Rentemiddelen bij Finqus |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Finqus, de nieuwe handelsnaam waaronder het failliete DSB opereert, haar klanten geen rentemiddeling aanbiedt?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist klanten van het voormalige DSB, die vaak grote financiële problemen kennen, veel baat kunnen hebben van rentemiddeling?
Eind 2015 heb ik middels een brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars aangegeven dat ik een proactieve houding om de optie van rentemiddeling aan te bieden zou verwelkomen. Veel kredietverstrekkers bieden inmiddels rentemiddeling aan of hebben aangegeven dit binnenkort aan te gaan bieden. Hierbij moet ook worden opgemerkt dat het niet op voorhand vaststaat dat rentemiddeling in alle gevallen leidt tot lagere lasten en dus voordeliger is voor de consument. De uitkomst is afhankelijk van verschillende factoren zoals de resterende looptijd van de rentevastperiode, de hypotheekvorm, de specifieke hypotheekvoorwaarden, eventuele bijkomende advies- en administratiekosten, etc.
DSB Bank NV in faillissement (hierna Finqus) biedt op dit moment geen rentemiddeling aan. Finqus heeft aangegeven dat sinds 2009 bijna de helft van de klanten met een hypotheek een nieuwe rentevaste periode heeft afgesloten tegen een lagere rente. Van de klanten die dit nog niet hebben gedaan, zal het merendeel een nieuw rentevoorstel ontvangen in 2017 of 2018 (wanneer hun rentevaste periode afloopt). Het is volgens Finqus daarom minder interessant voor klanten om gebruik te maken van tussentijds oversluiten in combinatie met rentemiddeling, ook vanwege de benodigde aanpassing van de hypotheekvoorwaarden en de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan. Finqus heeft daarom besloten geen prioriteit te geven aan het implementeren van rentemiddeling. Tussentijds oversluiten is uiteraard wel mogelijk.
Omdat ik het belangrijk vind dat de aanbieder de klant centraal zet, zal ik Finqus attenderen op de wenselijkheid om rentemiddeling aan te bieden. Uiteindelijk is het aan de kredietaanbieder om hierover te beslissen.
Deelt u de mening dat juist van deze voormalig hypotheekverstrekker, die honderdduizenden mensen een hypotheek verstrekte, verwacht mag worden dat zij haar klanten rentemiddeling aanbiedt, eens te meer omdat een financiële instelling alle kosten van het middelen van de hypotheekrente kan doorberekenen aan de consument?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Finqus nog altijd hypotheken en andere kredieten beheert van meer dan 50.000 klanten? In hoeverre zijn alle schuldeisers van DSB nu gecompenseerd? Is het waar dat Finqus/DSB in de afgelopen jaren winst heeft gemaakt? Zou het juist daarom niet meer dan logisch zijn dat klanten met hypotheken bij Finqus ook kunnen profiteren van de mogelijkheid om rente te middelen?
Finqus verstrekt geen nieuwe hypotheken meer. In totaal beheert Finqus nog de vorderingen van 50.000 klanten. Ongeveer 13.000 (26%) van deze 50.000 klanten zijn 1e hypotheekklant. De overige 37.000 klanten hebben een consumptief krediet, 2e hypotheeklening of een restschuld bij Finqus. Het aantal hypotheekklanten bij Finqus daalt gestaag door woningverkopen of oversluitingen.
Uit het 34e faillissementsverslag van DSB bank, dat de curatoren op 31 januari jl. hebben gepubliceerd, blijkt dat 74% van de concurrente schuldeisers zijn terugbetaald en 100% van de preferente schuldeisers. De curatoren achten het mogelijk op basis van de huidige prognoses dat op lange termijn de vorderingen van de resterende concurrente schuldeisers en de vorderingen van de achtergestelde schuldeisers volledig voldaan kunnen worden, mits het huidige beleid met betrekking tot afwikkeling van de leningenportefeuille nog ten minste vier jaren gecontinueerd wordt.
DSB Bank heeft in 2015 minder kosten gemaakt dan er aan opbrengsten is ontvangen. Omdat DSB Bank failliet is, wordt dit niet gezien als winst maar bedrijfsopbrengst die wordt gebruikt om de leningen en schuldeisers van het failliete bedrijf af te lossen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de curatoren van het failliete DSB en/of Finqus om te bewerkstelligen dat ook Finqus haar klanten rentemiddeling gaat aanbieden, zodat ook deze klanten kunnen profiteren van de huidige lage rentestanden?
Zie antwoord vraag 2.
De rol die de Raad van Commissarissen van NS gespeeld heeft bij de fraude bij de aanbesteding in Limburg |
|
Martijn van Helvert (CDA), Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «NS trein gaat vol door rood voor Limburg»1)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat toenmalig CEO van NS Huges op 10 april 2014 een mail schreef aan toenmalig directeur Leon Struijk van dochterbedrijf Qbuzz met de tekst: „In de RvC [raad van commissarissen] werd vandaag duidelijk dat de NS Groep zich moet voorbereiden om voor deze concessie een «bid to win» in te dienen.»1?
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat de RvC wetenschap had van en mogelijk aangezet heeft tot strafbare feiten bij de aanbesteding in Limburg?
De raad van commissarissen heeft mij op 25 april 2015 geïnformeerd over de resultaten van het interne compliance onderzoek dat De Brauw in opdracht van NS heeft uitgevoerd waarbij de ernstige onregelmatigheden in Limburg geconstateerd werden. Voor een volledig overzicht van de tijdslijnen ten aanzien van de onregelmatigheden in Limburg verwijs ik u naar de bijlage bij de Kamerbrief van 31 augustus 2015 over de met de heer Huges tot stand gekomen schikking. Er zijn mij geen feiten bekend dat de raad van commissarissen aangezet heeft tot het plegen van strafbare feiten. Overigens heeft de rechter zich in de lopende strafzaak nog niet uitgelaten over de vraag of er wel of niet sprake is geweest van strafbare feiten.
Heeft u de verslagen van de Raad van Commissarissen over 2014 op enig moment gekregen en gelezen? Zo ja, wanneer heeft u ze gekregen en wanneer heeft u ze gelezen?
Ik heb geen beschikking over de verslagen van de vergaderingen van de raad van commissarissen. Het is ook niet gebruikelijk dat dergelijke verslagen met de algemene vergadering van aandeelhouders worden gedeeld. Nadat de onregelmatigheden in Limburg waren geconstateerd, is er veelvuldig contact geweest tussen de raad van commissarissen en de aandeelhouder. Van het verloop van de ontwikkelingen ten aanzien van de bieding op de concessie in Limburg alsook de ontslagprocedure van de heer Huges, heb ik u in de periode van juni tot en met augustus 2015 middels verschillende Kamerbrieven geïnformeerd.
Kunt u de verslagen van de Raad van Commissarissen over 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u de Kamer geen inzage wilt geven in de verslagen van de Raad van Commissarissen, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn (als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) om dat niet te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke onderzoeken hebben er plaatsgevonden naar de gang van zaken rond de aanbesteding bij Limburg? Kunt u bij elk van deze onderzoeken aangeven of de onderzoekers volgens de opdracht ook de rol van de Raad van Commissarissen bij de aanbesteding mochten onderzoeken en of zij dat ook gedaan hebben?
In mijn brief van 6 november 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die naar aanleiding van de onregelmatigheden in Limburg zijn uitgevoerd. Dit betreft het definitieve rapport van De Brauw over de onregelmatigheden bij de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, het rapport van de verificatie van het rapport van de Brauw van mevrouw Tonkens, de toetsing van de rapporten door de heer Brenninkmeijer en de managementsamenvatting van Jones Day van het onderzoek of bij andere aanbestedingen zich vergelijkbare onregelmatigheden hebben voorgedaan. Voor de inhoudelijke conclusies van elk van de onderzoeken verwijs ik naar mijn brief van 6 november 2015. Daarnaast zijn door de Autoriteit Consument en Markt en het Openbaar Ministerie onderzoeken gedaan naar de onregelmatigheden bij de aanbesteding in Limburg. Ik heb u over het bestaan van deze onderzoeken eerder geïnformeerd. Op dit moment lopen deze procedures nog en kan ik daar verder geen mededelingen over doen.
Herinnert u zich nog dat u in maart 2015 kwijting gegeven hebt aan de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur van NS?
Ja.
Van welke zaken was u bij het geven van kwijting niet op de hoogte en had u op de hoogte moeten zijn toen u kwijting gaf over het jaar 2014 met de kennis van nu?
De decharge strekt zich uit tot de informatie die op dat moment bekend is met inachtneming van hetgeen blijkt uit het jaarverslag en de jaarrekening. Deze stukken worden geacht een getrouw beeld te geven van de onderneming. Op basis van deze informatie heb ik op 4 maart 2015 decharge verleend aan het bestuur en de raad van commissarissen van NS. De decharge strekt zich niet uit tot feiten die later bekend worden.
Heeft u door het geven van kwijting aan de Raad van Commissarissen ook de mogelijkheid verspeeld om schade op hen te kunnen verhalen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u kwijting gegeven voor het jaar 2015 aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen? Heeft u daarbij nog voorbehouden gemaakt?
Ja. In lijn met het antwoord op vraag 9 en 10 is de decharge verleend op basis van de informatie die op dat moment bij mij als aandeelhouder bekend was. Hierbij heb ik geen voorbehouden gemaakt.
Kunt u de verslagen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de afgelopen twee jaar aan de Kamer doen toekomen?
Het is niet gebruikelijk dat de notulen van de ava openbaar worden gemaakt. Het is van belang dat er tussen de aandeelhouder en de deelneming een open discussie moet kunnen plaatsvinden. Openbaarmaking van dergelijke notulen kan dit in de weg staan. In het jaarverslag Staatsdeelnemingen leg ik verantwoording af over de wijze waarop ik mijn taken als aandeelhouder invulling heb gegeven. In het geval van de onregelmatigheden in Limburg heb ik de Kamer door middel van meerdere brieven, zoals ook toegelicht in het antwoord op de vragen 4,5 en 6, geïnformeerd.
Welke schadeclaims zijn er in de aanbestedingssfeer en mededinging tegen de NS ingediend en welke kans van slagen maken die claims?2
NS en een vijftal met haar verbonden ondernemingen zijn door Veolia Transport Nederland Holding B.V. en een viertal met haar verbonden ondernemingen op 22 juli 2016 gedagvaard in relatie tot de aanbesteding in Limburg. Veolia vordert hoofdzakelijk een aantal verklaringen voor recht dat NS aansprakelijk is voor schade die Veolia stelt te hebben geleden in verband met de aanbesteding in Limburg. Veolia vordert nog geen concreet schadebedrag. Nu de zaak onder de rechter is, doe ik geen uitspraken over de kans van slagen.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Hoewel NS er geen aanwijzingen voor heeft dat ook onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij andere aanbestedingen, zal ook daar nader onderzoek naar worden gedaan door externe partijen.»3
Ja.
Zijn er sindsdien aanwijzingen dat er onregelmatigheden geweest zijn bij andere aanbestedingen of dat zich elders binnen het NS concern sprake is van ernstige zaken zoals fraude en omkoping?
Zoals aangegeven in vraag 7, heb ik uw Kamer op 6 november 2015 geïnformeerd over het onderzoek dat Jones Day heeft uitgevoerd naar eventuele onregelmatigheden bij andere aanbestedingen. De conclusie van het onderzoek is dat hiervoor geen aanwijzingen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, volledig en tenminste vier dagen voor het algemeen overleg staatsdeelnemingen dat is gepland op 25 januari 2017 beantwoorden?
De vragen zijn op 23 januari naar de Kamer gestuurd en daarmee twee dagen voor het AO Staatsdeelnemingen aangeleverd.
Het bericht 'Swapgeld duurt even' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Swapgeld duurt even?»1
Ja.
Klopt het dat de wachttijd voor compensatie voor een rentederivaat bij de Rabobank in het slechtste geval kan oplopen tot anderhalf jaar? Klopt het dat de eerste brieven van de Rabobank met herbeoordelingen pas over een half jaar verzonden worden? Hanteren andere betrokken banken gelijksoortige termijnen?
Alle banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Op dit moment leggen de banken en de externe beoordelaars de laatste hand aan hun plan van aanpak. Zodra deze plannen van aanpak zijn getoetst door de AFM kan gestart worden met de uitvoering. Het is de verwachting dat de eerste klanten vanaf het einde van het eerste kwartaal van 2017 brieven van hun bank zullen ontvangen waarin een aanbod tot herstel wordt gedaan.
De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben. Rabobank verwacht 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar kan niet uitsluiten dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. De andere betrokken banken verwachten al hun klanten in 2017 een aanbod tot herstel te kunnen doen.
Rentederivatencontracten van «kwetsbare groepen» zoals klanten in bijzonder beheer zullen conform het uniforme herstelkader als eerste worden beoordeeld. Indien kwetsbare klanten door een mogelijk langere doorlooptijd in de knel komen zullen banken aanvullende maatregelen nemen om dit te voorkomen.
Deelt u de mening van de Stichting MKB-Claim dat deze termijnen ongepast zijn, zeker omdat deze zaken al jaren duren en eerder nog werd gesproken over oplossingen medio 2017?
Ik ben nog steeds van mening dat het proces zo snel als mogelijk dient te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de beoordelingen en de belangen van de betrokken MKB-ondernemingen. Om deze reden is er vorig jaar door de onafhankelijke deskundigen voor gekozen om een pilot-fase te starten waarin het herstelkader verder is verduidelijkt en het herstelkader op een aantal aspecten nader is uitgewerkt om de uitvoering te verbeteren. Vanwege deze gedegen aanpak heeft de pilot-fase langer geduurd dan eerder was voorzien. Hierdoor kunnen de banken later dan verwacht beginnen met het uitvoeren van het herstelkader. De pilot-fase en de publicatie van het definitieve herstelkader is echter noodzakelijk geweest om te waarborgen dat het herstelkader daadwerkelijk uniform en op een zorgvuldige en efficiënte wijze door de banken kan worden toegepast. De AFM houdt toezicht op de goede toepassing van het herstelkader door banken. De banken en de externe beoordelaars rapporteren aan de AFM over de voortgang per bank. Ik verwacht dat de banken, mede gelet op de lange tijd dat klanten nu al moeten wachten op een oplossing, alles in het werk zullen stellen om alle klanten voor het einde van dit jaar een aanbod tot herstel te doen.
Deelt u de mening dat deze termijnen in strijd zijn met het doel van het herstelkader om de betrokken ondernemers zo snel mogelijk een passende oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ondernemers al lang genoeg op duidelijkheid en compensatie hebben moeten wachten en dat zij daarom allen in 2017 moeten kunnen rekenen op duidelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om te bewerkstelligen dat alle gedupeerden nog in 2017 een herbeoordeling ontvangen die in overeenstemming is met het herstelkader?
Zie antwoord vraag 3.
Target-2 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Europe’s secret bailout» van Hans-Werner Sinn?1
Ja.
Hoe groot is de Target2-positie van De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment en kunt u aangeven hoe die per land is opgebouwd per tegenpartij (ofwel, hoeveel heeft DNB nog tegoed van de Banca d’Italia, hoeveel staat DNB in het krijt bij de Bundesbank, etc)?
Target2-posities van nationale centrale banken worden maandelijks openbaar gerapporteerd op de ECB-website2. De meest recente cijfers (voor eind november 2016) laten voor DNB een positief Target2-saldo zien van EUR 99,6 mrd. Zoals aangegeven in mijn brief van 12 december 20163 wordt het Target2-systeem geadministreerd door de ECB. De tegenpartij voor Target2-transacties betreft dus de ECB, niet andere nationale centrale banken (NCB’s) in het Eurosysteem. DNB heeft hierdoor geen (positieve of negatieve) positie ten opzichte van andere NCB’s.
Wat is volgens u de oorzaak van de recent weer zeer sterke stijging in de Target2-saldi binnen het stelsel van centrale banken in de eurozone?
Anders dan in 2012 zijn de oplopende saldi in recente jaren niet het gevolg van marktstress maar het resultaat van de uitvoering sinds september 2014 van het ECB-opkoopprogramma. Het ECB-programma beïnvloedt Target2-saldi op verscheidene manieren:
Allereerst geeft de ECB aan dat NCB’s veelal (in ca. 50% van alle transacties onder het opkoopprogramma van de ECB) obligaties aankopen van tegenpartijen die niet gevestigd zijn in de eurozone. Deze tegenpartijen moeten de transactie voldoen via een rekening bij een bank die via een NCB in de eurozone bij het Target2-systeem is aangesloten. Hiervoor maken deze tegenpartijen veelal gebruik van eurozone branches van hun eigen niet-eurozone bank (bijv. een eurozone-branche van een Britse bank), of van «correspondent banks» (banken gevestigd in de eurozone die betaaldiensten aanbieden aan niet-eurozonebanken). Zowel deze branches als correspondent banken zijn relatief vaak gevestigd in landen als Duitsland, Luxemburg en Nederland. Als gevolg hiervan ontstaan betaalstromen binnen de eurozone die worden verwerkt via het Target2-systeem en leiden tot oplopende Target2-saldi.4
Tevens stelt dat ECB dat NCB’s veelal (in ca. 30% van alle transacties) obligaties aankopen van tegenpartijen die gevestigd zijn in een ander euroland. Veel van deze tegenpartijen zijn volgens de ECB gevestigd in bijv. Duitsland. Ook dit veroorzaakt grensoverschrijdende transacties en leidt tot oplopende Target2-saldi.
Tot slot beïnvloedt de risicoperceptie van investeerders bij welke banken zij de liquiditeit gegenereerd onder het ECB opkoopprogramma (tijdelijk) stallen hetgeen tevens leidt tot betaalstromen binnen de eurozone met gevolg oplopende Target2-saldi.5
Wat gebeurt er met de Target2-schuld als een land de eurozone verlaat en de eigen centrale bank van dat land niet herkapitaliseert om de Target2-schuld bij andere landen af te betalen?
Zoals gesteld in mijn brief van 12 december zou, indien een land de eurozone verlaat, de betreffende nationale centrale bank een claim op dan wel verplichting jegens de ECB behouden. Dit is in economisch opzicht niet anders dan onder de huidige situatie. Wel dienen landen die binnen het Target2-systeem wensen te opereren maar geen deel uitmaken van het Eurosysteem een non-negatief saldo te behouden t.o.v. de ECB.6 Bij uittreding kan dit aanleiding geven tot een verrekening van een negatief saldo. Een dergelijk uittreden is echter niet aan de orde.
Hoe groot is de exposure van de private sector (huishoudens, bedrijven, banken) ten opzichte van de private sector in de vijf landen met de meest negatieve Target2-balansen?
A priori bestaat er geen echte link tussen Target2 en exposures van de private sector. Zolang banken kapitaalstromen privaat financieren, kunnen private sector exposures allerlei vormen en grootten aannemen, maar zullen Target2-saldi niet oplopen. Indien bijv. een depositohouder bij een Spaanse bank een betaling verricht aan een Duitse bank (bijv. om te betalen voor de import van goederen) en de Spaanse bank deze transactie financiert door liquiditeit te lenen bij een Duitse bank, leidt dit niet tot een oplopend Target2-saldo, maar heeft de betreffende Duitse bank (en daarmee de Duitse private sector) wel een vergrote exposure op de Spaanse private sector. Dit was de situatie voor 2007: Target2-saldi waren nihil, terwijl private exposures wel aanzienlijk waren.
Slechts indien banken uit het ene land significant meer afhankelijk zijn van centrale bank liquiditeit dan banken in een ander land, kunnen oplopende Target2-saldi te zien zijn. Ook dan bestaat echter veelal geen (positieve) relatie tussen deze saldi en private exposures. Sterker, oplopende Target2-saldi kunnen gepaard gaan met teruglopende private exposures: indien bijv. de Spaanse centrale bank een bedrijfsobligatie uitgegeven door een Spaans bedrijf aankoopt van een Duitse private tegenpartij, leidt dit tot oplopende Target2-saldi maar verkleint de Duitse private sector juist haar exposure op de Spaanse private sector.
Ondanks dat er geen directe link bestaat tussen Target2 en private exposures, wordt in de tabel hieronder een overzicht gegeven van de exposures van de Nederlandse private sector op die van de vijf landen die (momenteel) de grootste negatieve Target2-saldi hebben.
Italië
Spanje
Portugal
Griekenland
Frankrijk
Bruto uitzettingen van de Nederlandse private sector
49,73
49,21
5,47
1,83
225,67
Bron: DNB Statistiek
Herinnert u zich dat de regering in 2012 meldde «Om de huidige risico’s die voortvloeien uit het Target2- systeem te mitigeren is het dus noodzakelijk dat deze Europese maatregelen voortvarend blijven worden opgepakt.»?2
Ik ben bekend met de betreffende brief uit 2012.
Kunt u aangeven hoe elk van deze maatregelen is opgepakt en uitgevoerd?
Afgelopen jaren zijn veel maatregelen genomen om de onderliggende oorzaken van het oplopen van Target2-saldi in de periode van 2008–2012 te mitigeren, o.a. op de terreinen die in de kabinetsbrief uit 2012 worden genoemd.
Zo zijn er stappen gezet op het terrein van begrotingsbeleid en macro-economisch toezicht, waaronder de implementatie van het Verdrag voor stabiliteit, coördinatie en governance in de EMU en verscherpt budgettair en economisch toezicht als gevolg van de implementatie van de «6-pack» wetgeving. Deze wetgeving bevat ook de MEOP-procedure, waarmee macro-economische onevenwichtigheden (bijv. onevenwichtigheden op de lopende rekening en betalingsbalans, in de financiële sector) beter gemonitord en aangepakt kunnen worden. Dergelijke onevenwichtigheden waren in de periode 2008–2012 onderliggende drijfveren van oplopende Target2-saldi.
In 2013 is tevens de 2-pack wetgeving van kracht geworden. Deze wetgeving zorgt voor een zorgvuldiger en meer gestroomlijnd proces voor het beoordelen van (ontwerp)begrotingen van eurolanden. Ook wordt binnen de Eurogroep peer pressure door middel van benchmarking toegepast om eurolanden te bewegen om hun economische structuur verder te versterken. Dergelijke maatregelen moeten leiden tot gezondere publieke financiën en sterkere economieën. Dit kan ceteris paribus tevens leiden tot kleinere onevenwichtigheden op de betalingsbalans en tot een vergroot vertrouwen in de economische stabiliteit van eurolanden. Daarmee worden verscheidene oorzaken van het oplopen van Target2-saldi in de periode 2008–2012 aangepakt.
Daarnaast zijn er maatregelen doorgevoerd ter versterking van de Europese bankensector. Zo zijn de kapitaaleisen voor banken de afgelopen jaren fors verhoogd en worden de komende jaren nog verdere stappen gezet om te komen tot een steviger raamwerk.8 Tot slot is ook het bankentoezicht in de eurozone gestroomlijnd via de Bankenunie, welke tevens een ordentelijke afwikkeling en herstructurering van banken bevordert. Al deze maatregelen hebben tot doel de stabiliteit van en het vertrouwen in het Europese bankenstelsel te vergroten. Hiermee wordt ook een deel van de oorzaken van de oplopende Target2-saldi in de post-(2008)crisis periode aangepakt.
Is het risico dat voortvloeit uit het Target2-systeem sindsdien in zijn totaliteit afgenomen of toegenomen?
Zoals gesteld materialiseert een restpositie in het Target2 systeem zich slechts bij een uittreding van een land uit het Eurosysteem en de eurozone. In de afgelopen jaren zijn veel maatregelen getroffen om de stabiliteit van de eurozone en de economische gezondheid van eurolanden te versterken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze kunnen de publieke risico’s van de Target2-schulden verminderd worden door DNB en door de Nederlandse regering?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in recente jaren op Europees niveau reeds belangrijke stappen gezet om de eurozone te versterken onderliggende onevenwichtigheden te verminderen die kunnen leiden tot persistente Target2-saldi. Daarnaast kapitaliseert DNB zich tegen de financiële risico’s die zij uit hoofde van het (Eurosysteem) monetair beleid loopt. Op het moment dat de uitstaande risico’s op de balans van DNB zich daadwerkelijk materialiseren zou in eerste instantie gekeken worden naar de omvang van het buffervermogen van DNB.
Wat is het maximale risico dat de Nederlandse staat loopt door de enorme Target2-balans van DNB?
Het Target2-saldo van DNB betreft momenteel (per eind november 2016) EUR 99,6 mrd. Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 betreft dit saldo een bilaterale claim op de ECB, welke voldoende buffers heeft om aan haar verplichtingen te voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout’ in de Financial Times |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout»?1
Ja.
Kunt u, zodra deze informatie beschikbaar is, meer informatie verschaffen over de precieze invulling van deze reddingsoperatie? Hoe verhoudt deze reddingsoperatie zich tot de BRRD (Bank Recovery and Rescue Directive) en de staatssteunregels?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Harbers heb ik uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Mijn brief van 6 juli jl. maakte onderscheid tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ik aangaf wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze worden toegepast door de bevoegde autoriteiten.2
Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij maatregelen door een nationale overheid sprake is van staatssteun en zo ja of deze geoorloofd is. Zodra de Europese Commissie een formeel oordeel geeft over een steunmaatregel wordt dit gepubliceerd op haar website. Inmiddels is op de website van de Europese Commissie zichtbaar dat is besloten om geen bezwaar te maken tegen liquiditeitssteun aan de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena.3
In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst wordt ook gesproken over kapitaalsteun aan Monte dei Paschi di Siena. Hierover is nog geen definitief oordeel door de Europese Commissie gegeven. Zoals beschreven in mijn brief van 6 juli jl. is voor preventieve herkapitalisatie goedkeuring van de Commissie op basis van de Europese staatssteunregels vereist. Hiervoor dient aan een aantal voorwaarden uit de BRRD te worden voldaan.4 Wanneer op grond van het oordeel van de toezichthouder en op basis van het herstructureringsplan van een bank door de Commissie toestemming wordt gegeven voor toepassing van preventieve herkapitalisatie dan kan het oordeel van de Commissie terug worden gevonden op de website van de Commissie.5
Kunt u bevestigen dat Italië zich volledig committeert aan het nakomen van de afspraken uit de Bankenunie, ondanks het eerdere verzet hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat de uitzondering in de Europese regels ter bescherming van kleine beleggers waar Italië gebruik van lijkt te willen maken? Welke voorwaarden en eisen zijn daarop van toepassing? Wat wordt gekwalificeerd als een «kleine spaarder»? Wat bedoelt u met uw opmerking dat «»De Europese regels verzetten zich hier (het beschermen van kleine spaarders) ook niet tegen, maar dat kost natuurlijk wel veel geld»«?2
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat autoriteiten in geval van «bail-in aanvullende maatregelen kunnen treffen ten behoeve van kwetsbare groepen.7 In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst staat dat Italiaanse ambtenaren zouden hebben gezegd dat sommige retail obligatiehouders worden gecompenseerd indien zij worden geraakt. De precieze vormgeving van een dergelijke compensatie is vooralsnog onbekend. De Europese regels voor banken kennen geen generieke uitzondering voor de «bail-in» van «kleine spaarders». Compensatie kan in sommige gevallen echter op zijn plaats zijn, bijvoorbeeld indien retail beleggers bij de aankoop van kapitaalinstrumenten niet goed geïnformeerd zijn over de risico’s. Uiteraard dient een eventuele compensatieregeling conform de staatssteunregels te zijn.
Kunt u bevestigen dat de Italiaanse overheid ervoor kiest om de zogenaamde «retail bondholders» te compenseren voor hun bijdrage aan de bail in? Is dit geen omzeiling van het principe dat de primaire lasten gedragen dienen te worden door investeerders en niet door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de bewering in het artikel dat de Europese Commissie al toestemming gegeven heeft voor het reddingsplan? Hoe kan de Commissie al akkoord zijn als de details van het plan nog niet bekend zijn? Wordt de toestemming van de Commissie, of de mogelijke bezwaren, openbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het plan consequenties voor de Italiaanse begroting, en zo ja, welke? Indien ja, valt deze steun onder enige vorm van «flexibiliteit» uit het Stabiliteits- en Groeipact?
De exacte uitwerking van een plan waar het Financial Times artikel over spreekt is nog onzeker. Hierdoor is ook niet zeker wat de exacte gevolgen zijn voor de Italiaanse begroting. In algemene zin verhoogt zowel een kapitaalinjectie in een financiële instelling als een eventuele compensatie van retail-beleggers de EMU-schuld van een lidstaat. In hoeverre dit impact heeft op het (structurele) EMU-saldo van een lidstaat, en daarmee de naleving van de preventieve arm, hangt af van de precieze vormgeving en de beoordeling hiervan door de Europese Commissie.
Kunt u toezeggen dat u zich er volledig voor zal inzetten om de (geloofwaardigheid van de) regels van de Bankenunie overeind te houden?
Ik blijf me inzetten voor een adequate en consequente toepassing van de Europese regels voor banken. Er zijn inderdaad nog stappen te zetten als het gaat om het verminderen van de risico’s in het Europese bankwezen, alvorens over te gaan tot verdere risicodeling. De routekaart voor de bankenunie, die tijdens het Nederlands voorzitterschap is afgesloten, is hierbij voor de regering leidend.8
Ziet u de huidige gang van zaken als extra steun voor de inzet van de Nederlandse regering om eerst tot substantiele risicoreductie in de financiële sector te komen alvorens er zelfs maar overgegaan kan worden tot mogelijke vormen van risicomutualisatie, bijvoorbeeld in relatie tot het Europees Depositogarantiestelsel?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, dit bericht ken ik. Ik onderschrijf het belang van kapitaaleisen die aansluiten bij de daadwerkelijke risico’s in het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk. Er zijn tegelijkertijd echter verbeteringen mogelijk en wenselijk in de manier waarop risico’s met interne modellen worden berekend. Zo kunnen de onderliggende risico’s beter worden ingeschat en kunnen de uitkomsten tussen verschillende banken beter vergelijkbaar worden gemaakt. Dit is immers ook het doel van de discussie die op dit moment in het Bazelse Comité plaatsvindt.
Er zijn meerdere manieren om dit te bereiken en het Bazelse Comité kijkt dan ook niet alleen naar de introductie van een mogelijke kapitaalvloer.2 Zo wordt ook gekeken naar het inperken van de ruimte voor banken om risico’s voor bepaalde activaklassen zelf te modelleren. Ook worden minimale waarden vastgesteld voor bijvoorbeeld het inschatten van de kans op wanbetaling bij verschillende activaklassen («ínput vloeren»), in geval banken deze risico’s wel zelf (mogen blijven) inschatten.
Nederlandse hypotheken kennen historisch gezien relatief lage kredietrisico’s.3 DNB zet zich daarom ook in voor een passende en proportionele behandeling van deze activa, zodat de kapitaaleisen in het risicogewogen raamwerk in redelijke verhouding blijven staan tot de onderliggende risico’s. Voor een verdere beschrijving van de inzet van DNB in het Bazelse Comité verwijs ik u naar mijn brief d.d. 26 september 2016.4
Deelt het kabinet de mening dat gekeken moet worden naar de werkelijke risico’s die een bank loopt als het gaat om de bankenbuffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kijken de nieuwe regels die nu op tafel liggen naar de werkelijke risico’s van een bank? Kunt u aangeven wat de daadwerkelijke risico’s van de Nederlandse banken zijn geweest in de financiële crisis voor hypotheken? Waarom wordt er niet gekeken naar meer transparantie en het aanscherpen van de eisen van interne modellen in plaats van de huidige voorstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de mening en inzet van De Nederlandsche Bank (DNB) die in januari 2017 in het Bazels Comité meedoet aan de besluitvorming?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe liggen de verhoudingen in de EU met betrekking tot de inzet van de centrale banken van de EU-landen op dit punt? Hoe liggen de stemverhoudingen in het Bazels Comité?
Recentelijk heb ik u bericht over de uitkomsten van de bijeenkomst van het Bazelse Comité van 28…29 november 2016.5 Hierbij is aangegeven dat het doel voor de GHoS (Group of Governors and Heads of Supervision) was om tijdens de bijeenkomst in januari een akkoord te bereiken. Inmiddels is bekend gemaakt dat deze bijeenkomst is uitgesteld, omdat meer tijd nodig is om de voorstellen uit te werken.6 Pas als de Bazelse voorstellen definitief zijn afgerond, wordt de inhoud ervan in EU-verband tegen het licht gehouden. Zeker zolang in het Bazelse Comité nog geen akkoord is bereikt, is (nog) niet duidelijk hoe en wanneer de EU deze voorstellen zal implementeren.
Beslissingen in het Bazelse Comité worden genomen op basis van consensus. Hierbinnen werkt DNB samen met andere Europese toezichthouders om de specifieke kenmerken van de Europese bankensector onder de aandacht te brengen. De EU is strikt genomen juridisch niet verplicht om Bazelse standaarden te implementeren, maar er gaat wel een sterk voorschrijvend karakter uit van de Bazelse standaarden. Vanuit de noodzaak om stevige internationale minimumstandaarden voor bankensector af te spreken – waar landen zich ook daadwerkelijk aan committeren – hecht ik aan het correct implementeren van Bazelse standaarden in EU-wetgeving. Wanneer daar echter zwaarwegende redenen voor zijn – bijvoorbeeld vanwege een disproportionele impact van Bazelse afspraken op de Europese bankensector – dan bestaan geen juridische belemmeringen om te kiezen voor een afwijkende Europese implementatie.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de kredietverlening, bijvoorbeeld hypotheken en MKB, voor de Nederlandse banken en voor de Nederlandse economie indien de regels worden vastgesteld zoals ze nu zijn gepresenteerd? Klopt het dat door de nieuwe regelgeving meer risicoselectie en inkrimping van de leningenportefeuille dreigen?
Het Bazelse Comité heeft een impact assessment uitgevoerd om de impact van de verschillende voorstellen in kaart te brengen. De uitkomsten hiervan zijn niet openbaar gemaakt, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Op hoofdlijnen heeft DNB mij in een eerder stadium laten weten dat de voorlopige gecombineerde impact van de conceptvoorstellen een forse stijging van de risicogewichten laat zien bij Europese banken, waaronder de Nederlandse banken.7 Daarom wordt in Bazels verband gewerkt aan het aanpassen van de conceptvoorstellen.
Banken kunnen eventuele hogere risicogewichten als gevolg van de Bazelse voorstellen op meerdere manieren opvangen. Naast verdere winstinhouding en kostenbesparingen, kunnen banken er ook voor kiezen dit (deels) op te vangen door minder leningen te verstrekken of een hoger rentetarief te rekenen. Tot op heden hebben Nederlandse banken de fors hogere kapitaaleisen na de crisis echter weten te combineren met het voldoen aan de vraag naar krediet. De totale impact voor Nederland – onder meer op hypotheekportefeuilles en op leningen aan bedrijven met onderpand zoals in de landbouwsector – hangt vooral af van de vormgeving en de uiteindelijke hoogte van een eventuele kapitaalvloer (gebaseerd op de standaardbenadering voor kredietrisico, waarin in enige mate rekening wordt gehouden met onderpand). Dit geldt ook voor de mate waarin eventuele risicoselectie zich kan voordoen. Over een eventuele kapitaalvloer is – zoals hierboven gesteld – echter nog geen akkoord bereikt. Zoals eerder aangegeven zal Nederland bij de toekomstige implementatie van de Bazelse afspraken in EU-wetgeving, aandacht vragen voor elementen van het Bazelse akkoord die mogelijk een disproportionele impact hebben op Nederlandse banken en de Nederlandse economie.
Klopt het dat de impact met name hoog zal zijn in EU-lidstaten en in sectoren waar de banken veel op basis van onderpand financieren? Klopt het dat hierdoor in Nederland ook landbouwfinancieringen geraakt gaan worden? Klopt het dat dit wordt veroorzaakt door het feit dat Bazel de behandeling van een sterk onderpand onvoldoende meeneemt? In hoeverre wordt de waarde van het onderpand niet voldoende erkend in de Bazel-voorstellen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre is de Europese Unie verplicht om de nieuwe Basel-regels in nieuwe Europese regelgeving één op één over te nemen? Wanneer kan er duidelijkheid zijn over wat de Europese Unie gaat doen?
Zie antwoord vraag 5.
De vervolging van een Griekse statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greek Court Acquits Ex-Statistics Chief Andreas Georgiou of Violating Duties» uit de Washington Street Journal van 6 december jl.?1
Ja.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde incidenten waarbij de vrouw van de president van de Centrale Bank toevallig inspecties kreeg nadat hij een gepolitiseerde bankbenoeming tegenhield, Syriza «anti bail-out» rechters benoemt en rechters die de onafhankelijkheid van veilingen proberen te bewaken gechanteerd lijken te worden? Kunt u de gang van zaken rond deze drie incidenten beschrijven? Zijn deze incidenten, of soortgelijke incidenten, op politiek of diplomatiek niveau met Griekenland besproken?
Ik heb geen aanvullende informatie waarmee ik de gang van zaken nader in detail kan beschrijven.
Zijn er bij u nog meer van dit soort incidenten bekend waarbij de Syriza-regering naar haar mening onwelgevallige instituten of personen (lijkt) te willen intimideren? Hoe reageert u op de in de WSJ genoemde opmerking dat «[this] added to recent concerns in Greece that the government is using the justice system to go after political enemies.»?2
Ik hecht sterk aan de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht, ook in Griekenland. De Griekse autoriteiten dienen deze onafhankelijkheid te borgen en te respecteren.
Ondervinden ook internationale instituties, zoals bijvoorbeeld de inspecteurs van de Trojka, dergelijke vormen van intimidatie?
De medewerkers van de instituties kunnen hun taken op adequate wijze uitvoeren.
Hoe verhoudt zich dit tot het streven, zoals benoemd in het derde economische steunprogramma, om de onafhankelijke instituties in Griekenland, zoals het eerder genoemde ELSTAT maar ook bijvoorbeeld de centrale bank, haar werk zonder inmenging te laten doen?
Over de onafhankelijkheid van ELSTAT heb ik u in antwoord op vragen van uw Kamer onlangs bericht3. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Griekse centrale bank, die onderdeel is van het Eurosysteem.
Wat zeggen deze incidenten over de inzet van de Griekse regering inzake een einde maken aan de corruptie en het nepotisme, één van de oorzaken waardoor Griekenland in de huidige crisis terechtkwam?
Griekenland heeft zich in het Memorandum of Understanding4 gecommitteerd aan maatregelen om corruptie te verminderen, het versterken van de onafhankelijkheid van instellingen en agentschappen en het depolitiseren van de Griekse ambtenarij. De uitvoering daarvan wordt door de instellingen beoordeeld5. Onderdeel hiervan is uitvoering van het geactualiseerde nationale strategische plan tegen corruptie. Een raamwerkwet voor anti-corruptie en een gedragscode voor leden van de regering zijn aangenomen. Wetgeving voor het opgeven van bezittingen is aangepast. Wetgeving om de onafhankelijkheid en effectiviteit van de Griekse mededingingsautoriteit te verzekeren is eveneens aangepast. Griekenland heeft zich gecommitteerd aan het volledig en tijdig implementeren van aanbevelingen die voortkomen uit internationale verplichtingen, waaronder aanbevelingen van de Group of States against Corruption van de Raad van Europa. Wetgeving is aangenomen om de beloningsstructuur binnen de overheid te stroomlijnen, de beoordelingssystematiek te moderniseren en een transparant, objectief en gedepolitiseerd proces in te voeren voor het aannemen van managers op de ministeries en voor hoge ambtenaren inclusief secretarissen-generaal.
Behoort Nederland tot de in het artikel genoemde groep landen die Griekenland bekritiseerd hebben voor het niet of onvoldoende opkomen voor de onafhankelijkheid van instituties zoals ELSTAT? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de bij het antwoord op vraag 5 genoemde brief aan uw Kamer is dit onderwerp aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.
Nederlandse banken die investeren in de aanleg van de omstreden North Dakota oliepijpleiding |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee Nederlandse banken investeren in een oliepijpleiding die omstreden is vanwege (potentiele) milieu en mensenrechtenschendingen?1
Ik verwacht van Nederlandse banken dat zij conform de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) hun invloed gebruiken om (potentiële) schendingen te voorkomen en aan te pakken. Daar waar projecten omstreden zijn, is het van nog groter belang dat banken hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Tevens wil ik u verwijzen naar de antwoorden van de Minister van Financiën van 29 november 2016 over de betrokkenheid van ABN AMRO in de Dakota Access pijplijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 607).
Wat vindt u ervan dat deze pijpleiding wordt aangelegd in ongerepte natuurgebieden en op het (heilige) grondgebied van de Standing Rock Sioux Natie?
Op 4 december jl. heeft the Army Corps Engineers namens de overheid besloten geen vergunning te geven om de pijpleiding aan te leggen onder de Missouri rivier. The Army Corps of Engineers zal onderzoek doen naar de mogelijke gevolgen van het aanleggen van deze pijpleiding voor het milieu en alternatieve routes voor de pijpleiding onderzoeken.
Wat vindt u ervan dat een lek in de pijpleiding desastreuze gevolgen kan hebben voor het milieu en het drinkwater van de Sioux Natie?
Ik verwacht van bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen en de UNGP’s naleven. In deze richtlijnen staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers kunnen ontstaan. Mogelijke risico’s moeten worden voorkomen en als er schade is ontstaan dan moet het bedrijf deze schade herstellen. Als een bedrijf besluit een oliepijpleiding aan te leggen dan verwacht ik dat de mogelijke negatieve gevolgen die door deze pijpleiding kunnen ontstaan in kaart zijn gebracht en dat het bedrijf maatregelen neemt om deze mogelijke gevolgen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat vreedzame protesten tegen deze pijplijn steeds harder worden neergeslagen met middelen zoals traangas, rubberen kogels en ijskoud water, waardoor demonstranten in het ziekenhuis zijn beland met bevriezings- en onderkoelingsverschijnselen?
De Speciale Rapporteur voor het recht op vreedzame vergadering en vereniging van de Verenigde Naties, Maina Kiai, heeft zich op 15 november jl. verklaard dat de politie, private beveiligingsbedrijven en de North Dakota National Guard ongerechtvaardigd geweld hebben gebruikt tegen de demonstranten. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de mening dat inheemse volkeren wereldwijd in de afgelopen eeuwen genoeg grondgebied hebben opgegeven, vaak zonder alternatief of tegen minimale vergoedingen en dat het stoppen van de pijpleiding een stap in de goede richting zou zijn om de exploitatie van inheemse volken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Inheemse volkeren zijn inderdaad kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De UNGP’s roepen overheden en bedrijven dan ook op in het bijzonder rekening te houden met rechten van inheemse volkeren. Dat is ook in het geval van de Dakota-pijpleiding aan de orde.
Bent u het met de Eerlijke Bankwijzer eens dat het ontoereikend is als de twee betreffende banken zich in het geval van de aanleg van de Dakota pijpleiding beperken tot enkel het uitspreken van «zorg» over de situatie en/of het vragen om aanvullend onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Onder de richtlijnen en principes wordt van bedrijven en financiële instellingen verwacht dat zij hun invloed gebruiken op bedrijven waarmee zij een zakelijke relatie hebben om (mogelijke) negatieve gevolgen te voorkomen en aan te pakken. Er is niet voorgeschreven hoe bedrijven en financiële instellingen hun invloed moeten gebruiken, dat mogen zij zelf bepalen.
Bent u bereid om de banken te verzoeken om helder te communiceren naar klanten, consumenten, overheid en betrokken organisaties welke stappen zij concreet hebben gezet en willen gaan zetten om de rechten van de Sioux te respecteren en de door Sioux ongewenste aanleg van de oliepijpleiding door hun gebied tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht van bedrijven en financiële instellingen dat zij conform de richtlijnen en principes extern communiceren hoe zij negatieve gevolgen van hun activiteiten of van de activiteiten van zakelijke relaties adresseren. Beide banken hebben een publieke verklaring afgegeven over de stappen die zij hebben gezet en zetten om ervoor te zorgen dat de rechten van de Sioux gerespecteerd worden.
Bent u het met de Eerlijke Bankwijzer eens dat een bank bij het verstrekken van leningen ook maatschappelijke verantwoordelijkheid moet nemen om (potentiële) schade aan milieu en mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De richtlijnen en principes maken een onderscheid tussen de relatie van het bedrijf, of in dit geval de bank, met de (potentiële) schade. Als een bank de (potentiële) schade veroorzaakt of eraan bijdraagt dan heeft de bank de verantwoordelijkheid om potentiële schade aan te pakken of te voorkomen en daadwerkelijke schade te herstellen. Als een bank via een zakelijke relatie verbonden is aan de potentiële schade dan heeft de bank te verantwoordelijkheid om invloed uit te oefenen om deze zakelijke relatie te bewegen om potentiële schade aan te pakken of te voorkomen en daadwerkelijke schade te herstellen.
Deelt u de mening dat deze investering in een fossiele pijplijn ingaat tegen de waarschuwing van de Nederlandsche Bank (DNB) aan banken om rekening te houden met het klimaat?2 Zo nee, waarom niet?
Banken hebben in het NVB-klimaatstatement aangegeven werk te willen maken van investeringen in energiebesparingen en duurzame energie. Een energietransitie naar een duurzame energievoorziening is niet meteen gerealiseerd en tot die tijd zal de financiering van fossiele energie onderdeel zijn van de portfolio van banken.
Deelt u de mening dat banken zich zouden moeten herbezinnen op hun focus op kredietverlening aan fossiele energiebedrijven en leningen aan fossiele energiebedrijven zouden moeten uitfaseren? Zo nee, waarom niet?
Voor een succesvolle transitie is het van belang dat de focus op duurzame energie komt te liggen. De financiële sector ziet daar voor zichzelf een rol via investeringen. Dit komt onder andere tot uiting in de actieve participatie in het sectorbrede Platform voor Duurzame Financiering dat door DNB wordt gefaciliteerd.
Bent u bereid de twee banken te verzoeken hun relaties met het project, respectievelijk de bedrijven erachter stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De banken bepalen zelf welke zakelijke relaties zij aangaan en of zij deze relaties stopzetten. Ik verwacht van de banken dat zij bij het selecteren van deze relaties een gedegen due diligence doen en dit gedurende de looptijd van de relatie blijven doen. Eenieder die van mening is dat een bank zijn verantwoordelijkheden onder deze principes en richtlijnen niet nakomt, kan zijn bezwaren kenbaar maken bij het Nationaal Contact Punt.
Bent u bereid om u actief uit te spreken tegen de aanleg van de Dakota pijplijn en het neerslaan van de vreedzame protesten door Amerika? Zo nee, waarom niet?
De afweging om een vergunning voor de aanleg van de pijpleiding te verschaffen is een nationale en soevereine bevoegdheid van de Verenigde Staten.
Zorgwekkend is evenwel de aantijging dat er geweld tegen demonstranten zou worden gebruikt. De federale overheid van de VS heeft er bij alle betrokken partijen op aangedrongen zich te onthouden van het gebruik van geweld en aangegeven dat het gebruik van geweld en het plegen van vernielingen kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. Het kabinet vertrouwt erop dat het Amerikaanse rechtssysteem voldoende garanties biedt voor de eventuele slachtoffers om hun recht te halen.
De gevolgen van CETA en TiSA |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het herziene rapport «Making sense of CETA»?1
Ja.
Wat is – inzake de gevolgen voor financiële dienstverlening – uw oordeel over de volgende bewering: «A clear downside is that it makes the financial systems in both Canada and the EU more interconnected and vulnerable to external shocks and contagion»? Deelt u de mening dat het financiële stelsel in zowel Canada als de EU kwetsbaarder wordt voor exogene schokken en besmettingsgevaar? Zo neen, kunt u uw antwoord onderbouwen?2
CETA heeft tot doel de handel tussen Europa en Canada en wederzijdse investeringen te bevorderen. De afspraken in CETA bieden Europese financiële instellingen onder andere meer mogelijkheden om te investeren in Canada. Dit zal naar verwachting leiden tot een toename van hun activiteiten in Canada en daarmee tot een grotere blootstelling aan risico’s in Canada. In dat geval zijn zij op grond van EU-wetgeving (bijvoorbeeld de richtlijn kapitaalvereisten (Richtlijn 2013/36/EU) en de verordening kapitaalvereisten (Verordening 575/2013)) verplicht hiervoor extra kapitaal aan te houden teneinde eventuele verliezen goed op te kunnen vangen.
Deelt u de zorg die uitgesproken wordt omtrent vergaande liberalisering van financiële dienstverlening voor de stabiliteit van landen?3
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat in CETA geen afspraken worden gemaakt over liberalisering van de financiële dienstverlening. De financiële crisis heeft aangetoond dat stringente regelgeving noodzakelijk is. Zowel de Europese Unie als Canada hebben hun eisen voor financiële instellingen – mede als gevolg van de ervaringen van de financiële crises – in recente jaren verhoogd. CETA heeft geen invloed op de op dat vlak geleverde, of in de toekomst nog te leveren, inspanningen.
Klopt het dat het voor overheden, parlementen en andere publieke instellingen moeilijker wordt om de financiële sector te reguleren, tenzij de verdragspartijen uitzonderingen hebben bedongen op specifieke verdragsartikelen? Kunt u uw antwoord onderbouwen in verwijzing naar het CETA-verdrag?4
Nee, dat klopt niet. De EU en Canada maken in hoofdstuk 13 van CETA specifieke afspraken op het terrein van de financiële dienstverlening. Het gaat hierbij onder andere om verzekeringsdiensten en om een variëteit aan bankdiensten. Partijen spreken uitsluitend af dat financiële instellingen gevestigd in de ene partij de mogelijkheid krijgen om zich in de wederpartij te vestigen. Daarbij geldt dat financiële instellingen uit de wederpartij niet slechter behandeld mogen worden dan binnenlands gevestigde ondernemingen. Voorts maken partijen in artikel 13.6 afspraken om de markttoegang van financiële instellingen te bevorderen. Financiële instellingen uit de wederpartij dienen daarbij te allen tijde te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die ook geldt voor binnenlandse financiële instellingen. Dit betekent dat Canadese bancaire instellingen in Nederland een bankvergunning bij De Nederlandsche Bank moeten aanvragen, en dat zij vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Op grond van artikel 13.16 behouden partijen de bevoegdheid om alle redelijke prudentiële maatregelen te nemen, onder andere om spaarders, investeerders en polishouders te beschermen, om de financiële soliditeit en integriteit van een financiële instelling te behouden en om de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Deze uitzonderingsbepaling gaat verder dan de uitzonderingsbepaling voor financiële diensten in artikel 2 van de GATS-bijlage inzake financiële diensten. Hiermee geeft CETA overheden expliciet de bevoegdheid om alle redelijke maatregelen te nemen om de solvabiliteit van individuele financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen. CETA vormt geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van de financiële sector.
Klopt het dat, indien er binnen drie jaar geen overeenstemming wordt bereikt over de regels omtrent de «performance requirements», de regels uit artikel 8.5 van het investeringshoofdstuk automatisch van kracht zijn, met als gevolg dat de ruimte voor overheden om buitenlandse financiële investeerders te reguleren sterk ingeperkt wordt?5
Nee, dat klopt niet. Prestatievereisten of performance requirements zijn verplichtingen om in de lokale economie te investeren, die een staat oplegt aan een buitenlandse investeerder in ruil voor het recht om een investering in dat land te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een minimum aantal lokale medewerkers die de investeerder dient aan te nemen, een percentage van de inkoop dat bij lokale aanbieders dient plaats te vinden, of een verbod om intellectueel eigendom te exporteren. Prestatievereisten komen met name voor bij investeringen in productiefaciliteiten, zoals fabrieken, voor de maakindustrie. Er zijn op dit moment geen concrete prestatievereisten voor financiële instellingen in Canada of de Europese Unie. Daarom is er in CETA geen onmiddellijk verbod op prestatievereisten voor de financiële sector ingesteld.
Artikel 13.9 van CETA geeft partijen drie jaar lang de mogelijkheid te onderhandelen over specifieke afspraken over prestatievereisten voor de financiële sector. Mochten Canada en de Europese Unie binnen die 3 jaar geen overeenstemming bereiken, kan één van beide partijen aangeven dat de prestatievereisten voor andere sectoren eveneens voor financiële dienstverleners zullen gelden.
Een eventueel verbod op prestatievereisten voor financiële dienstverleners zal overheden enkel beperken in het stellen van dergelijke eisen. Het heeft geen gevolgen voor andere vormen van regulering van de financiële sector.
Zijn er financiële diensten die Nederland gepoogd heeft om op de negatieve lijst te zetten, en zo ja, welke? In welke gevallen is dat niet gelukt, en wat was daarvan de reden?6
Nederland heeft reeds in het markttoegangsaanbod van het WTO-akkoord over de handel in diensten (het General Agreement on Trade in Service) uit 1994 buitenlandse financiële instellingen de mogelijkheid geboden om zich in Nederland te vestigen en in Nederland een vergunning voor financiële instellingen aan te vragen. Buitenlandse financiële instellingen dienen volledig aan alle Nederlandse wet- en regelgeving te voldoen. Nederland heeft nooit reden gezien om voorbehouden te maken voor (bepaalde soorten) financiële dienstverleners.
Welke uitzonderingen voor buitenlandse overnames heeft de EU bedongen? Waarom heeft de EU, in tegenstelling tot vele Canadese provincies, niet ingezet op meer garanties op dit gebied?7
De Europese Unie heeft in haar markttoegangsaanbod (bijlagen I en II bij hoofdstuk 9 van CETA) een groot aantal voorbehouden opgenomen, waardoor bepaalde sectoren uitgesloten zijn voor Canadese investeringen. Het gaat hierbij onder meer om de spoorwegsector, de binnenvaart, brievenbussen, beheer van beleggingsfondsen, wedkantoren, en bibliotheken.
Op dit moment heeft Canada een restrictief beleid ten aanzien van buitenlandse ondernemingen die in Canada wensen te investeren. Op grond van de Investment Canada Act heeft de Canadese overheid het recht om bij iedere investering boven de C$354 miljoen (ongeveer EUR 245 miljoen) in Canadese ondernemingen door investeerders die in het buitenland zijn gevestigd te beoordelen of de investering ten goede komt aan de Canadese economie. Andere landen kennen een dergelijke beoordeling door de overheid meestal enkel vanwege nationale veiligheid. De grens wordt nu voor Europese ondernemingen verhoogd naar C$1,5 miljard (ongeveer EUR 1 miljard). Hierdoor wordt het voor Europese ondernemingen, in het bijzonder voor het mkb, veel eenvoudiger om in Canada te gaan investeren. De Europese Unie en haar lidstaten kennen een dergelijke voorafgaande goedkeuring voor buitenlandse overnames niet. Vandaar dat de EU een dergelijk voorbehoud niet heeft opgenomen in CETA.
Normaliter maakt Canada enkel op federaal niveau afspraken over markttoegang voor dienstverleners en investeerders. CETA is het eerste handelsakkoord waarin Canada op provincie-niveau aangeeft welke belemmeringen zij kent voor buitenlandse dienstverleners en investeerders. Hierdoor hebben Europese investeerders en dienstverleners een veel beter inzicht in welke belemmeringen er in Canada voor buitenlandse ondernemingen zijn. In veel gevallen verschillen de eisen per provincie. In een groot aantal gevallen blijken belemmerende eisen in veel verschillende provincies voor te komen. Canada heeft ervoor gekozen in dergelijke gevallen voor iedere provincie een afzonderlijk voorbehoud op te nemen. De Europese Unie pleegt voorbehouden voor meerdere lidstaten in één voorbehoud te integreren.
Kunt u aangeven welke overheidsobligaties onderhevig zijn aan het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS)?8
CETA bevat geen ISDS. In CETA is het Investment Court System (ICS) opgenomen.
Het investeringshoofdstuk in CETA is van toepassing op alle investeringen door een investeerder uit de ene partij op het grondgebied van de andere partij. Hier vallen overheidsobligaties dus ook onder. Bijlage 8-B bepaalt echter aanvullend dat een investeerder geen geschil onder het investeringshoofdstuk kan starten in het geval van een onderhandelde herstructurering van investeringen in overheidsobligaties, zolang de beginselen van nationale- en meestbegunstigingsbehandeling worden nageleefd.
Op welke wijze is in het CETA-verdrag de samenwerking tussen toezichthouders geborgd? Acht u dit voldoende? Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet voldoende acht? Is het mogelijk om dit samenwerkingsverband te versterken?9
CETA geeft enkel markttoegang voor financiële instellingen uit de wederpartij. Er wordt vastgelegd dat financiële instellingen de mogelijkheid te hebben om een vestiging te openen op de markt van de andere partij, onder dezelfde voorwaarden als binnenlandse dienstverleners dat kunnen doen. Hierbij dienen financiële instellingen te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving die geldt voor binnenlandse financiële instellingen. De samenwerking tussen financiële toezichthouders op Europees en mondiaal niveau is vastgelegd op zowel bilateraal niveau, bijvoorbeeld in de samenwerkingsovereenkomst tussen de AFM en de Canadian Public Accountability Board (CPAB) uit 2012, als op internationaal niveau, bijvoorbeeld in kader van de International Association of Insurance Supervisors(IAIS, de organisatie van verzekeringstoezichthouder waar op dit moment 140 landen lid van zijn) en het Bazels Comité van Bankentoezichthouders (BCBS, de organisatie van bankentoezichthouders van de 26 grootste economieën ter wereld).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Canadese melkveehouders een compensatie krijgen van 240 miljoen euro vanwege geleden schade als gevolg van CETA?10
Ja
In hoeverre heeft u de precieze financiële gevolgen van CETA voor bepaalde sectoren in kaart gebracht? Wordt er geld beschikbaar gesteld om eventuele schade binnen bijvoorbeeld duurzame landbouwproductie te compenseren?
De Europese Commissie laat voorafgaand aan elk handelsakkoord een impact assessment uitvoeren.11 Dit is ook voor CETA gebeurd. Afgaand op deze impact assessment verwacht het kabinet dat CETA positief uitpakt voor Nederland. In een eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 31 985, nr. 23) heeft het kabinet toegelicht waarom het verwacht dat CETA een goed akkoord is voor Nederland. Het kabinet ziet met name kansen voor de Nederlandse maritieme sector, de financiële sector en landbouwsector. Uiteraard wil het kabinet dat zoveel mogelijk mensen profiteren van handelsakkoorden. Dit is één van de drie kernprincipes van de reset van handelspolitiek. Binnen handelsakkoorden zelf worden afspraken gemaakt die enkele gevoelige sectoren beschermen. Zo zijn pluimveevlees, ei-producten en eieren uitgesloten van tariefliberalisering in CETA. Varkens- en rundvlees zijn beschermd via tariefquota die in zes jaar stapsgewijs verhoogd worden. Daarnaast hecht het kabinet aan een ambitieus en proactief arbeidsmarktbeleid, waarmee eventuele veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen worden opgevangen.
Welke andere onderzoeken zijn er verricht naar de baten en lasten van TiSA dan het onderzoek van de Europese Commissie?11
Onderzoeksbureau Ecorys heeft een omvangrijke studie uitgevoerd naar de baten en lasten van TiSA. Het conceptrapport is op 9 december 2016 gepubliceerd.13 Geïnteresseerden kunnen tot uiterlijk 27 januari 2017 hierop reageren. Naar verwachting zal in maart 2017 het definitieve rapport worden gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken omtrent het opnemen van de standstill clause in TiSA, zoals bepleit door de VS? Welke landen verzetten zich hiertegen?12
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.15
Een markttoegangsaanbod bestaat uit twee delen. Op het eerste deel («Section A») van het markttoegangsaanbod is de zogenoemde standstill-bepaling en de ratchet-bepaling van toepassing. Dit eerste deel heeft enkel betrekking op nationale behandeling, oftewel de wijze waarop een dienstverlener behandeld dient te worden indien deze reeds actief is op de buitenlandse markt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verplichting dat het management of een bepaald percentage van de werknemers de lokale nationaliteit heeft. Ten aanzien van de sectoren die een partij opneemt in dit eerste deel, verplicht de partij zich in de toekomst geen nieuwe discriminerende eisen in te voeren (standstill-bepaling) en, indien een bepaalde discriminerende eis wordt afgeschaft, in de toekomst niet opnieuw deze discriminerende eis in te voeren (ratchet-bepaling). De EU heeft 58 economische sectoren opgenomen in dit eerste deel van het markttoegangsaanbod. Het gaat hierbij onder andere om de eis dat personeel van zeeschepen de nationaliteit heeft van één van de EU-lidstaten, en de eis dat detectivebureaus in de EU gevestigd dienen te zijn.
Voor economische sectoren die in het tweede deel («Section B») van het markttoegangsaanbod worden opgenomen, kunnen partijen in de toekomst wel nieuwe discriminerende eisen invoeren. Dit tweede deel is zowel van toepassing op markttoegang (onder welke voorwaarden een buitenlandse dienstverlener zich mag vestigen of actief mag worden) als nationale behandeling. Deze sectoren vallen niet onder de ratchet- en standstill-bepaling. De EU heeft in dit tweede deel van haar markttoegangsaanbod 162 economische sectoren opgenomen, naast enkele horizontale voorbehouden die voor alle economische sectoren gelden, bijvoorbeeld voor publieke diensten. Nederland heeft hier onder meer in aangegeven dat advocaten in Nederland dienen te zijn opgeleid, enkel ondernemingen die in de EU zijn gevestigd een schip kunnen registeren om onder de Nederlandse vlag te varen, en dat het eigendom van het Nederlandse gas- en elektriciteitsnetwerk in handen dient te zijn van een in Nederland gevestigde onderneming, die in publieke handen is.
Op welke wijze is gewaarborgd dat in TiSA geen additionele markttoegang verleend zal worden?13
De onderhandelende partijen aan TiSA doen de overige TiSA-partijen een markttoegangsaanbod. Partijen bij de onderhandeling kunnen zelf per economische sector aangeven in welke mate zij concurrentie van buitenlandse partijen toestaan. Hierbij zijn de partijen onderling overeengekomen dat zij de markttoegang zoals vastgelegd in bilaterale handelsakkoorden als uitgangspunt nemen. Het markttoegangsaanbod van de EU is derhalve vergelijkbaar aan het markttoegangsaanbod dat de EU aan Canada heeft aangeboden in het kader van de onderhandelingen over CETA. De Europese Commissie heeft het markttoegangsaanbod dat op 22 oktober 2016 aan de TiSA-partijen is overhandigd, gepubliceerd op haar website.17
Zijn de gevolgen van TiSa voor ontwikkelingslanden in kaart gebracht? Zo ja, wat houden deze in? Zo neen, bent u bereid zich in te spannen voor een dergelijk onderzoek, of het desnoods zelf uit te voeren?
Op 9 december 2016 heeft onderzoeksbureau Ecorys zijn conceptrapport over de effecten van TiSA gepubliceerd. Dit onderzoek gaat tevens in op de effecten op derde landen. De onderzoekers concluderen dat TiSA geen significant effect zal hebben op de landen die niet deelnemen aan de onderhandelingen. Voor de minst-ontwikkelde landen stellen de onderzoekers dat het effect op het bbp nihil is. De uitzondering hierop is volgens de onderzoekers Cambodja, dat naar verwachting een positief effect van TiSA kan verwachten, omdat de meeste buurlanden van Cambodja deelnemen aan TiSA en Cambodja derhalve profiteert van de economische groei van haar buurlanden.
Op welke wijze spant u zich ervoor in te zorgen dat de voordelen van het TiSA-akkoord zonder tegenprestatie ook worden gegund aan de minst ontwikkelde landen? Welke actie is Nederland bereid te ondernemen indien dit niet lukt?14
Nederland heeft zich in de Raad meerdere malen uitgesproken voor het gunnen van de voordelen van het uiteindelijke TiSA-akkoord aan de minst ontwikkelde landen. Een dergelijk aanbod kan via de Wereldhandelsorganisatie worden vastgelegd. Hiervoor dienen echter eerst de onderhandelingen en het daaropvolgende ratificatie-proces van TiSA te worden afgerond. Vervolgens zal Nederland hiertoe een concreet initiatief nemen.
Waarom benadrukt u dat zonder het voorbehoud voor publieke diensten Nederland geen steun zal kunnen uitspreken voor TiSA, als u eerder in uw brief aan de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot TiSa aangeeft dat publieke diensten in TiSA worden uitgezonderd? Welke landen verzetten zich tegen dit voorbehoud?15
Het voorbehoud voor publieke diensten is onderdeel van het Europese markttoegangsaanbod voor TiSA. De Europese uitzondering geeft overheden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau de mogelijkheid zelf te bepalen wat zij als publieke dienst zien en wat niet. Hierdoor is het een buitengewoon verstrekkende uitzondering. Binnen de EU bestaat unanieme steun voor dit voorbehoud. Het is immers van cruciaal belang dat overheden ook in de toekomst zelf kunnen bepalen wat een publieke dienst is.
Hoe gaat u voorkomen dat het verbod op discriminatie op grond van vestigingsplaats, ook wel «de kern van de afspraken in TiSA» genoemd, niet leidt tot een race-to-the-bottom op fiscaal gebied?16
Belastingen en subsidieverlening zijn uitgezonderd van TiSA. Derhalve zal TiSA niet bijdragen aan een zogenaamde race to the bottom op fiscaal gebied. TiSA vormt overigens ook geen belemmering om afspraken te maken over maatregelen tegen belastingontwijking.
Kunt u uitleggen waarom er onder TiSA enkel afspraken gemaakt zullen worden over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel? Wat is uw oordeel hierover?17
Soms is het noodzakelijk dat ondernemers en medewerkers van internationaal opererende ondernemingen tijdelijk in andere landen verblijven, bijvoorbeeld voor onderhandelingen over contracten, het onderhoud van hoogwaardige machines of voor het geven van persoonlijk advies is. Daarom worden in TiSA afspraken gemaakt over de mogelijkheden voor dienstverleners (zoals zelfstandige professionals) of voor werknemers van dienstverlenende bedrijven om tijdelijk in
een ander land te kunnen verblijven. De afspraken gaan bijvoorbeeld over verkorte en vereenvoudigde visaprocedures. Het gaat hierbij enkel om handelsgerelateerde mobiliteit.
Om te voorkomen dat TiSA leidt tot concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de dienstensector, wordt in TiSA een expliciete clausule opgenomen dat werknemers ten minste het recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Tevens zal de EU in TiSA enkel afspraken maken over grensoverschrijdende arbeid van hooggeschoold personeel. De mogelijkheden zijn gebonden aan strikt voorwaarden. De dienstverlener dient een concrete opdracht of contract te hebben voordat deze gebruik kan maken van deze mogelijkheden. Deze personen krijgen een speciaal visum voor maximaal 90 dagen. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie.
Wordt er extra capaciteit bij De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) beschikbaar gemaakt om ervoor te zorgen dat financiële instellingen die een bankvergunning aanvragen onder TiSA zorgvuldig beoordeeld worden? Welke eisen gelden er onder TiSA voor het aanvragen van een bankvergunning?18
Nee. Nederland kent al van oudsher de mogelijkheid voor financiële instellingen uit derde landen om in Nederland een dochteronderneming op te richten. TiSA vormt in dat opzicht een bevestiging van een al bestaande praktijk. Het is dan ook niet te verwachten dat TiSA zal leiden tot veel nieuwe aanvragen voor een bankvergunning. Aanvragers kunnen net als voorheen rekenen op een zorgvuldige beoordeling van hun aanvraag. Zij dienen, net als nu, te voldoen aan alle vergunningseisen die ook aan binnenlandse aanvragers worden gesteld, en vallen onder het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Hun aanvraag mag niet geweigerd worden enkel en alleen omdat de moederonderneming niet in Nederland gevestigd is.
Aangezien u pleit voor een reset van handel en handelsverdragen, hoe kunt u er dan genoegen mee nemen dat internationale afspraken op het gebied van mensen- en werknemersrechten, zoals vastgelegd in de ILO-conventies, geen onderdeel uitmaken van TiSA? Bent u bereid om een extra inspanning te leveren opdat deze conventies alsnog in het verdrag opgenomen worden?19
De afspraken over grensoverschrijdende dienstverlening in TiSA zijn enkel van toepassing op werknemers op universitair of hbo-niveau, waardoor het risico van concurrentievervalsing beperkt is. Ook is het positief dat in TiSA een expliciete clausule wordt opgenomen dat werknemers recht hebben op het loon en alle andere arbeidsvoorwaarden in het land waar zij werken. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet ten aanzien van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats. Desalniettemin is het teleurstellend dat een concrete verwijzing naar de ILO-conventies in TiSA vooralsnog ontbreekt. Nederland zal hier blijvend aandacht voor vragen.
Wordt TiSA naar verwachting een gemengd akkoord waar nationale parlementen hun goedkeuring aan moeten geven?
Op grond van artikel 207 van het EU-Werkingsverdrag behoort het sluiten van handelsakkoorden betreffende de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek. Op grond van artikel 3 van dat verdrag is dit een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De Europese Commissie en de Raad verschillen van interpretatie wat precies onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt en daarmee een exclusieve EU-bevoegdheid is, onder andere bij afspraken over kennismigratie en internationaal transport.
Het EU-Hof zal mogelijk meer duidelijkheid verschaffen over de reikwijdte van het begrip gemeenschappelijke handelspolitiek in de adviesprocedure over het handelsakkoord tussen de EU en Singapore. In haar niet-bindende conclusie van 21 december 2016 oordeelde advocaat-generaal Eleanor Sharpston dat het akkoord met Singapore enkel door de EU en haar lidstaten samen kan worden gesloten.
Zodra de onderhandelingen over TiSA zijn afgerond, zal de Commissie een voorstel doen voor ondertekening van TiSA door de EU. De Raad zal op basis van het Commissievoorstel een besluit vaststellen over ondertekening. Wanneer ondertekening van TiSA heeft plaatsgevonden, kunnen de goedkeuringsprocessen worden gestart. Voor de EU betekent dit goedkeuring door het Europees parlement waarna de Raad het besluit tot sluiting vaststelt. Wanneer TiSA wordt gesloten als een gemengd akkoord zal het daarnaast ook moeten worden geratificeerd door alle EU-lidstaten voordat het in werking kan treden voor de EU en haar lidstaten. Indien het akkoord daartoe concrete aanknopingspunten bevat, zal het kabinet zich uiteraard inspannen tot het kwalificeren van TiSA als een gemengd akkoord.
Kunt u het tijdpad voor TiSA schetsen? Wanneer staan afronding en goedkeuring gepland?
Op vrijdag 18 november 2016 is door de onderhandelende partijen besloten om de Ministeriële bijeenkomst die gepland stond voor 5 en 6 december 2016 te annuleren. De onderhandelingsronde die gepland stond van 28 november tot en met 10 december 2016 is ingekort tot drie dagen. Tijdens deze drie dagen is gesproken over de stand van zaken van de onderhandelingen, maar vonden geen verdere onderhandelingen plaats om tot nieuwe compromissen te komen. De onderhandelende partijen hebben afgesproken om in het voorjaar van 2017 wederom bijeen te komen.
Bent u bereid om de lessen over handel van voormalig Minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk mee te nemen in uw «reset» van internationale handel?20
In zijn artikel in Één wereld van oktober 2016 uit de heer Pronk zijn zorgen over de beperkte transparantie van de onderhandelingen over handelsakkoorden en over geschillenbeslechting bij investeringsbescherming. Hij staat daarin niet alleen. Het kabinet heeft deze zorgen al eerder geadresseerd.
Om de transparantie te vergroten stuurt het kabinet de Tweede Kamer elk kwartaal een overzicht van alle lopende onderhandelingen over handelsakkoorden van de EU met derde landen. Tevens biedt een speciale pagina op de website van de rijksoverheid informatie over een groot aantal handelsakkoorden voor het brede publiek.
Het kabinet spant zich in de Raad actief in voor het openbaar maken van onderhandelingsmandaten. Dit heeft ertoe geleid dat de mandaten voor CETA, TiSA en TTIP openbaar zijn. Alle EU-tekstvoorstellen ten aanzien van TTIP staan online op de website van de Europese Commissie. Daarnaast hebben Europarlementariërs en nationale parlementsleden toegang tot geconsolideerde teksten. Het kabinet wil het draagvlak in Nederland verder vergroten door meer en structureler te consulteren. Daartoe zal het kabinet het zogenaamde Breed Handelsberaad oprichten. Dit beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijk middenveld.
Mede door de inzet van het kabinet is investeringsbescherming in handelsakkoorden herzien25. In CETA en het handelsakkoord met Vietnam is het Investment Court System opgenomen. Tevens werkt de EU samen met gelijkgezinde landen aan de oprichting van een multilateraal investeringshof. Op termijn zal het Investment Court System, zoals opgenomen in CETA en het handelsakkoord met Vietnam, vervangen worden door een multilateraal investeringshof.
Het vervolgen van een statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de hoorzitting gehouden op 22 november 2016 in het Europees parlement met de heer Andreas Georgiou, oud-voorzitter van het Griekse statistisch orgaan ELSTAT?
Ja.
Bent u bekend met de opmerkingen van de heer Georgiou in die hoorzitting dat ««[…] disincentives for official statisticians in Greece [have been created] to produce credible statistics. As a result we can not rule out the prospect that the problem of Greece’s European statistics will re-emerge»»?1 Deelt u de zorgen van de heer Georgiou? Kunt u aangeven welke stappen gezet zijn om ELSTAT onafhankelijker te maken van de politiek? Welke mogelijkheden zijn er nog ter verbetering? Kan inmiddels gesteld worden dat ELSTAT nu wel onafhankelijk van de politiek en zonder inmenging haar werk kan doen?
Ik ben bekend met het citaat. Sinds 2010 heeft de Griekse overheid maatregelen genomen om de kwaliteit en onafhankelijkheid van de Griekse statistieken te verbeteren. In 2010 is ELSTAT opgericht2 als onafhankelijke autoriteit, onder toezicht van het parlement. Griekenland heeft zich ook in de MoU onder het huidige ESM-programma gecommitteerd aan het volledig respecteren van de onafhankelijkheid van ELSTAT3. Zoals ook aangegeven op de website van ELSTAT4 heeft Eurostat sinds november 2010 geen voorbehouden geplaatst bij de Griekse tekort- en schuldcijfers. Dit geeft aan dat de stappen die zijn gezet hebben geleid tot positieve resultaten. Het is uiteraard van belang om dit onder het programma te blijven monitoren. Goede statistieken zijn immers noodzakelijk om de overheidsfinanciën te kunnen beoordelen.
Hoe kwalificeert u de opmerking van Nikos Pappas, Minister van Staat in het kabinet Tsipras, dat een onderzoek nodig is «how and if deficits were inflated in order to expedite pre-planned political decisions for bringing Greece into a memorandum [bailout agreement]»?2 Vindt u een dergelijke opmerking gepast voor een lid van een kabinet dat zich gecommitteerd heeft aan afspraken met Europa? Kan dit gezien worden als een Grieks kabinetsstandpunt? Kan dit gezien worden als politieke inmenging in het proces van ELSTAT? Kunnen dergelijke opmerkingen gezien worden als ontkenning van de tekortstatistieken waarop de economische hervormingsprogramma’s met Griekenland gebaseerd zijn?
Politici dienen statistische gegevens afkomstig van het nationale statistiekbureau of Eurostat niet ter discussie te stellen. Ik kan mij dan ook niet vinden in een dergelijke opmerking. Voor zover mij bekend is dit geen officieel standpunt van het Griekse kabinet. Onderminister van Financiën Houliarakis heeft begin september in het Griekse parlement het vertrouwen van de Griekse regering uitgesproken in de data van ELSTAT en Eurostat, en aangegeven dat de Griekse regering de onafhankelijkheid van ELSTAT zal beschermen6.
Denkt u dat deze aanklacht tegen een oud-voorzitter, zoals bij heer Georgiou, van ELSTAT niet ook gezien kan worden als een manier om het onafhankelijke proces bij ELSTAT te beïnvloeden, zelfs al volgt er uiteindelijk vrijspraak? Kunt u een stand van zaken geven van het huidige proces? Hoe kan voorkomen worden dat ook toekomstige directeuren bij onwelgevallige statistieken de kans op vervolging lopen? Kunt u aangeven of het huidige bestuur zonder vrees voor vervolging haar werk kan doen?
De aanklacht ligt nu bij het Hof van Beroep. Het is niet bekend wanneer deze uitspraak doet. Verder is het niet aan mij om te speculeren over rechtszaken die al dan niet in de toekomst plaats zouden kunnen vinden.
Welke voorbehouden op de Griekse (tekort)cijfers staan nu nog open bij Eurostat? Wat is de reden dat deze voorbehouden nog gemaakt worden en welke van deze voorbehouden zijn exclusief van toepassing op de Griekse tekortcijfers?
Eurostat heeft momenteel geen voorbehouden bij de Griekse tekortcijfers.
Kunt u bij uw Griekse ambtsgenoot aangeven dat u de huidige gang van zaken rond de vervolging van de heer Georgiou betreurt?
Dit onderwerp is aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.
De mate waarin Nederlandse verzekeraars zich inzetten voor toegang van mensen in arme landen tot medicijnen |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op de lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer als het gaat om gezondheid? Kunt u tevens reageren op het feit dat vijf van de daarin genoemde verzekeraars de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet hebben ondertekend? Welke redenen hebben deze verzekeraars u gegeven om deze Index niet te ondertekenen?1
De lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer op het gebied van gezondheid zijn teleurstellend. Vijf van de tien genoemde verzekeringsmaatschappijen in de Eerlijke Verzekeringswijzer hebben de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet ondertekend. Vier van hen, Aegon, NN, Legal & General en Allianz, zijn in contact met de Access to Medicine Foundation en overwegen de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen.
Vier verzekeraars, Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd, hebben de Investeerdersverklaring al ondertekend en zijn actieve deelnemers in het werk van de Access to Medicine Foundation. Zij namen onder meer deel aan het dataverzamelingsproces voor de 2016 Index. Drie van de genoemde verzekeringsbedrijven, NN, Allianz en ASR, zijn lid van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO).
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de in 2014 gedane toezegging om het Verbond van Verzekeraars uit te nodigen «om te bespreken hoe de Access to Medicine Index onder verzekeraars bredere bekendheid en toepassing kan krijgen»?2
Er is een gesprek geweest met het Verbond van Verzekeraars. Hoofdonderwerp was de betrokkenheid van het Verbond bij ontwikkeling van pensioenen voor de informele sector in ontwikkelingslanden. En marge hiervan is de Access to Medicine Index kort besproken.
Heeft u tijdens deze gesprekken afspraken gemaakt met het Verbond van Verzekeraars om zich in te spannen voor een betere toegang van mensen in arme landen tot medicijnen?
Er zijn geen concrete afspraken hierover gemaakt.
Echter, het Verbond van Verzekeraars heeft samen met de overheid in 2015 het initiatief genomen om een IMVO-convenant af te sluiten. In dit convenant zullen ook afspraken gemaakt worden over de bijdrage die verzekeraars kunnen leveren aan de Sustainable Development Goals (SDGs). De overheid zal hierbij de doelstelling over gezondheid (SDG 3), waaronder de toegang tot medicijnen, agenderen. In dit verband zal de Access to Medicine Index aan de orde worden gesteld, teneinde hieraan onder verzekeraars bredere bekendheid te kunnen geven.
Welke inspanningen hebben Nederlandse verzekeraars sinds de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp ondernomen om deze toegang te verbeteren? Kunt u bevestigen dat Aegon, Delta Lloyd, Generali, Legal & General en NN Group nauwelijks inspanningen hebben gepleegd om hun investeringsbeleid te verbeteren?3
Alle verzekeraars zijn op enigerlei wijze actief op het terrein van het vergroten van de toegang van mensen in arme landen tot medicijnen. Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd zijn ondertekenaars van de Investeerdersverklaring en zijn actieve deelnemers aan het werk van de Access to Medicine Foundation. ASR, Aegon, NN, Legal & General en Allianz hebben bij de Access to Medicine Foundation informatie gevraagd en onderzoeken wat de mogelijkheid zijn voor hun bedrijf om de Investeerdersverklaring te ondertekenen.
Bent u bereid om de verzekeraars die slecht scoren op duurzaamheid aan te sporen tot spoedige actie om hun beleid op orde te brengen? Hoe gaat u hieraan invulling geven?
Ja. Binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant van de verzekeringssector worden in overleg met de sector, NGO’s en vakbonden om afspraken gemaakt over de naleving van de OESO Richtlijnen en de UNGPs en over de gezamenlijke inzet om risico’s op bijvoorbeeld milieuverontreiniging en mensenrechtenschendingen aan te pakken en te voorkomen. Onderdeel van deze besprekingen zijn de mogelijke verbeteringen van het IMVO beleid van verzekeraars.
Hoe kunnen Nederlandse verzekeraars hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegankelijkheid van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven?
Het investeringsbeleid van verzekeraars is primair de verantwoordelijkheid van die verzekeraars. Zij kunnen hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegang van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven door de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen. Zij investeren dan in farmaceutische bedrijven die werken aan het toegankelijker maken van medicijnen voor arme mensen.
Hoe beoordeelt u de reactie van Aegon op haar onverminderd slechte score op de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat die slechte score gebaseerd is «op het gebrek aan beleidsvoornemens van Aegon als internationale verzekeraar»4? Deelt u de mening dat een goed beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij uitstek dient te worden uitgedrukt in beleidsvoornemens?
De reactie van Aegon heeft betrekking op de manier waarop de Eerlijke Verzekeringswijzer tot de score is gekomen. Het is aan deze twee betrokken partijen om hierover te oordelen.
Ja, het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen en de UNGPs naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven IMVO beleidsvoornemens dienen te hebben.
Krijgt dit onderwerp aandacht in het IMVO-convenant van de verzekeringssector dat volgens uw meest recente berichtgeving begin 2017 afgerond zou moeten zijn? Zo niet, bent u bereid hierover opnieuw met het Verbond van Verzekeraars in gesprek te gaan?
De afspraken in het IMVO-convenant van de verzekeringssector zullen gericht zijn op het hele verantwoord beleggingsbeleid van de verzekeraars. Dit beleid is van toepassing op alle beleggingen door verzekeraars, waaronder beleggingen in de farmaceutische bedrijven.
Welke rol ziet u voor De Nederlandsche Bank (DNB) weggelegd om te bevorderen dat verzekeraars hun beleggingen verduurzamen?
Het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid is een taak van de verzekeraars zelf. Daarbij moeten verzekeraars zich aan de bijbehorende wet- en regelgeving houden, waaronder de vereiste om alle relevante risico’s te managen (Besluit Prudentiële regels Wft, art. 23).
De Nederlandsche Bank houdt er toezicht op dat verzekeraars zich aan dit besluit en andere prudentiële wet- en regelgeving houden. De Nederlandsche Bank heeft de afgelopen jaren haar aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s en Environmental, Social, Governance-aspecten van financiële activa vergroot, waarvan het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de op handen zijnde energietransitie en het onderzoek naar duurzaam beleggen bij pensioenfondsen getuigen. Voor 2017 is klimaatrisico’s één van de toezichtthema’s bij De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank wil onder andere de mogelijkheid van een klimaatrisico-stresstest onderzoeken en een nadere analyse maken van de mogelijke impact van de fysieke risico’s van klimaatverandering voor de verplichtingenkant van de balansen van verzekeraars. Daarnaast neemt De Nederlandsche Bank ook deel aan het Sustainable Insurance Forum. Dit internationaal overleg brengt verschillende verzekeringstoezichthouders, het United Nations Environment Programme (UNEP) en de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) samen om ervaringen en best practices te delen, alsook kennis op het gebied van een duurzame verzekeringssector te vergroten.
Naast de toegenomen aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s, speelt De Nederlandsche Bank een bredere faciliterende en katalyserende rol in de sector als het gaat om duurzaamheid. De Nederlandsche Bank heeft daartoe onder andere het Platform voor Duurzame Financiering opgericht, welke de koepelorganisaties van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders bij elkaar brengt, tezamen met de Ministeries van Financiën en Infrastructuur en Milieu, de Autoriteit Financiële Markten en het Sustainable Finance Lab. Dit Platform streeft naar cross-sectorale coördinatie en kennisdeling, alsook het gezamenlijk uitwerken van duurzaamheidsonderwerpen.
Herkent u het genoemde probleem in het bericht «In komen niet in Euro's? Dan geen hypotheek!», dat mensen met een inkomen anders dan in euro’s of een hypotheek in een andere valuta dan de euro, niet meer aan een hypotheek kunnen komen?1
Ja.
Herinnert u zich het schriftelijk overleg over de modelmatige onderbouwing van de woningwaarde bij minder risicovolle hypotheken2, waarin u aangaf dat er nog geen signalen met het probleem als genoemd in vraag 1 bij u bekend waren, omdat de Hypothekenrichtlijn (Mortgage Credit Directive) nog niet in werking was getreden?
Zie antwoord vraag 1.
Inmiddels melden zich mensen die aangeven om redenen als benoemd in vraag 1 niet meer in aanmerking komen voor een hypotheek; erkent u dat het eerder geconstateerde theoretische probleem zich nu ook in de praktijk voor doet?
De signalen zijn mij bekend. De hypothekenrichtlijn verplicht verstrekkers van hypothecair krediet die aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta een hypothecair krediet verstrekken, maatregelen te nemen ter bescherming tegen het valutarisico dat de consument loopt. Deze maatregelen houden in dat de consument ofwel het recht heeft om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta, ofwel dat de consument een beroep kan doen op een regeling op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument blootstaat, wordt beperkt. Deze regels zijn in het Nederlandse recht omgezet en op 14 juli jongstleden in werking getreden. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers als gevolg van deze nieuwe regels belemmeringen zien bij het aanbieden van hypothecaire kredieten aan consumenten die hun inkomen in vreemde valuta ontvangen.
Naar aanleiding van deze signalen heeft er overleg plaatsgevonden met ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Financiën en de NVB. In dit overleg heeft de NVB kenbaar gemaakt dat het voor veel hypotheekverstrekkers geen optie is om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta. In plaats van het omzettingsrecht aan te bieden kunnen hypotheekverstrekkers er op grond van het Burgerlijk Wetboek voor kiezen om een regeling aan te bieden waardoor het wisselkoersrisico beperkt wordt. Dit is nu al het geval, maar zal in de nationale regelgeving verduidelijkt worden. De NVB heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers, ook na verduidelijking van de nationale regelgeving, belemmeringen blijven zien. Zij hebben er moeite mee om te interpreteren wanneer er sprake is van een regeling die het wisselkoersrisico waaraan de consument gedurende de (langlopende) kredietovereenkomst blootstaat, voldoende wordt beperkt.
Dit probleem speelt zich op grotere schaal af in de Europese Unie en is niet een gevolg van de Nederlandse implementatie van de hypothekenrichtlijn. ABN AMRO, met een aanzienlijk deel van de expats als klant, heeft laten weten desalniettemin wel een mogelijkheid te zien om zowel hun bestaande klanten te kunnen blijven bedienen als nieuwe klanten met een inkomen in een andere valuta dan de euro te kunnen accepteren. Per 1 december jongstleden bieden zij weer hypothecaire kredieten aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta aan. Gezien het overleg dat is gevoerd met de sector en het gegeven dat ABN AMRO weer hypothecaire kredieten in vreemde valuta aanbiedt, zie ik op dit moment geen aanleiding voor verder onderzoek. Omdat het probleem voortkomt uit een Europese Richtlijn zal ik de Europese Commissie om aandacht vragen voor de gevolgen die de regeling met betrekking tot hypothecaire kredieten in vreemde valuta met zich brengt.
Ziet u nu wel aanleiding om over te gaan tot een onderzoek naar de reden en oplossingen voor dit probleem? Zo nee, wat is voor u het criterium om alsnog tot een onderzoek over te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De positie van de aandeelhouder bij faillissementen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oratie van professor De Weijs «Wanorde?», waarin hij stelt dat het faillissementsrecht vaak wordt gebruikt ten koste van leveranciers en werknemers, terwijl het in eerste instantie juist bedoeld is ter bescherming van deze belanghebbenden?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat sommige aandeelhouders een onderneming met zoveel mogelijk vreemd vermogen financieren om het rendement te maximeren? Deelt u de mening dat dit grote risico’s meebrengt voor de levensvatbaarheid van ondernemingen?
Wij zijn ermee bekend dat sommige aandeelhouders een relatief groot deel van de onderneming financieren met vreemd vermogen. Dit is mede aantrekkelijk vanwege de lage kosten van vreemd vermogen op dit moment. Financiering met relatief veel vreemd vermogen levert gemiddeld een hoger rendement voor de aandeelhouder op, maar ook meer risico voor de onderneming. Het is een vorm van financiering die in het bijzonder wordt ingezet door private equity fondsen.
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Private Equity: einde aan excessen» van de leden Nijboer en De Groot (PvdA) is door het kabinet een onderzoek aangekondigd naar de effecten van private equity-investeringen (Kamerstukken II, 2014/2015, 34 267, nr. 3). Dit onderzoek wordt verricht vanuit een stakeholdersperspectief, waarbij gekeken wordt of de belangen van onder andere werknemers, leveranciers en consumenten worden geschaad door de wijze waarop private equity fondsen ondernemingen financieren. Het onderzoek wordt op dit moment afgerond. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan beoordeeld worden of er sprake is van excessen en of aanvullende maatregelen wenselijk zijn. Overigens hebben wij recent in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Nijboer en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 545) meegedeeld dat binnen het programma herijking faillissementsrecht wordt gewerkt aan een voorstel voor de Wet continuïteit ondernemingen III (de WCO III). In het kader van dit wetsvoorstel zal in overleg met de relevante belangenorganisaties over de gehele linie worden bekeken of maatregelen noodzakelijk zijn om de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder de werknemers, leveranciers en consumenten te verbeteren.
In het algemeen geldt dat er ook voor private equity fondsen een plek is binnen het Rijnlandse ordeningsmodel, net als voor aandeelhouders die tevens vreemd vermogen verschaffen. Dit neemt niet weg dat excessen als gevolg van de financiering met vreemd vermogen, zo die er zijn, moeten en zullen worden aangepakt. Ter illustratie wordt in dit kader gewezen op de, naar aanleiding van de eerdergenoemde initiatiefnota, in het wetsvoorstel Belastingplan 2017 opgenomen aanpassingen in de specifieke renteaftrekbeperkingen zoals neergelegd in de artikelen 10a en 15ad van de Wet Vpb 1969.
Bent u het ermee eens dat daarmee andere belanghebbenden zoals werknemers, leveranciers en consumenten kunnen worden geschaad? Zo ja, hoe kan deze praktijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat zulke praktijken niet passen in het Rijnlandse ordeningsmodel, zoals wij dat in Nederland kennen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat aandeelhouders soms zelf het vreemd vermogen aandragen en hiervoor het recht op onderpand of een andere zekerheid bedingen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een aandeelhouder ook als gesecureerde crediteur optreedt, omdat hierdoor een tegenstrijdig belang ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vragen verwijzen wij u kortheidshalve naar de eerder genoemde antwoorden op schriftelijke vragen hierover van de leden Nijboer en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 545).
Bent u ermee bekend dat de aandeelhouder door bovengenoemde praktijk bij faillissement vaak als enige in staat is om kredieten terug te vorderen ten koste van bijvoorbeeld leveranciers? Deelt u de mening dat het faillissementsrecht er juist is om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te beschermen en niet die van de aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een aandeelhouder het risico voor het ingebrachte eigen vermogen moet dragen? Deelt u de mening dat een aandeelhouder door ook op te treden als gesecureerde crediteur, wel de lusten, maar niet de lasten van het ondernemerschap draagt en dat dit dus ongewenst is?
Een aandeelhouder verschaft met zijn inbreng op aandelen risicodragend kapitaal aan de vennootschap. Een aandeelhouder heeft doorgaans, mede afhankelijk van zijn inbreng, bepaalde zeggenschapsrechten, recht op dividend en, in geval van ontbinding van de vennootschap, recht op het overschot na vereffening. Indien er geen overschot is, is hij zijn inbreng kwijt. De aandeelhouder draagt derhalve het risico voor diens ingebrachte eigen vermogen en dus zeker niet alleen de lusten van het ondernemerschap. Indien een aandeelhouder daarnaast een lening aan de vennootschap verschaft, is hij eveneens schuldeiser van de vennootschap.
Deelt u de mening dat kredieten die door een aandeelhouder zelf worden verstrekt in geval van een faillissement als achtergesteld moeten worden behandeld? Bent u bereid hier wetsvoorstellen voor te doen? Zo ja, op welke termijn kunnen die tegemoet worden gezien?
Naar wij begrepen hebben, wordt door de meeste banken bij de verstrekking van een financiering aan een onderneming als voorwaarde gesteld dat een latere financiering door de aandeelhouder slechts een achtergestelde lening kan zijn, tenzij de bank toestemming geeft voor andere financieringsvoorwaarden. Dit leidt ertoe dat een financiering door de aandeelhouders waarbij een zekerheidsrecht wordt bedongen slechts incidenteel voorkomt.
Dit neemt niet weg dat – zoals wij eerder hebben opgemerkt in het antwoord op vraag 2 en 3 – in het kader van de WCO III in overleg met belangenorganisaties opnieuw gekeken zal worden naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder de crediteuren met een pand- of hypotheekrecht en de aandeelhouders die tevens kredietverstrekker zijn. Ten behoeve hiervan zal ook de insolventiewetgeving in de ons omringende landen worden bestudeerd. Of het nodig is in dit kader wettelijke maatregelen te treffen en zo ja, welke maatregelen dat dan zouden moeten zijn, hangt af van de uitkomsten van dit overleg en onderzoek. In ieder geval is het streven om in de zomer van 2017 een voorontwerp van de WCO III in consultatie te brengen.
Bent u bekend met de situatie in Oostenrijk waarbij van een lening die bij een solvabiliteit van minder dan 8% is verstrekt automatisch wordt aangenomen dat deze nooit door een derde kan zijn verstrekt en daarom als kapitaal wordt beschouwd? Bent u bereid om deze wetgeving ook voor Nederland in te voeren? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ermee bekend dat aandeelhouders na een pre-pack faillissement vaak zelf de onderneming weer overnemen en op deze manier met andere schuldeisers kunnen afrekenen, alsmede eenvoudig van werknemers kunnen afkomen? Deelt u de mening dat er op deze manier misbruik wordt gemaakt van het pre-pack?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijzen wij u kortheidshalve naar de eerder genoemde antwoorden die wij onlangs hebben gegeven op schriftelijke vragen hierover van de leden Nijboer en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 545).
Hoeveel pre-pack faillissementen waren er in 2015 in Nederland? In hoeveel gevallen daarvan werd de onderneming door dezelfde aandeelhouder overgenomen? Zijn de werknemers en andere schuldeisers hierdoor benadeeld?
Wij beschikken op dit moment niet over cijfers over 2015. Er zijn wel cijfers beschikbaar over de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 juli 2014. Begin 2015 publiceerde mr. J.R. Hurenkamp de resultaten van een empirisch onderzoek dat hij heeft verricht naar 48 faillissementen waarbij voorafgaand aan de faillietverklaring een aanwijzing van een beoogd curator had plaatsgevonden. Dit betrof alle gevallen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 juli 2014 waarin de «pre-pack» methode is toegepast. In de publicatie die mr. Hurenkamp naar aanleiding van zijn onderzoek uitbracht, beschrijft hij de resultaten van zijn onderzoek als volgt2. In 37 gevallen werd voor faillissement een verkoop/doorstart van bedrijfsonderdelen voorbereid die na de faillietverklaring door de curator werd geëffectueerd. In 15 gevallen was sprake van een doorstart met een «gelieerde partij». Bij deze doorstarts waren in totaal ruim 9.000 werknemers betrokken, waarvan 64% in dienst is getreden bij de doorstarter en daarmee door de doorstart dus hun baan heeft kunnen behouden. Verder is nog relevant dat de Radboud Universiteit in samenwerking met BDO Consultants in 2014 een verkennend onderzoek heeft uitgevoerd naar de effecten van de «pre-pack praktijk» op de hoogte van de boedelopbrengst. Naar verluidt gaan de onderzoekers er op basis van hun eerste bevindingen vanuit dat bij de huidige praktijk sprake is van een meeropbrengst voor de boedel die varieert van 10 tot 30%.3
Het is niet aan ons (als Ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie) om specifieke praktijksituaties te beoordelen en ons uit te spreken over de vraag of werknemers of schuldeisers daarbij mogelijk zijn benadeeld. Deze taak is voorbehouden aan de curator in de desbetreffende faillissementen en eventueel aan de rechter als hierom wordt gevraagd. In algemene zin laten de hierboven genoemde resultaten wel zien dat de schuldeisers en werknemers baat kunnen hebben de toepassing van de «pre-pack methode». Het wetsvoorstel voor de Wet continuïteit ondernemingen I, dat op 21 juni jl. door uw Kamer is aangenomen en nu bij de Eerste Kamer in behandeling is, is erop gericht een uitdrukkelijke wettelijke grondslag te bieden aan de «pre-pack methode». Uitgangspunt van de WCO I is dat de «pre-pack methode» slechts wordt toegepast wanneer dit meerwaarde heeft voor de schuldeisers en de werknemers.
Deelt u de mening dat een rechter bij het verlenen van een pre-pack er zorg voor moet dragen dat de aandeelhouder niet als enige een bod kan uitbrengen om de faillerende onderneming over te nemen?
Wij zijn het hiermee eens. Zoals wij eerder hebben opgemerkt geldt bij de WCO I als uitgangspunt dat de «pre-pack methode» alleen wordt toegepast wanneer dit meerwaarde heeft voor de schuldeisers en de werknemers. Of hiervan sprake is beoordeelt de rechtbank bij de behandeling het verzoek tot aanwijzing van een beoogd curator. De huidige «pre-pack praktijk» laat zien dat de rechtbanken hierbij steeds kritischere vragen zijn gaan stellen over onder meer het onderzoek dat is verricht naar potentiële kopers. Voorts is in de WCO I bepaald dat wanneer er een beoogd curator wordt aangewezen, deze tot taak heeft op te komen voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Daar hoort bij dat – wanneer om de aanwijzing is verzocht om de kansen op een doorstart uit faillissement te vergroten – van de beoogd curator wordt verwacht dat hij het verkoopproces kritisch beoordeelt. Dit houdt in dat hij erop toeziet dat dit proces integer is en dat daarbij binnen de grenzen van de noodzakelijke geheimhouding actief wordt gezocht naar potentiële overnamekandidaten, om te voorkomen dat potentiële overnamekandidaten over het hoofd worden gezien. De beoogd rechter-commissaris – die na de faillietverklaring in zijn rol als rechter-commissaris zal moeten beslissen of de doorstart kan plaatsvinden – ziet erop toe dat de beoogd curator zijn taak goed vervult. Mocht er tijdens de stille voorbereidingsfase te weinig gelegenheid zijn om andere partijen te laten meebieden, dan kan bepaald worden dat hiervoor na de faillietverklaring alsnog gelegenheid gegeven moet worden. Uit het in het antwoord op vraag 10 genoemde onderzoek van mr. Hurenkamp blijkt dat van de 15 gevallen waarin sprake was van een doorstart met een «gelieerde partij», in 3 gevallen een opschortende of ontbindende voorwaarde werd overeengekomen. Die voorwaarde bestond eruit dat expliciet werd bepaald dat als de curator na de faillietverklaring een aantrekkelijker bod zou krijgen, de voorbereide verkoop/doorstart niet gestand zou worden gedaan.
Bent u ook bekend met de praktijk waarbij in een pre-pack een onderneming failleert die door de aangebrachte – veelal opgeknipte structuur- zelfstandig niet verkoopbaar is, waardoor de aandeelhouder als enige als koper kan optreden?
Dit specifieke geval is ons niet bekend. Zoals wij hiervoor in het antwoord op vraag 11 reeds hebben opgemerkt voorziet de WCO I erin dat de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris er tijdens de stille fase in de aanloop van het faillissement op toezien dat sprake is van een integer proces waarbij binnen de grenzen van de noodzakelijke geheimhouding actief wordt gezocht naar potentiële overnamekandidaten. De beslissing over de doorstart valt evenwel pas in de faillissementsfase. Die fase zal uitgebreid aan bod komen in de WCO III en dan zal in overleg met de belangenorganisaties ook besproken worden welke voorwaarden aan een doorstart uit faillissement gesteld zouden moeten kunnen worden en of het nodig is in dit kader wettelijke maatregelen te treffen. Daarbij zal overigens niet alleen gekeken worden naar een doorstart die is voorbereid met behulp van de «pre-pack methode», maar naar elke doorstart uit faillissement.
Deelt u de mening dat in deze gevallen een pre-pack niet verleend moet worden door de rechter? Bent u bereid om hiervoor met wetsvoorstellen te komen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u ermee bekend dat bijvoorbeeld in surseance schuldeisers gedwongen kunnen worden delen van hun schuld af te schrijven, maar dat aandeelhouders hiervan veelal profiteren? Deelt u de mening dat ook hiermee het faillissementsrecht gebruikt wordt ten koste van bijvoorbeeld leveranciers, terwijl het faillissementsrecht er eigenlijk toe strekt om hen te beschermen?
Een surseance-akkoord wordt aangeboden aan «hen, die vorderingen hebben ten aanzien van wie de surseance werkt» (artikel 252 Fw.) en ziet dus op schuldeisers en niet op aandeelhouders. In het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht wordt een wetsvoorstel voor de Wet continuïteit ondernemingen II voorbereid, dat voorziet in een regeling voor een dwangakkoord buiten faillissement. Het is de bedoeling dat op basis van deze regeling een akkoord tot stand kan komen waarbij ook de rechten van de aandeelhouders kunnen worden gewijzigd. Verder verwijzen wij u voor een reactie op het laatste aspect van deze vraag naar de genoemde antwoorden op de schriftelijke vragen hierover van de leden Nijboer en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 545).
Deelt u de mening dat juist leveranciers die worden afgeschreven ten minste een aandeel moeten krijgen in de overlevende vennootschap om hun verlies te compenseren? Bent u bereid om te kijken naar een zogenoemde carve-out regeling waarbij tenminste een bepaald gedeelte van de liquidatiewaarde ten goede komt aan toeleveranciers en andere crediteuren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar ons antwoord op de vragen 7 en 8 en naar de eerder genoemde antwoorden op schriftelijke vragen hierover van de leden Nijboer en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 545).
Deelt u de mening dat door bovengenoemde praktijken het doel van het faillissementsrecht, het maximeren van de liquidatiewaarde van de onderneming om zo crediteuren en leveranciers te beschermen, wordt ondermijnd? Deelt u de mening dat deze praktijken vaak ten koste gaan van bijvoorbeeld het MKB, dat vaak optreedt als leverancier? Bent u bereid om snel met voorstellen te komen om het faillissementsrecht weer in dienst te stellen van het lange termijn perspectief van ondernemingen en de bescherming van toeleveranciers en werknemers?
Zie antwoord vraag 15.
Banken hebben veelal een relatief sterke positie bij faillissementen; acht u dat redelijk en wenselijk? Bent u bereid voorstellen te doen om ook andere schuldeisers een stevige positie te geven?
Zie antwoord vraag 15.
De Faillissementswet stamt uit 1895; deelt u de mening dat deze ernstig gedateerd is? Vindt u ook dat door bovengenoemde constructies het recht juist omgekeerd werkt, namelijk dat de positie van aandeelhouders bij faillissementen onredelijk groot is, terwijl juist crediteuren beschermd dienen te worden? Bent u bereid dit in het kader van het lopende Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht mee te nemen?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u de bovenstaande vragen vóór het Wetgevingsoverleg over de Wet versterking positie curator beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het klimaatbeleid bij banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat een aantal Nederlandse banken erg slecht scoort op de eerlijke bankwijzer van Oxfam Novib als het gaat om klimaat?1 Hoe oordeelt u daarover?
Ja, daar zijn wij mee bekend. Ons oordeel treft u in de beantwoording van de onderstaande vragen aan.
Hoe oordeelt u in het algemeen over het klimaatbeleid van Nederlandse banken, bijvoorbeeld in het licht van de recente aankondiging van de ABN Amro om meer te gaan investeren in fossiele brandstoffen, of de ING die er nog altijd voor kiest om te investeren in nieuwe vervuilende kolencentrales, terwijl zij eerder stelden dit niet meer te gaan doen? Hoe passen dit soort investeringen in het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken dat door beide banken is ondertekend?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief banken, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De bancaire sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien. Banken zouden de klimaatimpact nog meer dan nu kunnen meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hierover transparant kunnen zijn. Een bank als SNS Bank/Volksbank heeft op dit terrein al vergaande stappen gezet.
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over klimaatrisico’s. Zie de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 voor een nader antwoord inzake de wettelijke eisen die gesteld worden aan de publicatie van niet-financiële informatie.
Deelt u de mening dat banken als kapitaalverschaffers een belangrijke rol spelen bij het behalen van klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat juist zij daarom een voortrekkersrol zouden moeten spelen bij het behalen van de klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat andere banken het streven van SNS Bank om door middel van een klimaatbalans volledig klimaatneutraal te investeren in 2030 zouden moeten volgen? Aan welke wettelijke vereisten ten aanzien van klimaat zijn banken bij investeringen gebonden en hoe wordt hier op toegezien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het klimaatstatement van de banken voldoende ver gaat in de ambities om CO2-uitstoot terug te brengen? Deelt u de mening dat banken een voorbeeld kunnen nemen aan een aantal pensioenfondsen dat reeds een CO2-beleid hanteert en actief desinvesteert in fossiele brandstoffen? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden over de invulling van het klimaatstatement om te bewerkstelligen dat ook zij een actiever CO2-beleid gaan hanteren, bijvoorbeeld door net als SNS een klimaatneutrale balans te gaan hanteren? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatstatement laten de Nederlandse banken zien dat zij klimaatverandering serieus nemen en bereid zijn om gezamenlijk stappen te zetten. Zoals hiervoor al aangegeven kunnen banken de klimaatimpact intensiever betrekken bij hun financierings- en investeringsbeslissingen, waarbij zij eventueel lering kunnen trekken uit het beleid dat enkele andere marktpartijen voeren.
Via initiatieven als het Platform voor Duurzame Financiering, waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan tafel zitten, als het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak van het klimaatbeleid van banken, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de bancaire sector makkelijker van de grond komen. In de reguliere contacten die wij met de bancaire sector hebben, zullen we aandacht blijven vragen voor het klimaatvraagstuk en de rol van banken hierin.
Bent u van mening dat klimaatbeleid voldoende wordt meegenomen in het toezicht op banken? Ziet u mogelijkheden om het toezicht hierop uit te breiden?
De gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke risico’s die daaruit voortvloeien voor de financiële sector (zowel in positieve als negatieve zin) hebben de aandacht van DNB. DNB heeft aangegeven scherper te letten op de risico’s van klimaatverandering voor de beleggingen van pensioenfondsen, banken en verzekeraars. Het is van belang dat DNB deze onderwerpen nauwgezet blijft volgen, maar primair met het oog op de aan klimaat verbonden financieel-economische risico’s.
Deelt u de mening dat het voor klanten alsmede investeerders inzichtelijk moet zijn of banken klimaatvriendelijk beleggen? Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat er op dit moment ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatrapportages door financiële instellingen te veel «vrijheidsgraden» zijn?
Beleggers en andere stakeholders hechten in toenemende mate waarde aan niet-financiële informatie. In Europees verband zijn er mede om die reden met de inwerkingtreding van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (2014/95/EU) reeds stappen gezet om te bereiken dat grote banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen transparant zijn over niet-financiële prestaties, zoals op het terrein van milieu en voorkomen van corruptie.
Eenduidige en afdwingbare internationale standaarden voor de weergave van niet-financiële informatie, zonder te veel vrijheidsgraden, zouden een belangrijke stap voorwaarts zijn. Beleggers en andere stakeholders kunnen dan eenvoudiger informatie interpreteren en vergelijken. Er zijn reeds verschillende nationale en internationale initiatieven op dit gebied. Zo sluit het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) bij de ontwikkeling van meetmethoden voor de klimaatimpact van Nederlandse financiële instellingen aan bij internationaal ontwikkelde protocollen en werkt een werkgroep van de Financial Stability Board (FSB) aan mondiaal vergelijkbare standaarden om de klimaatimpact van investeringen te meten. The International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daarnaast standaarden gepresenteerd die gebruikt worden door ondernemingen die een integrated report uitgeven, dit is een vorm van jaarverslaggeving waarbij de niet-financiële informatie in verband wordt gebracht met de financiële informatie. Deze standaarden zijn niet afdwingbaar. Wanneer bijvoorbeeld IOSCO of de IASB, zoals de AFM voorstelt, stappen zou willen zetten om eenduidige en afdwingbare standaarden te formuleren, dan zullen wij die ontwikkeling steunen.
Deelt u de mening van de AFM dat het tijd is dat er eenduidige standaarden komen ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatbeleid zodat het voor klanten en investeerders inzichtelijk is hoe banken hier op scoren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn hier met de sector eenduidige standaarden voor op te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in die context ook bereid om alsnog een verplichting in te stellen om de niet-financiële informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen door de accountant te laten toetsen aan de jaarrekening? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie in het Burgerlijk Wetboek is door verschillende partijen aangegeven dat zij het van belang achten dat de niet-financiële informatie die in het bestuursverslag openbaar gemaakt moet worden betrouwbaar is. Zij pleitten ervoor dat de niet-financiële informatie verplicht door een accountant wordt onderzocht. Wij zijn daar ook voorstander van. De inhoudelijke voorwaarden van en het accountantsonderzoek van de niet-financiële informatie worden geregeld in het op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Dit besluit is op 7 oktober aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de voorhangprocedure. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het concept besluit zodanig aangepast dat de niet-financiële informatie op dezelfde wijze door de accountant moet worden onderzocht als de overige informatie in het bestuursverslag (zie de antwoorden in het schriftelijk overleg, Kamerstuk 34 383, nr. 8).
Het bericht “Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero” |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero»?1
Ik ben bekend met het artikel. Voor overnames (concentraties) in de afvalverwerkingssector gelden dezelfde regels als voor voorgenomen concentraties in andere sectoren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt mededingingsrechtelijk toezicht op voorgenomen concentraties. Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien partijen minimaal € 30 mln omzet behalen in Nederland en gezamenlijk wereldwijd minimaal € 150 mln omzet. De ACM bepaalt of voor de voorgenomen concentratie een vergunning is vereist. Daarbij wordt gekeken of er redenen zijn om aan te nemen dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren. In sommige gevallen moet een voorgenomen concentratie vanwege de omvang worden gemeld bij de Europese Commissie. De Europese Commissie beoordeelt een voorgenomen concentratie op dezelfde gronden als de ACM.
Attero heeft zich als bedrijf net als ieder ander bedrijf te houden aan de wet- en regelgeving, ook op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden. Daarbij maakt het niet uit wie de eigenaar is van het bedrijf. Voor afvalverwerkingsbedrijven gelden ook geen andere eisen voor toekomstige bestuurders.
Welke regels gelden er omtrent overnames in de afvalverwerkingssector? Welke toezichthouder is bevoegd bij overnames in de afvalverwerkingssector?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een vergunning vereist voor de overname? Zo ja, welke criteria gelden er voor de toekenning van een vergunning? Welke eisen worden gesteld aan toekomstige bestuurders?
Zie antwoord vraag 1.
Welke eisen gelden er ten aanzien van nieuwe aandeelhouders, bijvoorbeeld op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke verplichtingen heeft Attero met betrekking tot het in de toekomst schoonmaken van vervuilde grond? Moet Attero hiertoe financiële buffers aanhouden? Zijn hierover afspraken gemaakt bij de verkoop van Attero aan Waterland in 2013? Zo ja, in hoeverre is Attero deze afspraken nagekomen? Klopt het dat een buffer die hiertoe werd aangehouden tegen de afspraken in als dividend is uitgekeerd aan aandeelhouder Waterland? Klopt het dat hiermee de milieurisico’s voor de samenleving groter zijn geworden, met een mooie opbrengst voor de aandeelhouder? Welke regels gelden er bij overnames in de afvalverwerkingssector ten aanzien van de bescherming van het publiek belang, bijvoorbeeld op het gebied van bodem- en luchtverontreiniging? Hoe wordt geborgd dat Attero ook onder de nieuwe aandeelhouder haar verplichtingen op milieugebied nakomt en daar ook op lange termijn toe in staat is? Hoe kan worden gezorgd dat een nieuwe aandeelhouder het bedrijf niet zodanig leegtrekt dat het bedrijf niet meer kan voldoen aan zijn verantwoordelijkheden op milieugebied? Met andere woorden, hoe wordt gezorgd dat het bedrijf opdraait voor de kosten van milieuschade en niet uiteindelijk de overheid, ook als die milieuschade zich over tientallen jaren voordoet?
Attero moet ook met nieuwe aandeelhouders voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Hierop wordt op de reguliere wijze toezicht gehouden door het bevoegd gezag, te weten de decentrale overheden.
Het klopt niet dat de milieurisico’s voor de samenleving zijn veranderd. Op grond van de nazorgregeling uit de Wet milieubeheer moeten gelden worden gereserveerd voor de nazorg van een stortplaats. Gedeputeerde staten van een provincie zijn verantwoordelijk voor de nazorg en hebben hiertoe een fonds, het zogenaamde Nazorgfonds. Het fonds wordt gevuld met heffingen die de exploitant/vergunninghouder aan de provincie moet afdragen en de rendementen uit de beleggingen van het fonds. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen. De nazorg houdt in de eeuwigdurende milieuhygiënische nazorg van de op en in de stortplaats aangebrachte voorzieningen en de controle van bodem en grondwater na sluiting van een stortplaats. Van een saneringsnoodzaak hoeft geen sprake te zijn. Indien er onverhoopt sprake is van een ten gevolge van de stortplaats buiten de locatie optredende verontreiniging, dan is de exploitant gehouden aan het daarop van toepassing zijnde wettelijke regime zijnde de regels van de Wet bodembescherming (Wbb). Indien dit na sluiting optreedt, is de betreffende provincie daarvoor verantwoordelijk. Zij verdisconteert een dergelijk risico al in de aan de exploitant in rekening te brengen nazorgheffing.
Als de stortplaats vol is, moet conform de regelgeving een bovenafdichting worden aangebracht. Dit dient het bevoegd gezag in de voorschriften van de omgevingsvergunning als verplichting (vereist op basis van het Stortbesluit) op te nemen. Bij het indienen van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de stortplaatsexploitant, met betrekking tot het onderdeel milieu, tot een in het Stortbesluit gelimiteerd maximum financiële zekerheid te stellen voor deze bovenafdichting. Zelfs als die gesteld is, wil dat niet zeggen dat de omstandigheden niet kunnen wijzigen waardoor de zekerheden zouden moeten worden aangepast. Het is aan het bevoegd gezag hier op toe te zien. Er vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en Attero over de vraag of voldaan wordt aan de afgesproken verplichtingen met betrekking tot de (financiële) voorzieningen voor de bovenafdichting en de nazorg van stortplaatsen.
Klopt het dat Attero door een groep decentrale overheden in 2013 voor een bedrag van EUR 450 miljoen is verkocht aan Waterland en geschoond voor schulden en voorzieningen voor EUR 170 miljoen? Hoeveel dividend heeft Attero sindsdien uitgekeerd? Klopt het genoemde bedrag van EUR 180 miljoen? Deelt u de mening dat dit een ongekend hoog dividend is in verhouding tot de verkoopprijs? Is het bedrijf niet domweg te goedkoop verkocht?
Ja. Op grond van een statementdat Waterland in 2015 heeft uitgegeven ter toelichting en informatie lijken deze bedragen te kloppen. In de situatie van Attero hebben de verkopers ervoor gekozen de vrij uitkeerbare reserves mee te nemen in de koopprijs.
Het bedrijf Attero is verkocht in een geregisseerd proces van een gecontroleerde veiling waarin internationale bieders (inclusief Aziatische partijen) zijn uitgenodigd te bieden. De waardering van Attero sloot aan bij een reeks van eerdere waarderingen in die periode. De aandeelhouders hebben daar nog een onafhankelijke fairness-opinion op laten doen. Daarmee is er een aantal waarborgen in het proces geweest om te voorkomen dat de verkoopprijs te laag zou zijn. Het bod dat tijdens de gecontroleerde veiling door Waterland werd ingebracht, werd door de verkopende partijen als beste gewaardeerd. Waterland heeft daarmee in 2014 100% van de aandelen van Attero verworven.
Hoeveel mensen werkten er in 2012 bij Attero en hoeveel mensen werken er nu bij Attero?
Volgens Attero was de totale bezetting per 31 december 2012 787 fte, en op 30 juni 2016 799 fte.
Hoe kan het, in het licht van het bericht dat Attero nu zou worden verkocht voor een prijs tussen EUR 700 miljoen en EUR 1 miljard, dat Attero in drie jaar tijd zoveel meer waard is geworden? Acht u een dergelijke gigantische waardestijging mogelijk? Welke reële waarde is er de afgelopen jaren aan het bedrijf toegevoegd? Staat dat hiermee in verhouding of is de mogelijke waardestijging het gevolg van financieel en fiscaal trapezewerk?
Mij is niet bekend waarop de in de media genoemde bedragen zijn gebaseerd. Een eventuele waardestijging is afhankelijk van allerlei factoren, zoals veranderde marktomstandigheden op de internationale afvalmarkt, investeringen, efficiencymaatregelen en de ontwikkelingen in de contractenportefeuille.
In hoeverre keek de landelijke overheid mee bij de transactie in 2013, tegen de achtergrond van het feit dat de verkopende decentrale overheden nu onderzoek doen naar de transactie in 2013? Deelt u de mening dat de verwachte verkoopprijs nu zo hoog is dat het zeer waarschijnlijk is dat Attero in 2013 meer waard was dan Waterland er destijds voor heeft betaald? Hoe is in 2013 de verkoopprijs tot stand gekomen? Waren daar externe taxateurs of accountants bij betrokken?
De rijksoverheid heeft niet meegekeken met de verkoop. De verkoop is uitgevoerd door de aandeelhouders van destijds, te weten een aantal provincies en gemeenten, ondersteund door externe adviseurs waaronder juridische en financiële adviseurs. Decentrale overheden zijn hiertoe bevoegd.
Mocht uit onderzoek blijken dat de verkoopprijs in 2013 te laag was, welke mogelijkheden hebben de betrokken decentrale overheden dan om alsnog een redelijke vergoeding te krijgen voor de aandelen in Attero?
Het is aan de decentrale overheden om te bekijken of er juridische mogelijkheden zijn om een aanvullend bedrag te vorderen van de koper. Dit hangt af van de afspraken die destijds tussen de partijen zijn gemaakt. De afspraken zijn onderdeel van de vertrouwelijke verkoopovereenkomst.
De betrokken provincies hebben de Zuidelijke Rekenkamer gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of het waarderingsproces op de juiste manier is verlopen. Daarbij spitst het onderzoek zich toe op de vraag of de provinciale staten van Noord-Brabant en Limburg door de gedeputeerde staten van deze provincies op de juiste wijze zijn geïnformeerd tijdens het verkoopproces. De uitkomsten van dit onderzoek worden in mei 2017 verwacht.
Krijgt u ook het gevoel dat de samenleving is bekocht en dat private equity-huis Waterland er met de winst vandoor gaat? Wat zijn de gevolgen voor de medewerkers en de werkgelegenheid op lange termijn? Welke maatregelen gaat u treffen in aanvulling op de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de initiatiefnota private equity van de leden Groot en Nijboer om dit soort gedrag te voorkomen?2
Het Rijk speelt geen rol bij dit soort transacties. Het is aan de decentrale overheden om te onderzoeken of de verkoop destijds juist is verlopen. Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Autoverzekering wordt duurder’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Autoverzekering wordt duurder»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek van Pricewise, dat er bij autoverzekeringen nog veel verborgen kosten zijn – zoals poliskosten, royementskosten, wijzigingskosten en prolongatiekosten – die niet zijn verwerkt in het termijnbedrag dat de verzekerde betaalt?
In de Wet financieel toezicht (Wft) zijn regels ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen. Een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van het betreffende product – zowel het termijnbedrag als de eenmalige kosten. De informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn, dat betekent ook dat geen kosten verborgen mogen worden. De AFM houdt hier toezicht op.
Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat bij het overgrote deel van de verzekeraars bij particuliere verzekeringen geen poliskosten, prolongatiekosten, wijzigingskosten etc. in rekening worden gebracht. Er is nog wel een aantal oudere polissen in omloop waar nog kosten voor bepaalde diensten worden berekend. De informatie over de kosten moet uiteraard ook correct, duidelijk en niet misleidend zijn. In het artikel zijn de meeste genoemde verzekeringen afgesloten via een gevolmachtigde agent. Gevolmachtigde agenten kunnen kosten in rekening brengen voor hun diensten, zoals premie-incasso, polisadministratie of polisopmaak. Gevolmachtigde agenten dienen ook precontractueel alle voor de consument relevante informatie te geven. De Nederlandse Vereniging van Gevolmachtigde Assurantiebedrijven (NVGA) geeft aan dat een deel van de gevolmachtigde agenten, zoals die genoemd zijn in het onderzoek van Pricewise, nog apart eenmalige kosten zoals poliskosten in rekening brengt. Dit komt ook voor bij andere schadeverzekeringen dan de autoverzekering, zoals bijvoorbeeld bij de inboedelverzekering of ongevallenverzekering. Zij moeten deze kosten altijd precontractueel melden. Daarmee zijn het dus wel (extra) eenmalige kosten voor de consument, maar mogen deze niet worden verborgen.
Erkent u dat deze extra kosten het moeilijker maken om verschillende autoverzekeringen met elkaar te vergelijken?
De regels omtrent informatieverstrekking bij bijvoorbeeld vliegtickets en concertkaarten zijn op hoofdlijnen vergelijkbaar met de regels bij verzekeringen. Bij vliegtickets, reizen en concertkaarten zijn de eisen omtrent vermelding van kosten specifieker gedefinieerd2. Bij schadeverzekeringen is sprake van een algemene norm: de informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn.3 De aanbieder (verzekeraar of gevolmachtigd agent) dient alle voor de consument relevante informatie precontractueel aan de consument over te brengen. Ten slotte moet de productinformatie afgestemd zijn op de doelgroep van het product.4 Deze regelgeving biedt consumenten mogelijkheden om te vergelijken. Aanvullende afspraken met verzekeraars acht ik niet nodig. De AFM houdt toezicht op informatieverplichtingen.
Kent u nog voorbeelden van andere verzekeringen waarbij kosten in rekening kunnen worden gebracht die niet op het eerste oog zichtbaar zijn bij het afsluiten van het product?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het nog mogelijk dat verzekeraars deze verborgen kosten nog in rekening mogen brengen, terwijl er voor bijvoorbeeld vliegtickets, vakanties en concertkaartjes regels zijn over het in één oogopslag inzichtelijk maken de totale kosten voor de aankoop van een product?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars afspraken te maken die leiden tot het einde van verborgen kosten en dat alle kosten voor een (auto-)verzekering inzichtelijk zijn bij het afsluiten van het product? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De te hoge buffers van zorgverzekeraars |
|
Reinette Klever (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bange Buffers»?1
Wij hebben kennis genomen van dit bericht. Wij plaatsen enkele kanttekeningen bij het bericht die wij in de beantwoording van de overige vragen hebben verwerkt.
Bent u het eens met de stelling dat de richtlijnen van Brussel absurd zijn voor de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals het FD-artikel ook stelt, bestaat er in Solvabiliteit II een uitzondering die toegesneden is op het Nederlandse zorgstelsel. De risicomitigerende werking van het vereveningssysteem wordt op deze wijze meegenomen in de berekening van de solvabiliteitseis voor zorgverzekeraars. Die eis valt voor Nederlandse zorgverzekeraars die de basisverzekering uitvoeren ongeveer 40% lager uit dan vergelijkbare solvabiliteitseisen voor andere (Europese) zorgverzekeraars. Solvabiliteit II houdt dus al specifiek rekening met de bijzondere Nederlandse situatie.
Is het de taak van De Nederlandsche Bank (DNB) om te voorkomen dat zorgverzekeraars failliet gaan?
Kerntaken van DNB zijn het bewaken van de soliditeit van financiële instellingen en het verzorgen van een stabiel financieel stelsel. Het voorkomen van faillissementen is geen expliciete taak van DNB. Niettemin is het toezicht erop gericht om op een vroeg moment in te kunnen grijpen bij instellingen die in problemen (dreigen te) raken om zo de kans op een daadwerkelijk faillissement zo klein mogelijk te houden.
Hoe groot acht u de kans dat een zorgverzekeraar failliet kan gaan?
De richtlijn Solvabiliteit II is zo gekalibreerd dat de kans op een faillissement gelijk is aan 0,5% per jaar, oftewel eens per 200 jaar.
Wat zijn de gevolgen voor verzekerden mocht een zorgverzekeraar failliet gaan?
Mocht een zorgverzekeraar failliet gaan, dan zullen verzekerden een nieuwe zorgverzekeraar zoeken en een nieuwe zorgverzekering afsluiten. Vanwege de acceptatieplicht kunnen verzekerden overal terecht.
Voor natura-verzekerden heeft het faillissement geen financiële consequenties. De zorg is immers in natura geleverd. Verzekerden met een naturapolis betalen niet direct aan de zorgaanbieder.
Anders kan dit liggen wanneer verzekerden recht hebben op een vergoeding voor hun zorgkosten door de zorgverzekeraar (restitutie). Wanneer zij zelf een rekening aan een zorgaanbieder hebben betaald en deze vanwege het faillissement niet meer (volledig) kunnen claimen bij hun zorgverzekeraar, zouden zij financieel nadeel kunnen ondervinden. Daarom voorziet artikel 31 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) erin dat dergelijke vorderingen van de verzekerde op de failliete zorgverzekeraar worden betaald door het Zorginstituut. De claim op de zorgverzekeraar wordt dan overgenomen door het Zorginstituut.
Wanneer de verzekerde de premie vooraf op jaarbasis heeft betaald en de zorgverzekeraar gaat bijvoorbeeld halverwege het jaar failliet, dan dient hij zich voor het ten onrechte betaalde gedeelte van de premie bij de curator te melden. Deze claim valt niet onder artikel 31 Zvw aangezien het geen zorgkosten zijn. Dit geldt zowel voor natura- als restitutieverzekerden.
Verzekeraars houden buffers aan om de kans op faillissement, en daarmee onzekerheden voor verzekerden, te beperken.
Vindt u het noodzakelijk dat de zorgverzekeraars hogere buffers aanhouden dan Brussel vereist? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wordt dit dan voorkomen?
Om continu te kunnen voldoen aan de solvabiliteitseis uit Solvency II zullen zorgverzekeraars zelf een door hen veilig geachte marge aanhouden boven de 100%. Het aanhouden van een veiligheidsmarge is verstandig aangezien zorgverzekeraars zo in staat zijn om tegenvallers in (geraamde) premieopbrengsten of zorgkosten op te vangen zonder dat zij premies direct moeten verhogen om weer aan de solvabiliteitseis te voldoen. Elke zorgverzekeraar bepaalt zelf welke marge zij boven de minimaal vereiste solvabiliteit wil hanteren. DNB stuurt op het wettelijk kader, 100%, en stelt geen algemene voorschriften rondom de veiligheidsmarge2.
Deelt u de mening dat de overbuffers bij zorgverzekeraars neerkomen op diefstal van het premiegeld van burgers? Zo ja, hoe krijgen de burgers het geld weer terug? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven achten wij het aanhouden van een door de zorgverzekeraar zelf vastgestelde veiligheidsmarge boven de minimale solvabiliteitseis verstandig beleid. Dit is ook in het belang van de verzekerden. Wij gaan ervan uit dat de overige solvabiliteit wordt teruggegeven aan verzekerden via een lagere vaststelling van de premie. Het tempo waarin zorgverzekeraars hun solvabiliteit afbouwen, is een keuze van zorgverzekeraars zelf.
Bent u bereid een hogere korting voor de Nederlandse zorgverzekeraars te bedingen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 2 aangeven, houdt Solvabiliteit II reeds rekening met de specifieke situatie op de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt.
Het bericht “ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan” |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ABN Amro zegt duizenden klanten de wacht aan»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 15.000 mensen verplicht op zoek moeten naar een andere bank?
Ik ben bekend met het in vraag 4 genoemde signaal. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel en stemmen hun klantenbestand daar op af. Vanzelfsprekend spelen hierbij veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid. ABN Amro geeft aan dat niet alleen de toegenomen wet- en regelgeving een rol heeft gespeeld bij deze afweging, maar ook de strategie om op het vlak van consumentenbankieren vooral een Nederlandse en Europese bank te willen zijn met een gematigd risicoprofiel.
Het is onvermijdelijk dat wet- en regelgeving die van toepassing is op het financiële stelsel complexer wordt. Om gebruikers van die regels, zoals banken en andere financiële instellingen, bij te staan stellen overheden, toezichthouders en internationale organisaties guidelines en best practices op. Zo is onlangs door de FATF (Financial Action Task Force) guidance gepubliceerd over toepassing van de regels inzake correspondent banking2, en eerder al guidance over hoe financiële inclusiviteit te bewerkstelligen en tegelijkertijd regels met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering toe te passen.3 Daarnaast is een leidraad beschikbaar van het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van wettelijke verplichtingen voor het voorkomen van witwassen en anti-terrorismefinanciering.4 Met dergelijke handleidingen en toelichtingen wordt toepassing van de wet- en regelgeving zo veel mogelijk vergemakkelijkt.
Wat is de exacte doelgroep die verplicht wordt om de bankrekening te sluiten? Wanneer hoort een klant bij de 10% van de buitenlandse particulieren die gevraagd wordt om zijn/haar bankrekening te sluiten?
Van belang is dat banken moeten voldoen aan de wet- en regelgeving van verschillende landen als zij diensten verlenen aan klanten die buiten Nederland wonen. Ieder land heeft zijn eigen wet- en regelgeving waarin bepaald wordt welke diensten al dan niet verleend mogen worden. Binnen Europa is dit meestal geen probleem, omdat de bank een «Europees paspoort» heeft om diensten in andere Europese landen aan te bieden. Buiten Europa ligt dit anders. In verband met de beantwoording van onderhavige Kamervragen heb ik informatie ingewonnen bij ABN Amro over bovengenoemd bericht in het Financieele Dagblad. Volgens deze informatie heeft ABN Amro onlangs haar beleid aangepast voor particuliere klanten die permanent buiten Europa wonen, omdat ABN Amro een Nederlandse bank is die vooral Nederlandse en Europese klanten bedient. De toenemende hoeveelheid en complexiteit van relevante wet- en regelgeving maakt volgens ABN Amro dat het bedienen van klanten buiten Europa steeds meer risico’s en extra kosten met zich brengt. Het gaat daarbij voornamelijk om wet- en regelgeving van landen buiten de EU, maar ook om Europese wetgeving, en om risico’s die verband houden met het goed naleven van lokale wet- en regelgeving. Het lopen van deze risico’s past volgens ABN Amro niet bij de strategie van een bank met een gematigd risicoprofiel.
Dit heeft volgens ABN Amro gevolgen voor de dienstverlening voor klanten die permanent in bepaalde door de bank geïdentificeerde landen buiten de EER, Zwitserland, Caribisch Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten wonen en bankdiensten afnemen bij ABN Amro in Nederland. Het zou om ongeveer 15.000 van de 5 miljoen particuliere klanten van ABN Amro gaan. Bepaalde klantgroepen worden volgens ABN Amro uitgezonderd, zoals klanten die vanuit de EER tijdelijk naar een land daarbuiten verhuizen met de nadrukkelijke en aantoonbare intentie terug te komen naar de EER, of klanten die aantoonbaar ergens anders geen bankrekening kunnen openen.
Bent u bekend met het signaal dat deze 15.000 mensen hun bankrekening moeten opzeggen, mede door de toegenomen complexiteit van wet- en regelgeving waardoor het voor banken niet meer rendabel is om deze groep te bedienen? Kunt u toelichten of u dit een wenselijke situatie acht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de wet- en regelgeving minder complex worden gemaakt zodat het voor banken ook rendabel is om klanten te hebben die permanent in het buitenland wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor de klanten die nu hun rekening moeten sluiten bij ABN AMRO?
ABN Amro vraagt deze klanten om klant bij een andere bank te worden.
Kunnen de klanten die nu bij ABN AMRO worden weggestuurd nog wel bij een andere Nederlandse bank terecht? Kunt u garanderen dat Nederlanders die in het buitenland wonen altijd een Nederlandse bankrekening kunnen openen of behouden?
Ik heb hierover informatie ingewonnen bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Volgens de NVB zijn er bij haar geen signalen bekend dat mensen die permanent buiten Europa wonen bij andere Nederlandse banken geen rekening zouden kunnen openen of behouden. Ik kan echter niet garanderen dat Nederlanders die buiten Europa wonen altijd bij een Nederlandse bank terecht zullen kunnen. Het is immers aan elke individuele bank zelf om te bepalen of iemand klant kan worden. Daarbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid.
Kunt u toelichten of ook klanten met een hypotheek worden verplicht om een andere bank te zoeken? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten?
Volgens informatie van ABN Amro heeft circa 1% (152 klanten) van de 15.000 klanten een hypotheek. Voor deze klanten geldt dat zij hun producten mogen behouden tot einde looptijd van de hypotheek bij ABN Amro. Dit heeft volgens de bank onder andere te maken met de omstandigheid dat het voor een klant veelal moeilijk zal zijn om in het buitenland een hypotheek te verkrijgen voor onroerend goed in Nederland.
Het bericht ‘ABN Amro-adviseurs in de fout met hypotheken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO-adviseurs in de fout met hypotheken»?1
Ja.
Klopt het dat ABN AMRO DNB en de AFM (Autoriteit Financiële Markten) heeft geïnformeerd over een aantal medewerkers die zonder dat klanten ervan af wisten handtekeningen hebben gekopieerd om dossiers te kunnen sluiten? Klopt het dat ABN AMRO een onderzoek is gestart? Heeft de AFM randvoorwaarden aan dit onderzoek gesteld?
ABN AMRO heeft mij laten weten dat de toezichthouders zijn verwittigd en dat een onderzoek is gestart. De toezichthouders doen vanwege hun geheimhoudingsplicht geen verdere mededelingen over hun rol bij dit onderzoek. In algemene zin stellen de toezichthouders bij meldingen van incidenten de voorwaarde dat het onderzoek daarnaar adequaat is.
Wat vindt u van de uitspraak van een directeur van ABN AMRO dat het nog niet duidelijk is of het klantbelang is geschaad? Deelt u de mening dat wanneer handtekeningen zonder toestemming worden gekopieerd het klantbelang altijd geschaad wordt?
Ik vind dat een ongelukkige uitspraak. Het kopiëren van handtekeningen en het gebruik daarvan is in strijd met de wet. In de regel zal dat ook in strijd met het klantbelang zijn. De klant moet erop kunnen vertrouwen dat de bank niet in strijd met de wet handelt. ABN AMRO heeft laten weten dat de directeur doelde op de vraag of de betrokken klanten financiële schade hebben opgelopen door het handelen van de medewerkers. Dit laatste staat nog niet vast.
Deelt u de mening, mochten de berichten kloppen, dat de betrokken adviseurs de bankierseed hebben geschonden? Worden hieraan (tuchtrechtelijke) consequenties verbonden?
De bankierseed en het daaraan gekoppelde systeem van tucht is op 1 april 2015 in werking getreden. Voor bestaande medewerkers gold een overgangstermijn van een jaar waarbinnen zij de bankierseed moesten afleggen waarmee zij gebonden werden aan het tuchtrecht. Deze termijn is op 1 april 2016 afgelopen. Of het tuchtrecht van toepassing is zal onder meer afhangen van de datum waarop de gevallen zich hebben voorgedaan. Ik kan geen uitspraken doen over de tuchtrechtelijke laakbaarheid van de gevallen. Dit is voorbehouden aan de tuchtrechter. ABN AMRO laat weten dat het tuchtrecht en het eventuele melden van individuele gevallen onderdeel is van het onderzoek. ABN AMRO zal alle gevallen bespreken met de Stichting Tuchtrecht Banken.
Is er beleid bij de AFM en DNB om te bevorderen dat banken misstanden zoals deze tijdig bij de toezichthouder melden?
Financiële ondernemingen zijn wettelijk verplicht incidenten te melden aan de toezichthouder. Deze plicht houdt tevens in dat ondernemingen beschikken over een beleid voor de beheersing van relevante risico’s inclusief de behandeling en vastlegging van deze incidenten. DNB en de AFM houden toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering. Dit gebeurt onder meer in de vorm van onderzoeken naar de inrichting en het functioneren van bedrijfsprocessen en sleutelfuncties. Bij melding van incidenten wordt gekeken of passende maatregelen zijn genomen om het risico te beheersen en herhaling te voorkomen.
De directeur stelt verder dat goede adviseurs beter betaald worden; op basis waarvan is dat verdienmodel vormgegeven? Is dit louter op basis van kwaliteit of speelt omzet en afzet van producten hier ook een rol, en zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het provisieverbod?
ABN AMRO heeft laten weten dat alle medewerkers van de bank overeenkomstig de CAO van ABN AMRO een vast salaris en een jaarlijkse prestatiepremie ontvangen. De hoogte van het vaste salaris is afhankelijk van de zwaarte van de functie en is gebaseerd op het Hay-functiewaarderingssysteem. Dit is een door FNV Bondgenoten erkend systeem dat uitgaat van drie hoofdkenmerken: kennis en kunde; probleembehandeling en verantwoordelijkheid. De jaarlijkse prestatiepremie is afhankelijk van de beoordeling van enerzijds gedragsafspraken (waaronder klantbelang centraal) en anderzijds resultaatsafspraken (waaronder bijvoorbeeld het aantal adviesgesprekken). De maximale prestatiepremie bedraagt 20%, gemiddeld is dit 9%. Het provisieverbod is van toepassing op relaties die de bank heeft met externe adviseurs. In interne verhoudingen, zoals waarvan in het onderhavig geval sprake is, speelt dit geen rol.
De zeer hoge uitkering aan de topman van NXP bij de verkoop van het bedrijf |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de topman van NXP 428 miljoen Amerikaanse dollar overhoudt aan de verkoop van het bedrijf door na de voltooiing van de verkoop zijn (bonus)aandelen en toegekende optierechten te verzilveren?1
Ik begrijp dat er ophef is ontstaan over dit nieuws. Ik heb geen oordeel over de in de media genoemde hoogte van het bedrag dat de uitvoerend bestuurder van NXP zou overhouden aan de aangekondigde overname van NXP indien hij zijn opties zou verzilveren en zijn aandelen zou verkopen.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Past een dergelijk bedrag bij verantwoord besturen en staat het in uw ogen in verhouding tot wat deze topman heeft bijgedragen aan het bedrijf?
Het is aan de bij de vennootschap betrokkenen om te beoordelen of deze bezoldiging verantwoord is en of het in verhouding staat tot de bijdrage van de bestuurders aan het bedrijf. De aandeelhouders van NXP hebben het bezoldigingsbeleid, waaronder toekenning van aandelen en opties, vastgesteld. NXP stelt in het bestuursverslag dat de combinatie van deze beloningscomponenten aan de uitvoerend bestuurder, gecombineerd met de verplichting om een bepaald aantal aandelen in NXP te houden, bijdraagt aan het doel om lange termijn investeringen in de vennootschap te bevorderen. De op aandelen gebaseerde bezoldiging strekt ertoe om de belangen van bestuurders in lijn te laten zijn met die van de aandeelhouders (zie NXP bestuursverslag 2015). De uitvoerend bestuurder is sinds 2009 aangetreden en jaarlijks herbenoemd.
Ziet u mogelijke risico’s van een dergelijke exorbitant hoge beloning, zoals een eenzijdige focus op de korte termijn? Deelt u de mening van diverse beleggersverenigingen dat «opties als beloningsinstrument tot uitwassen kunnen leiden»?2
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 3 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.
Wat is uw mening over de volgende stelling van de directeur van de belangenvereniging van grote beleggers Eumedion: «De casus toont weer aan dat de wettelijke afroomregeling zo lek is als een mandje»? Bent u bereid om zijn suggestie om de gang van zaken bij NXP te betrekken bij de evaluatie van de claw-back regeling over te nemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 9 tot en met 11 en op vragen 13 tot en met 16 van Kamerlid Klein.
Wilt u de Kamer tegelijk met de antwoorden op deze vragen een compleet overzicht sturen van de subsidiebedragen die NXP heeft ontvangen van de overheid, waarmee wordt bedoeld een volledige lijst van alle subsidies aan het bedrijf die bekostigd zijn uit publieke middelen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.