Het transport van duizenden Nederlandse koeien naar landen in het Midden-Oosten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat u in mei vorig jaar een verbod heeft ingesteld op de export van Nederlandse dieren naar landen buiten de Europese Unie als daarbij een rustplaats nodig is buiten de EU?
Op 25 mei 2020 heb ik de Tweede Kamer per brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1093) gemeld dat ik het toestaan van deze exporten per 26 mei 2020 zou opschorten, omdat er geen goede systematiek bestaat die de NVWA genoeg mogelijkheden biedt om de benodigde controles en verificaties volgens de voorschriften van de EU-transportverordening1 uit te voeren.
Herinnert u zich dat u dit deed vanwege de zorgen die er waren over het welzijn van deze dieren, nadat uit Duits onderzoek bleek dat een deel van de rustplaatsen in Rusland die (ook Nederlandse) transporteurs in hun reisplanning opgaven, in werkelijkheid niet bleek te bestaan of in zodanig slechte staat was dat hier waarschijnlijk nooit dieren werden uitgeladen?1
Inderdaad. Uit diverse signalen, waaronder een onderzoek van een aantal officiële dierenartsen uit Duitsland, bleek dat een deel van de rustplaatsen die Duitse transporteurs regelmatig in hun reisplanning opgeven niet bestaat, of in dermate slechte of ongebruikte staat is dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat hier daadwerkelijk runderen worden uitgeladen. Een aantal van deze rustplaatsen is ook regelmatig in de reisplanning opgegeven door Nederlandse exporteurs.
Kunt u bevestigen dat sinds dit verbod alsnog duizenden Nederlandse koeien zijn geëxporteerd naar landen buiten de EU, zoals blijkt uit gegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die RTL Nieuws heeft opgevraagd?2
Er worden jaarlijks, zowel voor als na bovengenoemde brief van 25 mei 2020, runderen naar landen buiten de EU getransporteerd. Het opschorten geldt niet voor exporten naar derde landen waarbij geen rustplaatsen buiten de EU nodig zijn. Zoals bijvoorbeeld exporten over de weg naar bestemmingen die binnen een bepaald aantal uren vanaf de EU-grens te bereiken zijn, of exporten met het vliegtuig, of over zee vanaf een haven in de EU.
Klopt het dat de NVWA goedkeuring heeft verleend voor de export van deze dieren, bijvoorbeeld voor de tweeduizend runderen die sinds mei 2020 naar Libanon zijn geëxporteerd?
Ja.
Klopt het dat de reden van deze goedkeuring is dat onderweg op zee geen rustplaatsen zijn en dat deze transporten daarom niet vallen onder het door u ingevoerde exportverbod?
De goedkeuring is gegeven omdat bij de controles die de NVWA uitvoert voorafgaand aan een grensoverschrijdend transport, zoals ook de exporten naar de door u genoemde landen, geen tekortkomingen zijn geconstateerd. De bovengenoemde opschorting vanaf 26 mei 2020 betrof uitsluitend de exporten waarbij rustplaatsen buiten de EU moeten worden aangedaan.
Kunt u bevestigen dat diertransporten over zee dagen kunnen duren, tot soms wel meer dan een week, waarbij de dieren vaak dicht op elkaar en in hun eigen uitwerpselen staan?
Transporten over zee kunnen meerdere dagen, maar soms ook weken, duren. Ten aanzien van de omstandigheden voor de dieren wil ik benadrukken dat ook voor vervoer over zee de voorschriften van de EU-transportverordening gelden. Niet alleen algemene voorwaarden, zoals het tot een minimum beperken van de duur van het transport en de verplichting om tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien, maar ook specifieke voorschriften voor zeevervoer, zoals goedkeuringseisen voor de inrichting van veeschepen, de beschikbare ruimte voor de dieren en de hoeveelheid voer en water aan boord.
Hoe houdt u zicht op het transport op zee en na aankomst in de haven?
Daar heb ik geen zicht op als de haven van bestemming in een niet-EU land gelegen is. In de haven van aankomst in landen buiten de EU worden de dieren opgehaald door lokale vervoerders. Het is niet mogelijk om EU-wetgeving aan niet-EU landen op te leggen en de NVWA heeft geen bevoegdheden in landen buiten de EU. De NVWA kan daar daarom geen controles uitvoeren, of handhaven als er overtredingen zijn.
Hoe garandeert u dat deze transporten in lijn zijn met de uitspraak van het Europees Hof dat de bescherming van dieren onder EU-wetgeving niet stopt aan de buitengrenzen van de EU, als er geen gecertificeerde en gecontroleerde controleposten aanwezig zijn in derde landen?3
Voor het transport over zee gelden de regels van de transportverordening, zoals ik beschrijf in antwoord op vraag 6. Het is aan de autoriteiten die de keuring van het veeschip doen, voorafgaand aan goedkeuring voor gebruik voor veetransport, en de autoriteiten in de haven van vertrek, om erop toe te zien dat deze worden nageleefd.
De EU-transportverordening schrijft voor dat de autoriteiten in het land van vertrek voorafgaand aan een lang transport controleert of de planning van het transport in overeenstemming is met de voorschriften van deze verordening. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 april 20155 volgt dat deze planning tot aan de eindbestemming moet worden ingevuld, ook als deze eindbestemming in een niet-EU land is. Zo wordt dit bij exporten vanuit Nederland ook uitgevoerd.
De uitspraak heeft betrekking op de planning in het journaal. De verdere impact van dit arrest is complex, onder meer omdat EU-wetgeving – zoals eerder gemeld – niet aan niet-EU landen kan worden opgelegd.
Zoals ik in mijn vorige antwoord aangeef, is voor het reisgedeelte buiten de EU-grenzen niet te garanderen dat de transporten volgens EU wetgeving worden uitgevoerd. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange exporten van dieren naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bekend met het in mei 2020 verschenen rapport van het Directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van de Europese Commissie over het welzijn van dieren die over zee worden uitgevoerd?4
Ja. Ik ben hiermee bekend.
Herkent u de conclusies in dit rapport dat er in havens in derde landen niemand verantwoordelijk is voor het coördineren van de aankomst van de vrachtwagens uit de EU, dat in geval van vertraging niemand zorg draagt voor de dieren in deze vrachtwagens en dat het ontbreken van noodplannen en het gebrek aan dierverblijven in de havens grote gevolgen heeft voor het welzijn van dieren wanneer er meerdere voertuigen tegelijk aankomen of indien er vertraging optreedt?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er regelmatig sprake is van vertraging en dat er over het algemeen geen mogelijkheid is om dieren op dat moment uit te laden en te laten rusten op een daarvoor geschikte rustplaats?
Ik heb geen gegevens over vertragingen. Het door u in vraag 9 genoemde rapport beschrijft dat vertragingen bij het inschepen van de dieren niet vaak voorkomen. Verder wordt geconstateerd dat als er toch een vertraging optreedt, de meerderheid van de havens geen mogelijkheid heeft om dieren uit te laden, en voer en water te geven.
Klopt het dat er in de transportplannen meestal geen informatie is opgenomen over de gebruikte voertuigen in derde landen na aankomst in de haven, dat de routes van de havens in derde landen naar de eindbestemming veelal ontbreken en dat er een algeheel gebrek is aan informatie over de controleposten op de routes in derde landen?
Dit is uit het rapport waarnaar u in vraag 9 verwijst op te maken. Ik wil hierbij opmerken dat de planning voor exporten vanuit Nederland, altijd is opgemaakt tot aan de eindbestemming in het niet-EU land.
Deelt u de mening dat er dus geen enkele reden is om aan te nemen dat het welzijn van dieren tijdens een (extreem) lang transport over zee en hun welzijn na aankomst in de haven, beter is geborgd dan tijdens een lang transport over de weg? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Bij zowel (extreem) lange transporten van dieren over de weg als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. De recente blokkade van het Suez-kanaal, waardoor meerdere veeschepen bijna een week vertraging opliepen, en de situatie met de twee veeschepen die drie maanden op de Middellandse zee hebben rondgevaren omdat ze nergens mochten lossen, maken op schrijnende wijze duidelijk wat de risico’s van verre diertransporten over zee zijn.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren stelde dat uit de vreselijke beelden die Eyes on Animals afgelopen zomer maakte van slachthuizen in onder andere Libanon blijkt dat de behandeling en de slacht van de dieren absoluut niet voldoen aan de welzijnsstandaarden van de EU?5
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u daarbij stelde dat de welzijnsstandaarden in het land van bestemming wat u betreft voortaan ook moeten worden meegenomen in de discussie over diertransporten, naast de zorgen die u heeft over de impact die transport over verre afstanden heeft op het welzijn van de dieren en over de vraag of het transport ook buiten de EU grenzen volgens de EU regels verloopt?
Ja. Ik heb dit ook in EU-verband uitgedragen.
Gaat u nu wél een einde maken aan de langeafstandstransporten van dieren vanuit Nederland naar landen buiten de EU, ook als deze over zee plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben gebonden aan de EU-regelgeving en kan niet zomaar exporten verbieden. Een verbod op langeafstandstransporten van dieren naar landen buiten de EU vanwege dierenwelzijnsoverwegingen vereist aanpassingen van de EU-transportverordening. Hier pleit ik daarom ook voor. Totdat de regels in de EU zijn aangepast, zet ik me in op de naleving van de huidige regels.
Gaat u gelijktijdig ook in Europa, in aanloop naar de herziening van de Europese regels voor diertransporten in 2023, nu al actief pleiten voor het volledig stoppen met langeafstandstransporten van dieren naar landen buiten de EU en gaat Nederland hier het voortouw in nemen en deze discussie ook in de Raad aanzwengelen? Zo nee, waarom niet?6
Hier ben ik al mee bezig. Zoals in antwoord op vraag 8 toegelicht, pleit ik in EU-verband voor een verbod van verre transporten van levend vee naar landen buiten de EU, het Verenigd Koninkrijk daargelaten. Ik streef in het algemeen naar het vervangen van lange transporten met levende dieren door het transport van vlees en genetisch uitgangsmateriaal, zoals sperma. Dit is mijn inzet voor de aankomende herziening van de EU-transportverordening en dat zal ik samen met gelijkgestemde lidstaten oppakken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland dat technische lapmiddelen geen oplossing vormen voor de stikstofproblematiek |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in een beroep van Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu tegen een natuurvergunningbesluit van de provincie Friesland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de rechter heeft geoordeeld dat de effecten van technische stalaanpassingen op de stikstofuitstoot zo onzeker zijn dat een uitbreiding van het aantal dieren er niet mee te legitimeren is?
Nee. De uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 12 maart 2021 gaat uitsluitend over de diercategorie van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) code A.1.28, niet over de Rav-factoren in het algemeen.
Kunt u bevestigen dat de verkenningen in het kader van de stikstofproblematiek door ABDTOPConsult concluderen dat een forse krimp van het aantal dieren onvermijdelijk is om aan de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn te voldoen?2
In de onafhankelijk uitgevoerde verkenningen van ABDTopconsult wordt inderdaad ingegaan op betekenis van de omvang en reductie van het aantal dieren in relatie tot de stikstofopgave. Een inhoudelijke reactie op de onafhankelijke verkenningen met betrekking tot de stikstofproblematiek is aan het volgende kabinet, evenals de keuzes die al dan niet op basis daarvan worden gemaakt.
Deelt u het inzicht dat het zeer inefficiënt is om boeren zich nu in de schulden te laten steken met dure technieken, om die boerderijen vervolgens mogelijk uit te moeten kopen?
Dat inzicht deel ik. Om die reden zijn de bronmaatregelen voor de landbouw gebalanceerd tussen maatregelen voor stoppers en blijvers. Daarmee wordt voorkomen dat nu geïnvesteerd wordt in bedrijven die later opgekocht moeten worden.
Kunt u bevestigen dat er tot 2030 € 678 miljoen gereserveerd is vanuit het Rijk voor technische lapmiddelen voor de veehouderij, onder andere de totale Subsidie brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), subsidies voor waterbassins (voor het verdund uitrijden van mest) en voor het verlagen van het ruw eiwitgehalte in veevoer en voor mestverwerking?
In het structurele pakket voor de aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerbrief 35 334, nr. 82) is een pakket aan maatregelen voor de landbouw opgenomen, met daarin een balans voor boeren die willen blijven en boeren die gaan stoppen. Deze zijn gericht op zowel de korte als de lange termijn.
Voor de blijvende boeren heeft het kabinet een maatregelpakket opgesteld dat gericht is op innovatie en ondersteuning van eerste investeringen in staltechniek:
Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), € 280 mln. voor de ondersteuning van boeren bij het doorvoeren van de benodigde stalaanpassingen
Emissiearme mestaanwending, € 105 mln.
Weidegang, € 3 mln.
Omschakelfonds, € 175 mln.
Verlaging ruweiwit in veevoer, € 73 mln. waarvan een deel wordt ingezet voor coaches en advies
Mestverwerking, € 15 mln.
Voor de boeren die willen stoppen zet het kabinet ook in op meerdere maatregelen:
Landelijke beëindigingsregeling (Lbv) bestaande uit twee tranches: een van € 750 mln. en een van € 250 mln.
Gericht opkoop, waarvoor in totaal € 350 mln. beschikbaar is.
Daarnaast heeft het kabinet ook de warme sanering varkenshouderij in het kader van stikstof verhoogd met € 275 mln.
Deelt u het inzicht dat dit weggegooid belastinggeld is, omdat het ten eerste onzeker is dat de natuur er iets mee opschiet en ten tweede omdat de rechter heeft geoordeeld dat dit een onvoldoende basis is voor intern salderen, waardoor boeren er ook niks aan hebben?
Dit inzicht deel ik niet. Het pakket aan natuurmaatregelen en stikstofreducerende maatregelen van de structurele aanpak stikstof bevat een combinatie van maatregen. Elke maatregel leidt ertoe dat depositiereductie wordt gerealiseerd. Dat is zonder voorbehoud gunstig voor de natuur. Boeren en andere initiatiefnemers hebben hier profijt van doordat de mogelijkheden voor toestemmingverlening groter worden als de natuur op orde is gebracht. Bovendien kan een gedeelte van de gerealiseerde reductie via de ontwikkelreserve worden uitgegeven om meldingen en projecten met nationale belangen mogelijk te maken.
Welke gevolgen heeft de genoemde uitspraak voor de beleidsregels betreffende intern en extern salderen en welke gevolgen heeft het voor de stikstofaanpak van het kabinet?
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland heeft vooralsnog geen gevolgen voor de provinciale beleidsregels intern en extern salderen, en ook niet voor de stikstofaanpak van het kabinet.
Het hoge gebruik van landbouwgif door de sierteeltsector en de slechte naleving van de betreffende wet- en regelgeving |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?1
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voert elke vier jaar een enquête uit om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de agrarische sector in beeld te brengen. De meest recente gegevens zijn van het jaar 20162. Hieruit blijkt dat het gebruik per hectare in de teelt van lelies het hoogst is (125 kg per hectare, waarvan 93 kilogram minerale olie). Het gebruik per hectare in de teelt van tulp en bloemen onder glas is respectievelijk 27 en 30 kg.
Voor de hierboven genoemde gewassen is het gebruik per hectare lager dan in 2012.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen sinds 2012 is toegenomen, waarmee ook het gebruik van landbouwgif per hectare is toegenomen?
Het areaal bloembollenteelt is in de periode 2012 tot en met 2019 toegenomen van 23.488 hectare naar 27.218 hectare. Het areaal voor de teelt van lelies is ook toegenomen, namelijk van 5.090 hectare naar 6.021 hectare3. Het areaal snijbloemen is in dezelfde periode afgenomen van 2.306 hectare naar 1.821 hectare4. Het areaal pot- en perkplanten is in dezelfde periode ongeveer gelijk gebleven (1.799 hectare in 2012 en 1.764 hectare in 2019)5.
Voor de bloembollen en -knollen en de bloemen onder glas geldt dat het gebruik per hectare in 2016 lager is dan in 2012.
Wat is het huidige sierteeltareaal, uitgesplitst naar open teelt en glassierteelt? Wat is daarvan het areaal bollenvelden en op welk deel worden lelies geteeld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) schrijft: «met name zijn er risico’s door het onjuist gebruik van middelen en van het gebruik van niet-toegelaten middelen in de sierteelt. Het (illegaal) gebruik van middelen in de sector kan bijvoorbeeld tot schadelijke effecten bij bijen leiden»?2
Ja, dit citaat is lezen op blz. 17 van de publicatie «Advies over de risico's van de sierteeltketen».
Kunt u bevestigen dat in 2019 slechts 1,5% van de bedrijven die met landbouwgif werken hierop is gecontroleerd door de NVWA?3
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat in 2019 circa 1,5% van de land- en tuinbouwbedrijven (exclusief veehouderijbedrijven) is gecontroleerd op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uitgesplitst naar sector lag de toezichtintensiteit in de akkerbouw op 1% en in de tuinbouw op 2% (Kamerstuk 33 835, nr. 173).
Kunt u bevestigen dat de NVWA in 2019 een nalevingspercentage van de wet- en regelgeving betreffende landbouwgif vond van 67%, wat betekent dat de rest, zijnde een derde, van de telers de regels overtreedt?4
In heb uw Kamer op 20 mei 2020 geïnformeerd over enkele actualiteiten op het terrein van gewasbescherming. Een van deze actualiteiten betrof het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw, vollegrondsgroenten, bloembollen, fruit- en boomkwekerijgewassen. Deze inspecties richtten zich met name op het gebruik van spuittechnieken om de verwaaiing van spuitvloeistof naar bijvoorbeeld het oppervlaktewater te voorkomen. Dit leidde tot een nalevingsindicatie van 67%, hetgeen betekent dat de overige gecontroleerde agrarische ondernemers de wet- en regelgeving bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen niet naleefden. Ik vind het uiteraard onacceptabel dat wet- en regelgeving niet door iedereen wordt nageleefd. Ik heb de NVWA daarom gevraagd mij te informeren over hun analyse van de achterliggende redenen en een bijbehorende voortvarende aanpak om naleving te verbeteren. (Kamerstuk 27 858, nr. 509).
De NVWA bespreekt de resultaten van de verschillende typen controles, zoals administratieve verplichtingen, gebruik van toegelaten middelen en het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, met de betrokken sectoren, om de naleving door de sectoren te verbeteren.
Kunt u bevestigen dat er in 2017 geen boetes uitgedeeld zijn voor het niet invullen van de gewasbeschermingsmonitor, hoewel 20% van de gecontroleerde gebruikers deze gewasbeschermingsmonitor niet (volledig) had ingevuld? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?5
Het specifiek interventiebeleid biociden en gewasbeschermingsmiddelen van de NVWA houdt rekening met de ernst van het gevaar of het risico op gevaar voor mens, dier en milieu, de mate waarin de overtreding hersteld kan worden en of er sprake is van ondermijnend gedrag. Voor het niet (volledig) bijhouden van de gewasbeschermingsmonitor is in het interventiebeleid opgenomen om iemand die voor het eerst een overtreding begaat een schriftelijke waarschuwing te geven en niet te beboeten.
Er zijn in 2017 in totaal 3 boetes opgelegd, omdat er sprake was van herhaalde overtreding. De overige overtredingen waren eerste overtredingen en zijn afgedaan met een schriftelijke waarschuwing.
Kunt u bevestigen dat er in Nederland een bloeiende handel bestaat in illegale pesticiden en dat het Bureau voor Intellectuele Eigendom van de Europese Unie ervan uitgaat dat 13,8% van de Europese markt voor landbouwgif uit illegale middelen bestaat?6
Er is sprake van illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen vanuit landen buiten de Europese Unie en dit baart mij zorgen, omdat het gebruik van deze middelen zou kunnen leiden tot risico’s voor mens, dier en milieu. De inzet is om deze illegale middelen op te sporen en te vernietigen en uiteraard om de overtreders aan te pakken. Dit gebeurt niet alleen in nationaal verband via een nauwe samenwerking tussen de douane en de NVWA, maar ook in Europees verband via het uitwisselen van signalen over illegale handel. Dit heeft ertoe geleid dat in de periode 2015 tot en met 2019 ongeveer 300 ton illegale biociden en gewasbeschermingsmiddelen in beslag is genomen en vernietigd (Kamerstuk 27 858, nr. 523).
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie heeft in 2017 een rapport gepubliceerd, waarin een inschatting wordt gemaakt van het economische verlies van de industrie door de aanwezigheid van illegale biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Deze inschatting leidt tot een gemiddeld verlies van afzet van 13,8% voor alle 28 lidstaten van de Europese Unie.11
Welke actie gaat u ondernemen om een groter deel van de bedrijven dat met landbouwgif werkt te controleren, om de naleving van wet- en regelgeving door telers te verhogen en om de controle op de handel in illegale middelen te intensiveren? Welke voorbereidingen gaat u treffen zodat u of uw ambtsopvolger na de komende formatie snel actie kan ondernemen op deze punten?
De NVWA werkt risicogericht en baseert zich daarbij op de risico-indeling van de verschillende onderdelen van de keten en de verschillende sectoren. Deze risico-indeling wordt regelmatig herijkt op basis van de uitkomst van onder andere de nalevingscontroles, toepassingscontroles, doelgroepenanalyses en ketenanalyses.
Daarnaast voert de NVWA herinspecties uit bij niet-naleving, gesprekken met de sectoren over het verbeteren van de naleving en voert zij analyses uit naar achterliggende redenen van niet-naleving.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 voor het toezicht op de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen.
Waarom heeft u er vorig jaar voor gekozen om geen voorwaarden te verbinden aan de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 voor de sierteelt, zoals het verplicht reduceren van het gifgebruik? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans is om de sierteelt te verduurzamen en dat dit dus geen efficiënte besteding van belastinggeld was?
De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 ondersteunt bedrijven met toekomstperspectief om de sector zo goed mogelijk door de coronacrisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na deze crisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming (zoals klimaat en gewasbescherming) nodig zijn. De steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van de acute financiële nood die ontstond door het wegvallen van de vraag door beperkende maatregelen als gevolg van COVID-19. Bij deze regeling is een milieuvriendelijke bedrijfsvoering geen extra criterium om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming (Kamerstukken 35 442, nr. 3 en 35 452, nr. 3).
Bent u bereid voorbereidingen te treffen om de gangbare bollenteelt, vanwege het hoge gifgebruik en uitputting van de bodem terwijl het niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, af te bouwen en de telers te helpen bij het omschakelen naar biologische productie of naar een plantaardige voedselproductie? Zo nee, waarom niet?
Ik richt mij met de betrokken partijen in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn voor het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten voor de voedselconsumptie (Kamerstuk 27 858, nr. 449 en 518).
In de provincie Drenthe start dit teeltseizoen onder regie van de provincie een pilot in de teelt van lelies. Deze pilot heeft drie doelen:
ontwikkelen van kennis die moet leiden tot een fundamentele verbetering in de verduurzaming van de lelieteelt;
bevorderen van de dialoog tussen de telers en omwonenden, zodat een open gesprek ontstaat en begrip voor elkaars situatie;
het beschikbaar krijgen van een middelenpakket met lagere milieubelasting dan de huidige toegelaten middelen in de teelt van lelies.
De geitenhouderij en het leed van geitenbokjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u inmiddels het rapport «Welzijn geitenbokken in beeld» van Eyes on Animals gelezen, zoals u heeft toegezegd tijdens het meest recente Kamerdebat op 8 december 2020 over dieren in de veehouderij?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat in 2020 naar schatting 80 tot 90% van de geitenbokjes één week na de geboorte al naar de slacht is afgevoerd, doordat het overschot aan geitenbokjes als gevolg van de coronacrisis groter was dan ooit?3
Geitenhouders zijn verplicht de geboorte van een lam te registreren in het Identificatie & Registratie systeem (hierna: I&R systeem). Tot 1 november 2020 diende een geboortemelding uiterlijk binnen 6 maanden plaats te vinden. Het I&R-systeem bood daarbij optioneel de mogelijkheid om de exacte geboortedatum te vermelden, maar dit was tot 1 november 2020 niet verplicht. De ervaring van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is dat het merendeel van de geitenhouders gebruik maakte van de optionele mogelijkheid om de exacte geboortedatum te registreren, maar niet allemaal. Dit maakt dat de informatie over de exacte geboortedatum en daarmee over de leeftijd waarop lammeren zijn afgevoerd naar slachthuizen niet altijd overeenkomt met de werkelijke situatie.
In het I&R-systeem is het volgende geregistreerd over de afvoer van lammeren naar slachterijen.
2016
144
3.698
18.223
18.064
51.988
2017
54
1.974
18.350
17.188
64.260
2018
7
1.478
15.939
23.009
67.542
2019
1
997
19.353
25.235
69.731
2020
18
671
30.576
31.570
57.859
2021
2
1.306
32.028
20.145
16.834
Het is aannemelijk dat met name de categorieën 0 dagen en 1 tot 7 dagen geen accurate weergave van de werkelijkheid zijn. Lammeren mogen pas getransporteerd worden als de navelstreng is ingedroogd. Dit duurt ongeveer 7 dagen. Bij aankomst in het slachthuis wordt hier op gecontroleerd. Aangenomen wordt dat een deel van de geitenhouders bij de registratie van de geboorte van een lam de datum van registratie ook als geboortedatum heeft opgegeven. In het geval de afvoer van de betreffende lammeren (geitenbokjes) vervolgens op dezelfde dag of in de daarop volgende dagen heeft plaatsgevonden wordt dit geregistreerd als afvoer op dezelfde dag of binnen een week na geboorte.
De I&R gegevens over de afgelopen jaren laten wel zien dat, onder invloed van de coronacrisis, er een toename is geweest van het aantal geitenlammeren dat in de eerste twee weken naar het slachthuis is afgevoerd. Gelijktijdig is het aantal lammeren dat in de leeftijd van 28 dagen en ouder naar het slachthuis is afgevoerd afgenomen (over het lopende jaar 2021 zijn deze cijfers nog niet volledig). De conclusie die door Eyes on Animals wordt getrokken, dat 80 tot 90% van de lammeren binnen een week is afgevoerd naar het slachthuis, wordt door de I&R gegevens niet bevestigd.
Klopt het dat het vlees van bokjes van slechts één week oud voor een groot deel naar de destructie gaat? Zo nee, wat gebeurt er dan met hun vlees? Zo ja, wat vindt u ervan dat zulke jonge dieren worden gefokt, geboren en geslacht om tenslotte naar de destructie te worden afgevoerd?
In de melkgeitenhouderij is slechts een beperkt deel van de geitenbokjes bestemd voor fokkerij en houderij. Een aanzienlijk deel wordt naar een slachthuis afgevoerd. Een slachthuisexploitant heeft vervolgens de keuze om deze dieren na levende keuring door een dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en geslachte keuring door de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) niet te bestemmen voor menselijke consumptie. Afvoer als dierlijk bijproduct categorie 2 of 3 kan dan een optie zijn.
Klopt het dat transporten van slechts één week oude bokjes wel 6 tot 8 uur kunnen duren omdat er bij verschillende melkgeitenbedrijven dieren worden opgehaald en klopt het dat door de lange onthouding van melk, veel bokjes verzwakt zijn bij aankomst? Wat gaat u eraan doen om een halt toe te roepen aan dit gesleep met piepjonge bokjes?
Voor lammeren geldt dat ze vervoerd mogen worden mits de navel is geheeld. Bovendien geldt dat lammeren jonger dan een week niet over een afstand van meer dan 100 kilometer vervoerd mogen worden. Als de te vervoeren dieren aan voornoemde voorwaarden voldoen, is transport tot maximaal 8 uur, ingeval van kort transport, en maximaal 19 uur (inclusief 1 uur rust) ingeval van lang transport, toegestaan op basis van de Transportverordening. De NVWA heeft in 2021 tot op heden vier inspecties uitgevoerd naar het transport van geitenbokjes. Drie inspecties werden akkoord bevonden; één inspectie werd uitgevoerd naar aanleiding van een melding. Deze is op dit moment nog in onderzoek.
Klopt het dat kostbare biest, die essentieel is voor de afweer van een pasgeboren zoogdier, in de melkgeitenhouderij vaak naar de vrouwelijke geitenlammetjes gaat en niet naar de mannelijke bokjes omdat deze toch geslacht worden?
Er zijn geen regels omtrent het verstrekken van biest aan lammeren. Het biestmanagement is aan individuele ondernemers. Ik heb daar geen zicht op.
Hoe sluit u uit dat geitenhouders, om de kosten voor de afvoer van bokjes naar het slachthuis te voorkomen, ervoor kiezen om de jonge dieren op het bedrijf te laten sterven?4
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes van het Platform Melkgeitenhouderij, de samenwerking tussen LTO vakgroep geitenhouderij en de Nederlandse Geiten Zuivel Organisatie (NGZO) (Kamerstuk 28 286, nr. 939). De maatregelen uit dit plan maken per 1 januari 2018 integraal onderdeel uit van keten-kwaliteitszorgsysteem KwaliGeit van de NGZO, met onafhankelijke toetsing door een onafhankelijke derde partij. Het doel van het plan en de maatregelen is om het welzijn van geitenbokjes te verbeteren en daarmee de sterfte terug te dringen. Melkgeitenhouders worden op grond van de maatregelen verantwoordelijk gehouden voor en aangesproken op sterfte in de eerste 21 dagen van alle lammeren die op het bedrijf geboren zijn, ook als deze lammeren binnen deze 21 dagen zijn afgevoerd naar bijvoorbeeld een bokkenmester. Bij geconstateerde sterfte boven een benchmark-waarde dient een melkgeitenhouder, in samenspraak met een dierenarts, een verbeterplan op te stellen. De sector wil met deze maatregelen toewerken naar een situatie waarbij melkgeitenhouders geitenbokjes nog uitsluitend op het eigen bedrijf houden en verzorgen of via een 1-op-1 relatie af laten mesten door een bokkenmester.
Om het plan van aanpak van de sector goed ten uitvoer te kunnen brengen is een tijdige en volledige registratie van geboorte van en sterfte onder lammeren een voorwaarde. Om die reden heb ik, in afstemming met de sector, per 1 november 2020 de I&R-regeling aangescherpt5. Geitenhouders met meer dan 50 melkgeiten moeten sinds 1 november 2020 de geboorte van een geitenlam binnen zeven dagen registreren in I&R en daarbij de exacte geboortedatum en het geslacht vermelden. Geitenhouders moeten daarnaast doodgeboortes binnen zeven dagen melden, onder vermelding van het geslacht en de datum. Onder een doodgeboorte wordt de geboorte van een levenloos lam vanaf de laatste week van de dracht verstaan. Ook sterfte in de eerste week, voordat het lam een merk heeft gekregen en is geregistreerd in het I&R-systeem, wordt aangemerkt als doodgeboren en dient als zodanig gemeld te worden. Met deze aanscherpingen kunnen zowel overheid als sector zich een beter beeld vormen van en sturing geven op het sterftecijfer onder lammeren in de melkgeitenhouderij.
Uit de gesprekken die ik met de sector heb gevoerd, zowel in het kader van het genoemde plan van aanpak als in het kader van het Programma duurzame veehouderij, blijkt dat alle politieke en maatschappelijke aandacht voor het welzijn van geitenbokjes en alle maatregelen die hieromtrent zijn genomen een omslag in het denken en handelen van individuele melkgeitenhouders in gang heeft gezet. Steeds meer melkgeitenhouders kiezen ervoor om geitenbokjes op het eigen bedrijf af te mesten. Ik zie dat als een positieve ontwikkeling richting een situatie waarbij zorg voor geitenbokjes een vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering op een melkgeitenhouderij.
Kunt u bevestigen dat ook na de wijziging van de identificatie & registratie (I&R) regeling voor melkgeitenhouderijen die sinds 1 december 2020 geldt, nog steeds geen zicht is op de sterfte van geitenlammetjes in de eerste week, terwijl bokjes aan wie biest wordt onthouden juist vaak in hun eerste levensweek sterven?
Zoals aangegeven is het met de gewijzigde I&R per 1 november 2020 ook verplicht om melding te doen van doodgeboortes. Met de aangescherpte I&R-plicht kan sterfte in de laatste week van de dracht en in de eerste week na geboorte inzichtelijk gemaakt worden. Op dit moment is het echter nog te vroeg om conclusies te trekken over de impact van de gewijzigde I&R-plicht. Enerzijds heeft dit te maken met het lammerseizoen dat nog niet volledig op zijn einde is, anderzijds met het gegeven dat pas een goede analyse mogelijk is nadat er gegevens beschikbaar zijn over een volledig kalenderjaar.
Bent u bereid om de registratieplicht te vervroegen naar maximaal drie dagen na de geboorte, zodat er een completer beeld ontstaat van de sterfte en wantoestanden zoals het onthouden van biest beter aan het licht komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven gelden er geen regels omtrent de verstrekking van biest. Er vindt derhalve ook geen registratie plaats van bedrijven die wel of geen (kunst)biest verstrekken. Het in beeld brengen van de relatie tussen biestverstrekking en sterfte onder lammeren kan dus niet op basis van de beschikbare gegevens. Een aanscherping van de meldingsplicht van zeven naar drie dagen na geboorte maakt hierin geen verschil. Bovendien zijn melkgeitenhouders, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 verplicht ook melding te doen van doodgeboortes, waaronder sterfte in de eerste week na geboorte.
Hoe is het toezicht op de verplichting om geitenlammetjes binnen zeven dagen na de geboorte te registreren vormgegeven en wordt hierbij gecontroleerd of het aantal geboortemeldingen realistisch is en of er evenveel vrouwelijke als mannelijke geitenlammetjes worden geregistreerd?
De aanscherping met betrekking tot de termijn waarbinnen een geboortemelding op melkgeitenbedrijven moet plaatsvinden is sinds 1 november 2020 van kracht. De NVWA heeft sindsdien een aantal inspecties op deze aangescherpte verplichting uitgevoerd. De resultaten uit deze inspecties zijn nog niet bekend.
De registratie van het geslacht van de lammeren geeft de mogelijkheid om het verschil in sterfte tussen mannelijke en vrouwelijke lammeren te monitoren. Indien uit analyse van de I&R-data blijkt dat er sprake is van een meer dan gemiddeld verschil tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke lammeren op een individueel bedrijf kan dit aanleiding zijn voor een nadere inspectie, zowel door de sector zelf op grond van de maatregelen uit KwaliGeit als door de NVWA. Op dit moment zijn de aangescherpte maatregelen nog onvoldoende lang van kracht om conclusies te trekken. Dit kan pas na afloop van het eerste volledige kalenderjaar (2021).
Kunt u bevestigen dat de huidige stallen voor zowel melkgeiten als jongvee geen klimmogelijkheden of verhoogde rustplaatsen bieden terwijl dit onlosmakelijk verbonden is met het natuurlijk gedrag en behoefte van deze dieren?
Er geldt geen wettelijke verplichting voor melkgeitenhouders om te voorzien in klimmogelijkheden en verhoogde rustplaatsen. Met het programma Duurzame Geitenzuivelketen (DGZK) werkt de keten zelf aan een verdere verduurzaming. DGZK is een benchmark waarbij deelnemende melkgeitenhouders zicht krijgen op hun score op verschillende duurzaamheidsthema’s en deze kunnen vergelijken met andere melkgeitenhouders en de gehele groep van deelnemers. In 2020 was 87% van de melkgeitenhouders aangesloten bij DGZK. Doelstelling van de keten is 100% deelname in 2022. Eén van de duurzaamheidsthema’s is diergezondheid en dierenwelzijn. Onder dat thema kunnen melkgeitenhouders onder andere scoren op de aanwezigheid van klimmogelijkheden in de stal. In 2020 heeft 45% van de melkgeitenhouders aangegeven dat ze klimmogelijkheden hebben in de stal.
Klopt het dat tot nu alle subsidieaanvragen op grond van de subsidieregeling voor brongerichte verduurzaming van stallen (Sbv) vanuit de geitenhouderij voor stalsystemen met stro zijn afgewezen en dat wel subsidie is toegekend voor een nieuwbouwstal waarbij de geiten hun leven zullen moeten slijten op een hardhouten roostervloer?5
Het doel van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) is het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en stalemissies. Dit draagt zowel bij aan de gezondheid en het welzijn van mens en dier als aan realisatie van klimaat- en milieudoelen. In de eerste openstelling van de Sbv-innovatiemodule zijn in totaal vier aanvragen ingediend voor projecten binnen de melkgeitenhouderij. Daarvan zijn drie projecten afgewezen, omdat zij niet voldeden aan de gestelde eisen voor emissiereductie.
Het project dat een positieve subsidiebeschikking heeft ontvangen, is een project voor een nieuwbouwstal waar de geiten inderdaad gehouden worden op een geperforeerde houten vloer. Dit principe zorgt ervoor dat de feces en urine door de vloer heen vallen en in een gescheiden opslag terecht komen. Door urine en feces snel aan de bron van elkaar te scheiden wordt de vorming van ammoniak sterk gereduceerd. Dat draagt bij aan de verbetering van het stalklimaat. De dieren zullen de beschikking krijgen over klimmateriaal, verhoogde rustplateaus en speelgoed. Doordat de dieren op een houten roostervloer worden gehouden, vindt minder broei plaats gedurende warme periodes. Dit leidt tot minder hittestress. Daarnaast hebben de dieren minder klauwproblemen. Onderdeel van het project is een verkennend onderzoek naar de welzijnsaspecten van de loopvloer ten opzichte van gangbare melkgeitenstallen. In het projectplan wordt niet gesproken over jonge geiten. De volledige projectsamenvatting is te vinden op de website van RVO.nl.7
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling als geiten in de toekomst uitsluitend worden gehouden in stallen met hardhouten roostervloeren om op die manier de uitstoot van ammoniak te beperken? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Een aanvraag voor subsidie wordt op grond van de voorwaarden in de Sbv afgewezen indien uit het projectvoorstel blijkt dat het dierenwelzijn en de brandveiligheid naar verwachting afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Subsidieaanvragen worden onder meer gerangschikt op basis van de te verwachten verbetering van het dierenwelzijn en de brandveiligheid. Deze twee criteria zijn in de Sbv-innovatiemodule aan elkaar gekoppeld. Bij de beoordeling van de Sbv-innovatiemodule wordt de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) als voorbeeld en richtlijn gebruikt. De criteria die in de MDV staan benoemd, worden als richtlijn aangeboden aan aanvragers, bijvoorbeeld extra vierkante meters per dierplaats. RVO maakt bij de inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvragen gebruik van externe deskundigen, die de MDV hierbij mede als uitgangspunt hanteren.
In december 2020 heeft uw Kamer een motie van het lid Futselaar (SP) aangenomen over het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid als harde voorwaarde om in aanmerking te komen voor de Sbv (Kamerstuk 28 286, nr. 1162). De uitwerking hiervan in de regeling en toelichting is ingewikkeld en vraagt tijd, de voorwaarde moet namelijk juridisch vastgelegd kunnen worden en stand kunnen houden. Daarnaast moet dit op een juiste manier kunnen worden beoordeeld door RVO. De juridische uitwerking van deze motie neem ik mee in de voorbereiding op de openstelling van zowel de innovatie- als investeringsmodule vanaf de tweede helft van 2021.
Vindt u het te verantwoorden dat de overheid hiermee het afpakken van stro van geiten stimuleert en subsidieert? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 11 benoemd, is het doel van de Sbv het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en stalemissies. Dit draagt zowel bij aan de gezondheid en het welzijn van mens en dier als aan realisatie van klimaat- en milieudoelen. Daarbij zijn onder andere dierenwelzijn en brandveiligheid belangrijke criteria. Alleen indien het dierenwelzijn aantoonbaar is geborgd, kan een subsidie worden toegekend.
Vindt u het überhaupt wenselijk om subsidie te verlenen voor een nieuwbouwstal voor geiten, gezien de gezondheidsrisico’s die de geitenhouderij oplevert voor omwonenden in een straal van twee kilometer, waarbij experts spreken van een nieuwe zoönose? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?6
Gezien de opgave die er nu ligt op het gebied van emissiereductie, wordt de innovatie van emissiereducerende technieken en/of managementmaatregelen middels de Sbv-innovatiemodule gestimuleerd. Naast andere diersectoren wordt ook de geitensector gestimuleerd om brongericht emissies te reduceren. In de innovatiemodule is subsidie beschikbaar voor onderzoek naar en ontwikkeling van innovaties.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Politiegeweld bij een demonstratie op het Malieveld. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amnesty: disproportioneel politiegeweld bij coronaprotest Malieveld»?1
Ja.
Erkent u dat op beelden onder meer te zien is dat agenten mensen met een wapenstok op het hoofd sloegen, dat een politiehond werd ingezet als geweldsmiddel bij een aanhouding van een persoon die al op de grond lag en dat een journalist, een cameraman en een beveiliger werden geraakt door een waterkanon?
Iedere vorm van gebruik van geweld maakt indruk. Beeldmateriaal geeft echter niet altijd een goed en betrouwbaar inzicht in wat aan het betreffende geweldgebruik vooraf is gegaan. Voor ieder geweldgebruik van de politie geldt dat dit moet worden gemeld conform de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Vervolgens dient het geweld intern bij de politie en in sommige gevallen door het OM, te worden beoordeeld op rechtmatigheid.2 Dat is hier niet anders en wordt op dit moment door de politie gedaan. Het OM heeft laten weten daarbij mee te kijken.3 Indien nodig wordt hier binnen de lokale driehoek nader over gesproken.
Het oordeel of er wel of niet sprake is geweest van disproportioneel geweldgebruik is niet aan mij maar aan de autoriteiten die dat geweldgebruik onderzoeken en beoordelen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om vooruitlopend op de uitkomsten van het hiervoor beschreven beoordelingsproces, apart een onderzoek te laten uitvoeren.
Deelt u de inschatting van Amnesty International dat beelden van het politieoptreden tijdens de demonstratie wijzen op disproportioneel geweld tegen demonstranten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het politieoptreden tijdens deze demonstratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomst van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Vormen de beelden van de inzet van de politiehond tijdens de demonstratie en de recente uitzendingen van Zembla voor u aanleiding om te onderzoeken of de drempel om een hond in te zetten te laag ligt, zoals Amnesty International stelt? Zo nee, waarom niet?2, 3
De geldende Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren bevat slechts één bepaling die ziet op de inzet van een hond (artikel 15).
Omdat al langere tijd de wens bestond om de inzetcriteria voor de hond aan te passen, is op 5 februari jl. een wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren gepubliceerd (hierna: Ambtsinstructie tweede tranche).6 Conform de eerdere aanbeveling van de Nationale ombudsman, zijn in de Ambtsinstructie tweede tranche de inzetcriteria voor de surveillancehond nader gepreciseerd. Zo is omschreven dat de inzet van de surveillancehond onder andere geoorloofd is ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken. De inzet geschiedt aangelijnd. Daarnaast zijn ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit richtinggevend bij de keuze voor de vorm en de intensiteit van iedere vorm van geweldgebruik door de politie.
De inzetcriteria in de Ambtsinstructie tweede tranche voor de surveillancehond en de AOT-hond zijn met grote zorgvuldigheid tot stand gekomen, op basis van zowel de aanbevelingen van de Nationale ombudsman als het adviesrapport «De gebeten hond». De Ambtsinstructie tweede tranche treedt naar verwachting medio 2021 in werking, nadat alle opsporingsambtenaren conform de nieuwe instructie zijn opgeleid.
De politie zal uiterlijk in 2026 de geweldsmiddelen onder het niveau van het vuurwapen evalueren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van de surveillancehond.
Op grond van het bovenstaande is er geen reden om thans te onderzoeken of de inzetcriteria voor de hond aangepast moeten worden.7
Ernstig gewonde varkens bij een exportverzamelplaats |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u de beelden gezien die Eyes on Animals afgelopen week maakte van zeugen in een vrachtwagen bij een exportverzamelplaats in Gelderland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een aantal van deze zeugen zeer ernstige verwondingen had, zoals de zeug met een grote open wond op haar rug? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dit uit?
Afgaande op de beelden zoals aangeleverd door Eyes on Animals, is te constateren dat tenminste één dier een duidelijke wond heeft. Dit lijkt een ernstige open wond te zijn. Óf, en hoe ernstig andere dieren gewond zouden zijn geweest, is op basis van deze beelden niet te beoordelen.
Kunt u bevestigen dat alleen dieren die zijn geïdentificeerd en voldoen aan bepaalde gezondheidsvoorwaarden volgens het «Handboek Verzamelcentrum evenhoevigen» van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mogen worden toegelaten op een verzamelcentrum en dat dit bij aankomst op het verzamelcentrum moet worden gecontroleerd?2
Ja. De controle op deze identificatie en gezondheidsvoorwaarden bij aankomst op het verzamelcentrum is een verantwoordelijkheid van de exploitant van het verzamelcentrum, die uitgevoerd dient te worden volgens het Handboek Verzamelcentrum evenhoevigen. De exploitant moet dit vastleggen in het «in- en uitslagregister».
Is het bij u bekend of deze controle bij de aangetroffen zeugen heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en wat waren de bevindingen?
Nee. Er kon niet vastgesteld worden dat deze dieren zijn aangevoerd op het verzamelcentrum en dus ook niet of deze dieren zijn aangeboden en gekeurd voor export.
Is het bij u bekend wat de bestemming was van deze vrachtwagen en zouden deze zeugen worden geëxporteerd naar een slachthuis in het buitenland?
Nee, dat is niet bekend.
Kunt u bevestigen dat wanneer het betreffende transport een bestemming had in het buitenland, de zeugen voor vertrek goedgekeurd hadden moeten worden door een NVWA-dierenarts en is dat in dit geval ook gebeurd en zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, als dit transport een bestemming zou hebben gehad in het buitenland, zouden de zeugen voor vertrek beoordeeld moeten worden door een NVWA-dierenarts. Voor zover bekend zijn deze dieren niet voor exportcertificering aangeboden en gekeurd.
Erkent u dat de zeugen in dermate slechte conditie waren dat zij ongeschikt waren voor transport volgens de Transportverordening en dus niet naar een verzamelplaats gebracht hadden mogen worden, laat staan geëxporteerd hadden mogen worden?3
Het dier dat in de beelden zichtbaar gewond is, had in deze conditie inderdaad niet getransporteerd mogen worden, en dus ook niet naar een verzamelplaats of voor export. Van de overige dieren is op basis van deze beelden geen uitspraak te doen.
Kunt u verklaren waarom dit hier dan toch is gebeurd?
Nee, dit kan ik niet verklaren.
Kunt u bevestigen dat de erkenning van deze verzamelplaats eerder om redenen van onder andere dierenwelzijn door de NVWA tijdelijk is opgeschort?
Nee, de huidige erkenning van dit verzamelcentrum is verleend in 2014. Deze erkenning van het verzamelcentrum is nog nooit tijdelijk opgeschort door de NVWA om redenen van dierenwelzijn of vanwege andere redenen.
Vormen deze nieuwe misstanden volgens u aanleiding om de erkenning van de verzamelplaats opnieuw te schorsen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is door de NVWA niet vastgesteld dat deze dieren op het verzamelcentrum zijn aangevoerd, de dieren konden niet geïdentificeerd worden op de beelden. Daarmee is ook niet vastgesteld of het verzamelplaats de voorwaarden van de verlening van de erkenning overtreden heeft.
Kunt u bevestigen dat de NVWA heeft laten weten niet te willen handhaven op basis van het overgedragen bewijsmateriaal door Eyes on Animals? Zo ja, hoe beoordeelt u deze weigering van handhaving door de NVWA?
De NVWA kan alleen handhavend optreden wanneer een verdenking onderbouwd kan worden door bewijzen. Er waren op de toegezonden beelden geen identificatienummers van de varkens zichtbaar noch was er een kenteken zichtbaar van het vervoermiddel. Er kon niet vastgesteld worden of de dieren daadwerkelijk gelost en daarmee aangevoerd zijn op het verzamelplaats, genoemd in de melding. Wel heeft de NVWA bijkomende inspecties uitgevoerd en nader onderzoek ingesteld, maar dit heeft geen bewijslast opgeleverd.
Kunt u zich herinneren dat het bericht dat NVWA-dierenartsen tientallen keren per jaar goedkeuring gaven voor de export van ernstig zieke en kreupele dieren voor u nog aanleiding was om het 2Solve-onderzoek naar de tekortkomingen in het toezicht bij de noordelijke slachthuizen uit te breiden naar het toezicht bij exportverzamelplaatsen?4
Naar aanleiding van berichten in de media over meldingen rondom mogelijke misstanden op het gebied van dierenwelzijn bij export van vee naar België en Duitsland was een vraag hierover toegevoegd aan het onderzoek naar de meldingen van misstanden bij de noordelijke slachthuizen van 2Solve.
Deelt u de mening dat deze constateringen uit de afgelopen jaren reden zijn om extra alert te zijn op signalen van misstanden bij exportverzamelplaatsen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA is alert op signalen van misstanden, ook bij verzamelplaatsen.
Hoeveel diertransporten hebben plaatsgevonden in 2019 en 2020, hoeveel inspecties zijn hierbij uitgevoerd en hoeveel van deze inspecties waren niet akkoord? Hoeveel dierenwelzijnsovertredingen zijn er geconstateerd en hoeveel en welke maatregelen zijn hiervoor opgelegd?
Het is niet bekend hoeveel diertransporten hebben plaatsgevonden in 2019 en 2020; van nationale diertransporten wordt geen registratie bijgehouden.
In 2019 hebben 1750 inspecties plaatsgevonden op diertransporten, waarvan een deel administratief is uitgevoerd. Bij deze inspecties waren 679 niet akkoord; bij 544 ervan zijn dierenwelzijnsovertredingen geconstateerd. De overtredingen m.b.t. dierenwelzijn zijn als volgt afgedaan: 31 mondelinge waarschuwingen, 427 schriftelijke waarschuwingen, 64 rapporten van bevindingen die tot een bestuurlijke boete hebben geleid en 22 processen-verbaal.
De resultaten met betrekking tot 2020 zijn op dit moment nog niet geanalyseerd.
Hoeveel meldingen zijn er in 2019 en 2020 gedaan door Duitse of Belgische instanties over zieke en kreupele dieren die vanuit Nederland naar deze landen zijn geëxporteerd en op welke wijze zijn deze meldingen opgevolgd?
Vanuit Duitsland zijn in 2019 en 2020 respectievelijk 43 en 40 meldingen binnengekomen. Dit betrof respectievelijk 22 en 17 meldingen van «mishandeling of verwaarlozing». Vanuit België zijn in 2019 en 2020 15 respectievelijk 13 meldingen binnengekomen. Dit betrof respectievelijk 14 en 9 meldingen van «mishandeling of verwaarlozing dieren».
Alle meldingen worden geregistreerd en teruggekoppeld naar de betrokken teams en de certificerende dierenartsen wordt gevraagd om een verklaring op te maken. Afhankelijk van de melding worden deze ook doorgezet voor het opleggen van eventuele maatregelen bij bedrijf van herkomst, organisator van transport, transporteur of chauffeur, indien daar aanleiding en voldoende bewijs voor is.
Indien er een melding vanuit het buitenland komt dat het welzijn van de dieren bij aankomst niet in orde is, betekent dit niet altijd dat de dieren niet transportwaardig zijn bij exportcertificering voor het vertrek. De toestand van dieren kan verslechteren tijdens het transport door allerlei oorzaken.
De bevindingen en eventuele opvolging wordt vervolgens teruggekoppeld naar de meldende lidstaat. Deze meldingen zijn verder gebruikt voor het selecteren van verzamelcentra voor intensiveren van het toezicht (onder andere 4-ogen principe). De meldingen zijn daarnaast opgenomen in het dossier van vervoerder ter dossiervorming. In alle gevallen zijn de meldingen, inclusief beeldmateriaal, gebruikt als intervisie voor de certificerende dierenartsen om de uniformiteit van de beoordeling van transportwaardigheid te bevorderen.
Erkent u dat het houden van dieren op zo’n manier dat er sprake is van diepe ingroei door banden waardoor dieren het uitkrijsen van de pijn, onverantwoord is en deelt u de mening dat hier een houdverbod op zijn plaats is voor de betreffende varkenshouder? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van het letsel is op basis van de beelden niet vast te stellen.
Daarbij is, zoals reeds genoemd bij vraag 4, de identiteit van de dieren, en het bedrijf van herkomst op basis van de beelden niet vast te stellen.
Erkent u dat de conditie van de zeugen aanleiding vormt voor een bezoek aan het bedrijf van herkomst? Zo ja, gaat u hier ook voor zorgdragen? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf van herkomst van de dieren op de beelden van Eyes on Animals is niet bekend, en op basis van de beschikbare gegevens niet te achterhalen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen de gebruikelijke termijn?
Ik heb mij ingespannen de beantwoording binnen de gestelde termijn gereed te hebben.
De structurele mishandeling van honden in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de aflevering van Zembla van 11 maart 2021, waarin te zien was dat honden in training bij leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV) nog steeds worden mishandeld, onder andere door schoppen, stokslagen en met stroomapparatuur?1
Ja.
Erkent u, nu in drie jaar tijd in vier televisieprogramma uitgebreid aandacht is besteed aan grove misstanden tijdens de training van toekomstige politiehonden door de KNPV, dat hier sprake is van structurele en ernstige misstanden en dat de situatie anno 2021 niet is verbeterd ten opzichte van 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat structurele problemen vragen om structurele oplossingen en bent u bereid deze op korte termijn te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?2, 3, 4, 5
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een teveel. De berichten in de media schetsen een beeld van jarenlange, structurele misstanden. Ikzelf kan alleen afgaan op de gegevens zoals die bekend zijn bij de politie. Op basis daarvan zijn de omvang van het thema en daarmee het structurele karakter niet te duiden.
Er zijn bij de politie meldingen bekend die, net als de beelden uit de uitzendingen, wijzen op enkele van de 300 bij de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (hierna: KNPV) aangesloten verenigingen. Naar aanleiding van die meldingen is telkens actie ondernomen.
Kunt u in detail aangeven welke maatregelen u getroffen heeft naar aanleiding van de uitzendingen van Rambam, Undercover in Nederland en beide uitzendingen van Zembla? Kunt u aangeven welke maatregelen u genomen heeft naar aanleiding van de Kamervragen (Kamerstuk die daarover gesteld zijn?6, 7
Zoals ik u in mijn beantwoording van uw schriftelijke vragen van 26 oktober 2020 reeds heb gemeld, heeft de politie naar aanleiding van de beelden in het tv-programma «Undercover in Nederland» een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.8 Dit onderzoek loopt nog.
Naar aanleiding van de recente uitzending van Zembla wordt door de politie, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken. Daarnaast wordt door de politie onderzocht of het contract kan worden aangevuld met een boeteclausule.
Tevens heb ik de politie gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen waaruit blijkt dat de honden met dieronvriendelijke methoden zijn getraind of afgericht.
Bent u bereid de relatie tussen de politie en andere overheidsinstanties en de KNPV en haar leden onmiddellijk op te schorten? Zo nee, waarom niet?
De politie betrekt, evenals andere overheidsinstanties die met honden werken, honden van particuliere hondentrainers waarvan wordt verwacht dat deze de honden middels diervriendelijke methoden hebben afgericht en getraind. De KNPV heeft 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De genoemde misstanden maken niet dat ik de conclusie trek dat de algehele relatie met de KNPV en al haar leden moet worden opgeschort. Uiteraard worden geen honden afgenomen van trainers waarvan bekend is dat zij aversieve trainingsmethoden gebruiken. Wel is door mijn departement extra benadrukt dat ook van de koepelorganisatie wordt verwacht dat zij een actievere rol gaat vervullen in het tegengaan van misstanden bij de training van honden door leden van aangesloten verenigingen. Inmiddels heb ik van de voorzitter van de KNPV begrepen dat vorig jaar al stappen in die richting zijn genomen.
Bent u bereid de export van politiehonden die getraind zijn door leden van de KNPV met onmiddellijke ingang te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Juridisch is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen leden en niet-leden van de KNPV bij de export van politiehonden.
Wat vindt u ervan dat in het keuringsreglement van de KNPV staat dat honden met een stok mogen worden geslagen en dat beschreven staat hoe die stokslagen het beste kunnen worden toegediend, zoals «de stokslag moet bij voorkeur gegeven worden van voren naar achteren over de rug van de hond»? Betekent dit volgens u dat dierenmishandeling structureel deel uitmaakt van de training van politiehonden door de KNVP? Zo nee, waarom niet?8, 9
De KNPV is een zelfstandige, private vereniging voor de sport met en de training van honden en heeft ruim 300 aangesloten verenigingen. Bij een dergelijke organisatie past het niet dat er met stokslagen wordt getraind.
De KNPV heeft aangegeven dat in het keuringsreglement staat dat bij één oefening een dragelijke stokslag mag worden gegeven, die niet gericht mag zijn op de poten of kop van de hond. De daarbij gebruikte «stok» moet een wilgenteen zijn die eenvoudig breekt bij geringe weerstand.
Bij de politie in gebruik zijnde honden worden wel getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig gedrag van personen. Dit is noodzakelijk om te testen of de hond moedig is en weerstand kan bieden aan op de hond uitgeoefend geweld bij het uitvoeren van de politietaak.
Wat vindt u ervan dat het veroordeelde lid van de KNVP in de uitzending van Zembla van 11 maart 2021 stelt dat het mishandelen van de honden op trainingen door zeker 90% van de leden van de KNPV gebeurt, maar dat er slechts enkele leden veroordeeld zijn, omdat in die gevallen de mishandelingen toevallig gefilmd zijn? Hebt u aanwijzingen om aan deze uitspraak te twijfelen? Zo ja, waarom?
Ik heb geen bewijs dat deze uitspraak klopt. Als de betreffende persoon beschikt over informatie dat leden van de KNPV dieren mishandelen, roept de politie hem op om daarvan aangifte doen en/of dit te melden bij het hoofdbestuur van de KNPV zodat actie ondernomen kan worden. Als aangifte wordt gedaan, onderzoekt de politie deze en kan het OM op basis daarvan besluiten om een onderzoek in te stellen en bij voldoende bewijskracht tot strafvervolging overgaan.
Vindt u uw vertrouwen in de KNPV om de structurele dierenmishandeling onder hun leden effectief aan te pakken nog gerechtvaardigd?
De context van de vraag die tijdens de uitzending werd getoond was anders dan in uw vraag wordt aangegeven. De nieuwe voorzitter van de KNPV kwam aan het woord en gaf aan op te treden zodra bij hem misstanden van dierenmishandeling bekend werden. Ik heb geen reden om aan deze uitspraak te twijfelen.
Vindt u uw vertrouwen dat dierenmishandeling wordt gemeld bij de KNPV dan wel bij de politie of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog gerechtvaardigd in het licht van de uitspraak van de voorzitter van de KNPV dat hij sinds zijn aantreden in augustus 2020 geen meldingen van dierenmishandeling heeft gehad, maar dat een KNPV zonder dierenmishandeling «een illusie zou zijn»?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel meldingen over dierenmishandeling door leden van de KNPV zijn er bij de politie of NVWA binnengekomen in het afgelopen jaar?
Uit de politiegegevens is niet te herleiden of een geval van dierenmishandeling al dan niet een relatie heeft met de KNPV.
Bent u bereid actief en regelmatig te gaan controleren en handhaven bij alle leden van de KNPV?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik hoop ook dat iedereen die getuige is van mishandeling van dieren dit meldt bij de politie, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Daarnaast heb ik de politie gevraagd meer aandacht te hebben voor signalen van mishandeling bij de afname van honden.
Klopt het dat medewerkers van de politie bestuursfuncties bekleden bij KNPV aangesloten verenigingen? Vindt u deze functies verenigbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om het politiemedewerkers te verbieden om bestuursfuncties te bekleden bij de KNPV?
Het is mij bekend dat sommige medewerkers van de politie in privétijd bestuursfuncties bekleden bij enkele bij de KNPV aangesloten verenigingen. Daaruit vloeit wat mij betreft geen sterke verwevenheid voort tussen de politie en een vereniging. Het staat individuele politiemensen vrij om in privétijd lid te zijn van een vereniging of daar een bestuursfunctie te bekleden, mits geen sprake is van belangenverstrengeling en deze functies een goede uitvoering van de taken als politieambtenaar niet belemmeren.
Klopt het dat de politie weet van de mishandelingen bij de Brabantse KNPV-vereniging, zoals de voorzitter van deze vereniging zegt? Wat vindt u daarvan?
De plaatselijke politie heeft drie meldingen ontvangen van mogelijke dierenmishandeling bij die vereniging. Na twee van die drie meldingen zijn politiemedewerkers bij die vereniging gaan kijken, maar er was geen bewijs van strafbare feiten te vinden. De politie heeft meer meldingen ontvangen ten aanzien van die vereniging, maar deze hadden te maken met andere zaken, zoals door omwonenden ervaren overlast en mogelijke niet-naleving van de vergunningsvoorwaarden door die vereniging.
Naar aanleiding van de door u genoemde tv-uitzending is de politie in overleg met het Openbaar Ministerie om te bezien of er voldoende aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Hoe ver bent u met het verkennen van de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden?
Vanuit Defensie en politie is de wens geuit om de mogelijkheid van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden te verkennen. Gesprekken daartoe hebben reeds plaatsgevonden. Vanwege de maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het coronavirus is deze ontwikkeling echter vertraagd.
Bent u in de tussentijd bereid politiehonden alleen nog te kopen van enkele gecontroleerde, geregistreerde en gecontracteerde leveranciers?
De politie schaft geen honden meer aan van africhters die gebruik maken van aversieve trainingsvormen. Daar wordt aandacht aan besteed bij de aanschaf. Mocht de politie ontdekken dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, dan wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd. Zoals gezegd heb ik de politie daarnaast gevraagd om bij de aanschaf van honden, meer aandacht te hebben voor signalen dat de honden tijdens het africhten of bij de training zijn mishandeld.
De politie onderzoekt tevens of het mogelijk is om het koopcontract aan te scherpen met een boeteclausule. De boeteclausule zou moeten inhouden dat als na de koop blijkt dat de hond niet overeenkomstig de afspraken is getraind, de africhter dan een boete kan worden opgelegd.
Vindt u het ook zorgwekkend dat de politie en andere overheidsinstanties waarschijnlijk veel honden in dienst hebben die tijdens hun training mishandeld zijn?
Het aankoopbeleid van de politie is erop gericht om alleen honden af te nemen die middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind. Ik heb geen reden om aan te nemen dat veel van die honden tijdens hun training mishandeld zouden zijn.
Bent u bereid het verbod op het gebruik van stroomapparatuur bij honden die worden opgeleid door leden van de KNPV actief en regelmatig te gaan controleren en handhaven? Zo nee, hoe weet u dan zeker dat er geen honden meer zullen worden aangeschaft die met stroom getraind zijn?10
Dat gebruik van stroomapparatuur bij de training van honden ongewenst is, hoort in eerste instantie een opvatting te zijn in de trainingsomgeving. Verenigingen dienen hierin een actieve rol te kiezen. Gebruik van stroomapparatuur is nog niet verboden. Er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om een dergelijk verbod in te stellen. Vooruitlopend hierop worden al geen honden meer afgenomen die zijn getraind met gebruik van een stroomband
Vindt u nog steeds dat de politiehond omschreven kan worden als een «doelmatig wapen» als de training van de honden enerzijds gepaard gaat met structureel geweld tegen de dieren als stokslagen, schoppen en slaan en het gebruik van stroombanden en als tegelijk blijkt dat de politiehond, wanneer deze wordt ingezet als geweldsmiddel, in veel gevallen niet meer loslaat en de arrestant vaak ernstig verwondt? Zo ja, kunt u uitleggen wat daar doelmatig aan is?
Ja, de surveillancehond is een doelmatig geweldsmiddel. De aanname dat de training van de honden bij de politie gepaard gaat met structureel geweld en gebruik van stroombanden herken ik niet. De tv-uitzendingen hieromtrent laten een aantal incidenten zien, verspreid over meerdere jaren. Dit laat onverlet dat de unieke vaardigheden van een surveillancehond er zorg voor dragen dat het dier doelmatig kan worden ingezet in het belang van een veilige samenleving. Er is (nog) geen vergelijkbaar vervangend geweldsmiddel beschikbaar.
Bent u inmiddels bereid om een breed onderzoek te laten verrichten naar de doelmatigheid en wenselijkheid van de inzet van politiehonden als geweldsmiddel? Zo nee, waarom niet?
De politie zal uiterlijk in 2026 de geweldsmiddelen onder het niveau van het vuurwapen evalueren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van de surveillancehond als geweldsmiddel.
Welke alternatieven voor de inzet en het gebruik van politiehonden onderzoekt u?
In mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van het lid Wassenberg (PvdD) heb ik gemeld dat de politie heeft aangegeven dat zij relevante ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van honden als geweldsmiddel continu in de gaten houdt.12 Er is tot op heden nog geen geschikt alternatief voor de inzet van honden ten aanzien van crowd control, crowd management en riot control. In die situaties werkt de inzet van deze dieren – meer dan elk ander middel – de-escalerend.
Het Ierse plan om dit voorjaar tienduizenden kalfjes op het vliegtuig te zetten naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van de Ierse autoriteiten om dit voorjaar tienduizenden jonge kalfjes op het vliegtuig te zetten naar Nederland?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Heeft u gezien dat dit plan voortkomt uit de kritiek op de verschrikkelijke diertransporten via boot en vrachtwagen die wel veertig uur kunnen duren, waarbij de piepjonge dieren, die nog afhankelijk zijn van melk, alleen toegang hebben tot water via drinknippels die ze vaak niet kennen?
De Ierse autoriteiten en de Ierse sector zijn op zoek naar alternatieven voor de lange transporten van kalveren die deels over de weg en deels met de veerboot worden afgelegd.
Deelt u de mening dat dit een bizar en onzalig plan is dat opnieuw zeer veel dierenleed met zich mee zal brengen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn zijn er zeker vraagtekens te zetten bij het plan om de duizenden kalveren die ieder jaar over de weg en met de veerboot uit Ierland worden vervoerd, in de toekomst met het vliegtuig naar Nederland te vervoeren. Ook al is de vluchtreis relatief kort, de kalveren moeten vanuit de melkveebedrijven en verzamelplaatsen in Ierland naar het vliegveld worden vervoerd en na de vlucht moeten ze vanaf een vliegveld in Nederland per wegtransport naar de bedrijven van bestemming. Dit past niet bij mijn inzet om ongespeende dieren, zoals deze jonge kalveren, alleen over korte afstanden te vervoeren. Daarnaast zijn er zorgen over de extra stressfactoren voor deze jonge dieren, zoals de laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen.
Deelt u de mening dat het – ook vanuit klimaatoogpunt – volstrekt onverantwoord is om levende kalfjes naar Nederland te vliegen om ze hier vet te mesten en vervolgens na zes tot negen maanden als stukjes kalfsvlees weer naar China te vliegen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Vanuit klimaatoogpunt is het plan om de Ierse kalveren voortaan met het vliegtuig te vervoeren geen goed idee.
Heeft u gezien dat Ierland met deze «oplossing» ook u tegemoet denkt te komen, omdat Nederland, als importeur van zo’n 80.000 Ierse kalfjes per jaar, geldt als een cruciale afzetmarkt voor de kalfjes uit de Ierse melkveehouderij?
Dat kan uit de berichtgeving worden afgeleid. Het is echter geenszins het geval dat ik om de overstap naar vervoer met het vliegtuig heb verzocht.
Heeft u de Ierse autoriteiten al kenbaar gemaakt dat het transport van zeer jonge kalfjes per vliegtuig voor Nederland niet acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
De zorgen die ik in mijn antwoord op vraag 3 noem, zijn overgebracht aan de Ierse autoriteiten zodra bekend werd dat hieraan wordt gewerkt. De Ierse autoriteiten begrijpen deze zorgen en zullen later dit jaar pilots uitvoeren om te onderzoeken wat de welzijnsimpact is van dergelijke transporten.
Bent u bereid om te besluiten om helemaal te stoppen met de import van kalfjes? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw kringloopvisie?
Ik heb de Nederlandse kalversector laten weten dat ik in het kader van verduurzaming van de sector van ze verwacht dat ze de import van kalveren waarbij de transportduur langer is dan 8 uur (zoals bij importen uit Ierland en de Baltische staten) wordt afgebouwd en uiteindelijk niet meer plaatsvindt. In EU-verband pleit ik voor een verbod op lange transporten van deze jonge kalveren. Een eventueel verbod zou namelijk op Europees niveau moeten worden geregeld.
Kunt u bevestigen dat de voortdurende groei van de Ierse melkveehouderij zorgt voor zo’n groot overschot aan kalfjes dat jaarlijks 30.000 stierkalfjes op een leeftijd van 10 dagen worden geslacht en nog eens 200.000 kalfjes op jonge leeftijd op transport worden gezet naar landen als Nederland?2
Deze berichten zijn me bekend.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Ierse autoriteiten over de noodzaak van het terugdringen van de Ierse melkveehouderij? Zo nee, waarom niet?
Dit is een systeemvraag die bij de Ierse sector en overheid ligt. Het is niet aan mij om met dit soort suggesties te komen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het doodrijden van een wolvin door drukte in natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Natuurmonumenten weet het zeker: mensen stoorden doodgereden wolf»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat de drukte in natuurgebieden een risico vormt voor de rust van dieren? Zo nee, waarom niet?
Drukte in natuurgebieden vormt op zich geen risico voor de rust van dieren als bezoekers zich aan de gestelde gedragsregels houden. Wel constateer ik dat er in het voorjaar, tijdens het voorplantingsseizoen, een verhoogd risico op verstoring van de rust kan optreden als bezoekers zich niet aan deze gedragsregels houden. Een aantal terreinbeheerders organiseert dan ook, juist in deze periode, campagnes om bezoekers bewust te maken van het nut en de noodzaak van deze gedragsregels. De terreinbeherende organisaties zijn bij uitstek de organisaties die het publiek over de gedragsregels in hun terreinen kunnen voorlichten. Ik ondersteun de doelstelling van deze campagne van harte.
Deelt u de mening dat dieren in de kraam- en zoogtijd meer rust zou moeten worden gegund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een drachtige wolf in haar eigen territorium, zonder dat zij gestoord wordt, niet snel een drukke weg zou oversteken overdag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat de doodgereden wolvin gestoord is door recreanten?
Over het gedrag van wolven in Nederland is nog onvoldoende bekend om dit verband te kunnen leggen. Mogelijk wordt hierover meer duidelijk na onderzoek door de terreinbeheerder.
Is het waar dat er nauwelijks dieren worden aangereden in gebieden waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedraagt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland geeft aan dat er ook op wegen met een snelheidslimiet van 60 km/h wildaanrijdingen plaatsvinden. Ook uit enkele jaarrapportages van faunabeheerders blijkt dat wildaanrijdingen mede afhankelijk van de leefgebieden per diersoort verspreid over het wegennet voorkomen. Zie bijvoorbeeld in een rapportage van Faunabeheereenheid Gelderland2.
Bent u bereid de maximumsnelheid op secundaire wegen in het leefgebied van de wolf substantieel te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum en in welk tijdslot?
De betreffende wegbeheerder is zelf verantwoordelijk en het best in staat tot het maken van een lokale maatwerkafweging waarbij zowel verkeerskundige als andere aspecten, zoals ter plekke aanwezige fauna, worden betrokken. Langs leefgebieden van wilde dieren treffen de wegbeheerders en de betrokken terrein beherende instanties dan ook een samenstel van maatregelen, zoals wildhekken en reflectoren om dieren te geleiden en waarschuwingsborden, adviessnelheden en/of (dynamische) aanpassing van de maximumsnelheid om het gedrag van weggebruikers te beïnvloeden. Specifiek voor het hoofdwegennetwerk heeft beheerder Rijkswaterstaat in het Meerjaren Programma Ontsnippering (MJPO) maatregelen genomen om de otter te beschermen. Hierbij zijn vooral afrasteringen geplaatst en zijn onderdoorgangen onder de weg aangebracht. Ook voor andere diersoorten zijn maatregelen genomen om aanrijdingen te voorkomen, zoals de aanleg van faunapassages in de vorm van natuurbruggen en wildviaducten.
Bent u bereid om de maximumsnelheid rond het leefgebied van de otter te verlagen, gezien een derde van de otters de dood vindt door verkeer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat extra rust in natuurgebieden niet samengaat met militaire oefenvluchten boven de Veluwe en met activiteiten die samenhangen met afschot van dieren in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft in 2012 een vergunning Natuurbeschermingswet verkregen voor het laagvliegen met helikopters boven het helikopterlaagvlieggebied «Veluwe». In opdracht van het Ministerie van Defensie is een Passende Beoordeling opgemaakt en die toont aan dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen, die door mijn ministerie zijn vastgesteld, zijn uitgesloten. Uit registratie door externe partijen blijkt dat een aantal verstoringsgevoelige doelsoorten van de Veluwe zich de laatste jaren juist uitbreiden op de militaire oefenterreinen, waaronder de vliegbasis Deelen. Alhoewel de wolf niet behoort tot de doelsoorten van de Veluwe, lijkt het daarmee zeer onwaarschijnlijk dat militaire vliegactiviteiten wolven verstoren. Voor de vraag over afschot verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven of er dezer dagen militaire oefenvluchten boven de Veluwe gehouden worden en/of wanneer deze gehouden zullen worden?
De Veluwe is één van de laagvlieggebieden voor helikopters in Nederland. Dit laagvlieggebied wordt met grote regelmaat gebruikt voor diverse soorten oefenvluchten met de helikopters van Defensie. Waar en wanneer deze vluchten precies plaatsvinden wordt vooraf niet bekend gemaakt. Laagvlieggebieden voor helikopters kunnen dagelijks worden gebruikt mits maximum gebruik niet wordt overschreden. Gebruik wordt geregistreerd. Vliegbewegingen die afwijken van normaal gebruik worden wel bekend gemaakt, evenals oefeningen. (vliegbewegingen op defensie.nl en via Twitter.)
Kunt u aangeven of er dezer dagen afschotactiviteiten gehouden worden op de Veluwe? Zo ja, welke diersoorten worden geschoten?
Op de Veluwe vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats bij grote hoefdieren op basis van een ontheffing van de provincie Gelderland. In het Kroondomein het Loo, dat zich ook op de Veluw bevindt, vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats op basis van een ontheffing van mijn ministerie. Schadebestrijding en het beheer van reeën vindt jaarrond plaats. Het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert en wild zwijn loopt van 1 juli tot en met 15 maart. In Kroondomein Het Loo, dat ook op de Veluwe ligt, is dat anders. Daar loopt het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert van 1 augustus tot en met 15 maart. Dat voor wilde zwijnen in dit gebied van loopt echter wel synchroon met de periode op de Veluwe.
Bent u bereid een verbod op laagvliegen en afschot uit te vaardigen gedurende draag- en zoogtijd van de wolf in het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat militaire vliegactiviteiten boven de Veluwe wolven verstoren en populatiebeheer en schadebestrijding altijd plaats vinden op basis van een ontheffing. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8 en 10.
Bent u bereid tot het nemen van beleidsmaatregelen om het leefgebied van de wolf beter te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het leefgebied van de wolf beperkt zich niet tot natuurgebieden maar beslaat grote oppervlakten die ook andere bestemmingen hebben dan natuur. Zo is het onlangs door de provincie Gelderland uitgebreide leefgebied met de nieuwe vaststelling zo’n 950 vierkante kilometer groot. Het is niet doelmatig om gebieden van deze omvang te beschermen, ook omdat binnen deze gebieden vele menselijke activiteiten zoals wonen, werken, reizen en recreëren gecombineerd worden, te beschermen.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.
De oproep van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s omdat het probleem van malafide hondenhandel te groot is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de tweet van de Inspecteur Dierwelzijn van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de organisatie die verantwoordelijk is voor het toezicht op dierenwelzijn bij bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren, «het probleem is veel te groot om overal langs te gaan. STOP met het kopen van pupjes. Dan is de malafide handel afgelopen. Retweet aub zo vaak als het maar kan...»?1
Ja. Op 16 februari 2021 hebben inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de (dieren)politie 79 honden weggehaald bij een hondenfokker in Limburg. In het bovengenoemde twitterbericht attendeert de inspecteur haar volgers op een nieuwsbericht van de NVWA over dit optreden door de toezichthouders. De oproep moet daarom ook gezien worden als een oproep om geen hond te kopen bij malafide hondenhandelaren.
Erkent u dat deze oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s het beeld bevestigt dat de situatie rond de malafide hondenhandel en de broodfokkers uit Oost-Europa op dit moment totaal uit de hand loopt?
De oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s via de malafide handel is gedaan om (toekomstige) kopers te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Kopers dienen zich te realiseren dat de aanschaf van een hond ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt en dat de koper een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van welzijnsaantasting die plaatsvindt als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder puppy’s worden gefokt, grootgebracht en verkocht en om de illegale handel te voorkomen.
Vanwege een toename van de vraag naar jonge honden tijdens de eerste lockdown heeft de NVWA al op 22 juni 2020 op haar website een waarschuwing geplaatst om potentiële hondenkopers tips te geven hoe zij kunnen voorkomen dat zij (ongewild) meewerken aan illegale hondenhandel. Sindsdien heeft de NVWA deze boodschap via verschillende sociale-mediakanalen en media-uitingen herhaald.
Trekt u het zich aan dat het zover heeft kunnen komen dat de toezichthouder zich genoodzaakt voelt om deze oproep te doen via sociale media en kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat de NVWA haar taak als toezichthouder breed opvat en niet alleen optreedt tegen overtredingen, maar (toekomstige) hondeneigenaren ook actief informeert over hoe zij misstanden en het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel kunnen voorkomen.
Heeft de NVWA ook bij u aan de bel getrokken over het feit dat deze toezichthouder het probleem van de puppyhandel niet aankan? Zo ja, wanneer was dat en wat was uw reactie? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Er zijn regelmatig overleggen met de NVWA, waarin ook gesproken wordt over de stijgende vraag naar honden en de daarmee gepaard gaande stijgende import. In deze overleggen wordt besproken wat de mogelijkheden zijn om op te treden tegen de welzijnsproblemen in de illegale hondenhandel.
Om de problematiek rondom de hondenhandel effectiever aan te kunnen pakken is een taskforce Hondenhandel opgericht met als deelnemers de NVWA, de (dieren)politie, de LID en beleidsmedewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het voorkomen van de problematiek is uit oogpunt van dierenwelzijn het meest effectief, naast het (achteraf) aanpakken van de problemen. Kopers vervullen een belangrijke rol bij het voorkomen van misstanden, het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel en bij het melden van vermoedens van illegale handel.
Daarbij hoort een goede oriëntatie door kopers alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppy checklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren blijft deze markt in stand.
De NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, social media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Ook ben ik aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoer van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks 150.000 puppy’s worden verkocht, waarvan er zo’n 80.000 uit Oost-Europa worden gehaald, en dat dit aantal in coronatijd nog verder is opgelopen? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?2
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.3
In het jaar 2020 is een groter aantal importen geregistreerd in de aangewezen databanken dan de voorgaande jaren. In de jaren 2017, 2018 en 2019 is er een continue stijging te zien, toen zijn er respectievelijk 28.554, 30.279 en 31.022 honden geïmporteerd, terwijl dit in 2020 ongeveer 39.393 honden betrof.
Kunt u bevestigen dat uit een onderzoek van Deloitte bleek dat de NVWA al vóór de coronacrisis onvoldoende capaciteit had om het toezicht op de hondenhandel en fokkerij naar behoren uit te voeren, dat er onvoldoende capaciteit was om grote zaken uit te voeren en ook dat het toezicht niet goed risicogericht kon worden uitgevoerd?3
Afgelopen jaren steeg het aantal meldingen dat binnenkwam over gezelschapsdieren. Het is voor de NVWA ondoenlijk om alle fokkers en handelaren in Nederland continu in de gaten te kunnen houden en te controleren. Daarom houdt de NVWA zogenoemd risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat vooral daar inspecties worden uitgevoerd waar de kans op overtreding van de regels door de handel in gezelschapsdieren het grootst wordt geacht. Deze kans wordt bepaald op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties.
Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijke waarschuwingen zijn opgemaakt.
Klopt het dat de NVWA geen onderzoek doet in Hongarije, terwijl veel Nederlandse dierenartsen twijfelen aan de documenten die dierenartsen daar verstrekken?
Hongarije is een land binnen de Europese Unie. Dat betekent dat honden van Hongarije naar Nederland vervoerd mogen worden als aan de Europese regels is voldaan. De NVWA controleert of handelaren die honden in Nederland invoeren en te koop aanbieden, zich houden aan de regels, en treedt op tegen overtredingen.
In 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven twee uitspraken5 gedaan in zaken waarbij geïmporteerde pups in bewaring waren genomen, omdat de leeftijd in het paspoort van de pups volgens Nederlandse dierenartsen niet overeen leek te komen met de werkelijke leeftijd. In de uitspraken is gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de bevoegde autoriteiten afgegeven documenten.
Wetenschappelijk onderzoek waarmee aan de hand van het gebit de juiste leeftijd van de pup aangetoond kan worden, ontbreekt. Zonder deze wetenschappelijke onderbouwing kan de juistheid van de afgegeven documenten inzake de leeftijd juridisch niet weerlegd worden. Om deze reden zal onderzoek worden gestart waarmee de leeftijd aan de hand van het gebit voortaan wetenschappelijk kan worden vastgesteld. De resultaten van het onderzoek zal de basis vormen om fraude met leeftijd aan te kunnen pakken.
Tot dat moment zal de NVWA niet kunnen optreden tegen vermeende leeftijdsfraude als een document, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteten in bijvoorbeeld Hongarije, een leeftijd vermeldt waarvan aangenomen wordt dat deze niet in overeenstemming lijkt te zijn met de daadwerkelijke leeftijd van het dier.
De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen en eventueel maatregelen kan opleggen. De NVWA adviseert mensen die een hond willen kopen ook altijd om de hond voor de koop te laten keuren door een dierenarts. Dierenartsen kunnen bij twijfel een melding doen bij de NVWA die bij voldoende aanknopingspunten doorgezet kan worden naar de desbetreffende autoriteit van die lidstaat.
Hoe beoordeelt de NVWA de betrouwbaarheid van de informatie die wordt verstrekt door dierenartsen uit Hongarije?
De dierenartsen en inspecteurs van de NVWA gaan tijdens inspecties na of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren en kijken onder andere naar de verstrekte documentatie en of er afwijkingen te zien zijn. Bij twijfel kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID) worden geraadpleegd. Dat is hét landelijke aanspreekpunt voor identiteitsfraude en fraude met documenten.
Gaat u per direct een verbod instellen op de verkoop van dieren via internet? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
Nee. De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Gaat u per direct een verbod instellen op de invoer van buitenlandse puppy’s uit fokschuren? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Wat gaat u doen om de oproep van de Inspecteur Dierwelzijn van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s bij een breder publiek bekend te maken?
De oproep ging niet om een algemeen advies om geen (jonge) honden te kopen, maar om een advies aan (potentiële) hondeneigenaren over hoe zij kunnen voorkomen dat zij ongewild meewerken aan illegale hondenhandel.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.
De onduidelijke brief over de inzet voor het bijenrichtsnoer |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u verduidelijken wat u verstaat onder «het meest conservatieve beschermingsniveau [voor honingbijen] conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013» in uw brief over het bijenrichtsnoer aan de Tweede Kamer?1
In de versie van het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 is op basis van de destijds beschikbare wetenschappelijke informatie en een enquête onder imkers bepaald welk effect nog als verwaarloosbaar kon worden beschouwd. Dit is destijds bepaald op een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 7%.
Kunt u bevestigen dat de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 uitging van een beschermingsniveau van maximaal 7% sterfte van honingbijen, hommels en solitaire bijen?
Het effect dat een gewasbeschermingsmiddel mag hebben op de omvang van een bijenkolonie is in de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 vastgesteld op maximaal 7%.
Waarom neemt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat beschermingsniveau niet mee in haar advies en noemt het Ctgb 12,8% honingbij-sterfte als «het meest conservatieve beschermingsniveau»?2
Op basis van het wetenschappelijke werk van EFSA concludeert het Ctgb dat de omvang van een bijenkolonie door het jaar heen varieert tussen de 12,8% en 47,1%. Met de uitgangspunten die het Ctgb heeft beschreven in het advies ziet het Ctgb daarom een beschermdoel van een maximaal effect op de omvang van een bijenkolonie van 12,8% als meest conservatieve optie.
Kunt u bevestigen dat het voorstel van de European Food Safety Authority (EFSA) en het BEEHAVE-model uitgaan van de huidige landbouw, waar al sprake is van een dramatische achteruitgang in de insectenstand, en dat 7% of 12,8% sterfte daar dus bovenop komt? Zo ja, waarom spreekt u of het Ctgb daar in het geheel niet over?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie is bepaald op kolonieniveau. Dit staat in die zin los van de achteruitgang van totale insectenpopulaties. Daarnaast wordt bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen gekeken naar het effect van een middel ten opzichte van de situatie waarbij het middel niet wordt toegepast.
Gaat u bij de Europese bijeenkomst van 23 februari uitvoering geven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570-XIV, nr. 50) en pleiten voor een beschermingsniveau van maximaal 7% bijensterfte, ook voor hommels en solitaire bijen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bijeenkomst van 23 februari zal ik de EC oproepen om zo snel mogelijk met een voorstel te komen en om vervolgens ook voorstellen te doen voor de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Ook zal ik tijdens de bijeenkomst er bij de EC op aandringen dat de EC met een voorstel komt uitgaande van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 (zie ook mijn antwoord op vraag 1). Ik vraag de EC zich rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.
Financiële hulp voor wildopvangcentra en de kosten die dierenambulances en vogelopvangcentra maken als gevolg van vogelgriepuitbraken. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u middels een motie heeft verzocht om in samenwerking met gemeenten, provincies en andere stakeholders een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u geen landelijke richtlijn heeft ontwikkeld vanwege de grote variatie aan opvangcentra en hun financiële behoeften, en dat u in plaats daarvan gemeenten en provincies heeft aangemoedigd in gesprek te gaan met lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben?2
Ja.
Welke concrete resultaten zijn uit deze gesprekken gekomen?
Het is mij bekend dat enkele provincies vorig jaar steun hebben toegezegd aan de opvang en het vervoer van gewonde wilde dieren. De provincie Noord-Holland helpt opvangcentra voor wilde dieren door een adviseur in te zetten bij het opstellen van formats voor wettelijk verplichte protocollen en door de opvangcentra te ondersteunen in hun communicatie middels een subsidieregeling. Ook de provincie Utrecht ondersteunt opvangcentra en dierenambulances. De aanpak is gericht op professionalisering van de organisaties, met bijvoorbeeld cursussen (werven en vasthouden van vrijwilligers en fondsenwerving) voor medewerkers/vrijwilligers. Na het gebruik van de cursusmogelijkheid kunnen er vouchers worden aangevraagd voor bijvoorbeeld verbeteringen aan de dierenambulance of het dierenopvangcentrum. Ook de provincie Limburg heeft het afgelopen jaar dierenambulances en -opvangcentra financieel ondersteund waar het gaat om de opvang van wilde dieren.
Kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die wildopvangcentra financieel bijstaan en kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die dit tot nu toe hebben geweigerd?
Het ministerie beschikt niet over deze gegevens.
Wat doet u voor wildopvangcentra die tot nu toe nul op het rekest hebben gekregen van hun provincie of gemeente?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) wordt toegelicht werkt het ministerie, samen met de opvangcentra, de dierencoalitie en een aantal provincies aan een aantal acties met als insteek om een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan de opvangcentra hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is de verwachting dat deze acties, die het lid Wassenberg in de vragen 6, 7 en 8 benoemt, zullen bijdragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
Wanneer verwacht u de aanvulling op de zienswijze «Zorgplicht natuurlijk gewogen» over wildopvang van de Raad voor de Dieraangelegenheden naar de Kamer te kunnen sturen?3
De zienswijze van de RDA zal in het tweede kwartaal van 2021 gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met de aanpassing van de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol?
Het ministerie heeft de wensen van de opvangcentra en gemeenten geïnventariseerd en is nu samen met een aantal gemeenten, opvangcentra en de dierencoalitie de beleidsregels vorm aan het geven. Dit vraagt om zorgvuldigheid en overleg met alle partijen, dat kost tijd. Het streven is om dit eind van dit jaar af te ronden.
Hoe ver zijn de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de opvanglocaties en andere stakeholders met het voorstel voor het maken van een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren van enkele veterinaire handelingen?
Op 27 augustus is het genoemde voorstel door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen. Met de opvangcentra, de KNMvD, enkele dierenartsen op eigen titel en het ministerie is hier eind vorig jaar overleg over gevoerd. Momenteel wordt naar aanleiding van dit voorstel een verdiepingsslag gemaakt om de behoefte van de opvanglocaties met betrekking tot het uitvoeren van veterinaire handelingen nog scherper in beeld te krijgen. De KNMvD is momenteel bezig hiervoor een enquête uit te zetten onder opvanglocaties en dierenartsen. Dit biedt de mogelijkheid om een gewogen en onderbouwd besluit te nemen over de voor- en nadelen van een dergelijke uitzondering voor opvangcentra. Over de uitkomsten van deze enquête vindt naar verwachting in april overleg plaats.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits, samen met het Fryske Gea en terreinbeheerders, de afgelopen tijd alleen al in de regio Noordoost Friesland zo’n 7.000 met vogelgriep besmette vogels heeft opgevangen, uit hun lijden heeft verlost of dood uit de natuur heeft gehaald?
Ja.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits ondanks al deze extra werkzaamheden nog geen enkele gemeente bereid heeft gevonden financiële compensatie te bieden voor de door hen gemaakte kosten?
Dat is mij niet bekend.
Erkent u dat vogelopvangcentra door alle meldingen van met vogelgriep besmette vogels veel extra kosten moeten maken voor onder andere beschermingsmiddelen en dierenartskosten voor bijvoorbeeld euthanasie, maar hiervoor vaak niet worden gecompenseerd en daardoor volledig afhankelijk zijn van particuliere donoren?
Dat erken ik.
Vindt u dat rechtvaardig, gezien de belangrijke bijdrage die de opvangcentra leveren aan het welzijn van wilde vogels, maar ook aan het voorkomen van de verdere verspreiding van de vogelgriep?
Opvangcentra van wilde dieren voorzien in een maatschappelijke behoefte om voor gewonde of zieke dieren te zorgen. Het is heel vervelend dat zij door een dergelijke uitbraak extra kosten moeten maken. Op dit moment is het zo geregeld dat de financiering van de activiteiten van de opvangcentra lokaal moet worden geregeld. Desondanks ben ik voornemens een eenmalige subsidie toe te kennen om een deel van de kosten voor de zorg voor vogels met vogelgriep te vergoeden (zie ook het antwoord op vraag 13).
Het is een gegeven dat vogelgriep met wilde vogels naar Nederland komt en circuleert onder wilde vogels. Het weghalen van zieke wilde vogels door opvangcentra wordt niet gedaan in het kader van de bestrijding van aviaire influenza. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat zieke wilde vogels een grote rol spelen in de verspreiding van vogelgriep. Juist zieke vogels blijven op een bepaalde locatie en verplaatsen zich niet meer of minder. Opvangcentra hebben dan ook geen rol als het gaat over maatregelen die genomen worden in het kader van de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Klopt het dat u heeft toegezegd 50% van de kosten die wildopvangcentra en dierenambulances hebben gemaakt vanwege de vogelgriep te vergoeden en is dit een eenmalig besluit of wordt dit een regeling met een structureel karakter? Geldt dit ook voor kosten die worden gemaakt vanwege andere aangifteplichtige ziekten, zoals pseudo-vogelpest, papegaaienziekte en botulisme?
Het klopt dat ik voornemens ben om een subsidie te verlenen aan dierenhulporganisaties. Deze voorgenomen subsidie is niet in het kader van preventie en bestrijding van aangifteplichtige ziekte, aangezien zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven de activiteiten van de opvangcentra en dierenambulances in deze situatie niet gericht zijn op de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Het zal gaan om een eenmalige subsidie, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels werd gevonden. De dierenhulporganisaties hebben toen hogere kosten gemaakt voor de zorg voor de vogels met vogelgriep. Niet eerder werden er in een korte periode zoveel zieke wilde vogels gevonden. Daarnaast waren ook de kosten voor beschermingsmaterialen duurder, door de schaarste die ontstaan was door corona.
Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.
Waar verwacht u dat wildopvangcentra en dierenambulances het geld vandaan halen om de overige 50% van de kosten te financieren en bent u bereid de volledige kosten van vogelgriep gerelateerde activiteiten van de vogelopvangcentra te laten dekken door het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 13 heb ik besloten de organisaties tegemoet te komen in een deel van de kosten. Vooruitlopend op de zienswijze en mijn besluit over de zorgplicht voor wilde dieren heb ik hiertoe besloten. Op basis van het RDA-advies zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst.
Bent u bereid om te investeren in maatregelen die kunnen voorkomen dat het bij een volgende vogelgriepuitbraak opnieuw misgaat, zoals het opstellen van protocollen voor organisaties en beroepsgroepen die met in het wild levende dieren te maken hebben, duidelijke informatievoorziening voor gemeenten, provincies, waterschappen, politie en dierenhulporganisaties, en een duidelijk overzicht van taken en verantwoordelijkheden en een inbedding van deze structuren in de veiligheidsregio’s?
Iedere dierziekte-uitbraak is uniek. Bij de eerste uitbraak is het vaak nog niet duidelijk hoe het verloop van deze specifieke variant zal zijn en dat zal altijd in enige mate een aanpassing vragen. Zoals na elke dierziekte-uitbraak zal ik lering trekken uit het verloop van de crisis en waar nodig de processen aanpassen. Ik ben voornemens om ten aanzien van de grote hoeveelheid zieke wilde vogels met andere overheden, uitvoerende diensten en andere organisaties die met wilde dieren in contact komen te bespreken wat er nodig is mocht dit weer voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
De strijd tegen mestfraude |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Internationaal onderzoek naar mestfraude in België en Nederland» en «Grote controle naar internationale mestfraude, inval in Esbeek en meer plekken in Brabant»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de reguliere inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij co-vergisters in 2019 in 67% van de gevallen overtredingen zijn geconstateerd?3
Ja, dit kan ik bevestigen.
De resultaten van deze 9 geïnspecteerde bedrijven kunnen niet geëxtrapoleerd worden naar de gehele doelgroep, omdat het een risicogerichte selectie en controle betreft. De 6 niet-akkoorden hadden vooral betrekking op de gebruikte co-materialen en resulteerden in 3 schriftelijke waarschuwingen en 3 Rapporten van Bevindingen (RvB). Op basis van analyse van de gegevens van RVO en NVWA zijn deze bedrijven als risicobedrijven geselecteerd en gecontroleerd.
Controleert de NVWA bij de reguliere inspecties ook grensoverschrijdende gevallen, gezien de berichtgeving dat de grens mogelijk als camouflagemiddel gebruikt wordt bij de illegale mesthandel?
Ja, de NVWA houdt toezicht op export en import van meststromen en werkt daarbij samen met de Duitse en Belgische toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA zwaar overbelast is en twee derde van haar taken niet naar behoren uit kan voeren?4
In mijn opdracht heeft Deloitte een onderzoek uitgevoerd naar de taken en middelen van de NVWA. Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Deloitte geeft aan dat met de thans beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA op 100 van de 152 taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd.5
In de afgelopen periode hebben mijn collega voor Medische Zorg en Sport en ik op die terreinen waar de spanning het meest voelbaar is een aantal concrete maatregelen genomen om het toezicht te versterken, waaronder voor het domein meststoffen. Daarmee zijn de geconstateerde tekorten echter nog niet volledig opgeheven. Zie ook mijn brief van 29 januari 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 179).
Extra capaciteit voor het toezicht is niet de enige oplossing om mestfraude aan te pakken. Behalve fraudepreventie is het ook belangrijk om de handhavingscapaciteit die er is zo efficiënt mogelijk in te zetten. Dit wordt gedaan door een risicogerichte aanpak, waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld met fysieke controles waar dit nodig is. Samenwerken met andere toezichtpartners is daarbij een vereiste. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld met de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (VHS) goede stappen worden gezet. Naast toezicht en handhaving is ook een cultuurverandering in de sector nodig waarbij naleving van de mestregelgeving de standaard wordt. Door verschillende sectorpartijen is in 2017 het sectorplan van aanpak «Samen werken in een eerlijke keten» opgesteld om fraude met mest tegen te gaan. Onderdeel van dit sectorplan is het realiseren van een cultuurverandering in houding en gedrag (Kamerstuk 33 037, nr. 230).
Deelt u het inzicht dat dit internationale onderzoek waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg zal ontdekken van de mestfraude die zich in ons land (en in Vlaanderen) afspeelt?
De NVWA heeft meerdere fraudeonderzoeken lopen. Mestfraude is per definitie verborgen. De omvang van de echte mestfraude is daarom niet te kwantificeren, maar de NVWA krijgt regelmatig signalen over vermeende mestfraude. Daarbij wil ik wel aantekenen dat bij niet-naleving van de mestwetgeving niet per se sprake hoeft te zijn van fraude. Niet-naleving van de regelgeving kan ook veroorzaakt worden door een fout of vergissing van de landbouwer of intermediaire ondernemer.
Kunt u zich herinneren dat u op de zorgen hierover tijdens het algemeen overleg Mestbeleid op 4 november 2020 antwoordde dat er een elektronische controle zou komen per 1 januari 2021 (hetrealtime Vervoersbewijs Dierlijke Mest), wat volgens u de methode was om mestfraude te beteugelen?5
Het real time Vervoersbewijs Dierlijke mest (hierna: rVDM) is één van de maatregelen uit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (Kamerstuk 33 037, nr. 311) om de naleving te bevorderen en fraude met mesttransporten tegen te gaan. Naast rVDM is ingezet op intensivering van de samenwerking tussen controlerende en handhavende instanties onder meer door betere informatie-uitwisseling tussen verschillende overheidsinstanties en gezamenlijke handhavingsacties (gebiedsgerichte handhaving). Daarnaast vindt er extra handhaving plaats op risicovolle schakels in de mestketens (zoals intermediaire ondernemingen, co-vergisters en varkensbedrijven).
Op 30 juni 2020 heb ik uw Kamer en de Europese Commissie over de resultaten van de VHS geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 370). Op 24 december jl. heb ik uw Kamer over de voortgang van rVDM geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 381). Uw Kamer heeft deze brief vervolgens controversieel verklaard.
Kunt u bevestigen dat de invoering van die elektronische controle met een jaar is uitgesteld tot 2022? Welk antwoord heeft u nu op de zorgen die in de samenleving spelen over mestfraude?
In mijn brief van 24 december jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 381) heb ik u geïnformeerd over de stappen die worden gezet in de (technische) ontwikkeling van het rVDM-systeem. Ik heb hierin een gefaseerde aanpak geschetst om een zo goed mogelijke invoering voor de betrokken uitvoerende diensten en de sector te kunnen garanderen. Zoals aangegeven heeft uw Kamer deze brief controversieel verklaard, wat met zich brengt dat besluitvorming over de invoering van rVDM aan mijn ambtsopvolger is.
rVDM is één van de maatregelen uit de VHS om de naleving te bevorderen en fraude met mesttransporten tegen te gaan. Het hele palet aan maatregelen uit de VHS draagt bij aan het bestrijden van mestfraude. Ik verwijs u daarover ook naar de beantwoording van vraag 6.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat banken bedrijven die zich schuldig maken aan mestfraude financieel blijven steunen, zoals de Rabobank deed in 2017?6
Door verschillende sectorpartijen, waaronder de Rabobank, is in 2017 een sectorplan van aanpak «Samen werken in een eerlijke keten» opgesteld om fraude met mest tegen te gaan. Dit plan van aanpak bestaat uit vier lijnen: 1) verandering van cultuur, houding en gedrag; 2) private borging van de keten; 3) ondersteuning door technologie en 4) samenwerking (Kamerstuk 33 037, nr. 230).
Als onderdeel van dit sectorplan heeft de sector een vrijwillig certificeringsschema (KeurMest) ontwikkeld. Daarnaast wordt er door deze sectorpartijen een systeem voor digitalisering van de mestketen (MineralenManager) ontwikkeld. Een voortvarende uitvoering van het sectorplan blijft belangrijk, aangezien de aanpak van fraude nadrukkelijk ook de verantwoordelijkheid van de sector zelf is.
Over de voortgang van het sectorplan, verbetering van de naleving en het tegengaan van fraude vindt periodiek overleg op (hoog)ambtelijk niveau plaats met de (sector)organisaties (LTO, CUMELA, TLN, POV en Rabobank).
Deelt u het inzicht, dat ook het openbaar ministerie onderschrijft, dat mestfraude alleen opgelost kan worden wanneer de fraudeprikkel afneemt, dus wanneer er minder mest geproduceerd wordt? Zo ja, kunt u ten behoeve van de volgende formatie een plan opstellen voor het drastisch terugdringen van de mestproductie door de veehouderij?7
Op 9 september jl. heb ik de contouren voor het toekomstig mestbeleid toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 33 037, nr. 374). Hierin zet ik de stip op de horizon voor eenvoudiger mestbeleid met transparante meststromen waarin door kringlopen te sluiten en innovatieve technieken emissies worden beperkt. De reductie van dieraantallen is geen doel van mijn beleid, dat is een robuuste en toekomstbestendige landbouw die structureel binnen de milieugrenzen (fosfaat, stikstof, klimaat, biodiversiteit) opereert en daardoor boeren toekomstperspectief biedt.
Het gebruik van bouwpuin vervuild met plastic voor wandelpaden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Staatsbosbeheer stort met plastic vervuild bouwpuin in natuurgebieden»?1
Ja.
Hoeveel ton recyclingsgranulaat wordt er jaarlijks in Nederlandse natuur- of bospaden verwerkt en hoeveel ton plastic, ijzerdraad, rubber, gips of andere vormen van verontreiniging bevat dit?
Op landelijk niveau bestaat hierin geen inzicht. Op het toepassen van recyclinggranulaat als bouwstof rust geen meldingsplicht.
Kunt u garanderen dat er geen schadelijke stoffen, zoals asbest of lood, in het bouwmateriaal (recyclingsgranulaat) zitten?
Een producent dient middels een NL-SBS certificaat aan te tonen dat wordt voldaan aan de gestelde milieueisen uit de Bodemregelgeving. Hier zijn ook normen voor asbest en lood opgenomen. De wijze van systeemtoezicht is beschreven in de inleiding.
Kunt u bevestigen dat het storten (in de natuur) van vermalen bouwafval met daarin plastic en andere soorten verontreiniging geen onderdeel is van de circulaire economie?
In een circulaire economie willen we materialen zo lang mogelijk in de materiaalkringloop houden. Daar is het beleid ook op gericht. Kunststof materialen worden zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt. De verontreinigingen met plastic in recyclinggranulaat is inherent aanwezig in het bouw- en sloopafval. Denk bijvoorbeeld aan ingefreesde leidingen. Dit is niet vooraf te scheiden en hoogwaardig te verwerken. Verwerkende bedrijven maken deze stroom na vermalen zo schoon mogelijk, zodat het recyclinggranulaat aan de gestelde normen voldoet. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil daarbij wel kijken of ik voor recyclinggranulaat de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Wat is de stand van zaken en de mogelijke uitkomst van het onderzoek naar microplastics in de natuur en bosgebieden?
Er is mij geen onderzoek bekend naar microplastics in natuur- en bosgebieden. Wel laat ik het RIVM onderzoek doen naar microplastics in de bodem. De bevindingen van dit onderzoek verwacht ik in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat elke vorm van plasticvervuiling in de natuur voorkomen moet worden?
Ja, waar mogelijk moet plasticvervuiling zoveel mogelijk voorkomen worden.
Daar zet het kabinet vol op in, bijvoorbeeld door het verbod op gratis plastic tasjes, de implementatie van de Single Use Plastics richtlijn en het invoeren van statiegeld op kleine flesjes en blikjes.
Onderschrijft u dat het maken van strengere afspraken met aannemers, zoals Staatsbosbeheer voorstelt, niet de gewenste route is, omdat vervuilende stoffen dan nog steeds in ons leefmilieu komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van recyclingsgranulaat met vervuilende stoffen voor paden in natuurgebieden en open landschappen te verbieden?2
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Omdat hier enige tijd overheen zal gaan en er nu juist door Staatsbosbeheer initiatieven worden ontplooid om met andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken, wil ik dat initiatief ondersteunen en bezien of we met deze partijen tot afspraken kunnen komen.
Beaamt u dat de overheid en andere terreinbeheerders, zoals waterschappen, gemeentes, provincies en natuurbeschermingsorganisaties een voorbeeldfunctie hebben om (zwerf)afval en de verspreiding van microplastics te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken welke lokale en natuurvriendelijke materialen ingezet kunnen worden voor natuurpaden?
Zie antwoord vraag 7.
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.
Het moeten wijken van een dassenburcht voor een nieuwbouwwijk |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Natuurorganisaties des duivels over vangen van dassen bij nieuwbouwproject Roermond»?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Limburg een ontheffing heeft verleend om dassen, in de buurt van de televisietoren in Roermond, gelegen tegen natuurgebied het Roerdal, te mogen vangen en verplaatsen voor de komst van een nieuwbouwwijk?
Ja, de provincie Limburg heeft een ontheffing verleend voor het vangen en verplaatsen van de das. De locatie ligt niet in het Natura 2000-gebied Roerdal, maar langs de Hambeek.
Het plangebied betreft een braakliggend terrein (3 hectare) in het centrum van Roermond, waar oude schoolgebouwen zijn gesloopt en nieuwe woningen worden gebouwd.
Op welke gronden is de ontheffing gegeven en hoe controleert u of de provincie Limburg zich aan de Wet natuurbescherming houdt?
Gedeputeerde staten van de provincie Limburg is het bevoegd gezag voor deze ontheffingsverlening. Dassen zijn beschermd op grond van een nationale belangenafweging (paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming). Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetst gedeputeerde staten aan de vereisten van dit beschermingsregime voor dassen en dassenburchten. Daarbij wordt tevens aan de zorgplicht voldaan.
Klopt het dat er momenteel nog een vrouwelijke das, mogelijk zwanger, in de burcht aanwezig is, die nu omheind is met een raster, waardoor deze overgebleven das geen voedsel kan vinden? Zo ja, hoe borgt de provincie dat de overgebleven das genoeg voedsel kan vinden in deze barre omstandigheden en dat er zodoende aan de zorgplicht wordt voldaan?
Alle dassen zijn inmiddels gevangen en verplaatst. Er zijn geen dassen meer in de burcht aanwezig.
Op welke gronden is er afgeweken van de zorgplicht en het kennisdocument Das, dat stelt dat voor een dassenburcht het gehele jaar is aangemerkt als kwetsbare periode en dat binnen het jaar de voortplantingsperiode, welke tussen december en juli valt, de meest kwetsbare periode is?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke andere dieren bevinden zich in het gebied en hoe wordt de zorgplicht voor deze soorten gehandhaafd?
Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Deze specifieke beschermingsregimes zijn opgenomen in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden (bestuursorganen) brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen.
Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen, en voor soorten en hun vaste voortplantings- of rustplaatsen die op grond van een nationale belangenafweging (o.m. dassen en dassenburchten) beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Bent u bereid met de provincie Limburg in gesprek te gaan om uit te zoeken hoe het kan dat er nergens zoveel dassenburchten worden vernietigd als in Limburg? Zo nee, waarom niet?3
Mijn ambtenaren staan in goed contact met de provincie Limburg, en hebben ook contact over deze casus. Een belangrijke oorzaak dat in Limburg relatief vaker ontheffingen worden afgegeven voor het verplaatsen van dassen dan in andere provincies, is dat de das in Limburg meer voorkomt dan in andere provincies. Ongeveer de helft van de dassenpopulatie in Nederland bevindt zich in Limburg. Afgezien daarvan, zijn er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming vijf ontheffingen (artikel 3.10) verleend voor het daadwerkelijk verwijderen van een dassenburcht.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Beaamt u dat mensen de belangrijkste rol spelen bij de verspreiding van het Afrikaanse Varkenspest (AVP) virus over langere afstanden?1
Ja.
Kent u het onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA) waaruit blijkt dat beperking van zwijnenpopulaties niet duurzaam tot stand te brengen is via afschot, en dat jacht geen effectief middel is om insleep van AVP te beperken of te voorkomen? Zo ja, deelt u de conclusies? Zo nee, waarom niet?2
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Nee, die conclusie deel ik niet. In het EFSA rapport van juni 2018 staat dat reductie en stabilisatie van de dichtheid bijdraagt aan een verminderde kans op blootstelling en daarmee introductie van AVP. Ook reduceert dit de inspanningen die moeten worden gedaan mocht een infectie zich toch voordoen. De Europese Commissie adviseert lidstaten conform het EFSA rapport en heeft in haar strategie opgenomen dat reductie van wilde zwijnen een van de maatregelen is om de kans op verspreiding te verkleinen (SANTE/7113/2015). De deskundigengroep dierziekten heeft zich in woorden van gelijke strekking uitgelaten in het advies dat deze groep heeft gegeven in september 2018.
Erkent u de conclusie van de EFSA dat populaties van zwijnen zich juist verspreiden door zeer intensieve jachtdruk, waardoor de ziekte zich geografisch verspreidt?
Het is mogelijk dat door intensieve jacht op lokaal niveau migratie van wilde zwijnen wordt bewerkstelligd. Echter, in besmette gebieden wordt migratie van besmette wilde zwijnen zo veel mogelijk voorkomen door het beheer (jacht) op te schorten en daarna zodanig uit te voeren dat migratie zo min mogelijk plaats vindt. Bovendien wordt met het plaatsen van hekken migratie vertraagd. In Tsjechië en België zijn met het aangepaste beheer in de besmette gebieden goede resultaten geboekt met de bestrijding van AVP bij wilde zwijnen en is de ziekte niet verspreid buiten het gebied. Beide landen zijn nu vrij van AVP. De Europese Commissie heeft hierover in haar strategie (SANTE/7113/2015) adviezen opgesteld.
Welk onafhankelijk wetenschappelijk bewijs is er dat afschot van wilde zwijnen in Nederland de insleep van AVP vanuit het buitenland zou beperken?
Minder zwijnen leidt tot een lagere kans dat zwijnen in contact komen met achtergelaten voedselresten afkomstig van besmette varkens. Dit is ook door de deskundigengroep dierziekten, waar onafhankelijk wetenschappers deel van uitmaken, geconcludeerd. EFSA heeft geconcludeerd dat reductie van het aantal zwijnen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat een populatie wordt besmet (https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5344).
Is het mogelijk dat afschot van zwijnen in Nederland kan leiden tot een waterbedeffect, waardoor zwijnen vanuit Duitsland de leeggevallen territoria innemen? Wat zou een dergelijk migratie-effect kunnen zijn op insleep van AVP naar Nederland, dat nu geen AVP kent?
De kans dat AVP via migrerende wilde zwijnen naar Nederland wordt verspreid is nu zeer klein. Wilde zwijnen leven in leefgebieden en trekken binnen die leefgebieden rond, afschot zorgt voor een lagere dichtheid en niet voor een hogere. Ook in Duitsland worden veel wilde zwijnen geschoten, ook daar nemen dichtheden af. Op korte afstand kunnen migrerende besmette zwijnen een rol spelen bij de verspreiding. De afstand naar de besmette populaties in het oosten van Duitsland is echter groot. Er is geen verhoogd risico door afschot, wel een verlaagd risico van insleep, vanwege lagere aantallen zwijnen.
Beaamt u dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting is? Onderschrijft u dat het bij de jacht nagenoeg onmogelijk is om voldoende hygiënemaatregelen te treffen om verspreiding van het AVP-virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bekend dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting kan zijn. Afhankelijk van onder andere de temperatuur kan het virus tot maanden «overleven».
Ik onderschrijf de stelling dat bij jacht onvoldoende hygiënemaatregelen genomen kunnen worden niet. Jagers nemen passende hygiënemaatregelen: die bevatten onder andere het reinigen van materialen. De jagers kennen de risico’s en worden hierover geregeld geïnformeerd.
Vlees van wilde zwijnen mag vanuit een besmet gebied niet naar Nederland worden verzonden tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het zwijn waarvan het vlees afkomstig moet negatief getest zijn voor AVP. Daarnaast moet het vlees aan verschillende aanvullende voorwaarden voldoen ten aanzien van het apart opslaan, verwerken en vervoeren van het vlees (artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/99/EG) en moet het een specifieke warmtebehandeling hebben ondergaan en zijn voorzien van de juiste veterinaire certificaten. Voor particulier gebruik geldt dit niet, maar jagers weten dat ze de resten in de daarvoor bestemde afvalcontainers moeten achterlaten en geen resten mogen achterlaten in de natuur.
Klopt het dat jagers die een beroepsmatige binding hebben met gehouden varkens wordt afgeraden om te jagen in besmette gebieden? Zo ja, hoe controleert u of deze jagers niet jagen in gebieden waar varkenspest voorkomt?3
Jagers komen in allerlei geledingen van de samenleving voor en hebben diverse achtergronden. Er zijn varkenshouders die jagen of jagers die varkens houden. In besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen waar personen die het gebied willen betreden zich aan dienen te houden. Die maatregelen zijn er op gericht om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. De lidstaten houden toezicht op naleving van de maatregelen. De Nederlandse varkenshouders kennen de risico’s en nemen passende hygiënemaatregelen. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid.
Klopt het dat Nederlandse jagers onder andere actief zijn in Duitsland en dat in Saksen, Duitsland, de AVP-besmettingen toenemen? Zo ja, bent u bereid om een verbod op jachttoerisme naar Duitsland en Polen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?4
Ja, er zijn jagers uit Nederland die ook in Duitsland komen en ja, het aantal besmette wilde zwijnen in de oostelijke deelstaten van Duitsland is de afgelopen maanden toegenomen. Er is geen verband tussen beide zaken.
Het is aan de jagers zelf om te bepalen of zij gaan jagen in andere landen. Het is aan de betreffende lidstaten om daarover regels op te stellen. In de besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen, die door de Europese Commissie en de lidstaten zijn opgesteld.
Erkent u dat het beleid onduidelijk is, aangezien in de «Roadmap preventie introductie AVP» staat dat er drie aangelijnde honden meegenomen kunnen worden op zwijnenjacht, terwijl de NVWA stelt dat honden niet op jacht mogen worden meegenomen in gebieden waar AVP zich bevindt? Zo ja, hoe gaat u deze tegenstrijdigheid wegnemen?5 6
Het klopt dat bij de beperkte bewegingsjacht maximaal drie aangelijnde honden mee kunnen. De beperkte bewegingsjacht is van toepassing in Nederland en ten behoeve van het beheer van wilde zwijnenpopulaties bij afwezigheid van AVP. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de provincies.
Als er een AVP besmetting is zullen we in overleg met diverse deskundigen vaststellen wat geschikte methoden zijn om de ziekte bij de wilde zwijnen te bestrijden, waarbij we zoveel mogelijk gebruik maken van de ervaring in andere lidstaten zoals België en Tsjechië. In eerste instantie zal het beheer in besmet gebied worden opgeschort om de situatie in beeld te brengen. Op hoofdlijnen staat dit beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen.
De bewuste passage kan tot onduidelijkheid leiden. De NVWA zal de tekst in de flyer aanpassen.
Erkent u dat de jacht op zwijnen haaks staat op het tegengaan van de verspreiding van AVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid met betrekking tot AVP te herzien?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus door de jacht is verspreid. Het gaat meestal om onachtzaamheid van mensen. Op korte afstand kan door de jacht mogelijk wel spreiding optreden. Het advies van deskundigen is om als er een besmetting bij een wild zwijn is vastgesteld het gebied te sluiten voor onder andere de jacht. Het doel daarvan is rust te creëren in het gebied om migratie van wilde zwijnen te voorkomen en om de epidemiologische situatie in kaart te brengen. Daarna wordt een eradicatieprogramma opgesteld en voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze handelwijze staat ook beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen. Ik zie geen reden mijn beleid hierover te herzien.
Puppy’s die als ‘click and collect’-handelswaar kunnen worden afgehaald bij een omstreden puppyhandelaar |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de omstreden puppyhandelaar De Meiboom in Diessen woensdag weer mag opstarten, nadat het bedrijf enkele weken geleden gedwongen moest sluiten na een handhavingsverzoek van de Stichting House of Animals?1
Klopt het dat deze puppyhandelaar weer mag opstarten op basis van het kabinetsbesluit om «click and collect», ofwel bestellen en afhalen, weer mogelijk te maken vanaf 10 februari 2021?
Ja. Vanaf 10 februari 2021 is bestellen en afhalen bij niet-essentiële winkels weer mogelijk. Onder niet-essentiële winkels valt ook een puppyverkoop.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als dieren op basis van een foto kunnen worden besteld en afgehaald, alsof het gaat om een nieuwe jas? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijke situatie te beëindigen?
De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Het houden van een hond brengt verplichtingen met zich mee, waardoor de aankoop van een hond zorgvuldig overwogen moet worden. Honden hebben, net als alle andere dieren, een intrinsieke waarde. Elke verkoopmethode waarbij geen rekening wordt gehouden met deze intrinsieke waarde en geen rekening is gehouden met de fysieke en mentale gezondheid van het dier, keur ik af.
Het is daarom in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppychecklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren, blijft deze markt in stand.
Op de website van het LICG staat verder waar je aan moet denken voordat je een huisdier aanschaft. Vragen die aan de orde komen zijn: waarom wil ik een huisdier aanschaffen, past een huisdier bij mij en kan ik op een goede manier voor mijn huisdier zorgen?
Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, sociale media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat er al sinds 2015, toen er zestig, deels zieke pups in beslag zijn genomen bij deze fokker, signalen zijn dat deze zich schuldig maakt aan fraude met hondenpaspoorten, het importeren van veel te jonge pups uit Oost-Europa en verwaarlozing?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2015 onaangekondigde inspecties uitgevoerd bij deze puppyhandelaar en wat waren hierbij de bevindingen?
De NVWA deelt geen gegevens over individuele bedrijven.
Herinnert u zich dat u, naar aanleiding van eerdere signalen van overtredingen bij deze fokker, stelde dat mensen zélf goed moeten controleren of een fokker wel te vertrouwen is? Zo ja, staat u nog steeds achter deze uitspraak?3
Ja, hier sta ik nog steeds achter. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat het controleren of een fokker te vertrouwen is, een stuk moeilijker wordt wanneer mensen een dier online bestellen en afhalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in maart 2020 vanwege het coronavirus is gestopt met het uitvoeren van controles bij fokkers van gezelschapsdieren en bovendien heeft aangekondigd dat alle beslissingen op handhavingsverzoeken tot medio 2021 worden uitgesteld?4
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd. Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt.
In 2020 zijn er wél controles uitgevoerd naar aanleiding van meldingen en signalen bij fokkers en handelaren van gezelschapsdieren. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Na instemming zullen ook inspecties na huiselijke kring weer worden opgepakt.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 1512)5.
Erkent u dat, zonder NVWA-toezicht en zonder signalen van bezoekers die rond kunnen kijken bij puppyhandelaars, u op geen enkele wijze kunt voorkomen dat deze situatie leidt tot ernstig dierenleed?
Het niet of minder inspecteren ter plaatse door de NVWA heeft tot gevolg dat het dierenwelzijn minder kan worden beschermd. Op het moment dat er sprake is van ernstig dierenleed en dierenmishandeling speelt naast de NVWA ook de politie een rol. De politie gaat ook tijdens deze pandemie door met handhaven.
Bij misstanden of twijfel over misstanden is het aangeraden om hiervan een volledige melding te doen bij de NVWA zodat er onderzoek kan worden gestart.
Dit laat onverlet dat naast de verantwoordelijkheid van de toezichthouder voor de handhaving ook de importeurs en de kopers hierin hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Het feit dat Nederlandse consumenten honden afkomstig van malafide fokkers of importeurs kopen, is een aangelegenheid van deze kopers. Deze kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er naar schatting 80.000 puppy’s per jaar uit Oost-Europa worden gehaald om hier te worden verhandeld? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?5
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Kunt u bevestigen dat vanwege het coronavirus veel mensen op zoek zijn naar pups?6
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlands Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.8
Welke stappen heeft u ondernomen om impulsaankopen van dieren te voorkomen?
Ik ben aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoering van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u in overleg met dierenasiels om hen bij te staan in de opvang van dieren die nu in een impuls in huis worden gehaald en op een later moment worden afgestaan? Zo nee, waarom niet?
De Dierenbescherming en Dierenlot, die beide direct in contact staan met dierenasielen in Nederland, geven aan dat het moeilijk in te schatten is of de in coronatijd aangeschafte huisdieren worden teruggebracht als mensen straks weer minder thuis zijn. Beide organisaties blijven in contact hierover met de aan hun gelieerde dierenasiels.
Gaat u een verbod instellen op de invoer van puppy’s uit fokschuren in Oost-Europa? Zo nee, erkent u dat u hiermee ernstig dierenleed faciliteert?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het einde van deze week beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.
De Rabobank die erkent dat het landbouwsysteem failliet is, maar verandering tegenwerkt |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de Zembla-uitzending «Het excuus van de Boerenleenbank» van 28 januari 2021?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rabobank erkent dat het medeverantwoordelijk is voor de problemen die voortkomen uit het huidige landbouwsysteem?2
Ja, in de uitzending heeft de directeur Duurzaamheid van de Rabobank aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik heb hiervan kennisgenomen en ik vind dat alle partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich vanuit het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer vol te houden landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich hieraan onttrekken.
Erkent u dat er marktpartijen zijn die belang hebben bij het in stand houden van het industriële landbouwsysteem, omdat zij hier hun verdienmodel op hebben gebaseerd en erkent u dat dit ook het geval is bij de Rabobank, die de gehele agroketen in het portfolio heeft? Zo ja, deelt u het inzicht dat deze marktpartijen op dit moment geen (financieel) belang hebben bij de omschakeling naar een duurzaam, kleinschaliger landbouwsysteem?
Ik ben er van overtuigd dat de belangen van marktpartijen nauw samenhangen met het toekomstperspectief van de landbouw. Dat het huidige landbouwsysteem niet langer houdbaar is staat vast. Dit kabinet heeft de noodzaak van een omslag in de landbouw onderschreven en heeft met de visie «Waardevol en verbonden» een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem in gang gezet. Dit heeft dus ook gevolgen voor de belangen van marktpartijen waar de vraagsteller op doelt. Marktpartijen die krediet verstrekken hebben ook baat bij een gezond en duurzaam toekomstperspectief van de bedrijven die zij financieren. Dit vergroot de kans dat deze bedrijven, ook op de lange termijn, aan hun contractuele betalingen van rente en aflossing kunnen voldoen. Ik deel daarom niet uw inzicht dat een financier in de land- en tuinbouw geen belang heeft bij de omschakeling naar een duurzamer landbouwsysteem. Ik roep financiële instellingen op om dit belang van een gezond en duurzaam bedrijfsmodel te verankeren in hun financieringsbeleid en agrarische ondernemers daarmee te faciliteren in de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel.
Deelt u de zorg dat deze marktpartijen op dit moment niet uit zichzelf maatregelen zullen nemen om de grootschalige vernietiging van de leefomgeving voor mens en dier, deels veroorzaakt door het landbouwsysteem, een halt toe te roepen?
Mijn zorg met betrekking tot maatregelen die nodig zijn om de noodzakelijke transitie naar een duurzaam landbouwsysteem te bewerkstelligen, richt zich niet op één specifieke marktpartij binnen het gehele agrocomplex. De zorg is of we als maatschappij, met alle betrokken sectoren, ieder in zijn rol en verantwoordelijkheden, tijdig genoeg de juiste stappen zullen zetten om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te kunnen keren. Voor die opgave spreek ik met alle partijen, waaronder ook de financiers.
Erkent u dat Nederland in Europees verband flink achterloopt met het aandeel biologisch landbouwareaal (3,8%) en dat er, ook gegeven de doelstellingen van de Farm to Fork-strategie voor 25% biologisch landbouwareaal in 2030, een flinke schep bovenop moet?
De doelstelling voor 25% biologisch landbouwareaal heeft betrekking op de EU in haar geheel en de lidstaten zullen hier gezamenlijk aan bijdragen. Gelet op het huidige areaal van ca 3.8% is de doelstelling van de EU voor Nederland ambitieus. Het kabinet zet in op een transitie naar kringlooplandbouw en de omschakeling naar biologische landbouw is daar een onderdeel van. Dit wordt op verschillende wijzen ondersteund, bijvoorbeeld via het GLB, het Omschakelprogramma duurzame landbouw en aandacht voor duurzame voeding. De EC heeft inmiddels het «Biologisch Actieprogramma» gepresenteerd, met hierin voorstellen voor de uitwerking van de «Boer tot bord» ambities. Uw Kamer zal hierover langs de gebruikelijke weg via een BNC-fiche geïnformeerd worden.
Denkt u dit doel voor biologische landbouw te bereiken met het Omschakelprogramma dat u momenteel opzet? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn daarvoor nodig?
De ambities van de Europese Commissie moeten eerst nog vertaald worden naar een Nederlandse inzet. Wel zet ik nu al in op een brede omschakeling naar duurzame landbouw, waaronder ook biologische landbouw, waarvoor ik onder andere het Omschakelprogramma ontwikkel. De financiering van land- en tuinbouwondernemers die een omschakelplan naar biologisch produceren voorbereiden, kan ik daar naar verwachting op korte termijn al mee ondersteunen.
Deelt u de mening dat ook de financiers van de agrosector een proactieve rol moeten spelen in de grote omslag waar de landbouw voor staat? Zo ja, op welke manier gaat u daarvoor zorgen?
Ja, ik ben het met u eens dat banken een proactieve rol moeten spelen in de omslag waar de landbouw voor staat, en dat de banken daarin ook een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben. Daarom spreek ik financiële instellingen die actief zijn in de agrosector aan op voldoende ambitie om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw op zich te nemen en die verder uit te bouwen.
In het kader van de uitwerking van het Omschakelprogramma spreek ik daarnaast ook met financiers om samen met hen de financiering van omschakeling verder te brengen. Ik reken erop dat de banken, aansluitend op een stuk risico-financiering vanuit het aangekondigde Investeringsfonds, omschakelplannen zullen gaan co-financieren, waardoor investeren in duurzamere bedrijfsmodellen gebruikelijker zal worden.
Zou bindende wet- en regelgeving hier volgens u bij kunnen ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik reken er in eerste instantie op dat de financiële sector zijn verantwoordelijkheid neemt in de omslag naar een meer duurzaam landbouwsysteem. Ik zie momenteel al wel ontwikkelingen in de financiële sector die bij kunnen dragen aan verduurzaming, onder andere van de landbouwsector. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht
De risico’s van biodiversiteitsverlies spelen een steeds grotere rol in het risicomanagement van financiële instellingen en het toezicht. In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren of deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel. Hiervoor beveelt DNB onder andere scenario-analyse en stresstesten aan, evenals duidelijke standaarden voor het meten en rapporteren van deze risico’s. Een raamwerk om deze risico’s te kunnen meten zal worden ontwikkeld door de internationale Taskforce Nature related Financial Disclosure (TNFD). Vanuit de Nederlandse overheid zijn we actief betrokken bij de voorbereiding van de TNFD die naar verwachting de tweede helft van dit jaar wordt gelanceerd. Daarnaast ontwikkel ik ook het Omschakelprogramma, waarbij de financiële sector actief betrokken wordt.
Gelet op het bovenstaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor aanvullende wet- of regelgeving, maar blijf ik uiteraard de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden.
Wat is uw reactie op het feit dat de klanten van de Rabobank en ABN AMRO die over willen stappen op duurzamere vormen van landbouw, de financiering niet rond kunnen krijgen vanwege schaalverkleining, wat de transitie naar kringlooplandbouw in de weg staat?
Ik betreur het zeer wanneer ondernemers die willen omschakelen naar een meer duurzame vorm van landbouw, daarvoor niet de benodigde financiering rond kunnen krijgen. In algemene zin is het aan de financier om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn. Echter, ondernemers die willen verduurzamen en wel een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben, moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Met het Investeringsfonds onder het omschakelprogramma wil ik achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) verstrekken, om deze beweging te stimuleren. Omdat een achtergestelde lening banken meer zekerheid kan bieden, wordt het voor hen aantrekkelijker om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede)financieren. En zo wordt bovendien steeds meer ervaring in het financieren van duurzame omschakelingen opgebouwd.
Wat is uw reactie op het feit dat de zogeheten groenfinanciering, een speciale regeling voor duurzame investeringen waarbij minder rente betaald wordt, voor veel boeren niet beschikbaar is?3
Groenfinanciering is vanuit de overheid voor alle boeren en tuinders die biologisch produceren of willen gaan produceren in principe beschikbaar. In 2019 zijn er voor biologische landbouw 85 groenverklaringen afgegeven voor een bedrag van
€ 36.828.015 en in 2020 (voorlopige cijfers) 99 groenverklaringen voor een bedrag van € 39.962.728. Het is aan de groenfondsen om te beoordelen of de ondernemingsplannen die zij voor financiering voorgelegd krijgen op basis van continuïteitsperspectief financierbaar zijn.
Bent u, gezien de landbouwproblematiek in Nederland, bereid om met banken als de Rabobank af te spreken dat zij vanaf nu gaan monitoren hoeveel boeren die een financieringsaanvraag doen om te verduurzamen, daadwerkelijk de financiering rondkrijgen?
Ik ben niet voornemens naar een additionele rapportagecyclus op bedrijfsniveau toe te werken, maar ik vind het wel heel belangrijk om goed inzicht te hebben in de ontwikkelingen op dit terrein. Jaarlijks brengt Wageningen Economic Research dan ook voor de Rijksbegroting het «Investeringsniveau duurzame productiemiddelen» in kaart4. Daarnaast brengt het CBS met de Financieringsmonitor ook jaarlijks een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering uit, waarin ook de landbouwsector wordt meegenomen.
Naast deze monitoring, vind ik het van nog groter belang om in gesprek met de banken te blijven over hoe we de financierbaarheid van de agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen. Anderzijds blijf ik ook in gesprek met ondernemers om in beeld te hebben wat de eventuele barrières zijn waar men in de praktijk tegenaan loopt.
Op basis van onderzoek en expertgesprekken ontwikkel ik daarnaast nu het Omschakelprogramma met onder andere het Investeringsfonds, zoals al genoemd ook in overleg met de banken. De ervaringen daarmee zullen helpen om omschakelfinancieringen gebruikelijker te laten worden.
Op welke manier gaat u voorkomen dat belastinggeld dat besteed wordt aan het uitkopen van veehouders, ten behoeve van het verlagen van de stikstofbelasting op de natuur, deels direct doorstroomt naar banken in de vorm van afgeloste leningen, zoals bij de Saneringsregeling varkenshouderij, waarvan naar schatting 40% van het subsidiebedrag naar de Rabobank gaat?4
Zowel de lopende Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) als de aangekondigde Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) zijn vrijwillige beëindigingsregelingen. Beide regelingen zien op een subsidie aan veehouders die de productie op hun bedrijf of op een locatie van hun bedrijf definitief en onherroepelijk willen beëindigen. Het is aan iedere individuele veehouder om hierover zelf een besluit te nemen. Daarbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen, waaronder financiële. Veehouders zullen zelf de afweging moeten maken of de hoogte van de subsidie voldoende aantrekkelijk is. Nog af te lossen leningen of openstaande kredieten kunnen daarbij een rol spelen. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Deelt u het inzicht dat de Rabobank, gegeven diens erkenning van verantwoordelijkheid voor de landbouwproblematiek, zijn leningen aan veehouders die door de overheid uitgekocht worden af zou moeten schrijven, om zo een bijdrage te leveren aan de oplossing?
Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Bent u bereid om, ten behoeve van de besluitvorming door een volgend kabinet, plannen voor te bereiden voor een steviger inzet om financiële instellingen te laten bijdragen aan de nodige omslag? Zo nee, waarom niet?
Op 17 december jl. heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 35 600, nr. 43) die vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. In antwoord op deze motie laat ik een eerste verkenning uitvoeren door de Sociaal Economische Raad (SER) (Kamerstuk 35 334, nr. 137). Ik vind het belangrijk dat dit onderwerp daar terugkomt en ik heb de SER dan ook verzocht de financiers in deze verkenning te betrekken. Op basis van deze verkenning kan een volgend kabinet de politieke kaders en randvoorwaarden vaststellen waarbinnen afspraken kunnen worden gemaakt.
Dat neemt niet weg dat ik nu al initiatieven zie. Zo zijn de Minister van Financiën en de Minister van LNV in continu overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering in het algemeen. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het klimaatakkoord een commitment aangegaan. Over de voortgang hiervan heeft de Minister van Financiën u recent per brief6 geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden, ook voor de komende jaren.
Daarnaast werken de Ministeries van EZK en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) samen met DNB aan de aanpak van transitierisico’s in de financiële sector. De komende jaren voorzie ik dat in nationaal en Europees verband nog verdere stappen gezet gaan worden, waar ook een volgend kabinet bij zou kunnen aansluiten.
De uitkomsten van deze trajecten en de initiatieven die daaruit komen kunnen ook de basis vormen voor de inzet van een volgend kabinet.
Wat zijn de mogelijke financiële of juridische risico’s voor de staat en de financiële instellingen (Rabobank, ABN Amro en ING) van de € 81 miljard die de banken hebben geleend aan bedrijven die stikstof uitstoten en die vanwege het stikstofbeleid onder druk komen te staan volgens De Nederlandsche Bank?5
De studie van DNB laat goed zien dat financiële instellingen in toenemende mate te maken krijgen met duurzaamheidsrisico’s. Financiële instellingen houden voor de risico’s die zij lopen reeds buffers aan, om in staat te zijn verliezen die zich onverhoopt zouden voordoen op te kunnen vangen. Deze buffers zijn afgelopen jaren reeds fors verhoogd. Van belang is dat financiële instellingen en hun toezichthouders met duurzaamheidsrisico’s rekening houden en hierop anticiperen. Het kabinet zet daarom bijvoorbeeld in op het meenemen van duurzaamheidsrisico’s in het kapitaaleisenraamwerk Hiervoor pleit het kabinet bij de EBA om lopend onderzoek hiernaar sneller af te ronden. Daarnaast zet het kabinet erop in om al in de aankomende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk, de implementatie van Bazel 3,5, stappen te zetten ten aanzien van duurzaamheidsrisico’s, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Bent u ermee bekend dat de Rabobank, die naast € 30 miljard in de Nederlandse landbouw, nog € 70 miljard heeft geïnvesteerd in de landbouw elders op de wereld, waardoor de Rabobank één van de grootste financiers van de landbouw is wereldwijd?6
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u het ermee eens dat wanneer de bijdrage van Rabobank aan de Nederlandse landbouwproblematiek erkend wordt, ook geconcludeerd kan worden dat de Rabobank bijdraagt aan de landbouwproblematiek in het buitenland, bijvoorbeeld omdat de Rabobank investeert in bedrijven als voedselgigant en sojahandelaar Cargill en het Braziliaanse vleesbedrijf JBS, die de Amazone ontbossen voor de productie van soja (voor de landbouw) en vlees, wat gepaard gaat met mensenrechtenschendingen, klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en grootschalig dierenleed?7 8 9
Zie antwoord vraag 2.