Exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat u de brief van Both Ends, de Vogelbescherming, IUCN NL en verschillende partnerorganisaties van Both Ends op de Filipijnen van 15 juli 2021 hebt ontvangen over de signalen die zij hebben opgevangen over een grote exportkredietverzekering (ekv) die zal worden verleend aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay?
Ja.
Klopt het dat u van plan bent om een ekv te verstrekken aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay? Zo ja, om welk geldbedrag zou het gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat dit geheel niet aan de orde is?
In december 2020 is een dekkingstoezegging afgeven aan Boskalis met een voorbehoud van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s, een zogenaamde «mvo-mits». Op dit moment vindt de milieu- en sociale beoordeling plaats. De «mvo-mits» impliceert dat pas als deze beoordeling positief is afgerond er een polis kan worden afgegeven.
Over het eventueel te verzekeren bedrag kan ik op dit moment (nog) geen uitspraken doen. Dit betreft namelijk bedrijfs-, concurrentie- en koersgevoelige informatie. Wanneer en indien de dekkingstoezegging tot een daadwerkelijke verzekeringspolis zal leiden, zal het maximale schadebedrag gepubliceerd worden op de website van Atradius DSB (ADSB).
Klopt het dat er al een dekkingstoezegging is gegeven aan Boskalis, dan wel een andere Nederlandse exporteur, in relatie tot het NMIA (New Manila International Airport) project in de Filippijnen?1 Zo ja, op basis van welke sociale en milieu afwegingen is deze dekkingstoezegging gegeven? Hoe verenigt zich dit met de lopende due diligence? Betekent dit dan ook dat er nu automatisch een verplichting tot het verstrekken van een verzekeringspolis bestaat? Welke mogelijkheden heeft u en Atradius DSB (ADSB) nog om invloed uit te oefenen op het project en de nu lopende due diligence?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er een dekkingstoezegging met «mvo-mits» verstrekt. Zoals vaker het geval is, was de financiële due diligence eerder afgerond dan de milieu- en sociale due diligence. Om een Nederlandse exporteur toch de mogelijkheid te bieden mee te dingen naar een contract, kan de Staat in zulke gevallen besluiten een dekkingstoezegging af te geven met mvo-mits. Dit houdt in dat de dekkingstoezegging alleen omgezet kan worden in een polis indien de milieu- en sociale beoordeling positief is. Indien uit de due diligence mocht blijken dat het project niet voldoet aan de nationale en internationale mvo-standaarden, dan zullen er maatregelen moeten worden getroffen om het project aan alle voorwaarden te laten voldoen voordat de dekkingstoezegging kan worden omgezet in een polis.
Heeft ADSB een risicoanalyse gemaakt? Zo ja, wat kwam hier uit en hoe beoordeelt u deze risicoanalyse? Zo nee, waarom is er geen risicoanalyse gemaakt en bent u bereid ADSB hier alsnog toe te bewegen?
Een risicoanalyse is een standaard onderdeel van het due diligence proces. Uit de financiële due diligence bleek dat het financiële risico aanvaardbaar was waarna de dekkingstoezegging is verstrekt inclusief de «mvo-mits». Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Over de inhoud hiervan kan ik daarom op dit moment nog geen uitspraak doen.
Bent u bekend met het bericht dat er al mensen onder druk zijn verhuisd en dat er een groot deel van de mangroven in het projectgebied inmiddels is weggehaald?2 Kunt u bevestigen dat dit klopt?
Ik ben bekend met het bericht van Both ENDS. Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen en van vernietiging van mangroven kloppen. De mvo-beoordeling nog niet afgerond. Hierin zullen genoemde berichten worden meegenomen.
Zijn de gedwongen verhuizingen en vernietiging van natuur met internationaal belang meegewogen in de risicoanalyse? Zo ja, op welke manier precies, hoe kwalificeerde u dit risico en hoe is dit meegewogen in de beoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Uiteraard zal de relevante informatie, waaronder eventuele gedwongen verhuizingen en eventuele vernietiging van natuur worden meegenomen in de beoordeling.
Welke internationale gevolgen en lange termijngevolgen voor mensen en natuur zijn in kaart gebracht bij de risicoanalyse?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Onderschrijft u het internationale belang van de wetlands? Zo ja, wat is het internationale belang volgens u? Zo nee, waarom niet en hoe kan het dan dat natuurorganisaties, zoals de Vogelbescherming, vinden dat de wetlands wel van internationaal belang zijn?
Het kabinet onderschrijft het internationale belang van wetlands in algemene zin zoals beschreven in de Conventie van Ramsar. De status en het internationale belang van – en de impact van onderhavig project op de wetlands maken onderdeel uit van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s van deze ekv-transactie. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Ik kan hier op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
Erkent u dat er reeds onherstelbare vernietiging van een ecosysteem van internationaal belang heeft plaatsgevonden? Zo nee, hoe zit het dan met de schade die nu – ter voorbereiding op de landaanwinning – is toegebracht aan mangroven en zeer ernstig is met langdurige ecologische gevolgen, aangezien de gekapte mangroven decennia oud zijn, en mangrovebossen wereldwijd tot de meest bedreigde ecosystemen horen?
De mogelijke schade, al dan niets reeds toegebracht, aan mangroven ter voorbereiding op de landaanwinning zal deel uitmaken van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Mocht blijken dat er schade is of wordt toegebracht aan mangroven door toedoen van het project, dan zullen er voor afgifte van een ekv-polis compenserende maatregelen genomen moeten worden om de schade te herstellen, bijvoorbeeld door de aanplanting van nieuwe mangroven.
Vormen de gedwongen verhuizingen en de vernietiging van natuur van internationaal belang die reeds hebben plaatsgevonden ten behoeve van dit project, aanleiding voor u om de ekv niet te verstrekken? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In het algemeen geldt dat transacties met onaanvaardbare negatieve effecten op milieu- en sociaal gebied niet in verzekering worden genomen. Om dit te beoordelen wordt een mvo-beoordeling uitgevoerd door ADSB. Deze is voor onderhavig project nog niet afgerond. Mochten de effecten op milieu- en sociaal gebied, waaronder op het gebied van herhuisvesting, onaanvaardbaar worden geacht en niet in lijn met nationale en internationale IMVO-standaarden voor de ekv, dan zal er geen verzekeringspolis worden afgegeven.
Kunt u uitsluiten dat bij dit project nog meer mensen hun huis en inkomen verliezen en dat er een wetland van internationaal belang verder zal worden vernietigd? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen kloppen. Dit geldt eveneens voor de aantijgingen van vernietiging van de wetlands. De luchthaven is gepland in een gebied dat van belang is voor vogels en daarmee is het aan te nemen dat er nadelige effecten zullen optreden voor de avifauna in de directe omgeving. Het mvo-beleid van ADSB is erop gericht op mogelijke negatieve effecten op milieu en/of sociaal gebied te voorkomen, te mitigeren en waar nodig en onvermijdelijk te compenseren. Mochten er onaanvaardbare negatieve effecten op milieu en sociaal gebied naar voren komen uit de beoordeling die niet in lijn zijn met de (inter)nationale IMVO standaarden, dan zal er geen ekv-polis worden verstrekt voor dit project.
Op welke manier gaat u bij het verstrekken van deze ekv nog gehoor geven aan de motie Alkaya en Van Raan3, nu onaanvaardbare risico’s zich al gematerialiseerd hebben?
Conform het mvo beleid van de ekv verzekert de Nederlandse staat geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden vindt deze mvo-beoordeling nog plaats.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen onomkeerbare gevolgen hebben die op de lange termijn voelbaar zijn mensenrechtenschendingen zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In geval van eventuele gedwongen herhuisvestingen dient impact op de geherhuisveste mensen zoveel mogelijk beperkt en gecompenseerd te worden. Gedwongen herhuisvesting is dan ook een belangrijk punt van aandacht bij de beoordeling van milieu en sociale risico’s bij ekv-aanvragen. ADSB hanteert daarbij de IFC Performance Standards als leidraad. Hierin zijn landverwerving en gedwongen herhuisvesting expliciet opgenomen als aandachtspunt. Daarin is voorgeschreven dat gedwongen herhuisvesting waar mogelijk moet worden voorkomen of dat de impact op mensen geminimaliseerd moet worden door eerlijke compensatie voor goede leefomstandigheden. Hieraan zal dus ook bij onderhavig project moeten worden voldaan om te kunnen voldoen aan het mvo-beleid van de ekv en de internationale standaarden.
Bent u van mening dat risico’s dat de bewoners van het gebied hun thuis en inkomen verliezen en dat een wetland van internationaal belang wordt vernietigd aanvaardbaar zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, de genoemde risico’s zijn niet zonder meer aanvaardbaar. Vanwege de grote mvo-risico’s van deze transactie is derhalve een dekkingstoezegging afgegeven met een voorbehoud op de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Dat betekent dat deze dekkingszegging alleen omgezet wordt in een verzekeringspolis als alle milieu- en sociale risico’s aanvaardbaar worden geacht. Deze beoordeling is echter nog niet afgerond.
Herinnert u zich de vele eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over omstreden exportkredietverzekeringen, waaronder de vragen van 24 juni 2021 over het omstreden gasproject in Mozambique? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van deze set Kamervragen die op 13 september naar uw Kamer is verzonden.
Bent u van mening dat u genoeg doet om te voorkomen dat er met Nederlands belastinggeld omstreden projecten in het buitenland worden ondersteund? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Er worden via de ekv geen projecten in het buitenland ondersteund met belastinggeld. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument voor de exportbevordering, waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen. De Nederlandse Staat treedt op als verzekeraar en Atradius DSB voert de ekv-faciliteit uit.
Voldoet de ekv voor de aanleg van de luchthaven in Manila Bay aan de voorwaarden voor groene transacties zoals vermeld in de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst4 (die onderdeel uitmaakte van de vergroeningsagenda voor ekv)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, het onderhavige project is niet geclassificeerd als een «groen project» op de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst. In algemene zin worden projecten alleen als groen geclassificeerd wanneer deze in positieve zin bijdragen aan het klimaat en het milieu. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en heeft dan ook geen groen label ontvangen van ADSB.
Is de door u in 2020 geïntroduceerde Meetmethodiek Fossiel5 toegepast? Zo ja, hoe is de aanvraag geclassificeerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te laten doen?
De aanleg van een luchthaven is geen activiteit in het upstream, midstream of downstream gedeelte van de fossiele waardeketen zoals gedefinieerd in de «Meetmethodiek Fossiel» (kolen, olie of gas). De uitkomst van de toepassing van deze methodiek is dat onderhavig project als niet-fossiel is geclassificeerd.
Bent u van mening dat deze ekv, voor de aanleg van een nieuwe luchthaven, een goede manier is om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te doen om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen, overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis (artikel 4.1 van het Klimaatakkoord van Parijs)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. In algemene zin geldt dat alleen transacties die geclassificeerd worden als groen volgens de in 2020 geïntroduceerde «Meetmethodiek Groen» een positieve bijdrage leveren aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en levert dan ook geen directe positieve bijdrage aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De transactie is gekwalificeerd als niet-fossiel, zie ook het antwoord op vraag 18.
Op welke manier is deze ekv voor een nieuw aan te leggen luchthaven in de Filipijnen, die meer uitstoot en minder bescherming tegen natuurgeweld tot gevolg heeft, te verenigen met de verplichtingen, voortkomende uit het Klimaatakkoord van Parijs, die ontwikkelde landen hebben ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij zowel klimaatmitigatie als -adaptatie?
Zie het antwoorden op vraag 18 en 19.
Bent u van mening dat het verstrekken van een ekv voor de aanleg van een vliegveld waarbij mensenrechten worden geschonden en natuur van internationaal belang wordt vernietigd, past bij Nederland als lid van de kopgroep Export Finance for Future (E3F), een coalitie van landen die de ambitie heeft om de klimaatdoelen beter in de ekv te integreren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het lidmaatschap aan E3F betekent niet per definitie een belemmering voor het verzekeren van de aanleg van een vliegveld. Met de lancering van de Export Finance for Future (E3F) coalitie hebben Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden afgesproken om gezamenlijk exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Dit kan qua maatregelen en tempo per land verschillen. Zo heeft Nederland een uitgebreide set maatregelen getroffen om «groene» ekv projecten aantrekkelijker te maken.
Kunt u bevestigen dat u niet verplicht bent om deze ekv te verstrekken en dat u dus kunt voorkomen dat er meer mensenrechtenschendingen plaatsvinden en natuur wordt vernietigd van internationaal belang? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. De Staat behoudt zich het recht voor om een ekv niet te verstrekken indien een project onaanvaardbaar negatieve effecten voor mens en/of milieu met zich meebrengt. Of dit aan de orde is moet blijken uit de mvo-beoordeling van ADSB die momenteel wordt uitgevoerd.
Herinnert u zich uw mededeling van 30 juni 2021 naar aanleiding van onze schriftelijke vragen van 24 juni 2021 dat het niet mogelijk is deze binnen de gestelde termijn te beantwoorden, omdat het verzamelen van informatie voor de beantwoording meer tijd vergt?6 Hoe komt het dat de informatie over exportkredietverzekeringen niet (tijdig) beschikbaar is binnen de rijksoverheid, terwijl er toch jaarlijks € 10 miljard aan belastinggeld voor wordt gereserveerd? Wanneer kan de Kamer de antwoorden op deze vragen verwachten?
De casus waar u naar refereert is een zeer complexe zaak die om het nodige juridische uitzoekwerk vraagt. Om recht te doen aan de vragen en het belang van de casus dient dit zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren. De gevraagde extra tijd was daarom nodig om tot een zorgvuldige beantwoording te komen. Die beantwoording is inmiddels naar uw Kamer verzonden op 13 september.7 Zie verder de antwoorden op de vragen 13 en 24.
Waarom wordt er al jaren € 10 miljard begroot voor exportkredietverzekeringen, terwijl dit plafond nooit bereikt wordt? Waar gaat het restant naartoe en waar kan de Kamer precies in de begrotingsstukken terugvinden wat de alternatieve bestemming is geworden? Waarom wordt het plafond niet naar beneden bijgesteld?
De € 10 miljard waaraan u refereert is het plafond waarvoor de Staat als verzekeraar jaarlijks nieuwe verplichtingen kan aangaan. Dit plafond is vastgesteld op € 10 miljard voor de gehele ekv-faciliteit en is gebaseerd op de historische vraag naar ekv, welke fluctueert. Het plafond naar beneden bijstellen zal een beperking opleveren voor het exporterend bedrijfsleven.
Tevens wil ik benadrukken dat het bedrag van € 10 miljard niet moet worden gezien als belastinggeld dat uit de begroting vloeit. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen.
Mogelijke overheidssteun voor Formule 1 races |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de ondernemers van de Formule 1 race op Zandvoort van plan zijn steun aan te vragen?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van premier Rutte uit 2018 over mogelijke steunverlening: «Wees effe stoer en los dat zelf op», na afloop van de ministerraad?2
Ja.
Herinnert u zich het besluit van het kabinet uit begin 2019 om niet van zins te zijn ook maar één euro in het evenement te willen steken?
Op 5 februari 2019 heeft het kabinet besloten om niet in financiële zin maar wel in faciliterende zin bij te dragen aan de organisatie van de Grand Prix Formule 1 in Nederland (TK 30 234, 207).
Bent u zich ervan bewust dat ondanks bovenstaande beloftes en besluiten het Rijk al royaal geld heeft gestoken in deze omstreden evenementen?3 Of erkent u niet dat deze bedragen mede zijn gedaan om de evenementen mogelijk te maken?
Ik verwijs u naar de antwoorden die mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat op 14 oktober 2019 naar uw Kamer heeft gestuurd (TK 2018–2019, 2910). Het artikel waarnaar wordt verwezen gaat in op de investeringen in het spoortraject van Haarlem naar Zandvoort. Deze zijn primair bedoeld om de bereikbaarheid van Zandvoort per trein op drukke dagen in de zomermaanden te vergroten. Dit voornemen bestond al voordat sprake was van een mogelijke Formule 1 race in Zandvoort.
Kent u de uitspraak van sportief directeur Jan Lammers van Dutch Grand Prix (DGP): «Voor mij is het glas twee derde vol. We gaan het gewoon doen.»?4
Ja.
Wat vindt u van bovenstaande uitspraak, gedaan op het moment dat DGP zich publiekelijk uitgesproken heeft, bij monde van de andere DGP directeur Robert van Overdijk, dat de organisatie «zelf ook moet worden gecompenseerd» en «als het evenement vanwege coronaperikelen alleen met minder publiek kan doorgaan, «zal iemand moeten bijspringen»»?5
Door de coronamaatregelen die we ten behoeve van de volksgezondheid hebben moeten nemen, kunnen evenementenorganisatoren in financiële problemen komen. We hebben daarvoor, met steun van uw Kamer, steunmaatregelen in het leven geroepen. Als een organisatie aan de eisen voldoet, kan zij daar gebruik van maken. Daar kunnen wij op voorhand geen organisatie van uitsluiten. De DGP voldoet echter niet aan de eisen van de garantieregeling evenementen, omdat het evenement niet door de rijksoverheid is verboden. De DGP komt dan ook niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit deze regeling.
Erkent u dat het verzoek om steun het imago van de wedstrijd, al enigszins gebutst door de vele rechtszaken rond de race, geen goed doen? Zo nee, op welke manier denkt u dat het op deze manier de hand ophouden het imago van het evenement en/of de Nederlandse overheid ten goede zal komen?
Nee, een verzoek om steun hoeft niet van invloed te zijn op het imago van het evenement of van de Nederlandse overheid. Er zijn meer sportevenementen die financiële steun vragen aan de Nederlandse overheid. Ook in andere landen is dat gebruikelijk.
Bent u bereid uw woord gestand te doen en ondubbelzinnig te verklaren geen steun te zullen verlenen om dit ondernemersrisico af te wentelen op de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. De organisatoren hebben aangegeven dat de race doorgaat. Zij zullen zelf zorgdragen voor de financiering van het evenement. Daarvoor hebben ze geen financiële steun van de rijksoverheid gekregen. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om – midden in de klimaat- en biodiversiteitscrisis – het onzalige plan te schrappen om imponeervluchten uit te laten voeren door de luchtmacht boven dit evenement? Zo nee, waarom niet en hoe hoog zijn de kosten en wie betaalt die?
Vanwege de ontwikkelingen in Afghanistan heeft Defensie besloten om de fly past tijdens de Formule 1 in Zandvoort te annuleren.
Hoe hoog is – bij benadering – de uitstoot van broeikasgassen van deze imponeervluchten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voordat het evenement plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘mogelijk meer vluchten met besmette passagiers dan gedacht’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mogelijk meer vluchten met besmette passagiers dan gedacht?»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit Canadese cijfers blijkt dat in de maand juli op 36 procent van de vluchten uit Amsterdam naar Canada een besmet persoon aan boord heeft gezeten?
De Canadese overheid publiceert op haar website een overzicht van alle vluchten waarop een positief geteste passagier heeft gezeten. In zijn onderzoek heeft data-analist Bart Bolkestein op deze cijfers een analyse toegepast en komt op het getal 36%. De methode van Bolkestein ken ik niet. Het bericht en de conclusie van de analyse heb ik uit de media vernomen.
Kunt u bevestigen dat dit percentage fors hoger is dan de berekening van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), dat uitgaat van 9 procent?
Door NLR en RIVM is gezamenlijk een studie uitgevoerd2, in het vervolg NLR/RIVM-studie genoemd. De NLR/RIVM-studie heeft het besmettingsrisico in vliegtuigen uitgaande van één besmettelijke passagier aan boord onderzocht. De onderzoekers van NLR/RIVM is gevraagd te kijken naar het risico van besmetting door aerosolen op vluchten met positief geteste passagiers. Dit was ook de strekking van de motie: het onderzoeken van de ventilatie in het vliegtuig. De analyse van de heer Bolkestein zat niet in de scope van dit onderzoek omdat deze pas verscheen nadat het NLR onderzoek al gereed was.
Voor de schatting in het rapport van NLR/RIVM voor het aantal vluchten met een besmette passagier zijn test-eigenschappen en SARS-CoV-2 prevalentie van begin juni 2021 gebruikt. Bovendien richtte de studie van NLR/RIVM zich op mogelijke besmettingsrisico’s gedurende de vlucht via inademen van aerosolen. Besmetting via grotere druppels, via contact met besmette oppervlakken, tijdens andere fasen van het transport als inchecken, boarding, etc. maakten geen onderdeel uit van dit onderzoek.
Hoe verklaart u dit verschil?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat het NLR-onderzoek, op basis waarvan u in juni geen aanleiding zag tot aanpassing van de maatregelen voor vliegreizigers, geen rekening houdt met de deltavariant van het virus?2
In de studie is uitgegaan van de oorspronkelijke virusvariant. Het ligt voor de hand dat besmettelijkere varianten ook in het vliegtuig overeenkomstig besmettelijker zullen zijn. Er is nu nog onvoldoende kennis over bijvoorbeeld aan hoeveel virusdeeltjes van de deltavariant iemand blootgesteld moet worden om een virusinfectie te krijgen en mogelijk ziek te worden.
Klopt het dat het NLR het besmettingsrisico van direct contact tussen reizigers tijdens de vlucht niet heeft meegenomen in haar onderzoek?
Dat klopt. De studie richtte zich op mogelijke besmettingsrisico’s via inademing van aerosolen.
Klopt het dat het NLR-onderzoek uitgaat van een verplichte PCR-test voor alle reizigers, terwijl voor veel bestemmingen een antigeen-sneltest voldoende is?
Voor de schatting van het aantal vluchten met een besmettelijke passagier is gerekend met een PCR-test binnen een tijdsbestek van 72 uur of een antigeen test binnen een tijdsbestek van 24 uur tussen testen en boarden.
Klopt het dat het risico op een vals-negatieve test bij een antigeen-sneltest veel hoger is dan bij een PCR-test?
Een antigeen-test heeft een lagere gevoeligheid dan een PCR test. Het verschil in gevoeligheid wordt deels gecompenseerd door de tijd tussen testen en boarden te beperken tot 24 uur voor de antigeentest.
Wist u dat het zo druk is op Schiphol dat beveiligers zeggen de anderhalve meter niet te kunnen handhaven? Zo nee, acht u dit niet belangrijke informatie? Zo ja, waarom heeft u geen maatregelen genomen om te handhaven?
De maatregelen om besmetting te voorkomen gelden ook op luchthavens. Aanvullend geldt op de luchthaven en in het vliegtuig een mondkapjesplicht, omdat niet altijd en overal anderhalve meter afstand gegarandeerd kan worden, bijvoorbeeld bij het fouilleren.
Schiphol heeft op ons verzoek in haar communicatie op de luchthaven nadrukkelijk en nog sterker gewezen op de anderhalve meter-regel, zowel naar alle passagiers als naar de medewerkers.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van de anderhalve meter de kans vergroot dat iemand in de tijd tussen de verplichte test en de vlucht besmet raakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord bij vraag 9.
Houdt u bij hoeveel besmette personen aan boord van een vliegtuig hebben gezeten, zoals de Canadese overheid doet? Zo nee, op basis van welke cijfers weet u of uw beleidsmaatregelen voldoende zijn om besmettingsrisico’s in de luchtvaart te minimaliseren?
Er wordt gerapporteerd hoeveel mensen met een positieve testuitslag een recente reishistorie melden. Ook worden de resultaten van het bron- en contactonderzoek (BCO) gerapporteerd4. Het BCO laat zien dat het onderwerp «Vlucht» in 0,3% van de besmettingen als mogelijke setting wordt genoemd.
Daarnaast voert de GGD Kennemerland namens de vijf regio’s waar zich een internationale luchthaven bevindt de vliegtuigcontactonderzoeken (VCO) uit, het bron- en contactonderzoek voor vliegtuigpassagiers. Indien blijkt dat een passagier mogelijk besmet in het vliegtuig heeft gezeten, worden personen die rondom deze passagier hebben gezeten benaderd om in quarantaine te gaan en/of zich te laten testen. Indien het om buitenlandse passagiers gaat, kan het RIVM dit via een evenknie in het buitenland doorgeven.
Deelt u de mening van Rui Roosien, onderzoeker bij het NLR, dat de onderzoeksresultaten van data-analist Bolkestein van belang kunnen zijn bij de inschatting van besmettingsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
De data van de heer Bolkestein hebben betrekking op een ander deel van de «besmettingsketen» dan waar de NLR/RIVM-studie over gaat. Alle informatie voor, tijdens en na de vlucht kan relevant zijn. De studie van NLR/RIVM is gericht op besmetting via inademing van aerosolen tijdens de vlucht.
Waarom bent u niet bereid aanvullend onderzoek te doen naar besmettingsrisico’s in de luchtvaart naar aanleiding van de berekening van data-analist Bolkestein, op basis van de Canadese cijfers?
De RIVM/NLR-studie berekent de risico’s via inademing van aerosolen in scenario’s waar een besmettelijke passagier aan boord is gekomen. Dat risico is relatief laag gebleken. Op basis van de beschikbare informatie, waaronder BCO- en VCO- rapportages blijkt op vluchten relatief weinig verspreiding van het coronavirus plaats te vinden. Ook eerdere rapporten (o.a. van de Amerikaanse overheid, Boeing en Airbus) laten zien dat de ventilatiesystemen ervoor zorgen dat de kans op besmetting relatief laag is. Dit besmettingsrisico wordt verder verkleind door de geldende mitigerende maatregelen, waaronder de testverplichting, het dragen van mondkapjes, het verkleinen van contactmomenten en het gebruik van een gezondheidsverklaring. Op dit moment ligt aanvullend onderzoek naar besmettingsrisico’s in de luchtvaart niet in de rede.
Bent u bereid om, net als de Canadese overheid, het aantal besmette personen aan boord van vluchten van en naar Nederland te gaan registreren? Bent u bereid hiervoor testen na thuiskomst verplicht te maken?
Zie het antwoord op vraag 11 en 13. Er wordt bijgehouden in hoeverre personen besmet aan boord van een vliegtuig hebben gezeten. Reizigers uit gele gebieden binnen de EU, en alle gebieden buiten de EU, dienen zich voorafgaand aan hun reis te testen. Er geldt een dringend advies om je de dag na aankomst en vijf dagen na aankomst te (laten) testen.
Deelt u de mening van data-analist Bolkestein dat de huidige inzichten in COVID-19 in de luchtvaart achterhaald of beperkt zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u overtuigend aantonen dat dit wel het geval is?
Het NLR/ RIVM onderzoek over verspreidingsrisico’s van COVID-19 in vliegtuigen richtte zich op besmettingsrisico’s via aerosolen in de periode waarin nog geen sprake was van de deltavariant. Het is bekend dat de deltavariant besmettelijker is. Het is echter niet zo dat de inzichten in COVID-19 in de luchtvaart daarmee achterhaald zijn. Op basis van de huidige maatregelen is er een goed inzicht in de risico’s van vliegen. Deze risico’s zijn, mede vanwege de systemen van luchtfiltering en luchtverversing, lager dan de verspreidingsrisico’s in veel andere situaties. Daarbij helpen maatregelen als de testverplichting, de gezondheidsverklaring en het gebruik van een mondneusmasker het risico verder te mitigeren. Per 8 augustus is het reizigersbeleid aangepast, waardoor de testverplichting ook geldt voor reizigers uit gele gebieden binnen de EU en voor alle landen buiten de EU. Ook dit maakt het risico van besmetting in vliegtuigen lager.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om goed zicht te hebben op besmettingsrisico’s in de luchtvaart, juist met het oog op de opkomst van virusvarianten die door onze vaccinatiebescherming heen kunnen breken? Zo nee, waarom niet?
Het inzicht dat het risico om tijdens de vlucht besmet te raken via inademing van aerosolen beperkt is maar niet nul wordt door verschillende studies, inclusief de NLR/RIVM studie, en epidemiologische studies bevestigd. Dat er bij (internationaal) reizen een risico is op import/export van varianten is ook bekend; dit gaat echter niet alleen om besmettingsrisico’s in de luchtvaart/tijdens de vlucht.
Bent u bereid vanaf nu extra maatregelen te nemen om de import en export van het virus via de luchtvaart te minimaliseren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op dit moment onvoldoende aanleiding ten opzichte van het huidige beleid ten aanzien van testen, de gezondheidsverklaring van de passagier, triage, mondkapjes aan boord en de verklaring van de quarantaineplicht. De situatie wordt vanzelfsprekend goed gevolgd. Indien op een later moment blijkt dat strengere maatregelen noodzakelijk zijn, zal het kabinet zich hierover buigen.
Het bericht ‘Aviation Is as Sustainable Now as It Will Be in Your Lifetime’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aviation is as sustainable now as it will be in your lifetime»?1
Ja.
Deelt u de stelling «Aviation Is as Sustainable Now as It Will Be in Your Lifetime« zoals verwoord en onderbouwd in het artikel? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, ik deel deze stelling niet. Het artikel benoemt niet het volledige palet aan verduurzamingsmaatregelen dat genomen kan worden om de klimaatimpact van de luchtvaart terug te dringen. Ook wordt de bijdrage van diverse maatregelen gebagatelliseerd. Vooral op het vlak van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Dit komt niet overeen met de analyse van het kabinet, de Europese Commissie of van de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Toepassing van duurzame luchtvaartbrandstoffen is een belangrijke manier om de CO₂- uitstoot van de luchtvaart in de sector te reduceren. Om deze reden zal ik mij actief inzetten voor de invoering van een Europese bijmengverplichting.
Wanneer is volgens u een brandstof een Sustainable Aviation Fuel (SAF)?
Een duurzame luchtvaartbrandstof ofwel Sustainable Aviation Fuel (SAF) is een brandstof die de uitstoot van CO₂-emissies reduceert ten opzichte van het gebruik van fossiele kerosine. Op EU niveau is hierbij de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) leidend. Zo moet een luchtvaartbrandstof onder andere een CO₂-emissie reductie in de keten van ten minste 50% (of hoger) opleveren ten opzichte van fossiele kerosine om gekenmerkt te worden als duurzame luchtvaartbrandstof. Ook beperkt de EU via de RED het soort grondstoffen dat ingezet mag worden voor de productie van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Ook nationaal hanteren we de definitie van de RED voor duurzame luchtvaartbrandstoffen.
Is een brandstof met 10% minder uitstoot een SAF?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 8 en 9.
Acht u het gebruik van de term Sustainable Aviation Fuel, of in het Nederlands «duurzame» kerosine, wenselijk in overheidscommunicatie, gegeven het een term is die door bedrijven en (luchtvaart)belangenvertegenwoordigers (onterecht) in verband wordt gebracht met uitstootvrije of zero-emission luchtvaart?2
In communicatie van de overheid worden consequent de termen «reduceren» en «verminderen» gebruikt wanneer er gesproken wordt over duurzame luchtvaarbrandstoffen. Duidelijk is op deze manier dat «duurzaam» gebruikt wordt in de context van vermindering van de netto CO₂-uitstoot en er geen sprake is van afwezigheid van CO₂-uitstoot. Ook wordt gesproken over bijmengpercentages, zodat helder is dat alleen het bijgemengde deel duurzaam is. Hoe hoger het bijmengpercentage, hoe duurzamer de totaal aanwezige brandstof aan boord van een vliegtuig.
De term SAF is bovendien een door zowel publieke als private internationale instanties veel gebruikte en geaccepteerde term ter omschrijving van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Die brandstoffen reduceren CO2-emissies ten opzichte van het gebruik van fossiele kerosine en dienen te voldoen aan aanvullende criteria ten aanzien van de gebruikte grondstoffen. De Europese Commissie, evenals de European Aviation Safety Agency (EASA), hanteert de term Sustainaible Aviation Fuel ofwel SAF (en de bijhorende CO2-reductie) in het kader van de Europese verordening voor een bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen. De International Civil Aviation Organisation (ICAO), een gespecialiseerde organisatie onder de Verenigde Naties (VN) voor de internationale luchtvaart, hanteert ook structureel de term SAF om duurzame luchtvaartbrandstoffen te beschrijven die CO₂ reduceren ten opzichte van fossiele kerosine.
Hoe voorkomt u dat termen als «duurzame» kerosine en Sustainable Aviation Fuel onterecht in verband worden gebracht met uitstootvrije of zero-emission luchtvaart?
Door hier als overheid consistent over te communiceren. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Acht u het noodzakelijk om Nederlandse bedrijven en partijen die op een misleidende wijze over Sustainable Aviation Fuel communiceren, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet, als daarmee een misverstand in stand wordt gehouden?
Indien een bedrijf onjuiste informatie adverteert, dan kan hiervoor een klacht bij de Reclame Code Commissie ingediend worden.
Kunt u bevestigen dat onder het uitstoot reductieplan van de internationale luchtvaartsector brandstoffen die 10% minder broeikasgas uitstoten in aanmerking komen als middel om uitstoot te reduceren (onder het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA))?3
Daarover is op ICAO niveau nog geen besluit genomen.
Is een brandstof die onder CORSIA gebruikt mag worden ook automatisch een Sustainable Aviation Fuel?
Nee, ICAO refereert hiernaar als «CORSIA eligible fuels» ofwel brandstoffen die geschikt zijn voor toepassing onder CORSIA.
Wanneer CORSIA spreekt over 10% minder uitstoot bedoelt men dan 10% minder uitstoot per liter brandstof, 10% minder uitstoot per opgewekte energie-eenheid of heeft men een ander referentiekader? Zo ja, welk ander referentiekader?
Hierbij wordt gerefereerd naar 10% minder CO2-uitstoot in de gehele brandstofketen van productie tot gebruik, ten opzichte van de gemiddelde uitstoot van de gehele keten van productie tot gebruik van fossiele kerosine.
Kunt u bevestigen dat met het bijmengen van meer biobrandstoffen in traditionele fossiele brandstoffen de energiedichtheid van de (gemengde) brandstof per liter terugloopt?
De energiedichtheid van bij te mengen brandstoffen is nagenoeg gelijk aan fossiele kerosine. Op EU niveau wordt zelfs een iets hogere energiedichtheid voor duurzame luchtvaartbrandstoffen aangenomen dan voor fossiele kerosine.4
Kent u de Fuel Economy Guide 2020 (een publicatie van de Amerikaanse Environmental Protection Agency en het Department of Energy)?4
Ja.
Deelt u de stellingen uit bovenstaande publicatie over het toenemende brandstofgebruik bij toenemende bijmenging van biobrandstoffen? «Vehicles will go 3%-4% fewer miles per gallon on E10 and 4%-5% fewer miles per gallon on E15 than on 100% gasoline (...) FFVs5 typically experience a 15%-27% drop in fuel economy when operating on E85 instead of regular gasoline due to ethanol’s lower energy content»? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ik deel deze bevinding met betrekking tot autoverkeer. Voor de energiedichtheid van duurzame luchtvaartbrandstof verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14.
Zijn de cijfers zoals de Amerikaanse overheid die publiceert voor het (bio)brandstofverbruik voor autoverkeer vergelijkbaar met wat te verwachten is in de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alle luchtvaartbrandstoffen moeten voldoen aan strenge kwaliteitseisen. Deze zijn vastgelegd in de mondiaal toegepaste standaarden. Standaard ASTM D7566 regelt dat biobrandstoffen voldoen aan dezelfde eisen als fossiele kerosine, die op hun beurt zijn vastgelegd in ASTM D1655. Die eisen betreffen ook de energiedichtheid, die gelijk moet zijn voor duurzame en fossiele luchtvaartbrandstoffen.
Hoeveel klimaatwinst (uitgedrukt in equivalenten Koolstofdioxide (CO2)) wordt er volgens u geboekt wanneer een vliegtuig gaat vliegen op een brandstof die 10% minder broeikasgas per liter zou uitstoten maar voor het opwekken van dezelfde hoeveelheid energie wel 3% tot 27% meer liters brandstof gaat verbruiken?
Bij de berekening van de reductie van CO₂-emissies wordt reeds rekening gehouden met de verschillen in energie-inhoud per liter van brandstoffen. Bij duurzame luchtvaartbrandstoffen dient de reductie, gerekend over de gehele productie-en gebruiksketen, ten minste 50% te bedragen t.o.v. de fossiele referentie. De energie-inhoud van duurzame luchtvaartbrandstoffen is per liter nagenoeg gelijk aan die van fossiele kerosine. Zie ook de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig dat met biobrandstoffen vliegt niet alleen meer liters brandstof nodig heeft voor dezelfde hoeveelheid energie maar door het toegenomen gewicht van die extra brandstof ook nog eens meer energie in totaal nodig heeft voor dezelfde vlucht?
Nee. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig met meer (bio)brandstof aan boord meer energie nodig heeft voor dezelfde vlucht en dus de facto inefficiënter vliegt? Hoe is dat te rijmen met het streven van International Civil Aviation Organization (ICAO) om vliegtuigen elk jaar 2% efficiënter te laten vliegen?
Nee, deze aanname is onjuist. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Op welke manier wordt voorkomen dat door deze rekentruc (zogenaamd minder uitstoot per liter maar meer liters verbranden) het aantal liters, de hoeveelheid energie die verbruikt wordt, en de uitstoot in de luchtvaart nog verder gaan stijgen?
Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Deelt u de mening dat het rekenen van biobrandstoffen als CO2 neutraal al problematisch is maar nu helemaal niet meer vol te houden is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie de antwoorden op de vragen 11 en 14.
Loont het naar uw mening om op deze manier (wederom) met belastinggeld de luchtvaart te helpen? Ditmaal om een zogenaamd duurzaam systeem op te tuigen dat zeer fraudegevoelig is, grote risico’s kent voor de voedselzekerheid, inefficiënt is qua energiegebruik en ook nog eens geen broeikasgasreductie oplevert? Zo ja, waarom?
Wat betreft de energiedichtheid van duurzame luchtvaartbrandstof verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 11 en 14. Voor de voorschriften voor duurzame brandstoffen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het rapport ‘AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een kabinetsappreciatie volgt in oktober.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat het «onbetwistbaar» en «onmiskenbaar» is dat de huidige opwarming wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is als IPCC-lid akkoord gegaan met de beleidssamenvatting van het Werkgroep I-rapport en de goedkeuring van het complete onderliggende rapport.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de omvang van de recente veranderingen in het gehele klimaatsysteem en de huidige staat van vele aspecten van dat klimaatsysteem geen gelijke kent in het verleden van honderden tot duizenden jaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat geen plek op de wereld meer ontkomt aan de gevolgen van door menselijk handelen veroorzaakte klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de verbeterde kennis van klimaatprocessen, paleoklimaatbewijs en de reactie van het klimaatsysteem op toenemende stralingsforcering een nauwkeurigere schatting geeft van het evenwicht van de klimaatgevoeligheid van 3°C in vergelijking met AR5? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een van de bevindingen van werkgroep I van IPCC is een meer nauwkeurige schatting van de gevoeligheid van het klimaatsysteem voor een toename van de concentraties van CO2 in de atmosfeer. De evenwichtsklimaatgevoeligheid voor een verdubbeling van de CO2-concentratie wordt nu geschat op 2,5–4°C tegen 1,5–4,5°C in het vorige IPCC AR5 Werkgroep I-rapport. De beste schatting van het evenwichtsklimaatgevoeligheid bedraagt 3°C.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat de mondiale oppervlaktetemperatuur onder alle beschouwde emissiescenario’s zal blijven stijgen tot ten minste het midden van de eeuw en dat de opwarming van de aarde van 1,5°C en 2°C in de 21e eeuw zal worden overschreden, tenzij de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen de komende decennia sterk wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen in het klimaatsysteem (zoals een toename van de frequentie en intensiteit van extreme hitte, hittegolven op zee en zware neerslag, agrarische en ecologische droogtes in sommige regio's en het aandeel van intense tropische cyclonen, evenals verminderingen van Arctisch zee-ijs, sneeuwbedekking en permafrost) groter worden in directe relatie tot de toenemende opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat voortdurende opwarming van de aarde naar verwachting de mondiale watercyclus verder zal intensiveren, inclusief de variabiliteit, de wereldwijde moessonneerslag en de ernst van natte en droge gebeurtenissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat in scenario's met toenemende CO2-emissies de koolstofopslag van de oceaan en het land naar verwachting minder effectief zijn in het vertragen van de ophoping van CO2 in de atmosfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC rapport dat veel veranderingen als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen uit het verleden en de toekomst onomkeerbaar zijn gedurende eeuwen tot millennia, vooral veranderingen in de oceaan, ijskappen en het mondiale zeeniveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC rapport voor zover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid?
Een kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt in oktober.
Erkent u dat het economische systeem gebaseerd op groei aan zijn einde is en dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde en waarbij we uitgaan van de brede welvaart?
Het kabinet erkent dat we toe moeten naar een economisch systeem binnen de grenzen van de aarde. Bij de beoordeling van beleid wordt reeds uitgegaan van een breed welvaartsbegrip en met specifiek beleid werken we aan de benodigde transities, waar ook economische kansen liggen voor Nederland.
Kent u het bericht «Snellere afsmelting Antarctica vormt grote bedreiging voor Nederland»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat de toekomst van Nederland op de lange termijn erg onzeker is doordat het ijsverlies op Antarctica sterk kan versnellen als de opwarming hoog uitpakt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op het versneld smelten van Antarctisch ijs is relevant voor Nederland. Hoewel de kans dat dat gebeurt door IPCC vooralsnog wordt ingeschat als erg klein, heeft het potentieel een zeer grote impact: vele meters zeespiegelstijging met mogelijk al 2 meter zeespiegelstijging aan het eind van deze eeuw. Nederland heeft er dan ook op aangedrongen om deze conclusie op te nemen in de samenvatting van het IPCC-rapport. Op basis van het nieuwe IPCC-rapport werkt het KNMI aan een herziening van de nationale klimaatscenario's, waarin de gevolgen voor Nederland in groter detail worden beschreven. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de risico’s van versneld ijsverlies op Antarctica.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) dat de cijfers over de zeespiegelstijging (afhankelijk van de hoogte van de CO2-uitstoot zullen de oceanen deze eeuw circa 32 tot 101 centimeter stijgen) een ondergrens zijn, aangezien zeespiegelstijging ontstaat uit bronnen waar grote onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet?
In de waarschijnlijke range van zeespiegelstijging in 2100 voor de 5 verschillende emissiescenario’s is geen rekening gehouden met de mogelijke bijdrage van de effecten van versneld afsmelten van ijs op Antarctica. Door IPCC wordt aangegeven dat in dat geval de zeespiegelstijging veel groter kan zijn, bijv. ongeveer een meter extra in 2100 in het hoogste emissiescenario.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het NIOZ dat als het ijsverlies op Antarctica in de praktijk flink harder gaat, dit specifiek grote gevolgen voor Nederland heeft, aangezien Nederland bij sterke opwarming rond 2100 te maken krijgt met tot 8 procent meer zeespiegelstijging dan het wereldgemiddelde (in verband met het zwaartekrachteffect)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat met name het afsmelten van Antarctisch ijs effecten heeft op de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust. Door afsmelting van Antarctisch ijs stijgt niet alleen het gemiddelde zeeniveau, maar neemt het zwaartekrachteffect van Antarctica af waardoor de zeespiegel extra stijgt op het Noordelijk halfrond.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoeker van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat het cruciaal is zo snel mogelijk de omslag naar een CO2-vrije economie te maken, als we ons en ons nageslacht de tijd willen gunnen om een zeespiegelstijging van meer dan 1 à 2 meter zo lang mogelijk uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zeespiegelstijging gaat eeuwen tot millennia door na het stabiliseren van de opwarming. In het emissiescenario waarbij de opwarming aan het eind van deze eeuw tot ca. 2°C wordt beperkt, is de mogelijke zeespiegelstijging in 2300 0,5–3 meter en na 2.000 jaar 2–6 meter.
Kent u het bericht «Door klimaatverandering wordt Nederland heter, natter én droger»?3
Ja.
Erkent u dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen door de mens veroorzaakte klimaatverandering en overstromingen en dus ook specifiek de overstroming in Limburg? Zo nee, hoe weerlegt u de uitleg van de IPCC wetenschapper dat dergelijke verbanden waarschijnlijk zijn?
Ja. Het IPCC geeft aan dat er een duidelijke relatie is tussen de door mensen veroorzaakte klimaatverandering en de toename van weersextremen, waaronder zware neerslag. In recent onderzoek is bevestigd dat ook de recente extreme neerslag in Limburg en omliggende regio’s in Duitsland en België te relateren is aan klimaatverandering.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat Nederland tussen twee hotspots van klimaatverandering in zit en hierdoor perioden van droogte en extreme neerslag naast elkaar toenemen? Zo nee, waarom niet?
De twee hotspots zijn het Arctisch gebied en het Middellandse Zee gebied. Beide warmen sterker op dan het wereldse gemiddelde. Noord-Europa wordt gemiddeld natter en het Middellandse Zee gebied gemiddeld droger. Het klimaatsignaal over Nederland voor temperatuur en neerslag is minder uitgesproken dan voor die twee gebieden. Droge zomers zullen in de zomer in Nederland vaker voorkomen. Ook zal er toename zijn in extreme neerslag. In het Klimaatsignaal ’21 van het KNMI dat later dit jaar uitkomt zal hier aandacht aan besteed worden. Een meer volledige analyse door het KNMI van de gevolgen van klimaatverandering voor Nederland zal in 2023 verschijnen.
Onderschrijft u de conclusie van de klimaatonderzoeker van het KNMI dat als er wordt geschreven dat het gemiddeld op aarde nog 5 graden warmer kan worden, dat dus betekent dat het gemiddeld boven land 7 of 8 graden warmer kan worden, ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft aan dat de opwarming boven land sterker is dan gemiddeld. Het gemiddelde is gebaseerd op de opwarming boven land en boven de oceanen. De oceanen warmen minder snel op en drukken daarmee het gemiddelde.
Kent u het bericht «IPCC: klimaatverandering raakt nu hele wereld en wordt sterker»?4
Ja.
Onderschrijft u dat in hoeverre de opwarming in de toekomst doorzet, afhangt van het handelen van de mens? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat in het meest ambitieuze scenario (SSP1–1.9), waarbij de mensheid massaal inzet op duurzaamheid, de opwarming aan het einde van deze eeuw zal uitkomen op 1,4°C (tussen de 1,0°C en 1,8°C) en dat in het minst ambitieuze scenario (SSP5–8.5), waarbij de mens lang vasthoudt aan gebruik van fossiele brandstoffen, de opwarming oploopt tot 4,4°C (tussen de 3,3°C en 5,7°C)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een planeet met meer dan 4°C opwarming niet langer een leefbare planneet met een toekomstperspectief is? Zo nee, waarom niet?
De laatste inzichten in de effecten van klimaatverandering op natuurlijke en menselijke systemen en (on)mogelijkheden voor aanpassing bij verschillende niveau’s van mondiale temperatuurstijging komen aan de orde in het volgende IPCC rapport van Werkgroep II dat begin volgend jaar verschijnt.
Het recente IPCC rapport van werkgroep I, maar ook recente gebeurtenissen, maken al wel duidelijk dat klimaatverandering tot meer weer- en klimaatextremen leidt met zeer grote gevolgen voor de leefbaarheid van bepaalde gebieden, in termen van veiligheid, economische schade en bestaansmogelijkheden. Met voortgaande opwarming zullen die risico’s voor de leefbaarheid alleen maar groter worden en voor meer gebieden gaan gelden. Al eerder heeft de wereld in de Overeenkomst van Parijs geconcludeerd dat het doel van het Klimaatverdrag (UNFCCC), te weten «het vermijden van gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaatsysteem» vraagt om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim beneden 2 en zo mogelijk 1,5°C in 2100. De bevindingen van het recente IPCC-rapport bevestigen het belang om die doelen van Parijs te halen.
Erkent u dat naarmate de temperatuur meer stijgt de kans op onomkeerbare tipping points groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC-rapport geeft aan dat de wetenschappelijke onzekerheid over die kantelpunten groot is, maar dat dat het risico op het bereiken van kantelpunten groter wordt met toenemende klimaatverandering.
Bent u zich ervan bewust dat áls het landen lukt hun huidige doelen te halen, de opwarming van de aarde op circa 2,0°C zal uitkomen rond 2050 en dat dit een te groot risico met zich meebrengt?
Het recente IPCC-rapport doet geen duidelijke uitspraken over de verwachting van de temperatuurstijging bij de huidige bijdragen onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contributions,NDC’s). Uit het laatste UNEP Emissions Gap Report 2020 is wel duidelijk dat met de bestaande NDC’s de doelen van Parijs niet in zicht zijn en de 2°C al in de loop van deze eeuw zal worden overschreden.
Bent u bereid om, in het licht van de wetenschappelijke inzichten van het IPCC, het Nederlandse klimaatbeleid dusdanig aan te scherpen, zodat Nederland zich maximaal inspant om de opwarming van de aarde zo snel mogelijk te beperken tot 1.5°C? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport volgt begin oktober. De discussie over eventuele aanpassing van Nederlandse klimaatdoelen acht het demissionaire kabinet een zaak voor een volgend kabinet.
Erkent u dat het aansporen van andere landen om hun ambities voor het terugbrengen van CO2-uitstoot te verscherpen u niet ontslaat van de plicht om zelf ook veel ambitieuzer klimaatbeleid te voeren dan u nu doet?5
Om de doelen van Parijs te halen zullen alle landen moeten bijdragen aan het beperken van de temperatuurstijging. De EU-landen hebben daarbij reeds hun verantwoordelijkheid genomen met het tonen van meer ambitie door het ophogen van de Europese doelstelling tot 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050. Zie voor Nederland het antwoord op vraag 29.
Kent u de uitspraak van Secretaris-Generaal van de UN dat dit rapport «de doodsklok moet luiden» voor kolen, olie en gas en deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?6
Ja, die uitspraak is bekend. Het is duidelijk dat voor het bereiken van een klimaatneutrale toekomst het gebruik van fossiele brandstoffen zal moeten worden uitgefaseerd en zal moeten worden overgeschakeld naar duurzame bronnen en fossiel CO2-vrije brand- en grondstoffen. Dat brengt het risico van zogenaamde stranded assets voor fossiele investeringen met zich mee en vraagt van energiebedrijven tijdige omschakeling en inspelen op de kansen die nieuwe duurzame energiemarkten bieden. Op korte termijn is mondiaal met name de uitfasering van energieopwekking door kolen het meest urgent. Nederland werkt in eigen land en daarbuiten aan het stoppen daarvan. Verder zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Stoppen met aardgaswinning in Nederland lijkt in het kader van het terugbrengen van broeikasgassen contraproductief. In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies is berekend dat het vervangen van 1 miljard kubieke meter (1 BCM) in Nederland geproduceerd aardgas door geïmporteerd aardgas leidt tot minimaal 135.000 ton extra uitstoot van broeikasgassen.
Erkent u de conclusie dat het inmiddels onverantwoordelijk en roekeloos is nog naar nieuwe voorraden fossiele brandstoffen te speuren en bronnen te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 31. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan aardgas uit de Nederlandse kleine velden boven import uit het buitenland, omdat dit beter is voor het klimaat.
Erkent u dat uitstoot van de huidige geplande wereldwijde fossiele infrastructuur het emissiebudget dat er nog is – om een kans te hebben om onder de 1.5°C opwarming te blijven – ruimschoots overstijgt?7
Ja, dat is door het Internationaal Energieagentschap ook geconcludeerd in haar rapport Net Zero Roadmap (2021)
Erkent u dat Nederland – met Shell als één van de grootste fossiele bedrijven, met de grootste benzine overslaghaven ter wereld, als de op één na grootste exporteur van vlees en zuivel ter wereld en als een van de grootste financiële dienstverleners op het gebied van fossiele investeringen – een speciale verantwoordelijkheid heeft om, gezien de huidige en historische broeikasgasuitstoot die deze activiteiten veroorzaken, de noodzakelijke maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde tegen te gaan?
Nederland is juridisch verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgasemissies op haar grondgebied. Daar is het internationale klimaatbeleid op gebaseerd en geldt voor alle landen. Nederland levert met nationale maatregelen zijn bijdrage aan het realiseren van de klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs.
De recente uitspraak in de civiele rechtszaak van Milieudefensie versus Royal Dutch Shell heeft duidelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor beperking van de uitstoot van Nederlandse bedrijven niet alleen bij de Nederlandse overheid, maar ook bij bedrijven zelf kan liggen. Over de implicaties van de Shell-zaak volgt dit najaar nog een aparte brief aan de Kamer.
Erkent u dat het huidige tekortschietende energie- en klimaatbeleid voor wat betreft uitstoot reductie, toekomstige generaties in gevaar brengt?
Het is duidelijk dat de reeds veroorzaakte veranderingen in het klimaatsysteem risico’s voor toekomstige generaties met zich meebrengt, bijvoorbeeld als gevolg van meer extremen weer- en klimaatvoorvallen en onomkeerbare zeespiegelstijging. Elke verdere mondiale opwarming zal die risico’s vergroten. Inzet van het kabinet is om de toename van die risico’s te beperken door bij te dragen aan het halen van de in het Overeenkomst van Parijs afgesproken mondiale temperatuurdoelen. Alleen een mondiale aanpak kan de risico’s van voortgaande klimaatverandering voor toekomstige generaties effectief beperken.
In de Urgenda-zaak is duidelijk geworden dat, hoewel de Nederlandse Staat haar internationale en Europese rechtelijke klimaatverplichtingen steeds heeft nageleefd, zij volgens de rechter toch meer had moeten doen en gehouden is haar emissies met ten minste 25% te verminderen t.o.v. 1990. Door het kabinet wordt gewerkt aan uitvoering van dit vonnis. Met het oog op nakomen van het Urgenda-vonnis en het 2030-doel uit de nationale Klimaatwet binnen bereik te brengen, heeft het demissionaire kabinet in het kader van de beleidsrijke begroting reeds een pakket van maatregelen uitgewerkt. Dat is op Prinsjesdag aan de Kamer gepresenteerd. Eventuele verdere stappen die nodig zijn – ook in het kader van de uitwerking van het Fit for 55% pakket – laat dit demissionaire kabinet aan de een volgend kabinet.
Erkent u dat het huidige demissionaire Kabinet bij monde van Minister Wiebes tijdens het debat over de Urgendazaak heeft verklaard dat «we eerder beter aan de veilige kant hadden kunnen blijven» met betrekking tot het klimaatbeleid?8
Die uitspraak is inderdaad door de voormalig Minister van EZK gedaan.
Het geven van ‘topprioriteit’ aan de legalisatie van de stikstofvergunning van Lelystad Airport |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ministerie van Infrastructuur vond «topprioriteit» Lelystad Airport belangrijker dan woningbouw»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen van de Partij voor de Dieren, het meest recent gesteld in het Luchtvaartdebat op 24 juni, over de luchtvaartsector die de uitstootruimte van andere sectoren, zoals landbouw en woningbouw, zal gaan opgebruiken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat alle sectoren in Nederland, waaronder de luchtvaart, woningbouw en landbouw, elk een deel van de stikstofruimte en de koolstofdioxide (CO2)-ruimte gebruiken en dat de ruimte die door één sector wordt gebruikt niet ook door andere sectoren kan worden gebruikt zonder aanvullende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft stikstofdepositie geldt dat meerdere sectoren bijdragen aan de totale stikstofdepositie op Nederlandse Natura 2000-gebieden. De bijdrage verschilt per sector. In het eerste advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek is ter illustratie het aandeel van verschillende sectoren in de totale gemiddelde stikstofdepositie aangegeven. De bijdrage van de luchtvaart van en naar de Nederlandse Luchthavens aan de totale stikstofdepositie is relatief beperkt. Uit berekeningen van het RIVM volgt dat deze bijdrage ongeveer 0,11% van de totale depositie betreft (onder en boven de 3000 voet)4.
Het kabinet neemt maatregelen om de totale uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te verbeteren en de vergunningverlening verder op gang te brengen. Hieraan wordt onder meer invulling gegeven in de structurele aanpak stikstof die is verankerd in de Wet natuurbescherming5.
Voor het verlenen van een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, beoordeelt het bevoegd gezag of significant negatieve effecten op natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Om dat uit te sluiten kunnen projecten gebruik maken van stikstofruimte die beschikbaar komt door het treffen van landelijke (bron)maatregelen in het kader van de structurele aanpak stikstof. Er zullen ook projecten zijn waarvoor aanvullende project specifieke maatregelen vereist zijn om uit te sluiten dat negatieve effecten optreden.
Als een maatregel op een bepaald moment en op een bepaalde locatie ruimte biedt aan een project, dan is deze ruimte inderdaad op dat moment en op die locatie niet meer beschikbaar voor een ander project.
Overigens is het gebruik van stikstofruimte door extern salderen met bronnen uit andere sectoren niet de enige optie om te voldoen aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming wanneer een vergunning noodzakelijk is.
Het CO2 emissiereductiedoel voor de luchtvaartsector staat verwoord in de Luchtvaartnota. Met de borging van klimaatdoelen via de voorgenomen introductie van een CO2-emissieplafond voor 2030 en 2050 wordt het halen van de gestelde doelen leidend. De Nederlandse luchthavens, de grondoperaties en het binnenlandse vliegverkeer in Nederland stoten in 2050 geen CO2 meer uit. Deze reductie van binnenlandse emissies draagt bij aan de doelstellingen in het nationale klimaatakkoord. Daarnaast is er in de Luchtvaartnota een doelstelling neergelegd voor de CO2-uitstoot door de internationale luchtvaart vanuit Nederland. Deze moet in 2050 minimaal gehalveerd zijn ten opzichte van 2005 en uit te komen op nul in 2070.
Deelt u de analyse dat wanneer de luchtvaart – als gevolg van politieke besluitvorming – een groot deel van de CO2-uitstootruimte opeist, namelijk 11 megaton CO2 ten opzichte van 2,3 megaton CO2 als de luchtvaart als reguliere sector zou worden behandeld3, er minder CO2-uitstootruimte overblijft voor de overige sectoren? Zo nee, waarom niet?
De internationale klimaataanpak biedt expliciet ruimte om te differentiëren tussen landen en sectoren. In het nationale klimaatakkoord doet het kabinet dit ook. Reductiepercentages van specifieke landen of sectoren kunnen daarom niet zonder meer één-op-één op de internationale luchtvaart worden geplakt. Zie tevens ook de beantwoording van de Kamervragen over het perspectief voor de Luchtvaart (vragen nr. 10 en 170)7.
Bent u het ermee eens dat bovenstaande analyses zowel voor de CO2-ruimte als voor de stikstofruimte gelden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u het ermee eens dat bovenstaande analyses ook kunnen gelden voor andere zaken, zoals bijvoorbeeld geluidsruimte? Zo nee, waarom niet?
Er is geen staand, noch voorgenomen beleid voor een totale maximale «geluidruimte» voor alle sectoren in Nederland waaraan ook de geluidruimtes van luchthavens gebonden zijn of worden gerelateerd. Er is geen (inter)nationale norm op dit vlak. De maximale geluidruimte wordt per luchthaven afzonderlijk beoordeeld in samenhang met andere (milieu) effecten en vastgelegd in een specifiek besluit per luchthaven (luchthavenbesluit).
Ik acht het zinvol en gewenst om deze benadering van maatwerk te blijven volgen. Dat heeft er onder andere mee te maken dat de ervaren hinder in de omgeving van een luchthaven kan fluctueren doordat bijvoorbeeld de populatie verschilt (omvang, verdeling in omgeving) en de aanwezigheid van andere geluidbronnen. Dat meerdere factoren hierbij een rol spelen volgt ook uit de periodieke GGD onderzoeken naar hinderbeleving. Ik vind het van belang dat deze specifieke omstandigheden per luchthaven goed meegewogen worden in de besluitvorming over de maximale geluidruimte.
Erkent u dat bij uitvoering van het beleid zoals verwoord in de Luchtvaartnota en het huidige klimaatdoel van 49% CO2 reductie in 2030 ten opzichte van 1990, de luchtvaartsector in 2030 ongeveer 10% van de CO2 uitstoot van Nederland zal zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt u dit een acceptabel percentage?
Vanwege het internationale karakter van de luchtvaart is de klimaatopgave van luchtvaart niet toegewezen aan lidstaten. Daarom is dit een lastig te maken vergelijking.
Kunt u uitsluiten dat de onenigheid over welke projecten voorrang moeten met betrekking tot stikstofruimte zich ook zou kunnen voordoen op het gebied van CO2-ruimte? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie hiertoe het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u het ermee eens dat de luchtvaart zowel met betrekking tot CO2 als stikstof binnen de grenzen van respectievelijk het klimaat en de leefomgeving moet blijven, aangezien er anders niet uitgesloten kan worden dat er onomkeerbare schade aan de natuur wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het geven van «topprioriteit» aan de legalisatie van de stikstofvergunning van Lelystad Airport ten koste gaat van de beschikbare stikstofruimte voor legalisatie van stikstofvergunningen voor andere projecten in onder andere de woningbouw en landbouw? Zo nee, waarom niet?
De term topprioriteit is een ambtelijke kwalificatie die gebruikt is in een interne notitie. Bewindspersonen zijn aanspreekbaar op uiteindelijke keuzes die gemaakt worden. Lelystad Airport doorloopt net als alle ander meldingen het stappenplan van legalisatie waarbij stap één bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Daarbij ziet de wijziging van de Regeling natuurbescherming (Rnb) erop dat er géén ruimte beschikbaar wordt gesteld voor het legaliseren van PAS-meldingen die nodig is voor woningbouw. De melding van Lelystad Airport is één van de 3637 PAS-meldingen, waarvan ruim 3000 meldingen de sector landbouw betreffen. De stikstofdepositieruimte die nodig is om de PAS-meldingen te legaliseren komt niet in een keer beschikbaar, aangezien de maatregelen die de ruimte moeten realiseren niet op hetzelfde moment effect hebben. In de toelichting bij de wijziging van de Regeling natuurbescherming zijn de uitgangspunten aangegeven voor de verdelen van ruimte en de prioritering van meldingen. De ruimte die op een bepaald moment en op een bepaalde locatie aan een project wordt toegekend is op dat moment en op die locatie dan niet beschikbaar voor een ander project. Uiteindelijk zullen alle meldingen die in aanmerking komen voor legalisatie, van een natuurvergunning worden voorzien.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is wanneer een ambtenaar voorstelt om af te wijken van de regels in het algemeen, en in het bijzonder van de regels over het afromen van 30% van de vergunde uitstoot waarbij dit ten goede was gekomen aan de natuur? Zo nee, waarom acht u dit wenselijk, in de wetenschap dat de maatregelen tot doel hebben de natuur te beschermen?
Het is de taak van ambtenaren om de betrokken bewindspersoon te adviseren over mogelijke handelingsopties in een specifiek dossier. Politiek zijn de bewindspersonen aanspreekbaar op gemaakte keuzes. Overigens bevat het document waarnaar uw vraag lijkt te verwijzen geen voorstel of advies om af te wijken van de regels.
Herinnert u zich uw belofte, meerdere malen gedaan, om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier?
Aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik uw Kamer voordien zal informeren over alle bouwstenen om tot een integrale afweging te komen8.
Op welke manier is het voorstel van uw ministerie om af te wijken van de regels van het afromen van vergunde uitstoot geen significante ontwikkeling?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Op welke manier is de vraag van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of er bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bereidheid is om Lelystad Airport mee te nemen in het meldingentraject4, terwijl de criteria voor «het verifiëren van de invoergegevens» nog moesten worden bepaald, geen significante ontwikkeling?
Met het meldingentraject wordt bedoeld het traject waarbij PAS-meldingen worden geverifieerd en op basis van deze verificatie mogelijk worden gelegaliseerd. Met deze vraag of de bereidheid er is Lelystad Airport mee te nemen in het meldingentraject wordt derhalve niet vooruitgelopen op verificatie.
De melding van Lelystad Airport voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de Kamerbrief van 13 november 201910. In de Kamerbrief van 16 december 201911 heeft het kabinet aangegeven dat – alle meldingen die hieraan voldoen – door de overheid gelegaliseerd worden. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Op welke manier is de vraag van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bereidheid is de melding expliciet als «te goeder trouw» aan te merken («Centrale vraag bij hen is of er bereidheid is Lelystad mee te nemen in het meldingentraject; en of we er achter staan dat de initiatiefnemer te goeder trouw heeft gehandeld, geen significante ontwikkeling als het ene ministerie kennelijk aan het andere ministerie een verklaring van «te goeder trouw» moet vragen?
De veronderstelling van de bevoegde gezagen (Minister van LNV en gedeputeerde staten van de provincies) is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend12. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Voor het bevoegd gezag is het niet mogelijk om dit te beoordelen. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces.
Hoe vaak is een dergelijke verklaring de afgelopen vier jaar gevraagd aan een ander ministerie door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Wat u vraagt is voor zover bekend nooit voorgekomen.
Erkent u dat het niet actief inlichten van de Kamer over alleen al het onder vraag 13, 14 en 15 gestelde in tegenspraak is met uw eerder gedane belofte om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier? Zo nee, hoe is dat wel in overeenstemming met uw belofte om de Kamer zo snel mogelijk en actief in te lichten als zich significante ontwikkelingen voordoen op het luchtvaart dossier?
De Kamer is altijd actief ingelicht over significante ontwikkelingen. Interne advisering van ambtenaren over mogelijke handelingsopties in een specifiek dossier geeft niet altijd aanleiding om hierover direct ook de Kamer te informeren. Het is aan bewindspersonen om op basis van deze advisering keuzes te maken en indien relevant de Kamer te informeren. Zie verder de antwoorden op vraag 13, 14 en 15.
Acht u het, na openbaarmaking van de Wob-stukken, nog steeds juist om de legalisering van de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding van Lelystad Airport op dit moment voort te zetten? Zo ja, hoe is dat mogelijk gezien het feit dat u zelf erkent heeft dat de stikstofberekeningen voor Lelystad Airport onjuistheden bevatten?
Ja, de melding van Lelystad Airport voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de Kamerbrief van 13 november 201913. In de Kamerbrief van 16 december 201914 heeft het kabinet aangegeven dat – alle meldingen die hieraan voldoen – door de overheid gelegaliseerd worden. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog juist zijn.
Kan het zijn dat bij gewobd stuk 43 ten onrechte staat vermeld dat de afzender het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is? Zo ja, hoe is dit gekomen en bij welke andere stukken staat nog meer de verkeerde afzender vermeld?
Ja, op verzoek van LNV heeft IenW de onderbouwing van de gehanteerde uitgangspunten voor de stikstofdepositieberekeningen voor Lelystad Airport op een rij gezet. Naar mijn weten zijn er geen andere stukken waar een onjuiste afzender is vermeld.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 505: (dat «het met de kennis van toen niet evident was dat de initiatiefnemer (c.q. het onderzoeksbureau [ADECS] namens de initiatiefnemer) bij de invoergegevens had moeten werken met 0MW»; bij hoeveel andere gelijksoortige (bij bijvoorbeeld, maar niet gelimiteerd tot, luchthaven-) aanvragen is er gewerkt met een constante warmte inhoud van 43 megawatt voor alle emissiebronnen?
Zie hiertoe document 43 van de wobstukken. Daaruit komt naar voren dat er voor luchtvaart in het verleden voor diverse studies met een warmte-inhoud is gerekend, met 43 MW of met gedifferentieerde warmte-inhoud.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 506: (dat «het met de kennis van toen niet evident was dat de initiatiefnemer (c.q. het onderzoeksbureau namens de initiatiefnemer) bij de invoergegevens had moeten werken met 0MW»; bij hoeveel andere gelijksoortige (bij bijvoorbeeld, maar niet gelimiteerd tot, luchthavens) aanvragen is er gewerkt met de een warmte inhoud van 0 megawatt?
Zie hiertoe document 43 van de wobstukken. Daaruit komt naar voren dat er voor luchtvaart in het verleden voor diverse studies van diverse initiatiefnemers met een warmte-inhoud is gerekend, met 43 MW of met gedifferentieerde warmte-inhoud.
Voor nieuwe stikstofdepositie-onderzoeken voor luchthavens van nationale betekenis wordt voor vliegverkeer conform het advies van de commissie MER en RIVM17 gerekend met 0MW en, in de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter.
De hoogte van 18 meter is in het advies als volgt gemotiveerd:
De commissie m.e.r. adviseert om bij vliegtuigen op de grond een pluimstijging van 12 meter te hanteren en de uitstoothoogte hiervoor te corrigeren. Door in de berekening voor vliegtuigen op de grond uit te gaan van een bronhoogte van 18 meter (6 meter + correctie van 12 meter) wordt rekening gehouden met de feitelijke emissiehoogte en de pluimstijging door de warmte van de emissie.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 437 en verder («in hoeverre destijds het bureau destijds deze keuze had kunnen maken op basis van de informatie en documentatie die destijds beschikbaar was») en in de context van het betwiste gebruik van 43 megawatt voor alle gemodelleerde emissiebronnen, kunt u onderschrijven dat de gemodelleerde bronnen niet alleen vliegtuigen tijdens de vluchtfase omvatten, maar ook vliegtuigen tijdens taxiën, tijdens het proefdraaien, het gebruik van de vliegtuig Auxiliary Power Units (APU’s) en Ground Power Units (GPU’s) op de platforms en het grondverkeer betrokken bij de afhandeling van de vliegtuigen op het platform? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemodelleerde bronnen betreffen niet alleen het vliegverkeer tijdens de vluchtfase, maar ook platformgebonden activiteiten zoals taxiën en het gebruik van APU en GPU.
Herkent u het gewobte stuk 448 waar een toelichting gegeven wordt op de berekening van de 43 megawatt en waarin verwijzing staat naar een passage uit het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport 500045001 uit 2004 over pluimstijging?
In Wob stuk 43 is de onderbouwing van de 43 MW opgenomen. De 0 MW wordt in appendix III van het aangehaalde RIVM rapport uit 2004 genoemd in tabel AIII.2. Deze tabel bevat een verantwoording van gegevens over Nederlandse en buitenlandse emissiebronnen in 1995 die zijn gebruikt voor berekening van grootschalige deposities met OPS. Dit rapport heeft betrekking op een OPS-versie (4.1). Nadien is het OPS-model en ook de bijbehorende documentatie geactualiseerd. In de depositieberekeningen voor de melding Lelystad Airport in 2019 is uitgegaan van OPS-versie 4.5.0 (2016). In het RIVM rapport met de beschrijving van die versie (2016) is geen informatie opgenomen over de te hanteren warmte-inhoud voor vliegtuigemissies. In antwoorden op eerdere Kamervragen20 zijn de uitgangspunten en methode op basis waarvan de 43 MW destijds is berekend toegelicht.
Het hanteren van een warmte-inhoud van 0MW voor vliegverkeer betekent overigens niet dat bij vliegtuigemissies geen sprake is van een warmte-inhoud. De emissies van vliegtuigen bevatten een warmte-inhoud. In de algemene beschrijving van het STACKS-model dat wordt toegepast bij verspreidingsberekeningen voor vliegtuigen is bijvoorbeeld aangegeven dat vliegtuigen een grote warmte-emissie hebben (dat bij een startend vliegtuig kan oplopen tot boven de 100 MW) en het daarom van belang is om rekening te houden met de pluimstijging van de uitlaatgassen van het vliegtuig. Bij berekeningen met STACKS dient de gebruiker de warmte-inhoud van de emissies in te voeren en wordt hiermee rekening gehouden in de verspreidingsberekening21.
De keuze om uit te gaan van een warmte-inhoud van 0 MW hangt samen met het gebruik van voorgeschreven rekenmodel AERIUS Calculator dat voor vliegverkeer rekent met het OPS-model. Zoals de Commissie m.e.r. ook aangeeft is OPS niet ontwikkeld voor bewegende bronnen zoals vliegtuigen, maar ontwikkeld voor stationaire bronnen, zoals schoorstenen. OPS is geschikt om de pluimstijging door warmte-inhoud te modelleren wanneer het de warmte-inhoud betreft van schoorsteenemissies, maar is niet geschikt voor modelleren van de pluimstijging door de warmte-inhoud wanneer het vliegtuigemissies betreft. Om deze beperking in het toepassingsbereik van OPS te ondervangen is het gewenst dat de gebruiker in AERIUS voor vliegverkeer een (fictieve) warmte-inhoud van 0MW invoert.
Herkent u dat daar wordt toegelicht hoe het debiet (uitstoot hoeveelheid per tijdseenheid) met een uittreesnelheid van 110 meter per seconde tot stand komt?
Zie antwoord vraag 23.
Realiseert u zich dat snelheid een vector-grootheid is, derhalve een richting heeft en dat deze richting in geval van een vliegtuigmotor niet verticaal omhoog is, maar horizontaal tot licht neerwaarts en dat daardoor pluimstijging bij vliegtuigen zo goed als uitgesloten kan worden?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u van mening dat een adviesbureau in de luchtvaart dit had behoren te weten? En zo niet, is zo’n adviesbureau dan wel capabel genoeg om dit soort berekeningen uit te voeren?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u rapporten of onderzoeken overhandigen waarin dergelijke pluimstijging zoals verondersteld bij het onderhavige rapport wordt aangetoond voor vliegtuigen tijdens een vlucht?
Zie antwoord vraag 23.
Constaterende dat het adviesbureau (uit vraag 20, Adecs Airinfra) in 2020 voor één type vliegtuigmotor en voor slechts de vluchtfase een schatting gemaakt heeft van de warmteinhoud, en aangenomen dat dit een goed gemiddelde is en dat het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) schrijft in haar publicatie uit 2018 dat voor GPU’s een warmte inhoud van 0,05 megawatt wordt berekend en voor platform verkeer 0 megawatt wordt gebruikt; hoe kan u verklaren dat een warmteinhoud van 43 megwatt is toegepast voor elk vliegtuigtype in elke vluchtfase, en zelfs voor platformverkeer, APU’s en GPU’s, omdat het zou gaan om een gemiddelde?
Voor de onderbouwing van het gebruik van 43 MW verwijs ik naar antwoorden op eerdere Kamervragen22 hierover. Het NLR heeft voor bronnen op de grond de warmte-inhoud verdisconteerd in de bronhoogte. In de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter (zie ook antwoord vraag 21).
Onder verwijzing naar gewobd stuk 43, p. 87/2029 waarin geschreven staat dat het «In veel studies gangbaar was om rekening te houden met de warmte-inhoud bij depositieberekeningen met AERIUS Calculator (OPS) voor vliegverkeer» en daarbij noemend een in 2016 ingediende melding door Lelystad Airport bij LNV; realiseert u zich dat in die melding van 2016 geen 43 MW was toegepast, maar 0 MW voor alle bronnen? Zo ja, is hier sprake van een vergissing, graag uitleg? Zo nee, hoe zit het dan?
In die tekst is aangegeven dat voor de eerdere melding voor Lelystad Airport van 2016 is uitgegaan van een warmte-inhoud van 0MW. Daarbij is aangegeven dat dit niet betekent dat dit de gangbare aanpak was. De melding van 2016 is gedaan op basis van uitgangspunten die voor de PAS reservering voor luchthavens is gebruikt (NLRCR-2014–083). De reservering is in 2014 opgesteld door het NLR.
NLR zegt in het rapport over Maastricht uit 2016 het volgende «Als voorbeeld van voortschrijdend inzicht (punt 5) wordt hier genoemd: het toepassen van de warmtestroom en bronhoogte bij de depositieberekening. Conform de huidige werkwijze in Aerius wordt de berekende warmtestroom en bronhoogte toegepast. Dit in tegenstelling tot de eerder uitgevoerde berekeningen voor de PAS waarbij dit niet is gebeurd; bij de Aerius-berekeningen is indertijd de warmtestroom op 0 gezet en 15m als minimum grondbronhoogte toegepast.»
Kunt u uitsluiten dat u hiermee niet een verkeerde suggestie wekt, namelijk alsof toen ook al 43 MW was toegepast?
Zie antwoord vraag 29.
Waarom is er in de melding van 2018 afgeweken van het gebruik van 0 MW, zoals toegepast in 2016?
De melding die in 2019 is ingediend door de initiatiefnemer (de luchthaven) is uitgevoerd conform uitgangspunten geactualiseerd MER 2018.
Welk bureau of welke instantie heeft de AERIUS-berekening behorende bij de melding uit 2016 (waarbij voor alle bronnen 0 MW warmteinhoud is toegepast) uitgevoerd?
ADECS heeft de berekeningen in opdracht van de initiatiefnemer (de luchthaven) uitgevoerd.
Onder verwijzing naar gewobd stuk 43,10 waarin geschreven staat: «De commissie voor de m.e.r. (CieMER) heeft in totaal 3 keer, namelijk over het MER 2014, MER addendum 2014 als de actualisatie van het MER 2018, een positief advies gegeven en geconcludeerd dat de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen. In alle drie de keren is met warmte-inhoud 43 MW gerekend. Daar is geen enkele keer een opmerking over gemaakt»; bent u van mening dat het de taak van de Commissie voor de milieueffectrapportage (CieMER) is om nauwkeurig in detail alle invoerbestanden te verifiëren? Zo ja, waarom heeft de CieMER de bestanden dan indertijd niet ontvangen en heeft u die pas in 2020 vrijgegeven? Zo nee, hoe had de CieMER volgens u kunnen constateren met welke warmteinhoud in detail is gerekend?
In het MER zelf is destijds beschreven dat met warmte-inhoud van 43 MW is gerekend, zie hiertoe MER deel 4C Luchtkwaliteit, pagina 22.
Herinnert u zich dat u als bijlage bij de Kamerbrief van 31 maart 202011 12 twee invoerbestanden hebt vrijgegeven, waaruit bleek dat zowel in maart 2014 als in juni 2014 alle bronnen zijn gemodelleerd met 43 megwatt warmte inhoud?
Ja.
Gezien het feit dat dit 6 jaar na publicatie van de MER was, de bestanden indertijd niet aan de CieMER gestuurd waren, waardoor de CieMER deze gegevens niet kon verifiëren, zou het niet beter geweest zijn als deze bestanden in beide gevallen meteen al in 2014 aan de CieMER waren gestuurd? Zo nee, op welke manier kan de CieMER haar werk dan goed doen, gezien de geconstateerde fouten?
Zie het antwoord op vraag 33. In het MER zelf was aangegeven dat met 43 MW is gerekend, daarvoor was geen inzicht in de detailbestanden nodig.
Bent u bekend met de inhoud van het memo van Arcadis van 16 mei 2014, vrijgegeven door u op 3 december 202013, waarin Arcadis onder andere wijst op het gebruik van constant 43 megawatt door ADECS, terwijl NLR een variabele warmteinhoud toepast en waarin Arcadis schrijft: «Vooralsnog wordt de uitvoerbaarheidstoets voor het luchthavenbesluit gebaseerd op de depositieberekening met de gegevens van het NLR.»?
Zoals ik heb vermeld in de Kamerbrief van 3 december 202128, is naar aanleiding van persvragen bij adviesbureau Arcadis een conceptmemo aangetroffen.
Het betreft conceptnotities over de stikstofdepositieberekeningen die in het kader van het MER 2014 waren uitgevoerd. Dit conceptmemo heeft u van mij ontvangen met de eerder genoemde brief. De punten over de berekeningen van de stikstofdepositie die in dit conceptmemo worden benoemd zijn hersteld in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014. Arcadis heeft geen oordeel gegeven over de warmte-inhoud van 43 MW. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht naar de verschillen tussen de emissies van ADECS en NLR. De gehanteerde warmte is daarvoor geen verklaring aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies.
Wat is uw opvatting dat alsnog 43 megawatt werd gebruikt in de berekening van juni 2014 en dat het memo van Arcadis niet werd vrijgegeven?
Zie antwoord vraag 36.
Herinnert u zich de brief aan de Schiphol Group en Lelystad Airport14 waarin u schrijft dat dat u «een review heeft laten uitvoeren van de stikstofdepositie berekeningen door Arcadis in samenwerking met het NLR»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze review belangrijke informatie bevatte over de gebruikte warmteinhoud? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van Arcadis ten aanzien van de emissies zijn verwerkt in het addendum stikstofdepositie bij de MER Lelystad Airport, in juni 2014. Daarmee heeft dit een plek gekregen in de MER stukken die ten grondslag liggen aan het luchthavenbesluit 2015. Het memo doet geen uitspraken over de warmte-inhoud van 43MW. Er is dan ook geen sprake van het niet beschouwen van informatie.
De term «te goeder trouw» ziet op de melding zoals die is ingediend door de initiatiefnemer. De melding is van latere datum en gebaseerd op de dan geldende inzichten en berekeningsmethodieken.
Bent u het ermee eens dat deze belangrijke informatie echter niet door relevante partijen kon worden geverifieerd, omdat het memo van Arcadis, dat de belangrijke informatie bevatte, pas 3 december 2020 werd vrijgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 39.
Op welke manier is het niet beschouwen van de informatie in het memo van Arcadis uit mei 2014 ten aanzien van de geconstateerde verschillen in gebruikte warmteinhoud geen significante ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 39.
Vindt u dat er sprake is van «te goeder trouw» handelen wanneer een memo met belangrijke informatie over de toegepaste emissiegegevens niet wordt vrijgeven? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 39.
Wat is uw opinie over het niet beschouwen van de inhoud van het memo van Arcadis bij het opstellen van de notitie zoals opgenomen in de gewobte stukken (met name stuk 4315)?
Het bettreffende memo in de WOB stukken waar u naar verwijst is opgesteld voordat het conceptmemo van Arcadis werd aangetroffen.
Herinnert u zich uw brief van 31 maart 202016 waarin u schreef: «Het ministerie beschikt niet over deze second opinion in de vorm van een document. Uit reconstructie is gebleken dat dit gezien moet worden als collegiale toetsing, waarbij experts van Arcadis een fout in de stikstofdepositieberekeningen van het vliegverkeer hebben geconstateerd. De bevindingen zijn vervolgens doorgesproken met betrokken adviseurs van ADECS, waarna de fout is hersteld in het addendum stikstofdepositie (MER Lelystad Airport, juni 2014»?
Ja.
Waaruit bestond deze reconstructie precies en welke vorm (geschreven, mondeling, anders) had deze reconstructie als het niet het eerder genoemde memo betrof?
De collegiale toetsing tussen Adecs en Arcadis leek in eerste instantie alleen telefonisch plaats te hebben gevonden. Later bleek dat Arcadis ook conceptnotities heeft gemaakt die vervolgens niet zijn voltooid. Deze conceptnotities zijn nadat deze bij Arcadis zijn aangetroffen met uw Kamer gedeeld. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht voor de verschillen tussen de berekende emissies van ADECS en NLR. Uit deze conceptnotitie blijkt dat de gehanteerde warmte daarvoor geen verklaring is aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies. De inzichten van Arcadis over de emissies zijn verwerkt in het addendum stikstofdepositie bij het MER Lelystad Airport, in juni 2014. Er is voor zo ver we kunnen nagaan geen inhoudelijk contact geweest tussen het ministerie en NLR over deze toetsing.
Heeft u contact gezocht met Arcadis naar aanleiding van de «collegiale toetsing»? Zo ja, wat was de feedback? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Heeft u contact gehad met NLR naar aanleiding van de «collegiale toetsing»? Zo ja, wat was de feedback? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe beoordeelt u het feit, dat er toch een memo bleek te bestaan, en dat daarin belangrijke informatie over het gebruik van de 43 megawatt warmte inhoud stond?
Zie antwoord vraag 45.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 31 maart 202017 drie correcties opsomde: «In het addendum MER juni 2014 zijn de volgende verbeteringen doorgevoerd: 1) Correctie op de omrekening van de totale NOx-emissies, in plaats van gram per jaar naar gram per seconde. 2) Juiste optelling van de droge en natte deposities. 3) Uitbreiding van de afbakening van het studiegebied zodat alle relevante emissiebronnen worden meegenomen in de berekeningen.»?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er dus niks gedaan is met de informatie omtrent de (mogelijk onjuiste) warmteinhoud, terwijl Arcadis in 2014 hierover wel een opmerking maakte?
In de conceptnotitie wordt geen oordeel gegeven over de warmte-inhoud van 43MW. In de conceptnotitie wordt een verklaring gezocht naar de verschillen tussen de emissies van ADECS en NLR. Uit deze notitie blijkt dat de gehanteerde warmte daarvoor geen verklaring is aangezien deze alleen zorgt voor een verschil in de verspreiding van emissies. Zie verder het antwoord op vraag 36 en 37.
Op welke wijze heeft uw ministerie de stikstofberekening die ten grondslag lag aan de hernieuwde PAS-melding van Lelystad Airport d.d. 1 mei 2019 (pas bekend geworden op d.d. 31 maart 2020) intern getoetst?
De initiatiefnemer (de luchthaven) is verantwoordelijk voor de melding. LNV is het bevoegd gezag in deze. Het Ministerie van IenW en Rijkswaterstaat hebben geen rol in de toetsing van de melding. Voor de melding heeft de luchthaven de uitgangspunten van de actualisatie van het MER 2018 gehanteerd. Het geactualiseerde MER is destijds getoetst door de commissie m.e.r. en heeft daarover een positief oordeel gegeven.
Is hierbij gebruik gemaakt van reguliere toetsprotocollen die uw ministerie en haar uitvoeringsorgaan Rijkswaterstaat hiertoe standaard hanteren? Zo ja, kunt u de verslaglegging van deze interne toets met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft u deze interne toetsing, in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, overgeslagen?
Zie antwoord vraag 51.
Beoordeelt u de door RIVM op 7 januari 2020 vrijgegeven «emissiedata waarmee de stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd kunnen worden»18, waarbij voor luchtvaart overal een warmteinhoud van 0 megawatt is gehanteerd als voldoende nauwkeurig? Zo niet, waarom niet en vindt u dat deze dataset had moeten worden betrokken in uw document 43?
De emissiegegevens die door RIVM zijn vrijgegeven op 7 januari 2020 betreffen emissiegegevens (zoals de omvang van de emissies, de emissiehoogte en de warmte-inhoud) uitgesplitst naar (deel)sectoren, die gebruikt zijn voor het berekenen van de totale landelijke deposities (de zogenoemde GDN-kaarten). Hierbij is voor vliegverkeer uitgegaan van emissies met een warmte-inhoud van 0 MW. Dit is in lijn met de informatie in een tabel in appendix III van het rapport van RIVM uit 2004 (Jaarsveld, OPS beschrijving, RIVM, p.142). Dit betreft de verantwoording van gegevens over emissiebronnen die zijn gebruikt voor berekening van grootschalige deposities met OPS. In document 43 is verwezen naar dit rapport en deze tabel. Deze bronnen zijn echter niet te karakteriseren als advies of een instructie.
Daarbij is de publicatie van de dataset waarnaar wordt verwezen in de vraag van latere datum dan de momenten waarop de stikstofdepositieberekeningen voor Lelystad Airport met 43 MW plaats hebben gevonden. Deze bron had dan ook niet meegewogen kunnen worden. Sinds het advies van de commissie m.e.r. en het RIVM34 wordt voor stikstofdepositie-onderzoeken voor luchthavens van nationale betekenis gerekend met 0MW en, in de fase waarin een vliegtuig aan de grond is, met een bronhoogte van 18 meter (zie ook antwoord vraag 21).
Erkent u dat tal van bestanden pas afgelopen jaren bekend zijn geworden en dat alleen daardoor kon worden vastgesteld dat de berekende stikstofdepositie te laag was en dat er dus sprake was van een vergunningsplicht?
Nee, de benodigde beslisinformatie was destijds beschikbaar, met het addendum op het MER 2014 zijn de inzichten ten aanzien van de emissies verwerkt (zie het antwoord op vragen 36 en 37) en de informatie over de gehanteerde warmte-inhoud was beschikbaar (zie het antwoord op vraag 33).
inds 2014 zijn er de nodige voortschrijdende inzichten geweest ten aanzien van stikstofdepositieberekeningen, zoals de inwerkingtreding van het PAS in 2015 en het rekeninstrumentarium dat daarmee beschikbaar is gekomen. Daar waar sprake is geweest van voortschrijdend inzicht, is dit verwerkt in latere berekeningen ten tijde van de actualisatie van het MER 2018, de melding die is ingediend door de luchthaven en de recente berekeningen ten behoeve die zijn uitgevoerd naar aanleiding van het advies van de commissie m.e.r. en het RIVM35.
Erkent u dat – gegeven het bovenstaande – ten tijde van het MER2014 en het Luchthavenbesluit niet in detail kon worden geverifieerd hoe de stikstofdepositie-berekeningen waren uitgevoerd, terwijl dat wel cruciaal was voor de besluitvorming en dat de Kamer herhaaldelijk om deze informatie gevraagd heeft?
Zie antwoord vraag 54.
Hoe beoordeelt u dit proces achteraf en kunt u zich voorstellen dat er twijfels zijn aan uw uitspraak dat er «te goeder trouw» is gehandeld?
Ik constateer dat er sinds 2014 sprake is van voortschrijdend inzicht ten aanzien van de berekeningsmethodieken voor stikstofdepositie. Voor berekeningen wordt elke keer uitgegaan van de uitgangspunten die op dat moment gangbaar zijn en die zijn verwerkt in onder andere voorschriften en het rekeninstrumentarium.
De veronderstelling van de bevoegde gezagen (Minister van LNV en gedeputeerde staten van de provincies) is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend36. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Voor het bevoegd gezag is het niet mogelijk om dit te beoordelen. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dit heb ik zo veel mogelijk gedaan.
Het gebrek aan duurzaam herstel uit de coronacrisis |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Energieagentschap: CO2-uitstoot bereikt in 2023 recordniveau»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een groot deel van de Nederlandse steunmaatregelen zijn beland bij fossiele bedrijven, zonder dat hieraan duurzame voorwaarden werden gesteld?
Het primaire doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. In een recente brief is uitgebreid beschreven wanneer het stellen van extra voorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, wenselijk is (Kamerstuk 35 420, nr. 317).2 De conclusie in de brief was dat bij nevendoelen, zoals duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, regulier klimaat- en energiebeleid de voorkeur heeft omdat de economische en uitvoeringskosten van voorwaarden bij generieke steun doorgaans hoger zijn dan de baten. Het stellen van duurzaamheidsvoorwaarden zou de complexiteit van steunregelingen, en daarmee de druk op uitvoeringsinstanties, hebben verhoogd en de tijdigheid van de uitbetaling en vaststelling van steun in gevaar hebben gebracht.
De uitvoeringskosten van aanvullende voorwaarden bij generieke steun zijn doorgaans hoger dan bij specifieke steun. Bij specifieke steun aan individuele bedrijven wordt daarom, in lijn met het Afwegingskader steun individuele bedrijven, per geval bezien of passende en wenselijke voorwaarden te stellen zijn. Als steun aantrekkelijke mogelijkheden biedt om grote stappen te zetten rond duurzaamheid, werkgelegenheid of opleidingsplekken, kunnen hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. Hierbij is het uitgangspunt dat deze voorwaarden controleerbaar en uitvoerbaar zijn, vooraf duidelijk afgebakend zijn en niet onnodig diep ingrijpen in de bedrijfsvoering. Dit is ook beschreven in het in mei 2020 aan uw Kamer verzonden Afwegingskader voor steun aan individuele bedrijven (Kamerstuk 35 420, nr. 36)3 en de brief over fiscale voorwaarden bij steun (Kamerstuk 35 420 en 25 087, nr. 144).4
Hoeveel geld heeft Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie geïnvesteerd, met uitsluiting van biomassa?
Hoeveel middelen Nederland in het kader van de herstelplannen naar aanleiding van de coronacrisis in duurzame energie heeft geïnvesteerd, is niet vast te stellen. Bij steunaanvragen wordt de exacte bedrijfsactiviteit niet bijgehouden en omwille van privacy is de data niet herleidbaar naar individuele bedrijven. De TVL is gekoppeld aan SBI-codes, die iets zeggen over de sector waarin een bedrijf actief is. De SBI-code betreft een hiërarchische indeling van economische activiteiten die op moment van inschrijving van een onderneming op basis van de bedrijfsomschrijving wordt bepaald door Kamer van Koophandel.
Hoeveel procent van het totale budget voor de herstelplannen is er geïnvesteerd in duurzame energie, met uitsluiting van biomassa?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat steunmaatregelen het klimaatbeleid niet mogen ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de steun is behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen. De energietransitie vergt een gezamenlijke inspanning van de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappij. Het doel van het klimaatbeleid is 49% CO2-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het kabinet deelt het uitgangspunt dat steunmaatregelen en het klimaatbeleid elkaar niet mogen ondermijnen en idealiter versterken.
Deelt u de mening van de directeur van het Internationaal Energieagentschap (IEA) Fatih Birol die stelt dat: «De huidige investeringen zijn ook onvoldoende om in de richting van een klimaatneutraal 2050 te komen» en «Het is zelfs onvoldoende om te voorkomen dat de mondiale emissie [van broeikasgassen] een nieuw record gaat halen»? Zo nee, op welke manier vindt u dat er wel genoeg wordt geïnvesteerd in groen herstel?
Ja, ik deel die mening. Zoals ook vastgesteld in het rapport «bestemming Parijs» van de studiegroep van Geest5 is er alleen al in Nederland een investeringsgat van 4–6 miljard euro voor het behalen van de klimaatdoelen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat dit gat op internationaal niveau nog groter is. Overigens betreft het hier niet noodzakelijkerwijs een gat dat door de overheid gedicht moet worden met subsidie, de heer Birol benoemt hier het totale investeringsgat, dus privaat + publiek.
Mede gezien de opmerking van IEA-directeur Fatih Birol, bent u van mening dat Nederland genoeg heeft gedaan voor een duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen? Zo ja, hoe onderbouwt u dit?
De steunmaatregelen zijn vorig jaar ingesteld om de tijdelijke klap voor de economie op te vangen, in de uitzonderlijk zware omstandigheden door de coronapandemie. Het doel is altijd geweest om bedrijvigheid, banen en inkomens te ondersteunen. Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, ontstaat een nieuwe situatie. In de brief van 30 augustus jl.6 heeft het kabinet daarom bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd. Wel worden enkele maatregelen getroffen om de dynamiek op de arbeidsmarkt te bevorderen, zoals van-werk-naar-werktrajecten en omscholing. Duurzaamheidsvoorwaarden liggen daarbij niet voor de hand.
Bent u bereid om het goede voorbeeld te stellen en bij nieuwe steunmaatregelen wel harde duurzaamheidsvoorwaarden te stellen? Zo ja, wat zijn de concrete plannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over het bouwen van een groene en inclusieve toekomst op 31 mei en 1 juni 2021 gesproken over het achterblijven van investeringen in duurzaam herstel uit de coronacrisis? Zo ja, welke concrete acties zijn hieruit gekomen en hoe ver bent u met de uitvoering hiervan? Zo nee, waarom ontbrak deze zelfreflectie?
De bijeenkomst op 31 mei en 1 juni jl. stond in het teken van de bestrijding van de coronacrisis. In de discussie werd ingegaan op de maatregelenpakketten die landen daarvoor hebben vastgesteld. Deze maatregelenpakketten waren en zijn vooral gericht op het bestrijden van de kortetermijngevolgen van de coronacrisis. Daarnaast werd ook het belang genoemd om op de wat langere termijn middelen in te zetten voor investeringen in zorg, onderwijs, klimaat en digitalisering. Het huidige kabinet heeft op verschillende van deze terreinen al stappen gezet in de afgelopen kabinetsperiode. Het is aan een volgend kabinet om hier verdere stappen op te zetten.
Bent u bereid er tijdens de voortzetting van de ministeriële bijeenkomst van de OESO in de herfst bij andere landen voor te pleiten om de steunmaatregelen nog eens onder de loep te nemen en werk te gaan maken van duurzaam herstel? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van duurzame economische ontwikkeling en een goede evaluatie van de steunmaatregelen. Indien ik aanwezig ben, zal ik ook aandacht besteden aan een lange termijn duurzaam perspectief.
Wat is uw reactie op de stelling dat overheden en bedrijven de komende jaren voor 1.000 miljard dollar moeten investeren om de doelen van «Parijs» te halen en dat de huidige investeringen ruimschoots onvoldoende zijn om zelfs maar te voorkomen dat de mondiale emissie een nieuw record zal halen in 2023?
Ik ben bekend met deze stelling en deel de zorg van het IEA dat de wereld onvoldoende aan deze oproep gehoor geeft en de mondiale emissies daardoor weer verder groeien. Ik ben bekend met het IEA Sustainable Recovery Plan dat inderdaad laat zien dat de Parijs-doelen binnen bereik zijn mits de wereld een deel van de COVID-19 herstelfinanciering richt op de energietransitie. Nederland heeft daartoe in diverse fora en instellingen, zoals de G20, het IMF en de Wereldbank, ook opgeroepen als onderdeel van onze mondiale klimaatdiplomatie. Daarnaast is in de EU mede dankzij inspanningen van Nederland vastgelegd dat minstens 30% van de uitgaven van het herstelfonds van de EU moet bijdragen aan de Europese klimaatdoelstellingen en dat uitgaven deze doelstellingen niet mogen schaden («do no significant harm»). De Kamer is daarover geïnformeerd in de brief voortgang klimaatdiplomatie7 en de brief over de gevolgen van COVID-19 voor het klimaat- en energiebeleid en de kansen voor groen economisch herstel8.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de IEA-directeur dat er in minder ontwikkelde landen relatief minder geld wordt uitgetrokken voor duurzame energie?
Het kabinet verwelkomt de monitoring van mondiale energie-investeringstrends door het IEA. De meest recente publicatie van het World Energy Investments 2021-rapport en het special report Financing clean energy transitions in emerging and developing economies laten de zorgwekkende trend zien dat in ontwikkelingslanden de investeringen in duurzame energie achterblijven. Met Nederlandse klimaatfinanciering proberen we met name de minst ontwikkelde landen te helpen bij de transitie naar een volledige duurzame energievoorziening en daarbij het bereiken van universele toegang tot moderne energie. We zien aansprekende resultaten, maar het is duidelijk dat een versnelling nodig is om op koers te komen voor de SDG7-doelen in 2030 en net-zero in 2050. Nederland roept landen op hun ambitie te verhogen en speelt daartoe een actieve rol als global champion in de 2021 UN High Level Dialogue on Energy en in het Energy Transition Council-traject in aanloop naar de CoP26 klimaattop. Nederland biedt bovendien, samen met G7-donorlanden, extra steun aan de energietransitie in ontwikkelingslanden via de Climate Investment Funds.
Herinnert u zich dat het Verdrag van Parijs stelt dat ontwikkelde landen een grotere verplichting hebben om relatief meer te doen tegen de opwarming van de Aarde? Zo ja, hoe heeft u tot nu toe gevolg gegeven aan deze verplichting?
Het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering uit 1992 (UNFCCC) bevat verschillende verwijzingen naar de verantwoordelijkheid van ontwikkelde landen om het voortouw te nemen in de transitie. De reden hiervoor was dat de ontwikkelde landen destijds het grootste deel van de wereldwijde emissies voor hun rekening namen, zoals ook wordt erkend in de preambule van het verdrag. Dit gaat tegenwoordig niet meer op. Zo zijn bijvoorbeeld de per capita emissies in China hoger dan in de EU. Daarom schept de Overeenkomst van Parijs uit 2015 verplichtingen voor zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. De Overeenkomst van Parijs bevat twee bepalingen waarin is afgesproken dat ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen: bij het aangaan van economie brede absolute emissiereductiedoelen (art. 4.4) en bij het mobiliseren van klimaatfinanciering (art. 9.3).
De EU heeft van het begin een economie breed absoluut emissiereductiedoel onder de Overeenkomst van Parijs gesteld, sinds vorig jaar is dat netto 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Daarmee is gevolg gegeven aan de bovengenoemde afspraak uit art. 4.4. van de Overeenkomst van Parijs en heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, als eerste van de grootste economieën haar ambities fors aangescherpt in aanloop naar COP26.
In lijn met artikel 9.3 van de Overeenkomst van Parijs kent Nederland sinds 2015 een geleidelijke stijging van zowel de publieke als private klimaatuitgaven. Op dit moment draagt Nederland jaarlijks ca. 570–590 miljoen euro publieke financiering bij aan klimaatrelevante activiteiten in ontwikkelingslanden en wordt met een deel van die publieke middelen jaarlijks een bedrag van tussen de 500 en 865 miljoen euro aan private klimaatfinanciering gemobiliseerd.
Bent u het ermee eens dat de ontwikkeling van OESO-landen mogelijk is gemaakt door vervuilende industrieën en deels ten koste is gegaan van de welvaart in minder ontwikkelde landen? Deelt u de mening dat OESO-landen dus een groter aandeel hebben gehad in de klimaatcrisis? Zo ja, hoe beziet u de verantwoordelijkheid van OESO-landen om de lagere uitgaven in minder ontwikkelde landen op te vangen? Bent u bereid uw eigen bijdrage op te hogen en andere OESO-landen hierop aan te spreken?
Het kabinet erkent dat er wereldwijd meer middelen nodig zijn om klimaatactie, mitigatie en adaptatie, effectief aan te pakken. Binnen de huidige en door het nieuwe kabinet vast te stellen toekomstige financiële kaders zal het kabinet zich blijven inzetten op een verdere toename van de klimaatrelevantie van met onze publieke bijdrage gefinancierde activiteiten, van de gemobiliseerde private middelen alsook van onze bijdragen aan multilaterale instellingen en banken. Daarnaast neemt Nederland actief deel aan de voorbereidingen op COP26 in Glasgow eind dit jaar, waar onder meer wordt gesproken over een nieuw financieringsdoel na 2025.
Gaat u extra maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet bijdraagt aan de stijging van emissies tot recordhoogte in 2023 en daarna? Zo ja, welke?
Zoals ik u per brief van 25 juni jl. heb laten weten, werkt het kabinet maatregelen uit, die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden (Kamerstuk 32 813, nr. 810).9 Hierbij rekening houdend met de demissionaire status van het kabinet. Zoals aangegeven zal het kabinet u in ieder geval bij de Klimaatnota dit najaar informeren welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn, passend binnen het langetermijnklimaatbeleid van 2030 en 2050.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Teunissen en Van Raan (beiden PvdD) over het bericht dat volgens de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de wereld op de rand van de afgrond staat door de klimaatcrisis, waarin naar voren kwam dat de Nederlandse steunmaatregelen enkel waren gericht op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis?2
Ja.
Erkent u dat, door bij de steunmaatregelen enkel te focussen op het in stand houden van werkgelegenheid en het beperken van de schok van de coronacrisis, dit kabinet de kans om een radicale verduurzamingsslag te maken aan zich voorbij laat gaan door aan de steunmaatregelen niet ook duurzaamheidseisen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 aangegeven is het primaire doel van de steun behoud van bedrijvigheid, werkgelegenheid en inkomen, niet het aanjagen van duurzaamheid. Bij verduurzaming van de economie heeft regulier klimaat- en milieubeleid in principe de voorkeur. Het stellen van nevendoelen bij met name de generieke steunmaatregelen is minder kostenefficiënt in het behalen van die nevendoelen, en kan tegelijkertijd het hoofddoel in gevaar brengen (Kamerstuk 35 420, nr. 317).11
Onderschrijft u het advies van het IEA, enkele maanden voor het uitkomen van deze oproep gedaan, om direct te stoppen met de bouw van kolencentrales en het zoeken naar nieuwe olie- en gasvelden? Zo nee, waarom niet?
Het is een belangrijk signaal dat de meest vooraanstaande energieorganisatie nu een routekaart publiceert voor net zero en stelt dat investeringen in fossiele brandstoffen en het bouwen van kolencentrales moet stoppen. Hoewel fossiele brandstoffen de komende jaren van belang blijven voor de energievoorzieningszekerheid, moeten landen nu echt werk maken van de transitie.
Nederland is een van de IEA-lidstaten die zich de afgelopen jaren hard gemaakt hebben voor een dergelijk scenario. Het rapport is een belangrijk signaal voor bedrijven in de fossiele sector, maar ook voor banken en andere financiële instellingen, dat de nadruk moet gaan liggen op financiering van de transitie. Het IEA wijst ook op de economische groei- en baankansen.
In Nederland worden op dit moment ook in het kader van de energietransitie geen kolencentrales gebouwd of nieuwe olievelden ontgonnen. Ik zie dit rapport als ondersteuning van het belang van het klimaatakkoord: onze routekaart voor de Nederlandse klimaat en energietransitie. Ik sta open voor advies van het IEA. Zo heeft het IEA begin deze maand in samenwerking met Nederland een waterstofvisie voor 2030 gepubliceerd.
Het bericht ‘Economie groeit niet door uitbreiding Schiphol, het kost alleen maar geld: nieuw onderzoek legt bom onder plannen’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Economie groeit niet door uitbreiding Schiphol, het kost alleen maar geld: nieuw onderzoek legt bom onder plannen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van de onderliggende maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) die is uitgevoerd door CE Delft2 dat een verdere groei van Schiphol tot miljarden aan maatschappelijke kosten zou kunnen leiden?
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoeker dat de gevonden positieve en negatieve saldo’s robuust zijn3 en dat daarmee dus «groei van Schiphol slecht kan zijn voor de welvaart van Nederland»? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, op welke manier zijn de saldo’s niet robuust?
Deelt u de mening dat het scenario waarbij de krimp van de luchtvaart ook een positief resultaat heeft het meest realistische scenario is, aangezien u zelf altijd beweerd hebt dat groei van de internationale luchtvaart het meest voor de hand ligt? Zo niet, hoe verhoudt het alternatieve krimp scenario zich tot het Parijs Akkoord en de groeidoelstelling van de International Civil Aviation Organization (ICAO)?
Kunt u aangeven waarom u niet inhoudelijk wilt reageren op de MKBA die is uitgevoerd door CE Delft?
Kunt u bevestigen dat de bevindingen uit de MKBA in grote lijnen in overeenkomst zijn met het rapport uit 2016 van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur genaamd Mainports Voorbij, dat al concludeerde dat Schiphol geen bovengemiddelde economische waarde toevoeging kende en het streven naar automatische volumegroei achterhaald is?
Nee. Het advies van de RLI uit 2016 is niet gebaseerd op een MKBA en is daarom niet als zodanig met de resultaten van het onderzoek van CE Delft te vergelijken. De essentie van het advies van de RLI was overigens dat het beleid ten aanzien van Schiphol meer onderdeel zou moeten zijn van een breder vestigingsklimaat en dat er vooral gezocht zou moeten worden naar een kritische massa (optimale omvang) van de hoeveelheid luchtvaart. In de Luchtvaartnota 2020–2050 en bij de uitwerking volgens de uitvoeringsagenda van deze nota is en wordt dit advies meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de noodzaak tot krimp van de luchtvaart niet alleen voortkomt uit de negatieve economische bijdrage van de huidige luchtvaartsector maar ook uit de noodzaak om de gezondheid van omwonenden te beschermen en om de klimaatcrisis te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u uw beleid aanpassen om het huidige roekeloze beleid te veranderen?
Met de Luchtvaartnota 2020–2050 heeft het kabinet haar lange termijn visie op de ontwikkeling van de luchtvaart gepubliceerd. Kern van die visie is dat er gestuurd gaat worden op de ontwikkeling van de luchtvaart vanuit vier publieke belangen: veiligheid, verbondenheid, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving en duurzaamheid. De luchtvaartsector kan alleen groeiruimte verdienen als de negatieve effecten op de leefomgeving en het klimaat aantoonbaar worden verminderd. Verder is het kabinet demissionair en is de Luchtvaartnota door uw Kamer controversieel verklaard. Een aanpassing van het beleid is niet aan de orde.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Gegeven die drie genoemde aspecten van de huidige luchtvaart (negatieve financiële bijdrage, gezondheidsschade en klimaatcrisis) bent u bereid om deze rapportage ook te delen met uw collega’s van Financiën, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken en Klimaat om een reactie van hen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van CE Delft is openbaar, dus ook beschikbaar voor andere ministeries.
Kunt u aangeven waarom u als reactie richting EenVandaag aangaf dat «gebruikte aannames en uitgangspunten vaak bepalend zijn voor de uitkomsten»? Probeert u daarmee twijfel te zaaien over de betrouwbaarheid van de MKBA? Zo ja, waarom doet u dat?
Het is een feit dat aannames en uitgangspunten in MKBA’s bepalend zijn voor de uitkomsten. Daarom is het van belang dat er onder deskundigen brede consensus bestaat over de aannames en uitgangspunten voor luchtvaartspecifieke MKBA’s. Een belangrijke stap om dit te bereiken is onlangs gezet met de publicatie van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s. Dat is wat ik in mijn reactie heb aangegeven.
Deelt u de mening dat CE Delft een zeer gerespecteerd en onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft u, of een van uw medewerkers, in het verleden, als opdrachtgever voor onderzoeken of rapporten, gestuurd op aannames en uitgangspunten die gebruikt werden om zo bepaalde uitkomsten te bereiken? Zo ja, bij welke onderzoeken?
Nee. Verschillen in uitgangspunten waren vaak te verklaren uit onvoldoende duidelijkheid hierover. Daarom is het van belang dat er nu een werkwijzer is.
Bent u, gegeven deze nieuwe informatie, bereid zo snel mogelijk een luchtvaartnota te schrijven voor krimp van de luchtvaart in Nederland, ook aangezien de Kamer uw nota over groei van de luchtvaart controversieel heeft verklaard maar zoiets niet heeft besloten over een nota voor krimp?
Een alternatieve luchtvaartnota is niet aan de orde. Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 en op vraag 7.
Deelt u de mening dat elke dag dat langer wordt volgehouden dat verdere groei van de luchtvaart mogelijk is en een drastische krimp te vermijden valt, de bedrijven in deze sector, de omwonenden van luchthavens en aanvliegroutes en de andere sectoren (waarvan luchtvaart CO2-rechten zal moeten ontlenen) onnodig in onduidelijkheid gelaten worden? Waarom doet u dat?
Met de Luchtvaartnota is juist duidelijkheid gecreëerd over de grenzen ten aanzien van de groei van luchtvaart.
Deelt u de mening dat onverkort vasthouden aan het «verdiend groei»-scenario, de luchtvaart laat groeien naar 540.000 vliegtuigbewegingen en daarmee plusminus 11 megaton CO2 gaat uitstoten in 2030? Zo ja, van welke sectoren gaat u benodigde plusminus 8 megaton afhalen, daar het CO2 budget voor de luchtvaartsector, als normale sector, rond de 2,5 megaton bedraagt?
De internationale klimaataanpak biedt expliciet ruimte om te differentiëren tussen landen en sectoren. In het nationale klimaatakkoord doet het kabinet dit ook. Reductiepercentages van specifieke landen of sectoren kunnen daarom niet zonder meer één-op-één op de internationale luchtvaart worden geplakt.
Ernstige misstanden bij ‘duurzame’ palmoliebedrijven in Liberia |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De trieste oogst van de oliepalm»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) of financiering krijgen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, in dit geval palmolieplantages Golden Veroleum en Maryland Oil Palm Plantation (MOPP), systematisch beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen, arbeidsrechtenschendingen, ontbossing en landroof? Herkent u dat vele mensenrechten- en milieuorganisaties de realiteit bij de bedrijven sterk veroordelen? Waarom wel of niet? Wat bent u van plan om aan deze misstanden te doen?
Er vinden helaas misstanden op palmolieplantages plaats en ik herken dat mensenrechten- en milieuorganisaties deze realiteit sterk veroordelen. Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten zijn onacceptabel.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder bedrijven in de palmoliesector, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt ook voor investeerders, zoals pensioenfondsen en voor FMO en voor Nederlandse bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO)
RSPO is een initiatief van de private sector. Overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. De feitelijke antwoorden op vragen 3 t/m 10 komen dan ook uit bronnen die RSPO zelf publiekelijk beschikbaar maakt. In het antwoord op vraag 12 en verder wordt nader ingegaan op de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO.
Het kabinet beschouwt de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie en daarmee door RSPO gecertificeerde palmolie als duurzaam.
Het kabinet is van mening dat keurmerken en standaarden, zoals RSPO, een middel zijn om tot duurzame productie en handel te komen, bijvoorbeeld als informatiebron om verantwoorde keuzes te maken en/of om bij te dragen aan transparantie en afrekenbaarheid. Keurmerken en standaarden maken het makkelijker voor bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, zeker als ze vanwege hun omvang niet het vermogen hebben om diep in de keten te duiken, of wanneer het een bijproduct betreft. Maar een keurmerk of standaard is geen vervanging van gepaste zorgvuldigheid, het is een hulpmiddel om geïdentificeerde risico’s te adresseren. RSPO-certificering is niet de enige oplossing voor alle duurzaamheidsvraagstukken met betrekking tot palmolie. Het kabinet financiert daarom partners die producenten helpen hun productie te verduurzamen, ook voorbij certificering.
Klopt het dat de RSPO heeft vastgesteld dat Golden Veroleum inderdaad palmolieplantages heeft aangelegd op grond die al in gebruik was door lokale boeren, en tropisch regenwoud heeft gekapt voor de aanleg van plantages? Hoe rijmt u dit met uw bewering dat RSPO-palmolie duurzaam is?
Uit informatie op de website van RSPO2 blijkt dat Golden Veroleum (GV) lid is van RSPO, maar de palmolie van GV niet RSPO-gecertificeerd is. Als een bedrijf lid is van RSPO, betekent dat niet dat alle palmolie die door dat bedrijf geproduceerd is, direct gecertificeerd is. Bedrijven die RSPO-lid zijn hebben de verplichting om te zorgen dat binnen een bepaalde tijd al hun productie gecertificeerd is, en dus aan de standaarden van RSPO voldoet.
Na de misstanden bij Golden Veroleum is een klacht ingediend bij RSPO die nog in behandeling is. RSPO speelt hier volgens het kabinet een belangrijke rol door te fungeren als klachtenmechanisme.
Klopt het dat Golden Veroleum de bewoners van Butaw (Liberia) een nieuwe school heeft beloofd met pennen en schriften en volledige sanitaire voorzieningen? Klopt het dat de school geen stromend water heeft, er geen pennen en schriften zijn en de leraren sinds januari niet meer zijn betaald? Bent u het ermee eens dat de maatschappelijke belofte van de RSPO niet kan zijn dat bedrijven de lokale bevolking erin luizen met allerlei beloftes die ze niet nakomen? Wat doet de RSPO eraan om ervoor te zorgen dat hun leden hun beloftes wel nakomen, in dit geval het betalen van de salarissen en het leveren van pennen, schriften en sanitaire voorzieningen?
Ik ben niet bekend met deze belofte. Zoals eerder gezegd is de overheid geen partij bij RSPO, en heeft daardoor geen inzicht in hoe RSPO hierop handhaaft, noch of dit binnen de afspraken tussen RSPO en Golden Veroleum valt.
Op welke manier bewerkstelligt de RSPO dat het land dat gestolen is door Golden Veroleum, terug wordt gegeven aan de rechtmatige eigenaren?
Uit publieke informatie die RSPO beschikbaar stelt op haar website, blijkt dat een klacht over het in de vraag gestelde kwestie is ingediend bij het klachtenmechanisme in 2012. RSPO heeft sinds oprichting dit klachtenmechanisme gevoerd3. In het panel dat klachten behandeld, zijn alle stakeholders die betrokken zijn bij RSPO vertegenwoordigd. De klachtenprocedure is beschreven op de website van RSPO. Als een klacht binnenkomt, vindt eerst een initiële diagnose op basis van feiten plaats, waarna wordt besloten of de klacht gegrond is. Dat bleek in deze casus het geval te zijn. Op de website van RSPO is te volgen hoe deze klacht behandeld wordt.
Hoeveel plantages hebben Golden Veroleum en moederbedrijf Golden Agri-Resources? Hoeveel van deze plantages leveren RSPO-gecertificeerde palmolie?
Uit het meest recente publieke jaarverslag (2019), blijkt dat Golden Agri-Resources 568.673 hectare beheert, inclusief smallholder schemes. Daarvan is 255.656 hectare RSPO gecertificeerd.4
Golden Veroleum beheert in totaal 18.905 hectare, waarvan 0 hectare RSPO gecertificeerd is.5
Wanneer kreeg de RSPO de eerste signalen van misstanden bij Golden Veroleum? Wat is er sindsdien gedaan om deze mistanden op te lossen?
Volgens de website van RSPO waar de voortgang van de behandeling van klachten wordt bijgehouden: https://askrspo.force.com/Complaint/s/casetracker, blijkt dat de datum waarop de klachten bij RSPO zijn binnengekomen 3 oktober 2012 is.
Wat waren de bezwaren van de inwoners van Butaw en de betrokken NGO’s tegen de door de RSPO aangewezen nieuwe bemiddelaar? Wanneer zal er een nieuwe bemiddelaar benoemd worden?
Het Kabinet beschikt niet over andere informatie dan zoals door RSPO publiek bekend wordt gemaakt. Zie de link in het antwoord op vraag 7 voor de meest actuele informatie over de voortgang van deze klacht.
Welke beperkingen heeft de RSPO opgelegd aan de productie van palmolie door Golden Veroleum nadat de aanklachten jegens deze plantage gegrond werden geacht, op het niet mogen uitbreiden van de plantage na? Wordt productie onder de huidige erbarmelijke omstandigheden gewoon voortgezet tot nadere orde?
De gepubliceerde klachtenprocedure beschrijft dat RSPO, zolang een klacht niet is afgehandeld, ervoor zorgt dat de betreffende partij geen RSPO gecertificeerde palmolie op de markt kan brengen en dat ook het proces om gecertificeerd te worden stil ligt.
Waarom heeft de RSPO na jaren van misstanden op de plantage en wijdverbreide schade aan de natuur het lidmaatschap van Golden Veroleum niet opgezegd?
Het kabinet kan geen antwoord geven op de vraag waarom RSPO al dan niet het lidmaatschap opzegt van een van haar leden. Dat is immers aan de organisatie en haar leden zelf.
Klopt het dat Golden Agri-Resources leningen heeft ontvangen van de Rabobank en ABN Amro? Bent u bereid om Rabobank en ABN Amro te wijzen op hun duurzaamheidsbelofte en maatschappelijke plicht en erop aan te dringen om informatie over deze leningen openbaar te maken?
Het kabinet kan niet bevestigen of ABN AMRO en Rabobank leningen hebben verstrekt aan Golden Agri-Resources. Het kabinet verwacht dat banken gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat bedrijven, waaronder banken, behoren te communiceren over hun beleid en processen en over de uitgevoerde maatregelen om daadwerkelijke en potentiele negatieve gevolgen in kaart te brengen en aan te pakken, hierbij is het geen verplichting om informatie over specifieke leningen openbaar te maken. In gesprekken met de bancaire sector wijst het kabinet op het belang van naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat vindt u ervan dat de MOPP land probeert af te pakken van aangrenzende kleine plantages en de eigenaren van deze plantages intimideert? Wat vindt u van de beschreven werkomstandigheden op de MOPP, waar arbeiders onbeschermd met pesticiden moeten werken en hun uren niet krijgen uitbetaald als ze het quota niet halen? Past dit binnen de voorwaarden van het FMO met betrekking tot Internationaal Maatschappeljk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
FMO heeft in 2018 een investering gedaan in SIFCA (de moedermaatschappij van MOPP) in samenwerking met Proparco, de Franse ontwikkelingsbank. SIFCA heeft verschillende dochterondernemingen die grotendeels gericht zijn op productie voor de (lokale) West-Afrikaanse markt. FMO verwacht met de investering ongeveer 33.000 directe banen en 150.000 indirecte banen te ondersteunen. De indirecte banen bestaan vooral uit kleinschalige boeren, een armere en moeilijk bereikbare doelgroep. Daarnaast geeft het project lokale bewoners toegang tot technologie en kennis doordat SIFCA technische assistentie levert aan partners in de waardeketen.
De misstanden die in het artikel aan MOPP worden toegeschreven passen niet binnen de IMVO-richtlijnen van FMO. Om het risico op misstanden te verkleinen heeft FMO, in samenwerking met Proparco, dan ook een onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s voorafgaande aan de investering in SIFCA (zoals beschreven in FMO’s duurzaamheidsbeleid6). Vervolgens is een milieu en sociaal actieplan ontwikkeld.
Ik heb van FMO begrepen dat de signalen vanuit de media en het maatschappelijke middenveld worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek naar de status van de uitvoering van het milieu en sociale actieplan op MOPP, dat aankomend najaar wordt uitgevoerd. Verder heeft FMO naar aanleiding van de signalen navraag gedaan bij SIFCA. Op basis van de informatie die FMO heeft ontvangen kunnen er geen nieuwe conclusies worden getrokken met betrekking tot milieu en sociale risico’s en het actieplan, het onafhankelijke onderzoek kan hier eventueel wel aanleiding toe geven.
Worden er op de plantages van MOPP pesticiden gebruikt die in Nederland verboden zijn?
FMO verwacht van haar klanten dat zij de lokale wetgeving toepassen en geen pesticide gebruiken die onder de categorie Ia en Ib vallen van de classificatielijst van de Wereldgezondheidsorganisatie.7 Deze aanwijzing komt voort uit de IFC Performance Standards, de internationale IMVO-richtlijnen zijn die de meeste ontwikkelingsbanken hanteren. SIFCA heeft FMO laten weten conform deze aanwijzing te opereren, het onafhankelijk onderzoek zal nagaan of deze claim kan worden bevestigd.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op bedrijven die FMO financiert en die niet op de Nederlandse markt actief zijn.
Klopt het dat het moederbedrijf van de MOPP, SIFCA, financiering heeft gekregen van FMO? Om hoeveel financiering gaat dit? Welke vorm had de financiering? Hoeveel van deze financiering is terechtgekomen bij de MOPP?
FMO heeft een lening van EUR 35 miljoen verstrekt aan SIFCA, voor meerdere onderdelen van de SIFCA-groep in West-Afrika. Het milieu en sociaal actieplan is van toepassing op zowel SIFCA als op haar dochterondernemingen (inclusief MOPP), er is namelijk bij zowel SIFCA als haar dochterondernemingen veel verbetering te boeken op het gebied van IMVO (zo blijkt uit de due diligence die is uitgevoerd voorafgaande aan de investering). Ongeveer een zesde van deze lening is bedoeld voor MOPP.
Hoe kan het dat FMO deze financiering heeft toegezegd ondanks jarenlange kritiek van NGO’s op de omstandigheden op de MOPP?
Voorafgaande aan de investering is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s. Tijdens dit onderzoek is de kritiek van NGO’s op MOPP meegenomen. Dit heeft er mede toe geleid dat de investering als risico A is gecategoriseerd (de hoogste risicocategorie) en dat FMO en SIFCA afspraken hebben gemaakt over de acties die nodig zijn om aan FMO’s milieu en sociale standaarden te voldoen. Deze afspraken zijn van toepassing op de gehele SIFCA-groep, inclusief MOPP, en hebben als doel om de milieu en sociale risico’s te minimaliseren en de ontwikkelingsimpact (zoals in het antwoord op vraag 12 geformuleerd) te maximaliseren.
Welke voorwaarden zijn er gesteld aan de financiering die SIFCA ontving van FMO? Is er naar uw mening voldaan aan deze voorwaarden?
Ik heb van FMO begrepen dat het aannemen van het milieu en sociaal actieplan een voorwaarde is geweest om financiering te verschaffen aan SIFCA. Het actieplan is daarom onderdeel van het financieringscontract dat FMO en Proparco in 2018 met SIFCA hebben afgesloten (zie ook het antwoord op vraag 12). Dit actieplan is gebaseerd op de IFC Performance Standards en bevat onder andere afspraken met betrekking tot het tegengaan van ontbossing, het voorkomen van landrechtenschendingen en het voorkomen van ontoereikende werkomstandigheden. De vooraf geïdentificeerde milieu en sociale risico’s kunnen door het actieplan worden gemitigeerd en zodoende is voldaan aan de IMVO-voorwaarde om financiering te krijgen van Proparco en FMO. Het plan heeft uiteindelijk als doel dat alle dochtermaatschappijen van SIFCA uniforme IMVO-standaarden hanteren die in lijn zijn met internationaal geaccepteerde normen. Daarmee kan SIFCA een demonstratie-effect bewerkstelligen richting andere agrarische bedrijven in West-Afrika.
SIFCA werkt momenteel aan de uitvoering van het plan. Belangrijke eerste stappen die SIFCA met betrekking tot MOPP heeft gezet zijn: (i) uitbreiding van het team dat de milieu en sociale risico’s beheerst, (ii) het verbeteren van het personeelsbeleid en (iii) de oprichting van een stakeholderplatform gericht op het lokale maatschappelijke middenveld. De stappen uit het actieplan worden gevolgd door FMO en Proparco. Uit de continue monitoring blijkt dat de uitvoering van het verbeterplan op onderdelen vertraging oploopt; dit baart zorgen. Daarom bespreken FMO en Proparco de mogelijkheid om dit jaar nog versneld actie te ondernemen. Het onafhankelijke onderzoek dat in het najaar wordt uitgevoerd (zie vraag 12) zal FMO en Proparco helpen om een inschatting te maken van de huidige stand van zaken, tekst en uitleg te vragen en actie te ondernemen.
Klopt het dat de MOPP ook lid wil worden van de RSPO? Loopt er al een toelatingsprocedure? Zo ja, in welk stadium bevindt de procedure zich? Bent u bereid er bij de RSPO op aan te dringen om de MOPP niet toe te laten? Waarom wel of niet?
Ik heb van FMO begrepen dat de inzet van SIFCA om haar activiteiten naar internationaal erkende milieu en sociale standaarden te tillen en aan te sluiten bij de RSPO een belangrijke reden was voor FMO en Proparco om financiering te verschaffen. SIFCA zet momenteel de benodigde stappen om RSPO-certificering te krijgen (waaronder door middel van het aanpassen van sociaal en milieubeleid, procedures en management). Doel van SIFCA is om voor het einde van 2021 lid te worden van RSPO, zodat binnen 5 jaar begonnen kan worden met het certificeren van de palmolietak van de SIFCA-groep door RSPO. SIFCA heeft daartoe onlangs een lidmaatschapsaanvraag ingediend. Mocht SIFCA op termijn de RSPO-certificering ontvangen, dan is dat een bewijs dat het bedrijf haar IMVO-standaarden sterk heeft verbeterd. Daarnaast zal RSPO toezien op de naleving van de RSPO-vereisten.
Zoals in vraag 2 is aangegeven is RSPO een initiatief van de private sector, overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Daarom zal ik mij niet mengen in de RSPO-certificering van SIFCA.
Is FMO inmiddels in gesprek getreden met de MOPP en Milieudefensie? Wat kwam er uit deze gesprekken?
FMO is in een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld en haar klanten. Hierbij worden ook zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot haar investeringen besproken. Zo ook met Milieudefensie, onder meer over de investering in SIFCA, en met SIFCA, naar aanleiding van de publicatie over MOPP in Liberia (zie ook vraag 12). Deze gesprekken zijn nuttig voor FMO voor het monitoren en waar nodig bijstellen van de lopende investering. En ze leveren soms input op voor aanpassingen in FMO’s beleid op het gebeid van IMVO.
Hoe kan het dat dit het zoveelste bedrijf is waar FMO roekeloos financiering aan verleent, waarna er ernstige misstanden worden geconstateerd?
Zoals onder andere blijkt uit de antwoorden op vragen 12 tot en met 18, verleent FMO niet roekeloos financiering aan bedrijven. FMO opereert in complexe omstandigheden en in fragiele omgevingen met veel IMVO-gerelateerde uitdagingen. In dergelijke omgevingen zijn vaak niet of nauwelijks commerciële banken actief en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Dit is ook het geval in Liberia. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Inzet, en dus ook inschatting, vooraf moet zijn of het lukt deze kans te verkleinen door te investeren. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Uit de FMO evaluatie blijkt dat FMO als leidend wordt gezien op het gebied van IMVO, dat FMO’s capaciteit op IMVO gebied een belangrijke meerwaarde is ten opzichte van andere ontwikkelingsbanken en dat FMO juist het verbeteren van de IMVO-omstandigheden als een mogelijkheid ziet om ontwikkelingsimpact te bewerkstelligen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat gezien het mandaat van FMO en de soms zeer complexe omstandigheden waarin FMO actief is, incidenten helaas niet altijd volledig te voorkomen zijn. Ook kan het kabinet zich voorstellen dat onder sommige omstandigheden FMO onvoldoende toegerust of niet in de juiste positie is om een significante bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van lokale omstandigheden. Er zit daarmee een grens aan de omstandigheden waar FMO actief kan zijn. Bepaalde omstandigheden zoals zwakte van lokale instituties, corruptie en complexe veiligheidssituaties liggen immers buiten de controle en het mandaat van FMO. Dit onderwerpen is dan ook onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Hierbij wordt ook gekeken hoe scherper bepaald kan worden welke randvoorwaarden nodig zijn voor succes en onder welke omstandigheden de risico’s te groot zijn. Graag verwijs ik ook naar de kabinetsreactie op de FMO-evaluatie (Kamerstuk 34 952, nr. 130).8
Erkent u dat er klaarblijkelijk grote problemen zitten in de IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd alvorens het toezeggen van financiering? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Nee. Wel blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbeteringen (zie voor meer informatie Kamerstuk 34 952, nr. 130).9 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Past dit bij het aangescherpte IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019 werd aangekondigd? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Ja. De IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd passen bij het aangescherpte MVO-beleid voor staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu, voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Uit de evaluatie van FMO komt naar voren dat FMO binnen dit kader opereert, zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat bedoelt FMO met de uitspraak dat «elk verhaal meerdere perspectieven heeft en de realiteit soms anders is dan op papier»? Op welke manier hebben de misstanden bij MOPP meerdere perspectieven volgens FMO? Bent u het eens met deze uitspraak?
Ik heb van FMO begrepen dat het elke misstand, en vermoeden daarvan, serieus neemt. Bij de beoordeling hiervan en bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen neemt FMO alle perspectieven mee en probeert het zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de situatie. Daarbij worden onder andere de perspectieven en signalen van de klant en het lokale maatschappelijk middenveld meegenomen. Ook bij de activiteiten van MOPP zijn er meerdere perspectieven, onder andere die van de klant, haar medewerkers en omwonenden.
Hoelang geleden is het verbeterplan door SIFCA opgesteld? Waarom is er sindsdien zo weinig van terecht gekomen? Welke sancties heeft SIFCA opgelegd gekregen voor het tot nu toe niet voldoende uitvoeren van het verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 16.
Waarop baseert FMO het vertrouwen dat het heeft dat SIFCA het verbeterplan nu wel zal gaan implementeren?
Zie het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat als het journalistieke werk van het FD de misstanden bij deze palmolieplantages niet boven tafel had gekregen, de plantages dit soort praktijken nog jarenlang ongestoord voort zouden kunnen zetten?
Ik heb van FMO begrepen dat het zelf in een vroeg stadium tekortkomingen van de klant opmerkte, waaronder de vertraging bij de uitvoering van een aantal elementen van het actieplan. Over deze, en vergelijkbare, IMVO-issues heeft FMO gerapporteerd in haar jaarverslag in 2019. Hierbij is een balans gevonden tussen transparantie en afspraken over bedrijfsvertrouwelijkheid, door dit geanonimiseerd in het jaarverslag op te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is met FMO in gesprek hoe FMO nog beter invulling kan geven aan transparantie met betrekking tot IMVO.
Ik deel de mening niet dat misstanden ongestoord voortgezet worden zolang er geen aandacht is van de media. Deze casus laat zien dat FMO zichzelf in een vroeg stadium informeert en actie onderneemt, onder meer door het opstellen van, en het toezien op, het milieu en sociaal actieplan).10
Waarom heeft FMO de misstanden zelf niet opgemerkt? De hoeveelste zaak is dit waarbij journalistiek speurwerk ervoor zorgt dat misstanden openbaar worden gemaakt, terwijl FMO niks doorhad of niks communiceerde?
Zie antwoord vraag 25.
Hoeveel van dit soort zaken moeten er nog volgen voordat het beleid bij FMO echt op de schop gaat?
FMO heeft de afgelopen jaren het beleid ten aanzien van IMVO aanzienlijk verbeterd, mede door het betrekken van het maatschappelijk middenveld door middel van consultatierondes. De onafhankelijke evaluator die recent FMO heeft geëvalueerd heeft vastgesteld dat FMO door deze verbeteringen op dit moment een leidende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO. Tegelijkertijd blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbetering van het IMVO-beleid (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).11
Het kabinet verwacht van FMO dat incidenten goed worden onderzocht – wanneer nodig onafhankelijk – en een grondoorzakenanalyse wordt gemaakt bij ernstige incidenten. Daarnaast verwacht het kabinet van FMO dat het een lerende organisatie is die haar beleid aanpast aan de hand van geleerde lessen en de meest recente informatie.
In voorbereiding op haar 2030 strategie consulteert FMO het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. In de dialoog tussen de staat en FMO gaat het daarbij onder meer over de vraag hoe FMO verantwoord kan investeren in fragiele staten. Daar is de nood het hoogst, maar zijn ook de risico’s groot. Al deze dialogen kunnen leiden tot verdere aanpassingen van het beleid van FMO.
Bent u het eens met de uitspraak van FMO dat «het verbeteren van omstandigheden in landen zoals Liberia een zaak van de lange adem is»? Wat is uw advies aan de bewoners van deze landen, wiens mensen- en arbeidsrechten en recht op een gezond leefmilieu stelselmatig geschonden worden met financiering van de Nederlandse overheid? Moeten zij die lange adem volgens u en FMO maar gewoon uitzitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, opereert FMO in fragiele en complexe situaties en omstandigheden. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. Deze duurzame bedrijvigheid is in het belang van de bewoners van deze landen, omdat ze lokale economische groei koppelt aan een gezond leefmilieu en verbeterde arbeidsrechten. Helaas kosten deze verbeteringen tijd en betrokkenheid is nodig van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, publiek en privaat.
Dit laat onverlet dat de stappen uit de milieu en sociale actieplannen ter verbetering van de IMVO-omstandigheden zo snel mogelijk dienen te worden gezet. De aanbevelingen uit de FMO-evaluatie kunnen FMO helpen om de actieplannen sneller te implementeren (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).12
Waarom zorgt FMO er niet voor dat er vanaf het begin al toereikende en bindende hervormingsvoorwaarden worden gesteld aan de financiering, met streng toezicht en handhavings- en monitoringsmechanismen, zodat die adem niet zo lang hoeft te duren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is het milieu en sociaal actieplan onderdeel van de contractuele verplichtingen tussen FMO en haar klant, waar actief op wordt gestuurd en toegezien. Het is van belang dat de stappen uit dit plan zo snel mogelijk worden gezet, zodat nadelige gevolgen voor de lokale bevolking en het milieu zo veel mogelijk worden voorkomen en de positieve impact wordt gemaximaliseerd. Ik verwacht van FMO dat het blijft investeren in de benodigde expertise om haar IMVO-beleid en de uitvoering ervan verder te optimaliseren, waardoor het effectiever wordt in het ondersteunen en sneller in beweging krijgen van haar klanten.
Importeert Nederland ook palmolie dat van Golden Veroleum of de MOPP komt? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse overheid beschikt niet over handelscijfers op bedrijfsniveau. Het ministerie baseert zich op handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die geaggregeerde handelsvolumes tussen landen weergeeft. Ik heb van FMO begrepen dat SIFCA voornamelijk voor de West-Afrikaanse markt produceert, waardoor de kans klein is dat Nederland palmolie importeert van MOPP. De focus op de lokale markt is een van de redenen geweest voor FMO om te investeren in SIFCA, omdat dit de afhankelijkheid van internationale markten verkleint.
Wat is het aandeel van Nederland in de Liberiaanse export van palmolie?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland vrijwel geen palmolie uit Liberia importeert. In de periode van 2010 tot 2020 heeft Nederland alleen in 2011 palmolie geïmporteerd (voor 840.000 euro) en in 2020, op basis van voorlopige cijfers, voor 2.000 euro.
89% van de Nederlandse palmolie-import is RSPO gecertificeerd. Dit betekent dat door een auditor is gecheckt of een bedrijf dat palmolie produceert aan bepaalde, in dit geval RSPO, standaarden voldoet.
RSPO is een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie. RSPO is echter geen heilige graal, ook bij RSPO leden komen misstanden voor. Binnen RSPO bestaan klachtenmechanismes om deze misstanden aan de kaak te stellen en er wordt blijvend gewerkt aan verbetering van de standaard.
Zoals ook in antwoord op vraag 3 gesteld, is RSPO-certificering alleen niet voldoende, en wordt meer verwacht van bedrijven op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de palmolie die geproduceerd wordt door Golden Veroleum niet als RSPO-gecertificeerde palmolie verkocht wordt en dus niet onder de 89% valt die het kabinet eerder heeft gecommuniceerd.
Klopt het dat u meermaals heeft beweerd dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie duurzaam is omdat het RSPO-gecertificeerd is? Blijft u bij de bewering dat RSPO-gecertificeerde palmolie duurzaam is? Zo ja, hoe verklaart u de beschuldigingen van landroof, ontbossing en mensenrechtenschendingen aan het adres van RSPO-leden?
Zie antwoord vraag 31.
Herinnert u zich dat u certificeringssystemen keer op keer verdedigde met de bewering dat duurzaamheid op vrijwillige basis veel betere resultaten kan bereiken dan bindende duurzaamheidsdoelstellingen? Gelooft u dit na de vele misstanden die in het afgelopen jaren zijn geconstateerd bij bedrijven die lid zijn van onder andere de RSPO nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Verduurzaming is een proces van continue verbeteringen. Certificering is een van de middelen die tot verbetering kan leiden. Maar het is niet dé oplossing voor alle problemen. Al was het maar door de relatief beperkte Nederlandse markt en volume. Als Nederlandse overheid zetten wij in op verschillende dynamieken en oplossingsrichtingen.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337).13 Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, dan liggen bouwstenen klaar voor de invoering van nationale bindende maatregelen. Tevens komt de Commissie dit najaar met een wetgevend voorstel gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Kunt u bevestigen dat alle staatsdeelnemingen, inclusief FMO, is gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en financiële transparantie en anti-corruptie, zoals aangekondigd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019?
Ja dat klopt. Deze doelstellingen zijn gepresenteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 vinkjes staan bij alle internationale richtlijnen (de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Corporate Governance Code, Transparantie-benchmark, GRI-standaard, en UN Guiding Principles Reporting Framework) terwijl FMO grove schendingen van basisrechten mede mogelijk maakt, wat o.a. besproken is tijdens het AO Staatsdeelnemingen van 2 februari 2021?
Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Daarom wordt van staatsdeelnemingen verwacht dat ze zoveel mogelijk (blijven) aansluiten bij de genoemde internationale richtlijnen ten aanzien van (i) het opstellen en implementeren van MVO-beleid en (ii) transparantie en rapportage. FMO onderschrijft alle genoemde richtlijnen. De recente evaluatie van FMO concludeert dat FMO voldoet aan deze verwachting (zie ook het antwoord op vraag 19).
Vindt u het logisch dat FMO in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 een vinkje krijgt voor UN Global Compact, wat een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief is dat oproept om strategieën en activiteiten af te stemmen op wereldwijde principes voor mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie, terwijl in dit jaarverslag ook staat dat FMO geen officiële deelnemer is van het UN Global Compact? Kunt u antwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het klopt dat FMO geen officiële deelnemer van de UN Global Compact is. Zoals echter staat aangegeven in het jaarverslag, onderschrijft FMO de 10 onderliggende principes van de UN Global Compact in haar beleidsdocumenten en handelt zij in lijn met deze principes. Om die reden is in het jaarverslag (tabel 4.13) opgenomen dat FMO de richtlijnen van de UN Global Compact naleeft.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 deze conclusie wordt getrokken over FMO: «Ten aanzien van haar diensten en producten onderschrijft en handelt FMO naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur («ESG»)», terwijl FMO grove misstanden op palmolieplantages mede mogelijk maakt?
FMO onderschrijft en handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur (ESG). Hierbij geldt echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 19, dat dit geen garantie is dat misstanden op palmolieplantages worden voorkomen.
Klopt het dat FMO zichzelf maar drie duurzame ontwikkelingsdoelen heeft gesteld, namelijk fatsoenlijke banen en economische groei (SDG 8), minder ongelijkheid (SDG 10) en klimaatverandering aanpakken (SDG 13)?
FMO onderschrijft alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en zet zich in om deze als geheel te bereiken. Het klopt dat FMO’s investeringen en activiteiten het meeste effect hebben op de bovengenoemde drie SDG’s. Om die reden heeft FMO besloten hier strategisch op te sturen door middel van portfoliodoelstellingen. FMO rapporteert ook specifiek over haar inzet ten aanzien van deze SDG’s in bijvoorbeeld haar jaarverslag. Daarnaast hebben FMO’s sectorspecifieke activiteiten ook een aanzienlijke invloed op het behalen van de SDG2, geen honger, onder andere door investeringen in de voedselwaardeketen; SDG5, gendergelijkheid, bijvoorbeeld door leningen specifiek voor vrouwelijke ondernemers te faciliteren; SDG7, betaalbare en duurzame energie, door FMO’s investeringen in duurzame energie opwekking en -transport; en SDG17, partnerschap om de doelen te bereiken, door samen te werken met publieke, private en partijen uit het maatschappelijk middenveld voor het bereiken van de SDG’s.
Bent u het ermee eens dat het mede-financieren van palmolieplantages waar basisrechten worden geschonden en er sprake is van ernstige schade aan de natuur een groot terugkerend probleem is van FMO? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja, FMO is betrokken bij de financiering van verschillende palmolieplantages waar schending van rechten aan de hand is of was. Een specifiek terugkerend probleem zijn concessies en landrechten in een situatie met zwakke instituties en onduidelijke vastlegging van dergelijke informatie. FMO wil door middel van haar betrokkenheid juist de omstandigheden op de plantages verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan werkgelegenheid en lokale economische ontwikkeling en zet zich hier actief voor in, maar onder andere door de complexiteit van de lokale politieke economie (bijvoorbeeld met betrekking tot landrechten) is de praktijk weerbarstig. De omstandigheden rondom de PHC plantages in de Democratische Republiek Congo zijn hier een evident en triest voorbeeld van. Deze onderwerpen zijn een onderdeel van de dialoog tussen het kabinet en FMO, waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken worden.
Hoe kan het dat er in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020, niet gereflecteerd wordt op de doelen t.a.v. ernstige misstanden op palmolieplantages?
Het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen richt zich op de prestaties en doelstellingen van FMO als geheel. Hierbij wordt niet gereflecteerd op specifieke projecten. In het jaarverslag is wel een (vooruitkijkende) MVO-doelstelling opgenomen ten aanzien van ESG Performance. In het jaarverslag 2021, dat in 2022 gepubliceerd wordt, zal op deze doelstelling gereflecteerd worden. In het eigen jaarverslag van FMO en op haar website is meer informatie te vinden over individuele investeringen.
Bent u het ermee eens dat er op deze manier geen volledig beeld ontstaat van het IMVO-gedrag van FMO? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen gaat in op de prestaties van de staatsdeelnemingen en geeft een overzicht van hoe de staat zijn rol als aandeelhouder heeft vervuld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 40, geldt dat dit jaarverslag niet ingaat op specifieke projecten van FMO en dus ook niet op eventuele specifieke IMVO-doelstellingen die bij deze projecten worden gesteld. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt wel stilgestaan bij meer algemene MVO-doelstellingen. Daarnaast rapporteert FMO in het eigen jaarverslag meer uitgebreid over het IMVO-beleid en de wijze waarop FMO IMVO-risico’s monitort.
Heeft FMO zichzelf wel doelen gesteld op dit gebied? Zo ja, welke en waarom is er niet op gereflecteerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft zichzelf op portfolioniveau impactdoelstellingen gesteld, waar het jaarlijks op rapporteert in het jaarverslag.14
Bent u van mening dat het acceptabel is om deze misstanden op dit gebied te negeren? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Het kabinet negeert geen misstanden en incidenten bij projecten die door FMO zijn gefinancierd. Het kabinet is in continue dialoog met FMO over haar IMVO-beleid, daarbij worden de misstanden en incidenten gebruikt om lessen uit te trekken. Ook verwacht het kabinet (zoals aangegeven in Kamerstuk 34 952, nr. 130) dat FMO een lerende organisatie is, juist als het gaat om incidenten bij projecten. Daarbij verwacht het kabinet dat FMO haar IMVO-beleid en de toepassing daarvan in de financieringsprocessen voortdurend blijft aanpassen naar de laatste ervaringen en inzichten. FMO onderschrijft dit belang en wil hier verder in verbeteren. Dit moet onder meer tot uitdrukking komen in de 2030 strategie die FMO momenteel in overleg met haar belanghebbenden opstelt.
Indien u van mening bent dat dat deze misstanden niet genegeerd zouden mogen worden, bent u dan ook van mening dat FMO zichzelf doelen zou moeten stellen op dit gebied? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het kabinet hecht aan FMO’s naleving van internationale IMVO-standaarden en aan een vooruitstrevend IMVO-beleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 is er ruimte voor verdere verbetering van het IMVO-beleid. Het kabinet onderschrijft de hieraan gerelateerde aanbevelingen uit de FMO-evaluatie en zal er op toezien dat deze worden geadresseerd door FMO (zie voor meer informatie de Kamerstuk 34 952, nr. 130).
De publicatie van de juridische definitie van ecocide door een internationaal panel van experts |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel voor een juridische definitie van ecocide, opgesteld door een internationaal panel van experts en gepubliceerd op 22 juni jl.?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het voorstel?
Het internationaal panel van juridische experts is eind 2020 door de niet-gouvernementele organisatie «Stop Ecocide Foundation» bij elkaar geroepen met als opdracht het opstellen van een ontwerpdefinitie voor een mogelijk amendement van het Statuut van Rome betreffende «ecocide». Het panel heeft een duidelijk en gedetailleerd voorstel geschreven. Dit biedt nuttige handvatten voor een discussie over de mogelijke verdere concretisering van het begrip «ecocide». Het is echter van belang te onderstrepen dat «ecocide» niet erkend is als internationaal misdrijf en evenmin gebaseerd is op internationaal verdrags- of gewoonterecht. Verder is er geen brede nationale praktijk van strafbaarstelling van «ecocide» als misdrijf. Ten slotte hebben de experts van het internationaal panel op persoonlijke titel bijgedragen aan het rapport. Zij beschikten niet over een formeel mandaat voor de onderhandelingen, en deze hebben evenmin plaatsgevonden binnen het kader van een internationale organisatie of met andere betrokkenheid van staten. Zoals de voorzitter van het panel, de Britse advocaat Philippe Sands, in interviews heeft aangegeven, moet het rapport van het internationaal panel van experts daarom in de eerste plaats gezien worden als een aanzet tot verdere discussie over «ecocide», zowel binnen de vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome als daarbuiten.
Herinnert u zich dat u in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Van Raan stelde dat het begrip «ecocide» onvoldoende gedefinieerd is? Verandert de voorgestelde definitie uw zienswijze?2
Ja. Het voorstel van de commissie Sands biedt nuttige handvatten voor een verdere discussie en eventuele onderhandelingen ten einde te komen tot een breed gedragen juridische definitie van het begrip «ecocide» en is daarin een waardevolle stap. Dat neemt niet weg dat er op dit moment geen onderhandelingen zijn over een juridische definitie van het begrip «ecocide» en een eventuele internationale consensus hierover niet in zicht is.
Herinnert u zich dat u in uw reactie op de initiatiefnota stelde dat een internationale praktijk van strafbaarstelling van ecocide in het internationaal recht en in internationale verdragen ontbreekt? Hoe beziet u het feit dat de kernelementen van de voorgestelde definitie zijn ontleend aan taal die al gebruikt wordt in internationaalrechtelijke overeenkomsten, uitspraken van het Internationaal Gerechtshof en het Statuut van Rome?
Het is een logische en zinvolle keuze van het panel om in de voorgestelde juridische definitie van «ecocide» gebruik te maken van begrippen die reeds aanvaard zijn en breder gebruikt worden in het internationale recht. Dit maakt interpretatie van de definitie immers gemakkelijker. Niettemin is het zo dat er een wijdverbreide praktijk ontbreekt van het daadwerkelijk strafbaar stellen van «ecocide», een begrip dat tot nu toe niet gedefinieerd is, niet in internationale verdragen noch in het internationaal gewoonterecht. Ook roept de door het panel voorgestelde definitie meerdere vragen op. Zo zou de voorgestelde delictsomschrijving mogelijk ook handelen door rechtspersonen kunnen omvatten, terwijl de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen tot op heden niet erkend is in het internationaal strafrecht en het Internationaal Strafhof op dit moment slechts rechtsmacht bezit over natuurlijke personen (artikel 25, eerste lid, Statuut).
Hoe beoordeelt u de voorwaarden die de definitie stelt aan de misdaad van ecocide, namelijk dat er onrechtmatig (unlawful) of moedwillig (wanton) moet zijn gehandeld, gebaseerd op bestaande milieurechtelijke principes?
De bestanddelen onrechtmatig (unlawful) en moedwillig (wanton) in de conceptdefinitie zijn ontleend aan het bestaande artikel 8, tweede lid, onderdeel iv, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut van Rome), waarin het grootschalige wederrechtelijke en moedwillige vernietigen en toe-eigenen van goederen zonder militaire noodzaak in een internationaal gewapend conflict wordt aangemerkt als oorlogsmisdrijf. Het bestanddeel onrechtmatig vertoont gelijkenissen met het vereiste van wederrechtelijkheid, dat in Nederland geldt als een van de kernvoorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het bestanddeel moedwillig drukt de mate van schuld uit die volgens de voorgestelde definitie is vereist voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor «ecocide». In dit verband wordt opgemerkt dat het bestanddeel moedwillig kan worden gezien als een stevige drempel waardoor strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens «ecocide» volgens de voorliggende conceptdefinitie enkel aan de orde is in de meest ernstige gevallen. Dat correspondeert met de aard van het Statuut van Rome, waarin de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof beperkt is tot de meest ernstige misdrijven. Onduidelijk blijft echter in hoeverre de voorgestelde definitie moet worden toegepast op feiten die als «ecocide» dienen te worden aangemerkt maar die gepleegd zijn door rechtspersonen. Nu het Statuut van Rome niet voorziet in strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, rijst de vraag of, en zo ja, in hoeverre, verschillende personen – waaronder het management, (andere) medewerkers en aandeelhouders – die direct of indirect betrokken kunnen zijn bij feiten die als «ecocide» kunnen worden aangemerkt, in beginsel strafbaar zijn. Dit gebrek aan voorzienbaarheid staat op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel.
Kunt u zich herinneren dat u in de kabinetsreactie op de initiatiefnota schreef dat u met belangstelling kijkt naar de ontwikkeling van het juridische begrip ecocide door het panel van juridische experts? Op welke manier zult u deze ontwikkeling opvolgen?
Met de publicatie van de voorgestelde definitie is een initiële stap gezet. Het kabinet volgt de verdere ontwikkelingen en discussies hierover nauwgezet. Het zal, wanneer de definitie aan de orde komt in een forum waar Nederland participeert, zoals de vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome, de Europese Unie of de Raad van Europa, deelnemen aan die dialoog.
Bent u bereid in gesprek te treden met de leden van het expertpanel of de Stop Ecocide Foundation over de mogelijkheden die deze juridische definitie biedt en hoe Nederland daar een rol in kan spelen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede (Kamerstuk 35 690, nr. 3) richt het kabinet zich op andere interventies die bijdragen aan structurele versterking van natuur en biodiversiteit.
Bent u bekend met het rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, waarin staat dat het huidige internationale gewoonterecht en de bestaande internationale instrumenten voor de bescherming van het milieu en de leefomgeving ontoereikend zijn?3 Deelt u deze conclusie? Zo nee, wat is uw conclusie dan?
Het kabinet is bekend met het genoemde rapport dat een nuttig overzicht geeft van hiaten en tekortkomingen in milieuprincipes, bestaande instrumenten in internationaal milieurecht, gerelateerde instrumenten (internationale overeenkomsten over handel, investeringen en intellectueel eigendomsrecht), de governance (beheer) en effectiviteit en implementatie ervan. Het kabinet herkent de in het rapport geconstateerde hiaten – met name die ten aanzien van bestaande milieu-instrumenten – en is er voorstander van om internationale milieu-instrumenten te versterken. Het rapport biedt daarmee een goede basis voor de discussie ter identificatie van de hiaten in internationaal milieurecht – of gerelateerde instrumenten.
Erkent u dat een betere verankering van de bescherming van het milieu en de leefomgeving in het internationaal recht de tekortkomingen van bestaande instrumenten kan verbeteren? Zo ja, deelt u de mening dat de voorgestelde definitie daar een rol in kan spelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van initiatieven om internationaal milieurecht te versterken en de bescherming van het milieu en de leefomgeving beter te verankeren en ziet een positieve trend in hoe het internationaal milieurecht zich ontwikkelt. Hierbij is het zo dat tal van verdragen gericht op de aanpak van specifieke milieuproblemen enerzijds leidt tot zekere fragmentatie, maar anderzijds heeft dit als voordeel dat er gerichte afspraken zijn voor specifieke problemen en specifieke regio’s: voor milieuproblemen is er geen «one-size-fits-all» benadering. De voorgestelde definitie van «ecocide» is nuttig nu het put uit bestaande beginselen van het (internationaal) milieurecht, maar heeft betrekking op strafbaarheid van de meest ernstige misdrijven. Dit gaat verder dan de bestaande instrumenten ter bescherming van het milieu en de leefomgeving.
Erkent u, gezien het feit dat het Statuut van Rome misdaden behandelt die geacht worden «de gehele internationale gemeenschap met zorg te vervullen» en er al jaren consensus is over dat de klimaat- en biodiversiteitscrisis een bedreiging vormt voor de gehele mensheid, dat het tijd wordt om het toebrengen van schade aan de natuurlijke leefwereld als een van de «ernstigste misdaden» aan te merken?
De genoemde klimaat- en biodiversiteitscrises vormen een van de grootste opgaven van deze tijd, en deze crises zijn ook nauw verbonden met andere belangen zoals die op het gebied van veiligheid, welvaart en gezondheid, nu en in de toekomst. Wanneer actoren zich gedragen tegengesteld aan de internationaal gedeelde doelen om deze crises het hoofd te bieden is dit zeer ernstig. De positie van het kabinet ten aanzien van opname van «ecocide» in het internationaal strafrecht middels het Statuut van Rome is uiteengezet in vraag 7 hierboven en in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over dit onderwerp (Kamerstuk 35 690, nr. 3).4
Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat banken onvoldoende verantwoordelijkheid in nemen in de eiwittransitie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het rapport van de Eerlijke Bankwijzer «Financing less meat and more plants; a case study on the crucial role Dutch banks can play in the protein transition»?1
Ja.
Erkent u dat het verminderen van de dierlijke productie en consumptie en het verhogen van de plantaardige productie en consumptie bijdraagt aan de stikstof-, biodiversiteit- en klimaatcrisis en dat de eiwittransitie daarmee van (inter-)nationaal belang is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met de onderzoekers dat banken een cruciale rol kunnen spelen in het versnellen en vertragen van de eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is om te streven naar een duurzaam en gezond voedingspatroon, waarin de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten in balans is volgens de adviezen van de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Uit het rapport Dagelijkse kost2 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat duurzamer eten relatief de meeste winst oplevert om de voetafdruk van de voedselconsumptie (gemeten in broeikasgasemissies en landgebruik) te verkleinen.
Ja, ik ben het eens met de onderzoekers dat banken, naast andere marktpartijen, een cruciale rol kunnen spelen in de eiwittransitie, onder andere omdat de banken door middel van de financiering die zij verstrekken kunnen bijdragen aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie.
Hoe beoordeelt u de knelpunten die de onderzoekers geïdentificeerd hebben, zoals de moeilijkheden voor boeren die willen overschakelen naar gemengde of plantaardige landbouw, het onvoldoende toegang hebben tot kapitaal bij plantaardige startende en scale-up voedingsbedrijven, de bedrijfsmodellen van supermarkten die ingericht zijn op het op de markt brengen van dierlijke producten tegen zeer lage kosten en de gevestigde belangen bij enkele grote vlees-, zuivel- en voedingsbedrijven wat beperkingen levert aan hun bereidheid of vermogen om deel te nemen aan de eiwittransitie? Kunt u in uw antwoord aandacht geven aan alle genoemde knelpunten?
De knelpunten die de onderzoekers schetsen, geven aan dat op verschillende aspecten nog stappen te zetten zijn. Financiering van boeren die willen overschakelen naar een andere bedrijfsvoering is één van de knelpunten die genoemd worden in het rapport. Met het Pilot-Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, dat recent van start is gegaan3, hoop ik ook deze ondernemers te voorzien in het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt op dit moment nog onvoldoende kan voorzien.
In het kader van de Nationale Eiwitstrategie (NES)4 verkent een consortium van bedrijven (waaronder een bank), ngo’s en overheden de mogelijkheden van een Green Deal Eiwitgewassen, met als doel meer teelt, betere producten en meer consumptie van lokaal geteelde eiwitten.
Via het Voedingscentrum zet de overheid in op eiwittransitie in de voedselomgeving en bij consumenten, onder andere door de Richtlijn (gezonde en duurzame) Eetomgevingen, de Eetwisselcampagne en de Schijf van Vijf.
Hier ligt niet alleen een taak voor de overheid. De eiwittransitie vraagt een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inzet van alle partijen in de voedselketen: producenten, voedselverwerkende bedrijven, supermarkten, horeca, catering, consumenten en financiers. Banken kunnen een belangrijke rol spelen in de eiwittransitie omdat banken door middel van financiering die zij verstrekken ook kunnen bijdragen aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat het opnemen van de eiwittransitie in het financieel beleid van banken eerdergenoemde knelpunten in de eiwittransitie kunnen wegnemen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) toepassen. Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn. Welke thema’s worden geselecteerd als meest prioritair en opgenomen in het beleid van een bank is een afweging die elke bank afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen.
Erkent u dat de huidige vrijwillige initiatieven, zoals de Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen-convenanten (IMVO-convenanten) te vrijblijvend zijn en onvoldoende concrete verbeteringen bij banken hebben opgeleverd? Kunt u uw reactie beginnen met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien uw antwoord ja is, erkent u daarmee dat nationale wetgeving en beleid nodig zijn om het beleid van banken en financiële instellingen te verduurzamen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit beleid te ontwikkelen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap» geeft het kabinet aan dat ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is5. Er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven, waaronder banken en financiële instellingen zoals verzekeraars en pensioenfondsen, die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen. Het kernelement van de nieuwe doordachte mix is een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Een dergelijk Europese aanpak (en monitoring) kan een belangrijke stap zijn op weg naar een EU-breed gelijk speelveld en effectiever beleid. In de beleidsnota is ook aangeven dat, mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet tijdig van de grond komen, er dan bouwstenen klaarliggen voor het invoeren van nationaal dwingende maatregelen. Dit ziet ook toe op het verduurzamen van het beleid van banken en financiële instellingen. Daarnaast zal in de herziening van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) due diligence beter worden verankerd. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de CSRD.
Bent u bereid om de aanbevelingen voor de overheid uit dit rapport over te nemen en bij het uitwerken van de Nationale Eiwitstrategie expliciet een rol toe te kennen aan banken en financiële instellingen en hier meetbare doelstellingen aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen voor de overheid bevatten een aantal interessante gedachten, die deels al in praktijk zijn genomen, zoals de sectorspecifieke duurzaamheidsmatrix van Rabobank, of deels in studie zijn zoals het PPS-project true pricing, dat door Wageningen University & Research wordt uitgevoerd. Ik onderschrijf de rol die de financiële sector heeft in de verschillende transitieopgaven en ben regelmatig met de sector in gesprek. De financiële sector is bijvoorbeeld betrokken geweest bij de opstelling van de Nationale Eiwitstrategie en wordt actief betrokken bij de uitwerking van maatregelen. Het is op dit moment nog lastig om meetbare doelstellingen te koppelen aan duurzaamheidsdoelen zoals eiwittransitie, omdat er nog geen uniforme beoordelingssystematiek is met wetenschappelijk onderbouwde criteria. Studies als bovengenoemd project over true pricing helpen om dit te ontwikkelen. Ik roep financiële instellingen op om de inhoud en aanbevelingen van het rapport van de Eerlijke Bankwijzer tot zich te nemen en waar mogelijk te implementeren. Financiële instellingen kunnen daarmee een bijdrage leveren aan het realiseren van investeringen in de eiwittransitie door middel van de financiering die zij verstrekken aan deze belangrijke opgave.
De exportkredietverzekering voor het omstreden gasproject in Mozambique |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid van Raan en Teunissen1 over de exportkredietverzekering voor het omstreden gasproject in Mozambique?
Ja.
Klopt het dat de situatie in Mozambique geen plotselinge gebeurtenis was, maar een escalatie als gevolg van voortslepend geweld en schendingen van mensenrechten? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw antwoord dat er ten tijde van de afgifte van de polis nog geen sprake zou zijn geweest van een ernstige veiligheidssituatie?
Zoals is aangegeven in het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Raan is de situatie in Cabo Delgado complex en zijn de motieven van de gewelddadige extremistische opstandelingen, die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen en destabilisatie in de regio, onduidelijk.
Op basis van de informatie die de Nederlandse Staat destijds had van de situatie in het noorden van Mozambique was het afgeven van de dekkingstoezegging naar oordeel van het Kabinet een weloverwogen besluit. Hoewel er destijds sprake was van jihadistisch geweld in het noorden van Mozambique, leken de door het project en de Mozambikaanse staat genomen maatregelen voldoende om de toenmalige geweldsrisico’s te adresseren. De situatie is sinds de aanval op Palma op 24 maart 2021 dusdanig geëscaleerd dat er sprake is van een nieuwe realiteit.
Hoe kan het dat in de analyse van het geweldsrisico die is uitgevoerd door Atradius DSB de gewelddadige situatie die zich al jaren afspeelt in Mozambique onvoldoende is meegewogen?
De opvatting dat de geweldscontext onvoldoende zou zijn meegenomen deel ik niet. De gewelddadige situatie in het noorden van Mozambique is uitgebreid meegenomen in de analyse door Atradius DSB, die door de Staat werd onderschreven. De geweldscontext was één van de risico’s waarbij in het acceptatieproces in de lente van 2020 de meeste aandacht naar uitging. De maatregelen die tijdens het acceptatieproces werden voorgesteld om de geweldscontext te mitigeren leken toereikend voor de situatie op dat moment.
Hoe beoordeelt u de risicoanalyse door Atradius DSB? Bent u het ermee eens dat, gezien de korte tijd tussen de force majeure en de afgifte van de polis, de risicobeoordeling zwak is gebleken? Zo niet, kunt u uitleggen hoe het kan dat er een exportkredietverzekering (ekv) is afgegeven voor een project dat binnen enkele weken al niet meer aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ekv kon voldoen?
Met de kennis van nu kan uiteraard gesteld worden dat de situatie zich anders heeft ontwikkeld dan destijds ingeschat. De risicoanalyse door Atradius DSB was zorgvuldig uitgevoerd en gebaseerd op de input van een breed scala aan bronnen, waaronder (onafhankelijke) adviseurs, binnen- en buitenlandse ngo’s en belangengroepen, site visits, contacten met de lokale bevolking, de Nederlandse ambassade in Maputo en de eigen analyse van Atradius DSB. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat de situatie zich anders heeft ontwikkeld staat buiten kijf, maar was op basis van de destijds beschikbare informatie niet voorzien.
Sluit u uit dat, gezien de korte tijd tussen de force majeure en de afgifte van de polis, er roekeloos gehandeld kan zijn door Atradius DSB door geweldssignalen niet voldoende mee te wegen in de risicoanalyse?
Ik sluit roekeloos handelen door Atradius DSB uit. ADSB heeft met de destijds beschikbare informatie de best mogelijke risicobeoordeling gemaakt. De situatie in Mozambique is naderhand verergerd, hetgeen destijds niet voorzien was. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u tot in detail toelichten wanneer een verzekerde «in gebreke» is? Is dit volgens u toepasbaar op de betreffende polissen in relatie tot het Mozambique LNG project?
Een verzekerde is in gebreke wanneer hij niet voldoet aan zijn contractuele verplichtingen. Waar een verzekerde zich aan moet houden, staat in algemene zin in titel 7.17 het Burgerlijk Wetboek, waarin de wettelijke verplichtingen van de verzekerde zijn geregeld. Daarnaast gelden specifieke voorwaarden op grond van de afgegeven polissen. In dit geval heeft de Nederlandse staat een verzekeringsovereenkomst gesloten met Van Oord en met Standard Chartered Bank. Er is niet gebleken dat deze partijen niet zouden voldoen aan enige contractuele verplichting.
Werd het geweldsrisico naar uw oordeel voldoende naar voren gebracht in de analyses van het projectconsortium die zijn geconsulteerd voor de beoordeling op maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)? In hoeverre zijn deze analyses meegewogen in het besluit om de polis te verstrekken?
In het kader van de mvo-beoordeling in het verzekeringsacceptatieproces heeft Atradius DSB een analyse gemaakt van het geweldsrisico. Deze analyse was één van de belangrijkste elementen op basis waarvan de beslissing over het afgeven van de polis is genomen. Bij de analyse is gebruikt gemaakt van verschillende bronnen, waaronder de analyses van het projectconsortium zelf, onafhankelijke onderzoeken, contacten met lokale en internationale ngo’s en informatie van de Nederlandse ambassade in Maputo.
Is het achterhouden van informatie over de dreiging van een geweldsescalatie grond voor het intrekken van een polis? Waarom is dit volgens u wel of niet toepasbaar in dit geval?
Een verzekerde is verplicht om alle relevante informatie die van invloed kan zijn op de risicodracht met Atradius DSB te delen, ook in dit geval. Informatie over een eventuele dreiging van geweldsescalatie valt daar ook onder.
In dit specifieke geval hebben wij echter geen reden om aan te nemen, noch beschikken we over informatie of bewijs, dat verzekerden relevante informatie hebben achtergehouden.
Bent u van mening dat u in deze casus gehoor hebt gegeven aan de aangenomen motie Alkaya en Van Raan2 over geen exportkredietverzekeringen verstrekken bij risico’s op mensenrechtenschendingen of milieuschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verzekeringspolis is in lijn met de door u genoemde motie. De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s van het project op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder mensenrechtenschendingen en milieuschade. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het mvo-beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden moest worden voldaan voordat u in dit geval de dekkingstoezeggingen omzette in de verstrekte exportkredietverzekeringspolissen? Kunt u uiteenzetten waarom u in de fase tussen juli 2020 en maart 2021, toen het geweld in de regio escaleerde, niet hebt besloten dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie? Kunt u toelichten waarom u toen niet hebt besloten de polis niet af te geven?
De voorwaarde waaraan moest worden voldaan was het bereiken van financial close tussen het project in de financiers. Financial close vond plaats op 24 maart 2021, waarna op 25 en 26 maart automatisch de polissen zijn verstrekt.
Toen de geweldscontext in de regio zich na juli 2020 leek uit te breiden is onderzocht wat de handelingsperspectieven van de Staat waren. De conclusie destijds was dat de dekkingstoezeggingen alleen konden worden ingetrokken indien het er naar uitzag dat de uitvoering van het project onmogelijk was geworden. In de situatie van destijds was dat niet het geval, waardoor de polissen na financial close zijn afgegeven.
De gevolgen van de aanval op Palma werden pas na polisafgifte, in het weekend van 27 en 28 maart duidelijk, waardoor het intrekken van de dekkingstoezegging of het blokkeren van polisafgifte niet meer mogelijk was.
Waren er op 25 en 26 maart 2021 nog mogelijkheden om de polisafgifte te stoppen, of op zijn minst te vertragen, zodat geverifieerd kon worden wat de situatie op de grond was en of alle voorwaarden voor de ekv nog wel van kracht waren? Kunt u toelichten waarom de ekv op deze datum absoluut moest worden toegezegd? Waren er nog andere mogelijkheden?
In de voorwaarden van de dekkingstoezegging staat dat de dekkingstoezegging zou worden omgezet volgend op financial close.
Theoretisch bestond inderdaad de mogelijkheid om polisafgifte tegen te houden of te vertragen, indien de uitvoering van het project in gevaar zou zijn. Dat er in de projectomgeving een situatie ontstond waardoor de uitvoering van het project onmogelijk was, was toen nog niet bij Atradius DSB of de Staat bekend. De gevolgen van de aanval op Palma werden namelijk pas in het weekend van 27 en 28 maart duidelijk. Hierdoor was vertragen van of het tegenhouden van polisafgifte niet aan de orde.
Waarom heeft u niet preventief opgetreden door de polis niet af te geven, terwijl er voldoende indicatie was van instabiliteit op de grond, onder andere door een geweldsuitbarsting in Palma slechts een dag voor het afgeven van de polis?
Zie de antwoorden op de vragen 11 en 12. De gevolgen van de aanval op Palma werden pas in het weekend van 27 en 28 maart bij de Staat bekend.
Als mensenrechtenschendingen in de regio en door het project zelf – aanslagen, het onthoofden en executeren van burgers, meer dan een half miljoen vluchtelingen, seksueel misbruik, honger, armoede en ecocide – geen redenen zijn om een verzekeringsaanvraag af te wijzen, wat is volgens u dan wel een gegronde reden?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het mvo beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer. ADSB zal in lijn met het mvo-beleid voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255) invloed uitoefenen om het project te laten voldoen aan de internationaal afgesproken mvo-voorwaarden.
Bent u bekend met de recente schokkende documentaire van de New York Times3 welke getuigenverslagen rond de aanval op Palma bevat en weergeeft hoe de Mozambikaanse regering de lokale bevolking geslachtofferd heeft en dit toedekt om bedrijfsbelangen en investeringen veilig te stellen?
Ja.
Hoe verklaart u uw aanname dat het gasproject niet heeft bijgedragen aan het ontstaan en voortduren van het geweld, terwijl er al jaren sprake is van landonteigening en gebrekkige compensatie rondom het gasproject en u in uw beantwoording toegeeft dat het geweld mede is ontstaan door onvrede van de lokale bevolking over het meeprofiteren van de gasbaten?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is aangegeven dat de situatie in Cabo Delgado al decennia complex is en gekenmerkt wordt door factoren als extreme armoede, analfabetisme, georganiseerde misdaad, zwak bestuur en een algemeen gevoel van onvrede richting de centrale overheid. Het is gegeven de complexe situatie moeilijk vast te stellen in hoeverre de aanwezigheid van het gasproject een rol heeft gespeeld bij het ontstaan en het voortduren van het geweld. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu toe verbetering van leefomstandigheden is uitgebleven kan hier mogelijk aan hebben bijgedragen. De motieven van de extremistische opstandelingen zijn echter onduidelijk. Op het punt van compensatie en herhuisvesting voor omwonenden voldeed het project bij goedkeuring aan alle mvo-voorwaarden, welke gebaseerd zijn op de IFC Performance Standards.
In hoeverre reflecteren de Common Approaches van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Performance Standards van de International Finance Corporation (IFC) de afspraken die de Nederlandse overheid heeft gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs, en specifiek het doel om financiële stromen compatibel te maken met de transitie naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling (artikel 2.1.c.)?
De OECD Common Approaches zijn gezamenlijke internationale afspraken voor de uitvoering van milieu en sociale due diligence voor staatsgesteunde exportkredieten. Het doel hiervan is een gelijk speelveld te borgen en zoveel mogelijk landen te binden aan een gedegen mvo-beleid.
In de OECD Common Approaches (2016) wordt expliciet verwezen naar het Raamverdrag Klimaatverandering (UNFCCC), waarbij wordt erkend dat OESO lidstaten de verantwoordelijkheid hebben om verplichtingen uit het verdrag te implementeren. Momenteel ligt binnen de OESO een mogelijke herziening van de OECD Common Approaches voor. Bij een mogelijke herziening zullen vanzelfsprekend ook klimaat gerelateerde aspecten in het kader van de milieu en sociale due diligence worden meegenomen.
De IFC Performance Standards zijn opgesteld door de Wereldbank en de meest recente update dateert van 2012, dat wil zeggen voor het Parijs Akkoord. Het in lijn brengen met het Parijsakkoord («Paris alignment») is daarin nog niet opgenomen omdat dit bij de multilaterale ontwikkelingsbanken een relatief recente ontwikkeling is. Het kabinet vraagt de multilaterale ontwikkelingsbanken om uiterlijk vanaf 2023 systematisch te toetsen op Paris alignment. Het reduceren van broeikasgasemissies is wel één van de doelen van IFC Performance Standards.
Dit voorjaar heeft het kabinet een verkenning uitgevoerd naar hoe de exportkredietverzekering in lijn kan worden gebracht met het Parijsakkoord en welke overwegingen hierbij van belang zijn. De kamer is hierover op 11 mei 2021 per brief geïnformeerd4.
Bent u bekend met rapporten die laten zien dat vervanging van kolen en olie door gas onvoldoende is om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C? Hoe rijmt u uw uitspraak dat het project niet schadelijk zou zijn voor het klimaat met deze breed aanvaarde conclusie?
Ik ben bekend met deze rapporten.
Er is een diversiteit aan transitiepaden in verschillende rapporten gepubliceerd. Het 1,5 gradenrapport van het IPCC5 heeft negentig transitiepaden in kaart gebracht die de opwarming van de aarde kunnen beperken tot 1,5 graden en 132 paden die de opwarming beperken tot 2 graden. Onder deze paden varieert de relevantie van vervanging van steenkolen door aardgas. De meeste paden wijzen erop dat vervanging van gebruik van steenkolen door aardgas een relevante tijdelijke rol kan spelen in de elektriciteitsopwekking en industrie in specifieke landen.
Bij dit specifieke project is, zoals in eerdere antwoorden op kamervragen van de PvdD is aangegeven, gekeken naar de bijdrage van het project aan vermindering van CO2 emissies, waarbij het Sustainable Development scenario van het IEA als uitgangspunt is genomen.
Sluit u uit dat het gasproject kan leiden tot ernstige en onherstelbare schade aan het milieu?
Het gasproject is volgens OESO Common Approaches die ten grondslag liggen aan het mvo-beleid van de exportkredietverzekering een zogenaamd «Categorie A» project. Wat betekent dat er «sprake is van potentieel grote nadelige milieu en sociale effecten door het project, die reiken tot buiten de locatie van project.»6 Categorie A projecten kunnen daarom alleen worden goedgekeurd wanneer er voldoende compenserende en mitigerende maatregelen worden genomen om de desbetreffende schade te adresseren. Belangrijkste voorbeeld daarvan is het locatiekeuzeproces waarbij belangrijke natuurwaarden maximaal zijn ontzien. Het project werkt verder volgens het «As Low As Reasonably Achievable» (ALARA) principe om verontreinigingen, met mogelijk nadelige effecten op het milieu en gezondheid, te voorkomen of te bestrijden.
Deelt u, in het licht van het recent verschenen Net Zero-rapport van de International Energy Agency (IEA), de mening dat nieuwe gasprojecten in Mozambique ongewenst zijn, en dat om die reden het opschorten van het project van Total beter kan worden omgezet in een definitief afstel? Bent u bereid om een dergelijk scenario actief te steunen?
Het IEA heeft inderdaad een routekaart gepubliceerd voor netto nul CO2-uitstoot in de energiesector in 2050. Nederland heeft zich ook hard gemaakt voor een dergelijke analyse. De routekaart stelt niet dat we onmiddellijk moeten stoppen met gasprojecten. Maar om CO2 neutraliteit in 2050 te bereiken is er volgens de organisatie in dit scenario inderdaad geen behoefte aan investeringen in exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas, buiten die velden die al in ontwikkeling zijn.
In het algemeen is uit onze juridische analyse van de force majeure situatie en handelingsperspectieven tot nu toe naar voren gekomen dat het intrekken van afgegeven polissen momenteel niet aan de orde is.
Bent u van mening dat deze ekv, die ten goede komt van het gasproject in Mozambique, een goede manier is om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te doen om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen, overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis (Artikel 4.1 Klimaatakkoord van Parijs)? Waarom wel of niet?
Nee. De ekv is er primair op gericht om betalingsrisico’s van transacties van Nederlandse exporteurs te verzekeren. Het instrument heeft geen doelstelling op de wijze waarop het wel of niet bijdraagt aan de duurzame energieontwikkeling van doellanden.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland via haar bijdrage aan het project door middel van de ekv duurzame energieontwikkeling in Mozambique belemmert?
Nee. Het project is onderdeel van een brede strategie van Mozambique die zowel gasontwikkeling als de ontwikkeling van duurzame energie bevat, zoals beschreven in het klimaatplan van Mozambique (NDC7). Bovendien is de Nederlandse ekv niet bepalend voor het al dan niet doorgaan van dit project, maar slechts gericht op de betalingsrisico’s van de betrokken Nederlandse exporteurs.
Op welke manier is dit te verenigen met de verplichtingen, voortkomende uit het Klimaatakkoord van Parijs, die ontwikkelde landen hebben ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij zowel klimaatmitigatie als -adaptatie?
Dit project levert geen bijdrage aan de collectieve toezegging bij het Parijs akkoord om vanaf 2020 jaarlijks USD 100 miljard te mobiliseren ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij klimaatmitigatie en -adaptatie.
In bredere zin, zet Nederland in lijn met het Parijsakkoord wel in op vergroening van het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, vanuit de ambitie de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen. Om exportfinanciering van klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken, heeft Nederland samen met zes andere Europese landen de kopgroep Export Finance for Future (E3F) gevormd.
Kunt u toelichten of er, voor het project weer verder kan, naast een nieuwe veiligheidsanalyse ook een nieuwe mensenrechtenanalyse en milieuanalyse worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom blijft dan ondertussen wel de oude polis geldig? Betekent een nieuwe veiligheidsanalyse feitelijk niet dat in de nieuwe omstandigheden een volledig nieuwe due diligence van het project, inclusief alle IMVO-aspecten noodzakelijk is? Bent u bereid een mensenrechten- en milieuanalyse te laten uitvoeren?
Vanwege de force majeure situatie ligt het project momenteel stil. De huidige polissen zijn nog steeds actief en een volledige nieuwe due diligence van het project is niet aan de orde. De groep financiers/verzekeraars van het project heeft inmiddels richting het projectconsortium hun rechten uitdrukkelijk voorbehouden. De groep financiers/verzekeraars heeft aan het projectconsortium voorwaarden gesteld voor een eventuele hervatting van het project; zowel op financieel, veiligheids- als op mvo gebied. De Nederlandse staat heeft in dat kader aanvullende voorwaarden op mvo gebied geëist, waaronder een Remedial Environmental and Social Action Plan dat aan de IMVO-standaarden voldoet en toepasbaar is op de dan geldende situatie. Hierdoor wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat het project ook in de nieuwe situatie aan de nationale en IMVO-standaarden zal (blijven) voldoen.
Kan de nieuwe veiligheidsanalyse en/of nieuwe mensenrechtenanalyse en milieuanalyse ook leiden tot het besluit de polis in te trekken?
Indien het Remedial Environmental and Social Action Plan niet voldoende is, zal de Staat handelen naar gelang de situatie daarom vraagt. Of een eventuele polisintrekking in dat geval tot de opties behoort kan ik u, om het (onder)handelingsperspectief van de Staat niet te schaden, op dit moment nog niet zeggen.
Welke lessen worden er uit deze situatie getrokken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat analyses van geweldsrisico’s voortaan wel gedegen uitgevoerd worden?
Het kabinet deelt de conclusie dat de veiligheidsanalyse niet gedegen is uitgevoerd niet. De gewelddadige situatie in het noorden van Mozambique en de hiermee gepaarde risico’s voor het project zijn uitgebreid, en op basis van onafhankelijke experts, meegenomen bij de beoordeling van het project door Atradius DSB en de Staat. Tegelijkertijd is het heel helder dat de situatie zich anders heeft ontwikkeld dan destijds is ingeschat, hetgeen betreurenswaardig is. De les die hieruit getrokken wordt is dat goede en onafhankelijke veiligheidsanalyses bij projecten in dergelijke complexe en risicovolle omgevingen van enorm belang blijven maar dat risico’s helaas ook niet volledig uitgesloten kunnen worden.
Welke stappen neemt u om de gevolgen van het stilleggen van het project door Total voor lokale bedrijven en hun medewerkers in Mozambique op te vangen?
Vanwege de force majeure situatie ligt het project momenteel stil. De inspanningen van het kabinet zijn erop gericht om het project bij een eventuele hervatting te laten plaatsvinden onder omstandigheden die veilig en verantwoord zijn voor de lokale gemeenschap en alle aanwezige partijen in de projectomgeving, waaronder de vele lokale ondernemers en werknemers die zouden profiteren van het project, maar het slachtoffer zijn geworden van het geweld door extremistische opstandelingen. Het is daarbij echter het projectconsortium onder leiding van Total en niet Atradius DSB of de Nederlandse Staat, dat verantwoordelijk is voor de (toeleveranciers)contracten met lokaal betrokken bedrijven.
Een exportkredietverzekering voor een baggerschip van IHC voor Myanmar |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat Nederland op 8 januari 2021 een exportkredietverzekering (ekv) heeft verstrekt aan scheepsbouwer IHC voor een baggerschip voor de Irrigation and Water Utilization Management-afdeling van het Myanmarese Ministerie van Landbouw, Veehouderij en Irrigatie?
Ja.
Is dit schip inmiddels geleverd?
Ja, op 30 april 2021.
Waar gaat dit Myanmarese ministerie het baggerschip voor gebruiken? Wordt het gebruikt voor zandwinning in Myanmar? Zo ja, in welk gebied? Wie profiteren hiervan?
De eerste inzet van het schip betreft het baggeren bij de Kindat Diversion Dam. Het zal worden ingezet om het reservoir op diepte te houden in verband met de toevoer van grond door erosie van de omliggende heuvels. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. Zandwinning is geen doel van het onderhavige project.
Is deze transactie gerelateerd aan de samenwerking1 tussen Nederlandse en Myanmarese ministers ten aanzien van de ontwikkeling van een strategie voor geïntegreerd waterbeheer in Myanmar? Loopt deze samenwerking nog?
Nee, deze transactie vormt geen onderdeel van de bilaterale samenwerking op het gebied van integraal waterbeheer onder het programma Partners voor Water. Die samenwerking richtte zich specifiek op de duurzame ontwikkeling van het waterbeheer rondom de stad Yangon. Op dit moment zijn alle activiteiten onder het programma Partners voor Water bevroren en worden geen nieuwe activiteiten ontwikkeld.
Welke risico's dekt de financiële steun van Atradius DSB (ADSB)?
ADSB heeft ten aanzien van deze transactie de volgende risico’s in verzekering genomen. Er wordt kredietrisico gelopen gedurende elke betalingstermijn op de «Directorate irrigation and water utilization management, Ministry of Agriculture, Livestock and Irrigation» (hierna: Ministry of Agriculture). Inmiddels is 90% van de contractsom voldaan. De laatste (10%) betaling valt in augustus 2021.
Verder loopt ADSB (contra)garantierisico voor de vooruitbetaling-, uitvoering- en onderhoudsgarantie. Deze (garantie)producten zijn bedoeld voor situaties zoals een faillissement van de aannemer (IHC) tijdens de bouw of levering van het schip, of tijdens de looptijd van het onderhoudscontract. In een dergelijk geval zou het Ministry of Agriculture gecompenseerd worden. Dit zijn standaard type exportgaranties die worden uitgegeven door banken, waar de ekv middels een contragarantie het risico overneemt. In het algemeen moeten garanties direct uitgekeerd worden als de afnemer deze inroept. Echter, in theorie zou het kunnen voorkomen dat een afnemer dat onterecht doet (bijvoorbeeld bij een geschil wat door een rechter getoetst dient te worden). Ook in het geval van een onterechte opvraging door het Ministry of Agriculture dekt de ekv de schade voor de garantstellende bank en de ekv zal dan vervolgens deze schade proberen te verhalen. Omdat het schip inmiddels is geleverd, is er geen sprake meer van risico uit hoofde van de (contra)garantie op de vooruitbetaling- en uitvoeringsgarantie. Voor de periode na levering is er een onderhoudscontract tussen het Ministry of Agriculture en IHC, waarvoor er momenteel nog wel een onderhoudsgarantie van 10% uitstaat.
Voor hoeveel jaar wordt de lening gedekt door de Nederlandse staat via ADSB?
Er wordt geen lening gedekt door de Nederlandse staat. Het Ministry of Argiculture financiert de transactie met IHC via een door JICA2 verstrekte development lening. ADSB loopt enkel de in het antwoord op vraag 5 genoemde risico’s.
Is de ekv opgeschort na de staatsgreep? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt, dat wanneer zich in een land actuele gebeurtenissen voordoen die (waarschijnlijk) het risico van de exportkredietverzekering beïnvloeden, zoals een staatsgreep, het landenbeleid opnieuw geëvalueerd wordt en indien nodig aangepast. In februari 2021 is in reactie op de staatsgreep die op 1 februari werd gepleegd in Myanmar het landenbeleid voor Myanmar aangepast naar «beleid wordt herzien». De facto betekent dit dat de ekv-faciliteit dan in beginsel is opgeschort voor ekv-aanvragen, ten minste totdat de situatie duidelijker is geworden en er nieuw beleid is geformuleerd.
In mei 2021 was de situatie voldoende duidelijk en is er nieuw definitief landenbeleid opgesteld, namelijk de meest restrictieve categorie: «dekking bij uitzondering». Dit betekent dat het landenbeleid in principe gesloten is voor aanvragen op Myanmar, en er alleen in theorie bij hoge uitzondering nog dekking kan worden geboden. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de onderhavige transactie van IHC met het Ministry of Agriculture, aangezien deze al vóór februari 2021 in werking was getreden. Juridisch gezien is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht een dekkingstoezegging in te trekken als gevolg van een wijziging van het landenbeleid.
Is er voor het verstrekken van de ekv rekening gehouden met de lopende rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over de genocide tegen de Rohingya, waar Nederland mogelijk samen met Canada in zal gaan interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zaak bij het Internationaal Gerechtshof heeft geen relatie met deze kwestie. Die zaak gaat over de vraag of de staat Myanmar zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag nageleefd heeft.
Waarom is het verstrekken van een ekv voor een project dat ten goede komt van een regering die ver voor de staatsgreep al beschuldigd werd van genocide volgens u verenigbaar met de Nederlandse inzet omtrent straffeloosheid?
In het algemeen geldt dat ekv-aanvragen worden getoetst op het vigerende sanctiebeleid en tevens worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en veiligheid.
In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is een aantal aandachtspunten vanuit het landenbeleid voor Myanmar opgenomen. Zo is er gekeken naar de veiligheidssituatie in het land, met name in de provincies Rakhine, Kachin en het noordelijk deel van Shan. Deze veiligheidssituatie is als niet relevant beoordeeld voor de onderhavige transactie, omdat het district Kanbalu in de regio Sagaing ligt en niet in een van de op het moment van beoordeling van de aanvraag gevaarlijke gebieden. In de ekv-beoordeling is er ook gekeken naar schending van het internationale sanctiebeleid en of de transactie onder het EU-wapenembargo valt. De transactie druist niet in tegen internationaal sanctiebeleid en het EU-wapenembargo is als niet relevant voor onderhavige transactie beoordeeld omdat het de levering van een baggerschip betreft. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Voor de staatsgreep bestond de Nederlandse inzet in Myanmar onder meer uit het tegengaan van straffeloosheid, bevordering van mensenrechten en verschillende initiatieven gericht op duurzame ontwikkeling. De dialoog met de Myanmarese autoriteiten werd aangewend om deze inzet en de democratische transitie in Myanmar te ondersteunen, en om de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen te uiten. Ook na de staatsgreep blijft Nederland zich onverminderd inzetten voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar.
Gezien het feit dat het Myanmarese regime in handen is van de militaire junta, hoeveel financiële steun van Nederland ontvangt de militaire junta? In welke vorm?
Na de staatsgreep zijn de gehele ontwikkelingsprojectenportefeuilles van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tegen het licht gehouden, om te voorkomen dat er middelen in handen komen van het leger of van aan het leger gelieerde bedrijven. Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voorheen betrokken was zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de militaire junta worden gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven en lopen derhalve niet via de militaire junta.
Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze steun voor de staatsgreep is toegezegd en hoeveel daarna, uitgesplitst naar verschillende vormen?
Er is na de staatsgreep geen steun toegezegd aan de militaire junta. Nederland heeft wel additionele humanitaire hulp via het Nederlandse Rode Kruis gegeven voor ondersteuning van 230.000 hulpbehoevenden met activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, levensonderhoud en basisbehoeften, zoals aan uw Kamer gemeld in Kamerbrief 2021Z10322. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke bank (en) verstrekken de door ADSB verzekerde krediet(en)?
Niet van toepassing, zie het antwoord bij vraag 6.
Hoe zag het due diligence proces eruit voor het verstrekken van de exportkredietverzekering?
Alle standaard aspecten zijn beoordeeld, te weten: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. De informatie waarop beoordeeld wordt bestaat uit het aanvraagformulier, aanvullende informatie aangeleverd door de aanvrager (in dit geval IHC) en informatie verkregen uit het publieke domein (onder andere LexisNexis). Op basis van de uitgevoerde beoordelingen is geconcludeerd dat het acceptabele risico’s betrof zonder onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten.
Op welke manier is hier bij gekeken naar de onverantwoordelijke manier waarop er nu zand wordt gewonnen bij de Irrawaddyrivier?2
De schepen in deze transactie worden ingezet voor het op diepte houden van de watervoorzieningen, waaronder het bassin van de Kindat dam en irrigatiekanalen in de Mu rivier die gebruikt worden voor de landbouw in Myanmar. De in het artikel genoemde veelal illegale zandwinning is geen doel van deze transactie of het project. Er is dan ook niet gekeken naar de manier van zandwinning in de Irrawaddyrivier.
Was er volgens u, voorafgaand aan het verstrekken van de ekv, voldoende inzicht in alle risico’s van het project in Myanmar ten aan zien van de natuur en het milieu, en de gevolgen daarvan voor mensen en dieren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien het antwoord nee is, hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?3
Ja, er is een milieu en sociale due diligence uitgevoerd voor onderhavige transactie conform het beleid voor Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (MVO) en aansluitend op de motie Alkaya en Van Raan. Hieruit kwam naar voren dat de onderhavige transactie en geplande werkzaamheden het leven van de veelal arme boerenbevolking in Myanmar ten goede zal komen. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. De genoemde werkzaamheden vinden niet plaats in een natuurgebied waar beschermde diersoorten leven.
Hoe heeft ADSB ervoor gezorgd dat het baggerschip niet gaat bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar?
De geplande baggerwerkzaamheden zijn onderdeel van een 5-jarenplan van IWUMD5 dat streeft naar een inclusief, competitief landbouwsysteem waarbij voedsel en voedingswaarde gegarandeerd kunnen worden. De Nederlandse overheid en diverse Nederlandse bedrijven in de watersector ondersteunen de inzet van IWUMD en andere water gerelateerde ministeries in Myanmar door middel van diverse programma’s. Zo zijn in 2013 studenten uit Myanmar in Nederland begeleid om oplossingsrichtingen voor de problemen rond de rivier de Ayeyarwady uit te werken. Ook is in 2014 met steun van de Nederlandse overheid een National Water Resources Committee (NWRC) opgericht. Dit comité heeft vervolgens gewerkt aan een watermanagementstrategie. In 2017 is samengewerkt aan het opstellen van een wateratlas voor de delta van de rivier Ayeyarwady. In navolging daarop is het werk gestart voor een Integrated Ayeyarwady Delta Strategy (IADS). Hiervoor is een werkgroep opgezet met lokale deelnemers en vertegenwoordigers van Nederlandse adviesbureaus en universiteiten. Onderhavig project is ook gerelateerd aan een project voor verbetering van de Ayeyarwady rivier.
Ook andere hulporganisaties zien het belang van het verbeteren van het watermanagement en de landbouwontwikkeling in Myanmar. De Wereldbank voert het Agricultural Development Support Project uit (2015 tot 2022), dat ondersteuning biedt voor het herstel van faciliteiten en productiviteitsverbeteringen bij meerdere middelgrote irrigatiefaciliteiten in heel Myanmar. Daarnaast voert de Aziatische Ontwikkelingsbank het Irrigated Agriculture Inclusive Development Project (2017–2024) uit, dat rehabilitatie voor middelgrote irrigatiefaciliteiten biedt, met de nadruk op de centrale droge gebieden van het land. Volgens JICA overlappen de projecten niet. Deze programma’s bieden naast financiering voor fysieke oplossingen ook training en onderwijs om de projecten te kunnen managen en te onderhouden.
In het kader van samenwerking tussen Nederland en Myanmar werden ook cursussen over het baggeren gegeven aan relevante partijen in Myanmar. Zo is er in januari 2018 een cursus gegeven door Van Oord, Boskalis en de Nederlandse ambassade aan bedrijven en overheden in Myanmar. In januari 2020 is er ook een cursus georganiseerd over het bewegen van sediment en baggeren. Door deze intensieve ondersteuning van Nederlandse en andere partners is de verwachting dat het te leveren baggerschip op een goede wijze ingezet zal gaan worden door IWUMD en zal leiden tot een beter waterbeheer in Myanmar en niet zal bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar.
Zijn IHC en Damen Shipyards zaken blijven doen met de Myanmarese autoriteiten sinds de coup?
De transactie tussen IHC en de overheid van Myanmar is getekend in de periode voor de staatsgreep van 1 februari 2021. Sinds de staatsgreep heeft zowel IHC als Damen geen nieuwe transacties met Myanmar gedaan.
Hoe kijken de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken aan tegen deze activiteiten?
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsactiviteiten. Het kabinet verwacht van bedrijven wel dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst (export)activiteiten waarvoor een exportvergunning nodig is van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. De richtlijnen en controlelijsten hiervoor zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-use verordening (428/2009) en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapen export en verschillende sanctieverordeningen. Zo gelden EU sancties voor de export van (dual-use) items naar Myanmar (EU verordening 194/2008).
Zoals in EU Verordening 194/2008 vastgesteld is, is het verboden om militaire goederen of technologie, direct of indirect te verkopen of te leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Myanmar, ongeacht of de goederen afkomstig zijn uit de lidstaten van de Europese Unie.
Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet hier actief op in en stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid.
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Herinnert u zich het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen: «Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.»4?
Ja.
Herinnert u zich dat de hiervoor genoemde motie Alkaya en Van Raan de regering verzocht er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds de jaren veertig van de vorige eeuw strijd en opstand is in Myanmar5, dat de etnische zuivering van Rohingya onverminderd doorgaat6, en dat vorig jaar al duidelijk was dat het conflict kon escaleren7, wat uiteindelijk ook gebeurd is, getuige de militaire coup van februari?
Nederland volgt de situatie in Myanmar al jaren nauwgezet. Het kabinet zet zich onder meer in om de democratische transitie te ondersteunen en de situatie van de Rohingya te verbeteren en werkt hierin nauw samen met de EU, de VN en gelijkgezinde landen. Voor de staatsgreep van 1 februari jl. was er frequent bilateraal contact met de democratisch gekozen regering van Myanmar, waarbij Nederland zorgen uitte over mensenrechtenschendingen in het land en pleitte voor humanitaire toegang om mensen in nood te kunnen helpen. De staatsgreep heeft die democratische transitie ernstig verstoord en de reeds fragiele situatie in Myanmar drastisch verslechterd.
Het geweld van het leger is gericht tegen alle burgers in Myanmar die zich verzetten tegen de staatsgreep. Duidelijk is dat de situatie van minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, onverminderd zorgelijk blijft. Onderliggende problemen zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld door het lid Sjoerdsma over het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen (Kamerstuk 2021D12640). Daar komt het geweld door het leger en gewelddadige confrontaties tussen het leger en burgerlijke verzetsgroepen bovenop. Het kabinet blijft zich inspannen voor verbetering van de mensenrechtensituatie en voor accountability, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en met steun aan de bewijzenbank Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Ook heeft Nederland op 2 september vorig jaar samen met Canada de intentie aangekondigd om te interveniëren in de zaak die Gambia tegen Myanmar heeft aangespannen bij het Internationaal Gerechtshof vanwege vermeende genocide op de Rohingya.
Vindt u het logisch, en zo ja waarom, dat het naleven van de due diligence-richtlijnen van de OESO en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights door bedrijven, conform de verwachting die is uitgesproken in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan8, leidt tot de conclusie dat er een ekv kan worden verstrekt voor handel tussen een Nederlands bedrijf en de militaire junta in Myanmar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9 is er in de beoordeling van de ekv-aanvraag van IHC op Myanmar gekeken naar aandachtspunten over het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de militaire coup van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. In antwoord op genoemde schriftelijke vragen van het lid Van Raan, worden de verschillende manieren waarop het kabinet naleving van OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven stimuleert toegelicht.
Welke risico’s zijn er bij deze ekv geïdentificeerd en welke zijn daarvan geclassificeerd als aanvaardbaar dan wel onaanvaardbaar?
De volgende risico’s zijn beoordeeld in het kader van het in verzekering nemen van de transactie:
Alle bovengenoemde risico’s zijn ten tijde van de beoordeling als aanvaardbaar beoordeeld. Zie ook het antwoord op onder meer vraag 7, 9 en 13. Indien één van de risico’s als onaanvaardbaar zou zijn beoordeeld, dan zou geen verzekering of garantie worden verstrekt door de ekv.
Is er ook gekeken naar risico’s die betrekking hebben op de lange termijn of die landsgrensoverschrijdend zijn? Zo ja, welke risico’s waren dit? Zo nee, waarom niet en hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De transactie betreft de levering van een baggerschip en drijvende pijpleidingen. Omdat het een transactie in de baggersector betreft, is bij de beoordeling van deze ekv-aanvraag een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Conclusie van deze beoordeling is dat in relatie tot deze transactie geen onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten te verwachten zijn.
Er is niet gekeken naar landgrensoverschrijdende effecten, omdat die van onderhavig project niet verwacht worden. Wel is gekeken naar lange termijn effecten van onder andere het meerjarenplan van IWUMD zoals ook beschreven onder het antwoord bij vraag 16. De daar genoemde samenwerkingsverbanden moeten een duurzaam watersysteem opleveren voor Myanmar.
Waren alle risico’s aanvaardbaar? Zo ja, kunt u ernstige schade aan de natuur of het milieu met lange termijn- of grensoverschrijdende gevolgen, inclusief gevolgen voor mensen en dieren, uitsluiten? Zo nee, hoe verhoudt het verstrekken van deze ekv zich tot de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, alle risico’s waren ten tijde van de afronding van de milieu en sociale beoordeling aanvaardbaar. Dat betekent dat op basis van de milieu en sociale due diligence geen ernstige nadelige gevolgen van onderhavige transactie werden verwacht. Hierbij wordt een onderbouwde inschatting van de risico’s gemaakt. Echter er kan nooit 100% worden uitgesloten dat resterende risico’s zich in de toekomst niet zullen materialiseren.
Wanneer zijn voor u de risico’s niet meer aanvaardbaar?
Voor ieder voornoemd risico wordt een afweging gemaakt tussen de aspecten die voor desbetreffende transactie gelden. Als een risico te hoog is, of de optelsom van risico’s te groot is, is het niet aanvaardbaar. Dit wordt altijd per geval beoordeeld.
Welke MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar? Hoeveel MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar?
Per geval wordt beoordeeld wat de risico’s zijn en of die individueel of samen aanvaardbaar zijn. Er zijn wel duidelijke uitsluitingen op het gebied van mensenrechten. Dit betreft bijvoorbeeld kinder- en/of dwangarbeid.
Klopt het dat ADSB het landenbeleid met betrekking tot Myanmar aan het herzien is? Wanneer is deze herziening gestart? Was de staatsgreep aanleiding van deze herziening? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Welke partijen worden geconsulteerd voor het formuleren van het nieuwe beleid? Wanneer wordt het resultaat van de herziening verwacht?
In februari is als reactie op de staatsgreep het landenbeleid voor Myanmar gewijzigd naar «beleid wordt herzien». In mei was de herziening afgerond en werd het landenbeleid definitief vastgesteld als «dekking bij uitzondering». Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het landenbeleid wordt altijd herzien op advies van de Commissie Advisering Risicobeheer (CAR). In de CAR hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken zitting alsmede de economen van de afdeling Economic Research van Atradius. Er wordt voor de bepaling van het landenbeleid een breed scala aan bronnen geraadpleegd, al naar gelang de situatie daar om vraagt. Meestal betreft dit onder andere het IMF, de Wereldbank, ambassades, kredietbeoordelaars, buitenlandse exportkredietverzekeraars en de Club van Parijs.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat de Nederlandse staat met belastinggeld garant staat voor een baggerschip dat een Nederlands bedrijf dat hieraan verdient, wil exporteren naar een Myanmarees ministerie terwijl er een gewelddadige militaire junta aan de macht is? Kunt u deze vraag eerst met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Zie ook antwoord op vraag 9 en 22. Ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. In de beoordeling van de ekv-aanvraag is gekeken naar het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de staatsgreep van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag is dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie.
De uitruil van geluidsruimte tussen kleine en grote luchtvaart op Groningen Airport Eelde. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de omzettingsregeling van Groningen Airport Eelde, omdat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betreft waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeien? Zo nee, hoe zit dit dan?1
De Omzettingsregeling luchthaven Eelde is gebaseerd op artikel X van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (hierna: RBML).2 Artikel X van de RBML is opgenomen in artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ook wel de «negatieve lijst» genoemd. Er is met de omzettingsregeling geen sprake geweest van verandering van activiteiten of een ingreep op de luchthaven ten opzichte van de situatie met het aanwijzingsbesluit dat door de omzettingsregeling is vervangen. Door in de omzetting uit te gaan van het invoerscenario waarmee de geluidszone van het aanwijzingsbesluit is bepaald, is de maximale geluidsruimte van de luchthaven niet veranderd. Ook is er geen sprake geweest van wijzigingen van de start- of landingsbanen van de luchthaven. Tenslotte zijn de ruimtelijke beperkingen voor de omgeving van de luchthaven gelijk gebleven, omdat de geluidszones in de aanwijzing zijn omgezet in beperkingengebieden met dezelfde beperkingen als de situatie bij het aanwijzingsbesluit.
Gezien het feit dat de omzettingsregeling daarmee een één op één omzetting van de gebruiksbepalingen van het aanwijzingsbesluit betrof waaruit geen nieuwe rechtsgevolgen voortvloeiden is in de wet RBML bepaald dat tegen de omzettingsregeling geen mogelijkheid van een bezwaarschriftprocedure of een beroep op de bestuursrechter openstaat. Tegen het aanwijzingsbesluit, dat één op één is omgezet in de omzettingsregeling, heeft wel de mogelijkheid tot bezwaar en beroep opengestaan. Ook tegen het nieuw vast te stellen luchthavenbesluit voor Groningen Airport Eelde (GAE) staat de mogelijkheid van beroep open.
Is er toetsing geweest door onafhankelijke deskundigen op de stelling dat de omzettingsregeling een één-op-één omzetting betrof zonder nieuwe rechtsgevolgen? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Nee, dit is niet gebeurd. Wel is het wetsvoorstel RBML integraal getoetst. Het «Meldpunt voorgenomen regelgeving» heeft de milieueffecten van het wetsvoorstel en het overgangsrecht bekeken. Daarnaast heeft het milieu en Natuurplanbureau (MNP) een ex ante evaluatie op het wetsvoorstel uitgevoerd. Het MNP heeft onder andere geconcludeerd dat het nieuwe stelsel meer mogelijkheden biedt om geluidsoverlast en risico’s te beheersen dan het toenmalige stelsel. Tot slot is het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Klopt het dat de omzettingsregeling op de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht is geplaatst, op basis van artikel IV van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML), en dat dit RBML-artikel is vervallen per 25 april 2013? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om in beroep te gaan?
Met de inwerkingtreding van artikel IV van de RBML in 2009 is de negatieve lijst van de Awb gewijzigd en zijn de omzettingsregelingen (artikel X RBML) op deze lijst geplaatst. Op dat moment had artikel IV zijn werking gedaan en was «uitgewerkt». Artikel IV kon daarom vervallen en dat is met de Wet tot wijziging van de Crisis- en herstelwet gedaan. De omzettingsregelingen staan dus sinds 2009 op de negatieve lijst en dat is nog steeds het geval.
Bent u bereid om de omzettingsregeling uit de negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht te halen, zodat alsnog bezwaar en beroep mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De overwegingen om geen beroep open te stellen tegen de omzettingsregeling zijn nog steeds valide. Het zou ook niet tot gevolg hebben dat beroep mogelijk wordt aangezien de omzettingsregelingen al jaren geleden zijn vastgesteld en de termijn voor het instellen van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter volgens de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb zes weken na bekendmaking van het besluit bedraagt. De omzettingsregeling zal worden opgevolgd door een luchthavenbesluit. Voor het nog vast te stellen luchthavenbesluit voor GAE staat de mogelijkheid van beroep wel open.
Kunt u bevestigen dat in de omzettingsregeling het normenstelsel voor de geluidsruimte anders is dan in het aanwijzingsbesluit, aangezien er in het aanwijzingsbesluit onderscheid werd gemaakt tussen de kleine en grote luchtvaart bij de geluidshandhaving (Bkl- en Ke-zones) en er in de omzettingsregeling geen sprake meer is van afzonderlijke geluidshandhaving voor grote en kleine luchtvaart (Lden-grenswaarden in handhavingspunten)? Zo nee, hoe zit dit dan?2
Ja, het is correct dat met de in 2009 in werking getreden wet RBML een nieuwe geluidssystematiek in werking is getreden. De nieuwe geluidsnormering is voortgekomen uit de binnen de Europese Unie bestaande wens diverse vormen van geluid (o.a. door luchtverkeer) meer uniform te berekenen en te kunnen vergelijken. Binnen de Europese Unie is geconstateerd dat de verschillende lidstaten voor de aanpak van diverse geluidbronnen een afwijkende aanpak hadden en bij vliegtuiggeluid verschillende dosismaten worden gebruikt om de geluidbelasting rond luchthavens te meten respectievelijk te berekenen. In Europees verband is daarom in de Richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai4een uniforme dosismaat voor geluid vastgesteld voor de geluidbelasting van luchtvaart, industrie en weg- en spoorwegverkeer. Met de Wet RBML is gekozen om bij deze Europese ontwikkeling aan te sluiten. Om die reden is in het Besluit burgerluchthavens het gebruik van de Europese dosismaat Lden voor al het geluid van startende en landende vliegtuigen rond alle burgerluchthavens voorgeschreven. Deze dosismaat heeft de specifieke Nederlandse geluidsmaten Kosteneenheid (Ke) voor de grote luchtvaart en de maat geluidsbelasting kleine luchtvaart (Bkl) die apart voor de kleine luchtvaart is ontwikkeld vervangen,
In de omzettingsregeling zijn de geluidszones gebaseerd op Ke en Bkl vervangen door een aantal handhavingspunten met grenswaarden voor geluid in Lden. Deze grenswaarden zijn berekend volgens het rekenvoorschrift voor de berekening van de Lden-geluidsbelasting uit de Regeling burgerluchthavens. Wel zijn de 35 Ke en de 47 Bkl-geluidszone uit het aanwijzingsbesluit in de omzettingsregeling gehandhaafd als ruimtelijk beperkingengebied.
Kunt u uitsluiten dat het niet precies een één-op-één omzetting betreft, aangezien het normenstelsel van het aanwijzingsbesluit en de omzettingsregeling niet hetzelfde zijn? Zo ja, hoe zijn de twee verschillende normenstelsels precies hetzelfde, met precies dezelfde geluidshinder, onder dezelfde omstandigheden?
Met de Wet RBML is expliciet gekozen voor een nieuw geluidstelsel. Voor verdere duiding van de één op één omzetting en verschillen tussen de geluidstelsels verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 en 5.
Kunt u aangeven hoe de verdeling (in percentages) is van de geluidsruimte zoals die bij de omzetting is berekend voor de kleine luchtvaart (voormalig Bkl) en de grote luchtvaart (voormalig Ke), waarbij voor de grote luchtvaart een onderverdeling wordt gemaakt tussen helikopterbewegingen van maatschappelijk belang en overige grote luchtvaart?
In het aanwijzingsbesluit is uitgegaan van een invoerset met in totaal 69.100 vliegtuigbewegingen. Hiervan is ca. 85 procent klein verkeer, ca. 13 procent groot verkeer en iets meer dan 2 procent helikopterverkeer. Van deze laatste wordt in het aanwijzingsbesluit ca. 0.4 procent gekwalificeerd als «spoed». In de omzettingsregeling is deze invoerset als geheel gebruikt om de grenswaarden in de handhavingspunten (in Lden) te bepalen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 betekent dit dat de beschikbare geluidsruimte bij de omzetting niet is veranderd. In de praktijk kan de realisatie van het verkeer op de luchthaven afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling. Het uitgangspunt van de handhavingssystematiek blijft in alle gevallen dat de totale geluidbelasting volgend uit de realisatie de grenswaarden in de handhavingspunten niet mag overschrijden. Omdat de geluidsbelasting van het groot verkeer over het algemeen hoger is dan van klein of helikopter verkeer is er binnen de omzettingsregeling ruimte om in plaats van groot verkeer meer klein verkeer af te wikkelen. Andersom (meer groot verkeer in plaats van klein verkeer) is deze ruimte beperkt.
Kunt u bevestigen dat deze percentages volledig uitwisselbaar zijn, zolang de percentages opgeteld onder de 100% blijven? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat het normenstelsel in de omzettingsregeling dus «uitruil» van de geluidsruimte mogelijk maakt tussen kleine en grote luchtvaart, zodat een niet uitgevoerde vakantievlucht bijvoorbeeld kan worden ingeruild voor een veelvoud aan lesvluchten? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is er met RBML één uniforme dosismaat voor geluid, de Lden, geïntroduceerd die de geluidsmaten Ke en Bkl voor respectievelijk het grote en het kleine luchtverkeer heeft vervangen. Er heeft geen wijziging plaatsgevonden in de geluidsruimte voor het vliegverkeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kan het vliegverkeer op de luchthaven in de praktijk afwijken van het invoerscenario dat is gebruikt bij het vaststellen van de omzettingsregeling.
Kunt u bevestigen dat, omdat het normenstelsel voor de geluidsruimte onder de omzettingsregeling anders is dan onder het aanwijzingsbesluit, er onder de omzettingsregeling meer geluidshinder mogelijk kan zijn dan onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat er gebieden zijn rondom Groningen Airport Eelde waar, als gevolg van bovengenoemde uitruil, omwonenden te maken krijgen met meer vliegtuiggeluid dan er maximaal mogelijk was onder het aanwijzingsbesluit? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom het toch een één-op-één omzetting wordt genoemd?
Voor het principe van de één op één omzetting verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1, 5 en 6. De totale geluidruimte is met de vaststelling van de omzettingsregeling hetzelfde gebleven. Lokaal kan er een verschuiving in de geluidsbelasting optreden gezien de systematiek die met grenswaarden in handhavingspunten in Lden anders is dan met geluidzones in Ke en Bkl.
Bent u van mening dat het samenvoegen van de geluidsruimte van kleine en grote luchtvaart tot één eenheid, de Lden, een juiste schatting mogelijk maakt van het aantal omwonenden dat hinder ondervindt van het geluid van kleine vliegtuigen, met name lesvliegtuigen?
Ja. Zoals reeds aangegeven is de geluidruimte voor het vliegverkeer gezamenlijk hetzelfde gebleven. Om hinder onder omwonenden te voorkomen, zijn in de Omzettingsregeling luchthaven Eelde bovendien beperkingen gesteld aan het gebruik van de luchthaven via onder andere de openingstijden, een verbod op het uitvoeren van circuitvluchten met straalvliegtuigen en een begrenzing van het militair verkeer en worden beperkingen gesteld aan de ruimtelijke ontwikkeling binnen de beperkingengebieden. Deze beperkingen zijn rechtstreeks overgenomen uit het aanwijzingsbesluit.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 moet er voor Eelde een luchthavenbesluit worden vastgesteld. In aanloop naar het luchthavenbesluit vind ik het van belang dat de luchthaven samen met belanghebbenden in de regio de gewenste ontwikkeling van de luchthaven gaat verkennen. In dit traject kunnen bijvoorbeeld ook verdere hinderbeperkende maatregelen met betrekking tot lesvluchten worden verkend. Ook kan worden bezien of het wenselijk is om in het luchthavenbesluit aanvullende operationele maatregelen ten aanzien van dit specifieke verkeer vast te leggen.
Kunt u uitsluiten dat de uitruil van geluidsruimte kan leiden tot meer stikstofuitstoot? Zo ja, hoe wordt dat geborgd? Zo nee, hoe wordt dat gecompenseerd?
De vluchten die plaatsvinden vanaf Groningen Airport Eelde vallen binnen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming die door de provincies Groningen en Drenthe is verleend aan de luchthaven. De effecten van de vluchten op onder andere de stikstofdepositie zijn beoordeeld bij de verlening van de vergunning. Het huidige aantal vluchten op Eelde ligt substantieel lager dan de vergunde situatie.
Op welke manier voorzien de huidige vergunning(-en), indien de uitruil van geluidsruimte leidt tot meer stikstofuitstoot, in het toestaan van die stikstofuitstoot of zijn nieuwe vergunningen nodig?
Zie antwoord vraag 13.
De dood van een lammergier na botsing met een Nederlandse windmolen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Lammergier dood na botsing met Nederlandse windmolen», «Dood zeldzame lammergier had voorkomen kunnen worden met alarmsysteem» en «De vogels zijn het haasje»?1 2 3
Ja.
Onderschrijft u beiden dat de dood van de lammergier voorkomen had kunnen worden wanneer de windturbine uitgerust was met een detectiesysteem, aangezien uit onderzoek blijkt dat het aantal botsingen door cameradetectie met meer dan 80% afneemt?4 Zo nee, waarom niet?
Wij onderschrijven dat als er een detectiesysteem geweest zou zijn, de kans kleiner was geweest dat de lammergier zou zijn geraakt. Tegelijkertijd geldt ook dat niet valt uit te sluiten dat als de betreffende windturbine een cameradetectie had gehad, de lammergier toch zou zijn geraakt.
Kunt u aangeven hoeveel het plaatsen van een (camera)detectiesysteem kost, aangezien onderzoek aantoont dat de techniek relatief niet zo duur is en het verlies van energieopbrengst heel beperkt blijft?
Het achterhalen van de kosten voor een (camera)detectiesysteem is ingewikkeld omdat de kosten variëren per project. Bij dezen geven we een schatting.
Enkel het systeem voor vogels kost voor één windturbine grofweg tussen de € 20.000 en € 35.000. Voor vleermuizen zijn aparte systemen nodig, die zijn iets goedkoper. Daarbovenop komen de installatiekosten van zo’n enkele duizenden euro’s en de servicekosten, die worden geschat op € 3.000 à € 7.000 per jaar. Op basis hiervan is het beeld dat per geïnstalleerde detector over de gehele levensduur van de turbine door een exploitant gerekend wordt met een kostenpost van minstens € 100.000. Eén systeem kan geïnstalleerd worden voor een cluster van een aantal turbines, mits die voldoende dicht bij elkaar staan.
Het productieverlies per turbine is afhankelijk van hoe vaak een turbine stil moet staan en dit is afhankelijk van welke vogelsoorten moeten worden gedetecteerd en in welke mate die soorten aanwezig zijn in de omgeving. Wanneer het systeem zo wordt ingesteld dat de meeste grote vogels worden herkend en hun aanwezigheid leidt tot stilstand, zal er sprake zijn van een substantieel lagere opwek.
Bent u beiden bereid om middels samenwerking ervoor te zorgen dat alle windturbines uitgerust worden met één zwarte wiek en een (camera)detectiesysteem, dat ervoor zorgt dat de wieken automatisch stoppen met draaien als er een grote vogel of vleermuis in de buurt komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Provincies zijn bij nieuwe windturbines het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen (soorten) en vergunningen (Natura 2000-gebieden) op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Wanneer een aanvraag voor een ontheffing wordt ingediend, moet dit worden vergezeld door een ecologisch onderzoek. Op grond van dit onderzoek zal de aanvraag worden beoordeeld en kunnen per ontheffing eisen worden gesteld om de eventuele negatieve effecten op de staat van instandhouding van in het gebied voorkomende soorten te voorkomen of te compenseren. Dit betreft dus in alle gevallen maatwerk per park. De door u genoemde systemen kunnen deel uit maken van de door het bevoegd gezag opgelegde maatregelen.
Wat betreft de zwarte wiek is van een experiment bij één windmolenpark in Noorwegen bekend dat dit het aantal vogelslachtoffers sterk heeft verminderd. Of dit ook voor de Nederlandse situatie en voor de in ons land voorkomende vogelsoorten een effectieve en wenselijke maatregel zou kunnen zijn, wordt de komende jaren getest via een pilot in de Eemshaven, waar het Rijk ook bij betrokken is. De ILT (toezichthouder voor de luchtvaartveiligheidseisen) heeft inmiddels toestemming gegeven om bij zeven windmolens voor deze test een rotorblad in een andere kleur te verven dan de toegestane kleuren wit. De toegestane kleuren wit zijn bepaald op basis van internationale luchtvaartnormen en vastgelegd in het «Informatieblad aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland». Voor windparken op zee bestaat een soortgelijke internationale eis, die op gespannen voet staat met de op 29 juni jl. in de Eerste Kamer aangenomen motie Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, G).5 Hierin wordt de regering namelijk verzocht om in de tenders voor wind op zee de eis op te nemen dat de ontwikkelaar één wiek zwart verft. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer zullen dit najaar separaat worden geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan deze motie.
Klopt het dat het IJsselmeer, een internationaal beschermd natuurgebied, onder andere vanwege de vogeltrekroutes, als zoekgebied staat aangewezen voor de plaatsing van windturbines en zonnepanelen als onderdeel van de Regionale Energie Strategie?5
De RES-regio Noord-Holland Noord heeft het noordwestelijke deel van het IJsselmeer, de Wieringerhoek, aangewezen als mogelijke zoeklocatie voor de opwek van zonne-energie. De partners in deze regio zien mogelijkheden om hun energieopgave te combineren met recreatie en toerisme en met natuurontwikkeling, door de zonnepanelen te plaatsen op «zonne-atollen»: eilandjes waar ook ruimte is voor flora en fauna, bijvoorbeeld als schuilplek voor jonge vis. Hierover hebben de voormalig Minister van EZK en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer eerder geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-’21, nr. 1665).7 Voor zover ons bekend staan in de RES’en 1.0 van de regio’s die grenzen aan het IJsselmeer geen zoekgebieden voor windenergie in het IJsselmeer. Regio Noord-Holland Zuid heeft wel een deel van het IJmeer aangewezen als «reservezoekgebied» voor wind.
Klopt het dat de Commissie voor de Milieueffectrapportage de provincie Noord-Holland heeft gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van windturbines en drijvende zonnepanelen in het IJsselmeer en dat de Milieueffectrapportage adviseerde eerst een «regio-overstijgende, cumulatieve analyse» te laten doen? Zo ja, is deze analyse inmiddels uitgevoerd en wat zijn dan de conclusies? Zo nee, waarom niet, en wat is de stand van zaken rondom de pilot, die de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangevraagd bij Rijkswaterstaat?6
Vanuit de RES Noord-Holland Noord (NHN) is deelgenomen aan de landelijke pilot «RES en Milieueffectrapportage (m.e.r.)». Het doel hiervan was vooral om ervaring op te doen en de milieu-informatie in de RES te valideren. In dit kader is de concept-RES NHN voor advies voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Een formele MER volgt (indien nodig) bij de planologisch juridische procedures.
De Commissie m.e.r. geeft ten aanzien van de concept-RES NHN aan dat er al veel en relevant (milieu)onderzoek van goede kwaliteit beschikbaar is en er een goed participatieproces heeft plaatsgevonden. De commissie adviseert o.a. om voor de afwegingen in de RES 1.0 NHN en/of latere omgevingsbesluiten enkele samenhangende alternatieven op het niveau van de gehele RES-regio te ontwerpen. De RES-regio is van mening, gezien het feit dat er eerder al is gewerkt met scenario’s die zijn ingebracht in het participatieproces, dat het niet voor de hand ligt nu nieuwe alternatieven op te gaan stellen. Wel zal men bij de uitwerking van de zoekgebieden verschillende varianten onderzoeken, rekening houdende met de samenhang met andere zoekgebieden. Op de website van de RES NHN is ingegaan op het advies van de Commissie m.e.r.9.
Voor wat betreft de pilot met drijvende zonnepanelen geldt dat Rijkswaterstaat momenteel in opdracht van EZK een pre-verkenning uitvoert naar geschikte proeflocaties voor zonne-installaties op water in het IJsselmeergebied die meer inzicht kunnen geven in ecologische effecten. De resultaten van deze pre-verkenning worden na de zomer verwacht.
Onderschrijft u dat het plaatsen van windturbines en zonnepanelen op en rond het IJsselmeer niet wenselijk kan zijn, aangezien de nadelige gevolgen voor vogels? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het inpassen van (grootschalige) wind en zon op land ligt bij de partners in de RES, waarbij er door het Rijk geen gebieden op voorhand zijn uitgesloten als zoekgebied voor nieuwe windparken. De RES-partners hebben zich daarbij uiteraard wel te houden aan de beleidskaders, zoals weergegeven in de NOVI en de geldende wetgeving. Waarbij van belang is dat een nieuw zonne- of windpark altijd getoetst moet worden op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Afhankelijk van de natuurwaarden in de omgeving dient bij een project altijd rekening te worden gehouden met maatregelen om negatieve effecten op de natuur en landschap te beperken. Deze maatregelen kunnen ruimtelijk zijn – bijvoorbeeld door de locatie of het ontwerp van het park aan te passen – maar kunnen ook vorm krijgen als stilstandsvoorziening (voor wind) of compensatiemaatregelen (voor zon en wind).
Deelt u beiden de mening dat natuurgebieden met beschermde soorten, die negatieve effecten ondervinden van de turbines, niet zouden mogen worden aangewezen als zoekgebied voor de plaatsing van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u beiden bereid om in gesprek te gaan met gemeenten en provincies om te onderzoeken of zoekgebieden met negatieve impact op natuur verplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor ons beiden staat voorop dat energieprojecten op een verantwoorde wijze moeten worden ingepast, zonder of met minimale negatieve impact op natuur. Het feit dat natuurdoelen wettelijk zijn vastgelegd, helpt daarbij.
Op 1 juli 2021 zijn de RES’en 1.0 met daarin de definitieve zoekgebieden aangeleverd. Uiteraard is in het proces richting de RES 1.0 ook al gekeken naar de ecologische kaders. De komende tijd zullen onderzoeken plaatsvinden in hoeverre de ontwikkeling van wind en zon echt mogelijk is in de zoekgebieden. In deze nog uit te voeren onderzoeken (meestal in de vorm van een plan-MER) neemt de impact op natuur een belangrijke plaats in. Vervolgens kan op grond van deze informatie worden afgewogen welke locatie binnen zo’n zoekgebied de beste plek is om een energieproject te realiseren. Dit proces van locatiekeuze is, conform de afspraken in het Klimaatakkoord en op grond van de Wro, primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is terughoudend om provincies en gemeenten op te roepen om op voorhand zoekgebieden te verkleinen of uit te sluiten.
Indien bij de uitwerking van de zoekgebieden blijkt dat er bij een project sprake is van mogelijke negatieve impact op natuur, zal dit aanleiding zijn na te gaan of een andere locatie, ontwerp of invulling van het project mogelijk is binnen de geselecteerde zoekgebieden. Als dat niet lukt, zullen de effecten van projecten moeten worden gemitigeerd, respectievelijk gecompenseerd, bijvoorbeeld door elders compenserende natuur aan te leggen. Indien ook dit onvoldoende bijdraagt aan de ecologische instandhoudingsdoelen, zal er geen vergunning voor het project kunnen worden verstrekt.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 175 windturbines in Natura2000- gebied te plaatsen?7 Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen of vrijstellingen voor soorten en vergunningen voor Natura 2000. Wij hebben geen overzicht van hoeveel en welke aanvragen alle provincies hebben bereikt en welke daarvan een ontheffing Wnb hebben gekregen.
Of realisatie binnen of buiten een Natura 2000-gebied plaatsvindt, is geen apart verplichte toetsing die door de Wnb wordt voorgeschreven. Voor plaatsing binnen Natura 2000-gebieden gelden – naast de algemene toetsing op natuur en landschap – extra toetsingscriteria om de effecten op de instandhoudingsdoelen te beperken. Voor plaatsing dicht bij Natura 2000-gebieden gelden ook extra toetsingscriteria waarbij effecten op de instandhoudingsdoelen via externe werking worden meegewogen.
Het is ons bekend dat er enkele windprojecten in Natura 2000-gebieden zijn of worden gerealiseerd. Vanzelfsprekend zijn deze projecten getoetst aan de wettelijke instandhoudingsdoelen.
Klopt het dat energiebedrijven ontheffingen hebben aangevraagd of verkregen om 125 windturbines pal naast beschermde natuurgebieden te plaatsen? Zo ja, hoeveel ontheffingen zijn al vergeven en op welke grond zijn deze gegeven? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 10.
Is er voor elke vergeven ontheffing onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten? Zo ja, is voor elke ontheffing geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied, graag uitgesplitst per ontheffing? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden, graag uitgesplitst per ontheffing?
Dit type onderzoek en de daarbij behorende conclusies met betrekking tot effecten op natuurwaarden heeft bij afzonderlijke windparken en turbines plaatsgevonden. Op basis van een dergelijk onderzoek zijn de benodigde ontheffingen in geval van vogel- en vleermuizenslachtoffers verleend, al dan niet met bepaalde voorwaarden. Deze informatie is niet op nationaal niveau beschikbaar wegens de in 2017 doorgevoerde decentralisatie van de ontheffingsverlening.
Klopt het dat energiebedrijf RWE mogelijk windturbines plaatst op de zeedijk langs de Eems-Dollard, een internationaal beschermd gebied, waar duizenden vogels leven en passeren en welke als een internationale trekroute fungeert voor vleermuizen en vogels?8 Zo ja, wat is de stand van zaken, is er een ontheffing aangevraagd of vergeven?
Energiebedrijf RWE verkent mogelijkheden voor nieuwbouw van windturbines op de zeedijk langs de Eems-Dollard. Hierover is contact geweest tussen RWE en het waterschap Hunze en Aas, de eigenaar/beheerder van de dijk. De idee behelst de bouw van 3 of 4 windturbines. Er is geen ontheffing aangevraagd noch afgegeven. Volgens RWE is er nog geen sprake van planvorming of een lopend project maar verkeert het nog in de ideeënfase.
Indien een ontheffing is gegeven, op basis van welk onderzoek is geconcludeerd dat kwetsbare en beschermde diersoorten geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden? Zo nee, welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondergaan van de plaatsing van windturbines in Natura2000- gebied? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Zoals toegelicht bij de vorige vraag is er nog geen sprake van een afgegeven ontheffing. Gezien het prille stadium van de plannen van RWE voor deze locatie is er ook nog geen ecologisch onderzoek voor een natuurtoets gedaan. Daardoor valt nu niet aan te geven welke beschermde plant- en diersoorten negatieve gevolgen zullen gaan vinden van dit windplan. Mocht dit plan verder ontwikkeld worden, dan zal er moeten worden voldaan aan de eerder beschreven wettelijke eisen voor dit Natura 2000-gebied.
Deelt u beiden het inzicht dat de klimaatopgave, de energietransitie en biodiversiteitsherstel hand in hand moeten gaan? Zo nee, waarom niet?
Dit delen wij volledig, met de aanvulling dat er af toe spanning bestaat tussen de drie opgaven en dat het daarom van belang is te zorgen voor de juiste balans. De Ministeries van EZK en LNV kijken samen hoe de belangen van schone energie en biodiversiteitsherstel in samenhang bekeken en gerealiseerd kunnen worden om zo ook bij te dragen aan de klimaatopgave. Een mooi voorbeeld hiervan is onze gezamenlijke inspanning in het traject «Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land» (NIEWHOL), waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd (vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 524). In dit traject werken onze twee ministeries samen met provincies, de windsector, TenneT en verschillende dier- en natuurbeschermingsorganisaties. Het doel is om met de betrokken partijen te komen tot afspraken om de sterfte van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten door windturbines en hoogspanningsverbindingen te verminderen.
Heeft u een overzicht van alle optionele en geplande windturbines en waar deze liggen in verhouding tot natuurgebieden en vogeltrekgebieden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit overzicht te ontwikkelen en met de Kamer te delen?
Er wordt structureel gewerkt door het Nationaal Programma (NP) RES, PBL en RVO om tot een betrouwbaar volledig beeld te komen van alle optionele en geplande windturbines in Nederland. Locaties van bestaande windturbines en hun kenmerken zijn opgenomen in de analysekaarten van NP RES. Een overzicht van de zoekgebieden voor wind en zon wordt na de zomer beschikbaar. De Staatssecretaris van EZK zal samen met NP RES bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact van de RES op natuur en landschap nodig en mogelijk is. Op www.vogelatlas.nl staan digitale kaarten over de aanwezigheid en de trek van vogelsoorten. Dit initiatief wordt door onze ministeries ondersteund. De digitale kaarten worden proactief gedeeld met overheden en initiatiefnemers. Het Ministerie van LNV heeft in samenwerking met Vogelbescherming Nederland een gevoeligheidskaart laten maken voor vogelsoorten die gevoelig zijn voor windparken. Zie: https://www.sovon.nl/nl/actueel/nieuws/nieuwe-windenergie-zoekkaarten-voor-vogels-0
Is er onderzoek gedaan naar de cumulatieve (gestapelde) gevolgen van de plaatsing van windturbines in en nabij beschermde natuurgebieden op regionale en landelijke populaties? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Er geldt een wettelijke plicht om voor windparken die in of nabij Natura 2000-gebieden zijn gepland de cumulatieve effecten inzichtelijk te maken en te beoordelen. Dit vormt standaard onderdeel van een passende beoordeling en/of natuurtoets bij het MER en borgt derhalve dat ook bij cumulatie van meerdere windinitiatieven in een gebied geen sprake kan zijn van significant negatieve effecten op het behalen van die instandhoudingsdoelen. Als dat niet kan worden uitgesloten, moeten mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen of wordt er geen vergunning verleend.
In het kader van het NIEWOHL wordt als onderdeel van een landelijk onderzoeksprogramma in de komende jaren een onderzoek uitgevoerd naar cumulatieve effecten op populaties en naar de effectiviteit van mitigerende maatregelen, zoals de «zwarte wiek».
Bent u beiden bereid om een integrale studie te starten naar de gestapelde effecten van alle geplande en optionele windturbines voor regio’s en voor het hele land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt na het verschijnen van het overzicht van de zoekgebieden in de RES’en bezien in hoeverre aanvullend onderzoek naar de impact op natuur en landschap mogelijk en nodig is. Op basis hiervan kan vervolgens bezien worden of er inhoudelijke verdieping bij bepaalde onderwerpen nodig is.
Is de Minister van Economische Zaken en Klimaat bereid om te onderzoeken hoe het versterken van biodiversiteit en natuur meegenomen kan worden bij het vergeven van subsidies voor windturbines en zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk verstrekt verschillende subsidies voor de realisatie van hernieuwbare energie, waarvan de grootste de SDE++ is. Het doel van de SDE++ is om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze CO2 te reduceren. In principe passen hier geen kostenverhogende aspecten in. Dat neemt niet weg dat de Staatssecretaris van EZK met de sector en lokale overheden in gesprek is over hoe de SDE++, binnen de kaders van het kostprijsreductiepad en de geldende wettelijke eisen, ruimte kan bieden aan projecten die bijdragen aan het versterken van biodiversiteit en natuur. Daarnaast wordt naar aanleiding van de motie van het lid Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 726)12 momenteel de noodzaak van een «kwaliteitsbudget» onderzocht, waarmee extra financiële ruimte kan worden geboden aan het nemen van maatregelen ten behoeve van ruimtelijke inpassing, biodiversiteit, zorgvuldige participatie en het ontzien van het elektriciteitsnetwerk. Tot slot gaat het Rijk ervan uit dat ontwikkelaars de Gedragscodes voor wind op land (van NWEA) en zon op land (van Holland Solar) in acht nemen voor wat betreft de afspraken over biodiversiteit en natuur.
De herkomst van biomassa |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van het toonaangevende Europese Joint Research Centre genaamd «The Use of Woody biomass for energy production in the EU»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het zorgelijk is dat van 20 procent van de in de EU gebruikte houtachtige biomassa er geen bron bekend is?
Dat is zorgelijk. Volgens hetzelfde rapport zal dit probleem met de RED2 gelukkig verminderen, door de verplichting om informatie over de oorsprong te gaan monitoren. In het Nederlandse systeem is in het geval van bosbiomassa de bron tot het niveau van het land van herkomst bekend evenals het gebruikte boscertificaat. Door de publieke toezichthouder is informatie tot op bosniveau te achterhalen, mocht daartoe aanleiding zijn.
Deelt u de conclusie dat de biomassa die in Nederland gebruikt wordt alleen biomassa mag zijn die op korte termijn klimaatwinst oplevert en een neutraal of positief effect heeft op biodiversiteit (biomassa afkomstig uit scenario 5 van de 24 beschouwde productiescenario’s)? Zo ja, hoe wordt dit in Nederland gegarandeerd? Zo nee, waarom vindt u dit niet nodig?
Er is binnen de wetenschap discussie gaande over het aan met klimaatwinst gerelateerde begrip «koolstofschuld», waarmee de periode bedoeld wordt die nodig is om de CO2 die vrijkomt bij de uitstoot van de verbranding van biomassa, opnieuw vast te leggen in bomen en andere gewassen. De Staatssecretaris van IenW en ik hebben het PBL daarom verzocht nader onderzoek te doen naar dit begrip «koolstofschuld». Naar verwachting kan dit onderzoek eind dit jaar aan uw Kamer aangeboden worden.
Bent u op de hoogte van de nieuwe CE Delft jaarrapportage over de in 2020 toegepaste biomassa voor de Nederlandse bij- en meestook in het kader van het Convenant Biomassa?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat 92 procent van de ingezette biomassa in categorie 5 hoort, die met name bestaat uit zaagsel uit de houtverwerkende industrie, en waarvoor volgens de Minister beperkte duurzaamheidscriteria gelden?3
De 2020-jaarrapportage van het Convenant Duurzaamheid Biomassa stelt dat van de totale inzet aan biomassa voor bij- en meestook in 2020 92% bestond uit biogene rest- en afvalstromen (Categorie 5). CE Delft baseert haar rapportage op vrijwillig afgestane bedrijfsvertrouwelijke informatie van de twee marktpartijen waar in 2020 bij- en meestook plaatsvond. Ik heb deze bedrijfsvertrouwelijke gegevens niet, derhalve kan ik de genoemde percentages niet bevestigen.
Deelt u de conclusie dat met deze beperkte set duurzaamheidscriteria niet de conclusie getrokken kan worden dat de biomassa uit categorie 5 afkomstig is uit duurzame productie, zoals gesteld voor categorie 1 en 2 biomassa?
Categorie 5 houtige biomassa komt nooit rechtstreeks uit bos maar is een reststroom uit de houtverwerkende industrie. De duurzaamheidseisen van categorie 5 gelden dus bijvoorbeeld voor reststromen uit een zagerij of meubelmaker. Het gebruik van industriële reststromen is in zichzelf al duurzaam, waarbij een zo hoogwaardig mogelijke toepassing de voorkeur heeft.
Weet u welke hoeveelheden van dit zaagsel uit welke landen afkomstig zijn? Kunt u inzicht geven in de herkomstgebieden van dit zaagsel, uitgesplitst naar land en regio, en daarbij analyseren in hoeverre er sprake is van toenemende houtkap of houtoogst in de desbetreffende gebieden?
De informatie die nodig is om de bron van het hout voor biogrondstoffen categorie 5 uit te splitsen naar land en regio is concurrentiegevoelig en niet publiekelijk beschikbaar. Bovendien komt deze stroom nooit rechtstreeks uit bossen, maar ontstaat deze als reststroom uit de houtverwerkende industrie. Dergelijke restromen leiden per definitie niet tot toenemende houtkap, maar volgen uit de vraag naar hout voor materiaaltoepassingen zoals meubels, houtskeletbouw en andere toepassingen.
Als er een sterke correlatie is tussen toename van productie van houtpellets voor, onder andere, de Nederlandse markt en een toenemende houtoogst, bent u dan bereid te onderzoeken hoe dit risico zou kunnen worden gemitigeerd?
Naar mijn mening is een correlatie niet hetzelfde als een causaliteit. Voor wat betreft categorie 5 is het logisch dat, indien er meer hout geoogst wordt voor materiaaltoepassingen, dat er dan ook meer zaagselreststromen ontstaan die tot energiepellets kunnen worden gevormd. Voor wat betreft categorie 1 of 2 – biomassa – direct uit bos – stelt het Nederlandse systeem als voorwaarde dat de koolstofvoorraad op middellange tot lange termijn gelijk blijft of toeneemt. Dit criterium maakt onderdeel uit van het borgingsysteem.
Kunt u garanderen dat de duurzaamheidscriteria, die niet getoetst worden op effectiviteit maar door onafhankelijke CBI’s alleen op de vraag «is er aan voldaan?», ook effectief zijn en dus voldoende om duurzaamheidsrisico’s te mitigeren?4 Op basis waarvan kunt u dat garanderen?
De eisen zoals deze door de SER in kader van energieakkoord opgesteld zijn, zijn door de aan tafel zittende partijen als doeltreffend beschouwd. Certificeringsschema’s worden aan deze eisen getoetst en marktpartijen moeten aan een getoetst certificeringsschema voldoen.
Kunt u aantonen dat middels certificering categorie 1 en 2 biomassa daadwerkelijk biodiversiteit beschermt en zorgt voor klimaatwinst?
In het kader van de afspraken rond het energieakkoord is certificering als een doeltreffend instrument gezien voor dit type internationale biomassastromen. Het gebruik van certificering als instrument is staand rijksbeleid5 en wordt ook internationaal veel gebruikt. Naast het private toezicht heeft Nederland ook nog publiek toezicht ingesteld om te borgen dat aan de duurzaamheidseisen wordt voldaan.
Zo nee, hoe kan dan met zekerheid gesteld worden dat de Nederlandse inzet van categorie 1 en 2 biomassa niet bijdraagt aan duurzaamheidsproblemen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de Minister van EZK de herkomst en certificering van de biomassa onder bedrijfsgevoelige informatie schaart?5 Zo ja, klopt dan de conclusie dat u geen zicht heeft op de herkomst van de biomassa, de duurzaamheid van de biomassa en de effectiviteit van de biomassacriteria? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord 5, 7 en 10
Erkent u dat het voor de boseigenaar economisch aantrekkelijk kan zijn om hele bomen weg te halen die nog tot pellets verwerkt kunnen worden, maar niet geschikt zijn voor hoogwaardige producten?6
In duurzaam beheerde bossen worden hele bomen gekapt voor verschillende doeleinden. Sommige bomen worden door de bosbeheerder niet geschikt bevonden voor hoogwaardige toepassingen. Deze bomen worden ook gekapt, bijvoorbeeld om andere bomen meer ruimte te geven, vanwege economische doeleinden of vanwege (brand)veiligheid of ziekten, etc. Deze bomen kunnen bijvoorbeeld tot pellets verwerkt worden, op voorwaarde dat er wel wordt voldaan aan alle duurzaam bosbeheereisen die gesteld worden aan categorie 1 en 2 biomassa.
Erkent u dat dit ertoe kan leiden dat voor ecologie hoogwaardige bomen hierdoor gekapt worden die anders waren blijven staan?
Duurzaam bosbeheer wordt bepaald door de beoogde functie van het bos. Dat is een mix van ecologie, recreatie en economie. Of het kappen van hoogwaardige bomen vanuit het standpunt van natuurbeheer wenselijk is, is dus afhankelijk van de beoogde functie van het bos en het beheer dat daarmee gepaard gaat.
Volgens de Nederlandse criteria voor houtige biomassa uit bos voor energietoepassing geldt in ieder geval dat in het bosperceel als geheel de biodiversiteit in stand wordt gehouden en waar mogelijk wordt versterkt.
Erkent u dat dit debusiness case van houtproductie versterkt in gebieden die eerder onrendabel waren en waarin houtkap nu wel rendabel is?
De subsidie heeft uiteraard invloed op de business case, maar wordt eveneens sterk bepaald door de lokale omstandigheden zoals het beschikbare volume, afstand tot de zagerij of de pelletfabriek, toegankelijkheid en verspreiding van de biomassa, de kwaliteit van het hout, ziektedruk in het perceel van herkomst et cetera.
Kunt u inzicht geven in hoeverre de business case van nieuwe en meer houtkap beter wordt, doordat de vraag naar diverse producten zoals zaagsel en «niet hoogwaardige bomen" groter wordt?
Hoogwaardige toepassingen leveren de bosbouwer doorgaans meer op dan laagwaardige toepassingen. Zie ook antwoord 6–8.
Bent u bekend met het onderzoek «Dutch Wood Pellet Imports. Is Dutch Biomass Burning Contributing to Forest Loss in Baltic States?»7
Ja.
Erkent u dat het rapport nadere en meer actuele feiten en inzichten produceert ten aanzien van (1) de toename houtkap in de Baltische landen, (2) de afzwakking van de wetgeving voor kap in beschermde gebieden die dan weer verband houdt met deze houtkap, (3) het aandeel van de extra houtproductie dat is gebruikt voor extra productie van houtpellets, (4) de stijgende export van deze houtpellets en (5) het aandeel van Nederland als één van de belangrijke afnemers van deze houtpellets?
Het rapport biedt zeker enige inzichten, maar daarnaast heb ik ook andere bronnen tot mijn beschikking, waaronder informatie van de Estse overheid. Hierover heeft mijn voorganger u eerder geïnformeerd. Deze informatie sluit niet helemaal op elkaar aan.
Daarnaast heb ik begrepen dat er op 7 juli jl. een rapport is gepubliceerd inzake «Wood pellet damage – how Dutch government subsidies for Estonian biomass aggravate the biodiversity and climate crisis»9, dat SOMO heeft opgesteld in opdracht van Greenpeace Nederland. Zoals aangegeven tijdens het notadebat van 7 juli jl. neem ik alle signalen rondom mogelijke misstanden serieus. Daarom heb ik de Nederlandse emissieautoriteit verzocht dit rapport te onderzoeken. Ik kom hierover in een later stadium bij u terug.
Deelt u de zorg die in het rapport wordt uitgesproken dat de toegenomen vraag naar en productie van houtpellets in de Baltische landen lijkt bij te dragen aan problematische houtkap in de Baltische landen?8 Zo nee, kunt u uitleggen hoe de Nederlandse massale afname van biomassa niet zou bijdragen aan een versterktebusiness case? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord 7 en 8 en 18.
Kunt u aangeven van welke percelen de biomassa afkomstig is, conform de afspraken tussen kolenbedrijven en NGOs in hun convenant9 dat duurzaam bosbeheer op perceelniveau door middel van een certificaat moet worden aangetoond? Zo nee, waarom niet?
De overheid is geen partij in het convenant, dus in die zin kan ik dat niet. De Nederlandse regelgeving stelt in geval van bosbiomassa, net als in het convenant, verplicht dat het bos zelf gecertificeerd moet zijn. Deze certificering is een voorwaarde voor de volgende gecertificeerde marktpartij in de toeleveringsketen om de certificeringsclaim te mogen doorgeven. Er kan alleen maar gecertificeerde biomassa uit een keten bij de energieproducent aankomen indien alle voorgaande schakels ook correct gecertificeerd waren. Op die manier is in principe het certificaat en de claim van de laatste schakel voldoende om certificering van de biomassa door eerste schakel te garanderen. Hierop is zowel een eerstelijns als tweedelijns controle. Zie verder antwoord 2.
Kunt u de certificaten overleggen, eventueel met weglating van wellicht bedrijfsgevoelige informatie op een dergelijk certificaat, zodat wel inzichtelijk is van welk perceel de biomassa afkomstig is? Zo nee, waarom niet?
Nee dat is niet mogelijk. Zie antwoord 20. De claims en bijbehorende leveringsdocumenten op individuele leveringen bevatten bijna uitsluitend bedrijfsgevoelige informatie.
Mensenrechtenschending, milieuvervuiling en belastingontwijking door oliebedrijf Pluspetrol |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oliebedrijf Pluspetrol weigert Nederlandse bemiddeling in conflict over milieuvervuiling en belastingontwijking»?1
Ja.
Bent u bekend met de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen2, een set overheidsverwachtingen mede ontwikkeld en ondersteund door Nederland op internationaal niveau, waarin bedrijven worden geacht hun medewerking te verlenen in zaken die ontvankelijk worden verklaard door het Nederlandse Nationaal Contactpunt (NCP) van de OESO?
Ja.
Welke consequenties zouden volgens u moeten worden verbonden aan het niet meewerken?
Naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) is niet juridisch afdwingbaar en de behandeling van een melding door het NCP is geen gerechtelijke procedure. Medewerking door een bedrijf aan de behandeling van een melding is op vrijwillige basis.
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO-beleid, dat voor een belangrijk deel op vrijwilligheid berust, niet volstaat. Daarom wordt ingezet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Deze wordt bij voorkeur op EU-niveau ingevoerd vanwege de grotere effectiviteit van Europees beleid en een gelijker speelveld. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Als bedrijven bij internationaal ondernemen aanspraak maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, moeten zij laten zien dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Het IMVO-kader is gericht op het verbeteren van IMVO bij bedrijven, het uitsluiten van bedrijven is een laatste middel.
Wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Het IMVO-kader voor handelsmissies is ook gepubliceerd op de website van de RVO. Als onderdeel van het aanmeldproces voor een handelsmissie moeten bedrijven onder meer verplicht een zelfscan over maatschappelijk verantwoord ondernemen invullen. Met deze IMVO-zelfscan toetst de Nederlandse overheid of een bedrijf de OESO-richtlijnen kent en volgt. IMVO-zelfscans zijn zes maanden geldig. Steekproefsgewijs worden de ingevulde zelfscans gecontroleerd. De zelfscan invullen is één van de deelnemersvoorwaarden. De RVO controleert de deelnemerslijst voor missies verder aan de hand van de Transparantiebenchmark, Wereldbanklijst en FMO-uitsluitingslijst.
Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Een redelijk vermoeden moet in ieder geval gebaseerd zijn op objectief waarneembare feiten. In het geval van een melding bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen zal de RVO eveneens het gesprek met het bedrijf in kwestie aangaan. Een dergelijk gesprek wordt gevoerd aan de hand van de antwoorden die het bedrijf heeft gegeven in de zelfscan. Op basis hiervan zal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken de beslissing worden genomen of een bedrijf wel of niet zal kunnen deelnemen aan de handelsmissie, al dan niet met een verbetertraject. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Op voorwaarde dat het bedrijf dit verbetertraject uitvoert, kan het bedrijf mee op handelsmissie. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben.
Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
Vindt u dat bedrijven die OESO-richtlijnen schenden moeten kunnen profiteren van faciliteiten die de Nederlandse overheid biedt, zoals exportkredietverzekeringen en handelsmissies?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels drie Nederlandse oliebedrijven zijn die geweigerd hebben hun medewerking aan het Nederlandse NCP te verlenen in zaken die het NCP ontvankelijk heeft verklaard?
Op 22 februari 2020 heeft het NCP de Eindverklaring inzake Shell gepubliceerd3. Op 20 april 2021 heeft het NCP de Eerste Evaluatie inzake Pluspetrol gepubliceerd4. In deze twee gevallen zijn de diensten van het NCP niet geaccepteerd. FNV heeft op haar website gerapporteerd over een melding tegen Chevron5. Hierover heeft het NCP echter nog geen Eerste Evaluatie gepubliceerd.
Bent u het er mee eens dat deze kwestie bevestigt dat het huidige overheidsbeleid rondom internationaal verantwoord ondernemen, gericht op vrijwillige maatregelen, dringend aangevuld moet worden met stevige internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-wetgeving in Nederland?
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO-beleid, dat voor een belangrijk deel op vrijwilligheid berust, niet volstaat. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen. Van de voortgang van deze inzet houd ik uw Kamer met regelmaat op de hoogte, zo heeft uw Kamer op 11 februari 2021 een brief ontvangen over de voortgang van de uitvoering van de beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 364). Het kabinet werkt op dit moment bouwstenen uit voor IMVO-wetgeving. Over de conceptbouwstenen (die zich richten op reikwijdte, gepaste zorgvuldigheidseisen en toezicht) is advies gevraagd aan de SER en het ATR. Na ontvangst van beide adviezen worden de bouwstenen afgerond. De bouwstenen worden primair gebruikt om het aanstaande commissievoorstel te beïnvloeden. Maar mocht een effectief en uitvoerbaar Europees voorstel niet van de grond komen dan liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale, dwingende maatregelen.
Heeft het ministerie sinds de indiening van de klacht tegen Pluspetrol bij het NCP in maart 2020 activiteiten ondernomen om Pluspetrol aan te sporen deel te nemen aan een bemiddelingsproces? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het NCP is onafhankelijk. Om deze onafhankelijkheid te waarborgen mengt het ministerie zich niet in de NCP-procedures. Wel kan, zoals omschreven in de beantwoording van vraag 4, de RVO in het geval van een melding bij het NCP een gesprek aangaan met een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie.
Op eerdere schriftelijke vragen over Pluspetrol3 werd geantwoord dat het kabinet voornemens was te rappelleren bij de olie- en gassector, in de verwachting dat een plan van aanpak beschikbaar komt voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO); heeft u dat rappel gedaan en hoe is daarop gereageerd?
Op 18 april 2019 heeft het kabinet de Nederlandse olie- en gassector verzocht om uiterlijk in Q1 2020 een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO te presenteren7 naar aanleiding van een rapport van het NCP over de naleving van de OESO–richtlijnen door deze sector.
Op 21 juli 2020 heeft de VNPI een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO gepresenteerd. Dit plan van aanpak voldeed niet aan de verwachtingen die in de Kamerbrief van 18 april 2019 door het kabinet zijn voorgelegd. Op 1 oktober 2020 is een concluderende reactie aan VNPI verzonden, waarin uiteen is gezet waarom het plan niet aan de verwachtingen voldoet. Deze brief is ook naar het Engels vertaald voor de internationale leden van de VNPI. Het is niet duidelijk of de VNPI met een nieuwe versie van dit plan zal komen.
Per bedrijf zijn er grote verschillen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen; een integrale of sectorbrede aanpak voor naleving van de OESO-richtlijnen komt nog niet van de grond. De Vereniging van Nederlandse Tankopslagbedrijven (VOTOB) vormt hierop een uitzondering. Onlangs heeft VOTOB het Ministerie van Buitenlandse Zaken laten weten dat het een IMVO-programma voor Nederlandse Tankopslagbedrijven zal presenteren en dat de leden de OESO-richtlijnen zullen onderschrijven.
Het kabinet neemt deze ontwikkelingen mee in de vormgeving van het toekomstige IMVO-beleid, waaronder de inzet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
In antwoord op eerdere vragen over Pluspetrol antwoordde u dat er geen zicht is op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen; waarom is dat niet mogelijk?
De gegevens die het kabinet gebruikt voor het monitoren van rente- en royaltystromen zijn grotendeels afkomstig van De Nederlandsche Bank (DNB).8 DNB neemt alleen de directe relatie met Nederland waar. Het verdere verloop van geldstromen nadat deze vanuit Nederland een ander land bereikt hebben valt buiten de wettelijke rapportageverplichting van de desbetreffende bedrijven aan DNB.
Wanneer een bedrijf haar geldstromen zo aanpast dat ze niet meer naar een laag-belastende jurisdictie gaan, maar naar Luxemburg, zou dat een reden kunnen zijn om een informatieverzoek te doen bij de Luxemburgse belastingdienst om te zien of Luxemburg slechts als tussenliggende schakel is toegevoegd?
Ja. Geldstromen in de vorm van rente- en royaltybetalingen naar zogenoemde laagbelastende en niet-coöperatieve landen vallen onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021. Ten eerste beoogt deze wet te voorkomen dat Nederland als toegangspoort wordt gebruikt naar laagbelastende en niet-coöperatieve landen. Ten tweede beoogt deze wet het risico op belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar die landen te verkleinen. De bronbelasting is niet alleen verschuldigd bij rechtstreekse betalingen aan laagbelastende en niet-coöperatieve landen. De bronbelasting is ook verschuldigd bij betalingen aan een land, niet zijnde een laagbelastend of niet-coöperatief land, met als het hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een ander te ontgaan als daarbij sprake is van een kunstmatige structuur. Het gaat hierbij om renten of royalty’s die niet rechtstreeks worden betaald aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastend of niet-coöperatief land, maar indirect via een lichaam dat is gevestigd in een ander land. Een dergelijk ander land zou bijvoorbeeld Luxemburg kunnen zijn zoals in de vraag wordt verondersteld.
Indien – afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden – zich een dergelijke (misbruik)situatie voordoet, dient door de Nederlandse vennootschap die renten of royalty’s aan dat andere land betaalt, bronbelasting te worden ingehouden en afgedragen. Indien een dergelijke inhouding en afdracht van bronbelasting niet plaatsvindt, kan de inspecteur gebruikmaken van zijn discretionaire bevoegdheid bij het opleggen van naheffingsaanslagen. Het toezicht op de bronbelasting valt onder de toezichtstrategie van de Belastingdienst en zal risicogericht plaatsvinden. Hierbij staat ook de mogelijkheid open om informatie in te winnen bij de buitenlandse autoriteiten om te kunnen beoordelen of de vennootschap in dat andere land is tussengevoegd met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een ander te ontgaan als daarbij sprake is van een kunstmatige structuur.
Kunt u inzicht geven in hoe vaak een antimisbruikbepaling voor de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s is ingeroepen, waardoor er een bronbelasting wordt geheven?
De Wet bronbelasting 2021 is op 1 januari 2021 in werking getreden. Aangezien de eerste aangiften over het tijdvak 2021 pas in 2022 worden ontvangen, is nog niet inzichtelijk hoe vaak conditionele bronbelasting op renten en royalty’s is ingehouden. Overigens is het de verwachting dat de stroom van rente- en royaltybetalingen vanuit Nederland naar laagbelastende en niet-coöperatieve landen door de Wet bronbelasting 2021 op zal drogen of wordt verlegd. Daarom is ingeschat dat de budgettaire opbrengst van de bronbelasting verwaarloosbaar is.
Zou het de aanpak van belastingontwijking ten goede komen wanneer van alle landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft wordt verlangd dat in die landen jaarverslagen worden gepubliceerd?
In internationaal verband zijn al gerichtere en effectievere maatregelen ontwikkeld die waarborgen dat belastingdiensten de beschikking hebben over adequate informatie in de strijd tegen belastingontwijking. Deze maatregelen zijn al door Nederland geïmplementeerd. Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifting (BEPS-)Project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier aan belastingdiensten inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te beoordelen. Met het oog op informatievoorziening aan belastingdiensten om effectief belastingontwijking tegen te gaan, zie ik daarom geen meerwaarde in het verlangen dat een jaarverslag wordt gepubliceerd in alle landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft.
Overigens steunt Nederland het initiatief in de EU om afspraken te maken over een algemene verplichting voor grote internationaal opererende bedrijven om hun CbCR openbaar te maken. Het doel van openbare CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt betaald. Nederland heeft zich dan ook constructief opgesteld bij de onderhandelingen over het voorstel voor een Europese richtlijn voor openbare country-by-country reporting, die naar verwachting binnenkort kunnen worden afgerond.
Houdt u bij de ontwikkeling van «bouwstenen» voor de reikwijdte van wetgeving voor maatschappelijk verantwoord ondernemen rekening met grote bedrijven die een hoofdkantoor in Nederland hebben, maar hier weinig of geen personeel hebben («brievenbusmaatschappijen»)?
In het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 en in de Kamerbief over de voortgang van de uitvoering van de IMVO-beleidsnota is aangegeven dat er verschillende opties zijn voor de afbakening van de reikwijdte van IMVO-wetgeving. Zo kan gekeken worden naar de omvang van in Nederland gevestigde ondernemingen. Hierbij kan het aantal medewerkers in overweging worden genomen, maar ook de hoogte van de omzet en de activa van de onderneming.
Wordt er overwogen om in de bouwstenen voor nieuw IMVO-beleid ook weer een bemiddelingsinstrument of klachtenmechanisme op te nemen? Zo ja, is er in de plannen voor dit nieuwe beleid sprake van een stevig sanctieregime wanneer bedrijven niet meewerken, of wordt ook hier uitgegaan van de «vrijwillige medewerking» van bedrijven?
De nieuwe IMVO-beleidsmix, die op 16 oktober 2020 werd vastgesteld, heeft als doel de toepassing van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen door het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Onderdeel van het gepaste zorgvuldigheidsproces van de OESO is dat ondernemingen zorgen voor herstelmaatregelen of hieraan meewerken wanneer dit van toepassing is. Ook dit onderdeel wordt betrokken bij de uitwerking van de bouwstenen. Tevens worden toezicht en handhaving behorende bij een verplichting in de bouwstenen uitgewerkt. Het NCP blijft uiteraard binnen de beleidsmix bestaan.
Deelt u de mening dat deze zaak tekenend is voor de tekortkomingen van een systeem waarin gepoogd wordt bedrijven achteraf verantwoordelijk te houden, vaak zonder succes? Erkent u dat een systeem waarbij vervuiling van de leefomgeving bij voorbaat al verboden is, bijvoorbeeld middels ecocidewetgeving, een effectievere manier is om ervoor te zorgen dat lokale gemeenschappen niet langer slachtoffer worden van de vervuilende activiteiten van (o.a. Nederlandse) bedrijven?
Er zijn verschillende wettelijke en niet-wettelijke mogelijkheden, op nationaal en internationaal niveau, om misstanden, zoals de misstanden die het onderwerp zijn van de aanklacht tegen Pluspetrol, te voorkomen. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede» is uiteengezet dat het Nederlandse kabinet op het internationale niveau andere wegen dan de strafbaarstelling van «ecocide» als kansrijker ziet (Kamerstuk 35 690 nr. 3). Ook zet het kabinet met de IMVO-beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau (zie ook antwoord op vraag 6).
Herinnert u zich dat u in uw reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud4 stelde dat Nederland de bescherming van inheemse volkeren hoog in het vaandel heeft staan en hierbij bijdraagt middels ambassades en subsidiefondsen? Erkent u dat het effect van deze inzet minimaal is zolang (Nederlandse) bedrijven de leefomgeving van lokale gemeenschappen ongestraft kunnen vervuilen? Bent u bereid stappen te nemen om inheemse volkeren beter te beschermen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen?
De bescherming van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het mensenrechtenbeleid van het kabinet. Daarbij is conform de motie Van Ojik (Kamerstuk 35 000 V, nr. 24) bijzondere aandacht voor de bescherming, zichtbaarheid en legitimiteit van het werk van inheemse volkeren, landrechtenverdedigers en milieuactivisten (Kamerstuk 32 735, nr. 272). Dit betekent dat alle beschikbare instrumenten ter bescherming en ondersteuning van mensenrechtenverdedigers kunnen worden ingezet voor milieuactivisten en landrechtenverdedigers. Het kabinet zet deze instrumenten ook actief in. Uw Kamer wordt middels de Mensenrechtenrapportage geïnformeerd over de inzet van het kabinet in het afgelopen jaar.
Daarnaast zet het kabinet, zoals uiteengezet in de IMVO-beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), in op een doordachte mix van maatregelen om te bevorderen dat Nederlandse bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur te realiseren op Europees niveau, vormt het kernelement van die doordachte mix.
Kunt u op een logische manier uit de vele IMVO-schendingen de conclusie trekken dat er voldoende sancties of andere afdwingbare maatregelen zijn om bedrijven aan hun IMVO-verantwoordelijkheden te houden? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid niet volstaat. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Hoeveel IVMO-schendingen mogen er van u nog plaatsvinden voordat u het tijd vindt dat er sancties of andere afdwingbare MVO-maatregelen worden genomen?
Elke IMVO-schending is er één te veel. In de beleidsnota 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting als kernelement van een doordachte beleidsmix. Momenteel worden de bouwstenen voor een verplichting uitgewerkt, deze hebben ook betrekking op toezicht en sancties. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de Kamerbrief van 11 februari 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
Onder welke omstandigheden kunnen sancties of andere afdwingbare maatregelen worden gesteld bij het in gebreke blijven van het naleven van OESO-richtlijnen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 18 werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen. Deze bouwstenen hebben onder andere betrekking op de eisen aan ondernemingen en op het toezicht, waarbij ook de eventuele sancties worden bezien.
Het bericht ‘Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens: Ik heb nooit echt zitten klagen, die 45 jaar dat ik hier woon. Nu wel» uit de Leeuwarder Courant van 6 mei 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde onderzoek naar de laagfrequente geluidsoverlast van de F-35 Lightning II (verder afgekort als: F35) van drs. A. Tukkers?
Ja.
Deelt u de conclusie van dit onderzoek dat de F35 naast dat deze 20db luider is ook meer laagfrequentiegeluid produceert dan de F16 en dat de bestaande geluidsisolatie van woningen daartegen geen bescherming biedt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om bewoners te beschermen tegen geluidsoverlast van de F35? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van dit onderzoek deel ik niet. In het genoemde onderzoek worden metingen aangehaald die op verschillende manieren zijn uitgevoerd en daarom niet met elkaar te vergelijken zijn. In het aangehaalde onderzoek wordt bijvoorbeeld verwezen naar de meting van het geluid van de F-35B, uitgevoerd buiten het toestel op de grond in de buurt van de motor. De meting van het geluid van de F-16 heeft plaatsgevonden vanuit een gesloten cockpit. Verder heeft de F-35B, anders dan de F-35A die Nederland heeft aangeschaft, een luik bovenop waardoor lucht van de extra «fan» stroomt bij de «Short Take Off» en «Vertical Landing». Het is niet bekend of de motor hierdoor meer geluid maakt, maar dit kan ook niet worden uitgesloten. Bovendien kent de F-35B een ander vliegprofiel en daarmee dus een ander geluidsprofiel.
Rondom de vliegbases Leeuwarden en Volkel is een geluidsmeetnet geplaatst dat het geluid van zowel de F-16 als F-35 meet als die starten, landen of overvliegen. In november 2020 schreef de auditcommissie geluidsmeetnet Leeuwarden in haar eerste verslag aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden o.a. dat het geluid van de F-35 meer laagfrequent is. Verder schreef de auditcommissie: «Gemiddeld was het verschil ten nadele van de F-35 bij deze contourmeetpunten rond de 10 dB(A). We hebben ook een beperkt aantal starts en landingen gezien met een veel kleiner verschil dan 10 dB(A). Harde conclusies zijn nu nog niet te trekken. Ook omdat het aantal vluchten met de F-35 nog beperkt is geweest».
Indertijd heeft de Tweede Kamer in de motie Eijsink (Kamerstuk 33 763, nr. 22) niet alleen om permanente geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel gevraagd, maar ook om een onderzoek «of de vereiste geluidsdemping wel gehaald wordt bij de hogere geluidsniveaus van de JSF en aan te geven welke mogelijkheden tot geluidwerende maatregelen er zijn dan wel welke maatregelen genomen gaan worden om de vereiste geluidsdemping te behouden dan wel te bewaren». In de stuurgroep geluidsmeetnetten, waarin Defensie en omwonenden van beide vliegbases overleggen onder leiding van de verantwoordelijke gedeputeerde uit Friesland is afgesproken dit deel van de motie Eijsink in behandeling te nemen als de F-35 eenmaal in Nederland is en voldoende meetgegevens beschikbaar zijn. Dat is inmiddels het geval. Daarmee staat dit onderwerp sinds kort op de agenda van de stuurgroep.
De stuurgroep gaat nu bepalen welk onderzoek nodig is om uitvoering te geven aan dit deel van de motie. Op basis daarvan zal moeten worden besloten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Herkent u het beeld dat in huizen waar al geluidsisolerend glas is aangebracht nog steeds geluidspieken van 80db te horen zijn? Zo ja, hoe wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wordt onderzoek gedaan naar het geluid van de F-35 en de vereiste geluidsdemping van de bestaande isolatie. Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek dat naar verwachting in de tweede helft van dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de constatering dat, afgaande op de specificaties van het gebruikte geluidsisolerend glas, de geluidsisolatie niet of nauwelijks effectief is tegen geluid met frequenties onder 500 Herz?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mogelijke effecten van resonantie in het lichaam ontstaan door het laagfrequente geluid van de F35 op de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?
Tot nu toe heeft het Ministerie van Defensie geen signalen ontvangen over gezondheidsklachten ten gevolge van laagfrequent geluid van overvliegende F-35’s. Ik heb op dit moment dan ook geen redenen om hiernaar onderzoek te laten doen. Op het moment dat er wel meerdere signalen komen, zal hier opnieuw naar gekeken worden.
Kunt u garanderen dat de F35 niet meer geluid zal produceren tijdens oefeningen dan de modellen nu laten zien? Zo nee, wat gaat u dan doen om de geluidsoverlast en geluidspieken bij bewoners te verminderen?
Zoals geantwoord op vraag 3 zijn de modellen uit het aangehaalde onderzoek niet representatief voor het geluid tijdens oefeningen. De in het aangehaalde onderzoek gebruikte F-35B wijkt af van de door Defensie aangeschafte F35A. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker waarneembaar, maar beduidend minder dan die meting op de grond.
Defensie is rondom de vliegbases gehouden aan de geluidszonering die is vastgelegd in het luchthavenbesluit. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan vergund.
Op welke manier bent u van plan om bij oefeningen rekening te houden met de beschermde natuurgebieden die binnen het geluidsbereik van het oefengebied liggen?
In de Passende Beoordeling op Hoofdlijnen die is opgemaakt door Royal Haskoning DHV in opdracht van het programma Luchtruimherziening staat dat voor de militaire vliegtuigen die op 1 km hoogte of hoger vliegen er geen negatieve effecten op vogels en andere fauna zijn te verwachten. De uitbreiding van het noordelijk oefengebied kent een ondergrens van 2 km en leidt daarom niet tot negatieve effecten op vogels en andere fauna als gevolg van geluidsverstoring. De gemiddelde hoogte waarop de F-35 oefent is 20.000 voet (circa 6 km).
Voor de tijdelijke en in ruimte variërende oefengebieden voor incidenteel gebruik, wordt rekening gehouden met een aantal randvoorwaarden indien vliegoefeningen beneden de reguliere vlieghoogten plaatsvinden. Deze oefeningen zijn niet verstorend als ze niet plaatsvinden boven belangwekkende broedgebieden (waaronder kolonies) en buiten de broedtijd niet boven belangwekkende rustgebieden. Dit blijkt uit de voortoets die in opdracht van het Ministerie van Defensie is gemaakt door Bureau Meervelt in 2018 (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/04/Voortoets-Militaire-vliegactiviteiten-in-Nederland-Fase-2-Hoofdrapport.pdf) om de effecten van militaire vliegactiviteiten te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat de overlast door militaire oefeningen voor ecosystemen tot een minimum beperkt zal worden, zodat ecosystemen geen schade ondervinden? En op welke manier doet u dat?
Ja, Defensie heeft voor haar militaire oefengebieden een vergunning Wet Natuurbescherming aangevraagd. Deze procedure loopt nog, waardoor een deel van de activiteiten al is vergund en een deel nog in de aanvraagprocedure loopt. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in mijn brief van 27 oktober 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 15). Verder houdt Defensie zich aan de beperkingen die gelden voor het opereren bij beschermde natuurgebieden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het aantal vluchten te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Rondom vliegbases ligt een geluidszonering die grenzen stelt aan het gebruik van die bases. Als toestellen meer geluid maken, is de geluidsruimte die die zonering biedt sneller opgebruikt. Overigens zijn er ook manieren om die geluidsruimte minder snel «vol te vliegen», zoals minder oefeningen met toestellen van elders en minder vliegtuigbewegingen in de avond en nacht. Daarnaast wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van simulatoren en geoefend in het buitenland om het aantal vliegbewegingen in Nederland te verminderen.
Welke vergunningen zijn allemaal betrokken bij de herindeling van het luchtruim om de F35 vluchten te laten uitvoeren? Kunt u hierbij een limitatieve opsomming geven en daarbij noteren wanneer deze vergund zijn?
Het uitvoeren van civiele en militaire vluchten (inclusief F-35) wordt gereguleerd in de luchthavenbesluiten en -regelingen. Daarin is, door middel van geluidsnormen, vastgelegd hoeveel vluchten er mogen worden uitgevoerd van die luchthavens (zie ook vraag 10).
De uitbreiding van het Noordelijk oefengebied betreft een gebied dat is gelegen boven de 2.000 meter (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 2.1.1, blz 26). In het kader van geluid is hier geen expliciete wet- of regelgeving van toepassing die het aantal vliegbewegingen kan reguleren. Op lagere hoogte zijn er wel instrumenten zoals de Omgevingswet, luchthavenbesluiten en de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart.
Aangezien de uitbreiding een wijziging in het luchtruim betreft, zal artikel 5.11 van de Wet luchtvaart van toepassing zijn. Bij dergelijke wijzigingen wordt het Werkproces Gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp; het 5.11 werkproces gevolgd. Onderdeel van dit werkproces is het stakeholdersproces aan de hand van de richtlijn participatie. Hierin krijgen belanghebbenden (zoals omwonenden) de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de gevolgen van een wijziging.
Het Programma Luchtruimherziening geeft in de volgende fase, de Planuitwerkingsfase, invulling aan de voorgeschreven consultatie en participatie in het wijzigingsproces luchtruim- en vliegprocedures (artikel 5.11). Een werkatelier (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 5.3, blz. 63) in het noorden van Nederland zal inhoudelijk focus leggen op de uitbreiding van het noordelijk oefengebied. Daarbij worden stakeholders gericht uitgenodigd.
Hoe zijn de provinciale besturen, van de provincies in het oefengebied en aansluitende gebieden, betrokken bij de totstandkoming van de herindeling en vergroting van het militaire oefengebied in Noord Nederland?
Alle provincies zijn vanaf de start van het programma Luchtruimherziening in 2018 actief betrokken en geïnformeerd. Deze participatieaanpak is geïnspireerd op de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-aanpak en vastgelegd in de Startbeslissing van april 2019. Met de provincies Drenthe, Friesland en Groningen is ambtelijk en bestuurlijk contact. Er zijn technische briefings georganiseerd voor Statenleden en een informatiesessie voor de Friese gemeenten. Momenteel wordt samen met een zestal provincies verkend hoe de bestuurlijke samenwerking in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, georganiseerd gaat worden. De resultaten van deze verkenning worden begin juli voorgelegd aan alle provincies en de uiteindelijke aanpak voor bestuurlijke samenwerking wordt opgenomen in de definitieve Voorkeursbeslissing.
Is bij de provinciale besturen duidelijk gemaakt dat ze met de nieuwe luchtindeling gevechtsvliegtuigen zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo niet waarom niet, en gaat u dit alsnog doen?
In de overleggen zoals benoemd in reactie op vraag 12, is besproken dat het bestaande militaire oefengebied in Noord-Nederland wordt uitgebreid, onder andere voor oefeningen met de F-35.
Hoe zijn burgers betrokken bij de totstandkoming van het vergrote militaire oefengebied in Noord-Nederland?
De participatieaanpak van het programma is gericht op drie groepen stakeholders: bestuurders (met name van provincies en gemeenten), civiele en militaire luchtruimgebruikers en maatschappelijke organisaties (zoals natuur- en belangenorganisaties en bewonersorganisaties). Voor deze groepen zijn er verschillende overlegstructuren opgezet. Ten behoeve van de informatievoorziening aan burgers is een website aangemaakt: www.luchtvaartindetoekomst.nl. Verder nemen burgers deel aan de provinciale kerngroepen, aan de omgevingsraden rondom de luchthavens en kunnen zij ontwerpdagen van het programma bijwonen. Ook in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, worden stakeholders betrokken bij de onderdelen van het programma, waaronder de uitbreiding van het militaire oefengebied in Noord-Nederland.
Is aan burgers duidelijk gemaakt dat zij met de nieuwe indeling met gevechtsvliegtuigen te maken zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit alsnog doen?
In alle overleggen, zoals benoemd in reactie op vraag 14 en in alle publieksuitingen over het programma, is aangegeven dat het militaire oefengebied onder andere door de F-35 gebruikt zal worden voor oefeningen.
Klopt het dat het precieze verloop van het zuidelijke grensgebied van de uitgebreide TRA-10 nog niet bekend is, terwijl het totaaloppervlak en de noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen wel bekend zijn? Zo ja, waarom is deze nog niet bekend?2
De noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen van het bestaande militaire oefengebied blijven ongewijzigd. Alleen de zuidelijke grens komt in de plannen anders te liggen. Het is in deze fase van het programma nog niet duidelijk waar de grens precies komt te liggen. Dat is onder andere afhankelijk van de civiele verkeersstromen die van en naar Schiphol naar het noorden/noordoosten gaan. In de volgende fase van het programma, de planuitwerking, wordt dit verder uitgewerkt. Het totaaloppervlak is ook nog niet bekend. Wel is duidelijk dat Defensie in Nederland in totaal minder ruimte krijgt voor jachtvliegtuigen om te oefenen dan vóór de luchtruimherziening, met name door het verdwijnen van het oefengebied in het zuidoosten. Het beoogd gebruik van de toekomstige oefengebieden ligt in lijn met het huidige gebruik van de bestaande oefengebieden. De aantallen jachtvliegtuigen die straks gebruik maken van de oefengebieden liggen wel beduidend lager omdat er straks minder F-35’s zijn dan dat er nu F-16’s zijn.
Klopt het dat de zuidelijke begrenzing over de kop van Overijssel loopt?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied tot boven de Kop van Overijssel. Waar die grens precies komt te liggen is afhankelijk van de benodigde ruimte voor civiele vluchten van en naar het noordoosten.
Is het de bedoeling om de toekomstige TRA-10 langs de lijn van de huidige zuidelijke begrenzing van de TMA-A en de zuidelijke begrenzing van TMA Eelde te laten lopen? Zo nee, hoe loopt deze dan wel?
Zie het antwoord op vraag 16. De precieze ligging van de toekomstige zuidelijke grens van het militaire oefengebied is nog niet bekend. Met de provincies en de luchthaven is reeds besproken dat de uitbreiding van het oefengebied geen beperkingen oplevert voor het huidige gebruik van de luchthaven Groningen Airport Eelde zoals bepaald in het sinds 2015 geldende Omzettingsbesluit.
Welke geluidsrapporten zijn er momenteel openbaar en hoeveel zijn er nog geclassificeerd?
Het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) heeft voor Defensie de afgelopen jaren drie rapporten over het vlieggeluid van de F-35 gemaakt, deze zijn onder de volgende titels gepubliceerd:
Sinds enkele jaren publiceert Defensie jaarlijks voor alle velden de rapportage van de geluidsbelasting over het afgelopen jaar. Het laatst verschenen rapport over de vliegbasis Leeuwarden heeft als titel «Geluidbelasting rondom Vliegbasis Leeuwarden in 2020» en is onder deze titel op internet te vinden.
Ten slotte zijn er nu drie geluidsmeetnetten operationeel: rondom Leeuwarden, Volkel en Gilze-Rijen. De resultaten van deze metingen zijn te raadplegen op: https://geluidsmeetnetvliegbases.noiselab.casper.aero/
De geluidstabel van de F-16 is openbaar, de geluidstabel van de F-35 is nog als geclassificeerd bestempeld door de Amerikaanse overheid. Daarnaast zijn, zoals vermeld in Hoofdstuk 6 (art.34) van het Besluit Militaire Luchthavens, de prestatiegegevens met bijbehorend motorvermogen van militaire luchtvaartuigen niet openbaar omdat dit iets zegt over de capaciteiten van de vliegtuigen.
Kunt u zich voorstellen dat voor bewoners het inspraakproces weinig transparant aanvoelt als veel geluidsrapporten als geclassificeerde informatie worden gezien door defensie? Zo ja, hoe bent u van plan om het inspraakproces transparanter en democratischer te maken? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat de geluidstabel van de F-35 nog geclassificeerd is, streeft Defensie naar zoveel mogelijk transparantie rondom het geluid van de F-35. De geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel zijn openbaar, net als een aantal rapporten van het NLR en Defensie. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 19. De auditcommissie geluidsmeetnet doet verslag van haar bevindingen aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De rapporten en de geluidsmetingen hebben echter met name te maken met de geluidszonering rondom de vliegbases. Voor de oefengebieden die met de luchtruimherziening worden gewijzigd geldt geen geluidszonering. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker hoorbaar, maar beduidend minder dan bij start en landing op de vliegbases.
Vanuit het Programma Luchtruimherziening wordt een actieve informatie en participatie nagestreefd, geïnspireerd op de MIRT-aanpak. In elke fase worden betrokken partijen en decentrale overheden zo goed mogelijk meegenomen in het ontwerpproces en de besluitvorming. Meer specifiek is dat toegelicht in de antwoorden op vraag 12 tot en met 15. Op woensdag 12 mei jl. is nog een openbare informatiebijeenkomst gehouden voor de leden van provinciale staten van Fryslân en voor vertegenwoordigers van gemeenten. Vanuit het Ministerie van Defensie is daarbij ook een toelichting gegeven over de plannen. Het Programma Luchtruimherziening beziet in overleg met de betrokken provincies hoe we verder invulling kunnen gaan geven aan de informatiebehoefte.
Het Programma Luchtruimherziening legt concept-programmabesluiten inclusief de onderbouwende documenten, ter inzage voor iedereen. In 2019 heeft de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen en in januari/februari 2021 heeft de concept-Voorkeursbeslissing ter inzage gelegen. Ter ondersteuning van de ter inzagelegging zijn verschillende informatiebijeenkomsten georganiseerd. De suggesties en opvattingen uit deze bijeenkomsten en uit de zienswijzen worden door de ministeries gebruikt om de kwaliteit van de besluiten verder aan te scherpen. In een reactienota wordt door de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Defensie gereageerd op alle ontvangen zienswijzen.
Kunt u nu meer duidelijkheid verschaffen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de vliegbasis en de inzet van MQ-9 Reaper drones?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2021 (ah-tk-20202021-1730) aangegeven, zijn de vergunningsaanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in behandeling bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Inspectie Leefbaarheid en Transport. Bij de Wnb aanvraag is alvast rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan, omdat hiervoor meer aspecten beschouwd moeten worden dan stikstofdepositie en geluidsproductie, zoals bijvoorbeeld de wijze van inzet vanaf vliegbasis Leeuwarden. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over de overige aspecten met betrekking tot de inzet van de MQ-9 Reaper wordt bekeken of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Kunt u toelichten wat de geluidsspecificaties van de MQ-9 Reaper zijn en hoe deze zich verhouden tot de impact op bewoners, natuurgebieden en dieren in het oefengebied? Zo nee, verwacht u dat bewoners zich serieus genomen voelen in hun zorgen over de geluidsoverlast?
Op dit moment gebruikt het NLR een Cessna 310R (twee motorig) voor de MQ-9 berekeningen, dit type vliegtuig heeft een vergelijkbaar geluidsprofiel. Er is geen specifieke geluidstabel voorhanden van de MQ-9 Reaper, de Amerikaanse autoriteiten hebben deze niet gedeeld. De luchtmacht is in gesprek met het Italiaanse Ministerie van Defensie om te bezien of er geluidsmetingen kunnen worden uitgevoerd aan de Italiaanse MQ-9, zodat deze kunnen worden gebruikt. Voor verkenningsdoeleinden is het de bedoeling dat dit toestel nauwelijks hoorbaar is op de hoogte waarop het opereert.
Hoe vaak en op welke hoogte zullen de F35-gevechtsvliegtuigen die in Volkel gestationeerd zijn naar Leeuwarden vliegen?
Er vinden straks, zodra er F-35’s op Volkel zijn gestationeerd, geen dagelijkse vluchten naar vliegbasis Leeuwarden plaats. Wel wordt een groot deel van het trainingsprogramma in de oefengebieden boven de Noordzee en in het noorden van Nederland uitgevoerd. De transitvluchten naar het noordelijke oefengebied vinden voornamelijk plaats boven de 10.000 voet (circa 3 km). Omdat nog niet bekend is hoe de inrichting van het Nederlandse luchtruim er definitief uit gaat zien kan het aantal vluchten niet exact worden aangegeven.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
Het lage btw-tarief op sierteeltproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat sierteeltproducten, zoals bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten onder het lage btw-tarief van 9% vallen, in plaats van het algemene btw-tarief van 21%?1
Ja, deze goederen worden belast tegen een verlaagd btw-tarief.
Kunt u bevestigen dat deze verlaging in 1975 is doorgevoerd om «bloemen en planten betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de tuinbouw te stimuleren»?2
Ja, deze regeling is om deze redenen op initiatief van de Tweede Kamer ingesteld en geldt sinds 1 januari 1975.
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?3
Uitgedrukt in de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) per hectare worden er in de genoemde teelten (bloembollen en -knollen, bloemen onder glas) relatief de meeste middelen gebruikt. Volgens de CBS-gegevens 2012 en 2016 is er over deze jaren voor deze gewassen sprake van een daling in kg actieve stof/ha. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt hard gewerkt aan een voortzetting van deze lijn.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen de laatste decennia is toegenomen, waarmee ook het gemiddelde gebruik van landbouwgif per hectare in Nederland is toegenomen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Volgens de CBS-cijfers is het areaal sierteelt in Nederland gekrompen vanaf 2000 tot heden.
Kunt u bevestigen dat de werkgelegenheid in de sierteeltsector grotendeels wordt vervuld door arbeidsmigranten? Zo ja, kunt u erop reflecteren of dit de werkgelegenheid is die u wilt stimuleren?
Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de sierteeltsector. Door het vrij verkeer van werknemers en diensten staat het EU-burgers vrij om in Nederland in deze sector te komen werken. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.
Kunt u bevestigen dat LTO Nederland juist pleit voor meer robotisering om de afhankelijkheid van arbeid in de sierteelt te verminderen?4
Ja, in het door u aangehaalde artikel pleit LTO voor een tweede mechaniseringsslag en robotisering om de afhankelijkheid van arbeid te verminderen.
Deelt u het inzicht dat het niet te verdedigen is dat bloemen en planten door middel van een verlaagd btw-tarief wel betaalbaar gemaakt worden voor lage inkomensgroepen, maar andere luxeproducten niet?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Volgens de btw-richtlijn is het Nederland toegestaan om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten waaronder bloemen en planten. Nederland heeft sierteeltproducten onder het verlaagde tarief gebracht. De door Nederland onder het verlaagd tarief vallende goederen betreffen niet uitsluitend goederen welke tot de primaire levensbehoeften gerekend kunnen worden. Ook boeken, kranten, tijdschriften, bioscoop-, circus-, dierentuin- en theaterbezoek vallen bijvoorbeeld onder het verlaagde btw-tarief.
Deelt u het inzicht dat het stimuleren van de omzet van de sierteeltsector de enige van de drie bovengenoemde redenen is die overblijft ter verdediging van het lage btw-tarief?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De oorspronkelijk redenen voor het invoeren van een verlaagd btw-tarief gelden nog steeds. Uit het LEI-rapport Fiscale faciliteiten agrosector uit 2014 en het door onderzoeksbureau SEO uitgevoerde beleidsonderzoek agrobeleid uit 2019 volgt onder meer dat een btw-verhoging primair effect heeft op de consumentenbestedingen in Nederland. De consumentenbestedingen in sierteeltproducten zijn namelijk gevoelig voor veranderingen in de prijs, met name voor de lage inkomens.
Deelt u de mening dat deze vervuilende sector, die financieel goed presteert5 en ruimtelijk groeit, maar niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, niet langer extra financieel gestimuleerd zou moeten worden?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet acht de hierboven genoemde argumenten voor een verlaagd tarief nog steeds valide. Los daarvan is het kabinet van mening dat de milieudruk van de sierteelt sector verminderd moet worden en heeft daarvoor het nodige beleid ingezet. Ook de sector zelf is van mening dat haar milieubelasting moet verminderen. De cijfers van het CBS tonen een verlaging van het gebruik per hectare, zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om bij de begroting voor 2022 sierteeltproducten weer gewoon in het hoge btw-tarief te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hiervoor genoemde redenen voor behoud van het verlaagd tarief op sierteeltproducten heeft het kabinet op dit moment geen voornemen om sierteeltproducten onder het algemeen tarief te plaatsen. Er zal in 2022 een brede evaluatie van het lage btw-tarief, inclusief sierteelt, plaatsvinden.