Het slechter presteren van kinderen als gevolg van het lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u inmiddels de inspectie verzocht om een mogelijk direct verband tussen het lerarentekort en woordenschat, Cito-scores en schooladviezen te gaan onderzoeken?1 Zo ja, wanneer kunnen wij de uitkomsten daarvan verwachten? Zo nee, hoe gaat u de Kamer dan wel inzicht verschaffen over de effecten van het lerarentekort op kansenongelijkheid?
Met u ben ik van mening dat de kwaliteit van het onderwijs op peil moet blijven. Het lerarentekort is ongelijk verdeeld over het land en groepen leerlingen. De scholen in kwetsbare wijken van grote steden worden het hardst getroffen. Het lerarentekort vormt daarmee een bedreiging voor kansengelijkheid en dat is zorgelijk. In de plannen van de G5 hebben we daarom speciale aandacht voor kansengelijkheid. Ik zet alles op alles om het lerarentekort, samen met de scholen, besturen en gemeenten aan te pakken.
De inspectie voert geen onderzoek uit naar een direct verband tussen het lerarentekort en woordenschat, cito-scores en schooladviezen. Wel houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en houdt daarbij ook rekening met het lerarentekort op scholen.
Vindt u dat de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van deze effecten van het lerarentekort op de kansenongelijkheid enkel ligt bij de scholen of ziet u daarbij ook een bijzondere rol voor zichzelf weggelegd? Hoe geeft u daaraan, naast de zogenoemde «regionale aanpak», gestalte?
Het tegengaan van kansenongelijkheid is een gedeelde verantwoordelijkheid. Samen met schoolbesturen, lerarenopleidingen, leraren, gemeenten en andere betrokkenen zetten we alle zeilen bij elkaar om de problemen zo goed mogelijk aan te pakken. Zo ontvangen scholen met veel leerlingen met een risico op achterstand extra bekostiging in de vorm van onderwijsachterstandsmiddelen en leerplusmiddelen. Een relevante regeling in aanvulling hierop is de pilot «vrijroosteren leraren», waarin komende twee schooljaren opnieuw subsidie beschikbaar is gesteld voor scholen die veel leerlingen hebben met een risico op achterstand. Met deze subsidie kunnen zij twee jaar lang tijd vrijmaken om leraren te helpen bij de begeleiding van achterstandsleerlingen en om leraren te coachen. Ook kunnen schoolbesturen ervoor kiezen om een arbeidsmarkttoelage aan medewerkers toe te kennen.
Daarnaast werkt het Ministerie van OCW via de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) samen met gemeenten en scholen om gelijke kansen te bevorderen. Een belangrijk onderwerp is de professionalisering van leraren die zich onvoldoende geëquipeerd voelen in het effectief lesgeven in een grootstedelijke context met de bijbehorende uitdagingen. Dit doet de GKA binnen de Community Urban Education (CUE) die leraren een gepast handelingsrepertoire bieden om optimaal te kunnen functioneren in een steeds veranderende, diverse samenleving en hun leerlingen goed te kunnen laten presteren.
We verwachten dat op deze manier via een lager verloop van leerkrachten, minder ziekteverzuim en kwalitatief betere lessen tot meer gelijke kansen leidt voor leerlingen.
Erkent u nu dat een loonsverhoging in het primair onderwijs wel een noodzakelijke component vormt van elke oplossing voor het lerarentekort? Zo nee, welke andere oplossingen staan u dan voor ogen die op korte termijn effect hebben?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vraag 4 van 18 november jl. naar uw Kamer heb gestuurd2, kan het verhogen van salarissen het beroep aantrekkelijker maken. Daarom heeft het kabinet ook in de salarissen van leraren in het primair onderwijs geïnvesteerd. Er is echter niet één oplossing voor het lerarentekort. Daarom worden er zowel landelijk als in regio’s verschillende maatregelen genomen.
Kunt u nader specificeren wat de regionale aanpak, waarbij schoolbesturen subsidie kunnen aanvragen voor maatregelen die kansengelijkheid bevorderen, precies inhoudt? Op welke wijze zullen deze maatregelen precies waarborgen dat de ongelijkmatige spreiding van het lerarentekort de kansenongelijkheid in het onderwijs niet verder vergroot?
In het kader van de regionale aanpak lerarentekort kunnen regio’s ervoor kiezen om speciale aandacht te besteden aan het werven en behouden van leraren op scholen met veel leerlingen met een risico op achterstand. Ook in de noodplannen van de G5 is er aandacht voor kansengelijkheid.
Bent u in gesprek met lerarenopleidingen en aanbieders van nascholing over de manier waarop toekomstige en huidige leraren beter kunnen worden voorbereid en getraind om – ondanks de voortdurende problemen die het lerarentekort met zich meebrengt – kansenongelijkheid tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat een startende leraar goed toegerust is om leerlingen met diverse niveaus en achtergronden te onderwijzen.
Daarom besteden de lerarenopleidingen in lijn met de generieke kennisbasis – het document dat de minimale kennis van een start bekwame leraar beschrijft – hier op verschillende manieren aandacht aan. De lerarenopleidingen zijn/worden daarnaast ook betrokken bij de noodplannen van de G5.
Voor de nascholing van zittende leraren is – met de inwerkingtreding van de Wet beroep leraar – het bevoegd gezag van elke school verplicht in overleg met leraren een professioneel statuut op te stellen. Hierin worden afspraken vastgelegd over de professionele ruimte van de leraar. Deze «professionele ruimte» moet natuurlijk passen binnen het onderwijskundig beleid van de school en kan dus per school verschillen.
Afhankelijk van de behoefte van individuele school/leraar kunnen leraren zich ontwikkelen om beter om te gaan met verschillen in de klas en hoe ze leerlingen extra kunnen begeleiden.
Een 'family day' |
|
André Bosman (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Martijn van Helvert (CDA), John Kerstens (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Femke Merel Arissen (PvdT), Henk Krol (50PLUS), Salima Belhaj (D66), Peter Kwint , Sadet Karabulut , Chris Stoffer (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Harm Beertema (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen van «family day» zoals gebruikelijk bij terugkeer van Amerikaanse troepen die op uitzending/missie/deployement zijn geweest?
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke mogelijkheid om kinderen van wie de vader of moeder op militaire uitzending/missie/deployement is geweest gelijk na terugkomst een dag vrij te geven van school, ook in Nederland mogelijk te maken?
Ik begrijp het verzoek van de leden van uw Kamer. Op grond van de artikelen 11, onderdeel g, en 14 van de Leerplichtwet 1969kan het hoofd van de school of instelling verlof verlenen aan leerlingen voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om een tijdelijke vrijstelling van de leerplicht op grond van «andere gewichtige omstandigheden». De terugkomst van een ouder van een militaire missie valt hier mijn inziens onder, omdat dit een bijzondere aangelegenheid is.
Omdat ik het een begrijpelijk verzoek vind, zal ik aan alle scholen een brief sturen waarin ik erop zal wijzen dat de genoemde situatie onder deze bestaande mogelijkheid valt waarvoor een bijzondere vorm van verlof is toegestaan. De terugkomst van een vader of moeder is een heugelijk gebeurtenis waar kinderen bij moeten kunnen zijn.
Op welke termijn kunt u dat invoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
De onzekerheid bij de Nederlandse Publieke Omroep |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Erkent u dat er nog altijd onduidelijkheid is over de mate waarin de Nederlandse Publieke Omroep (hierna, NPO) het niet gecompenseerde gedeelte van de teruglopende reclame-inkomsten kan opvangen in haar eigen begroting, zonder dat dit ten koste gaat van de makers en programmering? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van uw vraag is het goed om de context te schetsen. De reclame-inkomsten lopen sinds 2016 terug. De daling is tot en met vorig jaar opgevangen met middelen uit de Algemene Mediareserve om het budget van de landelijke publieke omroep op peil te houden. De Algemene Mediareserve raakte hierdoor vorig jaar uitgeput. Het budget voor de landelijke publieke omroep werd hierdoor noodgedwongen met ingang van dit jaar verlaagd. Op verzoek van uw Kamer heeft het kabinet eenmalig extra middelen vrijgemaakt om de verlaging dit jaar op te vangen. Nu is het aan de NPO en de omroepen om structurele maatregelen te nemen om de kosten van de landelijke publieke omroep in balans te brengen met zijn budget. Ik vind het belangrijk dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gecreëerd. Ik heb daarom met de NPO en de omroepen besparings- en inkomstenopties besproken en hen gevraagd om die nader uit te werken. Ik zal de NPO en het College van Omroepen vragen om in het eerste kwartaal van 2020 mij hierover te informeren. Ik zal dan ook uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de NPO en de omroepen baat hebben bij duidelijkheid over hun financiële toekomst?
Ja. Het is aan de NPO en de omroepen om zo snel mogelijkheid duidelijkheid te creëren over de maatregelen die zij willen nemen om hun kosten en inkomsten in balans te brengen.
Op welke wijze draagt uw voorgestelde wetswijziging om de NPO reclameluw te (kunnen) maken – zonder de reclame-inkomsten te compenseren – bij aan die duidelijkheid voor de NPO, omroepen en haar makers?
De voorgestelde wetswijziging om de landelijke publieke omroep reclameluw te maken is niet de oorzaak van de budgettaire spanning die de NPO en de omroepen ervaren als gevolg van de teruglopende reclame-inkomsten. De voorgestelde wetswijziging heeft overigens wel als effect dat de landelijke publieke omroep minder afhankelijk wordt van reclame-inkomsten en verkleint daarmee de budgettaire onzekerheid voor de landelijke publieke omroep.
Bent u bereid de berekening en analyse achter uw ruwe inschatting van het besparingspotentieel met betrekking tot de ondersteunende activiteiten van de NPO en de omroepen (onder andere op basis van de VRT en BBC) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de mediabegrotingsbrief 2020 een toelichting gegeven met betrekking tot de berekeningswijze.1 Parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen heb ik aan uw Kamer een brief gestuurd waarin ik het een en ander nader heb toegelicht.
Hoe zien de nieuwe besparings- en inkomstenopties eruit, waarvan u in uw Kamerbrief van 15 november 20191 aangeeft dat de NPO en het Commissariaat van de Media deze nader gaan onderzoeken?
De besparings- en inkomstenopties heb ik nader toegelicht in mijn begeleidende brief aan uw Kamer.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen voor het wetgevingsoverleg over de OCW-begroting, onderdeel Media van 25 november 2019 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
De peperdure opleiding die het mensen moeilijk maakt om voor de klas te gaan staan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat iemand die jarenlang in de zorg heeft gewerkt en nu is begonnen aan de deeltijd-pabo, te maken krijgt met een zó hoog collegegeld dat hij nu overweegt te stoppen omdat het bijna niet op te brengen is, doordat het gaat om een tweede hbo-studie?1
Uiteraard betreur ik dit. Ik wil iedereen die gemotiveerd en geschikt is om de stap te maken naar het onderwijs de kans geven om de opleiding tot leraar goed te doorlopen. Om dit te stimuleren geldt het wettelijk collegegeldtarief in plaats van het instellingscollegegeld voor studenten die voor het eerst een opleiding in de zorg of het onderwijs willen volgen, maar al wel beschikken over een ander ho-diploma.
De betreffende persoon heeft echter al een afgeronde opleiding in de zorg, wat, zoals ook meermaals in de Kamer is besproken, geen grond biedt voor het wettelijk collegegeld, omdat de zorg ook een tekortsector is.
Dat betekent niet dat er geen andere opties zijn voor mensen die – ook vanuit de zorg – van carrière willen switchen. Het staat iedereen die al een ho-diploma heeft bijvoorbeeld vrij te kijken of de zij-instroomroute een mogelijk te volgen traject is. Voorwaarde hiervoor is dat de geïnteresseerde een afgeronde ho-opleiding heeft, een aanstelling in het onderwijs heeft als leraar/zijinstromer, en het geschiktheidsonderzoek met goed gevolg wordt doorstaan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan men zij-instromer worden, en met een aanstelling (en salaris) als leraar aan de onderwijsbevoegdheid werken – in maximaal 2 jaar. Besturen kunnen hiervoor ook een subsidie zijinstroom aanvragen, waardoor de zij-instromer zelf geen kosten hoeft te maken voor zijn opleiding. Lerarenopleidingen kunnen meer informatie geven over de zij-instroomroute, en weten vanuit hun netwerk ook vaak meer over mogelijke vacatures voor zij-instromers.
Voor zover op te maken uit het bericht, lijkt het echter alsof de betreffende persoon geen aanstelling als leraar/zij-instromer heeft weten te bemachtigen, en daarom een alternatieve opleidingsmogelijkheid zoekt – als voltijd- of deeltijdstudent. Het is, uiteraard, aan schoolbesturen zelf om kandidaten voor vacatures te selecteren. Financiële belemmeringen wil ik daarbij zoveel mogelijk wegnemen, daarom kunnen besturen een subsidie twv 20.000,- euro aanvragen en is vanwege de grote vraag deze beschikbare subsidiepot verhoogd.
Begrijpt u dat het toch pijnlijk is in een tijd waarin scholen geregeld bij ziekte van de juf of meester de klas naar huis dreigen te moeten sturen, omdat er zo’n tekort aan leraren is, dat mensen die zich voor het leraarschap willen kwalificeren, moeten afhaken?
Ja, daarom zijn er verschillende mogelijkheden ingericht om iemand te kans te geven de opleiding tot leraar te volgen, zie vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat in het geval dat iemand echt iets anders wil gaan doen, buiten de zorg, het niet goed is als op deze wijze belangstelling voor het lerarenberoep wordt gefrustreerd?
Ja, uiteraard begrijp ik dit en daarom zijn er meerdere routes ingericht om docent te worden, zie vraag 1.
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Ja, daarom stimuleren we opleidingen om meer maatwerk toe te passen, zoals binnen de zij-instroom route mogelijk is. Hierbinnen wordt de benodigde scholing en begeleiding vastgelegd in tripartiete overeenkomst met de zij-instromer, de school en de opleiding. Dit om te zorgen dat de zij-instromer de beste weg kan volgen naar het leraarschap.
Schoolboeken en ander lesmateriaal waarin veel minder vrouwen dan mannen staan en relatief weinig personages met een niet-westerse naam |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herinnert u zich uw toezegging dat u het gesprek wilt aangaan met educatieve uitgevers over stereotypen in schoolboeken?1 Wat heeft u sindsdien ondernomen om aan deze toezegging gestalte te geven?
Ja (zie hieronder).
Hoe beoordeelt u in dit licht het onderzoek van de Universiteit Leiden2, waarbij in schoolboeken sprake bleek van stereotypering in de zin dat vrouwen systematisch ondervertegenwoordigd zijn en minder vaak een beroep hebben dan een man, terwijl de onderzoekers bij mannen juist vaker personages zagen die topsporter of wetenschapper waren, of iets technisch deden?
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling.
Het onderzoek van prof. dr. Mesman laat onder andere zien dat er in Nederlandse schoolboeken voor de vakken wiskunde en Nederlands minder vrouwelijke dan mannelijke personages voorkomen en ook relatief weinig personages met een niet-Westerse achtergrond. De ondervertegenwoordiging en stereotypering die prof. dr. Mesman met haar onderzoeksteam vond, was vooral impliciet en subtiel, overduidelijke stereotypen zijn bijna niet gevonden. Prof. dr. Mesman geeft aan dat uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat kinderen juist gevoelig zijn voor dergelijke subtiele, verstopte boodschappen.
Het is belangrijk dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij onbewust worden beperkt door deze subtiele en impliciete, stereotiepe beelden. We hebben de onderzoeken dan ook met interesse gelezen en vinden het belangrijk dat uitgeverijen ook daarover met elkaar in gesprek blijven.
Hoe beoordeelt u dat het aantal niet-westerse namen in schoolboeken achterblijft bij het aantal niet-westerse mensen in de samenleving, terwijl volgens het CBS 13,4% van de bevolking van niet-westerse afkomst is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat educatieve uitgevers nu voldoende doortastend optreden door de uitkomsten van het onderzoek te gaan bespreken met de auteurs van de boeken? Waarom (niet)?
Het is goed om te zien dat uitgeverijen zelf het initiatief hebben genomen op dit thema door hun lesmateriaal beschikbaar te stellen voor het onderzoek van de Universiteit Leiden. In totaal kreeg prof. dr. Mesman zestien lesboeken voor wiskunde en zeventien lesboeken voor Nederlands van de verschillende uitgevers. De uitgevers hebben vanaf het begin meegewerkt aan het onderzoek van prof. dr. Mesman, omdat zij benieuwd waren naar de resultaten. De uitgevers gaan de resultaten van het onderzoek bespreken met hun auteurs.
Deelt u de zorg van de Leidse onderzoekers dat «kinderen [...] heel gevoelig [zijn] voor juist subtiele, verstopte boodschappen»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de voortgang van de gesprekken met educatieve uitgevers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over emancipatie van 2 december a.s.?
Ja.
Het bericht dat arbeidsmigranten slavenarbeid verrichten op Italiaanse tomatenplantages |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat landarbeiders onder erbarmelijke omstandigheden tomaten moeten plukken in Zuid-Italië, zoals blijkt uit een recente aflevering van de Keuringsdienst van Waarde?1 2
De betreffende aflevering van de Keuringsdienst van Waarde is mij bekend.
Deelt u met Oxfam Novib de zorgen, zoals geuit in de uitzending, over deze groep van bijna vierhonderdduizend mensen vanwege deze verschrikkelijke arbeidsomstandigheden? Keurt u het af dat dit soort misstanden zich in de EU afspelen?
Het kabinet keurt uitbuiting en onderbetaling op de arbeidsmarkt ten principale af, onverschillig waar deze praktijken plaatvinden. Het kabinet kan geen uitspraken doen over een specifieke casus in Italië. Het kabinet wil er op wijzen dat het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties ook in EU-verband een prioriteit is die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het Kabinet zet zich in internationaal verband, bijvoorbeeld in de International Labour Organisation, in voor het bevorderen van fatsoenlijk werk en een gelijk speelveld in mondiale waardeketens.
Vindt u het rechtvaardig dat deze mensen 12 uur per dag, 7 dagen per week voor een loon van 22 tot 30 euro per dag moeten werken, waarna een groot deel bovendien opgaat aan de lunch en het vervoer naar het werk? Kan dit voorkomen in Nederland?
Het is aan de Italiaanse autoriteiten om op te treden indien hun wet- en regelgeving op dit gebied overtreden wordt. Zowel voor Italië als Nederland geldt dat iedere vorm van betaling beneden de daarvoor gestelde minimumnormen aangepakt moet worden. In Nederland zijn er voor alle werknemers heldere normen op de arbeidsmarkt, die zijn vastgelegd in onder andere de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Deze wetten zien er op toe dat er geen onderbetaling plaats vindt of ongezonde werktijden worden gehanteerd. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de Nederlandse arbeidswetten.
Wat vindt u van het feit dat de producten die worden geproduceerd onder dit soort erbarmelijke omstandigheden gewoon in Nederlandse supermarkten liggen? Hoe zouden consumenten deze foute producten kunnen herkennen?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en, op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Hierbij is het beëindigen van de betrekkingen met handelspartners een laatste redmiddel. Consumenten(organisaties) kunnen bedrijven aanspreken op het toepassen van de OESO richtlijnen. Van individuele producten zijn de arbeidsomstandigheden waaronder zij tot stand komen niet zichtbaar.
Op welke manier worden dit soort producten afkomstig uit EU-lidstaten gecontroleerd voordat zij op Nederlandse schappen belanden? Kunt u garanderen dat producten die geproduceerd zijn in de EU vrij zijn van uitbuiting?
De EU stelt richtlijnen vast ten aanzien van arbeidsvoorwaarden die de EU-landen vervolgens in hun nationale wetgeving verwerken en toepassen. Nationale overheden kunnen ook strengere eisen stellen. De uitvoering en handhaving gebeurt door nationale instanties zoals de arbeidsinspectie.
De Commissie controleert of de EU-richtlijnen in de nationale wetgeving zijn verwerkt. Het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en werknemers moet samengaan met een goed arbeidsrecht. Zie antwoord op vraag 7.
Zijn deze problemen bekend bij de partijen van het convenant Levensmiddelen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, welke stappen worden ondernomen door deze partijen om dit te stoppen? Bent u bereid bedrijven die niet in het convenant zitten maar wel betrokken zijn bij de wanpraktijken in Italië direct aan te spreken en de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Brancheorganisaties CBL, FNLI en KNSV zijn partij bij het Convenant Voedingsmiddelen. De achterban van deze organisaties beslaat respectievelijk 95% van de Nederlandse supermarkten, 80% van de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en 95% van de Nederlandse specerijenbedrijven. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben als partijen bij het Convenant Voedingsmiddelen de casus onder de aandacht gebracht bij de overige partijen tijdens de convenantstuurgroep van 3 december jl. In de stuurgroep is afgesproken dat de branchepartijen die het convenant hebben getekend nader onderzoek doen naar mogelijke betrokkenheid van hun leden bij de door de Keuringsdienst van Waarde gesignaleerde vermeende misstanden in de tomatensector in Zuid-Italië, en hier eind januari over rapporteren. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid om uw Italiaanse evenknie aan te spreken op de misstanden die zich afspelen op en rond de tomatenvelden in het zuiden van het land, bijvoorbeeld tijdens of en marge van een Europese Raad, en daarbij aan te geven dat uitbuiting van landarbeiders onacceptabel is?
In alle EU-lidstaten komen, in meer of mindere mate, onfatsoenlijke situaties op de arbeidsmarkt voor. Het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties is ook in EU-verband een prioriteit, die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het bestrijden daarvan is een nationale aangelegenheid.
De aanpak van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Kent u meer berichten van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer of beschikt u over onderzoeksgegevens hierover? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem?
Er zijn geen onderzoeken bekend die de aard en omvang van het probleem specifiek binnen het openbaar vervoer schetsen. Navraag bij vervoerders levert op dat zij circa 200 incidenten met betrekking tot seksuele intiminidatie geregistreerd hebben in het afgelopen jaar. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde psycholoog dat het voor daders van genoemde delicten moeilijk is om daar uit zichzelf mee te stoppen? Zo ja, welke hulp is er voor dergelijke zedendelinquenten beschikbaar?
Zie antwoord bij vraag 4.
Deelt u de mening dat behandeling van deze zedendelinquenten doorgroei naar ernstigere seksuele delicten kan voorkomen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel beschreven delicten zijn in mijn optiek ernstige delicten, die op zichzelf – nog los van mogelijke doorgroei naar ernstigere seksuele delicten – het noodzakelijk maken om zo snel mogelijk in te grijpen. Er bestaan diverse vormen van hulp die in het kader van een gevangenisstraf, een tbs-maatregel of in het kader van bijzondere voorwaarden kunnen worden ingezet voor zedendelinquenten.
Juist door vroegtijdig te interveniëren kan recidive en doorgroei naar ernstigere seksuele delicten worden voorkomen. Een juiste behandeling vergt maatwerk. Wat voor de ene zedendelinquent een effectieve behandeling is, hoeft dat niet te zijn voor de ander. De inzet van gestructureerde risicotaxatie, waarmee zicht wordt gekregen op het recidiverisico, kan een belangrijke rol spelen om de meest passende mate van zorg en/of beveiliging te bepalen. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat genoemde zedendelinquenten niet pas na een aantal delicten behandeld zouden moeten worden maar dat eerdere behandeling kan bijdragen aan het voorkomen van recidive? Zo ja, wat moet er gebeuren om eerdere behandeling mogelijk te maken en bent u voornemens dat te doen? Kan dit aspect worden meegenomen bij de aangekondigde herziening van de zedentitel van het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven kan vroegtijdig interveniëren bijdragen aan het voorkomen van recidive. Er bestaan vanuit het strafrecht al diverse mogelijkheden voor behandeling, ook na een eerste delict. Dit kan bijvoorbeeld via een bijzondere voorwaarde die wordt verbonden aan een (deels) voorwaardelijke straf of aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij zwaardere delicten kan ook uit de pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar voren komen dat behandeling nodig is, bijvoorbeeld in het kader van een (voorwaardelijke) tbs-maatregel. Een aanvulling daarop is mijns inziens niet nodig.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de meest passende straf is en of, en zo ja welke, voorwaarden daaraan worden verbonden. Het is om die reden van belang dat al bij het advies van de reclassering en/of het NIFP een juiste inschatting wordt gemaakt van het risico dat iemand opnieuw de fout in gaat, zodat de rechter op een juiste manier wordt geadviseerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in het rapport «Gewogen Risico» gebruiken de reclassering en het NIFP bij zedendelinquenten inmiddels waar mogelijk een risicotaxatie-instrument toegespitst op zedendelinquenten (de SSA).2 Op die wijze krijgt de rechter vanuit hun adviezen voldoende zicht op de noodzaak om behandeling op te leggen. Zoals toegezegd tijdens het debat naar aanleiding van het rapport over Michael P. worden de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het rapport «Gewogen Risico» geëvalueerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2020.
De in het artikel beschreven delicten zijn ernstig en hebben grote impact op slachtoffers. Op dit moment biedt het Wetboek van Strafrecht geen zelfstandige bescherming tegen seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte, terwijl dit gedrag door veel mensen als schadelijk en strafwaardig wordt ervaren. In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei 2019 heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn voornemen aangekondigd om seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht als nieuwe strafbaarstelling op te nemen.4 Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat het seksueel intimideren van anderen in de openbare ruimte niet acceptabel is en bestraffing verdient. Deze nieuwe strafbaarstelling maakt het naar verwachting eenvoudiger voor slachtoffers om aangifte te doen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarmee zij in de openbare ruimte – waaronder in het openbaar vervoer – worden geconfronteerd.
Geweld tegen de actiegroep Kick Out Zwarte Piet |
|
Niels van den Berge (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Maarten Groothuizen (D66), Nevin Özütok (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Activisten vernielen ruiten en auto’s bij bijeenkomst Kick Out Zwarte Piet» en «Kick Out Zwarte Piet regelt extra beveiliging»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering betekenen dat een congres van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) ongestoord moet kunnen verlopen?
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de genoemde bijeenkomst door tegenstanders werd verstoord met geweld en intimidatie de grenzen van de vrijheid van meningsuiting ver te buiten gaat en sterk veroordeeld dient te worden?
De vrijheid van vergaderen, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren zijn fundamentele rechten die essentieel zijn in onze democratische rechtsstaat. Iedereen die een mening heeft over het Sinterklaasfeest moet dit kunnen bespreken en uiten.
Het is in onze rechtsstaat ontoelaatbaar dat (groepen van) individuele burgers een bijeenkomst van andere burgers verstoren met geweld en intimidatie. Of daarvan in dit geval sprake is, is in onderzoek door politie en justitie.
Waren de lokale autoriteiten op de hoogte van de genoemde bijeenkomst?
De organisatie heeft de lokale autoriteiten niet over de bijeenkomst geïnformeerd, maar in een laat stadium is bij de politie op andere wijze bekend geworden dat een besloten bijeenkomst van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) zou plaatsvinden en ook de locatie daarvan. Mede omdat uit de social media bleek dat er een mogelijke tegenreactie zou plaatsvinden, heeft de politie in de omgeving van de betreffende locatie maatregelen getroffen, waardoor zo nodig snel kon worden opgetreden.
Wat is er – gezien de verschillende uitingen van geweld en intimidatie jegens KOZP en demonstranten met een vergelijkbare boodschap vorig jaar – gedaan om een veilig verloop van deze bijeenkomst te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waren de oproepen van Pegida en de in het bericht genoemde ondernemer bij de lokale autoriteiten bekend? Zo ja, wat is er gedaan om ongeregeldheden te voorkomen en waarom is dit niet gelukt? Zo nee, hoe verklaart u dat deze oproepen tot geweld niet bekend waren bij het bevoegd gezag?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waren de tegenacties tijdens het congres van KOZP vantevoren bekend? Zo ja, waren die toegestaan, hoe zijn de veiligheidsrisico’s ingeschat en welke opvolging is hier aan gegeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre geeft in uw ogen Pegida met dergelijke acties aan zich te willen bedienen van anti-democratische middelen?
Het is ons niet bekend of de personen die deze tegenacties hebben uitgevoerd leden van Pegida waren. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u het voornemen van KOZP om – gezien het tegen hen gerichte geweld vorig jaar en jongstleden zaterdag – zelf beveiliging te gaan organiseren? Bent u bereid hierover met de actiegroep(en) in gesprek te gaan?
Het recht op vergaderen en demonstreren is een fundamenteel grondrecht. Wanneer nodig zal de burgemeester dat recht beschermen. De politie draagt zorg voor de feitelijke uitvoering daarvan, onder gezag van de burgemeester. Het is van belang dat wanneer iemand meent dat hij zijn grondrecht niet vrij kan uitoefenen, hij tijdig met de burgemeester of de politie in contact treedt om de politie in de gelegenheid te stellen eventueel benodigde maatregelen te treffen. Daarnaast wordt u verwezen naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp van 21 maart 2019.3
Hoe ondersteunt u gemeenten, burgemeesters en andere ordehandhavers om ervoor te zorgen dat toekomstige activiteiten van KOZP en Sinterklaasintochten vreedzaam kunnen verlopen?
Aan gemeenten is in november vorig jaar aangeboden de handreiking «Demonstreren, bijkans heilig», opgesteld door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er inmiddels verschillende instrumenten over de omgang met polarisatie. De politie monitort ontwikkelingen, adviseert de burgemeester en zorgt voor inzet ter plaatse wanneer dat nodig is.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een breed samenwerkingsverband, onder meer met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de afgelopen periode verschillende initiatieven en trajecten doorlopen met gemeenten, burgemeesters en politie. Uw Kamer wordt daarover nog nader geïnformeerd in de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd in het mondelinge vragenuur van 12 november jl.
In hoeverre verwacht u dat de bevoegde autoriteiten de vrijheid van meningsuiting rondom de Sinterklaasintocht dit jaar waarborgen zonder dat demonstraties uit veiligheidsoverwegingen verboden moeten worden?
Uitgangspunt – ook tijdens de Sinterklaasintocht – is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken. De berichten over het verloop van de Sinterklaasintochten geven het beeld dat het lokale gezag en de politie zich goed hebben voorbereid op de intochten van 2019. Met behulp van een aanzienlijke inzet van politiemedewerkers is adequaat gereageerd op incidenten en zijn demonstraties in goede banen geleid, waarbij het demonstratierecht zo min mogelijk is beperkt. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat kinderdagverblijven, die een inclusief Sinterklaasfeest willen vieren in Den Haag, zich ook bedreigd voelen? Zo ja, hoe gaat u hun veiligheid garanderen?
Ja. Burgers en instellingen die zich bedreigd voelen kunnen zich wenden tot de politie. Zie verder het antwoord op vragen 10 en 11.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 16 november 2019?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De besnijdenis van Nederlandse meisjes in het buitenland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Groene Amsterdammer ««Vakantie» in Kenia»?1
Ja.
Vindt u het ook afschuwelijk dat Nederlandse kinderen in het buitenland genitaal worden verminkt?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een onterende praktijk en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Ook brengt het grote gezondheidsrisico’s met zich mee. Door immigratie uit landen waar VGV gepraktiseerd wordt, wordt ook Nederland met VGV geconfronteerd. Vanwege de grote gezondheidsrisico’s en de psychische schade die VGV kan veroorzaken, is VGV strafbaar in Nederland.
Bent u van deze praktijk op de hoogte? Zo ja, zijn er cijfers bekend van het aantal meisjes dat (vermoedelijk) in het buitenland genitaal is verminkt?
Ja, ik ben bekend met deze praktijken. Pharos onderzocht in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoe vaak VGV in Nederland voorkomt. Uit onderzoek van Pharos blijkt dat in Nederland 38.000 meisjes wonen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar met tenminste 1 ouder uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4200 meisjes het risico besneden te worden in de komende 20 jaar.2
Het risico op VGV wordt reëel wanneer meisjes of vrouwen afreizen naar een land waar VGV voorkomt, wanneer de ouders de traditie van dit land of het land van herkomst volgen en preventieve en beschermende maatregelen hen niet van het afreizen hebben kunnen weerhouden.
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal meisjes of vrouwen dat vanuit Nederland afreist naar het buitenland en daar genitaal verminkt wordt.
Deelt u de mening dat alles moet worden gedaan om jonge meisjes te beschermen tegen genitale verminking?
VGV is een afschuwelijke praktijk. Daarom geldt in Nederland al jaren een zero tolerance beleid ten aanzien van VGV. De aanpak van VGV richt zich op de gehele keten, van preventie en wetshandhaving tot goede zorg. Er is in de afgelopen jaren geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van VGV in Nederland.
Er geldt de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Vermoedens van (dreigende) VGV vallen onder deze wet. Professionals zijn gehouden om te werken volgens de stappen van de meldcode. In het geval van acute en/of structurele onveiligheid zijn zij op basis van hun professionele standaard gehouden om te melden bij Veilig Thuis.
In Nederland worden daarnaast alle kinderen van 0 t/m 19 jaar gezien door de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Het hoort bij de basistaken van de JGZ om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en zo nodig vervolgstappen te nemen.
De afgelopen jaren hebben Pharos en GGD GHOR met ondersteuning van VWS een jaarlijkse campagne in het onderwijs in de periode voor de zomervakantie georganiseerd. Docenten kregen in deze campagne voorlichting over signalen van een dreigende VGV en bijbehorende handelingsperspectieven. Daarnaast ondersteun ik de Federatie van Somalische Associaties Nederland bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen treden op als voorlichter, adviseur en bemiddelaar. Zij hebben dezelfde culturele achtergrond als de gemeenschappen waar VGV voorkomt en kunnen hierdoor een verbindende factor zijn tussen vrouwen, meisjes en de professionals.
De uitkomsten van deze maatregelen zijn niet bekend. Vanuit het veld krijg ik signalen dat onze preventieve aanpak werkt. Het blijkt ingewikkeld om de aanpak te onderzoeken, aangezien de doelgroep van het onderzoek vanwege de geslotenheid van de gemeenschappen beperkt te bereiken is en het monitoren van de effectiviteit moeilijk is.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen jaren genomen om dit aan te pakken? Wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om genitale verminking van jonge meisjes te voorkomen? Zo ja, welke?
Ik blijf de komende jaren samen met mijn collega voor Rechtsbescherming investeren in de aanpak van VGV. Deze aanpak krijgt vorm in de actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda bevat maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van VGV en het bieden van passende zorg aan slachtoffers. De actieagenda zal begin 2020 naar uw Kamer gezonden worden.
Herkent u het beeld dat professionals in de zorg huiverig zijn om verdenkingen van genitale verminking te melden en aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb signalen ontvangen dat bij sommige zorgprofessionals sprake is van een lage meldings- of aangiftebereidheid. Uit analyse van de beleidsinformatie van Veilig Thuis van de afgelopen jaren blijkt dat het aantal meldingen van VGV gering is. Dit verschilt met de prevalentiecijfers afkomstig uit het onderzoek van Pharos. Wat de belangrijkste oorzaken zijn van het verschil tussen het aantal meldingen bij Veilig Thuis en de prevalentiecijfers is niet bekend. Daarom zal in het kader van de actieagenda Schadelijke Praktijken worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Vermoedens van een (dreigende) VGV moeten door professionals altijd gemeld worden bij Veilig Thuis. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zijn daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan het vergroten van de meldingsbereidheid van professionals.
Herkent u het beeld dat na verdenkingen van besnijdenis te weinig wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat bij een melding van VGV niet wordt overgegaan tot onderzoek of vervolging. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 en 10 zal wel worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Bij elke melding heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om een veiligheidsbeoordeling uit te voeren. Hierin wordt beoordeeld of sprake is van acute en/of structurele onveiligheid. Veilig Thuis neemt vervolgens een besluit over de te nemen vervolgstappen. Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, kan besloten worden om een aanvullend onderzoek in te stellen. Daarin wordt onderzocht wat nodig is om te komen tot directe en stabiele veiligheid en welke zorg passend is. Veilig Thuis monitort waar nodig of de veiligheid van het meisje of de vrouw gewaarborgd is en blijft. Indien er een vermoeden is van een strafbaar feit, meldt Veilig Thuis dit bij de politie.
Wanneer ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om VGV te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderrechter kan dan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In acute zaken kan de melding, het verzoek door de RvdK en de toetsing hiervan door de kinderrechter op dezelfde dag plaatsvinden. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaategel is uitgesproken. Bij de afweging of de minderjarige mag uitreizen betrekt de jeugdbeschermer of voogd ook het potentiële risico op VGV.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat zorgprofessionals beter toegerust zijn om besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen?
Meisjes die besneden zijn moeten zo snel mogelijk de juiste zorg ontvangen. Het is belangrijk dat professionals in de zorg, het onderwijs en bij de politie alert zijn op de signalen van een reeds uitgevoerde VGV. Alleen zo kan aan slachtoffers zo snel mogelijk de juiste hulp geboden worden. Professionals moeten daarom voldoende toegerust zijn om de signalen van besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken worden daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan een verbetering van de signalering en hulpverlening door professionals.
Bent u bereid om zorgprofessionals aan te sporen om actiever melding te maken wanneer zij gevallen van genitale verminking bij meisjes tegenkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om na te gaan of er na een verdenking van genitale verminking inderdaad niet wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zijn het afgelopen jaar naar aanleiding van een melding van verdenking van genitale verminking ondernomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om meisjes die zijn besneden actiever op te sporen zodat zij tijdig de juiste zorg ontvangen die zij nodig hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is er over de vermoedens van de besnijdenis van meisjes contact geweest met de Keniaanse overheid? Zo ja, wat is hierover besproken? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp staat in Kenia hoog op de politieke agenda. VGV is verboden in Kenia sinds 2011. De Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, heeft onlangs tijdens de International Conference on Population Development in Nairobi op 12 tot en met 14 november 2019, waar ook mijn collega Sigrid Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij aanwezig was, aangekondigd dat voor het einde van zijn ambtstermijn een einde aan deze praktijk dient te worden gemaakt. Verschillende organisaties die Nederlandse financiering ontvangen zetten zich in voor de bestrijding van VGV, ook in Kenia. In gesprekken met de lokale en nationale autoriteiten komt het onderwerp daarnaast regelmatig aan de orde.
Bent u bereid om het probleem in een gesprek met uw Keniaanse ambtsgenoot aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 14.
De moord op de Braziliaanse activist Paulo Paulino Guajajara |
|
Achraf Bouali (D66), Isabelle Diks (GL), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse activist Paulo Paulino Guajajara van de Guajajara-stam in zijn gebied Araribóia is vermoord door illegaal opererende houthakkers?1
Wij hebben de berichten in de pers gelezen dat Paulo Paulino Guajajara is vermoord. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat illegaal opererende houthakkers betrokken waren bij zijn dood, hoewel wij dat niet kunnen bevestigen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Sônia Guajajara, van dezelfde stam als Paulo Paulino Guajajara, lid is van een delegatie van Braziliaanse inheemse leiders die ten tijde van de moord bezig was met een bezoek aan Europa om aandacht te vragen voor het lot van de Braziliaanse inheemse stammen?
Ja. Sonia Guajajara en haar delegatie zijn op 30 oktober 2019 ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken en hebben daar een uitvoerige gedachtewisseling gehad met ambtenaren van verschillende betrokken directies over de situatie van de inheemse bevolking in Brazilië.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de inheemse bevolking van Brazilië alsook illegale landdiefstal van inheemse bevolking sinds de verkiezing van president Bolsonaro is toegenomen?
Betrouwbare statistieken ontbreken, maar het lijkt er inderdaad op dat het geweld tegen, en landdiefstal van, de inheemse bevolking zijn toegenomen sinds de verkiezing van president Bolsonaro. Het lijdt weinig twijfel dat sommige uitspraken van de president over de Amazone en over de inheemse bevolking door delen van de Braziliaanse bevolking als een vrijbrief hiertoe kunnen worden opgevat. Overigens was geweld tegen en illegale landdiefstal van de inheemse bevolking ook vóór de verkiezing van president Bolsonaro al een groot probleem.
Wat vindt u van de opstelling van Bolsonaro tegenover de oorspronkelijke bevolking van Brazilië?
In Brazilië lijkt een klimaat te ontstaan waarin illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en acties tegen de inheemse bevolking zich in toenemende mate in een sfeer van straffeloosheid kunnen voltrekken. Dat zou een zeer ernstige ontwikkeling zijn, die wij nauwgezet proberen te volgen.
Hoe duidt u de oproep van Sônia Guajajara, die voorstelt om de invoer van producten uit conflictgebieden te verbieden?
De oproep van Sônia Guajajara is begrijpelijk. Nederland blijft in de politieke dialoog met Brazilië en in multilaterale fora nadrukkelijk aandacht vragen voor deze problematiek, ondersteunt milieuactivisten en landrechtenverdedigers worden ondersteund, en wijst bedrijven actief op de risico’s van invoer van producten uit gebieden waar grote landconflicten spelen. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en wijst bedrijven hier gevraagd en ongevraagd op, juist ook in Brazilië. Het is aan bedrijven zelf om via een proces van gepaste zorgvuldigheid IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele misstanden.
Op welke wijze beziet u het handerlsverdrag tussen de EU en Mercosur in het licht van de grove mensenrechtenschendingen alsook de zware wissel op klimaat in Brazilië?
Eerder heeft het kabinet in zijn brief aan uw Kamer d.d. 2 juli jl.2 over de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff over de onderhandelingen met de Mercosur-landen aangegeven dat het kabinet de balans zal opmaken van de voor- en nadelen van het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De Kamer zal over het standpunt van het kabinet worden geïnformeerd voordat de Raad besluit over het akkoord.
Welke acties gaat u concreet ondernemen in het licht van uw eigen constatering dat «in Brazilië een klimaat lijkt te ontstaan waarin illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en acties tegen de inheemse bevolking zich in toenemende mate in een tendens van straffeloosheid kunnen voltrekken»?2
Nederland bespreekt de zorgwekkende situatie van de Amazone en van de inheemse bevolking bij alle mogelijke gelegenheden met de Braziliaanse overheid. Nederland zal zijn zorgen blijven overbrengen. Juist omdat de betrekkingen tussen Nederland en Brazilië goed en intensief zijn, is het mogelijk een dialoog hierover te voeren. Ook binnen de EU brengt Nederland dit onderwerp geregeld ter sprake, teneinde te bezien wanneer en hoe de EU Brazilië hierop kan aanspreken.
In multilateraal verband vraagt het kabinet aandacht voor de specifieke risico’s voor milieu en landrechtenverdedigers in verklaringen en resoluties over mensenrechtenverdedigers en over de ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Daarnaast zet het kabinet zich in om in relevante resoluties van de Mensenrechtenraad te benadrukken dat bedrijven een grote verantwoordelijkheid hebben in het respecteren van mensenrechten en het voorkomen van negatieve effecten voor mensenrechtenverdedigers, waaronder milieuactivisten.
In het subsidiebeleidskader voor het centrale Mensenrechtenfonds is onder het thema mensenrechtenverdedigers een expliciete verwijzing naar milieu en landrechtenverdedigers opgenomen. Projecten van Justice & Peace en Frontline Defenders die op deze prioriteit financiering ontvangen, bieden wereldwijd bescherming en training aan mensenrechtenverdedigers. Ook milieu en landrechtenverdedigers uit Brazilië kunnen daarvoor in aanmerking komen.
Bent u bereid de ambassadeur op korte termijn te verzoeken met de Braziliaanse regering te spreken over bescherming van minderheden en het implementeren van het Klimaatakkoord van Parijs, evenals de verduurzaming van handelsketens en kunt u hierover de kamer informeren?
De gemeentelijke basisadministratie voor kinderen van transgenders |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Vera Bergkamp (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de site van Transvisie over de juridische aspecten van een transitie?1
Ja.
Betekent het daar gestelde, dat «de wijziging van het geslacht en de naam van een transgender persoon in de geboorteakte en in het BRP automatisch door[werkt] naar verwanten en hun eigen registratie», dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder veranderd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De geboorteakte wordt opgemaakt bij de geboorte van een kind en vermeldt de vader, de moeder en hun oorspronkelijke namen. Het geslacht van de ouder (ten tijde van geboorte) wordt niet als apart gegeven op de geboorteakte vermeld.
Het Burgerlijk Wetboek gaat uit van een zogenoemd «gesloten systeem» van latere vermeldingen. Latere vermeldingen worden uitsluitend toegevoegd aan de geboorteakte van een persoon, voor zover die tot een wijziging van de eigen gegevens leiden (artikelen 18 lid 1 jo. 20a lid 1 Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat de wijziging van de vermelding van het geslacht van een ouder geen gevolgen heeft voor de gegevens van het kind op de geboorteakte. Het kind blijft hetzelfde kind en kind van dezelfde ouders. De geboorteakte van een kind wordt niet aangepast na een wijziging van de vermelding van het geslacht of de naam van een ouder en het kind kan hier niet om verzoeken.
Het geslacht van de ouder wordt ook niet vermeld op de persoonslijst van het kind in de BRP. Als een transgender ouder naast een wijziging in de vermelding van het geslacht ook een voornaam heeft gewijzigd, wordt deze nieuwe voornaam wel op de persoonslijst van het kind in de BRP vermeld. Dit is het resultaat van de automatische doorwerking van de actuele gegevens van de ouder in de persoonslijst van gerelateerden zoals het kind. De naam van de transgenderouder op de persoonslijst van het kind in de BRP kan hierdoor afwijken van de naam van deze ouder op de geboorteakte. Ik vind dit niet principieel ongewenst omdat de gegevens herleidbaar zijn en er toegankelijke mogelijkheden zijn om aan te tonen dat dit dezelfde ouder betreft; zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het principieel ongewenst is en tot praktische problemen voor een kind van een transgender persoon kan leiden, als in de geboorteakte van het kind nog het oorspronkelijke geslacht van een ouder staat en in een ander officieel document het nieuwe geslacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder aangepast moet kunnen worden en dat dit niet aan de desbetreffende gemeente mag worden overgelaten om hier van af te wijken? Zo ja, kunt er voor zorgen dat dit overal in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen kinderen van transgender personen op dit moment doen om ook in hun eigen geboorteakte het geslacht van een van hun transgenderouders te laten veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de oplossing die de gemeente Nissewaard voor de korte termijn biedt, namelijk het opstellen van een aparte verklaring, voldoende om toch een visum te kunnen krijgen?2
Ja, navraag via de gemeente heeft uitgewezen dat betrokkene inmiddels een visum heeft gekregen.
Zijn er voor de korte termijn andere mogelijkheden voor de gemeenten om het probleem voor kinderen met een transgenderouder te ondersteunen bij het verkrijgen van een visum?
Een kind van een transgender persoon kan allereerst bij het afschrift van de eigen geboorteakte een afschrift overleggen van de geboorteakte van de transgender ouder. In het laatstgenoemde afschrift staan de oorspronkelijke gegevens van de ouder vermeld en zijn de wijzigingen in de vermelding van het geslacht en de voornaam zichtbaar. De gegevens in de geboorteakte van het kind zijn op deze manier te herleiden tot die (op de persoonslijst van het kind) in de BRP.
Het kind kan voorts via de BRP-registratie de oorspronkelijke naam van de transgender ouder aantonen. In de eerste plaats kan dat door bij de gemeente te verzoeken om een BRP-uittreksel met historische oudergegevens. Hierin is de oorspronkelijke voornaam van de transgender ouder opgenomen. Die naam komt overeen met de naam die is vermeld op de geboorteakte van het kind. In de tweede plaats kan het kind bij de gemeente verzoeken om de automatische wijziging van de voornaam van de transgender ouder op zijn persoonslijst ongedaan te maken. In dat geval wordt de oorspronkelijke voornaam van de ouder weer op de persoonslijst van het kind opgenomen. De naam van deze ouder op de persoonslijst van het kind stemt dan weer overeen met de voornaam van deze ouder op de geboorteakte van het kind.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is in de informatie op de website van de rijksoverheid aandacht besteed aan deze mogelijkheden. Gemeenten kunnen burgers op deze informatie wijzen.
Zijn er op dit moment andere problemen bekend waar kinderen met een transgenderouder tegenaan lopen door de discrepantie tussen het BRP en de geboorteakte?
In 2017 heeft het WODC de wetgeving voor de wijziging van de vermelding van het geslacht geëvalueerd.3 In deze evaluatie zijn geen problemen gemeld die specifiek samenhangen met de verschillen in oudergegevens tussen de BRP-registratie en de geboorteakte. Ook anderszins zijn mij in dit verband geen problemen bekend.
Het bericht 'Israëlisch hooggerechtshof keurt uitzetting HRW-directeur goed' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Israëlisch hooggerechtshof keurt uitzetting HRW-directeur goed» van 5 november 2019?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht in vervolg op uw brief van 26 april 2019 (Kamerstuk 32 735 nr. 241)?
Vanwege de bezorgdheid van het kabinet en de EU over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël, en specifiek deze zaak, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens een kennismakingsgesprek met de Israëlische ambassadeur op 7 november jl. de zorgen over deze dreigende uitzetting nadrukkelijk opgebracht. Na bekendmaking van de uitspraak op 5 november zijn deze zorgen tevens op hoogambtelijk niveau overgebracht.
Welke hoorzittingen hebben medewerkers van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bijgewoond? Welke terugkoppeling heeft u ontvangen over het verloop van de hoorzittingen?
Medewerkers van de ambassade in Tel Aviv hebben alle rechtszittingen bijgewoond (27 juni 2018, 11 maart 2019 en 24 september 2019), inclusief de na elke zitting door het verdedigingsteam van de heer Shakir verzorgde briefing voor aanwezige diplomaten.
De heer Shakir is op 8 februari 2019 ontvangen op het ministerie. Ook is een briefing door de heer Shakir bij de EU Delegatie in Tel Aviv bijgewoond op 7 mei en 11 november 2019. Daarnaast onderhoudt de ambassade nauw contact met de advocaat van de heer Shakir. Op basis van deze contacten heeft de ambassade het ministerie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak.
Komt dit besluit van het Israëlisch hooggerechtshof voor uw onverwacht? En zo nee, waarom niet? En zo ja, heeft u of gaat u naar aanleiding van deze uitspraak contact opnemen met uw Europese collega’s? En zo ja, met welke inzet? En zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Israël meermaals mensen toegang tot het land en de Palestijnse Gebieden ontzegd vanwege vermeende steun voor de Boycott, Divestment and Sanctionsbeweging (BDS). Wat dat betreft is deze uitspraak niet verrassend. Nieuw is echter wel dat nu voor het eerst iemand zijn/haar werkvergunning om deze reden verliest. Na de uitspraak is onmiddellijk contact gezocht met Europese collega’s. Op 11 november heeft de woordvoerder van de EU Hoge Vertegenwoordiger, mede op verzoek van Nederland, in een verklaring bij Israël aangedrongen op het terugdraaien van het besluit het werkvisum van de heer Shakir te herroepen.
Vormt deze uitspraak voor u aanleiding om de zorgen over de mogelijke uitzetting als gevolg van deze uitspraak, eventueel samen met partners, aan de Israëlische autoriteiten over te brengen? Zo ja, zal dit op hoogambtelijk niveau zijn of neemt u contact op met uw Israëlische ambtsgenoot?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van deze uitspraak maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenverdedigers, ngo’s, Community Based Organisations (CBO’s), sociale bewegingen, vakbonden, religieuze organisaties, belangenverenigingen, diaspora organisaties, media en culturele instellingen welke onmisbaar zijn voor open en vrije samenlevingen, zich niet langer kritisch durven uit te laten over mensenrechten in Israël? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Ja. Het kabinet en de EU zijn bezorgd over de toenemende druk op de maatschappelijke ruimte in Israël, waar deze kwestie een voorbeeld van is. Het kabinet vreest dat er signaalwerking van de uitzetting van de heer Shakir uit zal gaan die deze ruimte niet ten goede zal komen. Dit kan er toe leiden dat maatschappelijke organisaties zich niet langer kritisch durven uit te laten of terughoudender worden om bedrijven aan te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Daarom dringen Nederland en de EU er bij Israël op aan het voornemen tot uitzetting terug te draaien, zie tevens de antwoorden op vragen 2 en 5. Vanwege het belang van een vrije en open samenleving waarin ook afwijkende meningen worden gehoord en waar het recht op vrijheid van vereniging en vergadering worden beschermd, blijft Nederland Israëlische mensenrechtenorganisaties steunen die zich hier voor inzetten.
Deelt u de zorgen dat maatschappelijke organisaties terughoudender worden om bedrijven aan te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) als gevolg van deze uitspraak van het Hooggerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien Omar Shakir uiterlijk 25 november 2019 Israël zou moeten hebben verlaten?
Ja.
De aardbeving op de Molukken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dagelijks naschokken op de Molukken: «De situatie is erbarmelijk»»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie op de Molukken na de zware aardbeving en de vele naschokken vorige maand waarbij zeker 41 mensen zijn omgekomen, 1.600 gewonden zijn gevallen en ruim 170.000 mensen dakloos zijn geraakt of de bergen in zijn gevlucht?
De aardbeving die op 26 september jl. de Molukken trof had een kracht van 6,5 op de schaal van Richter en veroorzaakte veel menselijk leed en materiele schade. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn.
De Indonesische autoriteiten en rampenbestrijdingsdienst en diverse andere organisaties, waaronder het Indonesische Rode Kruis/Rode Halve Maan, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. het verstrekken van voedsel, gezondheidszorg, toegang tot sanitatie en tijdelijk onderdak voor ontheemden. De geografische uitgestrektheid van het gebied, de vele naschokken en het feit dat veel mensen (mede daardoor) nog niet terug naar huis durven te keren, bemoeilijken de situatie echter.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Indonesische ambtsgenoot over de huidige situatie op de Molukken? En zo ja, wat zijn de uitkomsten? En zo nee, waarom niet?
Na eerdere contacten van de Nederlandse ambassade in Jakarta met de Indonesische autoriteiten, heb ik meest recent mijn condoleances met betrekking tot de aardbeving in de Molukken overgebracht aan de Indonesische viceminister voor Buitenlandse Zaken, Mahendra Siregar, tijdens zijn bezoek aan Nederland op 22 november.
In dit gesprek werd bevestigd dat er na de aardbeving geen internationaal hulpverzoek is uitgegaan vanuit de Indonesische overheid. Zonder internationaal hulpverzoek is het voor internationale organisaties en donoren onmogelijk om te bepalen wat de behoeften zijn en om humanitaire hulp te bieden. Wel heb ik van hem bevestigd gekregen dat de Indonesische provinciale en lokale overheden zelf de hulpverlening ter hand hebben genomen, samen met lokale organisaties. Ook de Indonesische rampenbestrijdingsdienst is hierbij betrokken.
Donoren als Nederland respecteren de wens van de Indonesische overheid om de eigen capaciteit in te zetten om noodhulp te bieden en geen of zeer beperkt een beroep te willen doen op bijstand van internationale actoren. Wel heeft het Directoraat-Generaal voor Europese civiele bescherming en humanitaire hulp van de EU (ECHO) de Copernicus Emergency Management Service ingezet, dat van EU-satellieten gebruik maakt om het getroffen gebied in kaart te brengen. Deze satellietbeelden en andere data worden gratis aangeboden om de hulpverlening te ondersteunen. Nederland draagt via de EU-begroting bij aan dit programma.
Wanneer de Indonesische overheid hier aanleiding toe ziet, kan zij uiteraard een beroep doen op internationale hulpverlening die door Nederland wordt ondersteund, bijvoorbeeld via de niet-geoormerkte bijdragen aan humanitaire VN-organisaties, het Rode Kruis en Ngo’s.
Kunt u bevestigen dat de hulpverlening maar beperkt op gang is gekomen? En zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen? En zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke hulporganisaties zijn op dit moment actief op de Molukken? Zitten daar organisaties bij die steun vanuit Nederland ontvangen?
De hulpverlening wordt uitgevoerd door lokale organisaties en de Indonesische overheid. Ook lokale kerken spelen een belangrijke rol. Daarnaast hebben verschillende organisaties in Nederland hulp naar de Molukken gestuurd in reactie op de aardbeving. Onder andere Palang Merah Indonesia (PMI, de Indonesische nationale vereniging van het Rode Kruis) is actief in het getroffen gebied, met technische steun van het Country Cluster Support Team van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC) in Jakarta. Bovendien draagt de IFRC direct bij aan het aanvullen van de voorraden van het PMI. Daarnaast zijn lokale organisaties zoals Moluccas Coastal Care (MCC), het Muhammadiyah Disaster Management Center (MDMC), Aksi Cepat Tanggap (Fast Response Action) en Clerry Cleffy Institute (CCI) in samenwerking met Yayasan Peduli Inayana (Himpunan Disabilitas Indonesia) actief op het gebied van gezondheid, onderwijs en psychosociale hulp. Deze organisaties ontvangen geen directe steun van Nederland. Wel vraagt het Nederlandse Rode Kruis aandacht voor de crisis en heeft het een rekening geopend ten behoeve van fondsenwerving voor de activiteiten van PMI.
Levert Nederland een bijdrage aan de hulpverlening en zo ja, welke? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vanuit de Indonesische regering een internationaal hulpverzoek uitgegaan? En zo ja, heeft u dit ontvangen en hoe luidt het verzoek? En zo nee, heeft u het aanbod gedaan de Indonesische overheid bijstand te verlenen? En zo ja, waaruit bestond het aanbod? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aanhoudende discriminatie op de woningmarkt |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat is gedaan naar discriminatie op de Utrechtse woningmarkt?1 2
Ja.
Bent u verrast door de mate waarin discriminatie van woningzoekenden voorkomt? Zo ja, hoe verklaart u dat, er waren immers al eerder signalen? Zo nee, waarom heeft u niet steviger ingegrepen?
Nee, ik ben niet verrast. Graag verwijs ik u naar mijn aanpak, waarover ik uw Kamer op 11 november 2019 een brief heb gestuurd3. Deze aanpak zet in op diverse vormen van bewustwording bij huurders, verhuurders en makelaars, onderzoek met mystery guests, betere aangifte- en meldingsbereidheid en pilots bij grote steden om goede voorbeelden te verzamelen en elkaar te versterken.
Bent u bereid ook in andere gemeenten inzichtelijk te (laten) maken in hoeverre discriminatie voorkomt?
De Minister van BZK heeft begin dit jaar de Radboud Universiteit opdracht verstrekt om onderzoek te doen naar discriminatie op de woningmarkt. Dit rapport is gereed en heb ik u als bijlage bij eerdergenoemde brief doen toekomen. Mede als reactie op dit rapport, kondig ik in eerdergenoemde brief aan om met een zekere regelmaat onderzoek met mystery guests en praktijktesten te doen. Dit onderzoek heeft tot doel de bewustwording te bevorderen en kan mogelijk afschrikwekkend werken. Indien hierbij leden van NVM of VBO zakken voor de test, spreken NVM en VBO die leden er op aan. Ook pak ik op nationaal niveau diverse vormen van bewustwording op. Een lokale aanpak, bijvoorbeeld via genoemde pilots in enkele grote steden, kan inzichtelijk maken welke specifieke aspecten lokaal spelen. De lokale en landelijke aanpak kunnen elkaar hierbij versterken.
Deelt u de mening dat discrimineren door makelaars niet zonder gevolgen kan blijven? Zo ja, welke mogelijkheden hebben gemeenten om actief op te treden tegen makelaars en verhuurders die mensen weigeren op basis van etniciteit of seksuele voorkeur?
In mijn brief bij de Staat van de Woningmarkt4 heb ik aangekondigd dat ik een aantal maatregelen in samenhang wil uitwerken. Hierbij betrek ik ook de motie Nijboer over het vergunningsysteem in Groningen. Het Groningse initiatief ondersteun ik met een pilot. Daarmee komen juridische belemmeringen in beeld bij het vergunningstelsel voor kamerverhuur dat daar is ingevoerd. Dat is zeer behulpzaam bij het doordenken van de uitrol van dergelijke systemen en de voorwaarden die erbij kunnen worden gesteld in de rest van het land. Ik zie in de verdere uitwerking het versterken van het gemeentelijk instrumentarium centraal staan.
Daadwerkelijke discriminatie, door wie dan ook, kan inderdaad niet zonder gevolgen blijven. Indien het discriminatie betreft, zoals in het Wetboek van strafrecht opgenomen, is aangifte de aangewezen weg. Betreft het andere vormen van discriminatie, dan is melding bij antidiscriminatievoorzieningen of het College voor de Rechten van de Mens de aangewezen weg.
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van een vergunningenstelsel, waarbij de vergunning kan worden ingetrokken bij dergelijke onacceptabele praktijken?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inzetten voor een harde afstraffing van makelaars die meewerken aan discriminatie?
Zoals al eerder gezegd: discriminatie is, voor zover opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, strafbaar. Ik realiseer me echter dat het voor potentiële huurders vaak moeilijk is om vast te stellen of zij gediscrimineerd zijn. Daarom is bewustwording en bevordering van de bereidheid om aangifte of melding te doen van groot belang, om zodoende de daadwerkelijke vaststelling en vervolging van discriminatie te bevorderen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt te vragen onderzoek te doen naar misstanden binnen de makelaarsbranche? Zo nee, waarom niet, er zijn toch signalen te over die erop duiden dat deze zaak niet deugt?
De Autoriteit Consument en Markt heeft op dit vlak geen bevoegdheden.
Deze misstanden moeten wel worden aangepakt. Daarom heb ik hierboven en in mijn brief van 11 november 2019 uiteengezet hoe ik voornemens ben dit te doen. Ik zal u regelmatig berichten over de voortgang op dit dossier.
Deelt u de mening dat de betreffende makelaars als zij discrimineren strafbaar zijn? Doet het Openbaar Ministerie onderzoek naar de betreffende makelaars in Utrecht?
Daadwerkelijke discriminatie is inderdaad strafbaar.
Echter het is mij niet bekend of de opzet zodanig is dat de bewijsvoering stand kan houden voor de rechter. De gemeente Utrecht heeft mij laten weten dat het Openbaar Ministerie naar de gevallen uit het Utrechtse onderzoek geen onderzoek doet.
In het nog op te zetten onderzoek dat ik in mijn brief van 11 november 2019 heb aangekondigd (zie ook antwoord 1) bezie ik of een opzet gevonden kan worden die mogelijk wel juridisch kan worden ingezet.
Is het mogelijk boetes op te leggen aan verhuurders en makelaars die op deze wijze het gelijkheidsbeginsel met de voeten treden? Zo nee, bent u bereid die boetes in te voeren?
Indien u doelt op het feit dat deze makelaars bij het onderzoek met mystery guests door de mand zijn gevallen: nee, dat is op dit moment niet beboetbaar. Zie ook mijn antwoord op uw vorige vraag. Ik heb geen voornemen de wet op dit onderdeel aan te passen. Ik verwacht resultaten van de aanpak, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 11 november 2019 heb geschetst, in het bijzonder diverse vormen van bewustwording en de regelmatige uitvoering van genoemd onderzoek. Ook de samenwerking met diverse steden, die een lokale aanpak ontwikkelen, acht ik perspectiefrijk.
Het uitvallen van studenten aan de lerarenopleiding |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht: «Studenten haken opvallend vaak af bij lerarenopleidingen» uit het Parool van 30 oktober 2019?1
Ja.
Heeft u een verklaring waarom relatief veel studenten aan de lerarenopleidingen uitvallen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken waarom de uitval relatief groot is?
Ja, het is mij bekend dat er helaas een relatief hoog percentage uitval onder studenten aan tweedegraads lerarenopleidingen is; dit overigens in tegenstelling tot de uitval aan pabo’s – die vergelijkbaar is met andere hbo-opleidingen.
Op dit moment hebben we vanuit OCW geen specifieke informatie over de redenen voor uitval. We voeren momenteel gesprekken met tweedegraads lerarenopleidingen, waarbij diverse redenen voor uitval naar voren komen. Een voorbeeld hiervan is dat studenten tegenwoordig vaker gevraagd wordt extra werk in scholen te verrichten. Dit vergt soms teveel van studenten. Wat we ook zien, is dat een keuze voor een lerarenopleiding vaak pas op latere leeftijd wordt gemaakt2. Dit betekent dan ook dat relatief veel studenten aan lerarenopleidingen hun studie met een intensiever privéleven (werk/gezin) zullen combineren dan aan andere studies.
Op grond van de gesprekken, en met instemming en medewerking van alle opleidingen, bereiden we nu samen met de tweedegraads lerarenopleidingen een onderzoek voor. Dit onderzoek moet een praktijkgericht actieonderzoek worden, om de uitval binnen lerarenopleidingen te verminderen en het studiesucces te vergroten. Er zal onderzocht worden welke factoren bij verschillende opleidingen aangepast kunnen worden om tot hogere door- en uitstroom te komen, en aanpassingen zullen direct in de praktijk uitgevoerd worden. Gezien deze opzet van het onderzoek zal het potentieel een langer lopend onderzoek worden, waarvan de theoretische opbrengst (een rapport) van minder belang is dan de praktische uitkomsten.
Wat zijn de gevolgen van de relatief hoge uitval van studenten aan de lerarenopleidingen voor het lerarentekort in het voortgezet onderwijs?
In de ramingen worden de ontwikkelingen bij de opleidingen uit het recente verleden meegenomen, gebaseerd op gegevens van de referentieramingen voor leerlingen en studenten van het Ministerie van OCW. De extra uitval leidt dus niet tot onvoorziene tekorten.
Uiteraard wil ik ook het aantal studenten dat uitvalt zo laag mogelijk houden. Hiervoor starten we nu bovengenoemd onderzoek, naast lopende maatregelen om het tekort tegen te gaan (o.a. via de regionale tekortenaanpak).
Denkt u dat er een verband is tussen het beeld dat momenteel dominant is over het vak van leraar, waaronder een relatief hoge werkdruk, en de grote hoeveelheid uitvallers? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, met het oog op het groeiende lerarentekort in het funderend onderwijs, de uitval van studenten aan de lerarenopleidingen een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard wil ik zoveel mogelijk leraren opgeleid zien worden, en studenten opleidingen goed zien doorlopen. Hiervoor ondernemen lerarenopleidingen ook al allerlei activiteiten, onder andere gericht op mentorschap, tussentijdse voortgangsgesprekken en behoud van studenten die tijdens de opleiding achterstanden oplopen. Met het actieonderzoek willen we specifiek in kaart brengen welke mogelijkheden efficiënt zijn om de uitval te verminderen en het studiesucces te vergroten.
Bent u bereid om met de opleidingen in gesprek te gaan om de uitval aan de lerarenopleidingen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, uit de gesprekken met lerarenopleidingen die nu gevoerd worden, blijkt positieve respons om deel te nemen aan het onderzoek uit vraag 2, en om gezamenlijk naar oorzaken van de uitval en kansen voor verbetering te kijken.
Bent u bereid om met de opleidingen in gesprek te gaan om de studievertraging aan de lerarenopleiding te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit past binnen het actieonderzoek.
Het speciaal onderwijs dat de massale toestroom van leerlingen niet aankan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat klopt er van het beeld dat naar voren komt uit een enquête van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO) dat nu 18% van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en 14% van de scholen voor speciaal basisonderwijs kampt met wachtlijsten, en zo’n 29% van de scholen voor speciaal basisonderwijs binnenkort een wachtlijst verwacht?1
Ik heb geen informatie beschikbaar van het precieze aantal kinderen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Hierover wordt, zoals bij u bekend, geen landelijke informatie bijgehouden. Lesco geeft aan dat het om ruim 250 leerlingen gaat op het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs samen. Of dat meer dan andere jaren is en hoe lang deze leerlingen op een wachtlijst staan, is niet bekend. Wachtlijsten zijn niet nieuw en de ene regio en/of school heeft er meer mee te maken dan andere regio’s en/of scholen. De meeste scholen kennen vaste instroommomenten. Sommige leerlingen moeten daarom een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen. Dat is om onrust in de klas te voorkomen. Uiteraard moet deze periode niet te lang duren. Ik neem de signalen serieus en wil daarom met Lesco verder praten. Ik heb daarom Lesco uitgenodigd voor een gesprek.
Voor hoeveel kinderen betekenen deze wachtlijsten dat zij noodgedwongen zonder de juiste begeleiding in het reguliere onderwijs terechtkomen en voor hoeveel kinderen betekent dit dat zij, in het ergste geval, thuis komen te zitten?
Ik heb geen informatie over het aantal kinderen er op een wachtlijst staat of de gevolgen er van. Hierover wordt geen landelijke informatie bijgehouden. Het feit dat kinderen op een wachtlijst van het sbo of so staan, wil niet zeggen dat zij thuis zitten of, als zij op het regulier onderwijs zitten, geen extra ondersteuning krijgen. Zoals gezegd, soms moeten leerlingen een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen in het sbo of (v)so. Overigens kennen de scholen voor leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking geen wachtlijsten.
Wijt u de situatie die nu ontstaat, aan doorschuifgedrag vanuit het reguliere onderwijs, zoals LECSO doet? Of speelt het lerarentekort, dat het gehele funderende onderwijs teistert, een rol van betekenis wanneer scholen signaleren dat zij een kind niet de begeleiding kunnen bieden die het nodig heeft?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van wachtlijsten.
De toestroom kan zijn toegenomen, waardoor vanwege de kleinere klassen in het sbo en so de leerlingen niet direct geplaatst kunnen worden. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so van het afgelopen jaar wordt vooral veroorzaakt leerlingen die rechtstreeks naar het so gaan. In het vso was afgelopen jaar sprake van een afname van de instroom. Mogelijk zou de recente vermeende stijging van de instroom in het sbo, die we nog niet met de cijfers kunnen bevestigen, te maken kunnen hebben met het lerarentekort in het regulier onderwijs. We gaan hierover aldus in gesprek.
Wat klopt er van het beeld dat sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs een toename van het leerlingenaantal zien van soms wel 10%, terwijl deze scholen het vaak met minder geld moeten doen, maar ze ook moeilijk aan voldoende gekwalificeerd personeel kunnen komen?
De groei van het sbo en so is regionaal erg divers. Gebieden met groei en afname van het sbo en so zijn verspreid over het land en laten geen duidelijk patroon op de kaart van Nederland zien. Scholen met een groeiend aantal leerlingen hoeven het niet met minder geld te doen. Het onderwijs wordt per leerling bekostigd, dus het budget stijgt mee. Voor de leerlingen die bij hen staan ingeschreven ontvangen zij rechtstreeks van DUO de bijbehorende bekostiging.
Ook het speciaal onderwijs heeft last van het lerarentekort. Ik kan geen uitspraak doen of dit meer speelt bij scholen met een groeiend aantal leerlingen.
Deelt u de mening dat de situatie dwingt tot investeringen in oplossingen voor het lerarentekort, ook in het speciaal onderwijs, opdat de kinderen in het speciaal onderwijs zeker kunnen zijn van een goede leraar en een veilige klas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke maatregelen gaat u deze mening in een meerjarenperspectief vertalen?
Ja, daarom loopt de aanpak van de tekorten in het (v)so mee in de brede aanpak van het lerarentekort langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd. Tot slot, met het op 1 november jl. afgesloten convenant aanpak lerarentekort stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor het onderwijs, komt werkdrukgeld eerder beschikbaar én wordt geld anders ingezet op de OCW-begroting. Onderdeel hiervan is dat er structureel € 16,5 mln. beschikbaar wordt gesteld voor de beloning van leraren die les geven in het diplomagerichte deel van het vso. Een deel van het eerder beschikbaar gestelde werkdrukgeld zal expliciet gereserveerd worden voor het (v)so.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande debat over de rijksbegroting voor OCW van 2020?
Ja.
Het bericht dat vrouwen meer kans hebben om bij een auto-ongeluk te overlijden |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouwen hebben 73 procent meer kans om te overlijden bij een ongeluk»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek van National Highway Traffic Safety Administration (NHTSA)?
Ja.
Hebben de conclusies van het onderzoek ook betrekking op de Nederlandse situatie? Hebben Nederlandse vrouwen 73 procent meer kans om tijdens een auto-ongeluk dodelijk gewond te raken?
Het onderzoek is gebaseerd op ongevalscijfers uit de Verenigde Staten. Dat de conclusies één op één toepasbaar zijn voor de Nederlandse situatie kan op basis van dit enkele Amerikaanse onderzoek niet worden gezegd. Op basis van het onderzoek dat wordt aangehaald meldt de Universiteit van Virginia dat gordel-dragende vrouwen in de Verenigde Staten 73% meer kans hebben om ernstig gewond te raken bij een frontale aanrijding in vergelijking met mannen. Het verschil in risico is het grootste voor de onderste ledematen. Op basis van dit bericht leggen diverse media een verband met het gebruik van crashtestdummies. De onderzoekers van de Universiteit van Virginia leggen een dergelijk verband niet. Zij wijzen juist als mogelijke oorzaak naar biomechanische factoren zoals die bijvoorbeeld in de botstructuur zijn gelegen. Dit is echter niet onderzocht.
Voor het overige wijs ik u ook op de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Bergkamp (beiden D66)2 25 april jongstleden. Hierin heb ik het volgende geschreven. Van alle rijbewijsbezitters is ongeveer 45.5% vrouw. Grofweg een kwart van de autododen is vrouw. In de statistieken van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) staat nadere informatie over risico’s en doden per reizigerskilometer. Relevant is in dit verband hoeveel kilometers vrouwen afleggen in auto’s vergeleken met mannen. Mannen rijden beduidend meer kilometers dan vrouwen. Het overlijdensrisico voor mannen in een auto ten gevolge van een verkeersongeval is mede daarom ongeveer 60% hoger dan voor vrouwen. Het risico op letsel voor jonge mannen (18–24 jaar) is 5 keer zo hoog als het letselrisico voor jonge vrouwen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vrouwen meer kans hebben om dodelijk gewond te raken tijdens een auto-ongeluk? En bent u het eens met de stelling dat de veiligheidsstructuur van auto’s op zowel mannelijke als vrouwelijke lichamen moet worden afgesteld?
Ja, waarbij het belangrijk is om ook goed vast te stellen wat de oorzaak daarvan is zoals ik ook in antwoord op vraag 3 heb geschreven. Auto’s moeten veilig zijn voor alle bestuurders en passagiers, zowel mannelijke als vrouwelijke.
Bent u het eens met de stelling dat middels crashtests zo snel mogelijk ook de veiligheid van vrouwelijke bestuurders en passagiers moet worden onderzocht? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verplichte testen met de huidige dummy zijn zeer representatief voor zowel «gemiddelde» mannen als «gemiddelde» vrouwen. Vanzelfsprekend is niet iedereen gemiddeld. Daarom wordt al in verschillende testen (waaronder bijvoorbeeld door Euro NCAP) ook gebruik gemaakt van een dummy die een kleiner persoon representeert om ervoor te zorgen dat bij de testen ook hiermee rekening wordt gehouden.
Gaat u hierover met de industrie in gesprek om aan te dringen op een aanpassing van de crashtests?
Vanuit Nederland is de RDW betrokken bij de wetgeving en testen rondom de toelating van voertuigen en bij de Nederlandse inbreng rondom de ontwikkeling van dummies. Daarbij wordt, zoals hierboven aangegeven, al rekening gehouden met vrouwelijke bestuurders.
Bent u bereid om extra veiligheidseisen, gericht op vrouwelijke bestuurders en passagiers, op te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Misstanden bij projecten mede gefinancierd door FMO |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De verkeerde keuzes van de Nederlandse ontwikkelingsbank»?1
Ja.
Wat is uw reactie op geconstateerde misstanden bij tenminste zeven projecten die mede door de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) gefinancierd werden of worden?
Elke misstand binnen projecten van FMO is er één te veel en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen ten zeerste. Signalen rondom deze misstanden nam en neem ik zeer serieus en kaart ik ook aan bij FMO. De in het artikel genoemde projecten zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van de dialoog met FMO. In het geval van ernstige incidenten dringt het kabinet aan op onafhankelijk onderzoek. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en het beleid verbetert waar nodig.
Hoe legt u uit dat FMO enerzijds stelt altijd grondig vooronderzoek te doen, terwijl dit artikel een patroon laat zien van onvolledig en onvoldoende vooronderzoek, wat ook is aangetoond door meerdere onafhankelijke commissies? Bent u bereid om concrete stappen te ondernemen om de kwaliteit van vooronderzoek daadwerkelijk te verbeteren? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan investeringen voert FMO een uitgebreide due diligence uit. In het verleden zijn er projecten geweest waarbij inderdaad op onderdelen onvoldoende vooronderzoek is gedaan door FMO of andere financiers waarmee FMO heeft samengewerkt. Deze bevindingen zijn zeer serieus genomen en, mede naar aanleiding hiervan, is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder uitgebreid en aangescherpt. FMO heeft mij geïnformeerd dat het investeringsbeleid verder is verbeterd op basis van een publiek consultatieproces, bijvoorbeeld op het terrein van conflictsensitiviteit. Ook heeft FMO haar dialoog met het maatschappelijk middenveld versterkt, de frequentie hiervan verhoogd en publiceert zij sinds 2017 nieuwe investeringen voorafgaand aan de contractering.
Ik blijf FMO aansporen om het beleid verder te verscherpen, waar nodig in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en andere bilaterale en multilaterale partijen. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en verbeteren waar nodig.
Hoe verklaart u dat FMO in 2015 besloot te investeren in Feronia terwijl het kadaster van Congo al in 2012 de eigendomsbewijzen die Feronia overlegde afwees? Had dit uw inziens voorkomen moeten worden middels het vooronderzoek?
Voordat FMO in een project investeert wordt er altijd een uitgebreide due diligence verricht. Landrechten maken onderdeel uit van een dergelijk onderzoek.
In het geval van Feronia had de Duitse ontwikkelingsbank DEG het voortouw bij het verrichten van dit onderzoek. DEG heeft de resultaten van het onderzoek gedeeld met de andere ontwikkelingsbanken, waaronder FMO. Op basis daarvan zijn de ontwikkelingsbanken gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat de investering in Feronia doorgang kon vinden.
FMO stelt dat bij de start de due diligence voldoende comfort bood, ook ten aanzien van landrechten, om deel te nemen aan het project. De juistheid van de genoemde land lease overeenkomsten is door de jaren heen bij herhaling bevestigd door de autoriteiten. Daar waar lokale gemeenschappen deze hebben betwist, is volgens FMO door middel van een dialoog gewerkt aan oplossingen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving.
Is het onderzoek van de ontwikkelingsbanken naar de moord op mensenrechtenactivist Imbangola Lunea al afgerond? Kunt u bevestigen dat hij is vermoord door een werknemer van Feronia en dat hij de afgelopen maanden vaker bedreigd werd door beveiligers van Feronia?
Het onderzoek is niet uitgevoerd door de ontwikkelingsbanken zelf, maar door een derde partij en is inmiddels afgerond. FMO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zullen in de komende weken worden geïnformeerd over de bevindingen. Nadat er een analyse is gemaakt, wordt u nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van Global Legal Action Network, geuit in het artikel, op de klachtenprocedure van de ontwikkelingsbanken? Klopt het dat de proceduretermijnen onbekend zijn en dat de geschillencommissie niet volledig onafhankelijk is van Feronia?
FMO heeft samen met de Duitse en Franse ontwikkelingsbank een onafhankelijk klachtenmechanisme opgezet. Dit mechanisme biedt belanghebbenden, waaronder lokale gemeenschappen, de mogelijkheid een klacht in te dienen over projecten die door deze ontwikkelingsbanken worden gefinancierd. Het mechanisme wordt geleid door een panel van onafhankelijke internationale experts.
De werking van het mechanisme is transparant. Er is op de website van FMO een pagina beschikbaar met verdere informatie, over onder meer de panelleden en de lopende cases. Ook is daar een «guide for complainants or communities» beschikbaar met verdere informatie over de werking van het mechanisme, inclusief tijdslijnen.
De leden van het panel zijn volledig onafhankelijk en niet verbonden aan FMO of andere ontwikkelingsbanken. Het mandaat van het mechanisme is publiek beschikbaar. De ontwikkelingsbanken leveren alleen operationele en financiële ondersteuning.
Wanneer verwacht u een uitkomst van de geschillenprocedure over de grondkwestie?
Er is een klacht ingediend bij DEG, de Duitse ontwikkelingsbank. Deze klacht is ontvankelijk verklaard en wordt conform de geldende procedures behandeld door het onafhankelijke panel.
Ten aanzien van deze klacht is gekozen voor een mediation-proces. Dit proces is momenteel in voorbereiding. Gezien het aantal betrokken partijen en de complexiteit van de casus is het op dit moment nog niet te zeggen wanneer de procedure zal zijn afgerond.
Vindt u het acceptabel wanneer werknemers bij projecten die door FMO worden gefinancierd minder dan een leefbaar loon verdienen of hun loon te laat krijgen uitbetaald?
Voor het kabinet is het een belangrijk uitgangspunt dat FMO een leefbaar loon en een tijdige betaling hiervan nastreeft in haar projecten. FMO ondersteunt haar klanten om te komen tot het uitbetalen van het lokaal geldende leefbaar loon zoals berekend door de ILO. Indien noodzakelijk wordt er een verbetertraject richting een leefbaar loon en tijdige uitbetaling opgenomen in een actieplan, waarmee deze verbeteringen onderdeel worden van de contractuele verplichtingen van de klant richting FMO. Het gaat daarbij om de juiste mix van productiviteitsverbetering, hogere prijzen en het bepalen van de termijn waarop dit doel gerealiseerd kan worden. Daarnaast deelt FMO de ambities rondom het in kaart brengen van een leefbaar loon in de waardeketen, zoals vastgelegd in de IMVO-convenant Banken.
Deelt u de mening dat FMO niet alleen een leefbaar loon zou moeten nastreven, maar de tijdige betaling van een leefbaar loon tot een harde voorwaarde voor financiering moet maken met onmiddellijke gevolgen als blijkt dat niet aan die voorwaarde wordt voldaan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de escalatieladder moet worden aangescherpt, zodat FMO eerder consequenties verbindt aan de financiering van een project als er zorgen bestaan over het naleven van mensenrechten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft een uitgebreid beleid op het gebied van mensenrechten en heeft hier in de afgelopen jaren, onder andere in samenwerking met het lokale en internationale maatschappelijke middenveld, verdere verbeteringen in aangebracht. Onderdeel van dit beleid is het ontwikkelen van actieplannen om klanten te ondersteunen en toe te werken naar de internationaal geldende standaarden. FMO ondersteunt eventuele verbeterprocessen en monitort de voortgang. Indien een klant zich niet houdt aan het actieplan, kan dit in specifieke gevallen leiden tot het tijdelijk stopzetten van uitbetalingen of, in het uiterste geval, terugtrekking. Wanneer deze maatregelen worden ingezet is per project verschillend.
Uit welk jaar stamt de laatste systematische evaluatie van FMO?
Ik hecht grote waarde aan het regelmatig evalueren van FMO en haar beleid om erop toe te zien dat alle relevante principes en standaarden worden nageleefd en om te komen tot aanbevelingen voor verbeteringen. Deze evaluaties vinden in principe elke vijf jaar plaats en worden in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door een onafhankelijke partij uitgevoerd. De laatste evaluatie is opgeleverd in 2014 en richt zich op de periode 2008–2012. Naast deze evaluaties worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd. Deze evaluaties worden ook gedeeld met uw Kamer.
Bent u bereid om zo snel mogelijk een grote systematische evaluatie van FMO te starten?
Dit voorjaar zijn de voorbereidingen gestart voor de volgende reguliere evaluatie. De evaluatie heeft betrekking op de periode 2013 – 2018 en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 worden opgeleverd. In deze evaluatie wordt ook de naleving van IMVO-standaarden onderzocht.
De rechten van LHBTI-gemeenschap en persvrijheid in Polen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cruder than the Communists: Polish TV goes all out for rightwing vote»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in Polen, in aanloop naar de verkiezingen van aankomende zondag, de zittende regeringspartij PiS openlijk anti-LHBTI-retoriek bezigt?
Het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LHBTI’s) is een van de speerpunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, zoals onder meer uiteengezet in de actualisering van het mensenrechtenbeleid d.d. 28 mei 2018.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat het kabinet van de genoemde anti-LHBTI uitspraken op nationaal en lokaal niveau met zorg kennis heeft genomen. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat er een evident verschil is tussen electorale retoriek en concrete beleidsmaatregelen. Het is onduidelijk of voor dit laatste voldoende maatschappelijk draagvlak zou zijn, gelet op de toenemende acceptatie van LHBTI’s binnen de Poolse samenleving, de gemengde uitslag van de parlementaire verkiezingen op 13 oktober jl. en de tegenstem van Poolse politieke partijen en organisaties, die zich juist actief inzetten voor de positie van LHBTI’s.
Dat laat onverlet dat genoemde uitspraken en verklaringen het klimaat voor LHBTI’s in Polen niet ten goede komen. Dit verhoudt zich slecht met de waarden waarop de EU berust en waaraan ook Polen zich heeft gecommitteerd, zoals gelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren3. Daarnaast is Polen lid van de Raad van Europa, OVSE en VN en heeft het land regelgeving die enkele waarborgen biedt. Op het punt van wetgeving en rechtsbescherming volgt het kabinet de ontwikkelingen in Polen nauwlettend, ook vanwege de zorg over de hervormingen van de Poolse rechtsstaat.
Hoe oordeelt u over uitspraken van Jaroslaw Kaczynski, zittend partijleider van de Poolse regeringspartij PiS, waarin hij de LHBTI-gemeenschap afschildert als een bedreiging voor het traditionele gezin, de Poolse identiteit en de staat?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat lokale PiS-politici deze zomer zeker dertig gemeenten «LHBT-vrij» verklaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat in een van de grootste EU-lidstaten de rechten, vrijheid en veiligheid van LHBTI-gemeenschap zo ernstig worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u uw zorgen over de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen uitgesproken tegen uw Poolse ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Polen over de rechtsstaat spitst zich toe op de zorgen die Nederland heeft op meerdere terreinen. Nederland is daarin volstrekt helder: Polen dient zich te houden aan de afspraken die het gemaakt heeft in het kader van niet alleen de EU, maar ook bijvoorbeeld de Raad van Europa, OVSE en VN.
Er is een kabinetsbrede inzet voor gelijke rechten van LHBTI’s, ook in EU-verband. Zo heeft Minister Grapperhaus op Coming Out Day 2018 een statement gemaakt over het belang van gelijke rechten voor LHBTI’s in de EU. Ook werkt het kabinet samen met maatschappelijke organisaties op dit terrein, waaronder het Forum for Christian LGBT in Europe, en het maatschappelijk middenveld in Polen voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van sociale acceptatie.
Nederland vraagt ook op verschillende manieren aandacht voor de positie van LHBTI’s in Polen. De Nederlandse ambassade in Warschau neemt als onderdeel van die inzet onder meer deel aan de jaarlijkse Warschau Prideen steunt vanuit Publieke Diplomatie-middelen met regelmaat activiteiten van Poolse LHBT-organisaties. Zo faciliteerde de ambassade tijdens de laatste Pride het bezoek van wethouder Groot Wassink van Amsterdam, inclusief een discussie met LHBT-organisaties en de burgemeester van Warschau.
Maakt u zich zorgen over de staat van de persvrijheid in Polen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de sterk gepolariseerde Poolse samenleving blijft ook de media niet buiten schot; ook deze is gepolariseerd, met een minder positief beeld van de journalistiek onder de samenleving tot gevolg. Polen kent desondanks nog altijd een gevarieerd media-aanbod, met publieke en commerciële omroepen en kranten. Het kabinet volgt ontwikkelingen in Polen die deze diversiteit kunnen raken en betrekt die bij zorgen die Nederland nu al actief uit in bilateraal, EU- en multilateraal verband over de rechtsstaat.
Om het belang dat Nederland hecht aan een onafhankelijke media en persvrijheid kracht bij te zetten worden mediabezoeken van Poolse journalisten aan Nederland georganiseerd. Uitwisseling van kennis, ervaring en inzichten kan het wederzijds begrip en het belang van onafhankelijk media in de EU versterken.
Hebt u met uw Poolse ambtsgenoot gesproken over de enorme achteruitgang met betrekking tot persvrijheid in Polen? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.