Afschot van grote meerderheid van wilde zwijnen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Jagers schieten recordaantal edelherten dood op Veluwe» waarin de Faunabeheereenheid (FBE) concludeert dat «het afschieten van wilde zwijnen weinig effect heeft»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wilde zwijnen bijzonder intelligent zijn, een nieuwsgierig karakter kennen, in sociale structuren leven en op een complexe wijze met elkaar communiceren?
Wilde zwijnen zijn inderdaad bijzonder intelligente dieren.
Hoe rechtvaardigt u het doden van gezonde (pasgeboren) dieren en het aan flarden schieten van sociale structuren, groepshiërarchie en populatiedynamiek? Deelt u de mening dat je dieren niet beschermt door ze af te schieten?
In de Wet natuurbescherming is het faunabeheer en zo ook het beheer van wilde zwijnen gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn in dezen bevoegd gezag en besluiten over de door de Faunabeheereenheid Gelderland vastgestelde faunabeheerplannen waarin het beheer beschreven staat. Het faunabeheerplan dient tevens ter onderbouwing van de aanvraag om ontheffing die vervolgens door gedeputeerde staten wordt afgegeven onder de daarin opgenomen voorwaarden. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Hoe zou u de intrinsieke waarde van deze dieren willen omschrijven?
Voor de intrinsieke waarde van dieren volg ik de zienswijze van de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) «Wegen van welzijn van dieren in de natuur» uit 2017. De RDA stelt hierin dat de intrinsieke waarde van het dier verwijst naar een eigenwaarde die losstaat van het nut dat het dier voor de mens kan hebben. Respect voor deze eigenwaarde betekent dat belangen van dieren worden meegewogen bij het nemen van beslissingen. De RDA maakt het respect voor de intrinsieke waarde van het dier concreet in de vorm van een moreel vereiste dat menselijk ingrijpen in het dier of zijn leefomgeving niet leidt tot structurele of substantiële aantasting van dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit van het dier2.
Is het waar dat er in 2021 een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen is vastgesteld dan in eerdere jaren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dan toch de jacht op biggen is geopend per 1 juli?
Navraag bij de provincie Gelderland leert dat zij geen aanwijzingen heeft dat sprake zou zijn van een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is het faunabeheer in de Wet natuurbescherming gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag en besluiten over het betreffende faunabeheerplan. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Kunt u per FBE/afschotgebied aangeven hoeveel zwijnen er geteld zijn in de diverse regio's van de Veluwe in 2021 en hoeveel afschotvergunningen er verstrekt zijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 5. Voor Kroondomein Het Loo verwijs ik u graag door naar https://www.kroondomeinhetloo.nl/media/1498/het-faunabeheerplan-kroondomein-het-loo-2021.docx.
Kunt u aangeven of de verschillen tussen getelde zwijnen en vergunde afschotaantallen groter of kleiner zijn dan in voorgaande jaren?
Zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 6, beschikt mijn ministerie niet over deze gegevens.
Kunt u de ontwikkeling in de verhouding getelde zwijnen/verleende toestemming afschotaantallen over de laatste vijf jaar verstrekken?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat bij minder getelde aantallen wilde zwijnen het aantal vergunde afschotaantallen zou moeten afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarover in contact te treden met de provincie Gelderland, gelet op het feit dat afschot plaatsvindt in het leefgebied van de wolf als beschermde soort?
Zoals ik al eerder aangeef in mijn beantwoording is het niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer. Zoals ik al eerder heb aangegeven in antwoord op uw vragen (kenmerk 2021D24569) kan in gebieden waar de wolf gevestigd is jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen en daaruit voortvloeiende ontheffingen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde afschotaantallen van wilde zwijnen zich verhouden tot de draagkracht van het leefgebied en wie deze draagkracht heeft vastgesteld en op welke wijze?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie mijn antwoord bij vraag 6.
Is het waar dat de zichtbaarheid van wilde zwijnen is afgenomen gedurende de lockdown en dat er geen bijzondere schade aan de natuur is opgetreden onder invloed van de populatieontwikkeling van het wilde zwijn? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
Deskundigen van de faunabeheereenheid Gelderland bevestigen dat dieren zich door de hogere recreatiedruk op de Veluwe dieren dieper in de bossen ophouden dan voor de lockdown. Dieren laten ander gedrag zien als gevolg van deze menselijke aanwezigheid. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat populaties verschoven zijn. Dit omdat wilde zwijnen op de gehele Veluwe voorkomen. Uit de tussenrapportage naar het topvraatmonitoring komt naar voren dat de huidige populaties wilde zwijnen een negatieve invloed hebben op de habitatdoelen van Natura 2000 zoals de oude eiken- en beukenbossen door vraat- en wroetschade3.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de populatie wilde zwijnen op de Veluwe dit jaar op de planning staat om geschoten te worden? Hoe beoordeelt u dit percentage in relatie tot het feit dat het gaat om een beschermde diersoort en in relatie tot de wettelijk erkende intrinsieke waarde van het zwijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid zowel de telgegevens als de verleende afschotvergunningen voor zwijnen op de Veluwe integraal te delen? Zo nee, waarom niet?
De telgegevens evenals de afschotvergunningen zijn al geopenbaard en voor een ieder toegankelijk. Voor verleende afschotvergunningen en telgegevens verwijs ik u graag door naar https://www.faunabeheereenheid.nl/gelderland/PUBLICATIES/Archief.
Bent u bereid om het «nulstandsbeleid» op te heffen, zodat wilde zwijnen die buiten de Veluwe en Nationaal Park De Meinweg (voor)komen niet direct worden gedood puur en alleen vanwege het feit dat ze buiten bepaalde gebieden lopen?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven is het beheer van zwijnenpopulaties een verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De productie en export van zeer schadelijke landbouwgiffen die in Nederland verboden zijn |
|
Leonie Vestering (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er in Nederland in 2018 ruim achtduizend ton landbouwgif dat binnen de Europese Unie (EU) niet (meer) is toegestaan vanwege de schadelijkheid voor mensen, dieren of het milieu, is aangemeld voor export naar buiten de EU?1 Hoe groot was dat exportvolume in 2019 en 2020?
Deze gegevens heb ik niet voorhanden, daarom heb ik bij de Douane navraag gedaan hiernaar. Op basis van de door de Douane uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in 2018 ruim 16.000 ton chemische stoffen – waaronder biociden en gewasbeschermingsmiddelen – zijn uitgevoerd naar landen buiten de Europese Unie (hierna EU)2. Voor 2019 en 2020 betreft het respectievelijk ruim 13.000 ton en ruim 16.000 ton.
De Douane heeft hierbij de Europees geharmoniseerde goederencodes gehanteerd op basis van Europese douanewetgeving. Deze goederencodes sluiten niet exact aan op andere Europese wetgeving, zoals wetgeving voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor is het niet mogelijk om vast te stellen welke chemische stoffen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en of deze chemische stoffen in de EU zijn toegestaan voor gebruik.
De resultaten van de inventarisatie staan in de bijlage3.
Vindt u het acceptabel dat landbouwgif dat hier verboden is omdat het bijvoorbeeld kankerverwekkend of hormoonverstorend is, zeer giftig voor dieren of omdat het leidt tot ernstige watervervuiling, wel nog steeds geproduceerd en geëxporteerd mag worden naar landen waar de wetgeving minder streng is, zoals onder andere Zuid-Afrika of Brazilië?
De landen buiten de EU hebben hun eigen wet- en regelgeving om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen al dan niet op de markt mogen worden gebracht. Deze landen zullen daarbij rekening houden met bijvoorbeeld de landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden die in dat land van toepassing zijn. Daardoor is het mogelijk dat in landen buiten de EU andere gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn dan in de EU.
De export van de meest gevaarlijke chemische stoffen is gereguleerd via het Verdrag van Rotterdam die in EU regelgeving is geïmplementeerd via Verordening 649/2012 (de zogenaamde Prior Informed Consent Verordening). Het gaat hierbij om een kennisgevingsprocedure, waarbij het land van import in kennis wordt gesteld van het voornemen om chemische stoffen te gaan exporteren. Importerende landen kunnen bezwaar maken tegen of dienen uitdrukkelijk toestemming te geven voor de import van deze stoffen.
In oktober 2020 is de Europese Chemicaliënstrategie gepubliceerd waarin, met betrekking tot samenwerking met andere landen, wordt aangekondigd dat maatregelen zullen worden genomen in de EU om de productie ten behoeve van export van hier verboden chemicaliën te beëindigen, overeenkomstig internationale verbintenissen, onder meer door zo nodig de relevante wetgeving te wijzigen. Het kabinet ondersteunt de mondiale leiderschapsambities van de Commissie op het gebied van veilig chemicaliënbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 2981).
Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie4 om groene diplomatie in te zetten om «de uitbanning van in de Europese Unie niet langer goedgekeurde werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen en het gebruik van stoffen met een laag risico en alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen wereldwijd te stimuleren». Daarnaast zal de Europese Commissie «nadenken over manieren om milieuaspecten in acht te nemen bij de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor stoffen die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, rekening houdend met de normen en -verplichtingen van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO)». Het is inderdaad de juiste weg dat de Europese Commissie met deze voorstellen komt om dit knelpunt aan te pakken en daarbij rekening te houden met de afspraken die in het WTO-verdrag zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat waar we besluiten onze eigen gezondheid en milieu te beschermen, dat ook zou moeten gelden voor de gezondheid en het milieu buiten de Europese Unie en dat er dus geen dubbele standaard zou moeten gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat resten van verboden landbouwgif alsnog op ons bord terechtkomen, omdat we het landbouwgif exporteren en het voedsel met resten van deze landbouwgiffen vervolgens importeren?2
Soms worden er in de landen buiten de EU gewasbeschermingsmiddelen gebruikt die niet, nog niet of niet meer in de Europese Unie zijn toegelaten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat op voedselproducten die in de EU geïmporteerd worden residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen aanwezig zijn. Echter, alle producten die op de Europese markt verhandeld worden (ook wanneer deze van buiten de EU worden geïmporteerd) moeten voldoen aan de Europese producteisen, waaronder voedselveiligheid. Zo bevat Verordening (EG) 396/2005 maximale residulimieten (hierna: MRL’s) waaraan deze producten moeten voldoen en waarop zij – steekproefsgewijs – bij de invoer worden gecontroleerd.
Deelt u de zorg over het ongelijke speelveld waar onze boeren mee te maken hebben, omdat zij moeten concurreren met geïmporteerde voedselproducten waarbij landbouwgif is gebruikt dat zij niet mogen gebruiken?
Ja deze zorg deel ik. Daarom zet Nederland in op samenwerking en onderhandelingen met derde landen over handelsakkoorden om tot hogere duurzaamheidsstandaarden en een goede naleving daarvan te komen.
Deelt u de mening dat er snel een verbod moet komen op de productie en export van landbouwgif dat in de EU verboden is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om een dergelijk wettelijk verbod in te stellen? Welke stappen heeft u hier reeds voor genomen?
Zie antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u het inzicht dat om te voorkomen dat resten van verboden landbouwgif via import toch op ons bord belanden, de maximale residulimiet (MRL) van zulke stoffen op nul gesteld moet worden, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de MRL-en voor alle in de EU verboden pesticiden op nul, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau gesteld worden?
Op het vraagstuk van werkzame stoffen die niet in de EU zijn goedgekeurd, is eerder ingegaan in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wassenberg6 en in de factsheet7 over het CETA-verdrag. Landbouwproducten uit derde landen moeten voldoen aan de MRL’s die daaraan in de Europese Unie zijn gesteld. Werkzame stoffen die in de Europese Unie niet zijn goedgekeurd of waarvan de goedkeuring is ingetrokken, omdat zij een risico opleveren voor de voedselveiligheid, worden op de standaardlimiet van 0,01 mg/kg gezet (de zogenaamde detectielimiet).
Het is mogelijk dat een werkzame stof in de Europese Unie niet is goedgekeurd om een andere reden dan vanwege risico’s voor de voedselveiligheid, zoals economische redenen of omdat deze niet voldoet aan Verordening (EG) 1107/2009. In die gevallen kan op grond van de residuverordening (Verordening (EG) 396/2005) toch een importtolerantie (hierna IT) worden vastgesteld. Hiervoor moet dan een dossier met voldoende informatie zijn ingediend en uit de beoordeling daarvan door EFSA moet zijn gebleken dat de residuen van de gebruikte werkzame stof geen risico voor de voedselveiligheid opleveren. Het standaard weigeren van IT’s voor in de EU niet goedgekeurde werkzame stoffen en het standaard op 0,01 zetten van de MRL voor die stoffen – ook als een hogere MRL wel veilig zou zijn – is dus op dit moment niet mogelijk.
Het nagenoeg gelijkblijvende gebruik van landbouwgif, ondanks beloftes voor een drastische afname |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat Nederland in 2018 het meeste landbouwgif per hectare landbouwgrond gebruikte in de Europese Unie?1
Het bericht meldt dat in Nederland 10,3 kilogram werkzame stof per hectare wordt gebruikt in 2018. Dit is in Europa het hoogst.
Het is niet duidelijk waarop dit getal is gebaseerd. Het is namelijk niet bekend hoeveel gewasbeschermingsmiddelen er in Nederland gebruikt zijn in het jaar 2018 en het jaar 2019. Het CBS voert elke vier jaar een enquête uit om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de agrarische sector in beeld te brengen. De meest recente gegevens zijn van het jaar 20163.
Er is inmiddels een traject gestart in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030, waardoor het mogelijk wordt om de gebruikscijfers jaarlijks in te winnen en te publiceren.
Volgens het Compendium voor de Leefomgeving is in 2019 in Nederland de afzet van gewasbeschermingsmiddelen afgenomen naar 9,2 miljoen kg werkzame stof, dat is 1% minder dan het jaar ervoor. Dat betekent een afname met 129.000 kilogram.
De inzet in Nederland is – zoals uw Kamer weet – gericht op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten in 2030. Dit is een fundamentele, langjarige transitie, waarbij het effect van de verschillende acties – die nu worden uitgevoerd in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 – niet direct zichtbaar is. Daarbij past het om naar meerjarige trends te kijken in plaats van naar verschillen in de afzet tussen twee kalenderjaren.
Er is een dalende trend te zien in de periode 2011 tot en met 2019 in de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen op de Compendium voor de Leefomgeving.
Bovendien is het gebruik en de afzet van gewasbeschermingsmiddelen afhankelijk van verschillende factoren, zoals de gewassen die worden geteeld, de mate waarin ziekten, plagen en onkruiden voorkomen en de weersomstandigheden. Dit heeft ertoe geleid dat bij de Europees geharmoniseerde risico-indicatoren gekozen is voor een referentieperiode van drie opeenvolgende kalenderjaren (2011 tot en met 2013) in plaats van één kalenderjaar.
Recent zijn de Nederlandse trends van de Europees geharmoniseerde risico-indicatoren gepubliceerd4. Hieruit blijkt in Nederland een dalende trend in de periode 2011 tot en met 2019 voor de groep werkzame stoffen met het hoogste risicoprofiel en een stijgende trend voor de groep werkzame stoffen met het laagste risicoprofiel.
Kunt u bevestigen dat in Nederland in 2019 slechts één procent minder landbouwgif is verkocht en gebruikt dan in 2018?2 Hoe beoordeelt u deze summiere daling?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het inzicht dat het gebruik van landbouwgif variabel is door wisselende weersomstandigheden en dat een afname van één procent dus geïnterpreteerd kan worden als nagenoeg gelijkblijvend gebruik?
Het gebruik en de afzet van gewasbeschermingsmiddelen is, zoals ik het antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven, afhankelijk van verschillende factoren, zoals de gewassen die worden geteeld, de mate waarin ziekten, plagen en onkruiden voorkomen en de weersomstandigheden.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en 2 voor het tweede deel van uw vraag.
Kunt u bevestigen dat in 2019 in de gehele Europese Unie de verkoop van landbouwgif 6% lager lag dan in 2018?3
De verkoop van de gewasbeschermingsmiddelen in de Europese Unie is volgens Eurostat in 2019 6% lager dan in 20186.
Kunt u bevestigen dat Nederland zijn «koploperpositie» in het overmatig gebruik van landbouwgif in 2019 hiermee verder heeft versterkt?
Nee, dat kan ik niet. Er zijn namelijk op dit moment geen bruikbare gegevens om de verschillende lidstaten in de Europese Unie goed met elkaar te vergelijken.
Er ligt een voorstel voor een verordening betreffende statistieken over de landbouwinput en -output. Dit voorstel is gericht op stroomlijning en verbetering van het Europees systeem van landbouwstatistieken. Verordening (EG) 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden wordt in dit proces meegenomen (Kamerstuk 22 122 nr. 3080).
Kunt u de verkoop- en gebruikscijfers van landbouwgif in Nederland in het jaar 2020 met de Kamer delen?
Deze gegevens zijn op dit moment nog niet beschikbaar. De afzetgegevens worden in het voorjaar 2022 gepubliceerd en de gebruikscijfers worden naar verwachting begin 2022 gepubliceerd door het CBS.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de verkoop van landbouwgif in Nederland minder snel afneemt dan het Europese gemiddelde? Bent u tevreden over het huidige beleid, waarvan dit het resultaat is?
De verkoop van gewasbeschermingsmiddelen is afhankelijk van verschillende factoren (zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3). Deze factoren zijn ook van invloed op de totale verkochte hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen in de Europese Unie.
De inzet in Nederland op het terrein van gewasbeschermingsmiddelen is op dit moment gericht op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen, dat vergt tijd (zie ook het antwoord op vraag 1 en 2). Tegelijkertijd blijven we ons inzetten om ook nu al het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verduurzamen en te verlagen. Daarbij verwacht ik veel ook van de samenwerking met alle stakeholders in ons Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Welke lessen trekt u uit de ontwikkeling in bijvoorbeeld Denemarken, waar de verkoop van landbouwgif in 2019 met 42% afnam ten opzichte van 2018?
Uit het bericht van Eurostat blijkt dat de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen in Denemarken in 2019 met 42% is afgenomen ten opzichte van 2011.
Elke lidstaat in de Europese Commissie kan binnen de kaders van Richtlijn 2009/128/EG gewasbeschermingsmiddelenbeleid formuleren dat aansluit bij wijze waarop gewassen kunnen worden geproduceerd in de lidstaat, waaronder het beschikbare pakket aan gewasbeschermingsmiddelen en maatregelen om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden.
De grootste daling van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen in Denemarken is in de periode 2012–2014 blijkt uit de Deense geharmoniseerde risico-indicator7. Een mogelijke verklaring hiervoor is het introduceren van een gedifferentieerde heffing op de aankoopprijs van gewasbeschermingsmiddelen.
Deelt u het inzicht dat als Nederland de huidige reductietrend – met de huidige maatregelen – voortzet, we het doel uit de Farm to Fork-strategie van 50% minder gifgebruik pas tegen 2070 zullen halen? Hoeveel insecten verwacht u dat er tegen die tijd, bij dat scenario, nog zijn? Kunt u omschrijven wat hiervan het ecologische impact is en de gevolgen voor mens en dier?
Zoals u weet, heb ik de van Boer tot Bord-strategie verwelkomd, omdat deze op hoofdlijnen overeenkomt met het kabinetsbeleid. Daarbij is het goed te benoemen dat de kwantitatieve doelen in deze strategie voor de Europese Unie als geheel gelden, en niet per lidstaat. Nederland draagt hieraan op het terrein van gewasbescherming o.a. bij via het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
De Europese Commissie is nu bezig met het uitwerken van de van Boer tot Bord-strategie in concrete voorstellen. Deze zal ik op zijn merites beoordelen. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk daarover informeren via het BNC-fiche.
Kunt u bevestigen dat Frankrijk zich met het Ecophyto II+-plan ten doel heeft gesteld om het gebruik van landbouwgif reeds in 2025 te halveren ten opzichte van 2015?4 Wat vindt u van deze ambitie?
Het klopt dat Frankrijk zich voor heeft genomen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen met 50% in 2025 ten opzichte van 2015 met «le plan Écophyto II+». Dit is de wijze waarop Frankrijk invulling geeft aan Richtlijn 2009/128/EG.
Ik heb u in het antwoord op vraag 8 aangegeven dat elke lidstaat in de Europese Unie een eigen invulling geeft aan de hierboven genoemde richtlijn. Voor Nederland is het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 daarin leidend.
Deelt u het inzicht dat wanneer u belooft dat het «radicaal anders» zou gaan met het gebruik van landbouwgif, of schrijft dat het gebruik «drastisch zou afnemen», maar u vervolgens geen kwantitatief doel stelt, u de voortgang van uw beleid niet kan meten?5, 6
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het realiseren van drie strategische doelen: 1) weerbare planten en teeltsystemen, 2) het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en 3) nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten. Dit noem ik radicaal anders. Er staan (tussen)doelen in het uitvoeringsprogramma voor deze strategische doelen. Hiervan is milieulast er een (zie hoofdstuk 3). De betrokken partijen zijn zich ervan bewust dat bepaalde (tussen)doelen nog nader geconcretiseerd moeten worden. Hiervoor zal de uitkomst van het traject voor het opzetten van de monitoring van het uitvoeringsprogramma worden gebruikt (zie bijlage 1).
Ik heb aangegeven dat ik verwacht dat de hierboven genoemde doelen een drastische daling van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen tot gevolg zal hebben. Wel zal ik de trend daarin volgen met de gegevens over het gebruik en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik heb uw Kamer in het tweeminutendebat over de Landbouw- en Visserijraad van 11 en 12 oktober 2021 op 7 oktober jl. gezegd waarom ik de aangenomen motie van het lid Vestering heb ontraden (Kamerstuk 21 501-32 nr. 1346). In deze motie wordt de regering verzocht, kwantitatieve tussendoelen te stellen voor de uitfasering van het gebruik van pesticiden, aangevuld met een plan om boeren te helpen bij de benodigde omschakeling nogmaals aangegeven. We zijn bezig met het realiseren van de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Een van deze strategische doelen is nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Het is aan het volgende kabinet om te beslissen hoe om te gaan met deze motie.
Kunt u uw belofte voor «radicaal anders» en «drastisch minder» specifieker formuleren, alsmede meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden, zoals bijvoorbeeld ook Frankrijk heeft gedaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 10 en 11.
Kunt u aangeven wat de voortgang is op de kwantitatieve doelen uit de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst voor 2023, namelijk: 90% minder normoverschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsdoelen ten opzichte van 2013, 95% minder normoverschrijdingen van de drinkwaternorm ten opzichte van 2013 en een toename van de hoeveelheid bloemrijke akkerranden? Zijn we op koers om in ieder geval deze doelen te halen?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten daarvan. Hierbij zal gekeken worden welke indicatoren bruikbaar zijn om de voortgang van het proces en het realiseren van de doelen te meten. Er is afgesproken om de bestaande indicatoren te gebruiken voor het realiseren van de (tussen)doelen van de waterkwaliteit, zoals de doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
De Bestrijdingsmiddelenatlas laat een dalende trend zien voor de ecologische waterkwaliteitsnormen. Het aantal normoverschrijdingen van de jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm ligt in 2019 op ongeveer 40% en van de maximaal aanvaardbare concentratie milieukwaliteitsnorm ligt in 2019 op ongeveer 60%.
Ik verwacht de eerste resultaten van de jaarlijkse monitoring in het najaar 2022. Ik zal uw Kamer daarover uiteraard informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb vraag 1 en 2 voorzien van een gecombineerd antwoord. Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Mogelijke overheidssteun voor Formule 1 races |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de ondernemers van de Formule 1 race op Zandvoort van plan zijn steun aan te vragen?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van premier Rutte uit 2018 over mogelijke steunverlening: «Wees effe stoer en los dat zelf op», na afloop van de ministerraad?2
Ja.
Herinnert u zich het besluit van het kabinet uit begin 2019 om niet van zins te zijn ook maar één euro in het evenement te willen steken?
Op 5 februari 2019 heeft het kabinet besloten om niet in financiële zin maar wel in faciliterende zin bij te dragen aan de organisatie van de Grand Prix Formule 1 in Nederland (TK 30 234, 207).
Bent u zich ervan bewust dat ondanks bovenstaande beloftes en besluiten het Rijk al royaal geld heeft gestoken in deze omstreden evenementen?3 Of erkent u niet dat deze bedragen mede zijn gedaan om de evenementen mogelijk te maken?
Ik verwijs u naar de antwoorden die mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat op 14 oktober 2019 naar uw Kamer heeft gestuurd (TK 2018–2019, 2910). Het artikel waarnaar wordt verwezen gaat in op de investeringen in het spoortraject van Haarlem naar Zandvoort. Deze zijn primair bedoeld om de bereikbaarheid van Zandvoort per trein op drukke dagen in de zomermaanden te vergroten. Dit voornemen bestond al voordat sprake was van een mogelijke Formule 1 race in Zandvoort.
Kent u de uitspraak van sportief directeur Jan Lammers van Dutch Grand Prix (DGP): «Voor mij is het glas twee derde vol. We gaan het gewoon doen.»?4
Ja.
Wat vindt u van bovenstaande uitspraak, gedaan op het moment dat DGP zich publiekelijk uitgesproken heeft, bij monde van de andere DGP directeur Robert van Overdijk, dat de organisatie «zelf ook moet worden gecompenseerd» en «als het evenement vanwege coronaperikelen alleen met minder publiek kan doorgaan, «zal iemand moeten bijspringen»»?5
Door de coronamaatregelen die we ten behoeve van de volksgezondheid hebben moeten nemen, kunnen evenementenorganisatoren in financiële problemen komen. We hebben daarvoor, met steun van uw Kamer, steunmaatregelen in het leven geroepen. Als een organisatie aan de eisen voldoet, kan zij daar gebruik van maken. Daar kunnen wij op voorhand geen organisatie van uitsluiten. De DGP voldoet echter niet aan de eisen van de garantieregeling evenementen, omdat het evenement niet door de rijksoverheid is verboden. De DGP komt dan ook niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit deze regeling.
Erkent u dat het verzoek om steun het imago van de wedstrijd, al enigszins gebutst door de vele rechtszaken rond de race, geen goed doen? Zo nee, op welke manier denkt u dat het op deze manier de hand ophouden het imago van het evenement en/of de Nederlandse overheid ten goede zal komen?
Nee, een verzoek om steun hoeft niet van invloed te zijn op het imago van het evenement of van de Nederlandse overheid. Er zijn meer sportevenementen die financiële steun vragen aan de Nederlandse overheid. Ook in andere landen is dat gebruikelijk.
Bent u bereid uw woord gestand te doen en ondubbelzinnig te verklaren geen steun te zullen verlenen om dit ondernemersrisico af te wentelen op de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. De organisatoren hebben aangegeven dat de race doorgaat. Zij zullen zelf zorgdragen voor de financiering van het evenement. Daarvoor hebben ze geen financiële steun van de rijksoverheid gekregen. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om – midden in de klimaat- en biodiversiteitscrisis – het onzalige plan te schrappen om imponeervluchten uit te laten voeren door de luchtmacht boven dit evenement? Zo nee, waarom niet en hoe hoog zijn de kosten en wie betaalt die?
Vanwege de ontwikkelingen in Afghanistan heeft Defensie besloten om de fly past tijdens de Formule 1 in Zandvoort te annuleren.
Hoe hoog is – bij benadering – de uitstoot van broeikasgassen van deze imponeervluchten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voordat het evenement plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard’ |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard»?1
Ja.
Hoe zou u de beelden bij het nieuwsbericht, waarop te zien is dat een paardensporter haar paard meermaals hard slaat met een zweep terwijl haar coach het paard een vuistslag toebrengt en naar de deelnemer roept: «Raak hem hard. Raak hem!» typeren?
De beelden laten een verkeerde en ongepaste omgang met dieren zien.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
De Sectorraad paarden (SRP) heeft de gang van zaken veroordeeld. De SRP schrijft op haar internetsite dat Nederlandse paardensporters geschrokken zijn van de beelden en het gedrag van een Duitse deelnemers en coach tijdens het onderdeel paardrijden binnen de moderne vijfkamp op de Olympische Spelen en dat het gedrag van de deelnemer onacceptabel is. Ik deel het oordeel van de SRP2.
Erkent u dat het gebruik van een zweep als dwangmiddel in de Nederlandse paardensport gebruikelijk is?
Nee, een zweep als dwangmiddel is niet gebruikelijk. Naast de basisuitrusting van het harnachement wordt gebruik gemaakt van zo min mogelijk hulpmiddelen. Het niveau van de ruiter bepaalt welke hulpmiddelen nog extra gebruikt mogen worden. Het verschilt per discipline welke andere hulpmiddelen zijn toegestaan. Voor elk van deze hulpmiddelen geldt dat deze het welzijn van het paarden niet mag schaden. Misbruik van een paard door het gebruik van natuurlijke rijhulpmiddelen of kunstmatige hulpmiddelen (bijvoorbeeld zwepen of sporen) wordt niet getolereerd en kan leiden tot een tuchtrechtelijke procedure. Zweep- en sporengebruik is toegestaan om voor het paard de hulpen duidelijker te maken, maar niet om te straffen3.
Erkent u dat het gebruik van een zweep bij het paard voor pijn en stress zorgt?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het voor het paard beter is om zonder bit te rijden?2 Zo ja, welke inzet gaat u plegen om dit de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Het rijden met een bitloze optoming is over het algemeen niet meer of minder vriendelijk voor het paard dan het rijden met een bit. Het is de manier waarop met de betreffende optoming wordt omgegaan wat de gevolgen voor het paard zijn. Navraag bij de Sectorraad paarden leert dat het voor de paardensportbond KNHS belangrijk is om de basisprincipes van de dressuur te volgen, namelijk de «scala van de opleiding (africhting)». Hierin is het «aannemen van het bit» een belangrijk onderdeel van de opleiding van het paard. Deze basisprincipes worden onderwezen aan de ruiters en instructeurs. De KNHS is aangesloten bij de internationale hippische sportbond FEI. Ook de FEI hanteert deze basisprincipes. De jury beoordeelt bijvoorbeeld of het paard het bit afkauwt, of het licht schuimt, of het bit recht in de mond ligt, of de mond gesloten is (als de mond open is accepteert het paard het bit niet) en of de tong opgetrokken is of uitsteekt. Hiernaast zijn er strikte regels welk harnachement en hulpmiddelen zijn toegestaan. Deze zijn bijvoorbeeld te vinden in de KNHS Harnachementsgids.
Erkent u dat om paarden te trainen voor (top)paardensport er gebruik gemaakt wordt van systematische dwang en daarbij pijnmiddelen, angst en dominantie (bijvoorbeeld een paard «mentaal breken») ingezet worden?3
Zoals in de Gids voor Goede praktijken6 wordt aangegeven, wordt bij de training van paarden gebruik gemaakt van hulpmiddelen. Het paard wordt op een voorspelbare manier beloond en gecorrigeerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat paardenhouders weten hoe paarden leren. Het gebruik van hulpmiddelen dient weloverwogen en met basale kennis van functie, inwerking en risico’s te worden toegepast. In de omgang met paarden en in de training van paarden worden aanwijzingen gebruikt (bijvoorbeeld stemhulp, gewicht- of beenhulpen) om een paard aan te zetten tot reactie. Bij reactie op de vraag wordt het paard meteen beloond. Als de reactie van het paard niet herkend wordt en de ruiter/houder blijft vragen, is er sprake van een miscommunicatie en kan het paard in verwarring raken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een zweep. Een corrigerende tik met de zweep kan als hij op het juiste moment gegeven wordt bijdragen aan het leerproces. Echter als de zweep te laat of te hard gebruikt wordt gaat het zijn doel voorbij. Het paard maakt dan niet meer de associatie met datgene waarvoor hij gecorrigeerd moest worden en dan wordt het straffen. Straffen kan een paard nodeloos bang maken en heeft meestal een averechts effect.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat dergelijke dierenmishandeling bij trainingen voorkomt op recreatief- en professioneel niveau?
In het Convenant samenwerking dierenhandhaving worden de organisaties genoemd die in Nederland in het kader van dierenmishandeling de belangrijkste handhavingstaken verrichten met betrekking tot dieren, namelijk de politie, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst (LID). Bij een vermoeden van een strafbaar feit met betrekking tot dieren hanteren de handhavingspartners politie, NVWA en LID een door het Openbaar Ministerie (OM) opgesteld afwegingskader voor de inzet van strafrecht, bestuursrecht of een combinatie van beide. Het OM stelt dit afwegingskader op in overleg met de handhavingspartners.
Hoe beschermt u de intrinsieke waarde van het dier wanneer deze gebruikt of getraind wordt voor de paardensport?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gebeurt er met paarden in de Nederlandse topsport die niet langer (meer) kunnen presteren en hoe houdt u hier toezicht op?
Paarden die niet langer kunnen presteren in de Nederlandse topsport worden niet anders behandeld dan «gewone» paarden. Soms mogen ze hun oude dag slijten op de paardenhouderij waar ze gewoonlijk werden gehouden, soms op een speciale houderij voor oude paarden en soms gaan ze naar de slacht. Op de paardenhouderijen is het gewone toezicht van NVWA en LID van toepassing en op het slachthuis is er toezicht door de NVWA.
Gaan er subsidies vanuit het Rijk naar de paardensport om deze financieel bij te staan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
Zijn er subsidies vanuit het Rijk naar het Nederlandse paardensportteam dat meedeed aan de Olympische spelen gegaan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
NOC*NSF ontvangt van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een jaarlijkse instellingssubsidie. Hiermee wordt het landelijke topsportbeleid ondersteund. NOC*NSF en de sportbonden bepalen welke topsportprogramma’s en topsporters en talenten ondersteund worden.
Het totaal beschikbare budget voor topsport van NOC*NSF bedraagt in 2021 ca. € 52 mln. Hiervan is € 39 mln. afkomstig uit de instellingsubsidie topsportbeleid van het Ministerie van VWS.
Vanuit de topsportbegroting van NOC*NSF wordt onder andere geïnvesteerd in fulltime topsportprogramma’s en talentenprogramma’s van verschillende topsportbonden, waaronder de KNHS.
Aan de KNHS wordt voor de volgende programma’s subsidie toegekend uit de topsportbegroting van NOC*NSF:
Hoeveel paarden zijn er vanuit Nederland naar Tokio vervoerd voor de Olympische Spelen van 2021? Kunt u hierbij ook de paarden betrekken die niet door TeamNL gebruikt zijn?
Er zijn vijf paarden gecertificeerd vanuit Nederland voor de Olympische Spelen in Tokyo. Het gaat daarbij om paarden uit Duitsland. Hierbij is geen informatie beschikbaar of deze al dan niet door het Nederlandse team bereden en/of verzorgd zijn geweest (bron: systeem e-CertNL).
Is het bekend of het paard Saint Boy afkomstig is uit een Nederlandse stal of afkomstig is van een Nederlandse spermabank?
Dat is mij niet bekend. Zonder de unieke code als gedefinieerd in art. 1 onder 17 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 is het niet mogelijk gevalideerde afstammingsgegevens of herkomstgegevens van een paard te achterhalen.
Kent u het artikel «Zwendel rond elitepaarden: Letterlijk met handjeklap miljoenendeals gesloten»?4
Ja.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op misstanden binnen de paardenhandel? Zo ja, kunt u toelichten wat er gedaan wordt? Zo niet, wat gaat u hieraan doen?
De misstanden waar op wordt gedoeld in het artikel genoemd in vraag 15, zien op fraude. Fraude is niet acceptabel. Daar wordt op de gebruikelijke manier door de Belastingdienst en de FIOD toezicht op gehouden.
Hoe zou u de rol van Nederland in de internationale paardenhandel typeren? En acht u deze rol wenselijk, gelet op risico’s op fraude?
Nederland is internationaal een grote leverancier van paarden en kennis over paarden. Er is grote vraag naar Nederlands gefokte sportpaarden. Onduidelijk is wat deze rol voor invloed heeft op het risico voor fraude. Het gaat meestal om dure paarden die goed worden verzorgd om ze hun marktwaarde te laten behouden. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Hoeveel geld gaat er in Nederland om in de paardenhandel? En hoeveel in de internationale verkoop van Nederlandse paarden?
Gegevens rond de handel in en de verkoop van paarden worden niet centraal bijgehouden en een verantwoorde schatting over de gelden die daarmee gemoeid zijn, is niet te geven.
Erkent u dat het paardenpaspoort juridisch inhoudsloos is, door gebrekkige en/of foutieve registratie van de «eigenaar» van een paard? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Het paardenpaspoort maakt deel uit van het systeem rond de identificatie en registratie (I&R) van paarden. Door de inwerkingtreding van de Diergezondheidsverordening (Vo (EU) 2016/429) op 21 april van dit jaar, is dat I&R-systeem voor paarden aanzienlijk robuuster geworden. Zo moeten alle instellingen waar paarden worden gehouden een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) aanvragen en worden ze opgenomen in een door de overheid beheerde centrale database. De paarden die op die houderijen gewoonlijk worden gehouden moeten aan dat UBN via de paspoortgegevens gekoppeld worden. Dat proces loopt via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en is in volle gang. Zo wordt het inzichtelijk waar welke paarden staan. Het paardenpaspoort is een belangrijk document binnen het I&R-systeem. Dat wordt onderstreept door artikel 66 van VO (EU) 2019/2035 waarin wordt bepaald dat paarden ten alle tijden vergezeld dienen te gaan van dat paspoort.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het paard is als deze vier of vijf «eigenaren» heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, het is niet van belang of een paard één of vijf eigenaren heeft. Volgens het burgerlijk recht is een paard, net als elk ander dier, verhandelbaar en kan het eigendom zijn van meerdere eigenaren. Die eigenaren kunnen in een heel ander land wonen dan het land waar het paard gehouden wordt. Bij de verzorging van het paard gaat het dan ook om de houder van dat paard. De houder is degene die voor de dagelijkse gang van zaken rond het paard verantwoordelijk is. Hij of zij moet er op toezien dat wordt voldaan aan het gestelde in onder meer de artikelen 1.6 en 1.7 van het Besluit houders van dieren. Die houder van het paard kan de eigenaar zijn maar dat hoeft niet. Ook in de Diergezondheidsverordening (zie vraag 19) worden deze verschillende verantwoordelijkheden onderscheiden.
Hoe duidt u het dat de branche zelf aangeeft gevoelig te zijn voor perverse financiële prikkels? Wat gaat u doen om deze vorm van georganiseerde criminaliteit aan te pakken, waarbij het belang voor het paard centraal komt te staan?
De branche geeft zelf aan dat er veel met contant geld wordt betaald dan wel dat er internationale betalingen (vanuit belastingparadijzen) plaatsvinden. Het OM doet strafrechtelijk onderzoek indien daar aanleiding voor is. Zo heeft het recentelijk onderzoek gedaan naar een bekende paardenhandelaar uit Valkenswaard en de rechtbank heeft deze persoon in juni jl. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
De fraude in de paardenhandel ziet echter ook op het ontwijken of zelfs ontduiken van het betalen van belastingen. Zowel de kopende als de verkopende partij evenals de commissionairs hebben er dan belang bij dat hun inkomsten onzichtbaar blijven voor de autoriteiten. Dit alles maakt de branche gevoelig voor witwassen, zowel met betrekking tot gelden onttrokken aan de fiscaliteit als met betrekking tot reguliere criminele gelden. Indien daartoe aanleiding is wordt daartegen opgetreden. Zie ook antwoord op vraag 16.
Erkent u dat de handel in exclusieve spring- en dressuurpaarden gevoelig is voor fraude en witwaspraktijken, en dat dit schadelijk kan zijn voor het welzijn van paarden, doordat niet het belang van het paard, maar het financiële belang voorop staat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Er zijn aanwijzingen voor fraude en witwassen in de paardenhandel. Sportpaarden zijn dure paarden en worden over het algemeen dagelijks heel goed verzorgd. Fraude of witwassen zal zeker niet altijd in de weg staan aan het paardenwelzijn. In enkele specifieke witwasmethodieken waarbij het paard enkel als vehikel wordt gebruikt en/of wordt gedwongen bovenmatig te presteren kan het dierenwelzijn in het gedrang komen. Als dat het geval is, wordt gehandhaafd volgens het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Zie ook antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u bereid om een wettelijk paardenbesluit in te voeren, waarbij dieren niet alleen hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen, maar ook beschermd worden tegen systematisch leed veroorzaakt door het trainen van deze dieren voor onnatuurlijk gedrag ter vermaak van mensen?
Nee, in de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben veelal een speciale band met het paard. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is het uitrollen van het Keurmerk Paard en Welzijn. Een paardenhouderij die voldoet aan de eisen ontvangt een keurmerk als bewijs. Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de wettelijke termijn beantwoorden?
Zie uitstelbrief van 20 augustus 2021 met kenmerk DGA-DAD/21210690.8
De stapeling van pesticiden tot gifcocktails in ons milieu |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de meta-analyse «Agrochemicals interact synergistically to increase bee mortality»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de wetenschappers concluderen dat het dodelijke effect van landbouwgiffen op bijen bij een mix van verschillende gifstoffen groter is dan je zou verwachten wanneer je de effecten van die afzonderlijke gifstoffen bij elkaar optelt?
Ik heb het Ctgb gevraagd het wetenschappelijke artikel genoemd in vraag 1 nader te bestuderen. Het Ctgb geeft aan dat de auteurs een analyse hebben uitgevoerd van verschillende studies, waarin was gekeken naar de mogelijke effecten van een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen, parasieten of verstoring van de voedselvoorziening op parameters als sterfte, grootte van het volk, de hoeveelheid parasieten en immuniteit van bijen. Een groot deel van deze studies was uitgevoerd met een combinatie van azolen en pyrethroïden en de honingbij (zie bijlage2).
Deze analyse leidde tot het inzicht dat een combinatie van meerdere gewasbeschermingsmiddelen tot een groter effect leidt op de sterfte van bijen dan op basis van de optelsom van de afzonderlijke effecten van elk gewasbeschermingsmiddel werd verwacht. Dit grotere effect werd niet gezien bij andere combinaties – zoals blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel in combinatie met parasieten – of andere parameters.
Het Ctgb heeft het wetenschappelijke artikel ingebracht in de Europese werkgroep die het nieuwe bijenrichtsnoer ontwikkelt. Daarnaast zal het Ctgb – zoals gebruikelijk – de informatie uit het wetenschappelijke artikel meenemen in de beoordeling van nieuwe aanvragen.
Het is bovendien goed om te weten dat er een wetenschappelijk advies van EFSA3 ligt over het ontwikkelen van een methodiek, waarbij de risico’s van combinaties van verschillende risicofactoren voor bijen kunnen worden beoordeeld. Het gaat daarbij niet alleen om gewasbeschermingsmiddelen, maar ook andere chemische stoffen, parasieten, ziekten, voedselschaarste, klimaat en imkerpraktijk. Op het moment dat duidelijk is welke vervolgacties eruit dit wetenschappelijke advies voortvloeien, dan zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u het inzicht dat in de huidige biodiversiteitscrisis, waarbij we in de afgelopen dertig jaar meer dan 75% van de insecten zijn kwijtgeraakt, de nood zeer hoog is om bijensterfte te stoppen?2
Er zijn de afgelopen jaren verschillende (wetenschappelijke) rapporten verschenen over de afname van het aantal (soorten) insecten in binnen- en buitenland. Deze signalen neem ik zeer serieus, daarom heb ik de afgelopen jaren (samen met andere betrokken partijen) verschillende initiatieven, acties en onderzoeken in gang gezet om de achteruitgang van bijen en andere bestuivers terug te dringen, zoals te lezen in de Nationale Bijenstrategie en de Kennisimpuls Bestuivers. Daarnaast lopen al langer het EU-honingprogramma en het Surveillanceprogramma Honingbijen waarin respectievelijk onderzoek wordt gedaan naar de weerbaarheid van en wintersterfte onder honingbijen. Tevens zijn er diverse (interdepartementale) programma’s gestart met als doel de biodiversiteit te herstellen zoals, de visie Waardevol en Verbonden, de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en de Programma’s Natuur, Versterken Biodiversiteit en Verbinding Landbouw en Natuur.
Welke actie heeft u ondernomen ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49), die u verzoekt om in Europees verband stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van landbouwgif, om zo de risico’s van stapeling van verschillende stoffen enigszins af te dekken?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van maximale residulimieten rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Kunt u bevestigen dat de schimmelbestrijders van de groep azolen in het bovengenoemde artikel worden geduid als één van de meest dodelijke soorten gif voor bijen? Kunt u bevestigen dat de meeste azolen ook zeer giftig zijn voor mensen, slecht afbreekbaar in het milieu en dat ze bovendien resistentie kunnen veroorzaken bij schimmels, waardoor deze schimmels dodelijker kunnen worden voor mensen?3
Nee, dit volgt niet uit het artikel van Siviter et al. (2021). Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het artikel «de snelle opmars van de superschimmels» gaat over de schimmel Aspergillus fumigatus en de gist Candida auris en het feit dat deze resistenties ontwikkelen. Hierdoor werken beschikbare medicijnen steeds vaker niet meer. Het niet-medisch gebruik van azolen wordt genoemd als mogelijke oorzaak. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken op dit vlak en de acties die zijn en worden ondernomen door het kabinet (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en Kamerstuk 27 858, nrs. 225, 229, 411, 460, 486, 508 en 529).
Kunt u uitleggen waarom de azolen tebuconazool, difenoconazool en bromuconazool nog steeds op de markt zijn, ondanks de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 222) die vraagt om een verbod op deze gifstoffen?
Verordening (EG) 1107/2009 biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van werkzame stoffen als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan. Hiervan is op dit moment geen sprake voor de werkzame stoffen bromuconazool, difenoconazool en tebuconazool.
Dit betekent dat voor deze werkzame stoffen de reguliere procedure van het regelmatig uitvoeren van een herbeoordeling van toepassing is. De herbeoordeling van de werkzame stoffen difenoconazool en tebuconazool loopt op dit moment. Het is de verwachting dat besluitvorming in 2022 zal plaatsvinden in het SCoPAFF. De goedkeuring van de werkzame stof bromuconazool loopt nog tot en met 31 januari 2024. De herbeoordeling van deze werkzame stof is inmiddels gestart.
Kunt u bevestigen dat Nederland in zal blijven zetten op een maximaal toelaatbare bijensterfte van 7% voor hommels en wilde solitaire bijen in de verdere Europese discussie over het bijenrichtsnoer, conform de moties van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50)?
Ja, dit was en blijft mijn inzet. EFSA werkt momenteel aan de wetenschappelijke overwegingen die kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer. Wanneer dit wetenschappelijke werk beschikbaar komt, zal ik dit standpunt innemen zodra dit besproken wordt in ScoPAFF of de Raad.
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recent restricties heeft ingesteld tegen het stapelen van één en dezelfde werkzame stof voor de stoffen abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat en chlorantraniliprole, waardoor agrariërs bij het bereiken van het gebruikslimiet voor één middel niet, voor dezelfde toepassing, naar een ander middel met precies dezelfde werkzame stof kunnen grijpen?4
Ja, het College heeft 28 juli jl. besloten om een restrictiezin op te nemen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stoffen abamectine, chlorantraniliprole, deltamethrin en esfenvaleraat.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb voor deze vier stoffen heeft gekozen, omdat hiervan bekend is dat ze de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijden?
Het Ctgb geeft op zijn website aan dat de maatregel geldt voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van vier stapelgevoelige werkzame stoffen – genoemd in vraag 8 – waarvan het toelatingscriterium7 relatief vaak en ver werd overschreden en waarvan gestapeld gebruik aannemelijk is.
Kunt u bevestigen dat deltamethrin en esfenvaleraat niet-toetsbare stoffen worden genoemd, omdat deze al bij zeer kleine concentraties het water vervuilen, maar dat deze vervuiling pas meetbaar wordt bij een forse normoverschrijding?5
Laboratoria die in opdracht van waterbeheerders watermonsters analyseren passen gangbare analysemethoden toe. Het kan zijn dat met deze methoden niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of de concentratie van een werkzame stof onder het toelatingscriterium of de ecologische waterkwaliteitsnormen ligt. De rapportagegrens ligt dan boven het toelatingscriterium of de waterkwaliteitsnormen, waardoor veelal alleen forse overschrijdingen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke werkzame stof wordt dan «niet toetsbaar» genoemd met gangbare analysemethoden.
Om de betekenis daarvan vast te stellen in relatie tot de ecologische waterkwaliteitsnormen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een onderzoek laten uitvoeren. Dit heeft geleid tot het rapport getiteld «Niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen»9. De werkzame stoffen deltamethrin en esfenvaleraat zijn in dit rapport opgenomen in categorie B. Dit zijn stoffen die niet toetsbaar zijn, maar wel zijn waargenomen in het oppervlaktewater.
Beide stoffen zijn overigens wel toetsbaar in relatie tot het toelatingscriterium, maar vanwege toepassing van gangbare analysemethoden niet op alle meetlocaties.
Deelt u het inzicht dat alleen een geheel verbod op deze stoffen kan voorkomen dat het water hiermee vervuild wordt? Waarom zet u hier niet op in?
De inzet van het Ministerie van LNV en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Er staan in het uitvoeringsprogramma (tussen)doelen voor de verschillende strategische doelen, zoals de doelen die gelden voor de Kaderrichtlijn water voor 2027.
Kunt u bevestigen dat ook het landbouwgif lambda-cyhalothrin de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijdt en een groot risico vormt voor het waterleven? Kunt u aangeven waarom het Ctgb niet ook lambda-cyhalothrin onder het stapelverbod heeft geschaard?
Deze werkzame stof is via monitoring incidenteel boven het toelatingscriterium in het oppervlaktewater aangetroffen.
Hiermee voldeed deze werkzame stof niet aan het eerste criterium dat het Ctgb hanteert voor het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen. Dit criterium luidt: Werkzame stoffen of metabolieten die in tenminste 3 van de afgelopen 6 jaren voorkomen in bovenste 10 van de jaarlijkse «top overschrijdende stoffen» van de Bestrijdingsmiddelenatlas (periode 2013–2018), dus waarvoor het toelatingscriterium relatief vaak en ver werd overschreden10.
Het Ctgb is voornemens het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen elk jaar opnieuw uit te voeren en de uitkomst daarvan te publiceren op zijn website.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor alle andere soorten landbouwgif dus geldt dat één en dezelfde werkzame stof wél gestapeld kan worden, waardoor gebruiksnormen feitelijk betekenisloos zijn voor de bescherming van mensen, dieren en het milieu, omdat bij het limiet van het ene middel gewoon naar een ander middel met dezelfde werkzame stof gegrepen kan worden?
Ik heb uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over het feit dat ik het belangrijk vind om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van gestapeld gebruik en het meenemen van deze inzichten in het kader van Verordening (EG) 1107/2009. Ik heb dit onderwerp onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie en zal dit blijven doen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Deelt u het inzicht dat het stapelverbod dat het Ctgb nu voor vier stoffen heeft ingesteld eigenlijk voor meerdere soorten landbouwgif zou moeten gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 9, 11 en 13.
Deelt u het inzicht dat er spoed gemaakt moet worden met het terugdringen van het algehele gebruik van landbouwgif, niet alleen vanwege de effecten op het milieu en insecten, maar ook in het belang van de volksgezondheid, zoals onder andere de Gezondheidsraad adviseert?6
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Deelt u het inzicht dat wanneer u geen kwantitatief doel stelt voor de afname van het gebruik van landbouwgif, hier ook niet op gestuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Hierbij zal gekeken worden welke indicatoren bruikbaar zijn om de voortgang van het proces en het realiseren van de (tussen)doelen van de drie strategische doelen te meten. Er is afgesproken om de bestaande indicatoren te gebruiken voor het realiseren van de (tussen)doelen van de waterkwaliteit. Dit kunnen ook indicatoren zijn die iets zeggen over het gebruik of de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal uw Kamer begin 2022 informeren over de monitoringssystematiek.
Er is overigens op dit moment al een geharmoniseerde risico-indicator die inzicht biedt in de trends in de verkoop van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen12.
Neemt u de kwantitatieve doelen met betrekking tot landbouwgif uit de Farm to Fork-strategie over, zijnde een halvering van het gifgebruik, een halvering van de risico’s door landbouwgif, en een halvering van het gebruik van de meest schadelijke giffen in 2030? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet, heb ik de van Boer tot Bord-strategie verwelkomt, omdat deze op hoofdlijnen overeenkomt met het kabinetsbeleid. Daarbij is het goed te benoemen dat de kwantitatieve doelen in deze strategie voor de Europese Unie als geheel gelden, en niet per lidstaat. Nederland draagt hieraan op het terrein van gewasbescherming o.a. bij via het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (zie ook antwoord 11).
De Europese Commissie is nu bezig met het uitwerken van de van Boer tot Bord-strategie in concrete voorstellen. Deze zal ik op zijn merites beoordelen. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk daarover informeren via het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het leed van geitenbokjes en de duizenden geitenlammetjes die illegaal binnen een week naar het slachthuis zijn afgevoerd. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat volgens de door u verstrekte cijfers in vijf-en-half jaar tijd in totaal meer dan 10.000 geitenlammetjes binnen zeven dagen na hun geboorte zijn afgevoerd naar het slachthuis, terwijl deze dieren pas mogen worden vervoerd na zeven dagen, als de navelstreng is ingedroogd?1
In antwoord op vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3543) zijn cijfers verstrekt over de leeftijd waarop geitenlammeren in de afgelopen vijf-en-half jaar zijn afgevoerd naar het slachthuis. Daarbij is aangegeven dat het voor de periode tot 1 november 2020 aannemelijk is dat de door geitenhouders in het Identificatie- en Registratiesysteem (hierna I&R-systeem) vastgelegde gegevens over de leeftijd waarop geitenlammeren afgevoerd worden naar het slachthuis geen accurate weergave van de werkelijkheid is. Op basis van die gegevens kan daarom niet geconcludeerd worden dat meer dan 10.000 geitenlammeren binnen zeven dagen na geboorte zijn afgevoerd. Pas sinds 1 november 2020 is het voor melkgeitenhouders met meer dan 50 melkgeiten verplicht de exacte geboortedatum te registreren in het I&R-systeem.
Overigens wil ik erop wijzen dat het niet verboden is geitenlammeren in de eerste zeven dagen na geboorte te vervoeren. Geitenlammeren mogen pas vervoerd worden als de navel volledig is geheeld. Zoals in antwoord op eerdergenoemde vragen van het lid Wassenberg aangegeven zou dit zeven dagen na de geboorte het geval moeten zijn. De variatie tussen individuele dieren is daarbij groot. Onderzoek door Wageningen University & Research laat zien dat bij 50 procent van de lammeren binnen twee dagen na de geboorte de navel al volledig is geheeld en dat vier dagen na de geboorte dit voor 90 procent van de geitenlammeren het geval is2. Lammeren waarvan de navel volledig is geheeld, maar die jonger dan 7 dagen oud zijn, mogen worden vervoerd, mits de afstand niet meer dan 100 kilometer bedraagt.
In het kader van de herziening van de Europese Verordening (EU) nr. 2005/1 (hierna: transportverordening) zet ik me samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het beperken van transporttijden, met name voor dieren die naar het slachthuis vervoerd worden. We pleiten er tevens voor dat de EFSA onderzoekt wat de minimum leeftijd van kalveren moet zijn om getransporteerd te mogen worden. Nederland zal hierbij eveneens de aandacht vragen voor het vervoer van andere jonge dieren en met name jonge (geiten)lammeren, omdat hier soortgelijke problematiek speelt.
Erkent u dat hier sprake is van grootschalige, structurele overtredingen, ofwel van het verbod op het vervoeren van pasgeboren lammetjes ofwel van de regels rondom de Identificatie- en Registratieplicht? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven is de leeftijd niet bepalend voor het moment waarop een geitenlam vervoerd mag worden, maar het moment waarop de navel volledig is geheeld. Uit de registratie in het Identificatie & Registratie (hierna: I&R)-systeem kan om die reden niet de conclusie getrokken worden dat sprake is van overtreding van de transportregels dan wel de regels rondom I&R.
Vanaf 2016 tot juli 2021 zijn 23 transporten met geitenlammeren gecontroleerd. Bij deze controles zijn geen overtredingen vastgesteld met betrekking tot de geschiktheid voor vervoer en de I&R-plicht. Ook zijn bij de uitvoering van het toezicht op slachthuizen sinds 2016 geen maatregelen opgelegd voor aanvoeren van geitenlammeren waarbij de navel niet volledig geheeld is of ten aanzien van de I&R-plicht.
Heeft u gezien dat slachthuismedewerkers en keurders aan zowel Eyes on Animals als aan journalisten van onderzoeksplatform Investico hebben gemeld dat er geitenbokjes worden geslacht die jonger zijn dan zeven dagen, vaak zelfs slechts drie dagen oud, en dat dit mogelijk is doordat er makkelijk kan worden gesjoemeld met het fraudegevoelige registratiesysteem?2 3
Verordening (EU) nr. 2019/627 schrijft voor dat vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard moet worden voor menselijke consumptie. De controle op de leeftijd door de exploitant vindt plaats bij aanvoer van de geitenlammeren door het slachthuis, op basis van de I&R-registratie. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op deze controle. Indien slachthuismedewerkers of keurders het vermoeden hebben dat dieren in werkelijkheid jonger zijn dan de leeftijd die in I&R is geregistreerd, dan moeten zij hiervan melding doen bij de NVWA. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het bepalen van de exacte leeftijd van een geitenlam aan de hand van uiterlijke kenmerken vrijwel niet mogelijk is, tenzij er sprake is van een evident verschil tussen de fysieke kenmerken van een individueel dier en de leeftijd zoals deze is geregistreerd in I&R. Daardoor is het veelal niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of van regels met betrekking tot de minimale leeftijd waarop lammeren geslacht mogen worden.
Wat vindt u ervan dat hierdoor massaal pasgeboren dieren illegaal worden vervoerd, in de woorden van een oud-bokkenhouder, «Zo fragiel dat ze half dood, half levend op het slachthuis aankomen»?4
Iedere partij in de keten, zowel melkgeitenhouders als handelaren, transporteurs en slachterijen, hebben de wettelijke en morele plicht om zorg te dragen voor het welzijn van jonge geiten, vanaf de geboorte tot het moment van slacht. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de houder en de transporteur om de fysieke staat van dieren die op transport gaan te beoordelen. De gezondheid en het welzijn van ieder individueel dier moet daarbij altijd voorop staan. Op het moment dat personen of partijen aanwijzingen hebben dat in deze keten regels overtreden worden of dieren niet de juiste zorg ontvangen, dan kunnen zij hiervan melding doen bij de NVWA.
Zoals aangegeven is niet de leeftijd bepalend voor het moment waarop een geitenlam vervoerd mag worden, maar het moment waarop de navel volledig is geheeld. Uit de I&R-registratie kan daarom niet worden afgeleid of dieren illegaal worden vervoerd.
Op grond van de transportverordening mogen uitsluitend dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport vervoerd worden. De houders van dieren dienen op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorg te dragen voor naleving hiervan. Ook transporteurs dienen zich hieraan te houden.
Waar baseert u uw conclusie op dat het, ondanks deze signalen, aannemelijk is dat de door u verstrekte cijfers niet kloppen en dat het niet zo is dat te jonge geitenlammetjes veelvuldig illegaal naar het slachthuis worden afgevoerd?5
In antwoord op de eerder aangehaalde vragen van het lid Wassenberg is aangegeven dat het voor de periode tot 1 november 2020 aannemelijk is dat de door geitenhouders in het I&R-systeem vastgelegde gegevens over de leeftijd waarop geitenlammeren afgevoerd worden naar het slachthuis geen accurate weergave van de werkelijkheid is.
Volgens de voorlopige gegevens uit het I&R-systeem over het lopende jaar 2021 (gegevens tot begin juli) was het merendeel van de geitenlammeren 7 dagen of ouder op het moment van afvoer naar het slachthuis. Een klein deel was volgens de I&R-registratie jonger dan 7 dagen. Zoals in antwoord op vraag 3 toegelicht is, wordt vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie door de NVWA. Slachterijen moeten de aanvoer van dieren die niet geslacht kunnen worden voor menselijke consumptie zoveel mogelijk beperken.
Indien inderdaad (een deel van) de door u aangeleverde cijfers over de leeftijd van de dieren op het moment van slachten over meerdere jaren onjuist zijn, wanneer is dit u voor het eerst opgevallen? Kunt u uitleggen waarom u dit dan niet eerder heeft aangepakt?
Zoals aangegeven was het ontbreken van een exacte geboortedatum tot 1 november 2020 geen overtreding van de I&R-verplichtingen voor ondernemers.
Hoe kan het in dat geval volgens u dat deze 10.000 geitenlammetjes toch zijn vervoerd en geslacht, terwijl dit volgens de registratie illegaal was, omdat de dieren volgens hun opgegeven geboortedatum te jong waren? Hoe wordt de registratie gecontroleerd en hoe vaak is hier sinds 2016 tegen opgetreden?
Tot 1 november 2020 was registratie van de exacte geboortedatum niet verplicht. Vanaf die datum geldt deze verplichting wel voor melkgeitenhouders die 50 of meer melkgeiten houden. Zoals aangegeven mogen lammeren vervoerd worden zodra de navel is geheeld. Bij vervoer jonger dan 7 dagen is dus niet direct sprake van een overtreding. De controle op de leeftijd bij aanvoer bij het slachthuis is aan de exploitant. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op deze controle. In 2021 zijn met betrekking tot de identificatie- en registratieplicht door de NVWA geen overtredingen vastgesteld tijdens vervoerscontroles onderweg of bij het uitoefenen van toezicht op slachthuizen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2019 constateerde dat piepjonge bokjes massaal werden geslacht om te worden afgevoerd voor destructie en dat dit heeft geleid tot maatregelen? Zo ja, wat was hiervoor de concrete aanleiding en welke maatregelen zijn er toen getroffen?6
Het klopt dat in toenemende mate jonge geitenlammeren die niet bestemd werden voor de slacht voor menselijke consumptie werden aangevoerd op slachthuizen om gedood te worden. Exploitanten van slachthuizen zijn er door NVWA op gewezen dat dit niet is toegestaan. Op de naleving wordt door de NVWA toezicht gehouden.
Waarom worden geitenlammetjes die sterven binnen zes dagen na hun geboorte geregistreerd als «doodgeboren»? Erkent u dat u hiermee nog steeds geen zicht heeft op de oorzaak van de hoge sterfte onder geitenlammetjes?
Een geitenhouder die op enig moment in een kalenderjaar vijftig geiten of meer houdt ten behoeve van de melkproductie is verplicht de dag van sterven van een geit te registreren in het I&R-systeem. Daarnaast is het sinds 1 november 2020 voor deze geitenhouder verplicht de exacte geboortedatum te registeren in het I&R-systeem binnen zeven dagen na de geboortedag. Het risico bestond dat er van de sterfte in de periode tussen geboorte en melding geen beeld te vormen is. Daarom zijn melkgeitenhouders verplicht doodgeboortes te registreren in het I&R-systeem. Een doodgeboorte wordt geregistreerd als een geitenlam dood wordt geboren in de laatste week van de dracht van de moedergeit en als het geitenlam sterft in de eerste 7 dagen na geboorte, voordat bij deze geit een identificatiemiddel is aangebracht. Doel van deze voorschriften is de melkgeitensector de mogelijkheid te geven om op een effectievere manier uitvoering te geven aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes (Kamerstuk 28 286, nr. 939) om de sterfte onder geitenlammeren terug te dringen. Met de registratie van doodgeboortes is het mogelijk om beter en eerder zicht te krijgen in het percentage vroegtijdige sterfgevallen in de sector als geheel en bij individuele ondernemers. De registratie geeft geen uitsluitsel over de oorzaken van vroegtijdige sterfte.
Erkent u dat het belangrijk is dat er zicht komt op de sterfte van geitenlammetjes tussen dag twee en dag zeven, zodat mogelijke sterfte door gebrekkige verzorging aan het licht komt? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, hoe strookt dat met uw voornemen om de sterfte onder jonge dieren terug te dringen?7
Ik hecht zeer aan een goede zorg voor dieren en aan het terugdringen van sterfte onder jonge dieren. Dat beperkt zich niet tot de zorg voor geitenlammeren en het terugdringen van sterfte van geitenlammeren in de periode tussen dag twee en dag zeven na geboorte. Het borgen van dierenwelzijn ziet op de gehele levensfase van een dier.
In de afgelopen jaren zijn, in nauw overleg met de melkgeitensector, belangrijke stappen gezet om het welzijn te verbeteren en sterfte onder jonge dieren terug te dringen. De sector heeft in het private ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit een benchmark voor sterfte op individuele melkgeitenhouderijen geïmplementeerd. Wanneer de sterfte de actiewaarde overschrijdt wordt de geitenhouder geïnformeerd over de voor hem geldende inspanningsverplichting om de verbeteringen door te voeren. De betreffende melkgeitenhouder moet hiertoe een verbeterplan opstellen, tezamen met zijn dierenarts en met een vertegenwoordiger van zijn zuivelverwerker.
De maatregelen uit KwaliGeit worden door een onafhankelijke organisatie gecontroleerd en geborgd. Met de aanscherping van de regels voor identificatie en registratie van geiten per 1 november 2020 is de registratie verbeterd, wat ten goede komt aan de uitvoering van aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het kwaliteitssysteem en de monitoring van sterfte onder jonge dieren. Met het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is ingezet op het afmesten van geitenlammeren op het geboortebedrijf of via een een-op-een relatie met een bokkenmester. Via een tijdelijke vrijstellingsregeling is de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen – met name van antibiotica – voor jonge geiten sterk verbeterd.
In september 2019 heeft de melkgeitensector het sectorplan «Versnellen verduurzaming van de melkgeitenhouderij» gepresenteerd. Dit sectorplan is in maart 2021 nader uitgewerkt in het «Implementatieplan versnellen verduurzaming van de melkgeitenhouderij». Het implementatieplan beschrijft de ambities, doelen en maatregelen die de sector tot 2025 heeft om verder te verduurzamen. Dierenwelzijn en zorg voor jonge dieren zijn in de plan belangrijke speerpunten. Begin dit jaar is een PPS-voorstel van de melkgeitenhouderijsector goedgekeurd, waarmee de financiering van het implementatieplan voor een belangrijk deel is geborgd.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar meer dan 31.000 en in de eerste maanden van 2021 meer dan 33.000 pasgeboren geitenlammetjes in hun eerste twee levensweken naar de slacht zijn afgevoerd, wetende dat deze dieren afhankelijk zijn van melk die tijdens de urenlange transporten niet wordt verstrekt en die bij de slachterijen alleen beschikbaar is via melksystemen die de lammetjes vaak niet snappen?
Op grond van de transportverordening moeten geitenlammetjes na een transporttijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij met name gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd.
Bij transporttijden onder de 9 uur is het drenken van lammeren dus niet vereist. Op slachthuizen is er extra aandacht voor heel jonge niet gespeende dieren zoals geitenlammeren. Deze dieren moeten met voorrang geslacht worden. Wanneer ze niet direct na aankomst geslacht worden, moeten ze zodanig ondergebracht worden dat het dierenwelzijn geborgd is. Daarbij wordt de dieren water of elektrolytoplossing aangeboden via speenemmers, waarbij de lammeren geholpen moeten worden met drinken. De exploitant van het slachthuis moet beschikken over een procedure, die garandeert dat het welzijn van de dieren bij aankomst bevredigend is. Wanneer dat niet het geval is, moet de exploitant zelf passende maatregelen nemen en de officiële dierenarts van de NVWA daarvan in kennis stellen.
Tot slot, wil ik melden dat ik in EU-verband voor kortere transportduur.
Bent u bereid om de minimumleeftijd voor het vervoeren van geitenlammetjes te verhogen naar 28 dagen, zoals in Duitsland is aangekondigd voor het transport van kalfjes? Zo nee, waarom niet?8
Zoals ik in antwoord op vraag 1 toelichtte, zet ik me het kader van de herziening van de transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het beperken van transporttijden, met name voor dieren die naar het slachthuis vervoerd worden. Ook pleiten we ervoor dat de EFSA onderzoekt wat de minimum leeftijd van kalveren moet zijn om getransporteerd te mogen worden. Nederland zal hierbij eveneens de aandacht vragen voor het vervoer van andere jonge dieren en met name jonge (geiten)lammeren, omdat hier soortgelijke problematiek speelt.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1156) die de regering oproept om zelf een plan van aanpak op te stellen voor het voorkomen van ziekte en sterfte onder bokjes?
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 aangegeven is in de afgelopen jaren zowel door de sector als door de overheid veel inzet gepleegd op het verbeteren van het welzijn van en de zorg voor geitenlammeren en lammeren in het algemeen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld loopt er op het onderwerp zorg voor jonge dieren ook een apart traject. De laatste update heb ik in mijn brief van 23 oktober 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1130) gegeven. Uit de gesprekken die ik in dit kader en in het kader van de verduurzaming voer blijkt dat de sector de volle aandacht heeft voor dit onderwerp. Ik ben en blijf met de sector in gesprek over de voortgang. Ik zie voor nu dan ook geen toegevoegde waarde een extra plan op te stellen. Ik zal uw Kamer later dit jaar op de hoogte stellen van de voortgang middels een Kamerbrief dierenwelzijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het met spoed opvangen van schapen die zijn aangetroffen bij illegale slachtplaats tijdens het Offerfeest |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een boerderij in Gelderland stuitte op de illegale (onverdoofde) slachting van schapen in het kader van het Offerfeest?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de inspecteurs de verdachten hierbij op heterdaad hebben betrapt bij het onverdoofd slachten van schapen en dat op dat moment al vijf schapen op gruwelijke wijze waren gedood?
Ja.
Klopt het dat er, naast de vijf reeds gedode schapen, nog 18 schapen illegaal geslacht zouden worden?
Ja.
Klopt het dat deze dieren desondanks niet in beslag zijn genomen door de NVWA? Zo nee, waar zijn de dieren dan naartoe gebracht? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
De dieren zijn niet in beslag genomen en zijn op de betreffende boerderij gebleven, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd waren. Er bestond geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen.
Klopt het dat deze 18 schapen alsnog (onverdoofd) zullen worden geslacht, maar dan in een slachthuis?
Dit is mij onbekend. Het is aan de eigenaar van de schapen om te besluiten of de dieren alsnog geslacht worden.
Deelt u de mening dat de eigenaar van de schuur waarin de illegale slachtingen plaatsvonden en de eigenaar van de aangetroffen schapen medeplichtig zijn aan deze gruwelijke daad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de dieren niet direct in beslag genomen? Hoeveel dieren bij deze «eigenaar» lopen hetzelfde risico? Welke maatregelen worden er getroffen tegen deze betrokkenen?
De dieren zijn niet in beslag genomen, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Er is geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen. Op de desbetreffende locatie werden in totaal 227 runderen, 176 schapen en 8 geiten gehouden. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt door de betrokken inspecteurs, zowel tegen de eigenaar van de veehouderij als tegen de eigenaar (koper) van de schapen. Deze worden ingezonden ter beoordeling van het Functioneel Parket.
Kunt u bevestigen dat er afspraken zijn gemaakt tussen Comité Dierennoodhulp, de NVWA en de Dierenpolitie om dieren die worden aangetroffen bij illegale slachtplaatsen tijdens de periode van het Offerfeest naar een opvanglocatie te brengen?
Indien er tijdens het Offerfeest (ongemerkte) dieren worden aangetroffen, dan kan de houder de schapen afstaan aan Comité Dierennoodhulp. Het Comité mag de schapen dan, onder voorwaarden, opvangen. Over die voorwaarden heeft de NVWA afspraken met het Comité gemaakt.
Waarom zijn deze 18 dieren niet direct overgebracht naar een opvanglocatie?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om hier alsnog zo snel mogelijk voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wettelijke grondslag om deze dieren in beslag te nemen en over te brengen naar een opvanglocatie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk en één voor één te beantwoorden.
De afschuwelijke onverdoofde slacht van tienduizenden dieren tijdens het Offerfeest en het toezicht hierop |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat Comité Dierennoodhulp waarschuwt voor illegale slacht van dieren tijdens het Offerfeest? Wat voor maatregelen heeft u getroffen om illegale slacht te voorkomen?1
Ja, dit bericht heb ik gezien. Gedurende het Offerfeest zijn er naast de NVWA-teams in de slachthuizen mobiele NVWA-teams onderweg die onder andere controleren op illegale slacht. De NVWA staat in nauw contact met de politie en reageert op meldingen en tips over mogelijke illegale praktijken. Hiervoor is de NVWA 24 uur per dag bereikbaar en inzetbaar. Op 20 juli jl. heeft de NVWA, in samenwerking met de politie en de omgevingsdienst, in de Gelderse plaats Acquoy in een schuur bij een melkveehouder een illegale schapenslachterij aangetroffen na een anonieme melding. Een dag later troffen de NVWA en politie achter een woonhuis in Gelderland 6 illegaal geslachte schapen en 2 levende schapen aan. Deze schapen hadden geen oormerken, waardoor niet duidelijk is waar ze vandaan kwamen. De levende dieren zijn daarom overgedragen aan Comité Dierennoodhulp.
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar in juni een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe, waar particulieren dieren mochten uitzoeken om ze eigenhandig te slachten? Welke maatregelen zijn uiteindelijk opgelegd in deze zaak en wat was de hoogte van eventuele boetes?2
Het Functioneel Parket heeft mij geïnformeerd dat de zaak nog niet is afgedaan. In mei 2021 zijn er nog twee aanvullende processen-verbaal aangeleverd. De zaak zal medio oktober 2021 inhoudelijk worden behandeld door de economische politierechter te Arnhem.
Kunt u bevestigen dat de NVWA vorig jaar tijdens het Offerfeest op nog eens twee plekken stuitte waar schapen illegaal werden geslacht? Welke maatregelen zijn hierbij opgelegd en wat was de hoogte van eventuele boetes?
Dat kan ik bevestigen. In één van de zaken betrof het een (veel-)pleger die in totaal 22.000 euro aan bestuurlijke boetes, 20 uur taakstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg opgelegd. In een ander geval werd een bedrijfssubsidiekorting opgelegd en loopt er daarnaast nog een strafrechtelijke procedure.
Vindt u het nog steeds verstandig dat het aantal NVWA-medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd is in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, heeft u de toezichtteams uitgebreid?
Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten (kenmerk 2020D34011)3 wordt de beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Op basis van toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn op 20, 21 en 22 juli jl. respectievelijk 18, 16 en 14 inspecteurs actief geweest.
Kunt u bevestigen dat van alle dieren die in heel 2020 onverdoofd zijn geslacht, meer dan 37% is geslacht tijdens het Offerfeest, namelijk 24.195 van de in totaal 64.431 onverdoofd geslachte dieren?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat er tijdens het Offerfeest in 2020 in totaal 46.739 dieren zijn geslacht, waarvan meer dan de helft onverdoofd is gedood?
Ja, dit kan ik bevestigen. Tijdens het Offerfeest in 2020 is 51,8% van de dieren onbedwelmd aangesneden.
Hoeveel slachthuizen hebben zich dit jaar gemeld voor slachtingen in het kader van het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2021 hebben 48 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 46 uiteindelijk ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2021 zijn er voor de eerste slachtdag 90 toezichthouders, voor de tweede slachtdag 78 toezichthouders en voor de derde slachtdag zeven toezichthouders beschikbaar gesteld voor NVWA-werkzaamheden op de deelnemende slachthuizen. KDS heeft voor de eerste slachtdag 90 officiële assistenten, voor de tweede slachtdag 55 officiële assistenten en voor de derde slachtdag twee officiële assistenten beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de post-mortem keuring op de deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal toezichthouders op een slachthuis dat slacht ten behoeve van het Offerfeest afhangt van o.a. de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het betrekken van ook dieren in de nood- en evacuatieplannen voor de overstroomde gebieden in Limburg |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze óók dieren worden betrokken in de nood- en evacuatieplannen op het moment dat wordt overgegaan tot evacuatie van mensen in de delen van Limburg die reeds zijn overstroomd of dreigen te overstromen? Welke hulp biedt de overheid hierbij?
Ik leef erg mee met de betrokkenen. Voor mij is het van het grootste belang dat mens en dier tijdig in veiligheid worden gebracht. Er zijn gedurende de overstromingen en overlast ook daadwerkelijk dieren geëvacueerd. Het is goed te zien dat boeren in andere delen van het land hun hulp aanbieden om dieren uit de overstroomde gebieden onderdak te bieden. Ook medewerkers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en vele vrijwilligers hebben geholpen bij de evacuatie van dieren.
In 2021 is het Landelijk Crisisplan Hoogwater en Overstromingen opgesteld. Hierin worden de rollen en verantwoordelijkheden beschreven voor het evacueren van dieren bij hoogwater en/of overstromingen. Daarnaast is in 2014 een leidraad voor het evacueren van vee opgesteld. Deze voorziet in handvatten voor het evacueren van dieren in noodsituaties zoals een overstroming. Het uitgangspunt is dat de houder van dieren primair verantwoordelijk is voor het evacueren van dieren en dat overheden hierbij faciliteren. Ik heb gezien dat de houders conform dit uitgangspunt de evacuatie van dieren hebben opgepakt. Ook de (regionale) sectororganisaties hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) een noodnummer ingesteld specifiek voor calamiteiten met vee, waar actief wordt opgeroepen om transportmiddelen en huisvestingslocaties beschikbaar te stellen voor te evacueren dieren.
Er is op donderdag 15 juli jl. een bericht op de website van RVO geplaatst waarin houders van dieren zijn opgeroepen om hun dieren in veiligheid te brengen. Daarbij is benadrukt dat de veiligheid van mens en dier voorop staat; houders hoeven zich tijdens de evacuatie geen zorgen te maken over de verplichte aan- en afvoermeldingen in I&R, zij kunnen dit in alle rust in de dagen na de evacuatie doen. Op de site van RVO staat een specifiek stappenplan hiervoor. Belangrijk is om aan RVO door te geven dat het om evacuatie gaat, zodat maatwerk achteraf mogelijk is. Ik kijk met RVO en NVWA samen naar de invulling hiervan. Verder heb ik nauw contact met sectororganisaties en de Gezondheidsdienst voor Dieren om ook ten aanzien van de gevolgen voor de diergezondheid elkaar te informeren en te bezien welke maatregelen nodig zijn om de bestaande gezondheidsstatus van zowel geëvacueerde bedrijven als van bedrijven die de dieren hebben opgevangen te blijven garanderen. Ook dit zal maatwerk betreffen. Ik heb oog voor de benauwde situatie waarin deze veehouders zich bevinden en zal daarom met coulance en maatwerk omgaan met de normaal geldende wettelijke verplichtingen die gelden bij het verplaatsen van dieren. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
Welke maatregelen zijn er getroffen om gehouden dieren te evacueren? Waar zijn of worden deze dieren naartoe gebracht?
De LLTB heeft mogelijke evacuatielocaties geïnventariseerd, en onderhield contact met de Veiligheidsregio’s. Dieren kunnen naar andere veehouderijen zijn gebracht, naar hoger gelegen of droge gebieden, naar lege stallen of naar locaties waar normaliter geen dieren worden gehouden. Ik zie dat er onder de agrarische ondernemers veel hulp is geboden om dieren op te vangen. Houders die dieren geëvacueerd hebben, zijn gevraagd om dit aan RVO door te geven, zodat inzichtelijk wordt welke dieren waar naartoe zijn gebracht. Daarbij is aangegeven dat dit niet direct hoefde te gebeuren, maar dat dit ook enkele dagen na de evacuaties gedaan kon worden.
Staatsbosbeheer heeft ook geholpen bij de evacuatie van dieren. Tevens heeft Staatsbosbeheer enkele natuurgebieden afgesloten voor publiek. Dit is nodig voor de rust van de dieren en zo wordt voorkomen dat dieren vanuit een droge, veilige plek het water in worden gedreven. Op de website van Staatsbosbeheer is informatie hierover te vinden. Ook Natuurmonumenten en dierenambulances uit de getroffen gebieden hebben zich met man en macht ingezet om dieren te evacueren.
Welke maatregelen zijn er getroffen om wilde dieren, zoals reeën, hazen, konijnen en zwijnen, in veiligheid te brengen?
Kleinere dieren zoals ree, haas, das en konijn, maar ook de allerkleinsten zoals muizen en mollen zoeken zelf de hoogwatervrije gebieden op. Dit gaat alleen goed als ze niet verstoord worden. Om geen onnodige stress te veroorzaken en om te voorkomen dat dieren niet het water in worden gejaagd, is rust nodig in de laatste droge delen van de overstroomde uiterwaarden. De meeste grote grazers die in de uiterwaarden leven hebben al vaker hoogwater meegemaakt. Ze zoeken de laatste droog gebleven, hoge randen en koppen op. Meestal doen ze dit uit eigen beweging en soms met een beetje hulp van de beheerder. Staatsbosbeheer heeft mensen opgeroepen om de dieren rust en ruimte te gunnen.
Nederland die relatief meer bomen kapt dan Brazilië |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het waar dat Nederland relatief meer bos kapt dan er jaarlijks in Brazilië worden gekapt? Zo nee, waarom niet?
Het vergelijken van de kap van jonge Nederlandse bossen, ooit aangeplant met het oog op houtproductie, met het verdwijnen van oerbos in één van de rijkste ecosystemen op aarde, behoeft nuance. In de periode 2013–2017 ontstond er forse ontbossing primair als gevolg van het omvormen van (productie)bossen naar andere typen natuur die te lijden hadden onder verdroging en verzuring. Deze onder druk staande natuurtypen als heide of duin zijn uitgebreid ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, om te voorkomen dat deze habitats en aanwezige beschermde soorten nog verder achteruitgaan. Anderzijds is er in die tijd ook bos verdwenen als gevolg van bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van infrastructuur of woningbouw, die pas bij ingang van de Wet natuurbescherming in 2017 compensatieplichtig is.
Deelt u de mening dat van de 37.000 hectare «extra» bos, zoals verwoord in de bossenstrategie, er voor ten minste 3.400 hectare bos geen sprake is van «extra», omdat deze ter compensatie komt voor bos gekapt in Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het kan dat u spreekt over 37.000 hectare «extra» bos?
De ambitie is inderdaad om 37.000 hectare extra bos in 2030 te realiseren ten opzichte van de nulmeting begin 2021. 3.400 hectare bos betreft bos dat geveld is in het kader van de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Hiervoor geldt een uitzondering van de herplantplicht op grond van artikel 4.4, eerste lid onder 1 van de Wet natuurbescherming. In het kader van mijn ambitie zoals verwoord in de Bossenstrategie wil ik ervoor zorgen dat de bomen die geveld zijn in deze gebieden alsnog herplant worden, ook al is dat wettelijk gezien niet nodig. Daarom beschouw ik de herplant van deze bomen ook als «extra», ook al begrijp ik dat dit anders aanvoelt dan de rest van de ambitie van 37.000 hectare.
Is het waar dat er sinds 2017 een uitzondering geldt voor het compenseren van bos (herplantplicht), gekapt in het kader van omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-gebieden, maar dat 400 hectare van dit bos nu toch gecompenseerd zal worden? Zo ja, beaamt u dat de uitzondering op de herplantplicht geschrapt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat compensatie niet vereist is bij het kappen van bos ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Natuurbescherming. Deze uitzondering gold echter al langer in de Boswet, die in 2017 op is gegaan in de Wet natuurbescherming. De 3.400 hectare bos die sinds 2017 is gekapt in dit kader, of nog op de planning staat, wordt met terugwerkende kracht gecompenseerd met middelen uit het Programma Natuur. Uiteraard wordt er terughoudend omgegaan met deze kap binnen Natura 2000-gebieden. Ik ben voornemens het hoofdstuk «houtopstanden» in de Wet natuurbescherming te evalueren. Daarin zal ik ook dit punt meenemen om te bezien welke aanpassingen nodig zijn om dit onderdeel van de wet in lijn te brengen met het geformuleerde beleid uit de Bossenstrategie, waaronder het schrappen van de voorgenoemde uitzondering binnen Natura 2000-gebieden.
Deelt u de mening dat de compensatie voor het kappen van bomen buiten het Natuurnetwerk, ook daadwerkelijk buiten het Natuurnetwerk moet plaatsvinden? Zodat reeds bestaande natuur niet gebruikt kan worden als «compensatie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u hier toezicht op?
Ik deel uw mening dat er netto geen achteruitgang mag zijn in het areaal aan natuur bij het compenseren van bos dat verloren gaat voor andere doeleinden dan natuur. Provincies stellen hiervoor regels op, die veelal specifiek rekeninghouden met gronden waarop reeds bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.
Hoeveel bos, gekapt buiten het Natuurnetwerk, is gecompenseerd binnen het Natuurnetwerk ten koste van bestaande natuur?
Dat wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat biodiversiteit gebaat zou zijn bij een gevarieerde en natuurlijke plaatsing van bomen in compensatiebos, in tegenstelling tot het huidige gridwerk? Zo nee, waarom niet?
Een gevarieerde, maar dichte plaatsing heeft ten opzichte van een symmetrisch beeld met dezelfde dichtheid weinig meerwaarde voor de biodiversiteit. De biodiversiteit is vooral gediend bij variatie, met name in plantafstanden, zodat verschillende gradiënten ontstaan. Dit houdt in dat je sommige delen meer open laat terwijl je andere delen in een hoge dichtheid aanplant. Of je dat in een standaard gridwerk of in een natuurlijke plaatsing doet maakt op de lange termijn niet uit. Ook klopt het uitgangspunt dat alle aanplant in een standaard gridwerk gebeurt niet. Er zijn verschillende variaties denkbaar, die ook in de praktijk tot uiting komen. Onder andere het Praktijkboek Bosbeheer, een standaardwerk, behandelt deze verschillende vormen. Qua beleving ben ik het met u eens dat symmetrie de eerste 10 tot 15 jaar voor een onnatuurlijk beeld zorgt. Met het oog op klimaatverandering en nieuwe technieken voor het aanplanten van bomen worden ook dit soort beplantingsvraagstukken meegenomen in door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gesteunde onderzoeken.
Hoe wordt bij de kap van bos en bomen gecompenseerd voor het biodiversiteitsverlies in lijn met de instandhoudingsdoelen? Hoe ziet u hierop toe?
Voor kwalificerende habitattypen (bijvoorbeeld Oude eikenbossen, Veldbies-beukenbossen of Vochtige alluviale bossen) binnen Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. Deze bossen worden niet gekapt om natuurontwikkeling van andere habitattypen te vergroten. Wanneer deze onder ruimtelijke ingrepen te lijden hebben, moeten voor deze habitattypen compenserende maatregelen worden getroffen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (voor zaken die onder het Rijk vallen) en de provincies zien hier op toe. Verder geldt de Wet natuurbescherming voor de instandhouding van beschermde soorten die in het gebied aanwezig zijn. Als de voorgenomen ingreep gevolgen heeft voor de instandhouding van de betreffende soorten, dan moeten daarvoor mitigerende of compenserende maatregelen genomen worden om nadelige effecten te voorkomen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de ontheffing niet verleend en dan mag er dus ook niet gekapt worden.
Bent u van plan om de (beschermde) flora die verloren gaat door de aanplant van (extra) bos in het Natuurnetwerk en in de bestaande natuur buiten het Natuurnetwerk als uitvoering van de bossenstrategie, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven?
Bosaanleg binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zal alleen plaatsvinden op plekken waar de natuurontwikkeling niet voldoende tot stand komt of op gronden die onderdeel zijn van de beoogde uitbreiding van het NNN onder het Natuur Pact. In het eerste geval gaat het met name om graslanden die als kruiden- en faunarijk grasland te boeken staan. Dit zijn vaak voorstadia van zeldzamere graslandvegetaties. Wanneer de aanplant van bos een negatief effect heeft op beschermde soorten, moeten deze effecten gemitigeerd of gecompenseerd worden of een ontheffing worden aangevraagd, conform de Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat bij de kap van een volwassen boom er een koolstofschuld oploopt die pas gecompenseerd is wanneer een compensatieboom volwassen is? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht deel ik. Wel moet rekening gehouden worden met het gebruik van het hout van de betreffende boom en de natuurlijke levensloop. Bij duurzame toepassing (bijvoorbeeld in de bouw) kan de koolstof decennia vastgehouden worden. Aangezien bossen voortdurend in ontwikkeling zijn, ligt die uitspraak op het niveau van een boscomplex genuanceerder. In de methodiek van de boekhouding voor het klimaat van de VN (LULUCF), wordt rekening gehouden met de gevolgen van ontbossing en bebossing door een overgangsfase in te bouwen van 30 jaar voor nieuw bos. Na 30 jaar compenseert nieuw bos dan ook pas het kappen van volwassen bos. Deze periode is 20 jaar voor de CO2 die wordt vastgelegd in de bosbodem.
Deelt u het inzicht dat de CO2-uitstoot door de aanplant van jonge compensatiebomen niet zal afnemen, ten minste niet in de komende decennia, en dat juist het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat de kap nu zorgt voor een hogere CO2-uitstoot, gezien de ontbossing in Nederland sinds 2013 voor een jaarlijkse uitstoot van 1,5 miljoen ton CO2 zorgt, vergelijkbaar met 750.000 extra auto's op de Nederlandse wegen?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie hierop?
De ontbossing van het afgelopen decennium moet ook in het licht van de biodiversiteitscrisis bezien worden. Dat betekent dat er soms moeilijke keuzes zijn gemaakt waarbij niet zowel het klimaat als de biodiversiteit evenredig geholpen konden worden. Met de compensatie proberen we het koolstofvastleggend vermogen op te trekken, zodat de biodiversiteitswinst blijft, maar de koolstofvoorraad ook weer wordt hersteld. Daarnaast nemen de bestaande bossen nog altijd veel CO2 op, waardoor bossen netto koolstof blijven vastleggen.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot door vlaktekap in het kader van regulier bosbeheer meegenomen moet worden in de berekening van het volume van de jaarlijkse CO2-uitstoot door boskap?
Vlaktekap (en andere vormen van kap) worden al sinds 1990 gerapporteerd als directe CO2-uitstoot. Nederland rapporteert de volledige CO2-balans van het bestaande bos als het verschil tussen bijgroei en oogst. Bijgroei wordt hierbij berekend als een CO2-vastlegging en alle oogst wordt hierbij gerapporteerd als CO2-bron, behalve een deel dat in houtproducten blijft vastgelegd. Het verschil tussen die twee geeft de netto balans (de vastlegging voor Nederland). Voor deze CO2-balans maakt het niet uit of Nederland de jaarlijkse oogst van 1,3 miljoen m3 hout via uitkap of vlaktekap uitvoert. Op dit moment wordt gekeken of de gerapporteerde CO2-uitstoot uit de bodem nauwkeuriger in beeld kan worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege het zomerreces was dat niet mogelijk.
De aanleg van een wolvenhek in Friesland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Eerste paal geslagen voor wolvenhek Friesland, project blijft omstreden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een hek om Friesland zowel ecologisch als praktisch niet gewenst is, vanwege onder andere de versnippering van natuurgebieden, het doorbreken van landschappen en het doorkruisen van particuliere terreinen? Zo nee, waarom niet?
Door een hek te plaatsen worden natuurgebieden opgedeeld, hetgeen niet past bij het streven om natuurgebieden in Nederland weer met elkaar te verbinden. Er wordt aan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur.
In verschillende natuurgebieden zijn bovendien doelsoorten aangewezen, waarvan de populatie niet verder achteruit mag gaan of in een gunstige staat van instandhouding moet worden teruggebracht. Hekken kunnen ook de migratiemogelijkheden van deze diersoorten beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat het tegenhouden van wolven niet is toegestaan op grond van de Europese Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Hieronder kan ook worden verstaan het ontoegankelijk maken van bestaand leefgebied door het oprichten van een hekwerk. De omvang en ingrijpendheid van een gegeven handeling spelen een rol bij de beoordeling door bevoegd gezag (provincie Fryslân in dit geval) en de rechter of sprake is van verstoren.
Zo lang de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding is, is inperking van de migratiemogelijkheden voor wat betreft de mogelijkheid van gebiedskeuze en vestiging niet toegestaan. Beperkingen kunnen wel worden gesteld aan trekgedrag door het gericht treffen van begunstigende maatregelen, naast het treffen van beperkende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitrasteren van snelwegen of provinciale wegen om verkeersslachtoffers te voorkomen, en het daarbij tegelijkertijd inrichten van wildviaducten of andere voorzieningen die een veilige passage van een weg kunnen borgen.
Klopt het dat het volledige wolvenhek 150 kilometer lang zal zijn en de hele buitengrens van Friesland beslaat? Zo nee, wat is dan de ligging en de lengte?
Bij de provincie Fryslân is geen officieel plan ingediend. Op dit moment is er slechts een proefopstelling geplaatst. Op verzoek van de provincie is een toezichthouder ter plaatse geweest en deze heeft geconstateerd dat het hekwerk als een soort lijnvormige erfscheiding (één zijde) bij één agrariër is geplaatst met een perceelsbreedte van maximaal 400 meter.
Is er een vergunning afgegeven op basis van de Wet natuurbescherming voor de bouw van het hek en/of heeft er een passende beoordeling plaatsgevonden? Zo ja, is de vergunning afgegeven voor het gehele hek of slechts voor delen van het hek?
Nee, er is geen ontheffings- of vergunningsaanvraag door de initiatiefnemers ingediend bij de provincie Fryslân.
Is op basis van onderzoek vastgesteld dat andere (grote) dieren geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden van de bouw en aanwezigheid van het hek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Nee, er heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de informatie van de toezichthouder is de inschatting dat een middelgroot dier als de das door het hek heen kan lopen. Grotere dieren kunnen om het huidige hek heen lopen waardoor migratie van en naar het Natura 2000-gebied, Drents-Friese Wold, mogelijk is.
Welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondervinden van de plaatsing van het hek? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Omdat er geen aanvraag, en dus geen onderzoek, door de initiatiefnemers is overhandigd, kan niet met zekerheid worden gesteld of en welke dieren negatieve gevolgen zullen ondervinden van het plan.
Deelt u het inzicht dat het veel effectiever is om een schapenweide te beveiligen dan om een provincie af te sluiten van de rest van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een hek om de provincie is vanwege de enorme omvang zeer moeilijk sluitend te maken. De effectiviteit van het plaatsen van een hek om migratie van de wolf tegen te gaan is daarom zeer beperkt. Daarnaast zijn er hoge kosten verbonden aan de aanleg en het permanente onderhoud van een dergelijk hek.
Bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. Op grond van artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een houder zijn dieren, indien nodig, beschermen tegen roofdieren. Bij12 biedt schapenhouders de Faunaschade PreventieKit aan, waarin niet-dodelijke preventieve maatregelen zijn beschreven. Het plaatsen van afrasteringen om percelen is hierin opgenomen als een zeer effectieve manier om wolven te weren van landbouwpercelen.
Deelt u het inzicht dat als het hek mogelijk in zijn geheel geplaatst wordt, andere initiatieven zouden kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer van dergelijke hekken gebouwd zullen worden in Nederland?
Het is niet mogelijk in te gaan op alle eventuele toekomstige initiatieven. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde diersoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Om toestemming te kunnen verlenen voor een inbreuk op de verbodsbepalingen zal moeten worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn om tegemoet te komen aan de wettelijke belangen. Het is vervolgens aan de provincie als het bevoegde gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over het gebruik van landbouwgif, ontwatering en beregening rond Natura 2000 |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen met oppervlakte- of grondwater rond Natura 2000-gebieden gezien moeten worden als project, waarvoor een passende beoordeling gemaakt moet worden om het effect op beschermde natuurgebieden te kunnen beoordelen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–’21, nr. 3584)1 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat dit erop neerkomt dat dergelijke agrarische bedrijven, indien een verslechterend effect op een natuurgebied niet uitgesloten kan worden, dus een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig hebben?1
Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Kunt u bevestigen dat deze vergunningplicht voortvloeit uit de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn, die stelt dat Natura 2000-gebieden kwalitatief niet achteruit mogen gaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent en omarmt u deze uitspraak van de rechter, mede gezien de huidige natuurcrisis, en gaat u een vergunningplicht invoeren voor alle situaties waarin een project significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden? Zo ja, gaat u dit opnemen in de Wet natuurbescherming? Zo nee, waarom niet en handelt u hiermee in strijd met de jurisprudentie?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u, als verantwoordelijke Minister voor de correcte implementatie en uitvoering van de Habitatrichtlijn, de provincies erop wijzen dat ook agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen onder het begrip project vallen en dus vergunningplichtig kunnen zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u de provincies erop wijzen dat vele van dergelijke agrarische activiteiten momenteel worden uitgevoerd zonder de benodigde natuurvergunning, en dat eventuele handhavingsverzoeken zorgvuldig moeten worden bekeken in het licht van een correcte uitvoering van de Wet natuurbescherming?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat wanneer landbouwgif door middel van drift en verdamping veel verder reikt dan de grenzen van landbouwpercelen, zoals u ook heeft erkend in antwoorden op eerdere Kamervragen, dit niet alleen een risico vormt voor beschermde natuurgebieden, maar ook voor de algemene gezondheid van mensen? Zo ja, op welke manier gaat u dat gezondheidsrisico afdekken? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb in de antwoorden op de vragen over berichten in de media «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden» aangegeven dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten van chemische stoffen in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied en dat dit volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Ik heb uw Kamer vorig jaar het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Dit uitvoeringsprogramma beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten. Dit uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties om de emissie naar het milieu – zoals drift – te verminderen tot nagenoeg nul (Kamerstuk 27 858, nr. 518).4
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Deze verkenning loopt. We zijn in gesprek met verschillende deskundigen, zoals van het RIVM, hierover. Hierbij is de insteek om te kijken welke factoren een rol spelen in de hoogte van toxiciteitsdruk in verschillende gebieden en hoe je deze factoren zou kunnen bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De resten van landbouwgif in ons voedsel |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat EenVandaag in een onderzoek resten van landbouwgif, waaronder glyfosaat, heeft gevonden in rode Bordeauxwijn en op verschillende fruitsoorten van Albert Heijn, Jumbo en Lidl?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft gereageerd dat dit de normale gang van zaken is en dat er, omdat de hoeveelheden onder de wettelijke normen blijven, geen reden tot zorg zou zijn?
Ja. Het is onvermijdelijk dat er bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen resten op de producten aanwezig blijven. Dit is wettelijk toegestaan, zolang de residuen onder de Maximale Residulimiet (hierna: MRL) blijven. Als dit het geval is, is er geen reden tot zorg en zal de NVWA, die als opdracht heeft toe te zien op naleving van de wetgeving, niet optreden.
Kunt u bevestigen dat er wel maximale normen zijn per gifsoort op een voedselproduct, maar dat er geen norm is voor de totale hoeveelheid gif, of een maximaal aantal verschillende pesticiden dat hierop voor mag komen?
Ja. Voedselproducten moeten per stof voldoen aan de MRL die voor die stof in het betreffende product is vastgesteld. Er is geen somlimiet of maximum aantal aangetoonde residuen.
Heeft u al uitvoering gegeven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuknummer 35 570 XIV, nr. 49) voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van pesticiden, om daarmee de risico’s van stapeleffecten af te dekken? Zo ja, op welke manier?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van MRL’s rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Kunt u bevestigen dat Jumbo en Lidl de bovenwettelijke eis stellen dat er niet meer dan de helft of zelfs een derde van de maximale residu limiet (MRL) op hun producten mag zitten? Deelt u het inzicht dat dit aantoont dat het landbouwkundig mogelijk is om minder landbouwgif te gebruiken en dat dit vanuit het voorzorgsprincipe ook wenselijk is?
Er zijn supermarktketens die bovenwettelijke eisen stellen aan de hoeveelheid residu die op agrarische producten aanwezig mag zijn. Niet iedere supermarkt stelt hierbij dezelfde extra eisen.
Hoeveel residu er na het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op een gewas achterblijft, is van verschillende factoren afhankelijk. De vastgestelde MRL’s houden rekening met deze variatie en zijn zo vastgesteld, dat deze met goed landbouwkundig gebruik goed haalbaar zijn. Uit het residuonderzoek dat de NVWA uitvoert, blijkt dat aangetroffen residuen op veel producten in de praktijk inderdaad ruim onder (de helft van) de MRL blijven. Incidenteel liggen de gevonden niveaus hoger. De NVWA treedt op als het residu boven de MRL uitkomt.
De inzet van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor een structurele verlaging van de MRL’s? Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer in de antwoorden op de vragen over het bericht «Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten» aangegeven dat het proces van het vaststellen van een MRL ertoe leidt dat de hoogte daarvan adequaat is voor het beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s meestal lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig is: er wordt uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable».
Als de MRL’s nog lager worden vastgesteld, kunnen producten worden afgekeurd, terwijl goede landbouwkundige praktijken zijn gehanteerd en de producten veilig zijn voor de consument. Dit zou ik ongewenst vinden.
Kunt u bevestigen dat Lidl de bovenwettelijke eis heeft gesteld dat er residuen van maximaal vijf verschillende soorten landbouwgif op één voedselproduct mogen zitten?
Lidl legt zichzelf in het «Beleidsplan voor bewuste voeding» strenge maatstaven op voor gewasbeschermingsmiddelen in eigen merkproducten, die verder gaan dan de Europese voorschriften. Een van deze maatstaven is dat er in totaal maximaal vijf residuen van werkzame stoffen vastgesteld mogen worden.
Deelt u de zorg dat er nog weinig bekend is over de interactie tussen verschillende gifstoffen op onze gezondheid en dat een wettelijk maximum voor het aantal verschillende giffen op voedsel dus een goed idee is? Zo ja, gaat u hiertoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De wetenschappelijke opvatting is dat bij de lage niveaus waarop residuen van gewasbeschermingsmiddelen voorkomen interactie tussen de werkzame stoffen onwaarschijnlijk is. Wel kan er een optel-effect zijn als consumenten worden blootgesteld aan residuen van verschillende stoffen met vergelijkbare effecten. Daarom werken het RIVM en EFSA aan een methodiek om het cumulatieve effect van residuen van verschillende stoffen te berekenen. Deze resultaten kunnen, als dat nodig is, reden zijn om MRL’s te verlagen. Voor twee effecten (op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend; deze blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven; aanpassing van MRL’s is dus niet nodig. Over de resultaten van dit onderzoek heeft het kabinet u de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 575 en 27 858, nr. 433 en 505).
Ik hecht er zeer aan dat dit werk wordt voortgezet en het cumulatieve effect ook voor andere werkingsmechanismen van stoffen wordt berekend.
Kunt u aangeven op welke manier de Assessment Group on Glyphosate (AGG), waar het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) onderdeel van is, bij de lopende herbeoordeling van glyfosaat heeft gekeken naar de risico’s op (chronische) neurologische effecten, zoals de ziekte van Parkinson? Kunt u deze studies met de Kamer delen?
De «Assessment Group on Glyphosate» (hierna: AGG) heeft de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat uitgevoerd volgens Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij is uiteraard ook gekeken naar de mogelijke risico’s op (chronische) neurologische effecten.
Het rapport van de AGG wordt in het najaar openbaar als onderdeel van de publieke consultatie.
Laat u ook zelf onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen het gebruik van landbouwgif en Parkinson, of rekent u hiervoor op onderzoek uitgevoerd door particulieren, die afhankelijk zijn van schenkingen, zoals het onderzoek van professor Bas Bloem, genoemd in het artikel van EenVandaag?
Uw Kamer heeft eerder aandacht gevraagd voor de relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson. In reactie daarop heb ik aangegeven welke acties zijn ingezet door het kabinet, zoals de gezondheidsverkenning omwonenden van landbouwpercelen en de actualisering daarvan, het blootstellingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en omwonenden, het «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» van de Gezondheidsraad en het verzoek aan de Europese Commissie om een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009 (Aanhangsel van de Handelingen, 2019–2020, nrs. 2853 en 3943).
Recent heb ik in de beantwoording van vragen van het lid Vestering (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 3261) aangegeven dat het Ctgb een brief heeft gestuurd aan EFSA met daarin onder andere het verzoek om de op dit moment in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen te screenen op een mogelijk verband met Parkinson en dat het RIVM een verkenning uitvoert naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking tot neurotoxiciteit.
Gegoochel met stikstofcijfers waardoor de natuur achteruitboert |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) bevestigen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stikstof en/of stank reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?1, 2
Inderdaad, uit deze onderzoeken blijkt dat een deel van de toegepaste technieken, zoals combi-luchtwassers en emissiearme huisvesting, in de praktijk niet zo goed presteert als in de regelgeving verondersteld wordt. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het prestatieniveau van luchtwassers (Kamerstuk 29 383, nr. 359 en Kamerstuk 29 383, nr. 333). In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 359) heb ik u geïnformeerd over het advies over de effectiviteit van emissiearme stallen dat ik heb gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) naar aanleiding van het CBS-rapport over gasvormige stikstofverliezen en de opvolging van dit advies.
Kunt u bevestigen dat emissiearme stalvloeren een hoger explosiegevaar kennen dan gangbare stalvloeren en dat er een hoger risico is op blootstelling aan gevaarlijke stoffen?3
Die risico’s kunnen, onder specifieke omstandigheden, voor emissiearme vloersystemen, groter zijn dan voor gangbare vloersystemen. De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 5 maart jl. (Kamerstuk 29 383, nr. 359) geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen – in melkveehouderijen» en «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties». Uit deze onderzoeken blijkt dat dat de opslag van mest onder de roosters in melkveestallen in bepaalde gevallen een aantal veiligheidsrisico’s met zich brengt. Uw Kamer is in deze brief ook geïnformeerd over de acties die in gang gezet zijn, zoals standaard toetsing op veiligheidsaspecten in de beoordeling voor de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Kunt u bevestigen dat de Raad van State heeft geoordeeld dat voor intern salderen (waarbij in het geval van veehouderijen het aantal dieren kan worden uitgebreid wanneer «emissiearme» technieken worden toegepast) geen nieuwe natuurvergunning nodig is?4
De Raad van State heeft inderdaad geoordeeld dat de wijziging of uitbreiding van een project die niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie (intern salderen) geen significante gevolgen heeft. Zodoende is er geen passende beoordeling nodig en daarom hoeft er ook geen nieuwe natuurvergunning aangevraagd te worden. Deze jurisprudentielijn is niet anders dan voorheen. Als significante gevolgen met zekerheid uit te sluiten zijn, is geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming (Wnb) vereist.
Hoe beoordeelt u deze rechterlijke uitspraak, die als consequentie heeft dat de overheid geen enkel zicht meer heeft op bedrijfsuitbreidingen en dat burgers en milieuorganisaties geen mogelijkheid meer hebben tot inspraak of bezwaar, gezien het feit dat de mogelijkheid van inspraak of bezwaar maken tegen projecten met impact op het milieu wettelijk verplicht is onder het Verdrag van Aarhus?
De overheid kan door middel van toezicht en handhaving zicht houden op bedrijfsuitbreidingen. Het Verdrag van Aarhus en artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn verplichten tot inspraak ten aanzien van toestemming voor plannen en projecten waarvoor een passende beoordeling moet worden verricht of om besluiten waarbij voorafgaand aan dat besluit een voortoets moet worden verricht.
Deelt u de zorg dat de € 678 miljoen die tot 2030 gereserveerd is voor technische lapmiddelen voor de veehouderij (onder andere de totale Subsidie brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), subsidies voor waterbassins (voor het verdund uitrijden van mest) en voor het verlagen van het ruw eiwitgehalte in veevoer en voor mestverwerking) de uitstoot helemaal niet zal reduceren, zoals beoogd, omdat veehouders die daar gebruik van maken de gewonnen «emissieruimte» direct op kunnen vullen met een uitbreiding van het aantal dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze ontwikkeling voorkomen?5
Er is een aantal maatregelen die zorgen voor beperkingen aan het gebruik maken van gewonnen emissieruimte door innovatie. Zo is er wet- en regelgeving die een toename van het aantal dieren begrenst of beperkt, zoals dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en de Wet veehouderij en ammoniak. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van gewonnen de emissieruimte beperken.
Daarnaast bevat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden. Ook bevat de Wsn de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing. Als uit de monitoring blijkt dat die doelstellingen niet worden gehaald dan zullen de maatregelen daarop worden bijgestuurd.
Tot slot zijn er gevallen waarin het inderdaad mogelijk is om de gewonnen emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. De bovengenoemde drempels zorgen er voor dat dit zeker niet geldt voor alle in de vraag genoemde innovaties.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan. Indien blijkt dat de condities voor behoud en herstel van instandhouding met de doelstellingen en het bijbehorende maatregelenpakket niet worden behaald, dan worden deze bijgesteld.
Deelt u de zorg dat als gevolg van de subsidies voor staltechnieken de stikstofuitstoot in het gunstigste geval niet of nauwelijks zal afnemen, en in het ergste geval zal toenemen, omdat de technieken in de praktijk ook nog eens niet het beloofde effect hebben, maar het aantal dieren wel is uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
Het CBS-onderzoek – waar u in de eerste vraag naar verwijst – laat zien dat de techniek in de praktijk mogelijk niet goed gebruikt wordt.
Daarom is er een onderzoek gestart naar het stalmanagement van emissiearme stallen. De resultaten daarvan komen eind 2021 beschikbaar. Daarnaast doe ik samen met de sector doorlopend onderzoek naar de emissie(reductie) van (emissiearme) stallen in de praktijk. Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken wordt bekeken of en zo ja, welke nadere maatregelen genomen moeten worden.
Met de resultaten van deze onderzoeken en aan de hand van toezicht en handhaving door bevoegde gezagen heb ik er vertrouwen in dat we er voor kunnen zorgen dat het gewenste effect behaald zal kunnen worden.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 zijn er maatregelen die een drempel vormen voor intern salderen.
Beaamt u dat beide bovengenoemde gevallen in strijd zijn met verslechteringsverbod uit de Habitatrichtlijn, omdat overbelaste natuurgebieden vanwege het stapeleffect van stikstof óók achteruitgaan wanneer de stikstofneerslag gelijk blijft?
Dit deel ik niet, omdat in bovengenoemde gevallen gebruikt wordt gemaakt van intern salderen waardoor een bedrijf met het benutten van de latente emissieruimte binnen de verleende vergunning blijft.
Daarnaast, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5, zijn er verschillende maatregelen die een drempel vormen voor intern salderen. Als er geen sprake is van intern salderen zal er een natuurvergunning aangevraagd moeten worden waarin op de gebruikelijke wijze wordt getoetst of de wijziging of uitbreiding van het project aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Kunt u bevestigen dat u «stikstofruimte» die vrijkomt door verschillende opkoopregelingen (Subsidieregeling sanering varkenshouderijen, Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties) weer uit wilt geven om de PAS-melders te legaliseren? Zo ja, vindt u dit een doelmatige besteding van belastinggeld, dat als bronmaatregel tot doel heeft om de stikstofuitstoot – en daarmee de last op de natuur – te verminderen?6
Ja, dit kan ik bevestigen. Dit systeem werkt in feite als een bank: er wordt eerst stikstofruimte gecreëerd door (bron)maatregelen die de depositie verminderen en vervolgens kan een deel van die ruimte (maximaal 70%) worden besteed aan economische ontwikkelingen, waaronder de legalisatie van initiatiefnemers met een PAS-melding. De overige 30% wordt afgeroomd en kan niet ingezet worden voor economische ontwikkeling. Daarbij merk ik graag op dat dit alleen gebeurt als het effect van deze maatregelen vaststaat en additioneel is ten opzichte van wat nodig is voor behoud en het halen van de voorgestelde wettelijke reductie- en instandhoudingsdoelstellingen. Op grond hiervan vind ik dit een doelmatige besteding van belastinggeld omdat een deel van de gewonnen stikstofruimte ten goede komt aan de natuur en een deel wordt gebruikt ten behoeve van economisch ontwikkeling. Het is daarnaast zo dat PAS-melders buiten hun schuld in een onzekere situatie terecht zijn gekomen. In de WSN is daarom opgenomen dat PAS melders van een vergunning zullen worden voorzien.
Kunt u bevestigen dat onderzoeksplatform Investico heeft berekend dat veehouderijen nog ruim zestien miljoen kilo meer stikstof kunnen uitstoten vanwege de latente (ongebruikte) ruimte in hun natuurvergunningen, terwijl uw inzet juist is om die uitstoot met twintig miljoen kilo te doen laten afnemen?7 Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat die papieren «stikstofruimte» daadwerkelijk gebruikt gaat worden en zo de reductiedoelen (die een resultaatsverplichting zijn) verder weg brengt?
Het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico heeft deze berekening gemaakt door de gerapporteerde uitstoot van vergunde veestallen te extrapoleren met de 25% latente ruimte uit de inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen. Het is de vraag of veehouderijen onbenutte latente ruimte ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In het door Investico gebruikte onderzoek wordt (ook) onderkend dat «de latente ruimte in milieuvergunningen en -meldingen van veehouderijen al jaren een vrijwel stabiel gegeven is»»8 – zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 zijn er maatregelen die een toename van het aantal gehouden dieren begrenzen en remmen. Het is daarom niet aannemelijk dat de latente ruimte in Nbw-vergunningen voor een belangrijk deel wordt opgevuld.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er niet langer geschoven wordt met stikstofcijfers op papier, waardoor er wel nieuwe vergunningen worden afgegeven, of uitbreidingen worden toegestaan, maar de natuur er geen steek op vooruit gaat of zelfs op achteruit gaat?
Zoals in de beantwoording in de voorgaande vragen al aan bod is gekomen is er de onlangs aangenomen Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Daarnaast worden de bronmaatregelen die nu al van kracht zijn getoetst aan de hand van monitoring van de voortgang en effecten van deze maatregelen. Op grond hiervan kan het pakket aan maatregelen worden aangepast indien dit nodig blijkt.
De werkzaamheden om de stikstofuitstoot te verminderen zijn daarmee in volle gang en ik vertrouw er daarom op dat zij voldoende reductie in stikstof teweeg zullen brengen en daarmee de natuur in een goede staat zullen brengen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale afstemming is dit helaas niet gelukt.
Turf-vrije potgrond |
|
Christine Teunissen (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Koop turf-vrije potgrond!»?1
Ja.
Klopt het dat de turf voor potgrond afgestoken wordt uit veengronden, die hierdoor vernietigd worden? Zo nee, waarom niet?
Veen of turf is een belangrijke grondstof voor potgrond. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Er wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Deelt u het inzicht dat veengebieden en -gronden een belangrijke rol spelen in ecosystemen, voor biodiversiteit en de opslag van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel CO2 komt er vrij door het winnen van turf en wat zijn de gevolgen voor de biodiversiteit?
Ja, veengebieden zijn unieke, complexe ecosystemen en zijn van mondiaal belang voor biodiversiteit en klimaat. Er ligt een grote hoeveelheid koolstof opgeslagen in veengebieden. De VN-rapportage uit 2019 geeft aan dat bij turfwinning in de Europese Unie 10,2 Megaton CO2 vrijkomt. De winning van turf kan negatieve effecten hebben op biodiversiteit door uitputting en verdwijning van veenlandschappen. Om deze effecten van de turfwinning in Europa te minimaliseren is het Responsible Produced Peat (RPP) label opgezet. Waardoor natuurgebieden met hoge ecologische waarde behouden blijven en rehabilitatiemaatregelen van veengebieden na de turfwinning voorgeschreven is. De Nederlandse branche vereniging voor potgrond en substraatfabrikanten (VPN) heeft als beleidsdoel dat 100% van het veen afkomstig zijn van RPP gecertificeerde veenderijen in 2025. De effecten voor biodiversiteitsverlies worden zo beperkt, maar zullen niet afwezig zijn.
Hoeveel potgrond wordt er jaarlijks geïmporteerd en verkocht in Nederland?
De Vereniging Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland (VPN) heeft op haar site (www.devpn.nl) informatie over het gebruik van de verschillende grondstoffen voor de productie van potgrond. De jaarlijkse productie in Nederland in 2018 was 7,1 mln m3 substraat, waarvan 4,5 mln m3 voor de Nederlandse markt en 2,6 mln m3 export. Op de VPN-site staat ook info over de herkomst van grondstoffen.
Uit welke landen komt de turf die verkocht wordt in de potgrond in Nederlandse winkels en hoe wordt dit gewonnen? Hoeveel kubieke meter turf zit hierin? Hoeveel CO2 komt hierdoor vrij en hoeveel en welke soorten worden hierdoor benadeeld?
In Nederland wordt potgrond verkocht dat gewonnen wordt in Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland of Zweden. Tuincentra bieden diverse potgronden van verschillende samenstelling aan. Afhankelijk van de doelplant verschilt het gehalte aan turf in deze producten. De hoeveelheid CO2-emissie per kg potgrond is niet exact bekend. Momenteel vind er een life-cycle-analysis plaats die hier meer duidelijkheid over moet geven. Veen wordt vooral gewonnen in hoogvenen. Soorten die gerelateerd zijn aan dergelijke ecosystemen, zouden mogelijk kunnen worden benadeeld.
Welke landen in Europa hebben wetgeving die verkoop, gebruik of winning van turf nu of in de nabije toekomst verbiedt?
Alleen Engeland kent een voornemen tot een verbod op de verkoop van potgrond gebaseerd op veenwinning. De Engelse regering heeft dit recent gepresenteerd in England’s Peat Actionplan. In andere landen vindt er wel debat plaats, maar zijn er geen voornemens tot een verbod.
Deelt u het inzicht dat veengebieden twee keer zoveel CO2 opslaan als bossen en mede daarom goede bescherming nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
De totale voorraad aan koolstof opgeslagen in veen wereldwijd is zeer groot en wordt geschat op ongeveer 644 Gigaton, maar de koolstofvastleggingssnelheid is laag. Veenvorming is een langzaam proces over een periode van duizenden jaren met koolstofvastleggingssnelheden kleiner dan 0.1 ton CO2 per hectare per jaar. Bij ontwatering en extractie van veen komt veel koolstof vrij. Daarom is het van belang om de koolstofvoorraden in veengebieden vast te blijven houden. Bossen leggen zowel boven als onder de grond koolstof vast. De vastleggingssnelheden hangen af van het type bos waarbij jonge bossen vaak een hogere koolstofvastleggingssnelheid kennen en oude bossen een hogere koolstofvoorraad. Wereldwijd staan er ook veel bossen op veengronden, zogenaamde veenbossen. Zowel bossen als veengebieden spelen dus belangrijke rol in koolstofvastlegging en koolstofopslag. Het is mede om die reden van belang zorgvuldig met deze gebieden om te gaan.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om de verkoop van turf voor potgrond geleidelijk af te schaffen en om het gebruik van compost te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja, ik ben door uw Kamer per motie opgeroepen toe te werken naar volledig turfvrije potgrond voor particulieren en om in samenwerking met de tuinbouwsector en VNG te onderzoeken hoe en op welke termijn het gebruik van turf en turfproducten in de professionele sector voor in ieder geval de sierteelt en bij gemeenten kan worden uit gefaseerd en vervangen kan worden door alternatieven. Ik zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van LNV informeren over de stand van zaken.
Hittestress bij dieren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming waarin zij duidelijk maken dat geen van de aanbevelingen die deze organisaties deden in het rapport «Op de bres tegen hittestress» volledig of voldoende zijn opgevolgd?1
Ik heb kennis genomen van de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming. De afgelopen jaren zijn er door mijn ministerie en de sector verschillende stappen gezet ter vermindering van hittestress bij dieren. Hierbij is er ook aandacht geweest voor de aanbevelingen die zijn gedaan door Eyes on Animals en de Dierenbescherming.
Kunt u per aanbeveling uiteenzetten waarom deze niet volledig zijn opgevolgd?
In de recente Kamerbrief over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte2 heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. De input van Eyes on Animals en de Dierenbescherming zijn en worden hierin ook meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Erkent u dat de vrijblijvende afspraken uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de verschillende sectorprotocollen nog altijd niet voorkomen dat dieren ernstig lijden onder hittestress en zelfs sterven? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld en vormt een platform om problemen rondom hitteperiodes te bespreken en aan te pakken. De NVWA controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Ook kan de NVWA in rapporten van bevindingen refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan ter ondersteuning van een wettelijke overtreding. Ondanks dat kan het voorkomen dat dieren lijden onder hittestress. De ketenpartijen in de sector moeten zich blijven inspannen om dit te voorkomen.
Op welke termijn gaat u over tot het wettelijk vastleggen van maatregelen tegen hittestress, zoals ten aanzien van de beladingsgraad en het koelen van wagens tijdens warme en tropische warme dagen, aangezien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit niet kan handhaven op de vrijwillige afspraken uit het Nationaal plan?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u vorig jaar, na de derde zeer warme zomer op een rij met een hittegolf van dertien aaneengesloten dagen, aankondigde dat het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zou worden bijgestuurd? Waarom is dit nog niet gebeurd?
De uitvoering en bijsturing van de sectorprotocollen onder het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zijn een verantwoordelijkheid van de betrokken sectoren. Het Nationaal plan veetransport is na de zomer van 2020 geëvalueerd en in april van dit jaar met de sector besproken. Er is een oproep gedaan om de sectorprotocollen aan te passen, waaronder het overnemen van de aanbevelingen in het rapport van Buro over hittestress bij varkens en pluimvee. Er zijn echter nadien door de sector geen wijzigingen doorgevoerd in de sectorprotocollen.
Momenteel wordt gewerkt aan een plan van aanpak gericht op hittestress bij landbouwhuisdieren. Hierin komen acties te staan om hittestress op zowel het primaire bedrijf, tijdens transport als in de slachterijen verder te verbeteren. Zowel de aanbevelingen genoemd in de evaluatie als de actiepunten zoals vastgesteld in het plan van aanpak zullen onverminderd onder de aandacht van de sector worden gebracht bij de halfjaarlijkse evaluatie van het plan.
Hoe ver bent u met het uitwerken van een wettelijke meldplicht bij sterfte als gevolg van hitte?
Zoals ik uw Kamer per brief3 heb aangegeven wordt er, om meer zicht te krijgen op sterfte als gevolg van de uitval van kunstmatige ventilatie, aangesloten bij een lopend initiatief tussen de NVWA en Rendac. Momenteel vindt er overleg plaats tussen de NVWA en Rendac over de mogelijkheden voor een gegevensleveringsovereenkomst, onder andere over het gebruik van kadavercijfers voor het monitoren van sterfte. Als deze overeenkomst haalbaar blijkt en tot stand komt, dan zou de NVWA beter zicht kunnen krijgen op bedrijven met een opvallend hoge uitval, ook tijdens hitteperiodes.
Wanneer en op welke wijze heeft u de sector duidelijk gemaakt dat het vervroegd afvoeren naar de slacht en onthouden van voedsel, maatregelen die vorig jaar waren opgenomen in het hitteplan van de varkenssector, geen diervriendelijke maatregelen zijn tegen hittestress, zoals uitgesproken door de Kamer met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 9)?
Mijn ministerie heeft hierover geen contact gehad met de sector, aangezien de genoemde maatregelen vorig jaar niet in het hitteplan van de varkenssector zijn opgenomen.
Op grond van (artikel 1.7) Besluit houders van dieren dient een houder er onder andere voor te zorgen dat een dier een toereikende hoeveelheid voer krijgt toegediend. Wageningen UR heeft in samenwerking met de varkenssector (POV) in 2020 een bedrijfsspecifiek hitteprotocol voor de varkenshouderij en een brochure met tips om hittestress bij varkens te voorkomen, opgesteld5. In dit hitteprotocol en de brochure zijn een aantal samenhangende maatregelen en adviezen opgenomen die kunnen bijdragen aan voorkomen en vermindering van hittestress. Het vervroegd afvoeren naar de slacht en het geheel onthouden van voedsel zijn niet als maatregel opgenomen in deze documenten. Wel is beperking van de voergift als maatregel opgenomen. Om hittestress te voorkomen, zullen dieren als het warm is uit zichzelf in het algemeen minder voer opnemen. In de brochure is als advies opgenomen om uit oogpunt van dierenwelzijn de voergift niet te beperken bij vleesvarkens en biggen die gelijktijdig worden gevoerd via een voertrog, omdat dan dieren die lager in rangorde staan te weinig voer kunnen krijgen. Daarbij kan dit leiden tot onrust onder de dieren en mogelijk bijtgedrag veroorzaken.
Bent u bereid om de maximale temperatuur waarbij dieren op transport mogen worden gezet, nu 35 graden, flink te verlagen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in Europees verband in voor duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten en diercategorieën. Daarnaast wordt, op basis van de recent aangenomen motie van lid Vestering (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10), door mijn ministerie verder uitgewerkt hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress?
De toegestane bezetting is voor een aantal diersoorten vastgelegd in Europese en/of nationale regelgeving. Ten aanzien van het klimaat in de stal dient elke veehouder zich te houden aan de algemene bepalingen die hierover zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren en zijn gebaseerd op Europese regelgeving (Richtlijn 98/58/EG). Zo mag onder andere de temperatuur in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder dit in acht te nemen en bijvoorbeeld de ventilatie aan te passen. Daarnaast wil ik benadrukken dat ik in de recente Kamerbrief over dierenwelzijn en hitte6 heb aangegeven dat er structurele aanpassingen nodig zijn van de sector om welzijnsproblemen in de zomer zoveel mogelijk te voorkomen. Waarbij ik specifiek heb aangegeven dat er met name oplossingen nodig zijn die het totaal aantal dieren dat, gedurende (mogelijk) hete periodes bij het slachthuis aangeboden wordt, beperkt.
Gaat u nu wel de slachtsnelheid verlagen, waar de Kamer door middel van een motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1111) vorig jaar voor de zomer toch al toe opriep, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en dieren niet langer in veel te hete vrachtwagens voor het slachthuis in de wacht staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131 en nr. 1199) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, is. Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en teneinde voor de tussentijd aan de NVWA een kader te geven voor de beoordeling van aanvragen tot verhoging van de slachtsnelheid, heb ik de Inspecteur-generaal van de NVWA de aanwijzing gegeven om geen verhogingen van de slachtsnelheid toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1201). Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Erkent u dat het opnemen van een vrijblijvende suggestie voor beperking van de wachttijd bij het slachthuis in het sectorprotocol van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), geen enkele daadwerkelijke bescherming biedt aan dieren? Bent u bereid om zelf een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie werkt op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór de volgende reeks zomerse dagen beantwoorden?
Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De dood van een lammergier na botsing met een Nederlandse windmolen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Lammergier dood na botsing met Nederlandse windmolen», «Dood zeldzame lammergier had voorkomen kunnen worden met alarmsysteem» en «De vogels zijn het haasje»?1 2 3
Ja.
Onderschrijft u beiden dat de dood van de lammergier voorkomen had kunnen worden wanneer de windturbine uitgerust was met een detectiesysteem, aangezien uit onderzoek blijkt dat het aantal botsingen door cameradetectie met meer dan 80% afneemt?4 Zo nee, waarom niet?
Wij onderschrijven dat als er een detectiesysteem geweest zou zijn, de kans kleiner was geweest dat de lammergier zou zijn geraakt. Tegelijkertijd geldt ook dat niet valt uit te sluiten dat als de betreffende windturbine een cameradetectie had gehad, de lammergier toch zou zijn geraakt.
Kunt u aangeven hoeveel het plaatsen van een (camera)detectiesysteem kost, aangezien onderzoek aantoont dat de techniek relatief niet zo duur is en het verlies van energieopbrengst heel beperkt blijft?
Het achterhalen van de kosten voor een (camera)detectiesysteem is ingewikkeld omdat de kosten variëren per project. Bij dezen geven we een schatting.
Enkel het systeem voor vogels kost voor één windturbine grofweg tussen de € 20.000 en € 35.000. Voor vleermuizen zijn aparte systemen nodig, die zijn iets goedkoper. Daarbovenop komen de installatiekosten van zo’n enkele duizenden euro’s en de servicekosten, die worden geschat op € 3.000 à € 7.000 per jaar. Op basis hiervan is het beeld dat per geïnstalleerde detector over de gehele levensduur van de turbine door een exploitant gerekend wordt met een kostenpost van minstens € 100.000. Eén systeem kan geïnstalleerd worden voor een cluster van een aantal turbines, mits die voldoende dicht bij elkaar staan.
Het productieverlies per turbine is afhankelijk van hoe vaak een turbine stil moet staan en dit is afhankelijk van welke vogelsoorten moeten worden gedetecteerd en in welke mate die soorten aanwezig zijn in de omgeving. Wanneer het systeem zo wordt ingesteld dat de meeste grote vogels worden herkend en hun aanwezigheid leidt tot stilstand, zal er sprake zijn van een substantieel lagere opwek.
Bent u beiden bereid om middels samenwerking ervoor te zorgen dat alle windturbines uitgerust worden met één zwarte wiek en een (camera)detectiesysteem, dat ervoor zorgt dat de wieken automatisch stoppen met draaien als er een grote vogel of vleermuis in de buurt komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Provincies zijn bij nieuwe windturbines het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen (soorten) en vergunningen (Natura 2000-gebieden) op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Wanneer een aanvraag voor een ontheffing wordt ingediend, moet dit worden vergezeld door een ecologisch onderzoek. Op grond van dit onderzoek zal de aanvraag worden beoordeeld en kunnen per ontheffing eisen worden gesteld om de eventuele negatieve effecten op de staat van instandhouding van in het gebied voorkomende soorten te voorkomen of te compenseren. Dit betreft dus in alle gevallen maatwerk per park. De door u genoemde systemen kunnen deel uit maken van de door het bevoegd gezag opgelegde maatregelen.
Wat betreft de zwarte wiek is van een experiment bij één windmolenpark in Noorwegen bekend dat dit het aantal vogelslachtoffers sterk heeft verminderd. Of dit ook voor de Nederlandse situatie en voor de in ons land voorkomende vogelsoorten een effectieve en wenselijke maatregel zou kunnen zijn, wordt de komende jaren getest via een pilot in de Eemshaven, waar het Rijk ook bij betrokken is. De ILT (toezichthouder voor de luchtvaartveiligheidseisen) heeft inmiddels toestemming gegeven om bij zeven windmolens voor deze test een rotorblad in een andere kleur te verven dan de toegestane kleuren wit. De toegestane kleuren wit zijn bepaald op basis van internationale luchtvaartnormen en vastgelegd in het «Informatieblad aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland». Voor windparken op zee bestaat een soortgelijke internationale eis, die op gespannen voet staat met de op 29 juni jl. in de Eerste Kamer aangenomen motie Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, G).5 Hierin wordt de regering namelijk verzocht om in de tenders voor wind op zee de eis op te nemen dat de ontwikkelaar één wiek zwart verft. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer zullen dit najaar separaat worden geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan deze motie.
Klopt het dat het IJsselmeer, een internationaal beschermd natuurgebied, onder andere vanwege de vogeltrekroutes, als zoekgebied staat aangewezen voor de plaatsing van windturbines en zonnepanelen als onderdeel van de Regionale Energie Strategie?5
De RES-regio Noord-Holland Noord heeft het noordwestelijke deel van het IJsselmeer, de Wieringerhoek, aangewezen als mogelijke zoeklocatie voor de opwek van zonne-energie. De partners in deze regio zien mogelijkheden om hun energieopgave te combineren met recreatie en toerisme en met natuurontwikkeling, door de zonnepanelen te plaatsen op «zonne-atollen»: eilandjes waar ook ruimte is voor flora en fauna, bijvoorbeeld als schuilplek voor jonge vis. Hierover hebben de voormalig Minister van EZK en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer eerder geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-’21, nr. 1665).7 Voor zover ons bekend staan in de RES’en 1.0 van de regio’s die grenzen aan het IJsselmeer geen zoekgebieden voor windenergie in het IJsselmeer. Regio Noord-Holland Zuid heeft wel een deel van het IJmeer aangewezen als «reservezoekgebied» voor wind.
Klopt het dat de Commissie voor de Milieueffectrapportage de provincie Noord-Holland heeft gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van windturbines en drijvende zonnepanelen in het IJsselmeer en dat de Milieueffectrapportage adviseerde eerst een «regio-overstijgende, cumulatieve analyse» te laten doen? Zo ja, is deze analyse inmiddels uitgevoerd en wat zijn dan de conclusies? Zo nee, waarom niet, en wat is de stand van zaken rondom de pilot, die de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangevraagd bij Rijkswaterstaat?6
Vanuit de RES Noord-Holland Noord (NHN) is deelgenomen aan de landelijke pilot «RES en Milieueffectrapportage (m.e.r.)». Het doel hiervan was vooral om ervaring op te doen en de milieu-informatie in de RES te valideren. In dit kader is de concept-RES NHN voor advies voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Een formele MER volgt (indien nodig) bij de planologisch juridische procedures.
De Commissie m.e.r. geeft ten aanzien van de concept-RES NHN aan dat er al veel en relevant (milieu)onderzoek van goede kwaliteit beschikbaar is en er een goed participatieproces heeft plaatsgevonden. De commissie adviseert o.a. om voor de afwegingen in de RES 1.0 NHN en/of latere omgevingsbesluiten enkele samenhangende alternatieven op het niveau van de gehele RES-regio te ontwerpen. De RES-regio is van mening, gezien het feit dat er eerder al is gewerkt met scenario’s die zijn ingebracht in het participatieproces, dat het niet voor de hand ligt nu nieuwe alternatieven op te gaan stellen. Wel zal men bij de uitwerking van de zoekgebieden verschillende varianten onderzoeken, rekening houdende met de samenhang met andere zoekgebieden. Op de website van de RES NHN is ingegaan op het advies van de Commissie m.e.r.9.
Voor wat betreft de pilot met drijvende zonnepanelen geldt dat Rijkswaterstaat momenteel in opdracht van EZK een pre-verkenning uitvoert naar geschikte proeflocaties voor zonne-installaties op water in het IJsselmeergebied die meer inzicht kunnen geven in ecologische effecten. De resultaten van deze pre-verkenning worden na de zomer verwacht.
Onderschrijft u dat het plaatsen van windturbines en zonnepanelen op en rond het IJsselmeer niet wenselijk kan zijn, aangezien de nadelige gevolgen voor vogels? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het inpassen van (grootschalige) wind en zon op land ligt bij de partners in de RES, waarbij er door het Rijk geen gebieden op voorhand zijn uitgesloten als zoekgebied voor nieuwe windparken. De RES-partners hebben zich daarbij uiteraard wel te houden aan de beleidskaders, zoals weergegeven in de NOVI en de geldende wetgeving. Waarbij van belang is dat een nieuw zonne- of windpark altijd getoetst moet worden op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Afhankelijk van de natuurwaarden in de omgeving dient bij een project altijd rekening te worden gehouden met maatregelen om negatieve effecten op de natuur en landschap te beperken. Deze maatregelen kunnen ruimtelijk zijn – bijvoorbeeld door de locatie of het ontwerp van het park aan te passen – maar kunnen ook vorm krijgen als stilstandsvoorziening (voor wind) of compensatiemaatregelen (voor zon en wind).
Deelt u beiden de mening dat natuurgebieden met beschermde soorten, die negatieve effecten ondervinden van de turbines, niet zouden mogen worden aangewezen als zoekgebied voor de plaatsing van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u beiden bereid om in gesprek te gaan met gemeenten en provincies om te onderzoeken of zoekgebieden met negatieve impact op natuur verplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor ons beiden staat voorop dat energieprojecten op een verantwoorde wijze moeten worden ingepast, zonder of met minimale negatieve impact op natuur. Het feit dat natuurdoelen wettelijk zijn vastgelegd, helpt daarbij.
Op 1 juli 2021 zijn de RES’en 1.0 met daarin de definitieve zoekgebieden aangeleverd. Uiteraard is in het proces richting de RES 1.0 ook al gekeken naar de ecologische kaders. De komende tijd zullen onderzoeken plaatsvinden in hoeverre de ontwikkeling van wind en zon echt mogelijk is in de zoekgebieden. In deze nog uit te voeren onderzoeken (meestal in de vorm van een plan-MER) neemt de impact op natuur een belangrijke plaats in. Vervolgens kan op grond van deze informatie worden afgewogen welke locatie binnen zo’n zoekgebied de beste plek is om een energieproject te realiseren. Dit proces van locatiekeuze is, conform de afspraken in het Klimaatakkoord en op grond van de Wro, primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is terughoudend om provincies en gemeenten op te roepen om op voorhand zoekgebieden te verkleinen of uit te sluiten.
Indien bij de uitwerking van de zoekgebieden blijkt dat er bij een project sprake is van mogelijke negatieve impact op natuur, zal dit aanleiding zijn na te gaan of een andere locatie, ontwerp of invulling van het project mogelijk is binnen de geselecteerde zoekgebieden. Als dat niet lukt, zullen de effecten van projecten moeten worden gemitigeerd, respectievelijk gecompenseerd, bijvoorbeeld door elders compenserende natuur aan te leggen. Indien ook dit onvoldoende bijdraagt aan de ecologische instandhoudingsdoelen, zal er geen vergunning voor het project kunnen worden verstrekt.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 175 windturbines in Natura2000- gebied te plaatsen?7 Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen voor soorten en vergunningen voor Natura 2000. Wij hebben geen overzicht van hoeveel en welke aanvragen alle provincies hebben bereikt en welke daarvan een ontheffing Wnb hebben gekregen.
Of realisatie binnen of buiten een Natura 2000-gebied plaatsvindt, is geen apart verplichte toetsing die door de Wnb wordt voorgeschreven. Voor plaatsing binnen Natura 2000-gebieden gelden – naast de algemene toetsing op natuur en landschap – extra toetsingscriteria om de effecten op de instandhoudingsdoelen te beperken. Voor plaatsing dicht bij Natura 2000-gebieden gelden ook extra toetsingscriteria waarbij effecten op de instandhoudingsdoelen via externe werking worden meegewogen.
Het is ons bekend dat er enkele windprojecten in Natura 2000-gebieden zijn of worden gerealiseerd. Vanzelfsprekend zijn deze projecten getoetst aan de wettelijke instandhoudingsdoelen.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 125 windturbines pal naast beschermde natuurgebieden te plaatsen? Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 10.
Is er voor elke vergeven ontheffing onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten? Zo ja, is voor elke ontheffing geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied, graag uitgesplitst per ontheffing? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden, graag uitgesplitst per ontheffing?
Dit type onderzoek en de daarbij behorende conclusies met betrekking tot effecten op natuurwaarden heeft bij afzonderlijke windparken en turbines plaatsgevonden. Op basis van een dergelijk onderzoek zijn de benodigde ontheffingen in geval van vogel- en vleermuizenslachtoffers verleend, al dan niet met bepaalde voorwaarden. Deze informatie is niet op nationaal niveau beschikbaar wegens de in 2017 doorgevoerde decentralisatie van de ontheffingsverlening.
Klopt het dat energiebedrijf RWE mogelijk windturbines plaatst op de zeedijk langs de Eems-Dollard, een internationaal beschermd gebied, waar duizenden vogels leven en passeren en welke als een internationale trekroute fungeert voor vleermuizen en vogels?8 Zo ja, wat is de stand van zaken, is er een ontheffing aangevraagd of vergeven?
Energiebedrijf RWE verkent mogelijkheden voor nieuwbouw van windturbines op de zeedijk langs de Eems-Dollard. Hierover is contact geweest tussen RWE en het waterschap Hunze en Aas, de eigenaar/beheerder van de dijk. De idee behelst de bouw van 3 of 4 windturbines. Er is geen ontheffing aangevraagd noch afgegeven. Volgens RWE is er nog geen sprake van planvorming of een lopend project maar verkeert het nog in de ideeënfase.
Indien een ontheffing is gegeven, op basis van welk onderzoek is geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Zoals toegelicht bij de vorige vraag is er nog geen sprake van een afgegeven ontheffing. Gezien het prille stadium van de plannen van RWE voor deze locatie is er ook nog geen ecologisch onderzoek voor een natuurtoets gedaan. Daardoor valt nu niet aan te geven welke beschermde plant- en diersoorten negatieve gevolgen zullen gaan vinden van dit windplan. Mocht dit plan verder ontwikkeld worden, dan zal er moeten worden voldaan aan de eerder beschreven wettelijke eisen voor dit Natura 2000-gebied.
Deelt u beiden het inzicht dat de klimaatopgave, de energietransitie en biodiversiteitsherstel hand in hand moeten gaan? Zo nee, waarom niet?
Dit delen wij volledig, met de aanvulling dat er af toe spanning bestaat tussen de drie opgaven en dat het daarom van belang is te zorgen voor de juiste balans. De Ministeries van EZK en LNV kijken samen hoe de belangen van schone energie en biodiversiteitsherstel in samenhang bekeken en gerealiseerd kunnen worden om zo ook bij te dragen aan de klimaatopgave. Een mooi voorbeeld hiervan is onze gezamenlijke inspanning in het traject «Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land» (NIEWHOL), waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd (vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 524). In dit traject werken onze twee ministeries samen met provincies, de windsector, TenneT en verschillende dier- en natuurbeschermingsorganisaties. Het doel is om met de betrokken partijen te komen tot afspraken om de sterfte van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten door windturbines en hoogspanningsverbindingen te verminderen.
Heeft u een overzicht van alle optionele en geplande windturbines en waar deze liggen in verhouding tot natuurgebieden en vogeltrekgebieden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit overzicht te ontwikkelen en met de Kamer te delen?
Er wordt structureel gewerkt door het Nationaal Programma (NP) RES, PBL en RVO om tot een betrouwbaar volledig beeld te komen van alle optionele en geplande windturbines in Nederland. Locaties van bestaande windturbines en hun kenmerken zijn opgenomen in de analysekaarten van NP RES. Een overzicht van de zoekgebieden voor wind en zon wordt na de zomer beschikbaar. De Staatssecretaris van EZK zal samen met NP RES bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact van de RES op natuur en landschap nodig en mogelijk is. Op www.vogelatlas.nl staan digitale kaarten over de aanwezigheid en de trek van vogelsoorten. Dit initiatief wordt door onze ministeries ondersteund. De digitale kaarten worden proactief gedeeld met overheden en initiatiefnemers. Het Ministerie van LNV heeft in samenwerking met Vogelbescherming Nederland een gevoeligheidskaart laten maken voor vogelsoorten die gevoelig zijn voor windparken. Zie: https://www.sovon.nl/nl/actueel/nieuws/nieuwe-windenergie-zoekkaarten-voor-vogels-0
Is er onderzoek gedaan naar de cumulatieve (gestapelde) gevolgen van de plaatsing van windturbines in en nabij beschermde natuurgebieden op regionale en landelijke populaties? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Er geldt een wettelijke plicht om voor windparken die in of nabij Natura 2000-gebieden zijn gepland de cumulatieve effecten inzichtelijk te maken en te beoordelen. Dit vormt standaard onderdeel van een passende beoordeling en/of natuurtoets bij het MER en borgt derhalve dat ook bij cumulatie van meerdere windinitiatieven in een gebied geen sprake kan zijn van significant negatieve effecten op het behalen van die instandhoudingsdoelen. Als dat niet kan worden uitgesloten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen of wordt er geen vergunning verleend.
In het kader van het NIEWOHL wordt als onderdeel van een landelijk onderzoeksprogramma in de komende jaren een onderzoek uitgevoerd naar cumulatieve effecten op populaties en naar de effectiviteit van mitigerende maatregelen, zoals de «zwarte wiek».
Bent u beiden bereid om een integrale studie te starten naar de gestapelde effecten van alle geplande en optionele windturbines voor regio’s en voor het hele land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt na het verschijnen van het overzicht van de zoekgebieden in de RES’en bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact op natuur en landschap mogelijk en nodig is. Op basis hiervan kan vervolgens bezien worden of er inhoudelijke verdieping bij bepaalde onderwerpen nodig is.
Is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bereid om te onderzoeken hoe het versterken van biodiversiteit en natuur meegenomen kan worden bij het vergeven van subsidies voor windturbines en zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk verstrekt verschillende subsidies voor de realisatie van hernieuwbare energie, waarvan de grootste de SDE++ is. Het doel van de SDE++ is om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze CO2 te reduceren. In principe passen hier geen kostenverhogende aspecten in. Dat neemt niet weg dat de Staatssecretaris van EZK met de sector en lokale overheden in gesprek is over hoe de SDE++, binnen de kaders van het kostprijsreductiepad en de geldende wettelijke eisen, ruimte kan bieden aan projecten die bijdragen aan het versterken van biodiversiteit en natuur. Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie van het lid Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 726)12 momenteel de noodzaak van een «kwaliteitsbudget» onderzocht, waarmee extra financiële ruimte kan worden geboden aan het nemen van maatregelen ten behoeve van ruimtelijke inpassing, biodiversiteit, zorgvuldige participatie en het ontzien van het elektriciteitsnetwerk. Tot slot gaat het Rijk ervan uit dat ontwikkelaars de Gedragscodes voor wind op land (van NWEA) en zon op land (van Holland Solar) in acht nemen voor wat betreft de afspraken over biodiversiteit en natuur.
Stropers |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie pakt netwerk van stropers aan: «Ze zien het als spannende hobby»»1, waarbij dieren volgens de politie op «gruwelijke wijze zijn gedood»?
Wij hebben vernomen van deze praktijken en keuren dit ten zeerste af.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van stropers waarbij reeën en hazen in de nacht met een felle lamp of andere apparatuur worden opgespoord, waarna hazewindhonden de uitgeputte dieren achtervolgen en doden? Kunt u bevestigen dat het gebruik van windhonden bij de jacht verboden is?
Het is bij de politie bekend dat stropers allerlei verboden middelen inzetten bij hun praktijken. In artikel 3.21 van de wet natuurbescherming is het verbod opgenomen voor het uitoefenen van de jacht met behulp van lange honden (ook wel windhonden genoemd).
Klopt het dat stropers ook gebruik maken van staffords, klemmen, strikken, mistnesten, lijmstokken (de laatste twee voor het vangen van vogels), nachtkijkers en cameravallen met gps?
Stropers gebruiken verschillende middelen voor het illegaal vangen en doden van in het wild levende dieren. De genoemde middelen kunnen daar deel van uitmaken.
Klopt het dat de politie bij het opsporen van het «netwerk van stropers», windhonden, een auto, een geweer, jachtkleding en bevroren vlees van reekalfjes in beslag hebben genomen?
Het klopt dat de politie dit in beslag heeft genomen voor het specifieke onderzoek in Limburg, met uitzondering van de windhonden. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in kan gaan op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Wat is er met de windhonden gebeurd? Kunt u bevestigen dat deze dieren in beslag worden genomen en een goed onderkomen krijgen? Wat is de hoogte van de straf die stropers in Nederland kunnen verwachten?
De windhonden zijn niet in beslag genomen. De maximale straf voor stroperij is volgens de Wet op economische delicten in geval van opzet 6 jaar. Over de strafmaat in Limburgse zaak kunnen in deze fase van het onderzoek geen uitspraken worden gedaan. De rechter zal de hoogte van straf uiteindelijk bepalen.
Was u op de hoogte van de aanwezigheid van een «netwerk aan stropers»? Zo ja, sinds wanneer en wat heeft u gedaan om deze stropers op te pakken? Zo nee, heeft u meldingen ontvangen die u hiervoor waarschuwen?
De politie werkt op basis van feiten en omstandigheden. Zij ontvangt informatie van groene boa’s, wildbeheereenheden en betrokken burgers. De genoemde stroperij is een bekend fenomeen, dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop op steekt. Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Limburg, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Kunt u aangeven of in het opgerolde «netwerk aan stropers» ook jagers bevonden, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Geen van de verdachten in deze zaak had een jachtakte.
Klopt het dat stropers voornamelijk gevonden worden door meldingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meldingen waren binnengekomen in Zuid-Limburg, waarna een onderzoek werd gestart?
Observaties van betrokken burgers zijn essentieel in de meeste politieonderzoeken. Met andere historische gegevens uit politiesystemen draagt het bij tot daderindicatie. Gedurende het gehele onderzoek zijn er ruim 80 meldingen in Limburg ontvangen. Meldingen zijn niet altijd direct herleidbaar tot een verdachte. Het informatiebeeld dat de analyse van deze meldingen opleverde, heeft, na een proces van kiezen en prioriteren, geleid tot de inzet van opsporingsmiddelen. Het gehele onderzoek, van de eerste melding tot de aanbieding van het dossier aan het Openbaar Ministerie (OM), kan zodoende een lange doorlooptijd hebben. Ook gedurende die tijd kunnen nog meldingen worden ontvangen.
In totaal vonden er de afgelopen vijf jaar in de eenheid Limburg negen opsporingsonderzoeken met betrekking tot stroperij plaats. Zes van die onderzoeken zijn gestart naar aanleiding van een melding en drie naar aanleiding van de waarnemingen van de politie.
Hoeveel meldingen zijn er vorig jaar binnengekomen op landelijk niveau? Welke gebieden scoren hoog? Is er onderzoek gedaan naar aanleiding van de meldingen? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn er in 2020 bij de Nationale Politie 3.478 meldingen geregistreerd op maatschappelijke klasse «flora en fauna», waar stroperij onder valt. Gebieden die relatief hoog scoren zijn de Veluwe, de omgeving Deurne, de Brunssummerheide, de omgeving Voerendaal en de omgeving Noordwijk.
De 3.478 meldingen betreffen zowel flora als fauna. Het fenomeen stroperij is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen die dit type stroperij betreffen kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Meldingen vinden plaats in de geografische context. Daar wordt in samenhang met andere geografische informatie een overzicht gemaakt van casuïstiek. In weging met andere zaken wordt dan gekozen of en hoe de casus wordt opgepakt.
Kunt u aangeven of meldingen over stroperij zijn toe- of afgenomen over de afgelopen tien jaar? Zijn de meldingen toegenomen sinds de enorme bezuinigingen op de buitenpolitie? Hoeveel van deze meldingen gaan over jagers, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Er kan maximaal vijf jaar teruggekeken worden in de systemen. De afgelopen vijf jaar is landelijk het aantal meldingen met de maatschappelijke klasse «flora en fauna» afgenomen. Een handmatige analyse is nodig om het aantal stroperijgerelateerde meldingen vast te stellen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
De politie heeft een generieke taakstelling. Een zogenaamde «buitenpolitie» bestaat niet. Elke regionale eenheid heeft politieambtenaren met expertise over dier-gerelateerde criminaliteit in dienst.
Over het algemeen houden jagers zich aan de grenzen van aan hen toegekende jachtvelden of waar zij als gastjager legitiem mogen jagen.
Klopt het dat veel mensen bang zijn voor stropers en hierdoor geen getuigenverklaring af durven te leggen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het veilig is voor mensen om een verklaring af te leggen?
Melders, aangevers en getuigen van misdrijven vragen zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Is er onderzoek gedaan naar de omvang van stropersnetwerken en strooptochten in Nederland en de reden dat de pakkans zo laag is? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wanneer vond dit onderzoek plaats? Zo nee, bent u bereid om een landelijk onderzoek in te stellen, dat ook kijkt naar de oplossingsmogelijkheden om de pakkans te vergroten en de mogelijkheid om politie weer in het buitengebied in te zetten?
De politie handelt altijd op basis van informatie. Dat is de essentie van het vak. Daar waar landelijke betekenisvolle fenomenen ontstaan, zal de politie hierin optreden. Weging van het politiewerk vindt altijd plaats in afstemming en in overleg met het bevoegde gezag. Ook werkt de politie in toenemende mate samen met het landelijke netwerk van boa’s.
Kunt u een indicatie geven van de aantallen dieren die in de afgelopen tien jaar zijn gedood door stropers? Zo nee, waarom niet?
Een volledig en juist overzicht kan niet worden gegenereerd. De dieren die heimelijk tijdens het stropen worden bemachtigd kunnen immers niet worden geteld. Alleen de bij politieonderzoek aangetroffen dieren zijn bekend. Dit aantal kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Jachtactiviteiten in gebieden waar wolven zijn gevestigd |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Wolvenpaar op de Veluwe heeft weer een nestje: drie welpen gezien» en «Vlaanderen schendt Europees recht door jacht te tolereren in wolvengebied»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het beschermingsregime uit de Habitatrichtlijn een algemeen toepassingsbereik heeft en dat hieruit volgt dat alle handelingen die schade kunnen aanrichten (in verband met het voorzorgsbeginsel) preventief verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze waarborgt u het effectueren van genoemd beschermingsregime?
De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in een strikte bescherming van dieren en planten van bedreigde soorten die worden genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten. De kern en reikwijdte van de Europese voorschriften die zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn, en de Vogelrichtlijn, zijn op nationaal niveau geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
Is het waar dat in het kader van populatiebeheer het afschot van pasgeboren wilde zwijnenbiggen in het leefgebied van de wolf een aanvang neemt? Zo ja, hoe vaak per jaar worden zwijnen(biggen) geschoten in het leefgebied van de wolf? Hoeveel zwijnen(biggen) worden er in het leefgebied van de wolf geschoten sinds 2015, onderverdeeld per gebied, per jaar?
De provincie Gelderland heeft het leefgebied voor wolven op de Noord- en Midden-Veluwe vastgesteld, dat is voor een deel ook leefgebied voor de wilde zwijnen. De ontheffing van de provincie staat afschot van wilde zwijnen uit het oogpunt van populatiebeheer toe vanaf 1 juli.
De datum vanaf wanneer wilde zwijnen gedood mogen worden, staat in de ontheffing die door de provincie wordt afgegeven. Deze ontheffing is gebaseerd op het, door de provincie goedgekeurde, faunabeheerplan. Binnen de vastgestelde leefgebieden kunnen vanaf 1 juli de wilde zwijnen worden afgeschoten. Buiten de leefgebieden mag het afschot op wilde zwijnen jaarrond plaatsvinden.
Voor de aantallen zwijnen die worden geschoten verwijs ik u naar de Faunabeheereenheid Gelderland die deze jaarlijks rapporteert3. Van het deel van het afschot van wilde zwijnen binnen het leefgebied van de wolf wordt geen separate cijfers bijgehouden.
Onderschrijft u dat het opzettelijk verstoren van strikt beschermde soorten verboden is, vooral tijdens de perioden van voortplanting en afhankelijkheid van de jongen? Zo ja, betekent dit dat het tolereren van intensieve of andere verstorende afschotactiviteiten – waaronder het afschot van jonge wilde zwijnen – wanneer een zwangere wolvin of pasgeboren welpjes in een gebied aanwezig is, in strijd met de wet beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
De Wet natuurbescherming verbiedt het opzettelijk verstoren van in het wild levende soorten, zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn.
In gebieden waar de wolf is gevestigd kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Bewegingsjacht is in Gelderland toegestaan buiten het leefgebied van de wilde zwijnen om het aantal zwijnen buiten dat leefgebied zoveel mogelijk te reduceren. Dat is ook aan de randen van de Veluwe maar wordt in de praktijk sporadisch toegepast. Aanzitjacht vanaf een hoogzit is de gangbare manier. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Derhalve zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn.
Deelt u de mening dat het semantische onderscheid tussen jacht en populatiebeheer voor het beschermingsregime van de wolf geen verschil zou mogen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef kan in gebieden waar de wolf is gevestigd, jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van afschotactiviteiten in de buurt van actieve nestplaatsen van de wolf een minimum minimorum is en hiermee een strikte eis van Europees recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat Nederland haar verplichtingen onder de Habitatrichtlijn schendt door toestemming te geven voor afschot van prooidieren binnen het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
Bent u bereid het leefgebied van de wolf in elk geval in de draag- en zoogtijd van de dieren geheel te (doen) vrijwaren van afschotactiviteiten die verstoring zouden kunnen geven en de voedselvoorraad voor de wolven verkleinen, in het kader van de verplichtingen volgens de Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in het antwoorden op vraag 4 aangeef heeft het faunabeheer volgens deskundigen geen negatief effect op de aanwezige wolven. De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen voor het verstoren op basis van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn, alsmede voor de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat de overheid wettelijk verplicht is om zowel opzettelijke als onopzettelijke beschadigingen van wolvenholen te vermijden? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
Conform artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming is het verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van wolven te beschadigen of te vernielen. Onder strikte voorwaarden kunnen gedeputeerde staten van de provincie als bevoegd gezag ontheffing verlenen voor deze verbodsbepaling. Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetsten gedeputeerde staten aan de vereisten die gelden op grond van het in de Wet natuurbescherming opgenomen soortenbeschermingsregime. Daarbij wordt tevens getoetst of aan de zorgplicht wordt voldaan.
Beaamt u dat deze verplichting niet alleen geldt in termen van directe beschadigingen, zoals het omploegen van een wolvennest, maar tevens gaat om handelingen die de «ecologische functionaliteit" van een leefgebied van een wolf teniet doen? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen. Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Is het waar dat het Europese Hof al verschillende lidstaten op de vingers getikt heeft in situaties waarin lidstaten tekort schoten om het leefgebied van een beschermde soort te vrijwaren voor schadelijke ingrepen, zoals het gebrek aan beschermingsmaatregelen voor wilde hamsters in Frankrijk en van zeeschildpadden in Griekenland? Hoe beoordeelt u de vergelijkbare inspanningsverplichting voor Nederland om verstoring van het leefgebied van de wolf te voorkomen?
Het klopt dat het Europese Hof lidstaten heeft opgedragen te zorgen voor de betere bescherming van leefgebieden van soorten. Het gaat daarbij om leefgebieden van soorten die aantoonbaar verslechterd zijn waardoor de aantallen van de betreffende soort een zorgwekkende neergaande trend laten zien. De wolf is zich de laatste jaren aan het vestigen in Nederland waarbij voortplanting voor het eerst is waargenomen in 2019. Of dat leidt tot een duurzame populatie moet nog blijken. Wel kan gesteld worden dat de trend van de wolf door deze nieuwe vestigingen vooralsnog positief is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 juli 2021, de dag waarop de Provincie Gelderland het afschieten van jonge zwijnen wil toestaan, waarmee Nederland in overtreding zou kunnen zijn volgens Europees recht? Zo nee, waarom niet?
Ja.