Het bericht 'Omstreden imam terug in Gouda' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Omstreden imam terug in Gouda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden om te voorkomen dat radicale predikers in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen kunnen verspreiden?
Ja. Predikers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn niet welkom. Voor visumplichtige predikers geldt maatregel 20F uit het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. U bent hierover recentelijk geïnformeerd2.
Is meer bekend over de inhoud van de lezing die deze imam heeft gegeven en kunt u aangeven of er onderzoek heeft plaatsgevonden door de politie en het openbaar ministerie naar het mogelijk plegen van strafbare feiten en tevens de Kamer informeren of hier een vervolgingsbeslissing uit is voortgevloeid, ten aanzien van zowel de imam als wel organisator van deze bijeenkomst?
Voor personen met een paspoort uit een Schengenlidstaat geldt dat zij vrij mogen reizen binnen het Schengengebied. Aan personen van buiten het Schengengebied die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen wordt geen visum verleend. Voor EU-onderdanen geldt de visumplicht niet en kan toegangsweigering op deze gronden alleen plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn. De prediker waar in dit geval aan wordt gerefereerd heeft de Belgische nationaliteit. Hierbij is van belang dat volgens Europese richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Voor predikers die over een EU-nationaliteit beschikken geldt dat zij op basis van hun uitspraken die zij op Nederlandse bodem doen die in strijd zijn met Nederlandse wet- en regelgeving mogelijk vervolgd kunnen worden door het Openbaar Ministerie.
De gemeente Gouda is door de politie geïnformeerd over de mogelijke komst van deze prediker. Nadat de gemeente kennis heeft genomen van de komst van de prediker heeft de gemeente contact gezocht met het bestuur van de organiserende moskee. De lokale politie is bij de bijeenkomst aanwezig geweest zodat er bij strafbare feiten direct kon worden opgetreden. Er is tijdens de conferentie niet geconstateerd dat deze persoon heeft aangezet tot haat of vijandigheid tussen groepen, heeft opgeroepen tot geweld, noch een anti-integratieve of antidemocratische boodschap heeft verkondigd.
Het bericht waar u aan refereert heeft overigens betrekking op andere sprekers van de conferentie op 8 maart 2015 te Rijswijk, daar waar het intrekken van visa betreft.
Herinnert u zich dat de visa van deze en andere omstreden imams eerder zijn ingetrokken in het kader van een bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart 2015?2 Waarom is dat nu klaarblijkelijk niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Was u vooraf op de hoogte van zijn komst? Heeft u indien dat het geval was concrete maatregelen genomen om zijn komst te verhinderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat deze imam in Gouda uitgenodigd is door de islamitische vereniging Assalam?
Ja.
Herinnert u zich de brief van de regering aan de Kamer waarin stond: «Het is een Nederlandse traditie dat het internationale recht deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde. Dat is zo neergelegd in de Grondwet. Omdat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, kan bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen)-status reeds worden ingetrokken»?3
Ik onderschrijf die uitspraak nog steeds. De wet biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen, die uitingen van haat of geweld mogelijk maken, de ANBI-status in te trekken. Als de Belastingdienst signalen ontvangt dat er instellingen zijn die haat en geweld ondersteunen of propageren, kan de Belastingdienst een onderzoek instellen en zo nodig de ANBI-status intrekken. Het propageren van geweld en haat kan immers als strijdig met het algemeen nut worden aangemerkt.
Op de website van de Belastingdienst is te zien welke instellingen als algemeen nut beogende instelling worden aangemerkt. Ook intrekkingen van de ANBI-status worden in deze lijst verwerkt.
Ziet u aanleiding te onderzoeken of bij de vereniging Assalam de ANBI-status ingetrokken kan worden, zo mogelijk met terugwerkende kracht en daarover de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Intolerantie jegens religieuze instellingen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Grote brand in toekomstige moskee Culemborg»1 en «Vandalen richten ravage aan in kerk aan Oudegracht»?2
Ja.
Kunt u aangeven of hier in beide gevallen sprake is van intolerantie jegens religieuze instellingen?
Ik heb het bericht ontvangen dat er in beide gevallen een onderzoek is gestart. Zoals u weet doe ik geen uitspraken omtrent lopende zaken.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er hebben plaatsgevonden in 2016 jegens religieuze instellingen in ons land?
Zoals ik uw kamer in reactie op vragen van het lid Özturk heb gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 384) vindt registratie primair plaats op grond van het strafbare feit en niet op de persoon/het object waar het geweld zich tegen richt. In mijn schrijven heb ik tevens aangegeven dat derhalve geen overzicht wordt bijgehouden van dit soort incidentmeldingen op basis van religie.
Heeft u ook kennisgenomen van de verschillende racistische reacties op Facebook naar aanleiding van de brand in Culemborg?
Er wordt niet proactief gerechercheerd naar racistische reacties. Dit gebeurt enkel naar aanleiding van meldingen of aangiftes. Navraag bij het meldpunt internet discriminatie (MiND) leert dat er geen meldingen zijn gedaan naar aanleiding van de voorvallen in Culemborg en Utrecht. Ik deel de mening dat er in het geval van een melding dan wel aangifte alles aan gedaan dient te worden de verantwoordelijken op te sporen en te vervolgen.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om de daders van de brand en de inbraak op te sporen en te vervolgen?
Deze mening deel ik volledig.
Deelt u de mening dat er tevens alles aan gedaan moet worden om de personen die de racistische en discriminerende uitlatingen op Facebook hebben gezet, op te sporen en te vervolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Veiligheid is in het geding, waarschuwt Schiphol’ |
|
Raymond Knops (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de president-directeur van Schiphol afgelopen week over de noodzaak om meer marechaussees in te zetten op Schiphol?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De president-directeur van Schiphol constateert dat het aantal passagiers dat reist via de luchthaven Schiphol sterk is gegroeid de afgelopen jaren. Dit betekent dat de luchthaven als aantrekkelijke luchthaven wordt gezien, wat wordt verwelkomd door het kabinet. Ik ben net als de president-directeur van Schiphol van mening dat de doorzettende groei van het aantal passagiers van invloed is op de druk op de KMar en de capaciteitsbehoefte van de KMar. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 29 november 2016 inzake Capaciteit Koninklijke Marechaussee (KMar) en Schengenevaluatie.
Bent u bereid de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee (KMar) zo snel mogelijk verder uit te breiden, gelet op de toegenomen terreurdreiging en beveiligingsvraag, maar ook gelet op het fors aantal toegenomen reizigers en de nog verder verwachte groei van Schiphol?
In mijn brief van 29 november 2016 (Kamerstuk 30 176, nr. 33) heb ik u kenbaar gemaakt welke maatregelen ik op de korte termijn heb genomen. Door de combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen en tijdelijk extra KMar capaciteit (135 vte) kan de KMar de door het gezag gewenste minimale prestaties leveren in 2017. Deze extra capaciteitsinzet in 2017 voorkomt niet dat er bij drukte op Schiphol rijen kunnen ontstaan. Daarnaast leidt de grote vraag op Schiphol tot minder flexibiliteit in de organisatie als geheel. De structurele benodigde capaciteit van de Koninklijke Marechaussee zal daarom worden betrokken bij de voorbereiding van de begroting 2018. Met het oog op de forse aanhoudende passagiersgroei, het langdurige karakter van de terroristische dreiging en om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 60) en de leden Tellegen en Recourt (Kamerstuk 19 637, nr. 2284), zal het kabinet ten behoeve van de formatie een aantal beleidsopties voorstellen met betrekking tot de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking.
Hoeveel heeft Defensie in 2016 geknepen op de personele vulling bij de KMar, als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen ter grootte van in totaal 85 miljoen euro?
In de nota «In het belang van Nederland» (Kamerstuk 33 763, nr. 1, 17 september 2013) is aangekondigd dat de KMar overgaat van een regionale gebonden naar een informatie gestuurde inzet. In de praktijk betekent dit dat districtsstaven opgaan in een Landelijk Tactisch Commando (LTC). Dit gaat gepaard met een personeelsreductie van 120 vte’n die over de jaren heen zijn gespreid.
In 2019 is deze personeelsreductie volledig uitgevoerd. Parallel aan de uitvoering van de bezuinigingsmaatregel is de KMar in 2016 uitgebreid met zes hoog risico bewakingspelotons ten behoeve van de nieuwe structurele bewaking en beveiligingstaak van hoog risico objecten. Tevens wordt de KMar in 2017 tijdelijk uitgebreid met 135 vte’n voor de grensbewakingstaak op de luchthavens.
Waarom is de personele vulling van de KMar slechts rond de 91%? Waarom neemt u tot en met 2021(!) de tijd om de organisatie 100% gevuld te krijgen?
Het vullingspercentage van de KMar is onder andere afhankelijk van de formatiehoogte. De formatie van de KMar is geen constante. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de eerdere herschikking van 120 vte’n die nog doorwerkt tot 2019. Anderzijds is er sprake van een gefaseerde ophoging van de formatie door de extra middelen die in de begroting van 2017 aan Defensie zijn toegevoegd, de nieuwe structurele Hoog Risico Bewakingstaak en de tijdelijke extra KMar-capaciteit voor de grensbewaking op de luchthaven.
De vulling van de formatie vindt gefaseerd plaats. Werving, keuring en selectie en vervolgens opleiden, kosten tijd. Pas na voltooiing kunnen nieuwe KMar- medewerkers daadwerkelijk aan de slag en worden ze meegenomen in de vullingspercentages. Het duurt daarom tot en met 2021 voordat formatie en vulling weer in balans zijn.
Wanneer zijn de toegezegde extra 135 marechaussees beschikbaar? Worden deze uitsluitend op Schiphol ingezet?
De tijdelijke 135 extra vte’n voor de KMar zijn naar verwachting beschikbaar voor de zomer van 2017. Deze extra marechaussees worden ingezet voor de grensbewaking op de luchthavens, met name op Schiphol.
Kunt u meer inzicht geven in de wijze waarop de bekostiging van deze extra marechaussees plaatsvindt? Betreft dit extra investeringen en worden de betreffende begrotingen hiertoe dan ook opgehoogd of gaat dit ten koste van de bestaande middelen bij Defensie?
De 135 vte’n worden bekostigd uit door het kabinet incidenteel vrijgemaakte middelen, in totaal € 17 mln en gaan niet ten koste van bestaande middelen bij Defensie. € 10 mln is afkomstig van de € 20 mln voor grensbewaking van de begroting van VenJ, uit de extra € 450 mln die bij de miljoenennota 2017 is vrijgemaakt. € 7 mln is afkomstig van de € 25 mln incidentele migratiegelden die bij de tweede suppletoire begroting 2016 aan Defensie zijn toegekend.
Waarom doet u te weinig en te laat aan de knelpunten bij de KMar, aangezien u zelf op 29 november 2016 aangaf dat de inzet van 135 extra marechaussees slechts een tijdelijke maatregel betreft, waarmee de ontstane behoefte «gedeeltelijk en tijdelijk» wordt ingevuld?2
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Hoe groot is het resterende gat tussen behoefte en capaciteiten? Waarom laat u dit gat voor de toekomst alleen maar groter worden en schuift u een structurele oplossing van de problemen door naar de begroting voor het jaar 2018 en verder?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn met betrekking tot de veiligheid en efficiëntie van (verwerking van de reizigers in) de luchthaven wanneer er sprake is van een onderbezetting van de KMar?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten waarom de extra toezegde marechaussees zouden voldoen aan de beveiligingsvraag vanuit de luchthaven? Zo ja, hoe verklaart u dan de zorgen van de president-directeur van Schiphol? Is er (tevens) sprake van niet-capacitaire knelpunten in de inzet van marechaussees op Schiphol, zoals (hoog) ziekteverzuim, ondoelmatig werken en/of andere problemen?3
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer zijn nu precies de zes extra peletons van het Hoog Risico Beveiligingseskadron (HRB) van de KMar beschikbaar, gelet op feit dat in het Financieel Dagblad wordt gemeld dat deze halverwege het jaar volledig inzetbaar zijn, terwijl u eerder aangaf dat deze «begin volgend jaar» gereed zouden zijn?4
Het zesde en laatste peloton van het Hoog Risico Beveiligingseskadron (HRB) is afgelopen december gereed gesteld. Daarmee is het gehele eskadron gereed en inzetbaar.
Wat is uw reactie op de oproep van de luchthaven dat de overheid zijn verantwoordelijkheid moet nemen ten aanzien van de kosten van de verdere automatsering van het beveiligingsproces, te weten 190 miljoen euro)?5
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Securitykosten Schiphol (Kamerstuk 29 665, nr. 233) van 17 november 2016, is het kabinet blij met de samenwerking en het commitment van de betrokken partijen om het investeringsprogramma, waarvan verdere automatisering van het beveiligingsproces onderdeel uitmaakt, tot een succes te maken. De overheid draagt hier onder andere aan bij door zoveel mogelijk te zorgen dat regelgeving niet belemmerend werkt en de realisatie van deze innovatieve projecten niet in de weg staat. Het kabinet ziet in de huidige situatie, met een gezonde financiële positie van Schiphol en een concurrerend kostenniveau voor luchtvaartmaatschappijen, geen aanleiding om ook financieel bij te dragen aan het investeringsprogramma.
privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Hebt u geluisterd naar het programma Kwesties op NPO Radio 1 op 27 november jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen niet gepubliceerd behoort te worden?
Ja, ik deel de mening dat privacy gevoelige informatie van 1-1-2 meldingen niet openbaar gepubliceerd moet worden.
Wanneer wordt het nieuwe alarmerings- en personenoproepnetwerk P2000 opgeleverd, dat hulpdiensten de mogelijkheid biedt om berichten versleuteld te versturen?
Het vernieuwde P2000 netwerk wordt begin 2018 gebruiksklaar opgeleverd. Het is dan voor de hulpdiensten mogelijk om privacy gevoelige berichten via versleuteling (encryptie) te versturen.
Is het waar dat de hulpdiensten die de vertrouwelijkheid van P2000-berichten via versleuteling willen borgen hiervoor randapparatuur moeten aanschaffen die hierin voorziet? Zo ja, hebben de hulpdiensten die randapparatuur inmiddels aangeschaft?
Het ontvangen van versleutelde berichten vraagt inderdaad ook om geschikte randapparatuur en aangepaste werkprocessen. De hulpverleningsdiensten bereiden zich erop voor dat zij vanaf 2018 potentieel privacygevoelige P2000 berichten alleen nog versleuteld zullen versturen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de aanschaf van nieuwe randapparatuur.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen niet langer gepubliceerd wordt?
Zie vraag 3 en 4.
Het bericht ‘Onschuldig en toch voor het leven gestraft’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het indringende verhaal van iemand die ten onterechte is aangemerkt als verdachte?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit verhaal? Hoe verklaart u de lange periode (één jaar) tussen de verdenking en aanmerking door het openbaar ministerie (OM) als verdachte, de lange periode (acht maanden) tussen het verhoor en de vervolgbeslissing van het OM alsmede het gebrek aan nazorg, dat zich uitte in deze zaak tot enkel een korte brief van het OM waarin de vervolgbeslissing werd medegedeeld?
Het is zeer ingrijpend als iemand (achteraf bezien) ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Helaas is dit niet altijd te voorkomen. Als er een redelijk vermoeden is dat iemand mogelijk betrokken is (geweest) bij een strafbaar feit ontkomt de politie en/of het Openbaar Ministerie er niet aan om onderzoek te doen naar de betreffende persoon om de juistheid van de gerezen verdenking te verifiëren. In het belang van het opsporingsonderzoek kan het daarbij noodzakelijk zijn om de verdachte te ondervragen en eventueel in preventieve hechtenis te nemen. De verdenking is daarmee niet op voorhand onrechtmatig. Naar aanleiding van een in februari 2013 afgelegde verklaring is de betreffende persoon als verdachte aangemerkt. Nadat de politie aanvullende onderzoekshandelingen heeft verricht, is de verdachte gehoord in juni 2013 en diezelfde dag nog heengezonden. De politie heeft vervolgens alle beschikbare informatie verwerkt in een proces-verbaal en dat in augustus 2013 ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Na de vorming van een procesdossier door het Openbaar Ministerie is de zaak in november 2013 beoordeeld en is besloten niet tot verdere vervolging over te gaan maar de zaak te seponeren. De betreffende persoon is van deze beslissing door middel van een (automatisch uit de OM-systemen gegenereerde) sepotbrief van het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat zij momenteel bezien of het tot de mogelijkheden behoort om in dit soort gevallen (sepot 01-zaken) een niet-geautomatiseerd bericht te doen uitgaan naar de betrokken persoon.
Kunt u de cijfers actualiseren hoeveel personen sinds 2012 jaarlijks ten onrechte worden aangemerkt als verdachte en daarbij uitsplitsen hoeveel personen onterecht in detentie verblijven en wat de gemiddelde duur van deze hechtenis is? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het College van procureurs-generaal heeft mij van de navolgende cijfers voorzien met betrekking tot het aantal zaken dat bij het Openbaar Ministerie is ingeschreven en is geëindigd met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
2012
2013
2014
2015
2016
Aantal sepot 01
3.118
3.430
2.801
2.798
2.717
Aantal zaken daarvan ivs/vh
272
260
208
224
280
Gemiddeld aantal dagen ivs/vh
2,54
3,52
3,09
4,69
3,15
Daarbij moet worden bedacht dat het Openbaar Ministerie jaarlijks een groot aantal strafzaken van misdrijven beoordeelt. In 2016 zijn circa 200.000 strafzaken beoordeeld; 2717 daarvan zijn uiteindelijk geëindigd met een sepot 01. Dat betreft een percentage van 1%. In datzelfde jaar is in 280 zaken, die zijn geëindigd met een sepot 01, vrijheidsbeneming in de vorm van inverzekeringstelling (ivs) of voorlopige hechtenis (vh) toegepast; een percentage van 0,1% van het totaal aantal door het OM beoordeelde zaken.
Kunt u concreet schetsen of er en zo ja, welke de huidige mogelijkheden tot nazorg zijn indien iemand ten onterechte als verdachte is aangemerkt en op welke wijze deze nazorg aan de betrokkene wordt aangeboden? Wordt in deze nazorg onderscheid gemaakt tussen personen die wel én niet in detentie hebben gezeten in afwachting van een definitieve vervolgbeslissing?
Iemand die ten onterechte als verdachte is aangemerkt, kan in aanmerking komen voor schadevergoeding via een schikking of via een procedure op grond van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter kan dan een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De persoon kan een verzoek indienen voor financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming (bijvoorbeeld voorlopige hechtenis), rechtsbijstandskosten en bijvoorbeeld reiskosten. De financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming geldt niet alleen voor de opgelopen materiële schade, maar ook voor geleden immateriële schade.
Voor personen die ten onterechte als verdachte zijn aangemerkt, zijn de huidige mogelijkheden tot nazorg per individueel geval verschillend. De gemeente kan hierbij ondersteuning bieden.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger tijdens het vragenuur van 12 juni 2012, namelijk dat «een ten onrechte verdachte wel nazorg krijgt. De Staatssecretaris en ik zijn bezig met het ontwikkelen van plannen daartoe en daar zullen wij met verve mee doorgaan.»?2
Ja.
Welke plannen zijn er sinds juni 2012 concreet ontwikkelt en uitgevoerd naar aanleiding van deze toezegging?
Op 10 december 2014 is het convenant «Richting aan Re-integratie» ondertekend door de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het uitgangspunt van het convenant is dat de (ex)gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor zijn re-integratie. In het convenant zijn afspraken gemaakt over de manier waarop gemeenten en het gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen de re-integratie vormgeven. Re-integratie wordt uitgewerkt in vijf basisvoorwaarden, waarvan continuïteit van zorg er één is. Op deze aandachtsgebieden worden faciliterende en begeleidende taken uitgevoerd door de Dienst Justitiële Inrichtingen en gemeenten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die terecht of onterecht detentie hebben ondergaan. Uw Kamer is bij brief geïnformeerd over het convenant.3 Tevens stelt de rijksoverheid sinds 2014 financiële middelen beschikbaar aan gemeenten ten behoeve van de re-integratie van ex-gedetineerden. Dit is vervat in het subsidiebeleidskader «begeleiden van ex-gedetineerden voor wonen en werken» (Stcrt. 2015).
Deelt u de mening dat uw opmerking «dat er aanzienlijke verbeteringen zijn geboekt op dit terrein» enkel ziet op de vermeende daling van het aantal uitgekeerde schadevergoedingen voor het ten onterecht in detentie hebben gezeten, maar dit geen uitleg geeft over het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt?3 Deelt u de mening dat in beide situaties méér nazorg vanuit de overheid geboden dient te worden en hoe gaat u dat realiseren?
Het klopt dat er een onderscheid is tussen het aantal uitgekeerde schadevergoedingen wegens onterechte detentie en het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Iemand ten onrechte als verdachte aanmerken dient uiteraard zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het percentage van alle strafzaken dat eindigt met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt) ligt echter al laag (1%). Dit neemt niet weg dat in de gevallen waar er wel sprake is van het ten onrechte aangemerkt zijn als verdachte, de overheid gepaste aandacht dient te schenken aan die gevallen.
Momenteel wordt dan ook onderzocht hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of meer nazorg voor de betrokken personen kan worden geboden. Gelet op de afspraken over re-integratie met gemeenten die zijn vervat in het voornoemde convenant, zal ik ook in gesprek treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Het bericht 'Nabestaanden twijfelen aan zelfmoord gevangene Nieuwegein' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de twijfels die nabestaanden en hun advocaat hebben over de zelfmoord van een gevangene in de gevangenis Nieuwegein afgelopen maandag?1
Ja.
Is het waar dat aanstaande maandag, 5 december 2016, de crematie van de overledene gepland staat en de inrichting een verzoek heeft ontvangen om deze crematie niet te laten doorgaan?
Nee, het klopt niet dat maandag 5 december jl. de crematie van de betreffende overleden gedetineerde gepland stond. In de praktijk draagt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in het geval van een overlijden in detentie alleen zorg voor een begrafenis of crematie indien de nabestaanden daar prijs op stellen of hiertegen in elk geval geen bezwaren hebben. Ook in dit geval heeft DJI aangeboden om zorg te dragen voor de uitvaart van de betreffende overledene. Op 1 december jl. heeft DJI een bericht van de advocaat van de nabestaanden ontvangen met daarin het verzoek om de crematie uit te stellen. Nu de crematie nog niet was gepland – over de datum en het tijdstip hebben de nabestaanden ook indien DJI zorg draagt voor de plechtigheid het laatste woord – hoefde deze niet te worden uitgesteld.
Deelt u de mening dat bij dergelijke twijfels over de doodsoorzaak de crematie niet kan doorgaan maar nader onderzoek naar deze zelfmoord gewenst is? Gaat de inrichting ook dienovereenkomstig handelen in reactie op dit verzoek van de nabestaanden?
Het Openbaar Ministerie (OM), de politie en ook DJI nemen de signalen van nabestaanden die twijfelen over de doodsoorzaak van een familielid zeer serieus. Ik kan u melden dat het OM momenteel onderzoek verricht naar deze zaak. Het OM ziet op dit moment geen rol weggelegd voor de Rijksrecherche. Over de uitkomsten van het thans nog lopende onderzoek zullen de nabestaanden worden geïnformeerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de recente beantwoording van Kamervragen over het opvragen van onderzoek dossiers door nabestaanden.2
Op welke wijze zal dit onderzoek worden vormgegeven? Op welke wijze worden de nabestaanden hierin betrokken? Ziet u een rol hier weggelegd voor de Rijksrecherche om ook onderzoek te verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een verwarde man in de boeien is geslagen. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een verwarde man die in de boeien is geslagen?1
Ja
Deelt u de mening dat dit niet de meest wenselijke handelwijze is geweest en dat het een goede zaak is dat de politie hiervoor openlijk excuus heeft aangeboden?
Ja
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de opvang van verwarde personen dat gemeenten in het algemeen verder gevorderd zijn als het gaat om het organiseren van alternatieve opvang dan op het gebied van vervoer? Kunt u dit verder duiden? Aan welke mogelijkheden denkt u op het gebied van vervoer? Hoe wilt u dit stimuleren?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de brief met het onderwerp «Schakelprogramma personen met verward gedrag» die op 14 december naar uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 25 424, nr. 338)).
Kunt u aangeven wanneer het op 30 september jl. ingestelde Schakelteam personen met verward gedrag met de eerste monitor komt met daarin de stand van zaken hoe ver gemeenten zijn in hun aanpak, en in hoeverre er dan sprake is van een sluitende aanpak? Wordt er in die monitor onderscheid gemaakt tussen alternatieve opvang en vervoer?
Het Aanjaagteam verwarde personen heeft op 30 september haar eindrapportage uitgebracht met daarin een beeld van de «stand van het land». Het Schakelteam heeft als opdracht meegekregen de voortgang van de sluitende aanpak te bevorderen en te volgen. In haar werkprogramma, dat op 14 december aan uw Kamer is aangeboden, beschrijft het Schakelteam hoe zij dit wil vormgeven en wanneer de resultaten verwacht kunnen worden.
Denkt u dat de gemeente Amsterdam op 1 januari 2017 een sluitende aanpak verwarde personen heeft? Zo nee, waarom niet?
Uit de onder vraag 4 genoemde stand van het land van september 2016 concludeerde het Aanjaagteam dat er – hoewel er op veel plaatsen hard gewerkt werd – op dat moment nog nergens sprake was van een goed geïmplementeerde sluitende aanpak. Ik heb geen gegevens over individuele gemeenten van na die datum. Zoals aangegeven onder vraag 4 maakt monitoring van de voortgang onderdeel uit van het werkprogramma van het Schakelteam. De resultaten hiervan zullen wij vanzelfsprekend delen met uw Kamer.
De ziekte van Huntington |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item over de ziekte van Huntington in de televisie-uitzending van Pauw d.d. 1 november 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de (internationale) wetenschap(pers) dat voor «slechts vier miljoen euro» op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht zou kunnen worden in de strijd tegen deze vreselijke ziekte? Herkent u dit?
De stellingname luidde dat met vier miljoen euro de onderzoekslijnen gecontinueerd kunnen worden en de laboratoria niet hoeven te stoppen. Met vier miljoen euro proberen de onderzoekers om binnen enkele jaren goede aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel, die weer verder getest moeten worden in klinische studies. Klinische studies kosten een veelvoud van vier miljoen euro om de veiligheid en effectiviteit van een geneesmiddel aan te tonen. Het is doorgaans een lang traject zonder garantie op succes. De stellingname dat met een onderzoeksbudget van slechts vier miljoen euro op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht kan worden, acht ik daarom op z’n minst twijfelachtig.
Kunt u motiveren of het inderdaad in de rede ligt te veronderstellen dat genezing dan wel voorkoming van deze erfelijke ziekte zo nabij is?
Als de onderzoekers er inderdaad in slagen om binnen enkele jaren aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel is dat goed nieuws voor patiënten. Zoals vermeld moeten potentiële geneesmiddelen nog getest worden in klinische studies die nog het nodige aan tijd en middelen vragen. Of gesteld kan worden dat de genezing of remming van de ziekte daarmee nabij is, is moeilijk te voorspellen.
De aanwezigheid van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, kan aangetoond worden in een genetische test. Langs deze weg lijkt voorkoming van deze ziekte daarom dichterbij.
Welke kansen zijn er om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington door middel van de «Health Deals» waarvoor u 130 miljoen euro investeert?1 Welke mogelijkheden zijn er op dit terrein in de door u aangekondigde alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen?2
Er is geen sprake van investering vanuit de overheid binnen een Health Deal. Er is wel in kind inzet van verschillende VWS- en EZ-medewerkers en het loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De Health Deals zijn bedoeld om de brede toepassing van effectieve innovaties te versnellen. Het gaat dus met name om innovaties die de initiële onderzoeksfase al gepasseerd zijn en waarbij opschaling een uitdaging is waar gezamenlijk aan gewerkt moet worden.
De 130 miljoen euro waar u naar refereert, betreft de VWS-bijdrage in 2016 en 2017 voor de topsector Life Sciences & Health die geoormerkt zijn voor bestaande programma’s.
Ik heb in mijn geneesmiddelenvisie gezegd dat ik ruimte wil bieden aan alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen. Nieuwe modellen kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een geneesmiddel voor Huntington, doordat het middel sneller en/of tegen lagere prijzen op de markt kan komen. Alternatieve businessmodellen bieden echter geen middelen om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington.
Wel heb ik recent in de begrotingsbehandeling in uw kamer aangegeven dat VWS de onderzoekers zal ondersteunen in hun zoektocht naar de juiste onderzoeksprogramma’s.
Kunt u een overzicht geven van de onderzoeken naar de ziekte van Huntington die in het kader van het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten door ZonMw gefinancierd zijn, en welke bedragen daarmee gemoeid zijn (geweest)?3
Vanuit het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten (NPZZ) wordt geen onderzoek gefinancierd. Wel zijn er vanuit ZonMw projecten gefinancierd, gericht op aandoeningen die vergelijkbare kenmerken hebben zoals die spelen bij de ziekte van Huntington. Voorbeelden daarvan zijn Alzheimer, Parkinson of ALS. De gefinancierde onderzoeksprojecten richten zich dus veelal op meerdere aandoeningen zoals hierboven genoemd, of de algemene mechanismen die aan dergelijke ziekten ten grondslag liggen (inclusief Huntington). Voor dergelijk onderzoek heeft ZonMW projecten gefinancierd uit de programma’s E-Rare (€ 454.000), Priority Medicines Rare (€ 3 miljoen), Investeringen (€ 553.391), en Vidi (€ 600.000).
Op welke wijze worden de door u officieel erkende expertisecentra in het LUMC en het MUMC gefinancierd? Kunt u aangeven welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington?4
Bekostiging van de expertisecentra geschiedt via de reguliere bekostiging voor medisch specialistische zorg en/of de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg (BBAZ). Het is mij niet bekend welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington.
De reactie van de Inspectie V&J op de plannen van de Woenselse Poort naar aanleiding van misstanden aldaar |
|
Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat u op 2 november 2016 een afschrift van de brief van de Inspectie Veiligheid en Justitie aan de Raad van Bestuur van de Woenselse Poort heeft ontvangen?1
Ja.
Waarom heeft u noch van de ontvangst van deze brief, noch van de kritische inhoud hiervan, melding gemaakt tijdens het Algemeen overleg over tbs op 3 november 2016, uit eigen beweging of naar aanleiding van de vele gestelde vragen in dit algemeen overleg over de situatie in de Woenselse Poort?
Ik wil graag verwijzen naar het concept verslag van het algemeen overleg, dat op 8 november jl. door de Kamer is gepubliceerd. In het verslag is in de eerste alinea van mijn beantwoording in tweede termijn het volgende opgenomen:
«[…] De inspectie heeft mij geïnformeerd dat het actieplan dat de kliniek De Woenselse Poort heeft gepresenteerd, op hoofdlijnen ingaat op de geconstateerde tekortkomingen, maar dat zij heeft gevraagd om een nadere toelichting op enkele cruciale punten, zoals versterking van de teams. Dat lijkt me goed. De inspectie zal die brief morgen openbaar maken. De Kamer wordt dus door de inspectie maar ook door mij op de hoogte gehouden van de voortgang bij dit traject[…]»
Kunt u alle verbetermaatregelen benoemen waarvan de Inspectie aangeeft dat deze nog niet concreet zijn uitgewerkt en dat onduidelijk is hoe deze tot het gewenste resultaat gaan leiden?
De brief van de Inspectie met de reactie op het plan van aanpak van De Woenselse Poort is gepubliceerd op de website van de Inspectie, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 1. Uit deze brief is op te maken dat in het plan van De Woenselse Poort alle door de Inspectie geconstateerde knelpunten aandacht krijgen en worden voorzien van de nodige maatregelen. De Inspectie merkt daarbij in het algemeen op dat nog niet alle maatregelen zodanig concreet zijn uitgewerkt dat duidelijk wordt op welke wijze naar een resultaat wordt toegewerkt. De Inspectie wijst in deze brief op de maatregelen tegen drugsgebruik en de wijze waarop De Woenselse Poort openstaande vacatures zal vervullen en de benodigde versterking van teams zal vormgeven.
De Woenselse Poort is met de kritiek van de Inspectie aan de slag gegaan en heeft het plan van aanpak op deze punten nader toegelicht en aangescherpt. Ik ben op 14 november jl. door de Inspectie geïnformeerd over het feit dat het plan met deze toelichting voldoende duidelijk maakt hoe de aanpak van deze themaDs gestalte krijgt en op welke wijze en termijn de resultaten van deze aanpak voor de Inspectie toetsbaar kunnen zijn. Ook deze brief is inmiddels door de Inspectie op haar website gepubliceerd.
Daarmee is de Inspectie nu in de gelegenheid het plan inhoudelijk volledig op zijn merites te beoordelen. Ik wacht dat oordeel af en ontvang eind dit jaar het definitieve eindrapport. Voorts zal de Inspectie begin 2017 de Woenselse Poort opnieuw bezoeken om te beoordelen of de implementatie van de verbetermaatregelen het gewenste effect heeft. Ik zal uw Kamer over deze ontwikkelingen informeren.
De veiligheid van personeel en patiënten in de Woenselse Poort moet zo snel mogelijk weer op orde zijn. Het is goed dat de Inspectie het actieplan kritisch onder de loep heeft genomen, dit helpt de kliniek om de veiligheid van personeel en patiënten weer structureel op orde te krijgen.
Kunt u specifiek aangeven welke maatregelen de Woenselse Poort had voorgesteld om drugsgebruik tegen te gaan? Waarom zijn deze maatregelen volgens de Inspectie onvoldoende en wat zijn de risico's voor de veiligheid in de inrichting zolang niet de gewenste maatregelen worden genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voorts ingaan op de wijze waarop de Woenselse Poort met spoed gevolg zal geven aan de kritiek van de Inspectie op de openstaande vacatures en benodigde versterking van teams?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en de Kamer het oorspronkelijke verbeterplan en de nadere toelichting wanneer de Inspectie deze ontvangt van de Woenselse Poort toezenden, dit gelet op het gevoerde Algemeen overleg met de Kamer op 3 november j2016, het daarin door u onvermeld laten van bovengenoemde kritiek van de Inspectie maar bovenal vanwege de prangende veiligheidsrisico's voor het personeel en de patiënten in de Woenselse Poort?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Ronald van Raak , Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom was er op het moment dat het Nederlandse bureau SIRENE geen contact kreeg met de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) om het bericht over de uitreizende terreurverdachte door te zetten geen andere (mobiele) telefonische communicatie mogelijk met betreffende instanties?1 Is het 088-nummer het enige nummer dat op dit soort momenten gebeld kan worden?
Het SIRENE-bureau is onderdeel van de Landelijke Eenheid van de politie. Binnen een aantal politiediensten worden 088-nummers gehanteerd, via welke doorkoppeling naar het mobiele toestel van de persoon die op dat moment piketdienst heeft wordt georganiseerd. Hierdoor kan de betreffende dienst met één telefoonnummer bereikt worden.
De melding van het Duitse-bureau SIRENE werd op zaterdag 27 februari om 23:43 uur in Nederland ontvangen en betrof een informatierapport waarin een zogenoemde «hit» op een signalering voor een onopvallende controle op betrokkene stond (signaleren met het oogmerk tot het vergaren van informatie en niet tot aanhouding). Dit type signalering heeft tot doel om informatie te vergaren en de spoedeisendheid van de opvolging van deze informatie zal per geval moeten worden afgewogen door rechercheurs en de officier van justitie.
Een signalering ter fine van aanhouding had de Duitse autoriteiten tot ander handelen bewogen. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven voortaan in beginsel een preventief Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven.
In deze casus kon aan de voorkant het spoedeisende karakter van de melding door het SIRENE bureau niet worden vastgesteld. Op grond van de geldende instructie is de informatie doorgegeven aan de betreffende afdelingen die deze inschatting konden maken (de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER)). Vanwege een storing op de interne servers van de basisvoorziening telefonie van de politie, was telefonisch contact via de basisvoorziening telefonie niet mogelijk en is de melding per e-mail doorgegeven. Zoals in de beantwoording op de vorige set Kamervragen gemeld, zijn maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de betrokken afdelingen van de politie te waarborgen, ook in geval van een technische storing van de basisvoorziening telefonie. Onderdeel hiervan is het verspreiden van mobiele nummers van de betreffende medewerkers.
De e-mailbox van het team CTER wordt niet 24/7 uitgelezen. Daarom geldt de
werkafspraak dat meldingen altijd telefonisch worden doorgegeven, of indien dit niet mogelijk is fysiek contact wordt gezocht. Dit is opnieuw onder de aandacht gebracht van de betrokken afdelingen.
Is het gebruikelijk dat 088-nummers gebruikt worden voor communicatie tussen de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft eerder een storing plaatsgevonden met de 088-nummers op een interne server van de politie? Hoe vaak betrof dit het specifieke 088-nummer dat die avond gebruikt werd?
In dit geval is de storing op de interne server aangemerkt als een «Prioriteit 1»-storing. Dit betekent dat sprake is van een verstoring binnen een vitale (politie)dienst met een hoge impact. Na het constateren van deze telefonische storing is direct gestart met het werken aan een oplossing. Er hebben het afgelopen jaar 10 «Prioriteit 1» verstoringen in de Basisvoorziening Telefonie plaatsgevonden. In twee gevallen, waaronder het onderhavige, ging het om een landelijke storing waarbij de hele basisvoorziening telefonie is uitgevallen. In de overige gevallen is niet na te gaan is welke nummerreeksen werden getroffen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met een «telefonische storing in de 088-nummers op een interne server van de politie»? Hoe kan telefonische communicatie afhankelijk zijn van een interne server? Waarom wordt dit nummer via een interne server gebruikt?
De politie is sinds enige tijd overgegaan van tientallen regionale bedrijfstelefooncentrales naar één landelijke Voice over IP (VoIP) telefonie oplossing. Deze staat intern bekend als de basisvoorziening telefonie. Deze is redundant uitgevoerd, draait op meerdere servers in het landelijke rekencentrum van de politie en maakt gebruik van het interne datanetwerk van politie. Ondanks deze redundantie zijn storingen niet uit te sluiten. De politie kiest ervoor om servers in eigen beheer te hebben. Naast kostentechnische aspecten liggen hieraan overwegingen ten aanzien van de beveiliging van deze servers ten grondslag.
Welke maatregelen zijn er om onbereikbaarheid van de betreffende 088-nummers die gebruikt worden voor interne communicatie tussen betreffende diensten op te vangen?
Om de bereikbaarheid van de politiediensten te verzekeren, zijn de mobiele nummers van de piketmedewerkers verspreid zodat ook bij storingen direct contact gezocht kan worden. De noodzaak om een melding in direct contact en niet alleen per e-mail – eveneens bij een storing – door te geven is opnieuw onder de aandacht gebracht.
Om de betrouwbaarheid van de basisvoorziening telefonie te verbeteren, is er monitoring ingeregeld om sneller in te kunnen grijpen bij een storing en zo de impact te beperken. Er wordt ook een uitwijkomgeving opgebouwd, welke in de eerste helft van 2017 operationeel zal zijn. Bij verstoringen van de aard zoals hier besproken kan het verkeer voor kritieke diensten hiernaar omgeleid worden. Hierdoor kan de duur van een mogelijke verstoring voor deze kritieke diensten aanzienlijk worden verkort.
Was er bijvoorbeeld een noodstroomvoorziening voor het betreffende 088-nummer om bij onbereikbaarheid alsnog contact te kunnen maken? Zo ja, waarom werd deze niet ingeschakeld toen de storing zich voordeed? Zo nee, waarom niet?
De basisvoorziening telefonie heeft de beschikking over een noodstroomvoorziening. Deze is niet gebruikt omdat de stroomvoorziening niet de oorzaak van de verstoring is geweest en het inschakelen van de noodstroomvoorziening de verstoring dus niet had verholpen.
Of was er bijvoorbeeld een doorschakeling ingesteld voor het betreffende 088-nummer, waarmee bij onbereikbaarheid gesprekken doorgeschakeld worden naar één of meerdere mobiele nummers? Zo nee, waarom niet? Acht u de urgentie van de inhoud van betreffende gemiste boodschap niet dusdanig groot dat altijd een alternatief voorhanden zou moeten zijn om alsnog telefonisch te kunnen communiceren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en wanneer werd duidelijk dat er een storing was?
De ICT-afdeling van de politie heeft op de avond van zaterdag 27 februari 2016 om 21.36 uur de storing geconstateerd. Er is een interne melding gedaan bij de ICT-helpdesk, die direct begonnen is met het onderzoeken en verhelpen van de storing. Op zondag 28 februari om 11.55 uur was de telefonische storing definitief verholpen.
Door wie is de storing uiteindelijk verholpen? Kunt u de storingsrapportage aan de Kamer doen toekomen?
De storing is opgelost door interne ICT medewerkers van politie. Vanwege de gedetailleerde informatie over de interne systemen van de Nationale Politie en de kwetsbaarheid daarvan ten aanzien van mogelijk misbruik, zal ik de storingsevaluatie vertrouwelijk met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u het gegeven dat de e-mail met de betreffende informatie over de terreurverdachte pas op maandagochtend is gelezen? Waarom wordt de inbox van dit e-mailadres niet 24/7 door het team CTER gecontroleerd? Acht u het niet van belang dat wanneer e-mailverkeer het alternatief voor telefonische communicatie is om berichten betreffende informatie over bewegingen van terreurverdachten uit te wisselen, dit e-mailverkeer 24/7 beheerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaan er interne afspraken over hoe snel berichten over het aantreffen van terreurverdachten via een onopvallende dan wel opvallende controle door betreffende diensten in behandeling genomen dienen te worden? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom niet?
De taak van bureau SIRENE beperkt zich tot het doorgeven van ontvangen informatie en ziet niet op de opvolging van deze informatie. Een inschatting van de spoedeisendheid van de ontvangen informatie kan niet door het SIRENE bureau bij signaleringen voor onopvallende controle worden gemaakt. Bij het SIRENE bureau wordt direct gehandeld op ontvangen informatie aan de hand van een signalering in relatie tot terrorismebestrijding en de informatie zo snel mogelijk (in ieder geval binnen 8 uur) doorgegeven aan de behandelende afdelingen, in casu de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde handelwijze van de diensten in februari jl. zich tot de stellingname van de regering in het debat eerder naar aanleiding van de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015): «Er vindt meer en sneller uitwisseling van gegevens plaats dan ooit. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook alle zeer bereid om gegevens uit te wisselen, zeker op het terrorismedossier»?
Sinds het verhogen van het dreigingsbeeld in maart 2013 werken alle betrokken diensten in Nederland, waaronder ook de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan het verder verbeteren en optimaliseren van de (inter)nationale informatie-uitwisseling. Dat is een continu proces. Ten tijde van de aangehaalde uitspraak waren er reeds diverse maatregelen genomen om informatie-uitwisseling te verbeteren. De afgelopen periode zijn daar nieuwe maatregelen bijgekomen. Het bijstellen van de werkwijzen als gevolg van actualiteiten hoort bij het permanent verbeteren van onze CT-aanpak.
Was u, ten tijde van de in de voorgaande vraag geciteerde uitspraak, gedaan tijdens het debat over de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015), op de hoogte van het feit dat telefoonstoringen bij de diensten kunnen zorgen voor een vertraagde informatie-uitwisseling en dat spoedeisende e-mails dagen niet gelezen kunnen worden? Zo ja, welke acties heeft u ten gevolge van deze kennis ondernomen?
Op het moment van het debat over de aanslagen in Parijs was ik nog niet op de hoogte van onderwerpelijke casus. In algemene zin kan ik mij voorstellen dat een telefoonstoring tot vertraging in de informatiedeling kan leiden. Om het aantal verstoringen, en als het toch voorkomt de impact van een dergelijke verstoring, te beperken, is het essentieel om de telefoonvoorziening op orde te hebben. Daarvoor zijn stappen ondernomen zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht.
Het niet voorwaardelijk kunnen opleggen van een strafbeschikking door het Openbaar Ministerie |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u de ratio weergeven van de keuze zoals gemaakt in de Wet OM-afdoening (2006) om een bestuurlijke boete niet (deels) voorwaardelijk te kunnen opleggen?1
Met de Wet OM-afdoening kan de officier van justitie straffen en maatregelen opleggen (artikel 257a, tweede lid, Sv). Daarnaast heeft de Wet OM-afdoening het onder andere mogelijk gemaakt voor de officier van justitie om in een strafbeschikking diverse aanwijzingen te geven. In de in artikel 257a, derde lid, Sv genoemde aanwijzingen is voortgebouwd op de voorwaarden die aan de transactie kunnen worden verbonden. De term «aanwijzingen» is gebruikt omdat deze beter past bij de strafbeschikking dan «voorwaarden». In een strafbeschikking worden immers niet, zoals bij de transactie, voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging gesteld, maar worden sancties opgelegd (Kamerstuk 29 849, nr. 3, p. 24). In het geval de tenuitvoerlegging niet slaagt doordat de bestrafte zich niet aan de gegeven aanwijzing houdt, kan de strafzaak aan de rechter worden voorgelegd. Bij het opstellen van de regeling van de strafbeschikking is – vanwege het werken met aanwijzingen – niet overwogen te voorzien in oplegging van straffen die onder voorwaarden niet ten uitvoer worden gelegd. Dit vraagstuk wordt meegenomen in de lopende evaluatie naar de Wet OM afdoening. Hier ga ik in het antwoord op de vragen 4, 5, 6 verder op in.
Herkent u de uitwerking in de rechtspraktijk dat vanwege de veronderstelde noodzakelijkheid van de rijbevoegdheid van de overtreder voor diens dagelijkse werkzaamheden, nogal eens besloten wordt geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen maar enkel een geldboete en dat deze geldboete dan vervolgens hoger uitvalt in de strafbeschikking om het niet-opleggen van ontzegging van de rijbevoegdheid, enigszins te compenseren?
Het Openbaar Ministerie kent strafvorderingsrichtlijnen ten aanzien van onder meer rijden onder invloed, rijden tijdens een rijverbod en overschrijding van de maximumsnelheid. Deze zijn normerend en bieden tegelijkertijd de benodigde ruimte om te komen tot een afdoening die gericht is op de bijzondere omstandigheden van de zaak. Bij de uitvaardiging van de strafbeschikking, maar ook bij de formulering van de eis ter terechtzitting, worden deze richtlijnen als uitgangspunt gehanteerd. De officier van justitie maakt een afweging welke sanctie in een concreet geval passend is. Hierbij wordt rekening gehouden met strafverzwarende, maar ook met eventueel aanwezige strafverminderende omstandigheden. Hierbij spelen bijvoorbeeld de draagkracht van verdachte of de impact van het ontzeggen van de rijbevoegdheid op de verdachte een rol. De officier van justitie komt per geval tot een op maat gesneden sanctie. Hij maakt daarbij (telkens) een zorgvuldige afweging van alle belangen. Zoals u weet treed ik niet in de eigenstandige beslissingen van het Openbaar Ministerie bij deze beoordeling en afdoening.
Hoe wenselijk acht u een dergelijke keuze, ook gelet op geldende richtlijnen van het OM inzake snelheidsovertredingen, rijden onder invloed en/of tijdens een rijverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij het (parket Centrale Verwerking van het) openbaar ministerie (OM) inventariseren in hoeverre behoefte bestaat om middels een (deels) voorwaardelijke strafbeschikking, meer maatwerk alsmede een effectievere stok te bieden in veelvoorkomende zaakstromen waarbij een (kale) geldboete en/of een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd?
Het Openbaar Ministerie heeft de behoefte geuit om bij strafbeschikking (deels) voorwaardelijke straffen op te kunnen leggen, zodat meer maatwerk middels een strafbeschikking kan worden geleverd en indien een voorwaardelijke straf door de officier van justitie passend wordt gevonden, deze direct kan worden opgelegd (in tegenstelling tot het aanbrengen van een zaak bij de rechter). Dit zou wetswijziging vergen, waarbij onder meer zou moeten worden voorzien in extra procedurele voorzieningen volgens welke de in een onherroepelijke strafbeschikking opgelegde voorwaardelijke straf alsnog in een onvoorwaardelijke straf kan worden omgezet in het geval de verdachte de voorwaarden niet naleeft. Hierbij zou dan ook moeten worden betrokken de aan te wenden rechtsmiddelen tegen zodanige omzettingsbeslissingen.
Ik heb de door deze leden gestelde vragen onder de aandacht gebracht van de onderzoekers van de lopende evaluatie naar de Wet OM-afdoening in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. De onderzoekers hebben mij laten weten dat dit vraagstuk reeds is meegenomen in het onderzoek en dat de vraag deel zal uitmaken van de procesevaluatie en van het onderzoek naar mogelijke knelpunten in de praktijk. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Kunt u alle voor- en nadelen schetsen die zouden zijn verbonden aan het (deels) voorwaardelijk opleggen van een strafbeschikking door het OM? Bent u voornemens aan deze behoefte gevolg te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of een dergelijke aanpassing in de processen eenvoudigweg te realiseren valt of dat dit een aparte wetswijziging vereist? Indien dat laatste het geval is, wordt dit vraagstuk ook meegenomen in de lopende evaluatie naar de Wet OM-afdoening? Zo nee, kunt u dit onder de aandacht van de onderzoekers brengen?2
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Apple haalt tientallen gokapps uit Nederlandse App Store’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven om welke 55 bedrijven het gaat waarvan apps zijn verwijderd op verzoek van de Kansspelautoriteit?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd aangegeven deze informatie niet te publiceren; zij maakt in beginsel geen namen van (individuele) bedrijven openbaar tenzij daar een bestuurlijke sanctie aan ten grondslag ligt.
Kunt u aangeven hoeveel tijd is verstreken tussen het verzoek van de Kansspelautoriteit aan Apple en het daadwerkelijk verwijderen door Apple van de betreffende apps? Klopt het dat dit verzoek al ruim voor de zomer, in mei 2016, is gedaan?2
De kansspelautoriteit heeft de betreffende appstore eind april 2016 verzocht 49 kansspelapps te verwijderen. Aan dit verzoek is ruim voor de deadline van 1 juni 2016 voldaan. Daarna heeft de kansspelautoriteit zes nieuwe kansspelapps geïdentificeerd. Deze zijn op verzoek van de kansspelautoriteit terstond uit de betreffende appstore verwijderd.
Speelt de tijdsduur waarin gevolg wordt gegeven aan een verzoek van de Kansspelautoriteit om een app te verwijderen een rol in de overwegingen van de kansspelautoriteit om een boete op te leggen en/of een bedrijf uit te sluiten van het verkrijgen in de toekomst van een vergunning om online kansspelen aan te bieden? Zo ja, wat is volgens u de maximale termijn die mag gelden om gevolg te kunnen geven aan dit betrekkelijk eenvoudige verzoek van de Kansspelautoriteit?
Het verzoek tot verwijdering van apps was niet gericht tot kansspelaanbieders, maar tot de appstore waarin deze te verkrijgen waren. Aan het verzoek is tijdig voldaan door de appstore. In het algemeen geldt dat kansspelaanbieders en dienstverleners die het aanbieden van kansspelen faciliteren zich moeten houden aan de termijn die de kansspelautoriteit hen stelt. Het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek van de kansspelautoriteit kan leiden tot verdere bestuurlijke handhaving. Voor de kansspelaanbieder kan dit gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning.
Klopt het dat Unibet een van de aanbieders was die een gokapp aanbood in de Nederlandse App Store?
Zie antwoord vraag 1.
Komt Unibet nog steeds in aanmerking voor een vergunning voor online kansspelen gelet op de eerdere overtredingen van Unibet van het verbod op online kansspelen, wat door u is gekwalificeerd als dat «Unibet met vuur speelt» en gelet op uw standpunt dat aanbieders die persisteren in hun aanbod van illegale kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?3 Zo ja, hoe geloofwaardig is dan volgens u nog de huidige handhaving van de Kansspelautoriteit ten aanzien van opererende illegale aanbieders? En kunt u dan aangeven of Unibet in elk geval op een forse boete kan rekenen, gelet op uw eerdere opmerkingen dat inzake illegaal opererende aanbieders «een financiële sanctie wegens die overtreding van de Wet op de kansspelen hier gepast kan zijn»?4
Zoals ik eerder dit jaar antwoordde op vragen van het lid Van Toorenburg, zullen alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning.5 Aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod moeten rekening houden met het feit dat dit een mogelijke vergunning in de toekomst in de weg zal staan.
Het beoordelen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit weegt bij de betrouwbaarheidsbeoordeling alle relevante feiten en omstandigheden mee, waaronder aanwijzingen wegens het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt. Bij iedere aanvraag wordt maatwerk geleverd.
Het kan gepast zijn dat illegaal opererende aanbieders een financiële sanctie krijgen wegens het overtreden van de Wet op de kansspelen. Het is aan de kansspelautoriteit om te bepalen of zij naast het reeds uitgevoerde handhavende optreden, ook over gaan tot het beboeten van de betrokken aanbieders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen tevens separaat toezenden aan de Eerste Kamer in het kader van de huidige wetsbehandeling aldaar omtrent de Wet op de Kansspelen?
Alhoewel de beantwoording van Kamervragen openbaar is, zal ik tegemoet komen aan uw wens om de beantwoording separaat aan de Eerste Kamer te zenden. De overweging om de antwoorden op uw vragen te betrekken bij de wetsbehandeling omtrent de Wet op de kansspelen, laat ik aan de leden van de deze Kamer.
Het bericht ‘OM wraakt rechtbank’ |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het openbaar ministerie (OM) Oost-Nederland drie rechters van de rechtbank in Almelo heeft gewraakt?1
Ja.
Is het eerder voorgekomen dat het OM een wrakingsverzoek heeft ingediend?
Van de wettelijke bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen kan door beide procespartijen gebruik worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt van deze bevoegdheid slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik. Een eerder voorbeeld van het indienen van een wrakingsverzoek door het OM dateert uit 2007 (ECLI:NL:RBUTR:2007:BA8296).
Hoe beoordeelt u de stellingname van het OM dat de rechtbank meer rekening zou hebben gehouden met de verhinderdata van de advocaten van de verdachte in deze drugszaak dan met de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie? Staat u achter het OM in het reeds gedane verzoek om de zaaksbehandeling uit te stellen?
De beoordeling van een stellingname door het OM in individuele aangelegenheden is aan de rechter. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel op het wrakingsverzoek d.d. 10 oktober 20162 heeft de wrakingskamer van de rechtbank in overweging 4.4 gesteld dat de afweging van de meervoudige strafraadkamer tussen enerzijds de belangen van de beslagene en anderzijds de belangen van het OM als beslaglegger niet onbegrijpelijk voorkomt en dan ook geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek reeds op 1 september 2016 aan het OM is meegedeeld, zodat er naar mening van de rechtbank voldoende gelegenheid is geweest om hiernaar te handelen, waarbij een andere prioriteitstelling, overdracht aan een collega of een aanvullend verweerschrift opties hadden kunnen zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de officier van justitie in deze concrete zaak heeft gehad ter voorbereiding op de zitting, wat klaarblijkelijk voor de rechtbank voldoende was en ook de reden om de zaaksbehandeling niet uit te willen stellen?
Aan deze kwestie lag niet ten grondslag dat het OM onvoldoende voorbereidingstijd voor de zitting zou hebben gehad, maar dat de zaaksofficier van justitie de behandeling ter terechtzitting op de door de rechtbank geplande datum niet kon bijwonen en vervanging door een collega-officier van justitie in deze specifieke zaak niet mogelijk was.
Wat zijn de gevolgen voor de uiteindelijke datum van de zaaksbehandeling, de aanwezigheid van de betreffende officier van justitie op deze zitting en concrete inzet die het OM kan leveren in deze complexe drugszaak nu het wrakingsverzoek is afgewezen?2
Ik kan geen inzage geven in aspecten samenhangende met de procespositie van het OM in een lopende (straf)zaak. De behandeling van de beklagzaak is op 12 oktober 2016 voortgezet.
Deelt u de mening dat het in het algemeen een zeer kwalijke gang van zaken zou zijn wanneer de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie wordt genegeerd bij het inplannen van een zitting? Het is toch immers de officier van justitie die de vervolging in een strafzaak heeft ingezet en dientengevolge in elk geval aanwezig zal moeten zijn op de datum waarop een zaak wordt behandeld?
De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is opgedragen aan het OM. De uitvoering van die taak geschiedt door individuele officieren van justitie. Uitgangspunt bij de behandeling van strafzaken is optimale inhoudelijke behandeling en effectieve, vlotte afhandeling. Daartoe dient het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk beperkt te worden, zeker in complexe zaken. De gerechten hanteren als uitgangspunt dat bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak de zaaksofficier van Justitie op de zitting aanwezig is. Bij raadkamerzaken (verzoekschriften, bezwaarschriften en klaagschriften) is voor gerechten het uitgangpunt dat deze behandelingen in het zittingsrooster zijn opgenomen en dat het toelichten van het standpunt van het OM doorgaans wordt gedaan door de officier van Justitie die tijdens deze zitting de belangen van het OM behartigt. Hier kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Kunt u via het College van procureurs-generaal inventariseren of vaker en elders in het land meer officieren van justitie hinder ondervinden van het probleem dat in deze uitzonderlijke wrakingszaak door het OM is aangekaart? Indien dat het geval blijkt, welke vervolgstappen gaat u nemen om dit op te lossen?
In de regel wordt in geval van verhindering van een van de procespartijen in goed overleg een passende zittingsdatum of passende vervanging gevonden.
Wel is de verdere verbetering van de planningsmethodiek een prominent onderwerp van de Taskforce OM/ZM. Hierin worden concrete verbetermaatregelen voor planning, behandeling en voorkoming van aanhouding van strafzaken vormgegeven met behulp van het verkeerstoren ++ model.
Deelt u de mening dat het opgeven van verhinderdata door de verdediging ook kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de gerechtelijke processen om een zittingsdatum te plannen en/of in de beoordeling van de rechters over de opstelling van de verdediging in het algemeen?
Het opgeven van verhinderdata door de verschillende procespartijen kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren. De indruk bestaat niet dat daarvan stelselmatig sprake is. De rechter laat zich bij het bepalen van de zittingsdatum in de eerste plaats leiden door de belangen van goede en zorgvuldige rechtspraak. Tijdige rechtspraak maakt daarvan deel uit. Dit betekent dat soms bij de planning met een of meer van de opgegeven verhinderdata geen rekening kan worden gehouden. De beslissing daarover is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.
Een uitspraak van de rechtbank Rotterdam omtrent het niet toepassen van jeugdstrafrecht |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 september 2016, waarin besloten wordt geen jeugdstrafrecht toe te passen «om te voorkomen dat voor de verdachte niet (tijdig) een geschikte woonplek wordt gevonden en/of niet de hulp krijgt die de reclassering noodzakelijk acht»?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een ernstig signaal van de rechterlijke macht is dat, overigens niet voor het eerst2, de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt?
Ik ken de signalen over zaken waarin te veel tijd zit tussen de uitspraak en de start van de behandeling/jeugdhulp, in het bijzonder bij adolescenten van 18 jaar of ouder waar het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Ik deel de mening van het lid Van Toorenburg dat alles op alles gezet moet worden om de behandeling van jeugdigen te starten. In dit geval heeft de rechter er voor gekozen in plaats van het jeugdstrafrecht het commune strafrecht toe te passen. Als rechters op basis van overwegingen over de uitvoerbaarheid geen ruimte zien om te kiezen voor de naar hun oordeel juiste toepassing van het strafrecht en (jeugd)hulp, vind ik dat een zorgelijke situatie.
De toevoeging dat de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt, deel ik niet. Ik wil eerst inzicht krijgen in het antwoord op de vraag of deze uitspraak een incident is of dat het vaker voorkomt dat wordt afgeweken van het advies om jeugdstrafrecht toe te passen om hulp sneller te realiseren. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert op mijn verzoek een monitoring- en evaluatieprogramma uit over het adolescentenstrafrecht. Onderdeel van het programma is een zogenaamde procesevaluatie, die in 2017 wordt opgeleverd. Daarin wordt onder andere met rechters gesproken over hun ervaringen met het adolescentenstrafrecht. Ook zal in dit onderzoek aandacht zijn voor mogelijke regionale verschillen in de toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Met de invoering van de Jeugdwet zijn gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp, inclusief de hulp aan jongvolwassenen veroordeeld onder het jeugdstrafrecht. Het is dan ook een gemeentelijke verantwoordelijkheid om knelpunten aan te pakken die zich voordoen bij het realiseren van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing binnen het jeugdstrafrecht, inclusief adolescenten op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is, evenals voor de inzet van alle vormen van jeugdreclassering.
Zoals u weet zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de organisaties die bij deze problematiek betrokken zijn, gesprekken gevoerd. De conclusie is dat de verantwoordelijkheden en procedures op zichzelf helder zijn, dat voldoende informatie voorhanden is via website, kennisateliers en factsheets, maar dat het nodig blijft om te investeren in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten. Dit is eerder, mede in reactie op de motie-Oskam, aangegeven in de brief (22 juni 2016, Kamerstuk 31 839, nr. 524) van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ).
De regio Rijnmond heeft een «Verbeterplan Jeugdhulp in een strafrechtelijk kader» opgesteld. Hierin zoeken de verschillende ketenpartners in de jeugdstrafrechtketen samen naar oplossingen om te komen tot een goed aanbod voor deze doelgroep en scherpen zij waar nodig de werkafspraken aan.
Deelt u de mening dat alles op alles gezet moet worden om de behandelingen van jeugdigen te starten indien dit noodzakelijk wordt geacht en de rechter niet door logistieke of financiële problemen geremd mag worden in zijn oordeel hierover? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en de rechters alsmede de samenleving als geheel op dit punt geruststellen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Oskam waarin werd verzocht de behandeling van jeugdige criminelen in elk geval maximaal drie maanden na strafoplegging te laten plaatsvinden?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of deze maximale termijn in alle gevallen waarin een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) is opgelegd, niet wordt overschreden? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken teneinde de nakoming van dit Kamerbreed gesteunde voorstel te borgen?
In gevallen waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, wordt deze direct ten uitvoer gelegd in een justitiële jeugdinrichting. In gevallen waarin een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd is het – zoals ik in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven – de verantwoordelijkheid van de gemeenten om er voor te zorgen dat de opgelegde jeugdhulp snel ingezet kan worden. Naar aanleiding van de motie-Oskam is overleg gevoerd met ketenpartners en gemeenten om een goede invulling te geven aan de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van bij vonnis opgelegde jeugdhulp.
Hoe is de afgelopen maanden concreet geïnvesteerd in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten?4
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het opbouwen van voldoende kennis. De VNG heeft opdracht gegeven voor een informatieve publicatie/tool voor gemeenten inzake het jeugdstrafrecht, de toepassing van het jeugdstrafrecht op 18–23 jarigen, nazorg na jeugddetentie en het organiseren van maatwerk voor deze jeugdigen. Deze tool zal binnenkort online verschijnen. Ik blijf samen met mijn collega van VWS en de VNG in gesprek met de gemeenten om hen bij het opbouwen van de benodigde kennis te ondersteunen. Daarnaast werken wij gezamenlijk aan een aanvulling op de factsheet met praktische vragen en antwoorden over het woonplaatsbeginsel.
Bent u van mening dat enkel de kennisoverdracht verbetert dient te worden of zijn er meer structurele problemen die aan de basis liggen van bovengenoemde uitspraak, zoals door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eerder beschreven, te weten: «Het gaat hierbij om een samenspel van oorzaken, zoals de wachtlijsten voor de jeugdzorgvoorzieningen en behandelinstanties die soms beoordelen dat de problematiek van een jeugdige te zwaar is voor de reguliere doelgroepen in de voorziening (...) en dat er onduidelijkheden zijn over de financiële verantwoordelijkheid.»?5
Zie antwoord vraag 6.
(H)erkent u deze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie benoemde problemen en kunt u nader ingaan op de onduidelijkheden en financiële onduidelijkheden maar ook gebreken die er klaarblijkelijk zijn bij gemeenten en instellingen om de behandeling snel van start te laten gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, conform de wens van de Kamer en gelet op bovengenoemde uitspraak, vaart maken met het onderzoek naar de vraag of extra sturing vanuit het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) van meerwaarde zou kunnen zijn om de behandeling van jeugdigen spoedig te laten starten?6
In de motie staat dat de Tweede Kamer voor 1 januari 2017 geïnformeerd wil worden. De motie is aangenomen. De Minister heeft in het debat verklaard hier positief tegenover te staan, het gesprek met ketenpartners te willen voeren en dat hij hierover in het voorjaar van 2017 de Tweede Kamer zal informeren.
De implementatie van de Wet Precursoren voor explosieven |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de tv-uitzending gezien over de wijze waarop grondstoffen, zoals aceton, waterstofperoxide en kunstmest kunnen worden aangeschaft?1
Ja
Wat is uw reactie op de wijze waarop deze grondstoffen klaarblijkelijk gemakkelijk op grote schaal konden worden verkregen in tuincentra, drogisterijen, bouwmarkten, gelet op de grote risico’s die hieraan verbonden zijn?
De betreffende producten mogen legitiem verkocht worden. Ook als een verkoop verdacht is, hoeft de marktdeelnemer de verkoop niet te weigeren. Na de afgeronde transactie dient er wel direct een melding gedaan te worden door de verkopende partij. Dat is naar aanleiding van de betreffende aankopen ook tweemaal gedaan, waarop de kopers (medewerkers van Powned) staande gehouden konden worden door de politie. Dit was ook te zien in de uitzending op 29 september.
Onder de nieuwe wetgeving is onderscheid gemaakt tussen twee groepen chemicaliën. Stoffen uit beide productgroepen kunnen gebruikt worden bij het maken van zelfgemaakte explosieven. Deze twee groepen zijn voor de gehele Europese Unie vastgesteld.2 Voor de eerste groep meest risicovolle chemicaliën geldt in Nederland sinds 1 juni 2016 een vergunningsplicht voor particulieren. De tweede groep bevat een groter aantal (producten met) chemicaliën, waaronder de producten die zijn aangekocht in de uitzending van Powned. Het gaat hier om producten met een legitieme toepassing, die wel verkocht mogen worden maar waarvoor een meldplicht geldt indien er sprake is van een verdachte transactie, diefstal of verdwijning. Een dergelijke melding dient plaats te vinden bij het hiervoor opgerichte «Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën» (het gezamenlijke meldpunt van de politie en FIOD voor explosieven- en drugsprecursoren).
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat deze voorlichtingsfolder ook onvoldoende bekend lijkt bij personeel in (een deel) van de Nederlandse tuincentra, drogisterijen, bouwmarkten enz., gelet op het feit dat deze wet al op 1 juni 2016 in werking is getreden?
Ik hecht groot belang aan de bekendheid van de nieuwe wet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Hoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de wet en daarmee ook voor het informeren en instrueren van hun personeel, ondersteunt mijn ministerie al sinds de ontwikkeling van de wet in 2014 marktpartijen door middel van een bewustwordingscampagne. Deze campagne bestaat uit diverse voorlichtingsinstrumenten ter uitvoering van de verordening en de nationale wetgeving. De in de uitzending getoonde folder is daar een voorbeeld van.
Ondanks de beschikbaarheid van dit voorlichtingsmateriaal blijft de keus aan de marktdeelnemers om daar gebruik van te maken of om eigen materiaal te ontwikkelen.
Zoals hierboven gesteld, wordt in Nederland sinds 2014, ruim voordat de nationale wetgeving van kracht werd, door het bedrijfsleven en door het Ministerie van Veiligheid en Justitie op verschillende manieren gewerkt aan vergroting van de bewustwording. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de acties die sinds 2014 zijn ondernomen:
Ook in internationaal verband wordt gewerkt aan een goede uitvoering van de EU Verordening. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft samen met partners uit het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Noorwegen materiaal ontwikkeld om bedrijven te ondersteunen bij het uitvoeren van de EU Verordening. Het gaat onder meer om folders, posters, een e-learning module en een modelovereenkomst voor internetverkoop. Deze instrumenten zijn op 18 november 2015 overgedragen en beschikbaar gesteld aan alle overige EU lidstaten om de uitvoering van de EU Verordening ook op Europees niveau te versterken.
Alle informatie over de wetgeving is vrij beschikbaar of opvraagbaar via de website van de NCTV.
Voor wat betreft de naleving kan ik u melden dat bedrijven aan de toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), moeten kunnen aantonen dat de informatieoverdracht/instructie aan het personeel heeft plaatsgevonden. Zij moeten er bovendien voor zorgen dat de kennis op voldoende niveau blijft. De ILT is daarom in een vroeg stadium betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van de wet.
Voor deadlines die gelden voor het informeren van het personeel geldt dat de informatieplicht van de marktpartijen een doorlopende verplichting is.
De ILT heeft sinds de invoering van de wet met verschillende detailhandelsketens, groothandels, brancheorganisaties, producenten en grote importeurs gesproken om een beeld te krijgen van de stoffen die worden geproduceerd en verkocht. Deze gesprekken hebben ook bijgedragen aan de bewustwording binnen de verschillende brancheorganisaties, waardoor zij beter in staat zijn hun leden te ondersteunen bij het voldoen aan de wettelijke bepalingen.
Kunt u meer inzicht geven in het implementatietraject van de Wet Precursoren voor explosieven? Uit welke concrete stappen bestaat dit voor bedrijven nog meer dan enkel de voorlichtingsfolder «bekendmaken» (slechts toesturen) onder hun personeel? Kunt u aangegeven welke bedrijven hier allemaal bij betrokken zijn en welke deadlines worden gesteld om de betreffende ketens hun personeel te informeren middels de voorlichtingsfolder over de herkenning van verdachte transacties?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt invulling gegeven aan hetgeen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangekondigd, te weten: «De bedrijven die nog wel willen verkopen aan particulieren zullen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving door het opzetten van een proces voor verkoop aan particulieren met een vergunning. Deze bedrijven moeten daarnaast processen opzetten voor het herkennen en melden van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen; zoals hierboven vermeld, geldt deze verplichting ook voor bedrijven die alleen met andere bedrijven handelen. Bedrijven zullen de effectiviteit van deze processen aan moeten kunnen tonen aan de toezichthouder.»?2
De ILT is door mij als Minister van Veiligheid en Justitie gemandateerd om op te treden als zowel de vergunningverlenende als toezichthoudende instantie.
In afstemming tussen ILT, politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is een uitgebreid vergunningsaanvraagformulier ontwikkeld, waarin de particuliere aanvrager bijvoorbeeld moet melden welke stof hij met welk doel wil gebruiken. Bij de aanvraag dient tevens een recent afgegeven verklaring omtrent het gedrag (VOG) gevoegd te worden. De aanvraag wordt voor vergunningverlening getoetst door ILT.
Voor wat betreft de toezichthoudende rol van de ILT is gekozen voor risico-gestuurd toezicht. De toezichthouder zet in op sectoren en daarbinnen op specifieke bedrijven waar het risico op overtreding van de gestelde verboden het grootst is of waar een overtreding de grootste veiligheidsimpact heeft. De ILT kan het toezicht intensiveren bij marktdeelnemers als er aanwijzingen zijn dat in strijd met de wet wordt gehandeld.
Vanwege de korte inwerkingtreding van de wet is nog geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de administratie van bedrijven te controleren. Wel heeft een groot deel van de bezochte bedrijven al voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet op verzoek informatie over inkoop en verkoop van precursoren aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter beschikking gesteld. Deze informatie is gedeeld met de ILT.
De toezichthouder heeft tot dusver geen signalen ontvangen over de effectiviteit van deze bedrijfsprocessen.
Hoeveel signalen heeft de toezichthouder al ontvangen uit bedrijven over de bovengenoemde effectiviteit? Hoe vaak heeft de toezichthouder zelf gebruik gemaakt sinds de inwerkingtreding van de wet van de mogelijkheid om bij bedrijven het register inkoop/verkoop op te vragen, wat een informatieverplichting voor bedrijven is?3
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak dat een lid van een criminele motorbende in dienst mag blijven van Justitie |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat u niet mag overgaan tot het ontslaan van één van uw ambtenaren die tevens deel uitmaakt van de criminele motorbende Satudarah?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat mensen die in overheidsdienst zijn tevens deel uitmaken van één van de zogeheten 1% motorclubs in Nederland, waarvan de leden strafbare feiten plegen en onrust veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit nu aanpakken?
Ja, ik deel uw mening. Ik verwijs verder naar de voortgangrapportages die ik jaarlijks naar uw Kamer stuur.
Kunt u alsnog tot het genoemde ontslag overgaan indien u een betere afweging en motivatie aan het ontslag ten grond legt? Wanneer kan deze beslissing verwacht worden?
Ik beraad mij nog over de wijze waarop ik de uitspraak kan uitvoeren. Ik streef ernaar om binnen de termijnen die daarvoor staan een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het voornemen van het Openbaar Ministerie om een verbod aan de rechter voor te leggen?
Het Openbaar Ministerie beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer outlaw motorcycle gangs in Nederland.
Deelt u de mening dat een verbod op motorclubs het ontslaan van ambtenaren zou vergemakkelijken?
Ja.
Het bericht ‘Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis»?1
Ja.
Kent u de geschiedenis van het Genneperhuis, dat eens een machtige burcht was die de scheepvaart over de Maas controleerde, dat vanwege zijn strategische ligging in de oksel van Maas en Niers een belangrijke rol speelde in de Tachtigjarige Oorlog en dat in 1710 door Franse troepen verwoest werd?
Ja, het Genneperhuis is in de Nederlandse geschiedenis vooral bekend vanwege de verovering door stadhouder Frederik Hendrik. De Fransen besloten uiteindelijk het kasteel en de rondom gelegen vestingwerken, uit strategische overwegingen, geheel te ontmantelen. De ruïne vertegenwoordigt het verhaal van veroveringen, strijd en ondergang.
Bent u op de hoogte van het initiatief in Gennep om de ruïne van het Genneperhuis voor een deel fysiek te herbouwen?
Ja. Op 2 februari 2016 heeft hierover een overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de gemeente Gennep, leden van de werkgroep «Gedeeltelijke herbouw Genneperhuys» en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Is het waar, dat het Genneperhuis de status heeft van archeologisch rijksmonument? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de ontwikkelingsmogelijkheden op die locatie?
Het Genneperhuis werd in 1969 ingeschreven als gebouwd rijksmonument. Sinds 2003 is het ook een wettelijk beschermd archeologisch monument. De status van gebouwd rijksmonument betekent dat het wijzigen ervan vergunningplichtig is. De gemeente is hierbij het bevoegd gezag. Ook het wijzigen van het archeologisch rijksmonument is vergunningplichtig. Hierbij is het rijk het bevoegd gezag.
Bij het besluit over een voorgenomen wijziging zal het bevoegd gezag erfgoedwaarden afwegen ten opzichte van andere waarden. Ontwikkelingen op een gebouwd of archeologisch rijksmonument zijn niet per definitie onmogelijk. Behoud door ontwikkeling is zelfs een belangrijk uitgangspunt. Als die ontwikkelingen het monument echter aantasten, moet er sprake zijn van belangen die zwaarder wegen dan het erfgoedbelang.
Deelt u de mening dat het (gedeeltelijk) herbouwen van een historisch belangrijk gebouw als het Genneperhuis niet op voorhand uitgesloten dient te worden?
De gemeente Gennep heeft naar aanleiding van het initiatief tot herbouw de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies gevraagd. De uitkomst van dit advies is dat de voorgenomen plannen de erfgoedwaarden van het monument te zeer aantasten. De argumentatie hierbij is tweeledig.
Ten eerste zullen de bouwplannen vanwege moderne constructie-eisen ten aanzien van de fundering en de aanleg van hedendaagse gebruiksvoorzieningen (zoals riolering, water, elektra en gas) te zeer ingrijpen in het bodemarchief en de daar aanwezige resten van het Genneperhuis aantasten.
Ten tweede doet de reconstructie van het Genneperhuis naar de staat van het monument op één moment in de historie van het pand, afbreuk aan het verhaal dat het monument in zijn huidige staat vertelt. Het Genneperhuis werd meer dan drie eeuwen geleden (Spaanse Successieoorlog) ontmanteld. Juist het feit dat de huidige staat van de burcht niet het gevolg is van verval en verwaarlozing, maar van bewuste ontmanteling in een belangrijke episode van de nationale geschiedenis maakt hem bijzonder. De geschonden staat is een stille getuigenis van een oorlog tussen Europese mogendheden. Door herbouw wordt dit deel van de geschiedenis van het Genneperhuis quasi uitgewist. Reconstructie is bovendien in strijd met het consolidatieprincipe uit het charter van Venetië (1964). In dit charter wordt voor het belang van historisch gelaagdheid gepleit en voor het zeer terughoudend zijn met reconstructies van verdwenen objecten naar één bepaald moment uit de geschiedenis.
Op welke wijze zijn archeologische waarden beschermd bij de herbouw van kasteel De Keverberg in Kessel (Limburg)? Welke lessen zijn daaruit te trekken voor mogelijke herbouw van het Genneperhuis?
De Keverberg is geen wettelijk beschermd archeologisch monument, maar een gebouwd monument. Niettemin zijn de delen van de bodem die ten gevolge van de herbouw moesten worden verstoord archeologisch onderzocht. Een ander verschil is dat de Keverberg verwoest is door recent oorlogsgeweld (WO II, 17 november 1944, om 15.00 uur). Waarschijnlijk hebben de oudste dorpsbewoners de verwoesting nog meegemaakt. Tot slot is bij de Keverberg gekozen voor een aanvulling van de bestaande ruïne die de «leesbaarheid» van het kasteel als ruïne intact heeft gelaten. De casus Keverberg is om deze redenen wezenlijk anders.
Bent u bereid te bevorderen dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op een constructieve wijze in gesprek gaat met de gemeente Gennep en de initiatiefnemers om de mogelijkheden voor gedeeltelijke fysieke herbouw (niet zijnde virtuele herbouw) van het Genneperhuis serieus te onderzoeken?
In het gesprek van 2 februari 2016, waarin door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangegeven is dat herbouw geen optie is, zijn reeds alternatieven verkend. Na aanvankelijke twijfels konden ook enkele leden van de voornoemde werkgroep zich vinden in de gedachte dat een alternatieve, beperkte visualisatie op het monument, of een virtuele presentatie het beoogde doel zouden kunnen dienen. Over de uitvoering van deze alternatieven valt zeker te praten.
Het bericht 'Nederlandse pro-Erdogan-agent lekt informatie aangifte bedreiging' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat informatie over een vrouw in Nederland, die aangifte deed na bedreigd te zijn door een Erdogan-aanhanger door een agent bij het politiebureau waar ze aangifte deed, doorgespeeld is aan derden?1
De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Iedere handeling die het vertrouwen schendt is onacceptabel en keur ik ten stelligste af. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat hier sprake van is, wordt een onderzoek ingesteld.
Bij iedere aangifte heeft de politie de zorg voor de aangever en neemt waar nodig maatregelen om de aangever te beschermen.
In de door u aangehaalde casus loopt een onderzoek naar de feiten. Lopende een onderzoek worden hierover geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de politie slachtoffers die aangifte doen juist bescherming moeten bieden en dit onacceptabel is? Kunt u garanderen dat bescherming wordt geboden aan deze vrouw (en haar omgeving)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de consequenties hiervan (kunnen) zijn en/of tot nu toe zijn geweest voor het slachtoffer?
Ik wil niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten van het thans lopende onderzoek.
Wat is de stand van zaken omtrent het onderzoek dat hiernaar loopt? Deelt u de mening dat, indien deze berichtgeving bevestigd wordt, dit consequenties moet hebben voor de agent in kwestie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek berichten, inclusief informatie over de derden bij wie deze informatie is beland en welke stappen er zijn genomen tegen de betreffende agent?
Ik zal uw Kamer informeren over de eventuele maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek.
De voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de door u in antwoord op eerder gestelde vragen aangekondigde afschaffing van afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars, alleen zal gelden als er sprake is van een evenementenvergunning?1
Ja.
Klopt het dat organisaties zoals de Koninklijke Nederlandse Wielrenunie (KNWU), de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU), Atletiekunie (hardloopwedstrijden), Nederlandse Triathlon Bond (NTB), Koninklijke Wandel Bond Nederland (KWBN) en Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) bij het organiseren van (sport)evenementen met meerdere doorkomstgemeenten vaak te maken hebben met ontheffingen en verklaringen geen bezwaar, en niet met een evenementenvergunning? Zo ja, klopt het dat dit eigenlijk niet is toegestaan?
Het klopt dat evenementenorganisatoren te maken kunnen hebben met ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar en niet met een evenementenvergunning.
De ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richten zich op het mogen houden van een wedstrijd op de openbare weg ondanks een generiek verbod daarop.
De inzet van evenementenverkeersregelaars is alleen aan de orde wanneer er sprake is van een evenementenvergunning voor een evenement in de zin van de Regeling verkeersregelaars 2009. Dat wil zeggen: wanneer er sprake is van een activiteit met verkeersaantrekkende werking, voor zover het bevoegd gezag voor het houden van het evenement, een vergunning heeft verleend en als voorwaarde heeft gesteld dat verkeersregelend wordt opgetreden.
De inzet van evenementenverkeersregelaars buiten een evenementenvergunning om is niet toegestaan.
Ziet u mogelijkheden om ontheffingen en verklaringen geen bezwaar toe te voegen of te koppelen aan de Regeling verkeersregelaars, zodat ook daarvoor geldt dat de afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars niet meer noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze wens is recent geuit door de sportbonden. De Regeling verkeersregelaars 2009 wordt vereenvoudigd en de afzonderlijke aanstellingsbesluiten worden afgeschaft. De aanstelling van de evenementenverkeersregelaar wordt in de evenementenvergunning geregeld. De aanstelling van evenementenverkeersregelaars kan niet aan ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar worden gekoppeld, want de afweging over de noodzaak om verkeersregelend op te treden is voorbehouden aan de verlener van de evenementenvergunning. De juridische regels richten zich ook tot verschillende groepen (de verkeersregelaars ter ontlasting van de politie versus de evenementenorganisator en wegbeheerder). Het verlenen van ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richt zich op het toestaan van het houden van een wedstrijd op de weg. Dit is een bevoegdheid van de wegbeheerders en kan daarom bij verschillende bestuursorganen liggen. Het doel, de scope, de betrokken belangen en de juridische kaders van de instrumenten (vergunning enerzijds en ontheffing en verklaring van geen bezwaar anderzijds) zijn verschillend. Deze instrumenten zijn bovendien in verschillende (niveaus van) regelgeving geregeld. Om deze redenen is het niet mogelijk al deze instrumenten samen te brengen in de Regeling verkeersregelaars 2009. Het is wel mogelijk dat de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.5.3 (Samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure in samenhang worden voorbereid en genomen. Over mogelijke administratieve optimalisatie zijn de betrokken departementen in gesprek met politie en NOC-NSF. Randvoorwaarde is dat de verkeersveiligheid daarbij niet in het geding is.
Heeft het onderzoek naar de geldigheidsduur van de instructieverklaring, zoals geadviseerd door Actal, plaatsgevonden?2 Zo ja, kunt u daaruit een nadere onderbouwing geven waarom de huidige geldigheidsduur van de instructieverklaring van een jaar blijft bestaan? Welke risico’s brengt het bijvoorbeeld met zich mee om dit uit te breiden naar drie jaar?
De geldigheidsduur van de instructieverklaring is een van de gespreksonderwerpen van de werkgroep (bestaande uit VenJ, BZK, VNG en de politie) geweest die zich heeft gebogen over de uitwerking van het Actal advies dat zich richtte op verlaging van administratieve lasten. Met de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 wordt immers naast een verlichting van de administratieve lasten ook een kwaliteitsverbetering van de verkeersregelaars beoogd. De e-learning die iedere verkeersregelaars dient te volgen om in de centrale database van verkeersregelaars te worden opgenomen is daartoe aangepast en verbeterd. Het kennisniveau van de verkeersregelaars dient ook up to date te blijven. De wet- en regelgeving op het gebied van de verkeersveiligheid is voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom heeft de werkgroep, die geadviseerd heeft over de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009, aangegeven dat het wenselijk was om regelmatig, eenmaal per jaar, de e-learning te herhalen. Het tijdsbeslag voor de jaarlijkse e-learning is gering (maximaal 2 uur).
Als het onderzoek zoals bedoeld in vraag 4 niet heeft plaatsgevonden, kunt u dit dan op korte termijn uitvoeren zodat de gemaakte keuze beter kan worden uitgelegd en hiervoor meer draagvlak gecreëerd kan worden onder vrijwilligers en organisatoren van (sport)evenementen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat de regels waarbij begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven, in de praktijk niet werken?3 Bent u bereid om in overleg met bijvoorbeeld NOC*NSF tot een pragmatische oplossing voor dit praktische probleem te komen? Zo nee, waarom niet?
Het mobiel regelen van het verkeer is voorbehouden aan weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders. Ik heb kennisgenomen van de praktische problemen op dit vlak voor de organisatie van sportevenementen op de openbare weg en ben in overleg met de betrokkenen.
Het illegaal aanbieden van kansspelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u, conform de motie-Van Toorenburg/Mei Li Vos, de kansspelautoriteit al op de hoogte gesteld van de wijze waarop illegale aanbieders van kansspelen bezoekers op hun website, welke eindigt op een zogeheten (punt).nl-extensie, direct doorlinken naar hun website die eindigt op (punt).eu of (punt).com, dit om te voorkomen dat deze aanbieders straks een vergunning krijgen?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met deze praktijk.
Bent u ermee bekend dat deze doorgeleiding van bezoekers op dit moment nog steeds plaatsvindt bij unibet.nl, pokerstars.nl en betsson.nl?
Het is mij bekend dat er aanbieders van online kansspelen zijn die bezoekers van een (punt).nl extensie doorgeleiden.
Kunt u aangegeven (en bij de kansspelautoriteit verifiëren) op welke wijze, in het algemeen en specifiek ten aanzien van de in de vorig vraag genoemde organisaties, gevolg zal worden gegeven aan het tweede gedeelte van de hierboven genoemde motie, welke luidt «teneinde aanbieders die persisteren in het illegale aanbod van kansspelen, een vergunning te weigeren»?
Algemeen geldt dat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning. Gedurende de transitiefase naar een vergunningenstelsel is het daarom zaak onderscheid te maken tussen welwillende en verantwoord opererende aanbieders en aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. Het doorlinken van een (punt).nl-extensie naar een andere extensie zal, naast andere aspecten, onderdeel zijn van deze beoordeling door de kansspelautoriteit.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.