnen van informatiebronnen; projectmanagement, compliance en het aanscherpen van de Know Your Customer en Customer Due Diligence procedures.
In hoeverre is er sprake van een richtingenstrijd met betrekking tot die transformatie? Kunt u de verschillende visies op de toekomstige ontwikkeling van FMO schetsen? In hoeverre speelden verschillen van inzicht over de ingezette transformatie een rol bij conflicten op de werkvloer en het vertrek van werknemers?
Ik ben niet bekend met een richtingenstrijd of verschillende visies over de toekomst van FMO. De ingezette transformatie wordt breed gedragen en ook onder een nieuwe CEO zal het noodzakelijk zijn een aantal veranderingen door te voeren.
Hoe staat het met de evaluatie waar u in eerder antwoorden op schriftelijke vragen naar verwees? In hoeverre besteedt deze evaluatie ook aandacht aan de werkcultuur en de genoemde transformatie? Wanneer kan de Kamer de evaluatie tegemoetzien?3
Vanwege de coronacrisis heeft deze evaluatie een lichte vertraging opgelopen. Onder meer doordat de geplande werkbezoeken aan buitenlandse projecten geen doorgang konden vinden. Naar verwachting wordt de evaluatie eind van de zomer afgerond. In de evaluatie is aandacht voor een veelvoud aan onderwerpen, waaronder processen waar FMO bezig is verbeteringen door te voeren. De evaluatie richt zich niet specifiek op de interne werkcultuur van FMO.
Het bericht dat Nederlandse ambassadeur in Nigeria informatie lekte naar Shell |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse oud-ambassadeur in Nigeria eind 2017 vertrouwelijke informatie over een omvangrijk corruptieonderzoek naar Shell heeft gelekt aan het oliebedrijf zelf? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
De antwoorden op vraag 1 t/m 7 en vraag 9 zullen uw Kamer vertrouwelijk toegaan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat zo vertrouwelijk mogelijk om met meldingen, individuele integriteitsonderzoeken en de afdoening daarvan. Openbaarmaking van dergelijke documenten grijpt door de aard, omvang en inhoud diep in op de persoonlijke levenssfeer. Openbaarmaking zou bovendien maken dat medewerkers minder snel geneigd zijn om een vermoedelijke integriteitsschending te melden en dat zij terughoudend zijn bij het afleggen van verklaringen. Het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin juist wordt aangedrongen om dergelijke zaken naar voren te brengen, zou door openbaarmaking belemmerd worden.
Het ministerie is transparant over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid. De jaarlijkse verantwoording is openbaar. Hiermee is het publieke belang gewaarborgd.
Welke informatie is er precies gelekt naar Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit lekken strafbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er naar voren gekomen uit het integriteitsonderzoek naar de oud-ambassadeur in Nigeria? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat blijkt uit het andere, speciaal ingelaste onderzoek naar het werkklimaat op de ambassade? Bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen zijn genomen tegen de ambassadeur? Hoe is geacteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de ambassadeur begin 2019 voortijdig vervangen en heeft hij een bureaufunctie op het ministerie gekregen? Waarom bent u niet in 2017 in actie gekomen over het disfunctioneren van de ambassadeur maar pas in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw opvatting dat de ambassadeur te veel op de hand van Shell was, zoals niet-gouvernementele organisaties (ngo's) stelden? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Die opvatting deel ik niet. Het is de taak van onze ambassades om de Nederlandse belangen in het buitenland te behartigen. Het gaat daarbij vaak om uiteenlopende en soms conflicterende belangen. Daarbij is het in het bijzonder in de Niger Delta, een regio waar spanningen regelmatig hoog oplopen en waar de situatie complex is, een uitdaging om zo te opereren dat alle betrokkenen zich gehoord voelen. Opeenvolgende ambassadeurs hebben zich met alle partijen verstaan, zonder daarbij een voorkeur voor een van de partijen te hebben of uit te dragen. Omgaan met percepties bij betrokken partijen over mogelijke partijdigheid hoort helaas bij bemiddeling in complexe situaties. Nederland speelt overigens al sinds 2013 een mediërende rol in de Delta. Deze inspanningen hebben bijgedragen aan het sluiten van een akkoord in 2015 over de schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap en het akkoord is in de jaren die daarop volgden nauwlettend gemonitord door de Nederlandse ambassade in Abuja.
Wat voor gevolgen heeft dit voor de lopende strafrechtzaak over vermeende corruptie met betrekking tot de toekenning van olieveld OPL 245 aan Shell?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de belofte tot de schoonmaak van de Nigerdelta geleden onder de houding van de oud-ambassadeur?
Nee.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de beloofde schoonmaak van de Nigerdelta? Is de nieuwe Nederlandse ambassadeur in Nigeria wel in contact met de Nigeriaanse ngo-koepel Nacgond die zich bezig houdt met de schoonmaak?
De ambassade volgt twee schoonmaakprojecten in de Nigerdelta. De schoonmaak van het woongebied van de Bodo gemeenschap in de Nigerdelta is een zaak waarbij de ambassade een bemiddelende rol speelt. Daarnaast volgt de ambassade de bredere schoonmaak van Ogoniland, een resultaat van het in 2011 gepubliceerde UNEP rapport, nauwlettend.
De ambassade had en heeft met regelmaat contact met alle partijen, ook met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Zowel de huidige ambassadeur als de oud-ambassadeur bezochten schoonmaakwerkzaamheden in de Delta en hebben beiden gesproken met de in het artikel als bron opgevoerde vertegenwoordiger van NACGOND.
Mkb's die sluiten vanwege hoge toezichtkosten. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat er mkb-bedrijven zijn, in dit geval cryptomuntbedrijven, die sluiten met als reden de hoge toezichtkosten die De Nederlandsche Bank (DNB) aan deze sector rekent?1
Laat het duidelijk zijn dat mijn streven is dat zoveel mogelijk partijen actief blijven op de markt, ook na implementatie van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn. Het is echter wel belangrijk dat ook op deze sector toezicht wordt gehouden. Crypto’s gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren. Hierdoor is het gemakkelijk om crypto’s te misbruiken voor criminele doeleinden, zoals het witwassen van crimineel verkregen inkomsten. Om deze risico’s te mitigeren, is wetgeving en toezicht noodzakelijk. Met de implementatie van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn is hiervoor de wettelijke basis gelegd. De naleving van de wetgeving en het toezicht brengen kosten met zich mee. DNB heeft de toezichtkosten voor dit toezicht geraamd op € 1,7 miljoen voor 2020. Deze kosten worden, zoals bepaald in de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft), verdeeld onder de geregistreerde bedrijven, zoals dat ook gebeurt bij andere ondernemingen die onder toezicht staan van DNB.
Klopt het dat de toezichtkosten voor bedrijven in de cryptosector hoger zijn dan voor creditcardbedrijven?
De gevraagde vergelijking is niet eenvoudig te maken. In de ZBO-begroting van DNB is een bedrag begroot voor toezicht op «casino’s, cc en sanctiewet» waaronder, onder andere, creditcardmaatschappijen worden geschaard. Dit is echter niet het totaal aan kosten dat wordt gemaakt voor het toezicht op creditcardmaatschappijen. Creditcardmaatschappijen hebben geen afzonderlijke vergunning- of registratieplicht op grond van de Wft of de Wwft. Wel is het zo dat de meeste creditcardmaatschappijen die actief zijn in Nederland onder toezicht staan van DNB als onderdeel van een bank of betaalinstelling. De kosten die worden gemaakt voor het toezicht op deze creditcardmaatschappijen worden via die toezichtcategorieën doorbelast aan deze instellingen en zijn daarmee dus opgenomen in het bedrag dat is begroot voor die specifieke categorieën. Het bedrag begroot onder de categorie «casino’s, cc en sanctiewet» ziet op ondernemingen, waaronder creditcardmaatschappijen, die geen onderdeel uitmaken van een reeds onder de Wft vallende financiële instelling en geen bijkantoor zijn van een buitenlandse moeder.
Deelt u de mening dat dit sluiten van mkb-bedrijven ongewenst is in het licht van onze met algemene stemmen aangenomen motie waarmee de Kamer uitspreekt dat de «implementatiewet niet mag leiden tot gevaar voor kleine ondernemers noch tot verdringing van kleine ondernemingen vanwege te hoge administratieve lasten»?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is het noodzakelijk om ook cryptodienstverleners te reguleren om witwassen en financiering van terrorisme te voorkomen. Gevolg hiervan is dat zij beleid, procedures en maatregelen moeten hebben om misbruik van hun dienstverlening te voorkomen en dat zij cliëntenonderzoek moeten verrichten en ongebruikelijke transacties moeten melden. Deze basis is cruciaal om als poortwachter te kunnen functioneren. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) houdt rekening met kleinere partijen. De maatregelen zijn risico-gebaseerd en moeten in proportie zijn met de grootte van de instelling.
Deelt u de mening dat we innovatie en competitiviteit bij het mkb juist moeten bevorderen en niet in de kiem smoren zoals nu het geval lijkt te zijn?
Ik vind dat we innovatie moeten bevorderen en de kansen hiervan moeten aangrijpen, maar ook de grootste risico’s moeten mitigeren. Dit geldt voor alle partijen die financiële innovaties ontwikkelen, groot of klein. Zoals ik in de antwoorden op vragen 1 en 3 heb aangegeven, kennen crypto’s risico’s voor crimineel misbruik en is regulering daarom noodzakelijk, maar houdt deze regelgeving rekening met kleinere partijen.
Wat vindt u ervan dat DNB aangeeft dat de toezichtkosten in 2021 mogelijk nog hoger kunnen zijn?3 Wat verwacht u dat de effecten van een naslag zullen zijn voor de dan nog niet gesloten cryptodienstverleners?
Omdat bij het vaststellen van de tarieven voor het doorlopend toezicht voor cryptobedrijven in 2020 nog onzeker is hoeveel partijen daadwerkelijk gedurende dit jaar onder het toezicht vallen, moet hiervoor een schatting gemaakt worden. Gekozen is om relatief hoog in te zetten binnen de bandbreedte waar rekening mee gehouden wordt. Dit houdt verband met het feit dat bij gebrek aan omzetcijfers in 2020 aan cryptobedrijven alleen een basisbedrag in rekening gebracht kan worden. Hoe hoger het aantal partijen waarmee rekening wordt gehouden, hoe lager het basisbedrag. Wanneer er minder partijen in 2020 zich laten registreren, kan dit echter tot gevolg hebben dat er in 2020 te weinig door DNB wordt opgehaald. Volgens de reguliere systematiek wordt dit in het volgende jaar verrekend. In het volgende jaar zijn wel omzetcijfers bekend en kunnen de kosten, inclusief een mogelijk tekort uit 2020, aan de hand van omzet proportioneel over de verschillende partijen worden verdeeld. Het basisbedrag zal veranderen en, naargelang de samenstelling van de partijen verandert, mogelijk lager worden. Ik vind dit juist in het belang van de kleine partijen verdedigbaar, mede omdat grote partijen in 2020 relatief profiteren van het feit dat alleen het basisbedrag in rekening wordt gebracht.
Wat gaat u doen om deze last voor het mkb te verlichten en te voorkomen dat er monopolievorming optreedt of dat deze sector uit Nederland gejaagd wordt?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 houdt de Wwft in de opgelegde regels rekening met de omvang van de instellingen. Daarnaast heb ik in antwoord op vraag 5 aangegeven dat vanaf 2021 de toezichtkosten aan de hand van omzet verdeeld worden. Daarmee zullen kleinere partijen minder gaan bijdragen aan de toezichtkosten.
Overigens merk ik op dat de Wwft voorschrijft dat ieder bedrijf dat in Nederland omwisseldiensten met virtuele valuta of bewaarportemonnees aanbiedt, zich moet registreren bij DNB. Dit geldt ook in geval de partij in een ander land is gevestigd. Aan ieder bedrijf dat geregistreerd is, worden toezichtkosten in rekening gebracht.
Welke mogelijkheden ziet u om deze toezichtkosten anders te laten neerslaan, bijvoorbeeld met een verplaatsing richting het grootbedrijf in de financiële sector en de meer succesvolle (crypto)technologiebedrijven met hoge winstmarges?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zullen de kosten vanaf 2021 naar omzet verdeeld worden. In 2020 is dit niet mogelijk omdat onbekend is wie onder het toezicht zullen vallen en wat hun omzetcijfers zijn. Wel is rekening gehouden met kleine partijen door bij het vaststellen van de tarieven binnen de bandbreedte uit te gaan van een relatief hoog aantal registraties.
Deelt u de mening dat een vervroegde evaluatie noodzakelijk is?
Zoals eerder aangegeven worden de kosten in 2021 meer naar draagkracht in rekening gebracht. Als de evaluatie naar voren wordt gehaald terwijl deze werkzaamheden nog bezig zijn, kan dit een vertekend beeld geven van de situatie aangezien mogelijke aanpassingen nog niet van kracht zijn.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
Mogelijke bezuinigingen |
|
Mahir Alkaya , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat u niet uitsluit dat u al in 2021 bezuinigingen op de overheidsuitgaven doorvoert, zoals de Minister van Financiën aangaf tijdens zijn wekelijkse gesprek bij RTL Z?1
We kunnen in deze tijden met grote onzekerheid, per definitie niets uitsluiten aan maatregelen. Echter, in het interview heb ik ook aangegeven het echt onverstandig te vinden om in deze fase van de crisis te bezuinigen.
Het kabinet is voortdurend bezig met het inschatten wat de effecten van deze crisis zijn op de economie en de overheidsfinanciën. We proberen als overheid daarbij zoveel mogelijk de klappen op te vangen door veel geld uit te geven om banen en bedrijven overeind te houden en de economische schade te beperken. Bij het langer voortduren van de crisis wordt het belangrijk om te kijken hoe we de welvaart het beste kunnen blijven ondersteunen zonder een hypotheek te leggen op de toekomst. Het is belangrijk om de overheidsfinanciën op orde te houden, maar te hard op de rem trappen op het verkeerde moment kan herstel in de weg staan. Het voorkomen van economische schade is voor het kabinet nu de belangrijkste prioriteit en het kabinet is om die reden terughoudend met bezuinigingen in deze fase van de crisis. Het is nog te vroeg om te kunnen beoordelen hoe groot het effect op de overheidsfinanciën zal zijn, en wat nodig is om te komen tot gezonde overheidsfinanciën op langere termijn.
Kunt u aangeven welk deel van de extra uitgaven en gemiste inkomsten door de coronacrisis u door middel van bezuinigingen wilt opvangen?
Zoals genoemd in antwoord 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. We zitten nu midden in de crisis. Er is nu nog te veel onzekerheid om te kunnen zeggen hoe de economie en de overheidsfinanciën er na de crisis voor zullen staan, om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet beantwoorden.
Tot welke hoogte mag de staatsschuld wat u betreft stijgen zonder dat u overgaat tot bezuinigingen?
Het kabinet stelt vooraf geen maximum aan de hoogte van de staatsschuld, maar kijkt wel naar ons vermogen om deze schuld in de toekomst terug te betalen en de kosten die worden doorgeschoven naar volgende generaties, de schuldhoudbaarheid. De prioriteit van het kabinet is om met deze noodmaatregelen te zorgen dat mensen en de economie als geheel zo min mogelijk geraakt worden, daarbij in het oog houdend de gezondheid van de economie en de overheidsfinanciën op de korte en lange termijn.
Is bezuinigen op de overheidsuitgaven volgens u de geëigende weg om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) naar beneden te krijgen? Zo ja, waarom?
Er zijn verschillende wegen om de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product naar beneden te krijgen. De ontwikkeling van de schuldquote hangt af van de economische groei en de rentestand. Als de automatische stabilisatoren hun werk kunnen doen gaat het verminderen van de schuld deels vanzelf als de economie weer aantrekt. Als de economie groeit, daalt de uitstaande schuld als percentage van het bbp (het noemer-effect). Ook het EMU-saldo verbetert in goede economische omstandigheden vanwege meer belastinginkomsten en lagere uitgaven, o.a. doordat er meer werkgelegenheid is en er minder beroep wordt gedaan op het sociale zekerheidsstelsel. Het kabinet houdt rekening met deze effecten en baseert zich daarvoor op de doorrekeningen van het CPB.
Het kabinet heeft met name direct invloed op de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product via het EMU-saldo, en kan dit verbeteren door de uitgaven te verlagen of de lasten te verhogen. Om tot goede keuzes hierin te komen, is belangrijk om per maatregel de economische doorwerking en het effect op welvaart zo goed mogelijk in kaart te brengen en af te wegen. Op deze manier kan indien nodig een goed overwogen pakket tot stand worden gebracht.
De inzet van het kabinet is dan ook om in deze fase zoveel mogelijk de schade aan de economie te beperken. De schatkist is een middel dat we nu inzetten om op termijn weer tot een florerende economie te komen, en geen doel op zich. Op termijn zullen we echter de buffers weer geleidelijk op moeten bouwen, zodat we dit middel ook in de toekomst weer kunnen inzetten.
Kunt u aangeven waarop u denkt te bezuinigen, nu de publieke sector nog lang niet is hersteld van de kaalslag van 15,8 miljard euro die sinds de financiële crisis en de grote recessie is aangebracht en de koopkracht van veel mensen nog niet is hersteld?2
Zoals eerder aangegeven zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Tegelijkertijd blijft het belangrijk om te kijken hoe de situatie zich ontwikkelt en kunnen we niks uitsluiten. Het kabinet heeft de afgelopen regeerperiode veel geïnvesteerd, in het regeerakkoord is afgesproken meer dan 7,8 miljard euro te investeren in onder meer veiligheid, openbaar bestuur, zorg en onderwijs. Ook dit jaar heeft het kabinet nog extra investeringen gedaan in de zorg, onderwijs en rechtspraak, zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2020. De investeringen worden uitgevoerd zoals gepland, en zullen niet gewijzigd worden naar aanleiding van de coronacrisis. Over dit jaar – afgezien van alle noodmaatregelen – nemen de collectieve uitgaven toe van 289,4 miljard naar 302,1 miljard euro, ten opzichte van 2019. Deze uitgaven zorgen ervoor dat we in Nederland goede zorg, goed onderwijs, en een robuuste sociale zekerheid hebben. Bovendien kennen we een veilige omgeving en een hoogwaardige infrastructuur. Zo zorgen we ervoor dat we – ook tijdens deze uitzonderlijke crisis – ons welvaartsniveau en koopkracht voor huishoudens zo veel mogelijk op peil houden. We zullen daarbij ook oog moeten houden dat we dat in de toekomst kunnen blijven doen, met een gezonde economie en gezonde overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de publieke sector, gezien de tekorten bij de politie, de verminderde toegang tot het recht en de werkdruk in het onderwijs en de zorg, niet opnieuw met bezuinigingen mag worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gezien de financiële malaise waarin veel huishoudens zich nu al bevinden, er niet mag worden bezuinigd op sociale regelingen en de koopkracht van huishoudens met normale, bescheiden inkomens?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Via de verschillende noodmaatregelen proberen we zoveel mogelijk de pijn te verzachten die zoveel huishoudens treft gedurende deze ongekende crisis. Het kabinet heeft daartoe omvangrijke steunmaateregelen opgezet die gericht zijn op het behoud van banen en inkomensondersteuning. De Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke Overbrugginsregeling Zelfstandig Ondernemen (TOZO), met reserveringen van respectievelijk 10 miljard en 3,8 miljard euro zijn hier onderdeel van.
Wanneer u het hebt over bezuinigingen, hebt u het dan ook over mogelijke lastenverzwaringen? Zo ja, over welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de staatsschuld nu voornamelijk oploopt door hulp aan het bedrijfsleven, en dat de rekening dan ook vooral door het bedrijfsleven betaald moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het pakket aan maatregelen om huishoudens en bedrijven te ondersteunen is substantieel. De grootste maatregelen aan de uitgavenkant, de NOW en TOZO, maar ook bijvoorbeeld de compensatie eigen bijdrage kinderopvang (175 miljoen euro), zijn bedoeld om juist een stabiel inkomen te bieden aan huishoudens, zodat zij deze moeilijke tijden door kunnen komen. Met een aantal gerichte voorwaarden aan deze noodhulp – zoals een significant omzetverlies van het bedrijf en het aanhouden van werknemers – zorgt het kabinet ervoor dat het loon van de werknemers doorbetaald kan worden. Ik zie hier een gedeeld belang tussen burgers en bedrijven. Als veel bedrijven omvallen, of in nood komen, zullen veel mensen hun werk en daarmee hun inkomen verliezen.
In hoeverre bent u voornemens om de factor kapitaal, zoals vermogen, winsten en dividenden, te laten bijdragen aan het op orde krijgen van de staatsfinanciën, als dit al nodig is?
Zoals aangegeven bij eerdere antwoorden, zijn bezuinigingen op dit moment niet aan de orde. Zodoende is het lastig om op dit moment concrete uitspraken te doen over het type maatregelen. Voor een volledige afweging zal naar de gehele begroting moeten worden gekeken, en dus zowel naar de bijdrage van de factor arbeid als de factor kapitaal.
De brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren?1
Ja.
Herkent u de moeilijkheden voor veel landen om te kunnen deelnemen aan de digitale onderhandelingen? Zo ja, hoe verandert dat het krachtenveld van de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel liggen onderhandelingen in de WTO stil. WTO-leden onderzoeken welke procedures en afspraken een oplossing kunnen bieden voor de huidige beperkingen van besprekingen en onderhandelingen. Er is breed draagvlak voor het benutten van videoconferenties voor informatie-uitwisseling en informele besprekingen in de comités. Een aantal WTO-leden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen en besluiten te nemen. Het kabinet heeft hier kennis van genomen, erkent dat het voeren van besprekingen via videoconferenties geen ideale situatie is, maar acht het van belang om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen over visserijsubsidies te hervatten om een resultaat op visserijsubsidies te kunnen bereiken voor eind-2020, conform de tijdlijn van SDG 14.6.
Deelt u de stelling van de brandbrief dat de onderhandelingen niet transparant, niet inclusief en ad hoc gevoerd worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is het niet eens met deze stelling. Onderhandelingen liggen momenteel stil. Net als in alle andere organisaties zoeken de leden van de WTO naar een manier om gezamenlijk de effecten van COVID-19 te bestrijden op een manier die het alle leden mogelijk maakt deel te nemen. Er vinden video-overleggen plaats ter uitwisseling van informatie en er worden consultaties gevoerd over hoe de werkzaamheden weer opgepakt kunnen worden.
Hebben de bezwaren van meerdere ontwikkelingslanden over de manier van voortzetting van de onderhandelingen u bereikt? Zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, hoe kan dat?
Een aantal ontwikkelingslanden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen. Nederland blijft in Genève in gesprek met deze en andere landen over mogelijke oplossingen zodat onderhandelingen zo spoedig mogelijk hervat kunnen worden. Daarbij is het van belang tevens de ervaringen te gebruiken die zijn opgedaan binnen de verschillende VN-organisaties en voorbereidingen te treffen voor het moment waarop bijeenkomsten in het WTO-gebouw weer mogelijk zijn.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep om de onderhandelingen op te schorten zolang een transparante en billijke manier niet gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt de Europese Commissie in haar inspanningen de dialoog gaande te houden en te zoeken naar manieren om de reguliere werkzaamheden en de onderhandelingen in het kader van de WTO voort te zetten. Dit geldt ook voor de onderhandelingen over visserijsubsidies, die als doel hebben schadelijke subsidies aan banden te leggen die leiden tot overbevissing, overcapaciteit en illegale visserij en zijn als zodanig expliciet verankerd in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (doel 14.6).
Zijn er nog andere, niet direct aan corona gerelateerde, lopende onderhandelingen binnen de WTO die nu digitaal voortgezet worden? Zo ja, welke?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, vinden er op dit moment geen actieve onderhandelingen in WTO-kader plaats.
Deelt u de mening dat, waar het onmogelijk is voor meerdere partijen om deel te nemen aan lopende onderhandelingen, deze moeten worden stopgezet tot iedereen weer de capaciteit heeft om volwaardig deel te nemen? Zo ja, kunt u dat uitdragen in de WTO? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie is er nog geen oplossing gevonden die voor alle betrokken partijen acceptabel is en zijn de onderhandelingen niet hervat. Het kabinet steunt de inspanningen van de WTO om tot een werkbare oplossing te komen om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen te hervatten, inclusief technische faciliteiten die daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Bent u ook bekend met de bredere oproep om alle onderhandelingen over handels- en investeringsverdragen op te schorten gedurende de coronacrisis?2
Ja.
Steunt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe maakt u dat kenbaar binnen de Raad Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet steunt deze oproep niet. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om speciale aandacht te geven aan handelsbeleid dat open, meer flexibele en robuuste waardeketens in de hand werkt, handelsbeperkingen wegneemt en, in het kader van COVID-19, bijdraagt aan een eerlijke allocatie van medische hulpmiddelen en medicijnen. Binnen de Europese Unie bestaat brede steun voor deze inzet van de Europese Commissie.
De berichtgeving dat KLM-piloten aan belastingontwijking doen. |
|
Cem Laçin , Mahir Alkaya |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Nieuwsuur dat in het buitenland gevestigde piloten van KLM inkomstenbelasting ontwijken?1
Ik heb de berichtgeving gezien waarin wordt gesproken over piloten die naar Spanje verhuizen om op deze manier gebruik te maken van het gunstige belastingregime aldaar. Ik zal, zoals ik eerder ook heb aangegeven, dit onderwerp in gesprekken met de onderneming opbrengen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel piloten van KLM en de andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen in het buitenland wonen en wat het (geschatte) bedrag is dat de staatskas jaarlijks misloopt door het ontwijken van (loon)belasting?
Informatie over de vraag hoeveel piloten in dienst van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen feitelijk in het buitenland wonen en (alleen) daar aan de belastingheffing zijn onderworpen, is binnen het Ministerie van Financiën niet systematisch voorhanden.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat haar werknemers faciliteert in het benadelen van de belastingbetaler, diezelfde belastingbetaler nu verzoekt om bij te springen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het publieke belang dat KLM dient is de reden voor de Nederlandse staat om het bedrijf te ondersteunen. Dat een klein deel van het personeel in het buitenland woont en derhalve geen belasting betaalt in Nederland is geen reden om KLM niet te steunen.
Vindt u het in een tijd van klimaatverandering te verantwoorden dat luchtvaartmaatschappijen, die voor veel vervuiling zorgen en vooralsnog buiten schot blijven in de grote klimaatakkoorden, medewerkers tegen gereduceerd tarief laten vliegen? Zo ja, welk signaal geeft u daarmee af aan al die hardwerkende Nederlanders die keer op keer de rekening van het duurzaamheidsbeleid gepresenteerd krijgen?
De luchtvaart moet bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken. De klimaataanpak voor de luchtvaart op zowel internationaal als nationaal niveau is door de Minister van IenW beschreven in de brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585), waarbij ook het Ontwerpakkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel aan uw Kamer is aangeboden. Deze klimaataanpak is onlangs door het kabinet bevestigd in de ontwerpLuchtvaartnota die op 15 mei jl. met u is gedeeld. De gestelde klimaatdoelen dienen te worden gerealiseerd ongeacht eventuele regelingen voor personeelsleden.
Bent u bereid om bij een eventueel te verstrekken krediet aan KLM aanvullende eisen te stellen die belastingontwijking op deze wijze onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van steun aan KLM zal gepaard gaan met voorwaarden. Er zullen o.a. voorwaarden worden gesteld op het gebied van arbeidsvoorwaarden en bonussen. Hoe deze voorwaarden er exact uit komen te zien is nog onduidelijk. Ik kom daarop later bij uw Kamer terug.
Indien KLM door de Staat wordt gesteund, bent u dan bereid de invloed van de belastingbetaler evenredig uit te breiden, door stemrechten te verwerven?
Het verkrijgen van stemrechten gebeurt via aandelen en daarvoor zou de Nederlandse staat steun moeten verlenen in de vorm van kapitaal. Er is in nauwe samenwerking met de onderneming en externe financiële adviseurs een analyse gemaakt van wat de onderneming nodig heeft. Op dit moment is een combinatie van een garantie en een directe lening van de staat het beste middel om het liquiditeitsprobleem van de onderneming aan te pakken.
Kunt u uitsluiten dat als KLM door de Staat wordt geholpen, er ontslagen zullen vallen, er winstuitkeringen of bonussen aan de top worden verstrekt en er nog langer Nederlandse belastingen worden ontweken?
Zie antwoord vraag 5.
De geheimhoudingsclausules in IMVO-convenanten |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de vervolguitzending van Keuringdienst van Waarde (KvW) over de slavenarbeid op tomatenplantages in Zuid-Italië?1
De betreffende aflevering van de Keuringsdienst van Waarde is mij bekend.
Wat is uw reactie op de weigering van supermarkten om in gesprek te gaan over de slavenarbeid die in hun productieketens is ontdekt?
De Nederlandse overheid vraagt bedrijven om in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen gepaste zorgvuldigheid (due diligence) uit te voeren. Dit doen zij door hun waardeketens in kaart te brengen en risico’s, zoals uitbuiting, te identificeren en deze op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid te voorkomen of aan te pakken. Verder wordt van bedrijven volgens de OESO-richtlijnen gevraagd op transparante wijze over dit proces te rapporteren. Onderdeel van due diligence is betekenisvolle betrokkenheid van stakeholders.
In de uitzending van 23 april jl. van KvW heeft branchevereniging Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel (CBL) een reactie gegeven namens de supermarkten. Hierin heeft CBL onder andere aangegeven dat misstanden in de keten onacceptabel zijn en dat de supermarkten die lid zijn bij CBL over de casus in gesprek zijn gegaan met de leveranciers die samenwerken met plantages in Zuid-Europa. Met leveranciers wordt onder andere gesproken over mogelijke risico’s in de productieketen. CBL heeft hier ook een statement over gepubliceerd op hun website2. Ook binnen het IMVO-convenant zijn de partijen met elkaar in gesprek over de (vermeende) misstanden en hoe hier met alle partijen aan gewerkt kan worden. Doordat brancheorganisaties partij zijn bij de IMVO convenanten gaan zij hierover juist het gesprek aan met hun leden en zoeken zij naar lange termijn oplossingen in een breed samenwerkingsverband.
Kunt u de documenten en informatie die de stuurgroep van het levensmiddelenconvenant naar aanleiding van van de tweede uitzending van de KvW gaat delen, ook aan de Kamer sturen met uw appreciatie?2
Ja, de betreffende informatie is bijgesloten bij deze beantwoording van de Kamervragen4. Mijn appreciatie hiervan is als volgt: De stukken bevatten een chronologische weergave van de momenten waarop de casus, die door de KvW aan de kaak werd gesteld, is besproken binnen de stuurgroep van het convenant. Deze loopt vanaf het moment dat de casus op de agenda is gezet tot en met de laatste notulen van de stuurgroepen waarin de kwestie is besproken. Tevens bevat het document de verklaringen vanuit de drie brancheorganisaties die binnen het convenant werden gedeeld en de publieke verklaring vanuit het convenant, evenals de correspondentie met de Kamer over dit onderwerp. Uit deze stukken valt op te maken welke afspraken er over deze kwestie binnen het convenant zijn gemaakt, hoe hieraan opvolging is gegeven door verschillende partijen en hoe informatie tussen de partijen is gedeeld.
Hoe kan het zijn dat «onderzoek naar mogelijke betrokkenheid» en «mogelijke betrokkenheid van leden bij deze misstanden» zoals beschreven in uw brief van 3 maart 2020 onder het vertrouwensprotocol valt?3 Wat vindt u daarvan?
Elk IMVO-convenant, ook dat van de voedingsmiddelensector, kent een vertrouwensprotocol. Dit protocol borgt de toepassing van nationale en internationale wet- en regelgeving op het gebied van mededinging en privacy. Zo is het voor bedrijven bijvoorbeeld niet toegestaan om concurrentiegevoelige informatie te delen en de deelnemers moeten de wet- en regelgeving respecteren met betrekking tot privacy en persoonsgegevens. Indien het toch noodzakelijk blijkt om concurrentiegevoelige informatie te delen, gebeurt dit op een manier die is toegestaan binnen de wet via een onafhankelijke derde partij. Dat is in dit geval de SER, die ook het secretariaat voert. Het is aan de partijen om gezamenlijk te besluiten om informatie te delen, bijvoorbeeld voor publicatie- en onderzoeksdoeleinden.
In de uitzending van de KvW wordt ten onrechte de indruk gewekt dat dit protocol er zou zijn om misstanden buiten de openbaarheid te houden. Echter, het doel van het protocol is juist om samenwerking van partijen te bevorderen om gezamenlijk deze misstanden in vertrouwen te kunnen bespreken en aan te pakken. Het is inherent aan deelname aan het convenant dat partijen onderling informatie uitwisselen, bijvoorbeeld tijdens vergaderingen. Dat is van belang voor de succesvolle implementatie van het convenant. Partijen verbinden zich er daarom toe alle informatie en documenten die zijn of worden uitgewisseld in het kader van de activiteiten, vertrouwelijk te behandelen en niet aan een derde, niet zijnde het Secretariaat, te openbaren.
De OESO-Richtlijnen schrijven voor dat bedrijven bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, dit zo veel mogelijk in samenwerking met relevante stakeholders moeten doen. Het is goed dat bedrijven dankzij het vertrouwensprotocol in vertrouwen informatie met elkaar en stakeholders in het convenant kunnen delen. Dit bevordert de samenwerking binnen het convenant en het delen van geleerde lessen. Buiten een convenant, en zonder een vertrouwensprotocol, zouden bedrijven waarschijnlijk veel minder snel uitkomsten van dergelijke onderzoeken met elkaar mogen, kunnen of willen bespreken. Uiteraard is het ook belangrijk om in de samenwerking het mededingingsrecht na te leven. Het vertrouwensprotocol staat tegelijkertijd het publiek delen van informatie niet in de weg, mits dit door de partijen gezamenlijk in de stuurgroep wordt besloten.
Hoe verhoudt het vertrouwensprotocol zich tot het verzoek tot informatie «voor publicatie- en onderzoeksdoeleinden» op basis waarvan nu wel documenten worden gedeeld? Is dit een incidentele toezegging?
Het besluit van de stuurgroep om informatie publiekelijk te delen is geheel binnen de huidige en bestaande kaders van het convenant en het vertrouwensprotocol genomen. Bij eventuele nieuwe verzoeken tot het delen van informatie zal de stuurgroep volgens afspraak hier gezamenlijk over besluiten. Het convenant rapporteert jaarlijks publiekelijk over de voortgang van de convenantafspraken.
Hoe kan het zijn dat dit verzoek nu pas wordt ingewilligd? Heeft u de betreffende informatie al eerder gezien, aangezien de Kamer ook eerder om deze informatie heeft verzocht?
Zoals ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1268) is aangegeven, heeft de stuurgroep afgesproken dat de branchepartijen die het convenant hebben getekend nader onderzoek zouden doen naar mogelijke betrokkenheid van hun leden bij de door de KvW gesignaleerde (vermeende) misstanden in de tomatensector in Zuid-Italië, en dat zij hierover zouden communiceren aan de stuurgroep.
Eind februari heeft de stuurgroep, waar ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderdeel van uitmaakt, de verklaringen van alle drie de branches ontvangen. Deze statements werden gedeeld binnen de vertrouwelijkheid van het convenant. In aanloop naar het Algemeen Overleg IMVO van 3 maart 2020 was er binnen de stuurgroep van het convenant alleen consensus om aan uw Kamer te communiceren over de gehanteerde procedures omtrent de casus en de uitkomsten daarvan. In de tweede uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over dit onderwerp is het beeld ontstaan dat het convenant geen informatie wil delen met de buitenwereld. Dit heeft ertoe geleid dat partijen in het convenant samen hebben besloten om meer openheid van zaken te geven.
Deelt u de mening dat de vertrouwensprotocollen van de convenanten in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) zo gewijzigd dienen te worden dat de resultaten van onderzoek naar vermeende misstanden in de toekomst wel gepubliceerd worden? Zo nee, hoe is ketentransparantie dan mogelijk?
De vertrouwensprotocollen van de convenanten zijn geen beperking voor individuele bedrijven om transparant te zijn over de risico’s die zij in hun keten ondervinden en over de aanpak van deze risico’s, conform de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de OESO Due Diligence Handreiking. De afspraken die zijn vastgelegd in de IMVO-convenanten volgen de OESO-Richtlijnen. Het protocol zorgt er binnen de convenanten voor dat bedrijven en partijen op vertrouwensbasis met elkaar samenwerken en onderling geleerde lessen kunnen delen. De bedrijven kunnen deze geleerde lessen toepassen in hun eigen processen en hier individueel over rapporteren, wat ketentransparantie bevordert. Binnen het convenant is er tevens een werkgroep Toegang tot Herstel, waarin mogelijkheden worden geëxploreerd voor het opzetten van goed werkende klachtenmechanismes voor mistanden. Daarnaast rapporteren de partijen gezamenlijk over deze geleerde lessen in de jaarrapportage.
Worden de uitwerkingen van de vertrouwensprotocollen meegenomen in de evaluatie van de IMVO-convenanten?
In de Terms of Reference voor de evaluatie van de IMVO-convenanten is opgenomen dat moet worden meegenomen welke factoren de totstandkoming en uitvoering van convenanten kunnen belemmeren. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de elementen waar de vertrouwensprotocollen betrekking op hebben, zoals mededinging, het delen van bedrijfsgevoelige informatie en het gebrek aan vertrouwen tussen partijen en via brancheorganisaties betrokken bedrijven.
Het gedrag van verzekeraars richting festivals en artiesten |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herkent u het signaal uit de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020 dat in deze COVID-19-crisis verzekeraars niet uitkeren en gedupeerden juridische bijstand moeten zoeken om hun recht te halen?1 Wat is uw mening hierover?
Ik ben bekend met de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020. In het algemeen geldt dat een pandemie als COVID-19 en de gevolgen daarvan vaak niet is meeverzekerd als schadeoorzaak. Dit zal echter verschillen per type verzekering en afhangen van de polisvoorwaarden. Indien is gekozen voor uitbreiding van een evenementenverzekering met een onkostendekking als het evenement buiten de wil van de organisator geen doorgang kan vinden, zal de organisator de onkosten vergoed krijgen. Ik verwacht van verzekeraars uiteraard dat zij uitkeren wanneer de verzekeringnemer daar recht op heeft op grond van de polisvoorwaarden. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat de verzekeraars deze claims voor onkostendekking op grond van een evenementenverzekering op korte termijn afhandelen en vergoedingen uitkeren. Als een verzekeringnemer het oneens is over de vraag of er uitgekeerd dient te worden, dan staat het hem vrij een klacht in te dienen bij de verzekeraar.
Wat doet u voor kleinere cultuurondernemers zoals kleine poppodia die geen juridische bijstand kunnen betalen, maar toch vitale omzet mislopen?
Ik begrijp dat het mislopen van omzet voor kleine ondernemers in de cultuursector extra vervelend is. Het kabinet heeft een groot pakket aan maatregelen getroffen om de pijnlijkste financiële gevolgen van deze crisis voor een zo groot mogelijke groep zo goed mogelijk op te vangen. Er zijn diverse steunmaatregelen genomen om inkomstenverlies van burgers en faillissementen van bedrijven te beperken en werkloosheid te voorkomen. Daarmee helpen we een zo groot mogelijke groep Nederlanders waar zij dit het hardste nodig hebben. Deze maatregelen zijn ook van toepassing op de culturele en creatieve sector en hun toeleveranciers. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) houdt de vinger aan de pols hoe de culturele en creatieve sector hier gebruik van maakt.
In de brief aan de Tweede Kamer, over «aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector» van 15 april jl. heeft de Minister van OCW daar bovenop een steunpakket specifiek voor de cultuursector aangekondigd, waardoor instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen kunnen worden.2 Voor onder andere (pop)podia die van vitaal belang zijn voor de culturele infrastructuur, maar geen onderdeel zijn van de BIS (culturele basisinfrastructuur) of meerjarige subsidie van de Rijkscultuurfondsen ontvangen, werken de overheden samen. In het geval dat gemeenten of provincies deze instellingen aanvullend ondersteunen, kan het Rijk deze ondersteuning verder verhogen. Over de uitwerking hiervan lopen momenteel gesprekken.
Welke gevolgen heeft dit voor toeleveranciers en wat wordt er voor hen gedaan?
De financiële gevolgen voor de toeleveranciers hangen af van de vraag of zij deze omstandigheid hebben verzekerd. Vaak is het zo dat niet de toeleverancier maar de organisator een verzekering heeft afgesloten en dat uit de privaatrechtelijke overeenkomst tussen organisator en toeleverancier volgt op welke manier zij met een dergelijke situatie omgaan, bijvoorbeeld dat de organisator de toeleverancier schadeloos stelt. Blijft de organisator in gebreke, dan kan de toeleverancier soms nog een beroep doen op een eventueel afgesloten kredietverzekering.
Welke gevolgen heeft dit voor de inkomens van geboekte (kleinere) artiesten die geen advocaat in de arm kunnen nemen vanwege de kosten? Heeft u in beeld in hoeverre verzekeraars hieraan tegemoetkomen of dat zij de grenzen van de wet opzoeken?
Ik heb geen signalen dat verzekeraars op grote schaal niet uitkeren waar dit wel op zijn plaats is. Het pakket steunmaatregelen zoals genoemd onder vraag 2 zou de acute financiële zorgen moeten adresseren. De Minister van OCW houdt daarbij de vinger aan de pols en kijkt naar de toekomst. Er zijn bij sommige partijen zorgen dat festivals die in 2021 plaats zullen vinden niet meer verzekerd kunnen worden. De Minister heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Cultuur en Corona3 aangegeven in gesprek te gaan met verzekeraars om de impact van de coronacrisis voor de evenementensector te bespreken en dit in samenspraak met EZK en Financiën te doen. Het Verbond van Verzekeraars heeft inmiddels aangegeven een rondetafelgesprek te willen organiseren met OCW, EZK en Financiën, als ook de evenementensector, VNO-NCW en ketenpartners uit de verzekeringssector.
Wat gaat u doen om verzekeraars aan deze mensen tegemoet te laten komen? Wat gaat u zelf doen om deze groepen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekent met het bericht dat er reisverzekeraars zijn die niet uitkeren omdat ze de COVID-19-crisis niet zien als legitieme reden om je reis te annuleren? Wat is uw mening hierover? Hoe verhoudt zich dit met het kabinetsadvies om zoveel mogelijk binnen te blijven?
Reisorganisatoren hebben sinds de uitbraak van COVID-19 al veel reizen geannuleerd. Zij verstrekken de reiziger na annulering een voucher of verzorgen een kosteloze omboeking naar een andere periode.
De Europese Commissie heeft op 13 mei jl. aanbevelingen gedaan voor de uitgifte van vouchers door reisbureaus, luchtvaartmaatschappijen, veer- en cruisediensten.4 De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft op 14 mei jl. de Kamer geïnformeerd over deze aanbevelingen.5 De lijn van de Commissie blijft dat het accepteren van vouchers een keuze moet zijn voor consumenten. Het recht op geld terug, zoals vastgelegd in Europese regelgeving, blijft onverkort van toepassing.
Wanneer reizigers zelf hun reis annuleren kunnen annuleringskosten in rekening worden gebracht of bedragen niet worden terugbetaald. Schade door annulering als gevolg van een pandemie zoals COVID-19 is bij de meeste reis- en/of annuleringsverzekeringen uitgesloten van dekking. Bij sommige all-risk annuleringsverzekeringen wordt deze schade wel vergoed. Of de extra kosten worden vergoed hangt dus af van het type verzekering en of het een georganiseerde reis betreft.
Op dit moment roept het kabinet op om drukte te vermijden en de komende periode niet naar het buitenland te reizen, tenzij strikt noodzakelijk. Pas wanneer de maatregelen worden versoepeld zal reizen misschien weer mogelijk zijn. Wij adviseren reizigers om bij twijfel of hun reis door kan gaan of bij vragen over kosten contact op te nemen met hun reisaanbieder en verzekeraar.
Ondersteuning voor zelfstandigen en de culturele sector |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u van mening dat met de brief waarin u antwoord geeft op de aangenomen motie-Jetten c.s. voldoende recht gedaan is aan het verzoek van de Kamer, namelijk het komen tot een steunpakket voor de culturele sector om de gevolgen van de coronacrisis te kunnen dragen? Zo nee, met welke maatregelen bent u voornemens nog verder te komen?1
In de brief van de Minister van OCW van 27 maart jl. is aangegeven dat de generieke maatregelen van het kabinet ook van toepassing zijn op de culturele en creatieve sector, voor zowel zelfstandigen als instellingen. Deze kabinetsbrede maatregelen (vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)) bieden houvast voor bedrijven, instellingen en werkenden in het culturele en creatieve veld. Relevante voorbeelden zijn: de werktijdverkorting voor werknemers en werkgevers, de extra ondersteuning voor zzp’ers, de belastingmaatregelen, verruiming en versoepeling van de borgstelling midden- en kleinbedrijf, financiële ondersteuning via Qredits en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren Covid-19 (TOGS). Daarmee worden banen behouden, worden zzp’ers en kleine ondernemingen ondersteund en worden lasten verlaagd.
Daarnaast zijn er coulancemaatregelen genomen voor de door het rijk gesubsidieerde instellingen. Voorbeelden van deze coulance maatregelen zijn: het opschorten van huren van rijksgesubsidieerde musea. Voor instellingen die onderdeel uitmaken van de Basisinfrastructuur of die gefinancierd worden vanuit de Erfgoedwet geldt dat de deadline voor het indienen van de jaarverantwoording over 2019 is verschoven van 1 april 2020 naar 1 juni 2020. Voor deze groep geldt ook dat subsidies doorlopen. Bij de vaststelling van de subsidie voor de Basisinfrastructuur 2017–2020 zal de subsidie niet worden gekort als voorgenomen prestaties niet worden gehaald vanwege COVID-19. Gemeenten hebben de Minister van OCW laten weten deze maatregel te volgen. Daarnaast hebben de instellingen in de Basisinfrastructuur al op korte termijn de beschikking gekregen over hun subsidie voor het derde kwartaal van 2020, zodat zij over meer liquide middelen beschikken en verplichtingen aan vooral freelancers en zzp’ers kunnen nakomen.
De zes rijkscultuurfondsen nemen alle bovengenoemde coulancemaatregelen over voor de instellingen die zij ondersteunen. Gemeenten, provincies en private fondsen hebben toegezegd ook coulance te betrachten.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. Om na de crisis weer geleidelijk te kunnen opstarten is het bovendien ook nodig dat er nu wordt geïnvesteerd in nieuwe, aangepaste, producties voor het volgende seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Herinnert u zich dat u in uw brief spreekt van onduidelijke communicatie over de deadline tot wanneer evenementen niet door mogen gaan? Kunnen ondernemers die door deze onduidelijkheid plotseling aansprakelijkheid dragen voor het afzeggen van evenementen aanspraak maken op compensatie voor de geleden schade door deze slechte overheidscommunicatie?2
Het besluit tot 1 juni 2020 ziet op vergunnings- en meldplichtige evenementen. Culturele activiteiten, zoals voorstellingen, tentoonstellingen en concerten, die niet vergunnings- of meldplichtig zijn, vallen onder het maatregelenpakket dat tot en met 28 april a.s. geldt. Het kabinet zal dit op 21 april opnieuw bekijken. Om de ondernemers in de culturele sector te compenseren voor schade kunnen ook zij gebruik maken van het noodpakket, waaronder de TOGS, TOZO en NOW en de fiscale maatregelen. Maatregelen die vooralsnog gelden tot en met 28 april kunnen voor activiteiten die een lange voorbereidingstijd kennen, zoals in de culturele sector vaak het geval is, het einde van het seizoen impliceren. Het kabinet begrijpt dat daar dan ook door de culturele sector naar gehandeld is en dat er activiteiten zijn afgezegd voor langere periode – in eerste instantie – tot 1 juni 2020. Dat is vanuit het perspectief van de sector een logisch besluit geweest.
Waarom kunnen kappers wel aanspraak maken op aanvullende steunmaatregelen, maar bijvoorbeeld tatoeëerders of andere ondernemers met SBI-code 9609 niet? Moeten deze ondernemers niet ook vanwege het directe fysieke contact met hun klanten de deuren nu sluiten? Bent u bereid deze omissie te repareren?
Op dinsdag 7 april jl. is de uitbreiding met non-food retail en nog een tweede uitbreiding aan uw Kamer gecommuniceerd. SBI-code 9609, waar tatoeëerders onder vallen, is in deze uitbreiding opgenomen. De volledige lijst met SBI-codes die in aanmerking komen voor de TOGS wordt met terugwerkende kracht in de Staatscourant gepubliceerd.
Herkent u de zorgen van uitbaters van bijvoorbeeld monumenten dat zij niet alleen de toegangsprijzen missen, maar ook bijvoorbeeld klandizie in hun klantenshops, horeca, rondleidingen enz.? Bent u bereid om met het veld in gesprek te gaan om te kijken hoe aanvullende compensatie soelaas kan bieden?
De Minister van OCW herkent de zorgen van monumenteneigenaars die niet alleen de inkomsten van de kaartverkoop missen maar ook andere inkomsten uit zakelijke verhuur, horeca en winkels. In de uitbreiding van de TOGS-regeling, die middels de Kamerbrief van dinsdag 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd, is monumentenzorg dan ook opgenomen. In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Een deel van deze additionele middelen wordt ingezet voor het verhogen van de leenfaciliteit voor monumenteneigenaren van opengestelde rijksmonumenten via het Nationaal Restauratie Fonds.
Welke mogelijkheden zijn er voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) die in de loop der jaren hun werkveld hebben verlegd, maar nog altijd bij de Kamer van Koophandel een oude SBI-code hebben? Kunnen zij wanneer ze kunnen aantonen ander werk te doen alsnog in aanmerking komen voor ondersteuning?
Ondernemers die, op basis van hun hoofdactiviteit, menen in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming, maar zien dat zij geregistreerd staan onder een verkeerde SBI-code, kunnen dit melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal deze verzoeken dan bekijken op redelijkheid en billijkheid.
Waarom is de eis dat het huisadres niet het adres van het bedrijf mag zijn als voorwaarde toegevoegd? Erkent u dat voor heel veel zelfstandigen in de culturele sector (maar ook daarbuiten) hun huisadres een heel logische vestigingsplaats voor hun onderneming is? Bent u bereid om deze voorwaarde te schrappen?
De tegemoetkoming via de TOGS is bedoeld om ondernemers te ondersteunen die te maken hebben met omvangrijke, terugkerende vaste lasten, bijvoorbeeld door de huur van een bedrijfspand. Natuurlijk kunnen er gevallen zijn die tussen wal en schip vallen bij het strak hanteren van de vestigingsvereiste. Om dat te voorkomen is in de brief die op 7 april jl. aan uw Kamer is gestuurd, toegelicht dat we aan de hand van sectorspecifieke criteria ondernemers met significante, periodiek terugkerende vaste lasten, terwijl zij ingeschreven staan op het huisadres, tegemoet komen. Hiervoor zal van deze ondernemers een aanvullende verklaring worden gevraagd. Uit deze verklaring moet blijken dat de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager een zekere minimale omvang hebben. Dit kan in ook gelden voor de zelfstandige uit de culturele sector. Maar in de gevallen waar dat niet zo is, is de kans groot dat die als zzp’er een beroep kan doen op andere regelingen zoals de TOZO.
Wat was uw overweging om bijvoorbeeld grote sectoren zoals beeldende kunsten, vormgeving en architectuur niet toe te voegen aan de culturele sectoren waar specifieke steun voor wordt aangeboden? Bent u bereid dit alsnog te overwegen?
Indien hiermee wordt gedoeld op de TOGS:
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de beleidsregel die met terugwerkende kracht op 27 maart 2020 in werking trad, is een overzicht gegeven van sectoren die in aanmerking voor de TOGS komen. Beeldende kunsten, vormgeving en architectuur waren hier niet in opgenomen, omdat dit geen ondernemingen betreft die door de kabinetsmaatregelen gedwongen moeten sluiten, of dicht moeten door het verbod op het organiseren van evenementen.
De SBI-code «scheppende kunst», waar beeldende kunst onder valt, is ontzettend breed. Zo vallen onder deze code ook journalisten, bloggers en schrijvers, die in principe hun werk kunnen blijven uitvoeren. Daarom is er voor gekozen deze SBI ook niet mee te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren die op 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd. Daarnaast is er voor gekozen architectuur en vormgeving niet op te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren omdat zij niet direct door de kabinetsmaatregelen getroffen zijn of directe toeleveranciers zijn van de getroffen sectoren. In de uitbreiding zijn overigens wel opgenomen: filmproductie en productie van televisieprogramma's, fotografie, facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie, distributie van films en televisieproducties, maken en uitgeven van geluidsopnamen, openbare bibliotheken, kunstuitleencentra en openbare archieven.
Tot slot heeft het kabinet tot een breed pakket aan maatregelen besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld een voorziening gericht op het doorbetalen van lonen aan werknemers, een regeling voor zzp’ers, het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken en meer. Het is dus goed mogelijk dat ondernemers die weliswaar niet in aanmerking komen voor de TOGS, wel een beroep kunnen doen op andere regelingen.
Vallen poppodia ook onder de regelingen voor theaters en schouwburgen? Geldt dit ook voor festivals? Zo nee, deelt u dan de zorgen dat dit tot een kaalslag in de popmuziek sector kan leiden?
Op basis van hun hoofdactiviteit kunnen festivalorganisatoren in aanmerking komen voor de TOGS. Festival organisatoren heb geen eigen SBI-code maar vallen hoofdzakelijk onder de SBI «dienstverlening uitvoerende kunst» of onder «producenten podiumkunsten». Deze SBI-codes vallen al binnen de TOGS-regeling.
Ook poppodia hebben geen eigen SBI-code. Op basis van hun hoofdactiviteit zouden ook zij in aanmerking moeten komen voor de TOGS omdat zij gedwongen dicht moeten. Hoofdzakelijk vallen poppodia onder SBI-code 9002 «dienstverlening voor uitvoerende kunsten» welke al is opgenomen in de TOGS-regeling.
Bent u bereid om, wanneer blijkt dat dit pakket niet afdoende is om grote schade aan de culturele sector te voorkomen, alsnog te komen tot een garantiefonds voor makers en instellingen? Zo nee, waarom niet.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. En hiermee worden ze ook in staat gesteld te investeren in het komende culturele seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Waarom is besloten om de non-food retail niet mee te nemen in de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren, terwijl hier ook grote verliezen worden gemaakt door de Corona-crisis, onder andere door het advies van de overheid om zoveel mogelijk thuis te blijven?
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Bij de oprichting is aangegeven dat indien blijkt dat deze maatregel niet toereikend is, in een latere fase besloten kan worden om meer sectoren voor de eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na analyse van de sinds 27 maart jl. gedane aanvragen voor de TOGS en de recente acute, negatieve ontwikkelingen van de winkelomzetten, heeft het kabinet op 28 maart jl. aangekondigd dat ondernemers in de non-food retail (inclusief non-food markthandel) vanaf 30 maart 2020 ook aanspraak kunnen maken op de eenmalige tegemoetkoming, mits ze aan de overige gestelde vereisten voldoen. Ondernemers in de sector non-food retail kunnen weliswaar openblijven, maar zien hun inkomsten sterk teruglopen als direct gevolg van de kabinetsaanwijzing om 1,5 meter afstand te houden en zoveel mogelijk thuis te blijven. Het betreft eveneens bedrijven die direct getroffen worden door het wegblijven van consumenten als gevolg van de kabinetsaanwijzingen.
In hoeverre valt het advies van de premier «blijf zoveel mogelijk thuis»3 te rijmen met de uitspraak van de Staatssecretaris van Economische Zaken «Je mag naar een winkel gaan, dus doe dat dan ook»?4
De Minister-President en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat staan beiden achter de aanpak om de coronacrisis te bestrijden. Zoveel mogelijk thuisblijven is één van de aanwijzingen van het kabinet om dit te bewerkstelligen. Daarnaast is het toegestaan om naar de winkel te gaan, mits er wordt voldaan aan de 1,5 meter afstandseis.
Mocht het kabinet besluiten tot verder beperkende maatregelen voor bedrijven, bijvoorbeeld sluiting van de non-food retail, zal de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren dan worden uitgebreid tot deze sectoren?
Het doel van de TOGS is om ondernemers die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Mochten er aanvullende maatregelen komen van het kabinet, dan moet er worden bezien wat de beste oplossing is om ondernemers verder te ondersteunen.
Indien bovenstaande groepen uitgebreidere ondersteuning via onder meer de regelingen NOW en het noodloket krijgen, zoals voorgesteld in deze vragen, is de afgelopen donderdag door de Kamer geaccordeerde suppletoire begroting dan voldoende? Zo nee, hoeveel geld dient dan extra te worden toegevoegd?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen bij bovenstaande groepen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen of uitbreidingen nodig zijn, zal uw Kamer daar vanzelfsprekend van op de hoogte worden gesteld. Budgettaire verwerking kan dan gevraagd worden middels een suppletoire begroting.
Het bericht dat er een bankrun gaande is binnen de financiële sector. |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat we zeer kritisch moeten zijn op het euro- en dollarhamstergedrag van de financiële sector, dat de reële economie aan het beschadigen is?1
In tijden van economische en financiële tegenvallers zien we vaak een beweging naar activa die als veiliger worden gezien, waaronder cash of veilige (staats)obligaties. Om te voorkomen dat markten opdrogen treden centrale banken in zulke gevallen op als achtervang. Wereldwijd voeren centrale banken daarom ruim monetair beleid, bijvoorbeeld door onderpandsvereisten voor liquiditeit te versoepelen. Juist in tijden van marktstress kunnen centrale banken daardoor bijdragen om markten te kalmeren, en banken en markten van voldoende liquiditeit te voorzien. Daardoor wordt voorkomen dat stress overslaat naar financiële instellingen en kunnen banken de economie van liquiditeit blijven voorzien.
Waarom wordt er gekozen voor het opkopen van schuld in de financiële sector als maatregel voor de economische crisis? Is dit de meest doeltreffende en doelmatige benadering? Waarom wordt er niet gekozen voor een meer directe stimulatie van de reële economie?
De ECB heeft een mandaat om de prijsstabiliteit te handhaven. Dat mandaat is ingevuld als een inflatie van onder, maar dichtbij 2%. De ECB heeft verschillende maatregelen genomen om de economische gevolgen van COVID-19 te mitigeren. De ECB richt zich daarbij op het verruimen van de financiële omstandigheden in de eurozone als geheel en poogt hiermee de economische activiteit te stimuleren. Dit doet de ECB onder andere door overheids- en bedrijfsobligaties op te kopen. Daarnaast verstrekt de ECB ook extra liquiditeit aan banken om de kredietverlening te stimuleren. De voorwaarden waartegen banken liquiditeit aan kunnen trekken bij de ECB worden aantrekkelijker naarmate banken meer uitlenen aan bedrijven en consumenten. Dit ruime monetair beleid kan eraan bijdragen dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis en dat de economische activiteit niet tot stilstand komt. Het is aan de ECB om onafhankelijk te beslissen over de meest doeltreffende en doelmatige benadering om haar mandaat op prijsstabiliteit te realiseren.
Daarnaast spelen nationale overheden ook een belangrijke rol in het bestrijden van de negatieve economische gevolgen van COVID-19. Nationale overheden nemen, afhankelijk van de nationale context, gerichte maatregelen om de reële economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen versterken het beleid van de ECB. Zo verstrekken overheden kredietgaranties. Dit vergroot de kans dat banken de extra liquiditeit doorzetten naar bedrijven in deze onzekere periode. Overheden nemen daarnaast maatregelen om voor bedrijven de vaste kosten tijdelijk te reduceren en bieden ondersteuning op inkomens van werknemers en ZZP’ers. Zie ook het antwoord op de volgende vragen.
Wat zijn de resultaten geweest van het vorige programma van de Europese Centrale Bank (ECB) ten aanzien van kwantitatieve verruiming, waarmee 2.600 miljard euro aan schuldpapier is opgekocht? Welke effecten heeft dit gehad op het stimuleren van de economie, en welke effecten op het vergroten van ongelijkheid?
Het aankopen van obligaties is één van de beleidsinstrumenten die de ECB toepast in de uitoefening van haar mandaat van prijsstabiliteit. De kanalen waarlangs het aankopen van obligaties het risico op langdurige lage inflatie kan verminderen heb ik nader beschreven in de Kamerbrief «Risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB beleid».2 De precieze effecten van het aankoopprogramma op het stimuleren van de economie zijn lastig te kwantificeren. We weten namelijk niet wat de situatie zou zijn geweest zonder het aankoopprogramma. Dit blijkt onder andere ook uit de CPB-studie »Effecten van onconventioneel monetair beleid zijn niet aangetoond» waarvan ik de Kamer een appreciatie heb gegeven.3 Ik hecht eraan om ook hier te benadrukken dat het aan de ECB is om in onafhankelijkheid te bepalen welke instrumenten zij inzet om haar mandaat van prijsstabiliteit te vervullen. Daarbij kan de ECB studies over de gevolgen van het beleid, zoals die van het CPB, meewegen.
Internationale studies naar het effect van onconventioneel monetair beleid op de ongelijkheid laten een gemengd beeld zien. Monetair beleid kan tegengestelde effecten hebben op de ongelijkheid. Enerzijds vermindert onconventioneel monetair beleid de inkomensongelijkheid door economische activiteit en werkgelegenheid te stimuleren. Anderzijds kan dit beleid zorgen voor een opwaartse druk op financiële activaprijzen en daarmee de ongelijkheid vergroten.4
Volgens onderzoekers van DNB en de ECB heeft expansief monetair beleid in de eurozone en het aankoopprogramma in het bijzonder waarschijnlijk de inkomensongelijkheid verminderd.5 Tegelijkertijd zijn er ook onderzoeken die aantonen dat de vermogensongelijkheid wel is toegenomen als gevolg van grootschalige aankoopprogramma’s in ontwikkelde economieën.6 Hierbij kan opgemerkt worden dat de empirische literatuur die kijkt naar de verdelingseffecten van onconventioneel monetair beleid nog in de kinderschoenen staat. Het is onzeker of toekomstig onderzoek meer duidelijkheid zal verschaffen, aangezien we niet weten hoe de inkomens- en vermogensverdeling eruit zouden zien zonder het beleid van de ECB.
Welke mogelijkheden ziet u om de versoepeling van de EU-regels rondom staatssteun te gebruiken om noodlijdende burgers en bedrijven in grotere mate direct bij te staan in plaats van via de financiële sector? Gezien het feit dat veel van de steun aan de financiële sector hier blijft hangen en niet in de reële economie terecht komt; wat gaat u doen om de financiële sector te dwingen de ontvangen steun door te vertalen in steun aan de burger en ondernemers?
Het kabinet heeft een uitgebreid pakket met maatregelen getroffen om burgers en bedrijven die door de coronacrisis in problemen komen te steunen, waarbij ook gebruik is gemaakt van de versoepelde EU-regels voor staatssteun. Bij het merendeel van deze maatregelen gaat de steun direct naar burgers en bedrijven. Zoals bijvoorbeeld de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel voor werkbehoud (NOW), de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sector (TOGS), de extra tijdelijke ondersteuning voor zelfstandigen en de uitstel van de betaling van belastingen.7 Daarnaast zijn er maatregelen die lopen via het bancaire kanaal, maar die via deze weg ook direct terecht komen bij bedrijven. Zo zijn de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de Garantie Ondernemingen (GO) regeling verruimd, waardoor meer ondernemingen in aanmerkingen kunnen komen voor een dergelijke lening met een gedeeltelijke garantie c.q. borgstelling van de overheid. Het is overigens ook een vereiste vanuit het (tijdelijke) staatssteunkader van de Europese Commissie, dat steun aan bedrijven die via banken of andere financiële instellingen wordt verstrekt aan bedrijven ten goede komt.
Gaat u de burger bijstaan en de banken dwingen tot goed gedrag door te zorgen voor een tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding op consumptief krediet naar 0%?
Naar aanleiding van de motie-Ouwehand8 die de regering oproept om er alles aan te doen om de banken te bewegen om de rente op rood staan drastisch te verlagen, heb ik de banken opgeroepen serieus te kijken naar hun tarieven voor rood staan. Inmiddels hebben diverse banken aangekondigd de rente op rood staan tijdelijk dan wel structureel te verlagen. Momenteel hanteren de banken een rente van maximaal 10 procent. Voor een aantal banken is dit een verlaging van het tarief met bijna een kwart. Dat vind ik een forse stap die sommige consumenten kan helpen. Tegelijk wil ik ook benadrukken dat rood staan mogelijk niet de beste optie is voor consumenten die als gevolg van de corona-crisis te maken krijgen met een terugval in inkomen. Ik raad hen aan om in deze situatie contact op te nemen met de bank voor een mogelijk betere (krediet)oplossing.
Ook consumenten met een andere vorm van consumptief krediet, die zich zorgen maken over de maandelijkse lasten van het krediet, kunnen contact opnemen met de kredietaanbieder om te kijken naar een passende oplossing. Diverse banken en andere kredietaanbieders hebben aangekondigd consumenten, die betalingsproblemen hebben of verwachten te krijgen, te ondersteunen met maatwerk, bijvoorbeeld door de maandelijkse lasten voor rente en aflossing tijdelijk uit te stellen. Ik juich dit soort initiatieven toe.
Naar aanleiding van de motie Krol en Van Brenk die mij oproept om de maximale kredietvergoeding te verlagen en mijn toezegging om te kijken naar de effecten van de maximale kredietvergoeding voor consumenten in financieel kwetsbare situaties9, ben ik op dit moment aan het kijken of de maximale kredietvergoeding verlaagd kan worden. Ik zal de Tweede Kamer hierover binnenkort informeren.
Deelt u de mening dat onze samenleving in grote en groeiende mate afhankelijk is van private banken, de private betalingsinfrastructuur, de private geldschepping en private investeringen? Worden we door het huidige semiverbod op gebruik van contant geld niet nog afhankelijker van de banken?
Dienstbaarheid van de financiële sector blijft een onverminderde prioriteit van dit kabinet. Het is een centraal thema van de Agenda financiële sector, waarin het kabinet eind 2018 maatregelen presenteerde om bij te dragen aan een stabiele, integere en innovatieve financiële sector. Banken zijn in Nederland in grote mate verantwoordelijk voor de infrastructuur voor betalingen en spelen een belangrijke rol in het financieren van investeringen van bedrijven en het verschaffen van hypotheken. De financiële sector dient duidelijk publieke belangen en er is een rol voor de overheid om deze belangen te borgen. Hierin spelen DNB en de ECB een belangrijke rol als toezichthouders op de goede werking van het betalingsverkeer. Daarnaast worden strengere eisen gesteld aan buffers van banken, zodat banken zelf klappen kunnen opvangen.
Ons geldstelsel is nu zo ingericht dat geldschepping grotendeels privaat tot stand komt en een groot deel van het geld, namelijk het geld op rekeningen bij commerciële banken, een vorm van privaat geld is. Het depositogarantiestelsel zorgt daarbij dat burgers hun geld veilig en publiek verankerd kunnen stallen. Contant geld is een publiek alternatief voor privaat geld op een rekening bij een commerciële bank. Het gebruik van contant geld neemt echter al lange tijd af in Nederland.
Het kabinet heeft eerder in de reactie op het WRR-rapport «Geld en Schuld» aangegeven een groot deel van de conclusies van de WRR te onderschrijven. Met name digitaal centralebankgeld is wat het kabinet betreft een interessante potentiële ontwikkeling in het licht van het afnemende gebruik van contant geld. DNB heeft hier onderzoek naar gedaan. Hierover heb ik uw Kamer recent middels een brief geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de banken deze functies slechts kunnen vervullen dankzij impliciete en expliciete (financiële) steun die zij ondervinden middels het optreden van de ECB, De Nederlandsche Bank (DNB) en Nederlandse overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat publieke en private belangen te sterk verweven zijn geraakt en slechts structuurwijzigingen, zoals ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bepleit, voor een balans zullen kunnen zorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat we niet moeten wachten, maar nu een publieke bank en/of digitale centralebankrekening moeten invoeren zodat we minder afhankelijk worden van de financiële sector, onze betalingsinfrastructuur kunnen veiligstellen en aan directe stimulatie van de economie kunnen doen via deze instelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met kritiek op het voorgaande kwantitatieve verruimingsprogramma door de ECB en het onderzoek dat aangeeft dat dit ongelijkheid heeft vergroot en dit geld veelal in de financiële sector is blijven hangen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de samenleving iets moet terugkrijgen voor de miljarden aan impliciete en expliciete steun die zij met belastinggeld geeft aan de financiële sector? Welke mogelijkheden ziet u om aandelen of andere eigendomsstructuren terug te krijgen voor de steun die de samenleving geeft aan de financiële sector?
De steun die op dit moment via banken wordt gegeven is juist bedoeld om het bedrijfsleven te ondersteunen, niet de banken zelf.
Voor directe steun aan banken zelf is het kader na de financiële crisis fundamenteel hervormd. Het uitgangspunt is daarbij dat aandeelhouders en schuldeisers de verliezen in de financiële sector als eerste dienen te dragen en niet de belastingbetaler, zoals tijdens de financiële crisis. Daarmee zijn de mogelijkheden voor overheden om staatssteun te verlenen aan banken ingeperkt en wordt belastinggeld zoveel mogelijk beschermd. Wel kennen staatssteunregels beperkte uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer alleen sprake is van liquiditeitsgaranties.
Welke plannen zijn er of worden er gemaakt om de enorme groei in ongelijkheid als resultaat van de crisisaanpak terug te dringen? Deelt u de mening dat de aanpak van de economische crisis die is blootgelegd door de coronacrisis niet mag leiden tot een groei in de toch al historisch hoge ongelijkheid?
De plannen van het kabinet zijn erop gericht om de economie te stabiliseren, onder meer door werking van de automatische stabilisatoren en via de mogelijkheid tot uitstel van belasting om liquiditeitsproblemen het hoofd te kunnen bieden. Het kabinet heeft daarnaast maatregelen genomen om te voorkomen dat bedrijven personeel ontslaan. Tevens is een tijdelijke ondersteuningsregeling voor zzp’ers in het leven geroepen waarbij o.a. het inkomen wordt aangevuld tot het sociaal minimum. Hiermee wordt getracht de economische effecten van de Corona-crisis zoveel mogelijk te mitigeren en bij te dragen aan behoud van werk of inkomensondersteuning, hetgeen belangrijke voorwaarden zijn voor een evenwichtige inkomensverdeling.
Als meer zicht komt op de economische effecten van de Corona crisis, moet ook opnieuw worden gekeken naar maatregelen voor het komende jaar en verder. Het kabinet streeft daarbij – zoals ook in de voorgaande jaren – naar een evenwichtige inkomensverdeling, tussen verschillende huishoudens, hoge en lage inkomens, werkenden en niet-werkenden, gezinnen met en zonder kinderen en verschillende huishoudtypes.
Schending van OESO-richtlijnen door Pluspetrol |
|
Mahir Alkaya , Isabelle Diks (GL), Bart Snels (GL), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de klacht die is ingediend tegen het oliebedrijf Pluspetrol bij het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over ernstige milieuverontreiniging en schendingen van de rechten van de inheemse bevolking in de Peruaanse Amazone?
Berichten over ernstige milieuvervuiling in de Peruaanse Amazone en de impact daarvan op de inheemse bevolking zijn inderdaad zorgwekkend.
Ziet u belangrijke verbetering in de mate waarin olie- en gasbedrijven in Nederland voldoen aan de internationale normen voor verantwoord ondernemen, sinds de kritiek vorig jaar van het NCP over de manier waarop internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de Nederlandse olie- en gassector is geïmplementeerd? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er in de sector wel aan deze normen wordt voldaan?
In de reactie van het kabinet van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) op het rapport van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) is de olie- en gassector verzocht om een gezamenlijk plan van aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te presenteren. Het NCP adviseerde een dergelijk plan van aanpak. Het kabinet heeft de sector gevraagd dit plan in het eerste kwartaal van 2020 publiek te maken. De olie- en gassector heeft geen plan van aanpak gepubliceerd. Het kabinet kan niet vaststellen of er verbetering heeft plaatsgevonden. Het kabinet is voornemens te rappelleren bij de sector, in de verwachting dat een plan beschikbaar komt.
Mede met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen genomen kunnen worden, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het project «IMVO-maatregelen in perspectief» opgezet. Doel van het project is effectiviteit van het huidige beleid te evalueren. Aan de hand van ervaringen met het huidige beleid, de uitkomsten van het evaluatieonderzoek en andere aanbevelingen en lessen, zal worden bepaald hoe in de toekomst effectief IMVO-beleid eruit moet zien.
Welke eisen worden door de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland gesteld ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar andere landen, in het bijzonder naar laagbelastende jurisdicties of landen op de Europese zwarte lijst?
Hoewel de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland in algemene zin geen eisen stelt ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar laagbelastende staten of staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (niet coöperatieve staat)3, dienen belastingplichtigen uiteraard wel rekening te houden met de Nederlandse fiscale verplichtingen die verbonden kunnen zijn aan dergelijke financieringsstromen. In voorkomende gevallen dienen belastingplichtigen de relevante aspecten verband houdende met dergelijke financieringsstromen dan ook in hun aangifte te verwerken.
Zo dient er aangifte dividendbelasting te worden gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen aan een aandeelhouder gevestigd in een laagbelastende of niet-coöperatieve staat indien hierover dividendbelasting is verschuldigd. Daarnaast kan bijvoorbeeld voor de toepassing van de vennootschapsbelasting verschuldigde rente in aftrek worden beperkt op basis van een antimisbruikbepaling om grondslaguitholling door renteaftrek binnen concernverband tegen te gaan. Dit kan ook rente verschuldigd op een lening aan een laagbelastende of niet-coöperatieve staat omvatten. Hierover zijn ook specifieke vragen opgenomen in het aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Een ander voorbeeld in de vennootschapsbelasting betreft de sinds 1 januari 2019 in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel. De CFC-maatregel, die voortvloeit uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, heeft betrekking op een gecontroleerd lichaam of een vaste inrichting in een bij ministeriële regeling aangewezen laagbelastende of niet-coöperatieve staat. Voorts worden, als laatste voorbeeld, rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen gevestigd in deze aangewezen staten per 1 januari 2021 onderworpen aan een conditionele bronbelasting. Tot slot wordt opgemerkt dat de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 geen zekerheid vooraf meer geeft over de fiscale gevolgen van transacties met lichamen gevestigd in deze aangewezen staten.
In hoeverre worden er aan bedrijven met hoofdkantoor in Nederland eisen gesteld aan financiële transparantie in hun vestigingen in het buitenland?
Het kabinetsbeleid bij de bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking heeft ertoe geleid dat verschillende maatregelen zijn geïmplementeerd ter verbetering van transparantie tussen Nederland en het buitenland. Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifing (BEPS-)Project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te beoordelen.
In aanvulling hierop steunt Nederland ook het initiatief in de EU om afspraken te maken over een publieke CbCR voor grote internationaal opererende bedrijven. Op dit moment loopt er een discussie in de EU over dit onderwerp5. Het doel van publieke CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt betaald.
Heeft u zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen (zoals rente en royalty's) van Nederland via Luxemburg naar landen lopen die op de Europese zwarte lijst staan of op de lijst van laagbelastende jurisdicties? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit?
Er is geen zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen. De conditionele bronbelasting op rente en royalty’s bevat overigens een antimisbruikbepaling om te voorkomen dat de bronbelasting eenvoudig kan worden ontweken door het tussenvoegen van een lichaam in Luxemburg of een ander land. In de voorgestelde monitoring van de inkomensstromen via bijzondere financiële instellingen, waarover u binnenkort geïnformeerd zult worden, is voorzien in een monitoring van de stromen naar andere landen dan alleen de laagbelastende jurisdicties. Mocht er sprake zijn van het op grote schaal omleggen van stromen via een ander land met als enige doel het ontwijken van de bronbelasting, dan zal dat op die manier mogelijk zichtbaar kunnen worden. Dit zal in komende jaren een onderwerp van onderzoek worden.
Vindt u het wenselijk om zicht te hebben op stromen naar deze landen via tussenkomst van een ander Europees land?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zou bindende MVO-wetgeving in Nederland kunnen leiden tot minder schendingen door Nederlandse bedrijven in het buitenland van normen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Gedragsveranderingen van Nederlandse bedrijven in reactie op MVO-wetgeving zijn lastig te voorspellen, zeker zolang onduidelijk is hoe een eventuele wet eruit zou zien.
Op 3 april jl. is met de Tweede Kamer een vijftal studies gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326); deze studies dienen ter ondersteuning bij het evalueren van de effectiviteit van beleid en het ontwikkelen van effectief IMVO-beleid voor de toekomst. Een van deze studies, de studie getiteld «Opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten – een onderzoek naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten», gaat in op juridische opties en welke daarvan tot materiële gedragsverandering kunnen leiden. De onderzoekers geven daarbij aan dat zij gedragsverandering bij bedrijven via wetgeving het meest waarschijnlijk achten als OESO-stappen twee tot en met vier en zes in wetgeving worden omgezet. De stappen twee tot en met vier betreffen het identificeren en beoordelen van negatieve gevolgen, het stoppen en beperken van negatieve gevolgen en het monitoren van de praktische toepassing en resultaten hiervan. Stap zes betreft het zorgen voor herstelmaatregelen of medewerking verlenen hieraan. Het onderzoek benadrukt in dit alles dat ook bij brede due diligencewetgeving de effectiviteit van de wetgeving sterk afhankelijk is van de formulering van de verplichting en wijze van handhaving.
De impact van coronavirus (COVID-19) op de internationale ontwikkelingssamenwerking |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Houdt u de situatie van de verspreiding van het coronavirus in ontwikkelingslanden in de gaten?
Ja. Het Ministerie houdt de cijfers over de verspreiding nauwlettend in de gaten. WHO heeft een dashboard waar dagelijks situatie op mondiaal niveau gevolgd kan worden. https://experience.arcgis.com/experience/685d0ace521648f8a5beeeee1b9125cd
Wat is uw appreciatie van de effectiviteit van maatregelen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor ontwikkelings- en conflictgebieden?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voert zelf geen maatregelen uit, daarvoor zijn de autoriteiten van ieder land verantwoordelijk. De rol van de WHO is het ontwikkelen van aanbevelingen en handleidingen, en het bieden van technische ondersteuning in brede zin, waaronder laboratoriumcapaciteit, beschermende kleding en trainingen voor gezondheidswerkers en anderen. Het is waarschijnlijk vanwege de omvang van de vraag en de snel wijzigende situaties per land dat de WHO er niet in slaagt adequaat te adviseren over de prioritaire maatregelen in elke individuele nationale context en in elk stadium van de epidemie. Wij hechten er echter aan het internationaal leiderschap van de WHO te ondersteunen; hetgeen zij momenteel veel beter uitvoert dan in eerdere crises.
Deelt u de zorgen omtrent de preventieve maatregelen afgekondigd door de WHO voor ontwikkelingslanden, waar een tekort aan schoon water en fysieke ruimte opvolgen van de instructies «handen wassen» en «social distancing» vrijwel onmogelijk maakt?1
Ja. De door de WHO algemeen aanbevolen maatregelen van «handen wassen» en «social distancing» zijn inderdaad problematisch voor veel mensen in ontwikkelingslanden. WHO hanteert overigens sinds kort het begrip «physical distancing» in plaats van «social distancing», omdat juist sociale ondersteuning en solidariteit van groot belang zijn in deze situatie.
Wordt er door de WHO gewerkt aan specifieke (preventieve) maatregelen voor gebieden waar schoon water en «social distancing» niet mogelijk zijn, zoals in vluchtelingenkampen en sloppenwijken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiertoe op te roepen?
Zie ook vraag 2. Binnen het VN-systeem richten UNICEF (Education en WASH cluster lead) en UNHCR (Camp Coordination and Camp Management; Shelter; and Protection cluster lead) zich in samenwerking met de WHO en andere partners op de preventie van de verspreiding van COVID-19 in kampen en arme stedelijke gebieden. Zij doen dit door specifieke WASH-activiteiten (zoals het uitdelen van schoon water, zeep en hygiënekits en voorlichting over het voorkomen van besmetting), het trainen van hulpverleners, en bijvoorbeeld het verstrekken van Personal Protective Equipment (PPE). Zij hebben in hun analyse van de COVID-19 pandemie speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Bevolkingsdichtheid en beperkte toegang tot en kwaliteit van basisvoorzieningen zoals water, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg maakt mensen in kampen en arme stedelijke gebieden extra kwetsbaar.
Wat doet u momenteel bilateraal, in EU-verband en binnen de gepaste internationale instellingen om versneld de toegang tot schoon water in de meest kwetsbare gebieden te verbeteren?
Nederland stelt een pakket van EUR 100 miljoen beschikbaar om de impact van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden te mitigeren. Daarin kiest Nederland zoveel mogelijk voor bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren. Als onderdeel van het pakket van EUR 100 miljoen investeert Nederland in preventie om verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Zo ontvangt UNICEF een extra bijdrage ten behoeve van inspanningen op het terrein van water, sanitatie en hygiëne (WASH) van EUR 7,5 miljoen. Bijdragen aan het COVID-19 Strategic Preparedness and Response Plan van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de geïntegreerde response van de VN via het Multi Donor Trustfund (totaal EUR 22,5 miljoen) komen ook voor een deel ten goede aan WASH.
In samenwerking met onze bilaterale, Europese en VN-partners zorgen we er daarnaast voor dat bestaande programma’s gericht op basisvoorzieningen water, sanitatie en hygiëne ondanks de pandemie zo goed mogelijk in uitvoering blijven en worden overheidsmaatregelen ondersteund. Zo zetten we er bijvoorbeeld op in dat waterproductie ook tijdens een «lock down» mogelijk blijft. Tevens worden campagnes voor hygiëne (handen wassen) aangepast aan de COVID-19 dreiging en wordt er met prioriteit gewerkt aan toegang tot water en zeep in kwetsbare gebieden.
Bent u bereid om het ontwikkelingsbeleid waar mogelijk aan te passen om bestrijding van het coronavirus in ontwikkelingslanden (mede)mogelijk te maken, zowel met de focus op gezondheid als economische maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
De Nederlandse ontwikkelingsinzet is gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Door de snelle verspreiding van het COVID-19 virus wordt het behalen van de ontwikkelingsdoelen maximaal onder druk gezet. Juist nu is het van belang waar mogelijk betrouwbaar donor te zijn en waar mogelijk de Nederlandse bijdragen aan ontwikkeling in de armste landen te continueren. Waar nodig zal herschikking van activiteiten plaatsvinden, om zo de inzet op preventie in, humanitaire hulp voor en weerbaarheid van ontwikkelingslanden te vergroten. Nederland stelt daarom nu ook EUR 100 miljoen beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden.
Bent u op de hoogte van de geldvlucht uit ontwikkelingslanden door het terugtrekken van nu al 83 miljard dollar aan investeringen?2 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de kapitaaluitstroom is bijzonder zorgelijk. De door COVID-19 veroorzaakte onzekerheid op financiële markten leidt tot een vlucht naar veiligheid, met een tekort aan buitenlandse financieringsmogelijkheden voor opkomende en ontwikkelingslanden tot gevolg, alsmede een stijging van de kosten van financiering. Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden voor buitenlandse inkomsten en buitenlandse valuta afhankelijk van toerisme, export van grondstoffen en afdrachten van arbeidsmigranten aan hun thuisfront. Ook deze inkomsten lopen nu sterk terug, waardoor de beschikbaarheid van harde valuta en de belastinginkomsten verder afnemen. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte termijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen en middelen beschikbaar te maken voor gezondheidszorg en sociaal-economische maatregelen. De schuldpositie van veel lage inkomenslanden was al zorgelijk voor de uitbraak van COVID-19 en verslechtert door de pandemie in veel landen naar verwachting verder. Nederland steunt de internationale financiële instellingen bij het formuleren van adequate nationale en internationale beleidsresponses om deze schokken op te vangen.
Steunt u de maatregelen zoals opgeroepen door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de G20-landen? Zo ja, wat onderneemt u voor acties dit te helpen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakte zich al voor de COVID-19 crisis zorgen over de snel toegenomen schulden in veel lage-inkomenslanden. De economische effecten als gevolg van de pandemie zullen naar verwachting leiden tot een verdere verslechtering van die situatie. Het kabinet staat welwillend tegenover de genoemde oproepen tot een betalingsmoratorium. De armste landen (IDA-landen) krijgen daardoor namelijk de gelegenheid om de vrijgevallen middelen te gebruiken voor de bestrijding van het virus en om de negatieve economische effecten van de pandemie op te vangen.
De details van de vormgeving van een moratorium zijn daarbij van groot belang, zowel om de effectiviteit daarvan te vergroten alsook om solidariteit onder de crediteuren te waarborgen. Nederland zet daarom in om zoveel mogelijk crediteuren te laten aansluiten bij dit initiatief, waaronder de G20, China en het Institute of International Finance, waar private crediteuren vertegenwoordigd zijn. Doel is om de verschillende typen crediteuren daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante internationale gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank en zal hiertoe ook oproepen in EU-verband.
Steunt u de oproep van het IMF voor het inzetten van een significante injectie van Special Drawing Rights (SDR) om zwakke economieën te ondersteunen hun financiën vrij te maken voor preventie en bestrijding van het coronavirus? Zo ja, hoe groot moet het pakket van SDR’s volgens u zijn en wordt dat gedeeld door andere IMF-leden?
Om het hoofd te bieden aan de verslechtering van financieringscondities in lage-inkomenslanden (LIC’s) en opkomende economieën, kijkt het IMF op dit moment naar de mogelijke aanvullende maatregelen, waaronder een generieke allocatie van Special Drawing Rights (SDR).
Een generieke SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan alle centrale banken van de leden van het IMF en is daarmee een potentieel krachtig instrument. Tegelijkertijd komen bij een dergelijke generieke SDR allocatie, ca. 60% van de SDRs, terecht bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben, omdat zij geen tekort aan reserves ervaren. Het is daarom de vraag of een allocatie van SDRs het meest efficiënte en effectieve instrument is om de huidige problematiek aan te pakken. Een SDR allocatie vergt daarnaast een ophoging van de Nederlandse garantie aan De Nederlandsche Bank zoals die staat op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Nederland steunt de aanpak van het IMF om snel de mogelijkheden in kaart te brengen hoe landen kunnen worden geholpen. Nederland kijkt uit naar de verdere onderbouwing van het IMF en zal de voorstellen als integraal pakket bestuderen.
Wanneer er tot een dergelijke aanvulling wordt besloten door de leden van het IMF en die gepaard gaat met budgettaire gevolgen voor Nederland zal de Kamer hier tijdig over worden geïnformeerd.
Heeft Nederland nog bilaterale schuldenaflossing lopen met ontwikkelingslanden? Zo ja, gaat u gehoor geven aan de oproep van de Afrikaanse landen, IMF en Wereldbank om schuldaflossingen op te schorten voor de rest van 2020 zodat extra financiële injecties niet terugvloeien naar Nederland maar in plaats daarvan gaan naar de bestrijding van het coronavirus?3 4
Nederland is reeds vele jaren geleden gestopt met het verstrekken van ontwikkelingssamenwerking in de vorm van leningen aan ontwikkelingslanden. De bestaande leningenportefeuille, ondergebracht in de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO), wordt daardoor afgebouwd. Door het zeer concessionele karakter van de leningen is dit een langdurig proces. In overleg met de andere leden van de Club van Parijs en de G20 onderzoekt Nederland de mogelijkheden tot het inlassen van een tijdelijke opschorting van de schuldaflossingen van ontwikkelingslanden onder de NIO-portefeuille. Hiermee ontstaat bij deze landen in potentie begrotingsruimte om de gevolgen van een uitbraak te bestrijden.
Nederland heeft nog wel een aantal lopende bilaterale betalingsregelingen in het kader van de Club van Parijs. Net als bij de NIO-leningen is Nederland op dit moment met de andere leden van de Club van Parijs in overleg over een tijdelijke opschorting van de betalingstermijnen van de vorderingen op deze landen.
Bent u bereid diplomatieke en politieke acties te ondernemen om in EU-verband te pleiten voor onvoorwaardelijk opschorten van bilaterale, multilaterale en private schuldenaflossing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gezegd baart de schuldenpositie van veel ontwikkelingslanden het kabinet zorgen en Nederland steunt de oproep van Afrikaanse landen, het IMF en de Wereldbank om schuldaflossingen te bevriezen. Nederland zet zich daarom binnen de EU, maar ook in andere multilaterale kaders, zoals binnen het IMF, de Club van Parijs en de Wereldbank, in om alle betrokken partijen onder eerder genoemde voorwaarden bij te laten dragen aan schuldverlichting.
Wat is uw appreciatie van de toespraak van de voorzitter van de Wereldbank d.d. 23 maart 2020?5
In zijn interventie tijdens de vergadering van de G20 Ministers van Financiën van 23 maart jl. en de daaropvolgende verklaring6 heeft President Malpass de respons van de Wereldbank op de COVID-19-crisis toegelicht. Dit betreft zowel USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering voor landen ten behoeve van gezondheidssystemen en bedrijven via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF), als USD 150 miljard aan totale Wereldbankgroepfinanciering om de komende 15 maanden om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Daarnaast heeft President Malpass zijn zorgen geuit over de effecten van de crisis op de al zorgwekkende schuldenpositie in de armste en meest kwetsbare landen en een pleidooi gehouden voor een opschorting van schuldendienstbetalingen aan alle officiële bilaterale crediteuren door IDA-landen.
Nederland verwelkomt de proactieve, tijdige en adequate respons van de Wereldbank via FTCF en moedigt de Wereldbank aan om bij de implementatie nauw te blijven samenwerken met de WHO, het IMF, de VN en andere IFI’s. Nederland zal de Wereldbank blijven oproepen om bij de implementatie van de FTCF flexibel te blijven en te letten op landen en bevolkingsgroepen waar de noden het hoogst zijn en daarnaast de «One Health» benadering toe te passen, waarbij versterking van gezondheids- en sociale ondersteuningssystemen hand in hand gaan.
Tevens ondersteunt Nederland het brede financieringspakket van de Wereldbank om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Wat Nederland betreft richt de Wereldbank zich op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten), het versterken van economische weerbaarheid en versnellen van herstel in de getroffen landen, alsook het ondersteunen van de private sector. Nederland roept de Wereldbank op om bij de uitwerking financiering zo goed mogelijk te laten aansluiten op de analyses van de noden en daarbij het principe van «recover better» zoals aangehaald door de secretaris-generaal van de VN, hoog te houden door duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven. Nederland vraagt er specifieke aandacht voor de ambities voor duurzaamheid en klimaatimpact, schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen niet uit het oog te verliezen.
Tot slot maakt Nederland maakt zich net als president Malpass zorgen over de schuldhoudbaarheidsproblematiek in een groot deel van de lage inkomenslanden.
Deelt u de mening dat financiële injecties van de Wereldbank in ontwikkelingslanden momenteel vrij moeten zijn van politieke en economische voorwaarden? Zo ja, pleit Nederland binnen de Wereldbank voor het loslaten van de eis van de Wereldbank dat landen structurele aanpassingen in hun economisch beleid moeten toepassen om hulp te kunnen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van financiering van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden. Wel heeft de Wereldbank onverkort aandacht voor bescherming van mens en milieu, gender en integriteitsaspecten in onder FTCF gefinancierde projecten. Ook gaat speciale aandacht uit naar veilige verwerking van medisch afval.
De Wereldbank werkt tevens aan de inzet om de socio-economische gevolgen van de COVID-19 pandemie het hoofd te bieden. De Wereldbankgroep kondigde reeds aan hiervoor de komende 15 maanden USD 150 miljard ter beschikking te hebben voor landen en bedrijven. Dit zal via bestaand instrumentarium van de Wereldbankgroeponderdelen IBRD, IDA en IFC plaatsvinden.
Nederland ondersteunt dit brede financieringspakket, dat wat Nederland betreft zich zou moeten richten op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten) en het versterken van economische weerbaarheid. Nederland zal de Wereldbank oproepen om duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven («recover better») en vraagt specifieke aandacht voor duurzaamheid en klimaatimpact. Ook schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen mogen niet uit het oog worden verloren. Het behalen van SDG’s staat voorop.
Kunt u toezeggen dat u zich gaat inzetten dat alle crisismaatregelen voor ontwikkelingslanden voorwaardenvrij zijn, zodat deze pandemie niet wordt misbruikt om politieke keuzes door te duwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u op de hoogte van de effecten op werknemers verderop in mondiale productieketens die geraakt worden door het coronavirus, zoals het sluiten van fabrieken in Cambodja, Bangladesh, Sri Lanka en anderen?6
Ja.
Bent u bereid stappen te ondernemen om te garanderen dat de financiële injecties ook worden ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers die zonder werk zijn komen te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in toeleveringsketens van bedrijven ondervinden meerdere consequenties van de pandemie, waaronder inkomensverlies. Het kabinet is hierover in gesprek met bedrijven. Voor de financiële injecties die worden ingezet ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven gelden geen voorwaarden om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers in de toeleveringsketen.
Via multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken worden financieringspakketten ingezet die dienen ter ondersteuning van bedrijven die kwetsbaar zijn voor de crisis, bijvoorbeeld door de afhankelijkheid van de verstoorde waardeketens en arbeidsmarkten. IFC maakt hiervoor via versnelde financiering op de korte termijn reeds USD 8 miljard voor vrij, waarbij USD 2 miljard zal worden ingezet om bedrijven direct te ondersteunen. De overige USD 6 miljard wordt aangewend via de Financial Institutions Response Envelope, waarmee financiële instellingen nieuwe kredietlijnen voor met name MKB op kunnen zetten voor handelsfinanciering en werkkapitaal.
In de context van de landenprogramma’s die worden ontwikkeld door de IBRD voor middeninkomenslanden en IDA voor lage inkomenslanden, worden tevens cash transfers als instrument ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan de armste en meest kwetsbare delen van de bevolking.
Deelt u de zorgen over het grote risico dat deze pandemie ervoor zorgt dat de wereldwijde ongelijkheid zal toenemen? Zo ja, wat gaat u hiertegen voor stappen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen deel ik. De pandemie raakt kwetsbare, gemarginaliseerde groepen en lage inkomenslanden het hardst door beperkte toegang tot gezondheidszorg en zwakke economische posities. Nederland doet, waar mogelijk, multilateraal en samen met gelijkgezinde landen een oproep voor mondiale solidariteit en onderstreept daarmee het «leave no one behind-principe». Nederland blijft wereldwijd maatschappelijke organisaties steunen in hun werk om ongelijkheid tegen te gaan en om gemarginaliseerde groepen de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden, zijn deze maatschappelijke organisaties beter in staat de gevolgen van COVID-19 in arme landen en voor gemarginaliseerde groepen te mitigeren.