De hernieuwde stijging van de postzegelprijs |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het besluit van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat de tariefruimte voor PostNL met 16,4% wordt verruimd en dat de postzegelprijs hiermee boven de € 1 uit mag komen?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) berekent jaarlijks vóór 1 september op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Postregeling 2009 de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) voor het komende kalenderjaar. In dezelfde regeling is vastgelegd dat de ACM bij deze berekening rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement in geval dat meer dan 10% was (bijlage 3, onderdeel C). Deze regels moeten enerzijds zorgen voor de betaalbaarheid van de UPD door consumenten en bedrijven niet teveel te laten betalen voor de postbezorging. Anderzijds moet ook de continuïteit van de UPD geborgd worden door te zorgen dat PostNL de UPD rendabel kan uitvoeren.
In dit geval heeft de ACM berekend dat de tariefruimte voor de UPD voor 2020 16,4% hoger ligt dan de tariefruimte voor 2019. De verhoogde tariefruimte is te verklaren door aanhoudende daling van het aantal poststukken. In 2018 bedroeg de volumedaling van de enkelstuks UPD-diensten 18,1% ten opzichte van 2017. Deze krimp in combinatie met de schaalvoordelen die kenmerkend zijn voor deze markt en gelijkblijvende kwaliteitseisen voor de UPD zorgen voor toenemende kosten per stuk. Het is uiteindelijk aan PostNL om te besluiten binnen de kaders van de Postregeling in welke mate zij gebruik maakt van de tariefruimte en te bepalen wat de postzegelprijs in 2020 wordt.
Deelt u de constatering dat sinds de liberalisering van de postmarkt in 2009 een permanente stijging van de postzegelprijs plaatsvond die ten koste gaat van de betaalbaarheid voor burgers, die in veel gevallen afhankelijk zijn van de postbezorging?
Nederland heeft het afgelopen decennium kunnen profiteren van de dynamiek die de liberalisering van de postmarkt in 2009 tot stand heeft gebracht. Dankzij de invoering van concurrentie heeft PostNL zich weten te transformeren van een verlieslatend staatsbedrijf naar een efficiënte logistieke dienstverlener. Postdiensten in Nederland hebben een hoge kwaliteit en een – vergeleken met andere Europese landen – gemiddelde prijs, ondanks het feit dat de krimp in Nederland sneller gaat dan in de meeste andere EU-lidstaten. Grote verzenders profiteren van keuzevrijheid en een uitstekend prijs-kwaliteitniveau. Deze factoren hebben bijgedragen aan efficiënte dienstverlening en het behoud van de waarde die post had en heeft in de samenleving. Kostenbesparingen behaald onder druk van concurrentie hebben via het kostentoerekeningssysteem ook tot kostenbesparingen voor de UPD-gebruiker geleid, omdat UPD-post en zakelijke post gebruik maken van hetzelfde netwerk.
De stijging in de postzegelprijs is dan ook niet het resultaat van de liberalisering, maar is te verklaren door een aanhoudende en sterke daling van het aantal poststukken. Deze krimp is een op zichzelf staande ontwikkeling als gevolg van digitalisering.
Hoeveel mensen zijn voor contact op langere afstand, in het bijzonder met overheidsinstanties, afhankelijk van postbezorging?
De mate waarin post bijdraagt aan sociale inclusie is moeilijk uit te drukken in cijfers. Het kabinet ziet dat post belangrijk is voor sociale inclusie. Uit onderzoek blijkt dat 2,5 miljoen Nederlanders het moeilijk vinden om met digitale apparaten om te gaan2. Ook hebben 1,2 miljoen mensen nog nooit internet gebruikt3. Het kabinet wil daarom dat de keuzemogelijkheid om per post met de overheid te communiceren behouden blijft en de universele postdienst op het platteland en in krimpregio’s op het huidige kwaliteitsniveau blijft.4 Ik houd de ontwikkelingen op de postmarkt nauwlettend in de gaten om te zorgen dat post deze functie kan blijven vervullen. Ik ben voornemens om later dit jaar een wijzigingsvoorstel voor de Postwet bij de Tweede Kamer in te dienen om dit ook voor de langere termijn te borgen (Kamerstuk 29 502, nr. 158).
Hoe verhoudt de stijging van de postzegelprijs sinds 2009 zich tot de prijsontwikkeling in de zakelijke postbezorging en hoe groot was de gemiddelde prijsstijging in de zakelijke postbezorging in 2018?
De prijs van enkelstuks UPD-post is hoger dan de prijs die grote zakelijke gebruikers betalen voor de diensten van postvervoerders. De gemiddelde opbrengst per stuk zakelijke post was in 2018 € 0,38. De gemiddelde opbrengst per stuk consumentenpost (de postzegelprijs) was € 0,89 in 2018. De prijs van 48- uurs en 72-uurs zakelijke post is niet goed vergelijkbaar met de prijs van 24-uurs consumentenpost. Het verschil in prijs tussen 24-uurs en de langzamere 48-uurs en 72-uurs (partijen)post wordt onder andere veroorzaakt door volumekortingen als gevolg van de sterke positie die zakelijke afnemers, zoals banken of verzekeraars, bij de contract- en tariefonderhandelingen met postvervoerders hebben. Ook de verschillen in de collectie en sortering en de verschillende mogelijkheden om post te plannen spelen hierin een rol, dat maakt de verwerking van deze post goedkoper. Als 24-uurs consumentenpost wordt afgezet tegen 24-uurs zakelijke post is het tariefverschil aanzienlijk kleiner.
Wordt bij de berekening van de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) rekening gehouden met de ontwikkelingen in de zakelijke postbezorging? Zo nee, waarom wordt de UPD als onafhankelijk gezien terwijl de bezorging veelal via dezelfde kanalen gaat?
De totale tariefruimte bestaat uit de basistariefruimte en de aanvullende tariefruimte. Bij het bepalen van de aanvullende tariefruimte houdt ACM rekening met inflatie, volumeontwikkeling van enkelstuks UPD-diensten en eventueel gerealiseerd overrendement op de UPD-diensten. In de basistariefruimte worden ook de kosten van het netwerk van PostNL meegenomen. In antwoord op vraag 4 heb ik de verschillen tussen UPD-poststukken en zakelijke poststukken toegelicht. Door deze verschillen worden deze poststukken onafhankelijk van elkaar gezien. Wel delen beide stromen hetzelfde netwerk. De efficiëntie die hierdoor ontstaat ten aanzien van de verwerking en bezorging komen uiteindelijk ook ten goede aan de UPD tarieven.
Gaat de consolidatie van de postsector door de aanstaande overname van Sandd door PostNL aanleiding vormen voor de ACM om de tariefruimte te herzien?
ACM dient op basis van de Postregeling 2009 jaarlijks uiterlijk op 1 september de aanvullende tariefruimte voor het komende kalenderjaar te bepalen. Met de publicatie van het Besluit tariefruimte universele postdienst 2020 heeft ACM aan deze verplichting voldaan. Ik kan nog niet vooruitlopen over mogelijke consolidatie. Uiteraard zal ik in elk scenario bezien welke effecten ontwikkelingen in de markt hebben en of dit aanleiding vormt om actie te ondernemen.
Deelt u de mening dat een verdere stijging van de postzegelprijzen tot een nog sterkere daling van de postvolumes gaat leiden en dat het voortbestaan van de postbezorging voor burgers hiermee in gevaar wordt gebracht?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven is de verhoogde tariefruimte met de systematiek die we kennen een direct gevolg van de autonome krimp van volumes. Het is goed voorstelbaar dat de prijsontwikkeling die de postzegel de afgelopen tien jaar heeft doorgemaakt zich bij ongewijzigd beleid en aanhoudende krimp de komende tien jaar nog een keer voordoet. Om dit te voorkomen en de betaalbaarheid en beschikbaarheid van de UPD te borgen heb ik vorig jaar ook een beleid- en wetgevingsagenda voor de postmarkt naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Het wijzigingsvoorstel voor de Postwet dat ik later dit jaar wil aanbieden is een belangrijke uitwerking van deze agenda en moet dit scenario mede helpen voorkomen.
Is de aanstaande consolidatie in de postsector, die effectief een private monopolist creëert, voor u aanleiding om de liberalisering in de postsector terug te draaien, die in het overgrote deel van de Europese landen nooit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom verkiest u een slechts gedeeltelijk gereguleerde monopolist boven een sterkere overheidsinmenging?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft de afgelopen jaren uitvoerig onderzoek gedaan naar de verschillende opties om de UPD betaalbaar en beschikbaar te houden. Naar aanleiding van deze analyse zijn verschillende opties onderzocht hoe met deze tendens omgegaan kan worden. Het deels terugdraaien van de liberalisering («deprivatisering») is hierbij ook als optie meegenomen.5 Daaruit bleek dat deprivatisering weinig zou opleveren, in tegendeel zelfs.
Op 4 april 2019 heeft de ACM een vergunningsaanvraag ontvangen van PostNL om Sandd over te nemen. ACM heeft op 5 september jl. haar besluit gepresenteerd inzake deze voorgenomen overname. Zij heeft besloten geen vergunning te verlenen voor de overname van Sandd door PostNL. Als reactie op dit besluit heb ik van PostNL een aanvraag ontvangen in het kader van artikel 47 van de Mededingingswet. Op dit moment bestudeer ik deze aanvraag en het besluit van ACM. Hier zal ik op korte termijn, en uiterlijk binnen de wettelijk gestelde termijn van 12 weken, een besluit over nemen.
Het bericht ‘Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om normaal vlees te verkopen als zijnde biologisch?
Ja. Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op het biologische keurmerk.
Wat is volgens u de reden dat de directeur van het betreffende bedrijf niet strafrechtelijk is vervolgd voor zijn praktijken?
De overweging om strafrechtelijk onderzoek in te stellen maakt de NVWA-IOD samen met het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie.
Belangrijke criteria voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek zijn de vermoedelijke aard, ernst en omvang van de fraude en de beschikbare opsporingscapaciteit. Bij de selectie voor opvolging zaken via het strafrecht moeten prioriteiten worden gesteld. Casussen waarbij er sprake kan zijn van risico’s voor de volksgezondheid zullen als eerste worden opgepakt.
In de praktijk betekent dit dat de NVWA-IOD onvoldoende capaciteit heeft om alle vermoedelijke fraude met biologisch voedsel strafrechtelijk te onderzoeken.
Voor deze casus is besloten om een ander handhavingsinstrument te gebruiken om de vermenging van biologisch en gangbaar vlees te stoppen. De NVWA heeft namelijk door een uitgebreide administratieve controle vastgesteld dat de traceerbaarheid bij het bedrijf niet op orde was, waardoor ingekocht gangbaar vlees als biologisch is uitgeslagen en gefactureerd, en andersom. Skal heeft op basis daarvan kunnen optreden door het certificaat van het bedrijf in te trekken. Daarmee mag het bedrijf producten niet als biologisch op de markt brengen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het in het artikel genoemde capaciteitstekort bij de Nederlanse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. Ik zal uw Kamer bij de rapportage over de definitieve resultaten van de herbezinning van de NVWA hierover informeren. Ik verwijs naar mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 33 835, nr. 127).
Bent u van plan om een onderzoek uit te voeren naar frauderende vleesverhandelaars? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD heeft de afgelopen jaren al diverse strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar frauderende vleeshandelaren. Als daar aanleiding toe is zal dit in de toekomst ook gebeuren.
Is er volgens u een juridische mogelijkheid om bedrijven die aantoonbaar hebben gefraudeerd het keurmerk «biologisch» te ontzeggen? Zo ja, bent u in het geval van dit bedrijf bereid om deze maatregel toe te passen zodra de vermeende fraude is aangetoond?
Het ontzeggen van het keurmerk «biologisch» bij bedrijven die vermoedelijk of aantoonbaar hebben gefraudeerd valt binnen de bestaande sanctiemogelijkheden van toezichthouder Skal Biocontrole. Skal trekt het certificaat in van bedrijven die hebben gefraudeerd. Van de door RTL Nieuws benoemde vleesverwerker is het certificaat in juni 2017 door Skal ingetrokken. Hiermee wordt de consument beschermd en is de betrouwbaarheid van het biologisch keurmerk gewaarborgd.
Bent u bekend met de «Coulanceregeling Parttime Master Bedrijfskunde» (hierna: de Coulanceregeling) van de Erasmus Universiteit Rotterdam/Rotterdam School of Management (EUR/RSM)?1
Ja.
In hoeverre wordt volgens u met deze Coulanceregeling gevolg gegeven aan uw oproep om «een compensatieregeling te treffen voor de huidige en eerdere studenten aan wie hogere bedragen in rekening zijn gebracht dan wettelijk is toegestaan»?2
De EUR/RSM hanteert het standpunt dat de wet interpretatieruimte biedt en spreekt waarschijnlijk om die reden over een «coulanceregeling» en niet over een compensatieregeling. Bekostigde opleidingen, en alle varianten daarvan, moeten voldoen aan de bekostigingsvoorwaarden van de WHW. De wet is daar duidelijk over en de inspectie heeft in haar rapport vastgesteld dat de EUR/RSM de wet heeft overtreden door studenten onterecht extra bijdragen te laten betalen. Zie ook mijn brief van 29 maart 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 719).
Ik heb met mijn oproep tot een compensatieregeling de EUR/RSM willen bewegen goed na te denken over het compenseren van (oud-)studenten. De nu door hen gepubliceerde regeling is daar de uitkomst van. Noch de inspectie noch ik gaan over de inhoud van de compensatieregeling, we kunnen daarin niets afdwingen.
Zou u bij beantwoording op vraag 2 specifiek willen ingaan op A) de door de EUR/RSM gebruikte term «coulanceregeling» in plaats van bijvoorbeeld «compensatieregeling», B) de keuze van EUR/RSM om de regeling te beperken tot studenten vanaf 2016–2017, en daarmee studenten van eerdere cohorten uit te sluiten van deze regeling en C) de keuze van EUR/RSM om bij de coulanceregeling uit te gaan van terugbetaling van de helft van de totale opleidingskosten, wat beduidend minder is dan alle bovenwettelijke kosten die in rekening zijn gebracht?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u het oordeel van EUR/RSM, zoals vermeld in de Coulanceregeling, dat de driejaarstermijn voor verjaring bij een vordering tot vernietiging van een overeenkomst een juridische grond is voor het beperken van de regeling tot studenten vanaf 2016–2017? Is dit wel van toepassing op de casus van te hoge collegegelden? Ligt niet veel meer voor de hand bij achteraf vastgesteld te hoog collegegeld uit te gaan van een vordering tot schadevergoeding waarbij de looptijd langer is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kan ik in dezen niets afdwingen. Op alle betreffende (oud-) studenten zijn de rechtsbeschermingsbepalingen van de WHW van toepassing. De studenten die zich niet kunnen vinden in de geboden regeling kunnen bij de EUR een verzoek tot volledige terugbetaling van het teveel betaalde indienen. Tegen een afwijzing daarvan staat vervolgens bezwaar bij de EUR open en vervolgens beroep bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Er staan dus bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Deze rechtsgang is laagdrempeliger dan een rechtsgang naar de civiele rechter.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat individuele studenten, bijvoorbeeld studenten van voor het cohort 2016–2017, de gang naar de rechter moeten maken om alsnog compensatie af te dwingen? Bent u bereid om met EUR/RSM in gesprek te gaan om een dekkende oplossing voor alle oud-studenten die te hoog collegegeld hebben betaald te compenseren?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat ondanks het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs, door uzelf bevestigd in uw brief van 23 maart 2019, de EUR/RSM vasthoudt aan haar oordeel dat de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) de benodigde interpretatieruimte biedt om haar handelwijze in dezen te rechtvaardigen (zoals onder andere benoemd in de Coulanceregeling)?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Het standpunt van de EUR is onjuist.
Is de WHW op dit gebied niet eenduidig genoeg? En als dat het geval is, wat bent u van plan om te doen om te zorgen dat dit wel het geval wordt? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de onduidelijke situatie blijft voortbestaan waarbij instellingen de wet anders interpreteren dan de Minister en dat mogelijk ook andere instellingen in de toekomst ten onrechte hogere collegegelden vragen voor bekostigde opleidingen, mede gelet op het feit dat u eerder heeft aangeven geen mogelijkheden te hebben instellingen te dwingen tot compensatieregelingen achteraf?3
De wet is voldoende duidelijk en eenduidig.
Het bericht dat het kansloos was om de nieuwe met subsidie gefinancierde hoogoven van Tata Steel in IJmuiden te laten bouwen |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de nieuwe, grotere hoogoven op basis van de met Nederlandse subsidie gefinancierde HISARNA-technologie in India wordt gebouwd en dat pogingen van de Nederlandse regering dit toch in IJmuiden te laten plaatsvinden kansloos bleken te zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het bericht verkondigde stelling dat uw ministerie niets wist van dat de voorgestelde fabriek te groot zou zijn voor het bestaande terrein in IJmuiden en hoe beoordeelt u de stelling dat Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling?
Ten tijde van de subsidieaanvraag in de periode 2014–2015 voor deze experimentele fase was ook bij Tata Steel zelf nog niet duidelijk dat een tussenstap, namelijk een scale-up fabriek met een capaciteit van ongeveer 400.000 ton per jaar, nodig zou zijn alvorens de stap naar een full scale demonstratiefabriek genomen kan worden. Voortschrijdend inzicht gedurende de ontwikkeling van Hisarna heeft de noodzaak van deze tussenstap duidelijk gemaakt, vanwege de grote risico’s die het in één keer opschalen naar een fabriek met een capaciteit van 1 – 1,5 miljoen ton met zich meebrengt. Het is overigens niet zo dat er onvoldoende ruimte zou zijn op het terrein in IJmuiden voor deze scale-up fabriek, maar deze past minder goed in de configuratie van IJmuiden omdat ze nog geen deel zou uitmaken van het reguliere productieproces. In de volgende fase maakt een full scale fabriek wel integraal onderdeel uit van het productieproces, en zou wel goed passen in IJmuiden.
In de genoemde periode was de bouw van een scale-up fabriek met een grotere capaciteit nog niet aan de orde en heeft dan ook geen deel uitgemaakt van besprekingen over eventuele subsidies. Ik herken mij dan ook niet in de stelling dat «Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling». Het gesprek met Tata Steel over subsidiemogelijkheden is niet op die manier gevoerd en er is door Tata Steel geen druk uitgeoefend, zoals hier wordt gesuggereerd.
Deelt u de door medewerkers van uw ministerie verkondigde mening dat het «vanuit NLs perspectief ongewenst lijkt [...] dat wij straks al het onderzoek accommoderen, maar dat op het moment dat het project de demofase of zelfs de echte hoogovenfase ingaat, een ander land de revenuen plukt»?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Hisarna verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde klimaatopgaven. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Hisarna in Nederland wordt gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat er financiering voor het vervolg is gevonden en dat de R&D-afdeling van Tata Steel in IJmuiden een grote rol blijft spelen in de verdere ontwikkeling van Hisarna. De inzet van Tata Steel Nederland is nog steeds om op termijn in Nederland een demofabriek te bouwen met een productiecapaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton ijzer per jaar. Op die manier zal Nederland nog meer revenuen van de ingezette ontwikkeling van Hisarna kunnen plukken.
Deelt u de mening van de schrijvers van het artikel dat u momenteel niet over de macht beschikt om baanbrekende of zelfs sleuteltechnologieën die worden medegefinancierd door de Nederlandse staat in Nederland te houden? Zo nee, waarom is het in de genoemde voorbeelden (Tata Steel, ASML en Avantium) toch niet gelukt om de technologie in Nederland tot wasdom te laten komen? Zo ja, is dit reden voor u om het subsidiebeleid ten aanzien van multinationals te veranderen?
Het innovatiebeleid richt zich op het ontwikkelen en toepassen van (baanbrekende) innovaties, onder meer in de sleuteltechnologieën. Het doel daarbij is om die innovaties zoveel mogelijk in Nederland tot realisatie te laten komen. In de vroegere fasen van het innovatieproces stimuleert de overheid dit mede met financiële instrumenten. In de realisatiefase, zoals in dit geval de bouw van complete productiefaciliteiten, is er zeer beperkte mogelijkheid om investeringsbeslissingen met financiële instrumenten te beïnvloeden. Dit is beleidsmatig niet gewenst en wordt daarom ook terecht ingeperkt door het Europese staatssteunkader.
Belangrijke factoren om internationaal opererende bedrijven te verleiden de investering in Nederland te realiseren, zijn de voorsprong in technologische kennis en expertise die in ons land is opgebouwd in de eerdere fasen van het innovatieproces, en de algemene kwaliteit van het vestigingsklimaat in Nederland. De investeringsbeslissing is uiteindelijk een afweging van het investerende bedrijf en daarbij bestaat altijd het risico dat in die afweging de investering elders plaatsvindt. Het omgekeerde, waarbij in andere landen ontwikkelde producten of processen in Nederland tot investeringen leiden, kan uiteraard ook het geval zijn. Tot op heden is de balans zonder meer positief, ik verwijs daarbij graag naar de resultaten van NFIA. Het kabinet ziet dan ook geen reden om het gevoerde beleid te veranderen.
Kunt u aangeven op basis waarvan u in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft beweerd dat er geen sprake is van «weglekeffecten»2, terwijl medewerkers van uw eigen Ministerie van mening zijn dat met deze bouw India «de revenuen plukt»? Welk bedrag aan subsidie heeft Nederland in totaal in HISARNA gestoken en kunt u de weglekeffecten op het gebied van innovatie alsnog becijferen?
Op 30 november 2018 stelden de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman de vraag of de aangekondigde bouw van de Hisarna scale-up fabriek in India het gevolg was van het Nederlandse klimaatbeleid en of er sprake is van weglekeffecten. Daarvan was en is geen sprake, en ik heb deze vraag ook op deze wijze beantwoord. Het beeld dat het ene land «de revenuen plukt» en het andere land het nakijken heeft is in deze context onjuist. In het kader van het Klimaatakkoord is de nu in gang gezette doorontwikkeling van de Hisarna-technologie juist van groot belang. Ontwikkelketens van dit soort technologische doorbraken en de bijbehorende investeringscycli zijn lang (soms tientallen jaren) en zelden lineair. Het internationaal verder tot ontwikkeling brengen van deze technologie vergroot de kans op het full scale toepassen van deze doorbraaktechnologie in IJmuiden waarmee de uitstoot van CO2 in Nederland aanzienlijk wordt gereduceerd en een positieve bijdrage zal worden geleverd aan de Nederlandse economie.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in totaal 6,4 miljoen euro subsidie verleend ten behoeve van Hisarna en de totale ontwikkelkosten bedragen ruim 80 miljoen euro. Het bedrijf investeerde zelf ruim 57 miljoen euro. De benodigde investering ten behoeve van de scale up fabriek in India bedraagt 250 tot 300 miljoen euro.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de HISARNA-technologie tot wasdom komt in India en dat de volgende stap, zeker als dit een volwaardige hoogoven zal zijn, in Nederland plaatsvindt? Welke andere middelen dan stille diplomatie bent u bereid hiervoor in te zetten en gaat u dit onderdeel maken van het Nederlands industriebeleid?
De aankondiging van de bouw van de scale-up fabriek in India bevestigt het succes van het Hisarna-project en de gedane investeringen in ons land. Met deze autonome bedrijfsbeslissing van Tata Steel komt er op afzienbare termijn meer duidelijkheid over de commerciële haalbaarheid van Hisarna. Zodra het duidelijk is dat de scale up fase in India een succes is, zal Tata Steel een beslissing nemen over de mogelijke opschaling tot een full scale demonstratiefabriek in IJmuiden met een capaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton. Tata Steel onderzoekt immers de mogelijkheden om, in lijn met het klimaatbeleid van het kabinet, haar CO2-uitstoot drastisch te verminderen in 2030 en CO2-neutraal staal te produceren in 2050. De bouw van een full scale Hisarna fabriek maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Is de toenemende spanning op het vlak van multilaterale handel waarbij grootmachten als China en de VS, maar ook India, de WTO-regels naar hun hand zetten met invoermaatregelen op diverse producten, waaronder staal, voor u aanleiding om het Nederlands handels- en industriebeleid verder tegen het licht te houden om Nederland te wapenen tegen deze maatregelen?
Ik houd de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend in de gaten en probeer, zo veel als mogelijk, in EU-verband actie te ondernemen. Uiteraard zal ik daar waar nodig gepaste maatregelen treffen om de Nederlandse economische belangen te beschermen en veilig te stellen. Het kabinet heeft daarbij het credo: «open waar het kan, beschermend waar het moet, altijd alert en nooit naïef».
De antwoorden op de schriftelijke vragen naar aanleiding van bericht dat studenten lang in de wacht staan door onderbezetting en nieuw systeem |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is er, mede door de extra middelen voor DUO die dit voorjaar beschikbaar zijn gekomen, extra ruimte binnen de begroting om deze zomer tijdelijk extra personeel in te zetten voor de telefonische bereikbaarheid?1 Zo ja, om hoeveel extra fte gaat het in vergelijking met 2018?
De middelen die deze Voorjaarsnota beschikbaar zijn gekomen voor DUO zijn bestemd voor onderhoud en vervanging. Duo geeft de komende periode prioriteit daaraan om de continuïteit en kwaliteit van de huidige dienstverlening aan studenten en scholen en contact met studenten te garanderen. Voor 2019 is € 6,5 mln van de € 26,7 mln ter financiering van het verbeteren van de bereikbaarheid. DUO heeft sinds de zomer van 2017 extra capaciteit (75 fte) ingezet voor het afdoen van telefoongesprekken. Dat heeft geleid tot lagere wachttijden (zie vraag 2).
Kunt u, zoals u in het najaar van 2018 toegezegd heeft, aangeven wat de effecten van het nieuwe studiefinancieringssysteem op de wachttijden zijn? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre deze uitkomsten meegewogen hebben in het besluit om eventuele aanvullende maatregelen te nemen om de bereikbaarheid te verbeteren?
In 2017 waren de wachttijden opgelopen tot gemiddeld 15 tot 20 minuten, met uitschieters naar 60 minuten. Inmiddels is het nieuwe studiefinancieringssysteem een jaar in gebruik. Naast de maatregelen van DUO die onder vraag 1 zijn toegelicht, lijkt het nieuwe studiefinancieringssysteem ook zijn vruchten af te werpen. Studenten kunnen in dat systeem makkelijker wijzigingen doorvoeren. Hierdoor is de handmatig te verwerken postvoorraad door DUO veel lager en is het aantal telefoontjes in de eerste 6 maanden van 2019 met ca. 20% afgenomen ten opzichte van dezelfde periode in 2018 (zie wachttijden bij vraag 3).
Wat is de gemiddelde wachttijd in 2019 tot op heden?
De gemiddelde wachttijden voor 2019 per week laten onderstaand beeld zien:
Week 1
24:29
Week 2
15:56
Week 3
12:48
Week 4
19:47
Week 5
15:58
Week 6
13:26
Week 7
10:17
Week 8
10:29
Week 9
8:14
Week 10
5:15
Week 11
5:49
Week 12
3:30
Week 13
3:39
Week 14
1:28
Week 15
5:07
Week 16
1:53
Week 17
4:07
Week 18
1:41
Week 19
2:10
Week 20
1:27
Week 21
1:16
Week 22
1:28
Week 23
1:39
Week 24
1:37
Week 25
2:43
Week 26
3:38
Week 27
5:22
Naar welke gemiddelde wachttijd streeft u komende zomer?
Ik vind het belangrijk dat (oud-)studenten die DUO bellen met een vraag snel worden geholpen. Het is onvermijdelijk dat de wachttijden in de zomerperiode zullen oplopen. Op basis van de huidige ontwikkelingen hopen we een fundamenteel lagere wachttijd dan in 2018 te realiseren. Maar in de weken 34 tot en met 37 zal de gemiddelde wachttijd waarschijnlijk wel boven de 10 minuten uitkomen.
Het bericht 'Liegen over je studieschuld lastiger: DUO komt met schuldverklaring' |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de extra werkzaamheden voor DUO bedragen indien er een schuldverklaring wordt ingevoerd en hoeveel dit kost?1
DUO werkt samen met andere organisaties als de VNG sinds 2018 aan de ontwikkeling van de «Blauwe Knop»: een persoonlijk overzicht van gegevens bij verschillende overheidsorganisaties. Het doel hiervan is dat mensen betere regie krijgen op hun gegevens, bijvoorbeeld voor een effectievere schuldhulpverlening. De Blauwe Knop maakt het makkelijker om gegevens online te vinden en bij verschillende organisaties met dezelfde herkenbare knop te downloaden. Opdrachtgever is het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) en de opdracht is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op grond van de aangenomen motie van Van Meenen c.s.2 waarin de regering wordt verzocht om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring, zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO inmiddels stopgezet. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal tijdens het Platform hypotheken over dit onderwerp in gesprek gaan met het veld.
Kunt u aangeven wat de reden is dat als de commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap een aanpassing bij DUO wil, dit zowel vanwege organisatorische als financiële redenen niet kan en als Minister Ollongren een aanpassing bij DUO wil, dit wel kan?
Zowel financieel als organisatorisch was het een relatief klein project dat in geen verhouding staat tot andere beleidstrajecten waarbij processen en systemen moeten worden aangepast. Dit komt omdat de gegevens reeds aanwezig waren bij DUO en de techniek waarmee een echtheidskenmerk aan een bestand wordt toegevoegd reeds bekend was bij DUO vanwege het diplomaregister. Ook is dit traject al gestart voordat de DUO-verkenning is uitgevoerd, waarna is besloten om de komende tijd prioriteit te geven aan onderhoud en vervanging. De opdracht tot het ontwikkelen van de Blauwe Knop is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u aangeven of er naast de schuldverklaring vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken nog andere ministeries bezig zijn om hun wensen bij DUO neer te leggen? Zoja om welke projecten van welke ministeries gaat dit?
DUO werkt voor meerdere opdrachtgevers. Naast onder meer onderwijsbekostiging, studiefinanciering en examinering voor OCW, voert DUO bijvoorbeeld werkzaamheden uit in het kader van de Wet Inburgering en voor het Landelijk Register Kinderopvang in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het Ministerie van Financiën voert DUO werkzaamheden uit op het gebied van examens in het kader van de Wet op het financieel toezicht en voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkzaamheden voor het Centraal Justitieel Incassobureau. Voor alle beleidswijzigingen geldt momenteel dat de komende tijd onderhoud en vervanging prioriteit heeft.
Het verdwijnen van 3G |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vodafone om in 2020 al te stoppen met 3G?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Vodafone geen mogelijkheden biedt om toestellen toch geschikt te maken voor 4G en mensen hiermee dwingt om een nieuw toestel aan te schaffen?
Ik begrijp dat VodafoneZiggo de optie niet kan aanbieden om toestellen geschikt te maken voor 4G, omdat toestellen hier niet voor zijn ontwikkeld. Het geschikt maken van toestellen voor 4G zou tenminste vereisen dat de netwerkantenne wordt vervangen. Dit betekent bij moderne telefoons veelal dat ook de processor en opslag moeten worden vervangen, omdat die zijn geïntegreerd in dezelfde chip. Dit is een zogenaamd «System on a Chip» («SoC»). Telefoons worden over het algemeen niet ontworpen voor deze mogelijkheid. Ze worden bijvoorbeeld wel ontworpen om zo dun, gebruiksvriendelijk en energiezuinig als mogelijk te zijn. Dit vergt een nauwe integratie tussen de verschillende hardware-onderdelen maar ook de software, waardoor het vervangen van de SoC praktisch niet mogelijk is. Tot op heden is een modulair ontwerp, waarbij dit onderdeel kan worden vervangen, in de praktijk niet uitvoerbaar gebleken, ondanks pogingen daartoe.2
Bent u bekend met het feit dat er een groeiende groep werkende armen bestaat die van hun inkomen niet of nauwelijks kan rondkomen? Bent u eveneens bekend met het feit dat een miljoen Nederlanders rond moeten komen van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum maar dat zij, zeker in het geval van gezinnen, regelmatig tekort komen om noodzakelijke of onvermijdelijke uitgaven te doen?
Ik ben bekend met de cijfers van het CBS over inkomens in Nederland.
Deelt u de mening dat mensen, zeker als zij in de laagste inkomensgroepen zitten en amper rond kunnen komen, niet gedwongen moeten worden een nieuw telefoontoestel aan te schaffen als deze niet defect is?
Ik heb contact gehad met VodafoneZiggo over de wijze waarop zij haar 3G-netwerk gaat afschakelen. Naar aanleiding daarvan kan ik u het volgende melden.
Vooralsnog worden de klanten van VodafoneZiggo niet gedwongen tot het aanschaffen van een nieuw telefoontoestel. Ook na het afschakelen van het 3G-netwerk kunnen klanten wiens telefoon geen 4G ondersteunt blijven bellen en internetten via 2G. De snelheid van mobiel internet via 2G is uiteraard minder snel dan via 3G, maar zowel mobiel internet als bellen blijven beschikbaar.
VodafoneZiggo is ruim twee jaar voordat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld begonnen om mensen te informeren dat dit gaat gebeuren. Verder verkoopt VodafoneZiggo al sinds het najaar van 2017 geen abonnementen meer met toestellen die enkel 3G ondersteunen. De verkoopmedewerkers van VodafoneZiggo zijn bovendien geïnstrueerd om bij de verkoop van abonnementen te communiceren dat zij vanaf januari 2020 geen gebruik meer kunnen maken van het 3G-netwerk. Daarmee heeft VodafoneZiggo ervoor proberen te zorgen dat alle klanten die beschikken over een telefoontoestel dat geen 4G ondersteunt aan het einde van hun contract zijn op het moment dat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld. Met inachtneming van de geldende opzegtermijn kunnen zij vanaf dat moment overstappen naar een andere aanbieder die nog wel 3G-dienstverlening aanbiedt. Hoewel ook KPN inmiddels heeft aangekondigd haar 3G-netwerk af te gaan schakelen, blijft T-Mobile vooralsnog wel 3G-diensten aanbieden.3 Er is dus een mogelijkheid om over te stappen en 3G te blijven gebruiken nadat VodafoneZiggo haar 3G-netwerk heeft afgeschakeld.
Overigens zal T-Mobile in 2020 juist haar 2G-netwerk afschakelen, en naar verwachting pas op termijn haar 3G-netwerk.4 Het vervangen van oudere technologie door nieuwere, betere en efficiëntere technologie is gebruikelijk in allerlei onderdelen van de economie en maatschappij. Gegeven deze onvermijdelijke vooruitgang vind ik het belangrijk dat VodafoneZiggo, maar ook KPN en T-Mobile, ruim voordat ze een netwerktechnologie afschakelen daarover communiceren en er zorgvuldig mee omgaan. Iedereen kan zich daardoor ruim op tijd voorbereiden en bijvoorbeeld sparen voor een vervangend (tweedehands) toestel, overstappen naar een alternatieve aanbieder, of vrienden of familie vragen of zij nog een ongebruikt toestel dat 4G ondersteunt ter beschikking hebben.5
Bent u bekend met het feit dat Vodafone-Ziggo iedere abonnee op de kabel die niet in het bezit is van een digitale televisie decoders heeft aangeboden om te voorkomen dat zij op kosten worden gejaagd bij de overgang naar digitale televisie?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 beschreven, is het voor de klanten van VodafoneZiggo die afhankelijk zijn van een 3G-netwerk vooralsnog niet nodig om een nieuwe telefoon te kopen om te kunnen blijven bellen en mobiel internetten. Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het 2G-netwerk van VodafoneZiggo, of overstappen naar een andere aanbieder. Ik zie zodoende geen noodzaak om in overleg te treden over het treffen van een dergelijke regeling.
Daarbij merk ik op dat de digitale televisie decoders die u in vraag 5 noemt eigendom zijn en blijven van VodafoneZiggo. Mobiele telefoons zijn dat niet: die zijn het persoonlijk eigendom van de klant. Het bieden van een gratis vervangend toestel zou dus neerkomen op het doen van een schenking van tientallen tot honderden euro’s aan klanten. Bij de decoders is hiervan geen sprake. Dit is een belangrijk onderscheid, waardoor het financieren van de vervanging van digitale televisie decoders door VodafoneZiggo wel mogelijk wordt geacht. Dit is een keuze die VodafoneZiggo als onderneming zelfstandig maakt.
Bent u bereid om in overleg met Vodafone te treden om een vergelijkbare regeling te treffen, zodat mensen met een telefoon die niet geschikt is voor 4G geen onnodige bestedingen hoeven te doen? Gaat u dit ook doen in het geval van andere telecomoperators die in de toekomst gaan stoppen met 3G?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Universiteit Groningen niet eerlijk is over het onderzoek naar studentpromovendi |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Universiteit Groningen is niet eerlijk over onderzoek studentpromovendi»1 en «Promovendi klagen over «eenzijdig» onderzoek»?2
Ik heb kennis genomen van de inhoud van deze artikelen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) de medezeggenschap onvolledig informeert over het Experiment Promotieonderwijs en belangrijke informatie weglaat uit haar zelfevaluaties?
Uiteraard ben ik van mening dat instellingen hun medezeggenschap volledig dienen te informeren. Volgens de RUG maakt de enquête, waar in het artikel in Trouw naar verwezen wordt, onderdeel uit van een nog lopend onderzoek en is deze daarom niet meegenomen in de zelfevaluatie die recent naar de Universiteitsraad is gestuurd. De RUG heeft aangegeven dat het rapport meegenomen zal worden in de volgende zelfevaluatie en dat ook deze zelfevaluatie gedeeld zal worden met de Universiteitsraad.
Klopt het dat de tussenevaluatie van het experiment, momenteel uitgevoerd door onderzoeksbureau CHEPS, dient ter bescherming van de promotiestudenten die onder het experiment vallen, zodat het experiment bij ernstige problemen stopgezet kan worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 28 juni 2019.3 Hierin ben ik uitgebreid ingegaan op het doel van de tussenevaluatie. De tussenevaluatie is voorgeschreven door het Besluit experiment promotieonderwijs en is bedoeld om na te gaan of er sprake is van ernstige nadelige gevolgen op het onderzoeksklimaat, hetgeen aanleiding zou kunnen zijn om het experiment geheel of gedeeltelijk te beëindigen.
Welke stappen zijn er gezet om de onafhankelijkheid van de tussenevaluatie te waarborgen sinds er vanuit het Promovendi Netwerk Nederland klachten zijn over de RUG die mogelijk op oneigenlijke wijze invloed probeerde uit te oefenen op de uitkomsten van dit onderzoek?
Het is aan onderzoekers om de gegevens waarop de uitkomsten van hun onderzoek zijn gebaseerd op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te verzamelen. Mijn ministerie heeft CHEPS op de signalen van Promovendi Netwerk Nederland over de vermeende beïnvloeding van de RUG gewezen. CHEPS heeft in reactie hierop bevestigd dat zij ervoor instaat dat het onderzoek op een wetenschappelijk verantwoorde wijze plaatsvindt.
Bent u voornemens om de RUG te vragen de promotiestudenten, die menen dat zij recht hebben op een arbeidscontract, met terugwerkende kracht te compenseren als een rechter oordeelt dat er sprake is van een arbeidsrelatie of in ieder geval de RUG hierop aan te spreken?
Het is aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek en de eventuele gevolgen hiervan.
Deelt u de mening dat het, met het oog op de betrokken groep kwetsbare jonge onderzoekers, onwenselijk is om dit experiment voort te zetten? Is dit voor u aanleiding het experiment stop te zetten of andere maatregelen te treffen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 28 juni 2019.4 Zoals u daarin hebt kunnen lezen, zie ik geen aanleiding om het experiment te stoppen. Ook heb ik in deze brief aangegeven een tweede aanvraagronde open te stellen, conform de aangenomen motie Van der Molen.5
Het bericht dat de Groningse universiteit meer grip wil krijgen op het Koninklijk Nederlands Instituut Rome |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Rel over Groningse «coup» in Rome?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
In de koepel Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland, de NWIB, werken zes Nederlandse universiteiten samen. De samenwerking betreft vijf instituten in Athene, Florence, Caïro, Sint-Petersburg en Rome. De UvA is penvoerder voor Sint-Petersburg en Athene, de Leidse universiteit voor Caïro (met Vlaanderen), UU voor Florence en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voor het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome (Hierna: KNIR).
In 1990 is een overdrachtsprotocol opgesteld, waarin is vastgelegd dat het beheer van het KNIR is overgedragen van mijn departement naar de RUG. Sinds 1991 is de RUG derhalve integraal verantwoordelijk voor het KNIR.
Voor het inhoudelijke programma van het KNIR geldt dat de RUG hiervoor samenwerkt met de hierboven genoemde instellingen, aangevuld met de VU en de Radboud Universiteit. De zes instellingen hebben in de Gemeenschappelijke Regeling vastgelegd hoe zij de programma’s van de instituten vormgeven, de kwaliteit ervan bewaken en hoe zij de financiering onderling regelen.
Bij de overdracht is vastgesteld dat de primaire wetenschappelijk taken van het KNIR intact blijven. In het overdrachtsprotocol wordt daarnaast benadrukt dat het instituut ontmoetingen en samenwerkingen stimuleert tussen de Nederlandse en internationale instituten op de werkterreinen van het KNIR. Voor mijn reactie op het bericht, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome, dat het oudste en grootste van de Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland is en dat onderzoek doet naar stukken in de Vaticaanse archieven die over de Nederlandse geschiedenis handelen, gerenommeerd en van nationaal belang is?
Het KNIR is een uitvalsbasis voor Nederlandse studenten en onderzoekers in de geesteswetenschappen. Daarnaast verrichten wetenschappers van het KNIR zelf onderzoek en verzorgen onderwijs dat is gericht op archeologie, oudheid en kunsthistorie, Italiaanse geschiedenis en de relatie tussen Nederland en Italië in historisch perspectief. Ik wil benadrukken dat de RUG als penvoerder in eerste instantie verantwoording aflegt aan het koepelbestuur van de NWIB, zowel over de inhoudelijke vormgeving van onderwijs en onderzoek, als over de opvolgingskwestie binnen de directie. Ik ga ervan uit dat de nationale belangen die het instituut dient, geborgd worden door de RUG zelf ondersteund met toezicht vanuit het koepelbestuur. Ik heb begrepen dat het NWIB-bestuur in overleg op 28 juni 2019 heeft geconstateerd dat er geen verschil van inzicht bestaat over de koers van het instituut. Het is verder aan de RUG in nauwe afstemming met de NWIB-koepel hier invulling aan te geven.
In het instituut wordt al sinds 1904 onderzoek verricht naar historische, kunsthistorische en archeologische bronnen die speciaal in Rome ontsloten kunnen worden. Al ruim honderd jaar staat het KNIR voor hoogstaand onderzoek en interdisciplinair onderwijs in de geesteswetenschappen, waarbij het een brugfunctie vervult tussen de Nederlandse universiteiten en de academische wereld in Italië.
Ik erken en waardeer de wetenschappelijke reputatie van het instituut en hecht eraan dat de nationale functie die het met succes vervult voor Nederlandse onderzoekers, docenten en studenten van alle deelnemende universiteiten behouden blijft. Ik waardeer ook het feit dat in het huidige meerjarenplan van het KNIR staat dat het beleid erop is gericht het instituut te ontsluiten voor studenten en onderzoekers van meer disciplines, een beleid dat wordt gevoerd voor alle instituten die vallen onder de NWIB-koepel.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het hoogstaande interdisciplinaire onderwijs en onderzoek gewaarborgd blijft? Welke stappen gaat u zetten als de kwaliteit dreigt te dalen?
Het instituut is ingebed in de in Nederland vigerende systemen voor de kwaliteitszorg van onderwijs en onderzoek. Dat biedt voldoende waarborgen voor de kwaliteit. Ik ga er vanuit dat dit zo blijft.
Deelt u de mening van scheidend directeur Hendrix dat de Groningse notitie is gebaseerd op deels onvolledige en onjuiste informatie en dat het Groningse plan een degradatie is van het instituut? Kunt u dit toelichten?
Het is aan het NWIB-bestuur deze punten in haar overwegingen mee te nemen.
Kunt u informatie verschaffen over de hoogte van de bijdragen van de RUG en andere universiteiten aan het instituut? Klopt het dat de RUG evenveel bijdraagt als andere universiteiten?
Als eerder gemeld, is de RUG sinds 1991 zowel beheers- als beleidsmatig verantwoordelijk voor het KNIR. Om dit mogelijk te maken, heeft de overheid de voor het KNIR benodigde middelen verwerkt in de rijksbijdrage van de RUG (lumpsum). Op basis van de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling wordt deze bijdrage geïndexeerd. Deze middelen zijn een bijdrage in de kosten en staan los van de daadwerkelijke kosten die de RUG maakt voor het KNIR. Ik heb geen inzage in de precieze begroting van het KNIR, de beoordeling daarvan laat ik aan de NWIB-koepel. De RUG heeft mij laten weten dat de bij de RUG gemaakte kosten voor een part time directeur beheer, het personeelsmanagement, de financiële administratie en ondersteuning van de bibliotheek, niet drukken op de begroting van het KNIR.
Het ontnemen van toegang van Huawei tot Google-software door de Verenigde Staten |
|
Frank Futselaar , Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten dat de Amerikaanse Minister van Economische Zaken Google heeft verboden Huawei nog te ondersteunen bij het gebruik van het Android-besturingssysteem en bijbehorende apps?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben met dit NOS-bericht bekend.
Volgens de mij bekende berichtgeving is Huawei recentelijk door het Amerikaanse Ministerie van Handel op een lijst voor export licenties geplaatst (de Entity list). Een direct gevolg is dat bedrijven die vanuit de Verenigde Staten technologie leveren aan Huawei, zoals Google, vanaf nu een exportlicentie moeten aanvragen. Google heeft bekendgemaakt dat het bedrijf naar aanleiding hiervan de toegang van telefoonmaker Huawei tot het besturingssysteem Android beperkt. Na een ontmoeting met president Xi Jinping tijdens de G20, heeft president Trump verklaard dat Amerikaanse bedrijven onder voorwaarden wel zaken zouden mogen doen met Huawei. Hoe deze versoepeling er in de praktijk uit komt te zien is nog niet bekend.
Hoeveel Nederlanders worden geraakt door dit besluit als dit geëffectueerd wordt en met welke gevolgen gaan zij te maken krijgen?
Het is op dit moment niet goed in te schatten hoeveel Nederlanders geraakt zouden worden als dit besluit wordt geëffectueerd. Dit komt door de volgende omstandigheden. Volgens de berichtgeving heeft Google de licentie voor de toegang tot het Android-platform voor Huawei-smartphones beëindigd. Er is een periode van 90 dagen ingesteld door de Amerikaanse overheid voor de transitie naar de nieuwe situatie en om de gevolgen voor de eigen industrie goed in te schatten. Ons beeld is dat tot die tijd de gebruikers van Huawei-smartphones gewoon toegang blijven houden tot Google Play en beveiligingsupdates. Daarnaast heeft Huawei aangegeven (zie ook antwoord op vragen 4 en 5) dat huidige toestellen ook na de transitieperiode zullen blijven werken zoals consumenten gewend zijn, waarbij diensten als Google Play Store, Gmail en beveiliging van Google Play Protect en Huawei blijven functioneren. Indien de blokkade van toegang van Huawei tot Android doorgang vindt, moet Huawei op zoek naar alternatieve systemen, met name waar het nieuw op de markt te brengen typen telefoons betreft. We blijven deze ontwikkelingen volgen.
Hoe wordt deze inperking van de rechten van niet-Amerikaanse burgers gerechtvaardigd en wat is het Nederlandse standpunt hierover? Zijn er concrete aanwijzingen dat Huawei voor de Chinese staat «achterdeurtjes» inbouwt in software en, indien dit het geval is, hoe verhouden deze zich in aantal en omvang tot de tot op heden geconstateerde achterdeurtjes van Amerikaanse makelij?
De lijst voor exportlicenties (de Entity list) heeft betrekking op technologie die de Verenigde Staten verlaat en geleverd wordt aan specifieke bedrijven. Op deze lijst zet de VS entiteiten die betrokken zijn, of een aanmerkelijk risico vormen voor de nationale veiligheid of het buitenlandsbeleid van de Verenigde Staten. De VS maakt een eigen afweging over welk bedrijf zij op de lijst voor export licenties plaatst.
De Amerikaanse overheid heeft Huawei op deze lijst geplaatst. Hierbij heeft de Amerikaanse staat specifiek aangegeven dat er momenteel 13 aanklachten tegen Huawei lopen. Deze aanklachten hebben betrekking op het feit dat Huawei zonder dat het bedrijf hiervoor een vergunning heeft aangevraagd bij de Verenigde Staten, levert aan Iran.
De Amerikaanse overheid heeft Google of andere bedrijven niet bij voorbaat verboden om te leveren aan Huawei. Google is echter wel verplicht om een vergunning aan te vragen voor de levering aan Huawei.
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis. Een interdepartementale Taskforce onder leiding van de NCTV en met medewerking van de drie grote telecomaanbieders (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) heeft een risicoanalyse uitgevoerd naar de kwetsbaarheid van telecomnetwerken voor misbruik van leveranciers van technologie voor deze netwerken en welke maatregelen nodig zijn om risico’s te beheersen. Uw Kamer is per brief nader over de uitkomsten van deze Taskforce geïnformeerd.2
Op welke manier gaat u zich inzetten om te voorkomen dat Nederlandse Huawei-gebruikers met ondeugdelijke toestellen komen te zitten?
Huawei heeft op 21 juni jl. een statement uitgebracht onder de noemer «Huawei geeft antwoord». 3 Hieruit blijkt dat er geen gevolgen worden voorzien ten aanzien van de functionaliteit voor huidige bezitters van Huawei-telefoons. Hun toestel blijft functioneren zoals op het moment dat de telefoon werd gekocht. Gebruikers houden toegang tot bijvoorbeeld de Google Play Store, de Gmail-app en updates van apps. Huawei stelt ook dat huidige Huawei-telefoons nog steeds beveiligingsupdates zullen ontvangen. Er lijkt vooralsnog dan ook geen sprake van ondeugdelijke toestellen of andere conformiteitsproblemen.
Voor de aanschaf van nieuwe toestellen geldt dat het de verantwoordelijkheid van de verkoper is om de klant goed te informeren over het product en wat daarvan verwacht mag worden. Indien ten tijde van de verkoop bekend is dat bepaalde applicaties niet (goed) werken, moet de handelaar de consument hierover informeren. Wanneer de consument hiervan op de hoogte is gesteld, kan hij dit meewegen in zijn aankoopbeslissing. Het is belangrijk dat de consument op de hoogte is van de (in de toekomst eventuele beperkte) functionaliteit bij de aankoop van een Huawei-telefoon. Huawei geeft aan dat toestellen die nu in de winkel liggen zullen blijven werken zoals we gewend zijn.
Heeft het conformiteitsbeginsel in de Nederlandse garantiewetgeving gevolgen voor winkeliers bij de Huawei-telefoons die hierdoor minder of onbruikbaar worden? Kunnen winkeliers hierbij schade verhalen bij de Amerikaanse overheid dan wel Huawei?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland door afhankelijk te worden van Chinese en Amerikaanse bedrijven ook afhankelijk is geworden van de Chinese en Amerikaanse overheid en dat de Amerikaanse overheid niet per definitie meer als bevriend moet worden beschouwd? Is dit voor u aanleiding in navolging van de Chinastrategie ook een Amerikastrategie op te stellen?
Het kabinet deelt deze mening niet en ziet hierin derhalve geen aanleiding een Amerikastrategie op te stellen.
Een open economie en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen. Dit brengt ons namelijk de noodzakelijke financiering, schaalvoordelen, uitwisselen van talen en kennis en essentiële concurrentieprikkels. Dit is een grote kracht en heeft van Nederland als relatief klein land een wereldspeler gemaakt waar het gaat om kennis, innovatie, handel en investeringen. Verwevenheid van de internationale economie met wederzijdse afhankelijkheden kan bovendien bijdragen aan een vreedzame samenwerking en welvaartsgroei. Tegelijkertijd verandert de wereld ook en dat heeft gevolgen voor onze open samenleving en open economie. De wereld is in hoog tempo gedigitaliseerd en geopolitiek, economie en veiligheid zijn steeds meer met elkaar verweven geraakt. Door de veranderende mondiale verhoudingen is het meer dan ooit van belang alert te zijn op het borgen van een gelijk speelveld met de rest van de wereld en het bewaken van onze economische veiligheid. Ten eerste door de Nederlandse en Europese economie sterker te maken door in te zetten op het versterken van de interne markt, het mededingingsrecht en een modern innovatie- en industriebeleid. Een innovatieve economie is namelijk ook een minder kwetsbare economie. Bovendien zet het kabinet zich met de handelspolitieke inzet in op het versterken van het gelijke speelveld, wederzijdse markttoegang en bescherming van intellectueel eigendom. Deze inzet draagt bij aan het voorkomen van eenzijdige strategische afhankelijkheden. In de Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» is aangegeven hoe het kabinet hier (ook) in de Europese context invulling aan wil geven.4
Deelt u de mening dat, als de twee belangrijkste economieën onder andere om politieke redenen bedrijven uitsluiten en hun overproductie in andere landen dumpen, er sprake is van een ernstige aantasting van het zogenaamde multilaterale handelsstelsel? Deelt u tevens de mening dat naar alternatieven dient te worden gezocht waarbij de rechten van werknemers en andere burgers beter tot hun recht komen dan tot op heden het geval is geweest?
Nederland is gebaat bij een open en betrouwbaar mondiaal handels- en investeringssysteem. Om de internationale handel te bevorderen en eerlijk te laten verlopen, zijn afdwingbare regels nodig, waar ieder land zich aan houdt. Ook moet dit systeem een effectieve mogelijkheid bieden om geschillen te beslechten.
Het kabinet is en blijft van mening dat goede afspraken maken in multilateraal verband de beste manier is om een gelijk speelveld af te dwingen en zet in op modernisering van de WTO en aanscherping van de WTO-regels waar nodig. Deze Nederlandse inzet is uiteengezet in eerdergenoemde Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht».
De verkoop en levering door webwinkels van in Nederland niet erkende gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden aan particulieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verkoop en levering aan particulieren in Nederland, door webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl, van gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden die in Nederland door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) niet erkend zijn?1
Ja.
Overigens is Bol.com niet alleen een webwinkel, maar ook een winkelplatform dat bestellingen voor andere webwinkels afhandelt.
Mogen middelen die niet zijn erkend door het Ctgb worden gebruikt in Nederland? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die middelen mogen niet worden gebruikt.
Handhaving richt zich voornamelijk op het voorkómen van de verkoop van de niet-toegelaten middelen. Daarnaast wordt met organisaties afspraken gemaakt dat dergelijke middelen worden geweerd van de Digitale Marktplaats.
Is de verkoop van deze middelen door Nederlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers toegestaan? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die verkoop is niet toegestaan.
Om te zorgen voor een goede naleving bij particulieren wordt in eerste instantie ingezet op communicatie. Communicatie (voorlichting) is bedoeld om particulieren die gewasbescherming willen toepassen, te informeren over preventieve en niet-chemische maatregelen, over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het onwenselijk gebruik van niet-toegelaten producten. Voorafgaande aan een eventueel handhavend optreden, behoort communicatie over deze aspecten te hebben plaatsgevonden.
In 2018 heeft de NVWA 170 advertenties van het internet laten verwijderen omdat daarin gewasbeschermingsmiddelen werden aangeboden door particulieren en webwinkels.
Kunt u aangeven wat de regelgeving is met betrekking tot de verkoop van deze middelen door buitenlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers?
Een gewasbeschermingsmiddel dat niet door het Ctgb is toegelaten, mag in Nederland niet op de markt worden gebracht of gebruikt.
Verkoop van een dergelijk middel door een buitenlands bedrijf aan een Nederlandse gebruiker, met de bedoeling dat het in Nederland wordt gebruikt, valt onder het begrip «op de markt brengen». Dat volgt uit artikel 3 van de verordening (EU) 1107/2009, over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Die verkoop is daarom niet toegestaan.
Bestaat er een verschil in de regelgeving met betrekking tot de verkoop van deze middelen tussen tuincentra en webwinkels? Zo ja, welk verschil betreft dit en in hoeverre is nog sprake van een gelijk speelveld?
Nee, de regelgeving is voor tuincentra en webwinkels identiek.
Kunt u aangeven of bij een in Nederland niet erkend product de vermelding van de tekst «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» (of in een ander land) voldoende is om deze producten te mogen aanbieden via webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl?
Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, valt de verkoop van een gewasbeschermingsmiddel onder het begrip «op de markt brengen». Het op een Nederlandse website te koop aanbieden van in Nederland niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voor gebruik in Nederland is dus niet toegestaan. Een disclaimer zoals «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» doet daaraan niet af.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang en de schaal van deze overtredingen en in kaart te brengen welke gevolgen dit heeft voor volksgezondheid en milieu? Zo nee, waarom niet?
De niet-toegelaten middelen die door particulieren worden gebruikt, hebben vaak een relatief laag risicoprofiel (zoals azijn, of middelen die in andere lidstaten wel zijn toegelaten). Uiteraard zijn deze overtredingen evengoed ongewenst. Het heeft daarom mijn voorkeur om de beschikbare toezichtscapaciteit vooral in te zetten op het voorkomen van overtredingen. Om die reden heb ik met de NVWA afgesproken dat in 2020 toezicht en handhaving op de verkoop worden geïntensiveerd. Een rapportage over de resultaten daarvan zal ik te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven of er in Europees verband afspraken zijn gemaakt over hoe dient te worden omgegaan met het aanbieden en leveren van producten die niet in alle landen zijn erkend?
In Europees verband zijn afspraken gemaakt over toezicht op het op de markt aanbieden en gebruiken van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Geconstateerde overtredingen en andere bevindingen kunnen worden doorgegeven aan de autoriteiten van andere lidstaten, zodat die handhavend kunnen optreden.
Ontwikkelingen worden periodiek besproken in een Europese werkgroep, waarin onder meer de aangrenzende lidstaten Duitsland en België zijn vertegenwoordigd.
De situatie op het Archimedes-instituut van de Hogeschool Utrecht |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De puzzel is soms erg complex bij Instituut Archimedes»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het waar dat de meerderheid van de (leraren)opleidingen bij het Instituut Archimedes onrendabel is door beperkte studenteninstroom? Is het naar uw mening wenselijk dat onderwijsinstellingen financieel nadeel hebben van het aanbieden van lerarenopleidingen in een tijd van lerarentekort?
De overheid bekostigt hogescholen en universiteiten en bekostigt niet per opleiding. Juist om hogescholen die een publieke taak hebben de ruimte te geven hun primaire opdracht – opleiden voor de brede verscheidenheid aan beroepen op de arbeidsmarkt – goed uit te voeren is de bekostiging van hogescholen zo ingericht dat colleges van bestuur zelf beleidsmatige keuzes kunnen maken bij de allocatie van de beschikbare middelen. Vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid bieden hogescholen zowel opleidingen aan die veel studenten trekken, als opleidingen die minder studenten trekken, maar wel opleiden voor maatschappelijk relevante beroepen zoals de lerarenopleidingen.
Zoals aangekondigd in mijn reactie op het Advies «Wissels om» van de Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek zal ik een kostenonderzoek laten uitvoeren waarin ik ook aandacht zal hebben voor de kosten van kleine opleidingen, zorg- en lerarenopleidingen.
Klopt het volgens u dat het beëindigen van het «blended learning»-programma Maestro Kompas heeft geleid tot tekorten van het Instituut Archimedes? Zo ja, hoe valt dit te verklaren, aangezien dergelijke subsidies niet bedoeld zijn om de instituutsbegroting rond te krijgen? Hoeveel docenten zijn er opgeleid in het programma Maestro Kompas en hoeveel heeft dit project in totaal gekost?
Het college van bestuur meldt dat er geen verband is tussen het beëindigen van Maestro Kompas en tekorten bij het Instituut Archimedes. Er is wel een indirect negatief effect door het vervallen van het schaalvoordeel dat in de uitvoering van Maestro Kompas ten gunste kwam aan Instituut Archimedes. Het produceren van een «blended learning» omgeving in het kader van Maestro Kompas bracht als voordeel mee dat deze omgeving ook toegepast wordt in het Instituut Archimedes.
Het project Maestro Kompas liep van 2012 tot 2017, onder verantwoordelijkheid van de Open Universiteit. Met het project was een totaal subsidiebedrag van ruim 8 mln. gemoeid. Ongeveer 1,5 mln daarvan werd besteed aan de inzet van expertise vanuit de Hogeschool Utrecht. Het doel van Maestro Kompas was te komen tot een regionale opleidings- en professionaliseringsinfrastructuur voor Caribisch Nederland.
Met Maestro Kompas hebben alle docenten die op 10-10-2011 nog onbevoegd lesgaven op Caribisch Nederland de kans gekregen alsnog, om niet, hun bevoegdheid te halen. Daarvan is goed gebruik gemaakt. Ook zijn er onderwijsassistenten op Sint Eustatius geschoold tot bevoegd docent po, zijn grotere sommen geld voor de scholen beschikbaar gekomen om te professionaliseren en is een traject opgezet om te komen tot één gezamenlijke aanpak van het opleiden van leraren op de Cariben.
Is het waar dat het Instituut Archimedes meedoet met de pilot flexibilisering?2 Zo ja, kunt u duidelijk maken welke (deeltijd)opleidingen van het Instituut Archimedes vanaf welk moment meedoen aan deze pilot? Kunt u duidelijk maken of deze opleidingen voldoen aan de voorwaarden voor de pilot flexibilisering en daar ook vanaf het moment van deelname aan hebben voldaan?
Ja, deeltijdse lerarenopleidingen van Instituut Archimedes nemen inderdaad deel aan de pilot flexibilisering (het experiment leeruitkomsten). Het gaat om in totaal 14 opleidingen. De deeltijdse Tweedegraads lerarenopleidingen Wiskunde, Nederlands en Engelsen nemen sinds september 2017 deel. De deeltijdse Tweedegraads lerarenopleidingen Frans, Duits, Spaans, Omgangskunde, Gezondheidszorg, Aardrijkskunde, Geschiedenis, Natuurkunde, Techniek, Scheikunde en Biologie nemen sinds 2018 deel aan het experiment.
De Hogeschool Utrecht heeft toestemming gekregen voor deelname aan het experiment leeruitkomsten met deze en andere opleidingen, op grond van een positief advies van NVAO en inspectie naar aanleiding van de door de Hogeschool Utrecht ingediende aanvraag voor deelname. Op grond van de uitgewerkte plannen was het oordeel dat voldaan werd aan de gestelde voorwaarden.
Met alle instellingen die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten worden zogeheten «vinger-aan-de-pols-ontwikkelingsgesprekken» gevoerd door de projectgroep flexibilisering van OCW, NVAO en inspectie. Naar aanleiding van de gesprekken dit studiejaar met Hogeschool Utrecht zijn vragen gesteld over de implementatie van het flexibele onderwijsconcept op basis van leeruitkomsten bij de deeltijdse lerarenopleidingen. Dat heeft ertoe geleid dat aanvullende informatie is opgevraagd bij het Instituut Archimedes betreffende definitieve studiegidsen 2019–2020. Het proces voor instemming loopt op dit moment nog en zal voor 1 juli a.s. worden afgerond, wanneer de gemeenschappelijke opleidingscommissie vóór deze datum instemt.
Mede naar aanleiding van de «vinger-aan-de-pols-ontwikkelingsgesprekken» en de jaarcyclus heeft het college van bestuur in februari 2019 opdracht gegeven om een interne kwaliteitsaudit te laten plaatsvinden bij de flexibele deeltijd opleidingen van Instituut Archimedes over de inhoudelijke voortgang van deze opleidingen. De rapportage hierover is gepland in najaar 2019.
Is het waar dat de medezeggenschap binnen het Instituut Archimedes al verschillende malen geen instemming heeft verleend aan de organisatieplannen rondom de pilot flexibilisering? Is het waar dat deze zaak een van de redenen was voor het opzeggen van het vertrouwen van de medezeggenschap in de directie vorig jaar?
De Instituutsraad (IR) heeft in 2017 de beleidsnotitie «Gepersonaliseerd leren» goedgekeurd. In deze notitie ligt de basis voor de vernieuwing van de programma’s van de opleidingen. Vervolgens heeft de Instituutsraad gedurende twee achtereenvolgende jaren (2017–2018 en 2018–2019) niet ingestemd met de uitwerking van de beleidsnotitie. Inmiddels wordt in goed overleg met de Instituutsraad verder gewerkt aan de vernieuwing van de opleidingen.
Advisering over de uitwerking van de pilot flexibilisering is voorbehouden aan de Hogeschoolraad (HSR); de Instituutsraad heeft hier geen rol.
Conform de AMvB is de HSR in de gelegenheid gesteld over de inrichting van het experiment te adviseren. De HSR heeft op 28 oktober 2016 positief geadviseerd over de inrichting van het experiment.
Instemming op de studiegidsen – waarin de programma’s van de opleidingen worden vastgelegd – was belegd bij de Gemeenschappelijke opleidingscommissie. De Gemeenschappelijke Opleidingscommissie van Instituut Archimedes heeft ingestemd met de studiegidsen van afgelopen studiejaren, i.c. 2017–2018 en 2018–2019. De studiegids voor het studiejaar 2019–2020 ligt op dit moment ter instemming voor bij de Gemeenschappelijke opleidingscommissie van het instituut. Voor uiterlijk 1 juli 2019 wordt de Gemeenschappelijke opleidingscommissie geacht een oordeel over de studiegids te geven.
Op verzoek van de directeur van Instituut Archimedes heeft het college van bestuur een bemiddeling gedaan naar aanleiding van het niet instemmen door de Instituutsraad op de begroting 2019 en het managementplan 2019 van het instituut. In deze bemiddeling zijn afspraken gemaakt over begroting en managementplan die geleid hebben tot instemming door de Instituutsraad. Ook zijn er aanvullende afspraken gemaakt die erop gericht zijn om de basis van samenwerking te versterken. Het college van bestuur heeft mij verzekerd dat zij zich regelmatig laat informeren over de samenwerking door het voeren van gesprekken met direct betrokkenen.
Hoeveel middelen heeft het Instituut Archimedes tot nu toe in het kader van de pilot flexibilisering ontvangen? Zijn deze middelen besteed conform de voorwaarden van het ministerie?
De Hogeschool Utrecht heeft in 2017 in het kader van de tweede tranche van de subsidieregeling flexibel hoger onderwijs voor volwassenen een subsidie toegekend gekregen van 2 mln. euro, voor de periode tot en met 2020. De totale projectbegroting bedraagt ruim 6,3 mln.; de Hogeschool investeert dus 4,3 mln. eigen middelen. In de jaren 2017 en 2018 is in totaal ruim 1,1 mln. euro aan subsidievoorschotten overgemaakt naar de Hogeschool Utrecht. Het college van bestuur geeft aan dat van dit bedrag in 2017 en 2018 in totaal € 350.000 naar het Instituut Archimedes is gegaan voor de ontwikkelactiviteiten bij de betreffende deeltijdse lerarenopleidingen.
De verantwoording loopt via de jaarrekening van Hogeschool Utrecht en wordt gecontroleerd door de accountant. Na afronding van de werkzaamheden in het kader van dit subsidieproject vindt in 2021 de subsidievaststelling plaats op basis van de eindverantwoording door de Hogeschool Utrecht. Op dat moment vindt ook een beoordeling door DUS-I (DUO) plaats of de middelen zijn besteed aan activiteiten die op grond van de regeling subsidiabel zijn.
Deelt u de mening dat het Instituut Archimedes als grootste docentenopleiding van Nederland (zo’n 3.500 studenten) een bijzondere waarde heeft, zeker in tijden van oplopende lerarentekorten? Deelt u de mening dat wanneer er zorgelijke signalen zijn, dit extra betrokkenheid van de Minister vraagt?
Ik ben het met u eens dat het Instituut Archimedes, net als de andere lerarenopleidingen, een belangrijke functie te vervullen hebben bij het tegengaan van het lerarentekort. Over de aanpak van de lerarentekorten trekken de Minister voor basis- en voortgezet onderwijs en media en ik intensief samen op. Dat doen we onder andere aan de bestuurlijke tafel lerarentekort waar vertegenwoordigers van scholen en lerarenopleidingen elkaar treffen. Verder voer ik afzonderlijk (periodiek) overleg met de Vereniging Hogescholen over de rol van de lerarenopleidingen bij het oplossen van de problemen op de onderwijsarbeidsmarkt en de vraag hoe ik de lerarenopleidingen daarbij kan ondersteunen.
Deelt u de mening dat het erop lijkt dat het Instituut Archimedes herhaaldelijk gebruikt maakt van tijdelijke projectsubsidies om structurele tekorten op te vangen en dat dit onwenselijk is?
Het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht heeft mij verzekerd dat instituten binnen de instelling, inclusief Instituut Archimedes, bekostiging ontvangen gebaseerd op studentenaantallen en de opdracht het onderwijs naar behoren uit te voeren binnen deze bekostiging.
Instituut Archimedes heeft de afgelopen jaren daarnaast actief andere financieringsbronnen ingezet – deels door middel van daartoe verkregen subsidies, en door middel van inkomsten uit contractonderwijs – om kwaliteitsverbeteringen en innovatie te realiseren. De daarmee gepaard gaande schaal- en efficiency voordelen zijn het indirecte gevolg van deze projecten; het stelt Instituut Archimedes in staat om te innoveren en te verbeteren tegen lagere kosten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het bestuur van de Hogeschool Utrecht over de situatie op het Instituut Archimedes, zowel waar het gaat om eventuele bekostigingsproblemen als de moeizame verhoudingen tussen het instituutsbestuur en de medezeggenschap?
Wanneer daar aanleiding toe is ben ik te allen tijde bereid in gesprek te gaan met de Hogeschool Utrecht.
Naar aanleiding van deze schriftelijke vragen heb ik reeds contact opgenomen met de voorzitter van het college van bestuur.
Bent u bereid om met specifieke maatregelen te komen voor het probleem van kleine docentenopleidingen die een relatief hoge maatschappelijke waarde hebben maar door hun beperkte omvang voor onderwijsinstellingen niet rendabel zijn?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 7 ben ik op regelmatige basis in gesprek met lerarenopleidingen en/of hun vertegenwoordigers over de aanpak van het lerarentekort en over de vraag wat de opleidingen nodig hebben hun rol daarbij goed te vervullen. Ook zal ik, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2, in het kostenonderzoek als vervolg op het advies van de commissie Van Rijn in het bijzonder aandacht hebben voor de kosten van kleine opleidingen, zorg- en lerarenopleidingen.
Het bericht dat wervingsbureaus internationale studenten naar Nederland lokken |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Wervingsbureaus lokken internationale studenten naar Nederland»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat universiteiten wervingsbureaus betalen om internationale studenten naar zich toe te halen, terwijl er aan Nederlandse universiteiten al een hoog percentage aan internationale studenten studeert? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de academische vrijheid en de autonomie van instellingen een groot goed.
Universiteiten hebben de ruimte om hun middelen sober en doelmatig te besteden. Samenwerken met wervingsbureaus terwijl er aan Nederlandse universiteiten al een hoog percentage internationale studenten studeert vind ik niet wenselijk. Dit is moeilijk te rijmen met de internationaliseringsagenda van de VSNU en de VH, waarin gevraagd wordt om meer instrumenten om op de instroom te kunnen sturen.
Kunt u per universiteit en hogeschool aangeven hoeveel geld zij besteden aan dit soort wervingsbureaus?
Nee, dit wordt niet bijgehouden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is de kwaliteit van het onderwijs in de schakelprogramma’s die worden aangeboden door het wervingsbureau voldoende gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?2
Indien het een schakeltraject betreft dat instellingen zelf inkopen dan is de instelling hiervoor ook zelf verantwoordelijk. Wanneer het trajecten betreft die buiten de universiteit om worden aangeboden, dan betreft dit marktactiviteiten. In beide gevallen ga ik ervan uit dat indien de kwaliteit ondermaats is, dan wel de prijs te hoog, deze diensten niet meer worden afgenomen.
De instelling blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de toelating van studenten, ook als deze zijn geworven door een wervingsburau. Dit is conform de Gedragscode Internationale Student in het Hoger onderwijs3.
Wat vindt u van de extreem hoge bedragen die internationale studenten aan wervingsbureaus moeten betalen voor een schakelprogramma?
Zie het antwoord op vraag 4.
Zijn er bij u cijfers bekend van internationale studenten die via een wervingsbureau onderwijs of een schakelprogramma in Nederland volgen? Kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, deze cijfers worden niet bijgehouden.
Deelt u de mening van de AOb (Algemene Onderwijsbond) dat werving en selectie van internationale studenten een gevaar oplevert voor de kwaliteit van het onderwijs?3 Kunt u dit toelichten?
Nee, niet per definitie. Zoals ik in mijn visiebrief «Internationalisering in evenwicht» (Kamerstuk 22 452, nr. 59) schets, kunnen internationale studenten een waardevolle bijdrage leveren aan het Nederlandse hoger onderwijs, mits dit op een goede manier wordt aangepakt.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op wervingsbureaus als Oncampus, Study Group en Navitas?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de activiteiten van deze wervingsbureaus op enige wijze aan banden te leggen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs te vragen onderzoek te doen naar de toelating van internationale studenten via aanbieders van schakelprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
De toelating van (internationale) studenten is primair een verantwoordelijkheid van instellingen. Als ik signalen ontvang dat instellingen studenten toelaten die niet toelaatbaar zijn, kan dat aanleiding zijn om de Inspectie van het Onderwijs te vragen dit te onderzoeken. Uiteraard staat het de inspectie vrij om een dergelijk onderzoek zelf te entameren.
Het bericht op AnimalsToday.nl over het voornemen van dierenverhuurbedrijf Bert’s Animal Verhuur in Appeltern een dierentuin te beginnen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met dierenverhuurbedrijf dat wordt genoemd in het artikel?
Ja.
Bent u bekend met het plan van dit bedrijf om, op 11 hectare grond en met 180 parkeerplaatsen, een dierentuin op te zetten in Appeltern?
De berichten in de media zijn mij bekend.
Er is echter nog geen aanvraag voor een dierentuinvergunning ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Bent u bekend met de werkwijze en de slechte staat van dienst van dit bedrijf?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is bekend met dit bedrijf.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat een dwangsom van de gemeente, een boete van de politierechter en een waarschuwing van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op haar naam heeft staan geen geschikte kandidaat is voor verdere uitbreiding van het bedrijf?
Een bedrijf met een slechte staat van dienst lijkt inderdaad geen geschikte kandidaat, maar dat wordt pas beoordeeld als er een aanvraag ligt voor een dierentuinvergunning. Een ieder mag namelijk een aanvraag indienen voor een dierentuinvergunning. Elke aanvraag zal zorgvuldig worden beoordeeld conform de hiertoe geldende voorwaarden in het Besluit houders van dieren. Om een vergunning te verkrijgen moet een uitgebreide procedure doorlopen worden. Alvorens op een aanvraag om een vergunning wordt beslist, wordt een dierentuin door de Visitatiecommissie Dierentuinen bezocht. Daarbij wordt beoordeeld of de inrichting voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan het houden van dieren als dierentuin, zoals voldoende bewegingsvrijheid en maatregelen om ontsnapping tegen te gaan. Ook wordt beoordeeld of er voldoende en geschikt (gekwalificeerd) personeel is.
Eerder begane overtredingen van de aanvrager die hierbij relevant zijn (zoals overtreding van regels omtrent dierenwelzijn) worden bij die beoordeling betrokken.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er in Nederland worden gesteld aan het opzetten van een dierentuin en hoe hiervan de controle geregeld is?
De dierentuin dient te voldoen aan de voorschriften in het Besluit houders van dieren, hoofdstuk 4, paragraaf 1. De voorschriften betreffen onder meer het houden, het verzorgen en het registreren van dieren, alsmede activiteiten op het gebied van conservatie en educatie. Het bedrijf dient bij RVO.nl een vergunning aan te vragen waarna een procedure wordt gestart om te bepalen of een vergunning wel of niet verleend kan worden. Een aanvrager wordt bezocht door de Visitatiecommissie Dierentuinen, die advies uitbrengt over de vergunningverlening. RVO.nl beslist namens mij over het wel of niet verlenen van een vergunning. De NVWA inspecteert de dierentuinen.
Kunt u aangeven op welke wijze een initiatiefnemer, die een dierentuin wil opzetten, wordt getoetst op berispingen, waarschuwingen en veroordelingen uit het verleden, zoals in dit geval door de gemeente, de politierechter en de NVWA?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of het dierenverhuurbedrijf past binnen de huidige agrarische bestemming? Zo ja, binnen welke grenzen en voorwaarden past een dierenverhuurbedrijf en/of dierentuin binnen deze sector? Zo nee, op welke wijze en wanneer dienen er handhavende maatregelen te volgen?
Voor informatie over het bestemmingsplan verwijs ik u naar de gemeente.
Kunt u aangeven welke rol de verschillende overheden spelen bij het toestaan dan wel handhaven van dierenverhuurbedrijven en op welke wijze hier sprake van is bij dit dierenverhuurbedrijf?
Het Besluit houders van dieren, opgesteld door de rijksoverheid, is van toepassing op dierenverhuurbedrijven. Gemeenten gaan over de bestemmingsplannen in hun gemeente.
Kunt u aangeven of de dieren die door het dierenverhuurbedrijf worden verhuurd wel of niet onder het verbod op wilde dieren in circussen (2015) vallen?
Een dierenverhuurbedrijf valt onder het verbod en mag dus uitsluitend zoogdieren verhuren die op bijlage IV bij het Besluit houders van dieren worden genoemd. Daarnaast is dit toegestaan met diersoorten uit andere dierklassen, zoals vogels en reptielen. Dit betekent dat het dierenbedrijf het bij dit bedrijf aangetroffen rendier niet mag verhuren.
Kunt u aangeven onder welke wettelijke regelgeving dierenverhuurbedrijven vallen en/of het onderhavige bedrijf voldoet aan deze regelgeving?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 8 en 9 voor de regelgeving die van toepassing is. Het onderhavige bedrijf voldeed bij een aantal controles niet geheel aan de regelgeving en daarom is er door de NVWA handhavend opgetreden.
Kunt u aangeven wat de voorwaarden zijn bij het verhuren van dieren als het gaat om de leeftijd van deze dieren?
Er geldt geen absolute leeftijdsgrens, maar een dier moet geschikt zijn om tentoon gesteld te worden en ook in behoorlijke omstandigheden (voldoende ruimte, e.d.). Bij de beoordeling of een dier geschikt is, kan leeftijd een rol spelen, o.a. omdat het de fysieke gesteldheid van een dier bepaalt.
Kunt u aangeven hoeveel dierenverhuurbedrijven ons land kent?
In het rapport «Feiten en Cijfers» uit 2015 van HAS Kennistransfer en bedrijfsopleidingen en Universiteit Utrecht komt naar voren dat het niet eenvoudig is het exacte aantal dierenverhuurbedrijven vast te stellen omdat deze verschillend geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. In 2011 werd geschat dat er ongeveer een kleine 200 bedrijven die op een of andere wijze dieren verhuren actief zijn. De verwachting is dat het aantal door het verbod op wilde dieren in het circus is afgenomen.
Kunt u aangeven welke instantie en op welke wijze het dierenwelzijn bij dierverhuurbedrijven wordt gecontroleerd?
De NVWA is hiervoor aangewezen. De inspecties worden uitgevoerd op basis van analyses van reclame-uitingen door dit soort bedrijven en op basis van meldingen over dierenwelzijnsschendingen bij dierverhuurbedrijven. Bij deze inspecties wordt op het bedrijf gecontroleerd of aan de eisen uit de bij vraag 8 en 9 genoemde regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe het, naar aanleiding van deze controles, bij deze bedrijven gesteld is met het dierenwelzijn zowel op het bedrijf als tijdens transport en verhuur? Zo ja, bent u bereid een overzicht aan te leveren? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek te starten?
De NVWA houdt in haar systemen niet apart bij of het gaat om een dierenverhuurbedrijf. Ik kan dan ook geen overzicht aanleveren. Dat betekent overigens niet dat de NVWA bedrijven die dieren verhuren niet controleert op dierenwelzijn. Bij het vastleggen van de controles wordt niet opgenomen dat het om een dierenverhuurbedrijf gaat.
Deelt u de mening dat het verhuren van dieren ten behoeve van promotie, reclame en/of toeristische activiteiten, alsmede het daarbij nodeloos gesleep met dieren niet meer van deze tijd is? Zo ja, wanneer en op welke wijze kunnen wij maatregelen tegen dit soort praktijken verwachten? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde activiteiten mogen worden uitgevoerd met dieren van zoogdiersoorten die worden genoemd in bijlage IV van dit besluit. Ik heb op dit moment geen voornemen om de regelgeving verder te verscherpen.
De aanleg van glasvezel en een eventuele opsplitsing van KPN |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u reageren op de berichten dat KPN in Deurne een glasvezelnetwerk wil aanleggen, nadat een concurrent kort tevoren besloten had tot aanleg van een eigen netwerk?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de gebieden die nog niet beschikken over een breedbandaansluiting vooral gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een goed dekkend netwerk in zowel de kernen als het buitengebied, en minder bij de beschikbaarheid van meerdere concurrerende niet-dekkende netwerken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de door een concurrent van KPN uitgesproken bezorgdheid dat KPN door »strategisch bouwen» probeert de kleintjes uit de markt te drukken of ze te ontmoedigen om te investeren?2
Onze ambitie is dat elk huishouden beschikt over een breedbandaansluiting. Het is daarom wenselijk dat bij de uitrol van nieuwe netwerken alle adressen in een gebied worden aangesloten.
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Partijen moeten zich daarbij wel houden aan de geldende mededingingsregels. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Hoe lang duurt het in het huidige tempo van «verglazing» of aanleg van coaxiale kabels voordat iedere Nederlander van een vaste breedbandinternetverbinding gebruik kan maken? Bent u tevreden met dit tempo?
Op dit moment heeft meer dan 96% van de huishoudens een breedbandverbinding van 100 Megabit per seconde (Mbps). Dit is internationaal gezien erg hoog. Onze ambitie is dat ieder huishouden in 2023 beschikt over een breedbandaansluiting van minimaal 100 Mbps. Het is de verwachting dat deze ambitie met de toegenomen private investeringen in het buitengebied goed te halen is. Het afgelopen jaar is de uitrol van snel internet in buitengebieden door diverse marktpartijen sterk versneld. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Deelt u de mening dat om iedere Nederlander binnen afzienbare tijd van een breedbandinternetverbinding te voorzien u een grotere rol dan voorheen op zich dient te nemen, dat dit te belangrijk is om de markt over te laten en daarom de aanleg van deze verbindingen zelf ter hand moet nemen?
Nee. Ik verwacht dat we de kabinetsdoelstelling dat per 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken gaan halen, gezien de toegenomen marktinvesteringen in het buitengebied. Daarbij zie ik het als mijn rol om kennis over best practices uit te wisselen, zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s.4 Bijvoorbeeld best practices gericht op het harmoniseren van leges. Voor die adressen die door de private markt nog niet worden aangesloten blijft het voor decentrale overheden onverminderd mogelijk om – onder voorwaarden – staatssteun toe te passen. Een van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van concrete investeringsplannen van marktpartijen in het betreffende gebied. Met name voor de meest onrendabele adressen met zeer hoge aansluitkosten kan gerichte staatssteun een oplossing bieden. Ook hierin adviseer en ondersteun ik decentrale overheden.
Kunt u reageren op de door beleggers gesuggereerde splitsing van KPN in een netwerk- en een dienstentak, waarin u tevens ingaat op de gevolgen voor Nederlandse burgers en de aanleg van breedband in gebieden waar dit nu nog niet beschikbaar is?3 Deelt u de mening dat een dergelijke splitsing nog meer zal leiden tot keuzes voor aanleg in «rendabele» regio’s en dat het algemeen belang hier niet mee gediend is?
Het staat bedrijven vrij om – binnen de regels van de daarvoor geldende wettelijke kaders – hun bedrijvigheid in te richten op de manier die zij als het meest doelmatig achten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse telecommunicatie-infrastructuur weer publiek bezit gemaakt kan worden, zodat voortaan de concurrentie plaatsvindt op diensten en niet op infrastructuur?
Nee, ik deel deze mening niet. Nederland beschikt, juist door alle private investeringen, over één van de beste digitale infrastructuren van de wereld. Tevens zijn publieke belangen zoals keuzevrijheid, een goede prijs/kwaliteitverhouding en innovatie, waaronder investeringen in de continuïteit en kwaliteit van netwerken, juist het best geborgd door een goed werkende en concurrerende telecommarkt.
Het bericht dat de werkdruk aan de universiteit nog verder opgelopen is |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Werkdruk aan universiteit nog verder opgelopen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik vind het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart. Werkdruk is het gevolg van vele factoren, waaronder het verzorgen van onderwijs bij toenemende studentenaantallen in combinatie met de ambitie om carrière te maken door veel te publiceren en aanvragen in te dienen. Dit is niet eenvoudig en snel op te lossen.
Ik heb aan de VSNU, NWO en KNAW gevraagd om dit jaar gezamenlijk met een voorstel te komen om de druk op het systeem en op de mensen te verlichten. Ik verwacht dat daarbij in ieder geval wordt gekeken naar het samenspel tussen het waarderen en belonen van onderwijs en impact naast onderzoek, het verlagen van de matchingsdruk en het verhogen van de honoreringspercentages.
Vanuit mijn rol wil ik zorgen voor goede randvoorwaarden. Zodat bijvoorbeeld de problematiek van de tijdelijke dienstverbanden verminderd kan worden.
Ik ben in gesprek met de verschillende actoren die een rol spelen bij de budgettaire cyclus van de universiteiten, over hoe we meer stabiliteit in de geldstromen naar universiteiten kunnen aanbrengen. Recent heb ik bijvoorbeeld met de Raden van Toezicht hierover gesproken. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
De leden van de VSNU hebben toegezegd scherper te gaan begroten. Ik wil gezamenlijk verkennen welke obstakels voor scherper begroten zich voordoen en bezien of ik een bijdrage kan leveren aan het wegnemen van obstakels, om zo te komen tot een meer voorspelbare bekostiging. Daarmee zal de relatief frequente inzet van tijdelijke dienstverbanden moeten worden doorbroken. OCW stimuleert dit verminderen van tijdelijke dienstverbanden; bij succesvolle sectorplannen worden faculteiten die vaste dienstverbanden bieden beloond door het indalen van de middelen na zes jaar.
Daarnaast komt de Commissie Van Rijn in april met een advies over de bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs en onderzoek. Dit advies gaat onder andere over onbedoelde financiële prikkels ten aanzien van studentenaantallen en is daarmee ook relevant voor het verminderen van werkdruk.
Een deel van de werkdruk bij instellingen is toe te schrijven aan de lasten die docenten ervaren bij het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs.
Ik heb in de sectorakkoorden met de VSNU en de Vereniging Hogescholen de afspraak gemaakt om te verkennen hoe een betere balans gevonden kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en administratieve lastendruk anderzijds. Hierbij bekijken we onder andere of instellingsaccreditatie daartoe een middel kan zijn.
Ook is onlangs de Wet accreditatie op maat in werking getreden, waarbij de wettelijke eisen aan kwaliteitsborging kritisch zijn doorgelicht. Maar met wetgeving alleen komen we er niet. Werkdruk gaat ook over hoe instellingen de regels uit Den Haag vertalen naar interne regels en procedures, soms met als gevolg dat de regels zich opstapelen. Als docenten dan geen ruimte meer zien om zich op een voor hen zinvolle manier te verantwoorden over de kwaliteit van hun werk, schuurt dat met de professionele autonomie die bij hun rol past. Ook dat is niet bevorderlijk voor de werkdruk. Ik wil dit samen met de onderwijsgemeenschap aanpakken.
Daarom ben ik met onderwijsdirecteuren, opleidingsmanagers en docenten in gesprek over welke werkzaamheden zij als het meest belastend ervaren, welke regels daar achter zitten en hoe het ook anders kan. Bekeken wordt of er regels geschrapt kunnen worden, of anders ingevuld. Die gesprekken vinden plaats in het kader van de genoemde verkenning, waarover ik voor de zomer verslag zal doen aan uw Kamer.
Vindt u het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat 63% van de universiteitsmedewerkers de afgelopen twee jaar wel eens last heeft gehad van lichamelijke of psychische klachten en dat 80% hiervan nooit heeft overwogen zich ziek te melden? Welke stappen gaat u ondernemen?
Dat vind ik zorgelijk. Werkdruk moet geen werkstress worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van de FNV dat er niets wordt gedaan aan de werkelijke oorzaken van de werkdruk, namelijk de groeiende instroom van studenten en bezuinigingen? Kunt u dit toelichten?
Nee, die mening deel ik niet, zoals aangegeven bij vraag 1 zijn en worden er stappen gezet. Er wordt per saldo niet bezuinigd op het hoger onderwijs. Dit kabinet investeert juist fors, € 581 miljoen in 2019 oplopend naar € 899 miljoen in 2022 in het hoger onderwijs en onderzoek. Daarvan gaat een deel naar onderzoek. Een ander groot deel gaat via de kwaliteitsafspraken naar het onderwijs.
Deelt u de mening van de FNV en 85% van de universiteitsmedewerkers dat de plannen die universiteiten hebben gemaakt om de werkdruk te verlichten weinig effect hebben gehad? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u er daarnaast voor zorgen dat meer universiteitsmedewerkers op de hoogte zijn van het plan van aanpak van hun universiteiten?
Ik heb geen aanleiding om het effect van de plannen als onvoldoende te bestempelen. Bovendien vind ik het aan de sector zelf om zich daar eerst over te vormen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkdruk voor medewerkers aan universiteiten alsnog wordt verlaagd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat taken als het binnenhalen van nieuwe beurzen en het geven van onderwijs in het Engels bijdraagt aan de werkdruk die medewerkers ervaren en dat als gevolg hiervan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek daalt? Kunt u dit toelichten?
Het geven van onderwijs en het doen van onderzoek zijn kerntaken van de universiteit. Daarnaast zien universiteiten het binnenhalen van beurzen als een normaal onderdeel binnen de carrière van een wetenschapper, net zoals het geven van onderwijs.
Wetenschap is van nature internationaal competitief, het gaat in de wetenschap om het beste onderzoek op wereldschaal. Bij de competitie om beurzen gaat het er om het beste, meest vernieuwende onderzoek mogelijk te maken. Het is niet de bedoeling dat alle wetenschappers deze beurzen aanvragen maar dat universiteiten bezien welke van hun meest excellente wetenschappers, in lijn met de eigen onderzoeksagenda, kunnen indienen.
Op het gebied van taal werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat onderwijs in een andere taal alleen mogelijk is als dit een meerwaarde heeft. De instelling moet zich inspannen om onder andere de kwaliteit van het onderwijs aan de opleiding te waarborgen. Voor wat betreft het laatste kan een instelling in dit beleid vastleggen op welke wijze docenten worden ondersteund in de beheersing van de andere taal waarin het onderwijs wordt gegeven.
Op die manier hoeven de beurzen en de andere taal niet bij te dragen aan de ervaren werkdruk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat 80% onzekerheid als gevolg van een tijdelijk contract ervaart en dat 77% prestatiedruk ervaart? Wat gaat u hier aan doen?
In het algemeen vind ik het aantal tijdelijke dienstverbanden te hoog en vind ik het zorgelijk dat medewerkers prestatiedruk ervaren omdat ze een tijdelijk contract hebben. Universiteiten hebben in de cao afspraken gemaakt over meer carrièreperspectieven en meer werkzekerheid voor junior docenten en jonge onderzoekers. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u op dit moment al in gesprek met de instellingen over afspraken voor het terugdringen van het aantal tijdelijke contracten? Zo ja, hoe staat het hiermee? Zo nee, wanneer bent u dit van plan te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de ambitie om het wetenschappelijk personeel op een andere manier te waarderen en belonen, zoals aangegeven in uw brief «Nieuwsgierig en betrokken – de waarde van wetenschap»?
Recent hebben VSNU, NWO, NFU en Zonmw aangekondigd dat zij een impuls gaan geven aan de verandering van het waarderen en belonen van wetenschappers, zodat alle academische taken gewaardeerd en beloond worden, namelijk onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en economische impact en academisch leiderschap.
Bij de VSNU wordt momenteel onder leiding van twee rectoren aan een position paper gewerkt. Men gaat in het najaar met wetenschappers aan de hand hiervan bepalen hoe deze transitie vorm kan krijgen. NWO en Zonmw organiseren in mei een congres om samen met wetenschappers tot nieuwe normen voor de kwaliteit van wetenschap te komen. Ik steun deze ambities onder andere door € 500.000 beschikbaar te stellen om pilots op dit gebied te ontwikkelen.
Op welke wijze bent bereid tegemoet te komen aan de eisen van FNV, VAWO en WOinActie, namelijk een investering van 1,15 miljard euro wegens achterstallige financiering, het schrappen van de doelmatigheidskorting en meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek?
Dit kabinet investeert fors, € 581 miljoen in 2019 in het hoger onderwijs en onderzoek. Voor extra investeringen bovenop deze al forse investeringen zie ik op dit moment geen ruimte. De instellingen kunnen zelf ook extra investeringen doen. Zo hebben de universiteiten over de afgelopen jaren steeds een positief resultaat behaald (in 2017 € 63,5 miljoen). Uit dit positieve resultaat kunnen investeringen worden gedaan in de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en het terugdringen van het aantal tijdelijke dienstverbanden. In de beleidsreactie bij de financiële staat van het onderwijs (Kamerstuk 35 000-VIII, nr.145) van 3 december 2018 is uitgebreid ingegaan op de financiële positie van de universiteiten en de mogelijkheden die ik zie bij universiteiten om zelf extra te investeren.
Met betrekking tot meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek merk ik het volgende op. In het Regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor onderzoek in de begroting van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Het gaat om € 250 miljoen structureel. Voor praktijkgericht onderzoek is structureel € 25 miljoen beschikbaar, daarvan gaat 30% naar de eerste geldstroom van hogescholen. Ook is er structureel € 70 miljoen voor sectorplannen, daarvan is structureel € 60 miljoen beschikbaar voor de eerste geldstroom van de universiteiten voor sectorplannen Bèta- en Techniekonderzoek en Social Sciences & Humanities (SSH)onderzoek. De eerste geldstroom voor onderzoek van universiteiten wordt dus met deze middelen vergroot.
Het bericht dat Hogeschool Utrecht het stakingsrecht ondermijnt |
|
Frank Futselaar |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Hogeschool Utrecht ondermijnt stakingsrecht»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Het stakingsrecht is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. De werkgever kan de werknemer niet zomaar verbieden te staken of beperkingen opwerpen. De uitoefening van het recht op collectieve actie kan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH. Dit is alleen mogelijk indien de beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Het is aan de rechter om te oordelen over de legitimiteit van een staking. Ook is het aan de rechter om te toetsen of sprake is van een inbreuk op het stakingsrecht.
Deelt u de mening dat dit een inbreuk is op het stakingsrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat het personeel op deze manier tegen elkaar worden uitgespeeld?
De arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen zijn in het onderwijs gedecentraliseerd en de arbeidsvoorwaardenvorming is gebaseerd op overeenstemming tussen sociale partners. In het geval van een staking moeten die elkaar ook in evenwicht houden. Ik heb het artikel van de AOB nadrukkelijk onder de aandacht van de Hogeschool Utrecht gebracht, maar ik speel geen rol in dit conflict. Hier is sprake van een geschil tussen de Hogeschool Utrecht en haar personeel. Mochten zij er samen niet uitkomen, dan is een gang naar de rechter mogelijk.
Bent u bereid om de Hogeschool Utrecht op de vingers te tikken om de instelling te melden dat dit niet door de beugel kan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel als lessen niet verplaatst of overgenomen gaan worden?
Deelnemen aan een staking is geen werkweigering en dit betekent dat ontslag of andere straffen niet zijn toegestaan. De werkgever kan wel op grond van artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek het loon over de gestaakte uren inhouden. De werkgever is daartoe niet verplicht.
Deelt u de mening dat op deze wijze het door Nederland geratificeerde Europees Sociaal Handvest met voeten getreden wordt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Staken is een fundamenteel recht van de werknemer dat is vastgelegd in het ESH en kan slechts onder uitzonderlijke omstandigheden worden beperkt. Stakingen zijn een zaak tussen werkgevers en vakbonden. Indien sprake is van een geschil is het niet aan mij, maar aan partijen om eventueel stappen te ondernemen.
Het bericht dat je op de vestiging in Qatar zo een Nederlands diploma krijgt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Op de vestiging in Qatar krijg je zo een Nederlands diploma»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. De signalen hebben ook bij mij geleid tot zorgen. Zoals ook in het aangehaalde bericht is vermeld heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een in 2018 ontvangen signaal over het door NHL Stenden2 in haar international campus Stenden Qatar aangeboden onderwijs. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af voordat ik inhoudelijk reageer op de casus.
Is het waar dat buitenlandse studenten ten onrechte een Nederlands diploma hebben ontvangen op NHL Stenden in Qatar? Zo ja, hoe kan dit?
In het onderzoek van de inspectie komen de waarborgen voor het eindniveau en het verlenen van een Nederlands diploma aan buitenlandse studenten die onderwijs aan de international campus Stenden Qatar hebben gevolgd uitdrukkelijk aan bod. Ik vind het van belang dat de inspectie dit onderzoek zorgvuldig uit kan voeren. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens ik inhoudelijk inga op deze casus.
Op welke wijze is Stenden na 2011 door de inspectie extra in de gaten gehouden nadat bleek dat de hogeschool inhoud, begeleiding en beoordeling van het praktijkgedeelte en de afstudeerprocedures in het buitenland slecht had geregeld?
De inspectie heeft in februari 2012 een aantal herstelafspraken gemaakt met het College van Bestuur van NHL Stenden. Deze afspraken waren gericht op de beëindiging van door de inspectie geconstateerde onregelmatigheden. De inspectie heeft gecontroleerd of hogeschool Stenden deze herstelacties ook uitvoerde.
De inspectie heeft in mei 2014 de periode van verscherpt toezicht afgesloten. Gelet op de informatie van NHL Stenden zag de inspectie op dat moment geen reden tot vervolgonderzoek.
Is het waar dat cijfers handmatig worden bijgehouden, tentamens en opdrachten niet gearchiveerd worden en studenten met slechte prestaties zomaar worden doorgelaten naar het derde of vierde jaar? Zo ja, hoe kan dit?
Zie antwoord op vraag 2.
Op welke wijze controleert de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie en de inspectie of de kwaliteit van het onderwijs is gewaarborgd op buitenlandse vestigingen van onderwijsinstellingen?
Indien een Nederlandse instelling beoogt een buitenlandse nevenvestiging te openen van een Nederlandse opleiding, dus een situatie waarbij een Nederlandse instelling een opleiding volledig in het buitenland verzorgt, kan de Minister volgens de WHW daartoe toestemming verlenen onder de voorwaarde dat (verdragsrechtelijk) wordt geregeld dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en de inspectie toegang hebben tot de desbetreffende nevenvestiging om hun taken uit te oefenen. Indien niet in de toegang van de NVAO en de inspectie tot de opleiding wordt voorzien, kan de opleiding in het buitenland niet worden verzorgd.
Wanneer het een structurele samenwerkingsrelatie betreft waarbij een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland wordt verzorgd en op basis waarvan in Nederland vrijstelling voor bepaalde vakken kan worden verkregen, geldt dat in Nederland de inspectie regulier toezicht houdt en de NVAO een reguliere opleidingsbeoordeling uitvoert bij de Nederlandse opleiding. Tijdens de accreditatieprocedure van de Nederlandse opleiding dient de NVAO in het bijzonder aandacht te schenken aan de werkwijze van de examencommissie. De examencommissie dient immers zorgvuldige besluiten te nemen met betrekking tot de eventuele vrijstellingen die worden verkregen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs.
Deelt u de mening van Erica Schaper, bestuursvoorzitter van NHL Stenden die claimt dat het onderwijs van de hogeschool in Qatar aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wil ik eerst volledig op de hoogte te zijn van de uitkomsten van het onderzoek van de inspectie voor ik hierop kan reageren.
Zijn er bij u soortelijke verhalen op andere onderwijsinstellingen of buitenlandse vestigingen van onderwijsinstellingen bekend? Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat dit soort zaken niet meer kunnen voorkomen op buitenlandse vestigingen van Nederlandse onderwijsinstellingen?
De inspectie heeft naast het signaal over het door NHL Stenden in haar international campus Stenden Qatar aangeboden onderwijs geen signaal, melding of klacht ontvangen over buitenlandse onderwijsactiviteiten van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen. Ik wacht het onderzoek van de inspectie af voor ik mij beraad over eventuele maatregelen.
Het bericht dat studenten die geld lenen voor hun studie meer last hebben van psychische problemen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Student in de stress door lening»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ben bekend met de signalen over mentale druk onder studenten. Daarom doet het RIVM nu onderzoek naar de redenen van het ontstaan van mentale druk bij jongeren, waaronder studenten.
Bent u bereid te erkennen dat lenen, naast vele andere factoren meespeelt bij de ervaren prestatiedruk en psychische klachten bij studenten? Zo nee, waarom niet?
Mentale druk ontstaat door een samenloop van verschillende factoren. In de themaverkenning van het RIVM2 naar mentale druk onder jongeren wordt aangegeven dat een studielening een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn, maar dat bijvoorbeeld ook factoren als het opbouwen van een goed CV, de verwachtingen van ouders en het «moeten» hebben van een interessant sociaal leven bij kunnen dragen aan mentale druk. Ik onderschrijf de uitspraak van één van de onderzoekers van Motivaction dat op basis van het onderzoek geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het hebben van een studielening en het ervaren van mentale druk. Er zijn vele factoren die mee kunnen spelen en niet zijn meegenomen in dit onderzoek.3 Zoals ik eerder aangaf, kijkt het RIVM momenteel breder naar de oorzaken van het ontstaan van mentale druk bij jongeren. Dat onderzoek verschijnt in april.
Hoe vallen de uitkomsten van het Motivaction onderzoek in opdracht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) te rijmen met het onderzoek van het ministerie waaruit blijkt dat studenten sinds 2012 minder vaak klagen over financiële problemen?
Uit de Studentenmonitor die jaarlijks wordt uitgevoerd blijkt dat steeds minder voltijdstudenten aangeven financiële moeilijkheden te ervaren. In 2007 lag dat percentage op 22%, in 2017 was dat gedaald naar 14%. Het percentage voltijdstudenten met weinig tot geen financiële moeilijkheden is toegenomen van 43% in 2007 tot 64% in 2016. In het onderzoek van Motivaction geeft 22% van de ondervraagde studenten aan (heel) moeilijk en 35% (heel) gemakkelijk financieel rond te komen.
Het verschil tussen beide onderzoeken kan mogelijk worden verklaard door het feit dat voor de Studentenmonitor meer studenten worden bevraagd. Ongeveer 13.000 studenten hebben voor de Studentenmonitor de vragen over de financiële situatie beantwoord, tegenover 562 studenten voor het onderzoek van Motivaction. Rond de zomer verschijnt de nieuwe Studentenmonitor en zal ik de meest recente cijfers over de financiële situatie van studenten met u delen.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat studenten prestatiedruk en psychische klachten ervaren als gevolg van het leenstelsel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk als studenten psychische druk zouden ervaren doordat ze een studielening hebben en mede daarom zijn er sociale terugbetaalvoorwaarden. Deze sociale terugbetaalvoorwaarden zijn een belangrijk onderdeel van het leenstelsel. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt hoeft hij/zij de studieschuld terug te betalen. Een oud-student kan de terugbetaling altijd tijdelijk stopzetten. Een eventuele restschuld wordt kwijtgescholden. De sociale terugbetaalvoorwaarden zorgen ervoor dat het terugbetalen van een studieschuld nooit problematisch hoeft te worden. Ik vind het belangrijk dat studenten zich bewust zijn van de terugbetaalvoorwaarden, zodat ze zich geen zorgen hoeven te maken over het terugbetalen van studieschuld.
Bent u alsnog bereid om bij het verdiepend onderzoek naar de druk die jongeren ervaren dat uitgevoerd wordt door het RIVM het leenstelsel te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het RIVM-onderzoek nu af. Het is niet nodig om het RIVM specifiek te vragen om het leenstelsel te betrekken bij het onderzoek, want het onderzoek richt zich op alle oorzaken van mentale druk bij jongeren, waaronder ook studenten. Het is een open vraag en er wordt niet op voorhand gestuurd om een verband tussen twee of meer thema’s te onderzoeken. De mate waarin de financiële situatie van studenten of de verandering in het studiefinancieringsstelsel een rol speelt, komt dus vanzelf uit het onderzoek naar voren. Daarom is de suggestie dat ik de invloed van het leenstelsel zou hebben uitgezonderd bij het onderzoek onjuist.
Welke stappen gaat u ondernemen om de prestatiedruk en psychische klachten bij studenten als gevolg van het leenstelsel weg te nemen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, hebben stress en (prestatie)druk in de regel niet één oorzaak en bestaat er dus niet één oplossing. Ik vind het van belang dat studenten goed op de hoogte zijn van de sociale terugbetaalvoorwaarden van de studielening. DUO kijkt voortdurend hoe de informatievoorziening hierover kan worden verbeterd en spreekt hierover met jongeren. Daarnaast start DUO binnenkort een experiment om te kijken hoe studenten bewuster kunnen worden gemaakt van hun leengedrag.
Het bericht dat internationalisering Saxion moet redden voor krimp |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Internationalisering moet Saxion redden voor krimp»?1
U vindt mijn reactie in de beantwoording op uw volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat Saxion Engelstalig onderwijs invoert uit financiële overwegingen?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief «Internationalisering in evenwicht»2 heb aangegeven vind ik dat opleidingen nooit alleen om economische redenen of om extra (internationale) studenten aan te trekken in het Engels verzorgd moeten worden. Ik wil dat de keuze voor het verzorgen van onderwijs in een andere taal alleen gemaakt wordt wanneer dit een meerwaarde heeft ten opzichte van het Nederlands. Instellingen moeten de keuze voor een andere taal weloverwogen en op goede gronden maken. Ik ben dan ook bezig met een wetswijziging zodat de uitgangspunten beter overeenkomen met wat ik hierboven schets. Uw Kamer kan het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid voor de zomer verwachten.
Welke onderbouwing gebruikt Saxion voor de invoering van Engelstalig onderwijs?
Navraag bij Saxion leert dat alleen in specifieke opleidingen, waar dit past bij de inhoud van de opleiding en de wensen van Nederlandse studenten wordt overgegaan op het Engels. Uitgangspunt daarbij is dat de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten geborgd wordt. In de Saxion Gedragscode Anderstalig Onderwijs staat dat bij het stellen van taaleisen aan studenten de wet- en regelgeving met betrekking tot de vooropleidingseisen en toelatingseisen in acht genomen moet worden. Dit betekent dat alle studenten het onderwijs moeten kunnen volgen, waardoor in veel gevallen het onderwijs ook in het Nederlands moet worden aangeboden.
Saxion geeft verder aan dat de terugloop van het aantal studenten in Oost-Nederland in de toekomst gevolgen zal hebben voor Saxion en voor de regionale arbeidsmarkt in Oost-Nederland als hierop niet goed wordt geanticipeerd. Daarom zet Saxion onder meer in op parttime onderwijs, het aantrekken van andere doelgroepen (werkenden), het verlagen van uitval en het inzetten op onderzoek. Het aantrekken van internationale studenten is ook onderdeel van die bredere strategie. Bij de ambitie om internationale studenten aan te trekken past anderstalig onderwijs. Maar bij de keuze voor het in het Engels aanbieden van een opleiding is dit niet het enige of het doorslaggevende argument.
Voldoet Saxion aan de wet, omdat zij beschikken over een gedragscode met betrekking tot taal? Zo ja, op basis van welke wettelijke grond onderbouwt Saxion deze ontwikkeling? Zo nee, gaat hierover in gesprek met Saxion?
Ja, Saxion beschikt over een gedragscode met betrekking tot taal. In deze gedragscode stelt Saxion dat de hoofdregel is dat onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands en dat in enkele gevallen kan worden afgeweken. Wanneer er wordt afgeweken, gebeurt dat volgens de gedragscode op grond van artikel 7.2. onder c van de WHW, dus omdat de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, werk ik aan een wetsvoorstel om artikel 7.2 van de WHW te moderniseren. Instellingen zoals Saxion die al een gedragscode hebben, kunnen in aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel reeds nadenken over de vraag of de gedragscode ook invulling geeft aan de nieuwe vereisten.
Welke afspraken heeft het College van Bestuur met de medezeggenschap gemaakt over de overgang naar tweetaligheid?
Desgevraagd heeft Saxion aangegeven dat zij bij de totstandkoming van de toekomstvisie 2016–2020 in overeenstemming met de centrale medezeggenschapsraad ervoor heeft gekozen om twee voertalen te hanteren; het Nederlands en het Engels. Informatie dient – zoveel mogelijk – tweetalig aangeboden te worden als dit van belang is voor het probleemloos kunnen werken of studeren bij Saxion. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor documenten die aan de medezeggenschap worden voorgelegd.
Beschikt Saxion over voldoende gekwalificeerde docenten voor Engelstalig onderwijs? Zo nee, hoe denkt Saxion voldoende gekwalificeerde docenten te gaan binnenhalen?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat de kwaliteit of capaciteit van docenten onvoldoende is. De NVAO beoordeelt iedere zes jaar de borging van de kwaliteit van de opleiding. Dan wordt ook gekeken naar de taalvaardigheid van docenten. Saxion geeft aan dat het in haar gedragscode met betrekking tot taal heeft opgenomen dat docenten de andere taal aantoonbaar op een hoger niveau beheersen dan het voor studenten minimaal vereiste niveau. Ik heb van Saxion vernomen dat zij het streven hebben om in de herziening van de gedragscode over de hele breedte van de instelling een norm vast te stellen, naar alle waarschijnlijkheid Cambridge niveau C1.
Kunt u aangeven welke andere instellingen opleidingen volledig in het Duits aanbieden? Welke opleiding zijn dit? Wat vindt u hiervan?
Na uitvraag bij VH en VSNU kan ik u zeggen dat er geen enkele (bekostigde) opleiding bestaat die volledig in het Duits wordt aangeboden.