Het bericht dat het werk aan de brug bij Ewijk stil ligt door ruzie |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het werk aan de brug bij Ewijk nu nog steeds stil ligt? Is er al zicht op wanneer de werkzaamheden worden hervat?1
Nee, dat bericht is niet juist. Slechts werkzaamheden om de tuien te vervangen hebben tijdelijk stilgelegen en ook deze zijn inmiddels hervat. Verstevigingen, reparatie van het stalen rijdek en vijzelen van de brug zijn volgens planning uitgevoerd.
Waarom heeft Rijkswaterstaat een conflict met de aannemers?
De aannemer meende dat het niet verantwoord was te starten met het vervangen van de tuien en had daarom deze werkzaamheden stilgelegd.
RWS was van mening dat er geen essentiële belemmeringen meer waren om de betreffende werkzaamheden uit te voeren.
Rijkswaterstaat heeft het stilleggen van de werkzaamheden in een kortgeding voorgelegd aan de rechter. Deze heeft op 16 juli 2014 de aannemer opgedragen de werkzaamheden te hervatten.
Wat heeft dit conflict voor gevolgen voor omwonenden, het verkeer en het moment van oplevering van de Tacitusbrug? Kunt u aangeven of de oorspronkelijke planning nog realistisch is?
Het verkeer op de A50 tussen de knooppunten Ewijk en Valburg maakt sinds mei 2013 gebruik van de nieuwe Tacitusbrug over de Waal met 2x3 rijstroken. Hierdoor is het voormalige fileknelpunt nummer 1 van Nederland momenteel uit de lijst van grote fileknelpunten verdwenen. De naastgelegen oude Tacitusbrug kan daarom vrij van verkeer en zonder grote hinder voor de weggebruiker, worden gerenoveerd. De gevolgen van de renovatie voor de omwonenden zijn minimaal.
Als de renovatie van de oude brug gereed is, kan het verkeer op de A50 tussen de knooppunten Ewijk en Valburg gebruik maken van 2x4 rijstroken. Het verkeer van zuid naar noord rijdt dan over het oude gedeelte – dat nu gerenoveerd wordt – van de Tacitusbrug, verkeer van noord naar zuid rijdt dan over het nieuwe deel van de Tacitusbrug.
RWS streeft naar een zo snel mogelijke openstelling van de gerenoveerde brug en naar 2x4 rijstroken op de A50 tussen de knooppunten Ewijk en Valburg en vindt het evenzeer van groot belang dat de brug goed en duurzaam wordt gerenoveerd.
De planning ging uit van openstelling van de 2x4 situatie in 2015. Nu het werk is hervat worden de gevolgen voor de planning uitgewerkt.
Hoe is het mogelijk dat de complexe werkzaamheden die aan de kabels plaats moeten vinden niet van te voren waren voorzien?
De complexe werkzaamheden waren voorzien door Rijkswaterstaat en ook de aannemer.
Kunt u garanderen dat de methode van Rijkswaterstaat veilig kan worden uitgevoerd door de aannemers zonder dat de kabels gaan doorhangen? Waarom trekken de aannemers dit in twijfel?
Ja, Rijkswaterstaat voert haar werkzaamheden veilig uit en beheerst eventueel optredende risico’s zoveel mogelijk. Rijkswaterstaat heeft haar werk laten controleren door gerenommeerde kennisinstituten en heeft de aannemer een zorgvuldige opdracht gegeven. De aannemer heeft daarvoor een gerenommeerde onderaannemer in de arm genomen en technisch zijn de werkzaamheden tot in de kleinste detail doorgenomen en vastgelegd.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat dit soort ruzies ontstaan?
Bij de voorbereiding van projecten brengt Rijkswaterstaat de complexiteit en de bijbehorende risico’s binnen een project in beeld en stemt hierop de contractvorm en manier van aanbesteden af. Dit om verschillen van inzicht tijdens de uitvoering te voorkomen.
Rijkswaterstaat stemt haar inkoopbeleid regelmatig af met de marktpartijen. Dit doet Rijkswaterstaat onder andere door middel van leveranciersmanagement toe te passen bij opdrachtnemers en overkoepelende organisaties zoals: Bouwend Nederland, Vereniging van Waterbouwers en NL ingenieurs.
Met deze samenwerkingspartners gaat Rijkswaterstaat periodiek in gesprek om issues die optreden in projecten, project overstijgend te bespreken en gezamenlijk te bekijken hoe deze voor toekomstige projecten voorkomen kunnen worden, door bijvoorbeeld ons beleid, instrumenten en/of (gezamenlijke) werkwijze aan te passen, hiermee het lerend vermogen van zowel Rijkswaterstaat als de samenwerkingspartners te vergroten en te praktiseren.
Er kunnen altijd interpretatieverschillen tussen Rijkswaterstaat en de opdrachtnemers ontstaan. Rijkswaterstaat streeft ernaar om tot minnelijke overeenstemming te komen en juridische procedures zoveel mogelijk te vermijden.
Spaarders die tegenwoordig sparen in een bv |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het redelijk dat spaarders over een genoten rente van 1,5% op hun spaargeld bijna 80% belasting betalen, terwijl beleggers (zelfs defensieve beleggers) en vastgoedbeleggers, die veel hogere rendementen behalen ten opzichte van deze spaarders, relatief worden ontzien?1
Uit uw vraagstelling komt een gevoel van onrechtvaardigheid naar voren over de huidige vormgeving van box 3. Het gevoel van onrechtvaardigheid komt voort uit het feit dat door spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moet worden afgedragen over een opbrengst die er niet in die mate is geweest. Mede met het oog op dat gevoel van onrechtvaardigheid gaat het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering zal worden gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel.
Deelt u de mening dat de vermogensrendementsheffing mensen dus stimuleert om hun geld risicovoller weg te zetten door het te beleggen? Wat vindt u hiervan?
De door u gestelde vraag komt voort uit een gevoel van onrechtvaardigheid dat spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moeten afdragen over een opbrengst die er niet in de mate is geweest, terwijl beleggers die een hoger rendement hebben behaald in verhouding minder belasting hoeven te betalen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld zal het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing om te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.
Kunt u bevestigen dat de belastingdruk aanzienlijk kan worden verlaagd door grote vermogens weg te zetten in een «spaargeld-bv»? Kunt u met een rekensom voorbeelden geven van het verschil van de te betalen belasting over spaargeld in box 3 en de te betalen belasting in box 2 (met een spaargeld-bv)? Vanaf welk bedrag is het nu aantrekkelijk om belasting te ontwijken door een bv op te richten?
Of het sparen in een bv voordeliger is dan het aanhouden van het vermogen in box 3, en het bedrag waarboven sparen in een bv voordeliger is, verschilt per situatie en is sterk afhankelijk van een aantal parameters. Een spaargeld-bv (wat overigens geen afgebakend begrip is) gaat gepaard met (eenmalige) oprichtingskosten en jaarlijkse terugkerende kosten. Als deze kosten worden meegenomen in de vergelijking, dan is de conclusie dat een dergelijke constructie pas aantrekkelijk wordt bij zeer grote vermogens. Daarnaast kan het onderbrengen van spaargeld in een bv bij de huidige rentestand wellicht fiscaal voordelig kan zijn omdat in de bv de werkelijke renteopbrengsten worden belast, maar zal dit voordeel bij het aantrekken van de rentes weer kunnen omslaan in een nadeel. Verder ligt het bij grote vermogens voor de hand dat niet enkel spaargeld wordt aangehouden, maar ook wordt belegd in producten met een hoger risicoprofiel en navenant hoger rendement. Mede daarom kan worden verondersteld dat bij een omvangrijk vermogen het vermogensbeheer een andere vorm krijgt dan uitsluitend via een bv.
Klopt het dat eigenaren van spaargeld-bv’s vrijgesteld zijn van dga-salaris?2 Kunt u uitleggen waarom?
Als gezegd bestaat geen sluitende definitie van een spaargeld-bv, en dus kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven voor «de» eigenaren van spaargeld-bv’s. Wel kan in het algemeen worden gesteld dat indien een aanmerkelijkbelanghouder werkzaamheden voor zijn bv verricht, hij wordt beschouwd als directeur-grootaandeelhouder (DGA). Het loon dat fiscaal minimaal in aanmerking moet worden genomen bij de DGA, wordt bepaald door de gebruikelijkloonregeling. Als het minimaal in aanmerking te nemen loon op grond van de gebruikelijkloonregeling niet hoger zou zijn dan € 5.000, geldt de regeling niet. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan aan het bezwaar dat de gebruikelijkloonregeling tot onevenredig zware administratieve lasten leidt als het gebruikelijke loon erg laag is. De ervaring leert echter dat de meeste DGA’s ook kleine lonen aan zichzelf (belast) uitbetalen3. Indien het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon gezien de werkzaamheden van de DGA hoger is dan € 5.000 moet de belasting hierover gewoon betaald worden. De omvang van het beheerde vermogen en de daarvoor gewoonlijk te verrichten beheershandelingen spelen een rol bij de bepaling of de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Het is dus niet zo dat de eigenaren van spaargeld-bv’s zijn uitgezonderd van de gebruikelijkloonregeling; voor deze dga’s gelden dezelfde regels als voor alle dga’s.
Bent u bereid in een overzicht weer te geven hoeveel «spaargeld-bv’s» er de afgelopen vijftien jaren per jaar zijn opgericht? Bent u daarnaast bereid aan te geven hoeveel geld in deze periode per jaar in deze spaargeld-bv’s is gestort?
Spaargeld-bv’s zijn niet als zodanig te herkennen in de systemen van de Belastingdienst, omdat dit geen afgebakend begrip is. Om deze reden kan de gevraagde informatie niet worden verstrekt.
Kunt u aangeven hoeveel spaargeld dat in box 3 thuishoort momenteel is weggezet in box 2? Hoeveel belastinginkomsten loopt u hierdoor mis?
Het is een vrije keuze van belastingplichtigen in welke vorm zij hun vermogen aanhouden. Daaruit volgt dat geen sprake kan zijn van spaargeld dat in box 3 thuishoort of van misgelopen belastinginkomsten.
Vindt u het redelijk dat personen met grote vermogens die hun geld in bv’s hebben weggezet, toeslagen kunnen ontvangen en een lagere AWBZ-bijdrage hoeven te betalen?
Het onderbrengen van spaargeld in een spaargeld-bv in box 2 leidt tot een vermindering van de rendementsgrondslag van box 3. Omdat de vermogenstoetsen in de toeslagen en de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ gekoppeld zijn aan de rendementsgrondslag van box 3 kan het onderbrengen van vermogen in een bv gevolgen hebben voor bepaalde toeslagen en voor de eigen bijdrage voor de AWBZ. De kans dat dit effect zich meer dan incidenteel voordoet acht ik echter gering. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het onderbrengen van vermogen in een bv alleen voor de grotere vermogens aantrekkelijk. Over het algemeen zullen de mensen met grote vermogens ook een dermate hoog inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor toeslagen, of dat de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ niet leidt tot een hogere eigen bijdrage, omdat deze reeds maximaal is. Ook zullen veel mensen met grote vermogens een eigen woning hebben, waardoor zij überhaupt geen aanspraak maken op de huurtoeslag. Het maximale voordeel dat een belastingplichtige in de sfeer van de toeslagen in theorie kan behalen is overigens relatief beperkt; zo is het kindgebonden budget maximaal € 2.070 per jaar en de zorgtoeslag voor partners maximaal € 1.644 per jaar. Ik zal de ontwikkeling van deze veronderstelde constructie echter in de gaten houden en zo nodig maatregelen treffen.
Bent u bereid de vermogensrendementsheffing te vervangen door ofwel een progressieve heffing in box 3, ofwel door invoering van een belasting die niet een verondersteld maar werkelijk genoten vermogensrendement belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft in de brief Keuzes voor een beter belastingstelsel aangegeven serieus alternatieven voor de bestaande vermogensrendementsheffing te gaan onderzoeken, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering wordt gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel. Bij dit onderzoek gaat het kabinet zonder taboes te werk. Het kabinet wil op basis van de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer is gesprek gaan.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling , Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.
Het behouden van de nachttrein naar Kopenhagen, Praag en Warschau |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het schrappen van de nachttrein naar Kopenhagen door de Deense en Duitse spoorwegen?1
De reizigers staan voor mij op 1, 2 en 3. Ook internationale reizigers. Daarbij is het wel zo dat ik meer zeggenschap heb over het binnenlandse spoor dan over het internationale. Internationaal personenvervoer is sinds 2009 een open markt in Europa. Internationale (nacht)treinen zijn volledig geliberaliseerd. Dat wil zeggen dat ze niet binnen een concessie van een overheid vallen. Voor internationale nachttreinen kan de nationale overheid dus geen concessies verlenen of voorschriften bepalen. Een vervoerder mag, mits hij voldoet aan de toelatingseisen, op basis van de (verwachte) vraag zelfstandig een internationale treindienst starten of beëindigen.
De nachttrein van Amsterdam naar Kopenhagen is een samenwerkingsverband van de Duitse en Deense spoorwegondernemingen DB en DSB. De Nederlandse Staat heeft geen formele relatie met DB en DSB; mijn departement heeft van deze bedrijven geen informatie ontvangen over plannen en besluiten met betrekking tot deze nachttreinen. Aan commerciële en/of strategische beslissingen van vervoerders over deze nachttreinen, zoals het wijzigen van bestemmingen, fundamentele aanpassingen in de dienstregelingen etc., kunnen bijvoorbeeld bedrijfseconomische, infrastructurele of bedrijfsstrategische redenen te grondslag liggen.
NS is niet verantwoordelijk voor de beslissingen over deze treinen. Maar omdat ook de internationale reizigers voorop staan, heeft NS op verzoek van de regering navraag gedaan bij DB.
De dagelijkse nachttreinen vanuit Amsterdam en die vanuit Berlijn en Basel naar Kopenhagen komen in de dienstregeling 2015 te vervallen. Voor de reizigers blijft wel een alternatief bestaan, namelijk de dagtrein.
Klopt het dat de Deutsche Bahn (DB) van plan is om vanaf 2015 meer nachttreinen te schrappen, zoals die naar Praag en Warschau? Zo ja, kunt u aangeven om welke nachttreinen het gaat en wat de gevolgen zijn voor Nederlandse reizigers?
De dagelijkse nachttreinen van Amsterdam via Berlijn naar Praag en Warschau rijden in de dienstregeling 2015 niet meer. Het gedeelte tussen Amsterdam en Duisburg/ Keulen wordt opgeheven. De treinen zullen daarom vanuit Berlijn niet meer doorrijden naar Amsterdam, maar eindigen in Duisburg of Keulen. Het alternatief voor de reizigers is een goede aansluiting van ICE-dagtreinen Amsterdam-Duisburg/Keulen en v.v. op de nachttreinen die daar vertrekken en aankomen. De verbinding blijft dus bestaan, maar wel met een overstap.
Kunt u aangeven welke internationale nachttreinen er nog over blijven?
De nachttreinen van Amsterdam naar München en Zürich blijven in de dienstregeling 2015 rijden.
In hoeverre deelt u de mening dat nachttreinen binnen Europa een goed en milieuvriendelijk alternatief zijn voor vliegen? Deelt u de mening dat er nog veel groeimogelijkheden voor de nachttreinen zijn omdat veel mensen deze verbindingen niet kennen? Hoe gaat u hier meer bekendheid aan geven?
Treinen kunnen zowel overdag als ’s nachts een aantrekkelijke vervoerwijze zijn. De vraag of er voor Europese nachttreinen groeimogelijkheden zijn is op een geliberaliseerde markt bij uitstek een zaak van marktpartijen. De Nederlandse overheid heeft geen formele verantwoordelijkheid als het gaat om het promoten van Europese nachttreinen. Maar gelet op het uitgangspunt dat de reizigers op 1, 2 en 3 staan, ligt er wel een rol om goede verbindingen met omliggende staten in stand te houden.
Bent u bereid om u in te zetten om de internationale nachttreinen te behouden en hiervoor in overleg te treden met DB, DSB (Danske Statsbaner) en NS? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn de mogelijkheden om in te grijpen beperkt. Maar de regering deelt de zorgen die in uw Kamer leven, zal deze aan NS overbrengen en erop aandringen dat NS zich inspant om ook voor internationale reizigers aantrekkelijke producten aan te bieden.
De schenkingsregeling bij een koophuis |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat er gerekend was op ongeveer 20.000 mensen die gebruik zouden maken van de «tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting» waarmee een ieder tot 100.000 belastingvrij mag schenken, maar dat het er in juni al 50.000 blijken te zijn? Wat zijn de meest recente cijfers hierover? Wat is uw prognose over het aantal mensen dat in 2014 gebruik zal maken van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?1
In de raming is uitgegaan van 20.000 schenkingen voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De Belastingdienst heeft circa 50.000 aangiftes schenkbelasting ontvangen die betrekking hebben op de tijdelijk verruimde vrijstelling van maximaal € 100.000, waarbij wordt opgemerkt dat ook een lager bedrag dan het vrijstellingsbedrag kan worden geschonken en de schenking dus ook lager kan zijn dan het bedrag van de vrijstelling in 2013 (€ 51.407). Exacte realisatiecijfers zullen pas beschikbaar komen nadat de aangiftegegevens zijn verwerkt in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst. In de loop van 2015 zal duidelijk worden in welke mate in 2014 een beroep is gedaan op de tijdelijk verruimde vrijstelling en voor welk bedrag men een beroep heeft gedaan op de vrijstelling. Op dit moment valt daar geen betrouwbare prognose van te geven.
Verwacht u dat de trend van de eerste helft van dit jaar dat 10% tot 15% van het aantal woningverkopen (deels) gefinancierd is met een schenking zich door zal zetten? Zo nee, wat verwacht u dan?2
Een betrouwbare inschatting van de mate waarin de verruimde vrijstelling voor schenkingen in het kader van de eigen woning in de tweede helft van 2014 zal worden ingezet voor de aankoop van een woning is niet te geven. Er wordt niet geregistreerd waarvoor de geschonken bedragen specifiek worden gebruikt, zoals voor aflossing van een bestaande schuld of voor aankoop van een nieuwe woning. Ook als in de loop van 2015 een compleet beeld van het gebruik van de vrijstelling beschikbaar is over bijvoorbeeld de geschonken bedragen, zal dus geen compleet beeld over de exacte aanwending van de schenkingen ontstaan.
De recente berichtgeving over het gebruik van de vrijstelling kan hierbij ter indicatie dienen, maar ook niet meer dan dat. Zo wordt in het door u aangehaalde Volkskrantartikel het aantal woningtransacties dat in de eerste helft van 2014 deels gefinancierd is met een schenking geschat op 10–15%. Op basis van informatie van 10 notariskantoren die zijn aangesloten bij Netwerk Notarissen kwam eerder naar voren dat in 19% van de gevallen wordt geschonken voor de aankoop van een woning. Overigens bleek uit de informatie dat het gemiddelde geschonken bedrag € 60.000 bedroeg en dat in 44% van de gevallen een bedrag van € 100.000 werd geschonken. Uit diezelfde informatie blijkt dat in 45% van de gevallen wordt geschonken voor het aflossen van een bestaande schuld. Het kwijtschelden van een bestaande lening tussen schenker en begiftigde gebeurt in 18% van de gevallen en verbouwing van de eigen woning in 14% van de gevallen. In de overige gevallen (4%) is er sprake van een combinatie van schenkingsdoelen. Uit de resultaten van de steekproef is niet op te maken welke bedragen neerslaan bij welk schenkingsdoel. Het betreft hier slechts een steekproef onder een beperkt aantal notariskantoren, dus – zoals hiervoor al is aangegeven – bieden deze cijfers niet meer dan een indicatie.
Hoeveel (toekomstige) belastinginkomsten loopt het Rijk mis, nu de regeling een succes blijkt? Hoeveel had u geraamd? Hoe gaat u deze derving opvangen?
Op dit moment valt nog niet aan te geven welke belastingderving naar verwachting met de regeling zal zijn gemoeid, aangezien de daarvoor benodigde realisatiegegevens eerst in de loop van 2015 beschikbaar komen. Geraamd is dat – gecumuleerd over een periode van 30 jaar – de derving als gevolg van de verruiming € 100 miljoen bedraagt. De jaarlijkse derving betreft slechts enkele miljoenen. Het grootste deel van het gecumuleerde bedrag betreft een derving in de erfbelasting aangezien extra schenkingen als gevolg van de maatregel in mindering komen op de latere erfenis. Indien de derving hoger of lager uitvalt dan verwacht dan betreft dit een tegenvaller respectievelijk meevaller voor het EMU-saldo.
Zijn er ook extra (toekomstige) belastinginkomsten omdat als gevolg van de schenkingen er minder gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek? Hoeveel was de raming en hoeveel verwacht u nu?
Geïsoleerd bezien leidt de regeling tot extra belastinginkomsten in box 1 als gevolg van minder hypotheekrenteaftrek bij de begiftigden. In de raming is verondersteld dat deze extra opbrengst grosso modo wegvalt tegen de derving in box 3 als gevolg van verlaging van het box-3-vermogen van de schenkers.
In hoeverre heeft de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting een prijsopdrijvend effect gehad op de huizenmarkt en vindt u dit wenselijk?
Met de tijdelijke verruimde vrijstelling schenkbelasting is beoogd een impuls te geven aan de woningverkoop en schuldreductie in een periode van crisis op de woningmarkt. De inschatting is dat de verruimde vrijstelling slechts een beperkt prijsopdrijvend effect heeft omdat deze ook kan worden ingezet voor andere doelen dan voor de aankoop van een woning, zoals voor aflossing op een bestaande schuld. In deze gevallen draagt de schenking bij aan het verkleinen van het risico op restschuld door de lagere loan-to-value.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van een verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning zal niet worden verlengd. De verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. Op dit moment vertoont de woningmarkt tekenen van herstel. Verlenging van de verruimde vrijstelling zou in deze markt verstorend kunnen gaan werken. Per 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden voor schenkingen van ouders aan kinderen, waarbij een maximum geldt van € 52.752 (rekening houdend met de verwachte inflatiecorrectie).
Welke maatregelen treft u voor mensen met een kleine beurs of zonder vermogende familie en vrienden, die wel een huis willen kopen maar geen 100.000 euro schenking krijgen? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een eventuele verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting en derving van belastinginkomsten waar iedereen aan mee betaalt?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren een aantal, al dan niet tijdelijke, ondersteunende maatregelen genomen voor de woningmarkt en de bouwsector. Voorbeelden van deze maatregelen zijn; de rijksbijdrage aan de starterslening van € 50 miljoen, het permanent verlagen van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen, de tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar, de tijdelijke aftrekbaarheid van de rente over restschulden, de mogelijkheid om restschulden onder voorwaarden mee te financieren in een nieuwe hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie, de tijdelijke verlenging van de termijn van de regeling voor te koop staande en gekochte woningen in de hypotheekrenteaftrek en de tijdelijke regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zal de tijdelijk verruiming van de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning niet worden verlengd.
De grote stapel aan fiscale voorstellen rond Prinsjesdag |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u het standpunt dat er «rond Prinsjesdag een zware stapel fiscale beleidsdossiers bij het parlement op tafel wordt gedropt»?1
Op dit moment kan ik niet ingaan op suggesties als dat er op Prinsjesdag een zware stapel fiscale beleidsdossiers bij het parlement op tafel zou worden gedropt. Uw Kamer is al geïnformeerd over bepaalde wijzigingen en maatregelen die in het Belastingplan 2015 zullen worden opgenomen, waaronder ook de uitwerking van de door de heer Stevens genoemde werkkostenregeling. Andere maatregelen die ook reeds aan uw Kamer zijn gemeld zijn bijvoorbeeld de verhoging van de arbeidskorting en de aanpassingen in de belasting op leidingwater en de afvalstoffenbelasting. De overige maatregelen die in het Belastingplan 2015 zullen worden opgenomen, zullen op Prinsjesdag bekend worden, net als eventuele andere fiscale beleidsstukken. Zonder vooruit te willen lopen op de inhoud daarvan, is het vanzelfsprekend dat de Belastingdienst daarbij betrokken is en dat getoetst is of de Belastingdienst voldoende tijd heeft om de maatregelen tijdig te implementeren.
Wat is uw reactie op de bewering van de heer Stevens dat er «een onverantwoord grote tijdsdruk op de behandelings- en invoeringsprocessen» komt te liggen?
Zie antwoord vraag 1.
Is de Belastingdienst volledig op de hoogte van de zware stapel aan fiscale voorstellen die nog voor 1 januari of snel daarna moeten worden doorgevoerd in de systemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat de Belastingdienst te weinig tijd heeft om alle wijzigingen te verwerken?
Zie antwoord vraag 1.
Om welke reden is het niet gelukt om meer wetsvoorstellen al in het voorjaar in te dienen en zo tot een betere spreiding te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u wederom toezeggen dat u een deel van het fiscale beleidspakket al in het voorjaar naar de Kamer stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
De toepassing van de onderwijsvrijstelling |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wanneer is onderwijs in techniek wel onderdeel van het wettelijk geregeld onderwijs en wanneer niet?
Technieklessen vallen onder wettelijk geregeld onderwijs dat vrijgesteld is van btw wanneer deze lessen een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma van scholen die primair of ander wettelijk geregeld onderwijs verzorgen. Bij basisscholen zal normaal gesproken techniek een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma, omdat in de kerndoelen is bepaald dat basisscholen aandacht moeten besteden aan wetenschap en techniek. Derden (ondernemers) die tegen betaling een onderdeel van dit vrijgestelde onderwijs verzorgen, zijn dan ook vrijgesteld van btw voor het verrichten van dat onderwijs. Wanneer technieklessen worden aangeboden in het kader van een beroepsopleiding, is het onderwijs vrijgesteld als het onderwijs wordt gegeven door ondernemers die zijn ingeschreven in het Register Kort Beroeps Onderwijs of door ondernemers die zijn genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs (WHW) of bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Waarom valt onderwijs in techniek niet onder de algemene maatregel van bestuur die categorieën onderwijs en nauw daarmee samenhangende diensten als vrijgesteld onderwijs aanwijst?1
Onderwijs in techniek valt onder het bij algemene maatregel van bestuur vrijgesteld onderwijs als sprake is van algemeen vormend onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs2. Bij het onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs gaat het om onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs. Naschoolse technieklessen die (soort)gelijk zijn aan de technieklessen, die in het kader van het kerndoel »wetenschap en techniek» door een wettelijk erkende onderwijsinstelling worden gegeven, zijn dus ook vrijgesteld van btw.
Bent u met mij van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen? Hoe controleert u dat belastingkantoren op dezelfde manier de belastingwet- en regelgeving toepassen?
Ja, ik ben met u van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen. Waar nodig wordt daartoe fiscaal uitvoeringsbeleid vastgesteld. Het management van de Belastingdienst ziet er op de diverse niveaus op toe dat de belastingwet- en regelgeving juist, en derhalve ook eenduidig, wordt toegepast.
Klopt het dat in de casus van het bedrijf MadScience het Belastingkantoor Oost-Brabant de onderwijsvrijstelling wel toepast en het Belastingkantoor Limburg niet?
Over individuele belastingplichtigen doe ik gelet op art. 67 van de AWR geen mededelingen. Overigens is mij van een verschillende interpretatie van de onderwijsvrijstelling door verschillende belastingkantoren ter zake van naschoolse technieklessen niet gebleken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verschillende belastingkantoren de toepassing van de onderwijsvrijstelling op dezelfde manier gaan interpreteren?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan de onderwijsvrijstelling niet worden gegeven aan instellingen die een certificering hebben (bijvoorbeeld CRKBO), zodat alle belastingkantoren dit keurmerk kunnen gebruiken voor controle?
De certificering via het Register Kort Beroepsonderwijs geldt alleen voor beroepsonderwijs. De wettelijk geregelde onderwijsvrijstelling heeft een ruimere reikwijdte dan alleen het beroepsonderwijs. De vrijstelling geldt voor onderwijs dat bekostigd wordt uit de openbare kassen en wordt gegeven door erkende onderwijsinstellingen. De vrijstelling geldt ook voor hetzelfde onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde aanbod van onderwijs en ook voor beroepsonderwijs door CRKBO-instellingen. Binnen dit wettelijke kader bestaat voor een ruimere vrijstelling voor techniekonderwijs dan hiervoor is aangegeven geen ruimte.
Het bericht "10 euro voor 780 meter met de trein" |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «10 euro voor 780 meter met de trein»?1
Het is vervelend als reizigers onbewust zonder geldig treinkaartje reizen en hiervoor tijdens een controle worden beboet.
Klopt het dat het treinkaartje van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) voor senioren niet geldig is vanaf de grens, maar vanaf het eerste station in België? Zo ja, deelt u de mening dat dit verwarrend is voor de reiziger?
Ja, het klopt dat dit Belgische seniorenticket niet geldig is vanaf de grens, maar tussen 2 Belgische stations/stopplaatsen behalve grenspunten. Dit valt terug te lezen onder de voorwaarden van dit ticket op de website van de NMBS2.
Het ticket dat deze reizigers gebruikten voor het Nederlandse trajectdeel van hun reis (namelijk een aanbieding speciaal gericht op Nederlandse senioren, de zogeheten Keuzedag) is wel geldig tot de grens, maar het Belgische seniorenticket niet vanaf de grens. Ik kan me voorstellen dat dit verschil in voorwaarden verwarrend kan zijn geweest voor de reizigers.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers het afgelopen jaar een boete hebben gehad op het stukje tussen Essen en de Nederlandse grens?
Aan NMBS is gevraagd of zij beschikt over deze informatie. Wanneer de informatie beschikbaar is gesteld, zal ik u hierover informeren.
Bent u bereid om, in overleg met de NS en de NMBS, dit probleem op te lossen? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer dan informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb NS gevraagd hierover in contact met de Belgische vervoerder naar een oplossing te zoeken en zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomst.
Onnodige medische keuringen door CBR bij mensen met stabiele aandoeningen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waarin naar voren komt dat mensen met een stabiele chronische aandoening onnodig worden geconfronteerd met verplichte periodieke keuringen?1
Mijn inzet ten aanzien van medische keuringen is om te komen tot een duidelijk, snel en transparant systeem van waarbij de burger niet onnodig wordt belast en geen strengere eisen worden gesteld dan nodig is voor de verkeersveiligheid van henzelf en medeweggebruikers. De inzet van mij samen met het CBR is er juist op gericht om mensen zo lang mogelijk verantwoord mobiel te laten zijn en zo lang mogelijk hun rijbewijs te laten behouden. Hiervoor kunnen medische keuringen en in bepaalde gevallen ook rijtesten nodig zijn.
In de uitzending kwamen twee casus aan bod: epilepsie in combinatie met een behandeld hersentumor en een casus betreffende een aangeboren afwijking waardoor er sprake is van functiebeperking van de arm (Erbse parese).
Voor zowel epilepsie als hersentumoren gelden er beperkingen aan het rijbewijs vanwege de verhoogde risico’s voor de verkeersveiligheid. Ten aanzien van epilepsie heeft de Gezondheidsraad dit in haar advisering van anderhalf jaar geleden nog eens bekrachtigd. Bij hersentumoren kan de situatie overigens klinisch stabiel zijn, maar kan de tumor op termijn weer problemen veroorzaken. Een rijbewijskeuring is dan ook nodig om te bepalen in hoeverre iemand (nog steeds) geschikt is voor het rijbewijs.
Bij Erbse parese is sprake van een stabiele aandoening, waarbij ik in de Regeling eisen geschiktheid 2000 geen periodieke herkeuring voorschrijf. Alleen bij de eerste aanvraag van het rijbewijs heeft het CBR nadere medische informatie nodig om te beslissen over de rijgeschiktheid. Dit kan in bepaalde gevallen op basis van medische informatie van de eigen arts of op basis van een rijbewijskeuring en/of rijtest. Op grond hiervan kunnen auto-aanpassingen worden gerealiseerd waardoor iemand dan toch rijgeschikt is.
Het CBR heeft telefonisch contact opgenomen met deze persoon met Erbse parese uit de uitzending van Radar en toegelicht dat voor deze aandoening geen periodieke herkeuring nodig is.
Deelt u het in de uitzending naar voren komend gevoel dat overbodige keuringen niet alleen tot onnodige kosten leiden, maar ook erg vernederend overkomen op mensen met een stabiele chronische aandoening?
In geval van stabiele aandoeningen ben ik het helemaal met u eens. Echter, wanneer er sprake is van een niet stabiele aandoening dan is een periodieke herkeuring noodzakelijk.
Kunt u een duidelijk overzicht geven van wanneer mensen nu wel en wanneer geen keuring moeten ondergaan wanneer ze een (stabiele) chronische aandoening hebben?
Een periodieke herkeuring wordt niet voorgeschreven bij bepaalde stabiele aandoeningen zoals; een lui oog, doofheid, astma, goed behandelde bloeddruk, restloos hartinfarct, geopereerde aangeboren hartafwijkingen zonder klachten en amputaties.
Bij progressieve ziekten zoals Parkinson, MS en Alzheimer geldt er altijd een termijnbeperking, evenals voor diabetes, slaapapneu en chronische nierziekten.
Tenslotte wordt er in bepaalde gevallen een termijnbeperking opgelegd afhankelijk van de gezondheidstoestand van de gekeurde zoals bij ADHD, autisme en oogaandoeningen.
Deelt u de mening dat er nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over de keuringen bij het centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)? Zo ja, bent u bereid om de informatievoorziening hierover te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid mij in te zetten voor het verbeteren van informatievoorziening rond rijbewijskeuringen. Ik ga hiervoor dit jaar rond de tafel met verschillende partijen zoals zorgverleners, artsen, patiëntenorganisaties, verkeersveiligheidsorganisaties gemeenten en het CBR. Van belang is dat deze partijen en rijbewijsaanvragers bekend zijn met wat te doen bij het verkrijgen en/of verlengen van het rijbewijs indien er sprake is van medische rijgeschiktheidsvraagstukken. Zo wordt voorkomen dat rijbewijsaanvragers een verklaring van geschiktheid aanvragen of een keuring ondergaan terwijl dat niet nodig is.
Bent u bereid om er voor te zorgen dat in de loop van dit jaar alle keuringen voor mensen met een stabiele chronische aandoening voorgoed komen te vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht geldt er voor stabiele chronische aandoeningen geen periodieke herkeuringseis.
Twee ziektebeelden hebben mijn aandacht daar waar het gaat om periodieke herkeuringseis voor het rijbewijs. Zo buigt de Gezondheidsraad zich momenteel over termijnbeperkingen ten aanzien van neurologische aandoeningen. Mogelijk is hier sprake van onnodige keuringen. Na advies van de Gezondheidsraad zal ik zo nodig de wet- en regelgeving aanpassen. Daarnaast werkt de Europese commissie momenteel aan een voorstel voor nieuwe normen op het terrein van hartaandoeningen, mogelijk zal dit uiteindelijk leiden tot een ander keuringsregime bij hartaandoeningen.
De uitvoering van de motie over flitsen op trajecten waar staat aangegeven dat er trajectcontrole is |
|
Farshad Bashir |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg Maximumsnelheid autosnelwegen d.d. 23 maart 2011, in reactie op de later aangenomen motie-Bashir1, heeft gezegd dat zij het ermee eens is dat mensen bij een trajectcontrole uitgaan van een gemiddelde maximumsnelheid en niet de maximumsnelheid op één punt, dat er voortaan op trajecten waar staat aangegeven dat trajectcontroles gehouden worden geen flitscontroles zullen worden gehouden (en dat anders de borden over de trajectcontrole worden afgeplakt of weggehaald) en dat er langs de weg duidelijk wordt gemaakt waar het begin- en het eindpunt van de trajectcontroles is?
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het betreffende plenaire debat aangegeven dat er geen puntmetingen plaatsvinden op locaties waar trajectcontrolesystemen worden aangekondigd met een zogeheten mottobord. Het begin van trajectcontrolesystemen wordt door een mottobord aangekondigd. Hiermee worden passanten erop gewezen dat daar 24 uur per dag gehandhaafd wordt.
Waarom is er, ondanks de motie-Bashir en de mondelinge reactie van de Minister van Infrastructuur en Milieu daarop, op 4 maart 2014 op de A4 bij Hoofddorp toch geflitst terwijl er langs de weg duidelijk stond aangegeven dat er een trajectcontrole was? Hoeveel mensen hebben een bekeuring gekregen? Bent u bereid om de wens van de Tweede Kamer en de belofte van de Minister van Infrastructuur en Milieu na te komen en aan handhavers nogmaals duidelijk te maken dat wat ze op 4 maart hebben gedaan niet de bedoeling is?
Op de A4 was ter hoogte van het brugrestaurant een ANPR-controle ingericht. Veelal worden dergelijke controles gecombineerd met snelheidscontroles met een radaropstelling, zo ook hier. Het daar aanwezige trajectcontrolesysteem was op dat moment weliswaar niet in werking, maar het mottobord dat de trajectcontrole aankondigt was niet afgeplakt. De radarcontrole was op dat punt niet in overeenstemming met de in vraag 1 aangehaalde toezegging aan uw Kamer. De geconstateerde overtredingen zijn om die reden niet verwerkt, en derhalve heeft niemand een bekeuring gekregen.
Het OM heeft mij bevestigd dat de politie blijft werken volgens de instructie om geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd.
Het stijgend aantal ladingdiefstallen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal ladingdiefstallen in 2013 met 42 procent gestegen is ten opzichte van 2012?1
In 2013 is een stijging van het aantal aangiften van (pogingen tot) ladingdiefstallen geconstateerd; van 287 aangiften in 2012 naar 432 in 2013, waarvan 189 pogingen tot ladingdiefstal. Een groot deel van deze stijging heeft zich voltrokken in het derde kwartaal. De oorzaak van deze stijging in het aantal aangiften valt niet direct te verklaren.
Tegelijkertijd is in 2013 het aantal aangiftes van (een poging tot) diefstal van voertuigen gedaald. Transportondernemers deden het afgelopen jaar 287 keer aangifte. Dat is 19% minder dan in 2012, toen er in 356 gevallen aangifte werd gedaan.
Wat is volgens u de oorzaak van deze stijging?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt van de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dat de stijging te wijten is aan de verminderde aandacht van politie en justitie voor transportcriminaliteit?
Ik deel de opvatting dat sprake zou zijn van verminderde aandacht voor transportcriminaliteit niet. Integendeel, de Landelijke Eenheid van de nationale politie heeft transportcriminaliteit als speerpunt benoemd en pakt dit thema serieus aan via een integrale benadering vanuit de opsporing, handhaving en preventie. Dit gebeurt in samenwerking met de regionale eenheden en de ketenpartners. Het projectteam ladingdiefstal van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland bestaat nog tot eind 2014. Op dit moment is sprake van intensieve samenwerking tussen de Landelijke Eenheid en dit team ten behoeve van kennisoverdracht en de borging daarvan. Het Landelijk Team Transportcriminaliteit, verantwoordelijk voor de informatiepositie rond het thema, zal onderdeel blijven van de informatieorganisatie van de Landelijke Eenheid en vormt een vaste schakel in de programmatische aanpak.
De aanpak van deze vorm van criminaliteit had en heeft de volle aandacht van politie en Openbaar Ministerie. In het kader hiervan vindt structureel overleg plaats tussen publieke en private partners om de preventieve en repressieve en aanpak van transportcriminaliteit te bevorderen. Transportcriminaliteit is door het publiek-private Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) geprioriteerd in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven.
Klopt het dat met de komst van de nationale politie de speciale officier van justitie voor transportcriminaliteit is verdwenen? Zo ja, ziet u een verband tussen het verdwijnen van deze functie en het stijgen van de transportcriminaliteit?
Nee, het klopt niet dat door de komst van de nationale politie de landelijk officier transportcriminaliteit is verdwenen. De landelijke officier transportcriminaliteit was gekoppeld aan de afspraken die zijn gemaakt in het Convenant Aanpak Transportcriminaliteit dat per 31 december 2013 is afgerond.
In lijn met de afgelopen jaren blijft een programmatische aanpak van transportcriminaliteit bij het Landelijk Parket van het OM verzekerd. Er is een
centrale dossierhouder aangesteld die fungeert als aanspreekpunt voor de regioparketten van het OM, politie, de transportsector en andere private partners bij de aanpak van transportcriminaliteit. Strafzaken worden afgedaan door de regioparketten en/of het Landelijk Parket.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze ongewenste stijging van criminaliteit wordt gestuit? Hoe gaat u zorgen dat er dit jaar een forse daling plaatsvindt van het aantal ladingdiefstallen?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Deze samenwerking heeft de afgelopen jaren haar vruchten afgeworpen. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers. De aanhouding van ladingdieven leidde tot een merkbare beperking van het aantal ladingdiefstallen in het laatste kwartaal van 2013.
Met het aflopen van het convenant in 2013 is zeker geen einde gekomen aan de aanpak van transportcriminaliteit. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik blijf de ontwikkelingen in de transportcriminaliteit nauwlettend volgen en met publieke en private partners in het NPC bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) ouderen uit serviceflats jaagt |
|
Farshad Bashir , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
Hoe reageert u op het artikel dat ouderen door Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) worden gedupeerd en geïntimideerd?1
Een serviceflat is een gebouw of een complex van gebouwen met zelfstandige appartementen. Het verschil met een reguliere flat is dat bij een serviceflat verschillende diensten en voorzieningen worden aangeboden die betrekking hebben op wooncomfort, veiligheid, service, zorg, welzijn en ontspanning. Serviceflats zijn een initiatief vanuit de markt waarvoor naast de reguliere wettelijke eisen, geen aanvullende, specifieke wet- en regelgeving voor bestaat behalve de mogelijkheid om bij verhuur vanwege de additionele voorzieningen een extra opslag van 35% op de huur te vragen. Door de koop van een appartement in een (service-)flat is men van rechtswege verplicht lid van de Vereniging van Eigenaren(VvE). De VvE heeft de zorg voor het onderhoud van het complex tot doel en stelt in de VvE-vergadering, met meerderheid van stemmen, het bedrag voor de servicekosten vast. Een nieuwe appartementseigenaar is hieraan gebonden. Vanuit de markt bestaan er beheerorganisaties die VvE’s kunnen inhuren om hen te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Hierbij zijn ook organisaties die zich hebben gespecialiseerd in de dienstverlening aan VvE’s van serviceflats. Bij de huur van woonruimte in een serviceflat geldt het reguliere huursysteem, inclusief de mogelijkheid van genoemde serviceflattoeslag.
Uit het artikel komt naar voren dat een aantal bewoners van serviceflats klachten heeft over de uitvoering van de taken van de door hen ingehuurde diensten van de beheerorganisatie Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS). Ik begrijp dat dit voor bewoners een erg vervelende situatie is, waarbij ik er op voorhand van uit ga dat een beheerder de prestaties levert die contractueel overeengekomen zijn. Indien bewoners en een beheersorganisatie in een dergelijke situatie niet tot een vergelijk komen, kunnen de bewoners naar de rechterlijke macht stappen. Uit de berichtgeving maak ik op dat een aantal bewoners een dergelijke stap gezet hebben. Het is uiteindelijk aan de rechterlijke macht om een oordeel te vellen en niet aan mij om hier inhoudelijk op in te gaan.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het misbruik en intimidatie van ouderen door SDS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de berichtgeving uit Trouw was ik op de hoogte op de dag van verschijning, 7 januari 2014.
Leidt dit misbruik naar uw oordeel tot financiële uitbuiting van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw opvatting over de methode die SDS gebruikt? Deelt u de mening dat dit een methode is die niet in het belang handelt van bewoners, maar van beleggers? Bent u van plan deze methode een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen moeten procederen om in hun bestaande woning te kunnen blijven wonen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Is het waar dat de leegstand in serviceflats wordt doorgerekend in de hoge servicekosten die SDS in rekening brengt? Is het waar dat hierdoor de flats goedkoop kunnen worden opgekocht en dat bewoners de prijs betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel en welke diensten heeft SDS wegbezuinigd in de serviceflats? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van twee voormalige SDS medewerkers die in het artikel aangeven dat bewoners willens en wetens zijn «bedonderd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat bestuurders van serviceflats onder één hoedje met SDS spelen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat zij betaald worden als zij erin slagen SDS meer diensten te laten verrichten in de serviceflats?
Wat vindt u ervan dat één van de bestuurders van een serviceflat maar liefst 5.000 euro ontving, nadat SDS als dienstverlener aan de slag kon bij een serviceflat? Is deze werkwijze geoorloofd? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Hoe oordeelt u over de onafhankelijkheid van bestuurders van serviceflats en SDS, nu blijkt dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van SDS zelf werkzaam is als een bestuurder van een serviceflat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de uitspraak van verscheidene bewoners die stellen dat de «onafhankelijke» bestuurders zich vaak intimiderend opstellen tegenover hoogbejaarde ouderen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeveel situaties heeft SDS bewoners ervan overtuigd, al dan niet gedwongen, hun woning te verkopen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat verschillende bewoners melding maken van een uiterst geraffineerd samenspel, doordat SDS en een vastgoedinvesteerder elkaar bevoordelen ten koste van de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u de rapporten, waaruit blijkt dat woningen onder de taxatiekosten worden aangekocht zodat het voordeel voor de investeerder per seniorencomplex in de miljoenen kan lopen, naar de Kamer (laten) sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre bewoners van serviceflats, die door SDS zijn overtuigd om tot verkoop van hun woning over te gaan, een lager bedrag voor hun woning hebben gekregen dan de marktwaarde? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel bewoners van serviceflats zijn met een restschuld blijven zitten, nadat zij door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor oud bewoners die, onder druk van SDS, hun woning hebben verkocht? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevens bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor de schatkist, nu oud bewoners door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen en deze bewoners nu met een restschuld blijven zitten die fiscaal aftrekbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de handelwijze door SDS onmiddellijk stopgezet dient te worden en dat deze handelswijze uitgebreid onderzocht dient te worden? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te doen naar de handelswijze van SDS in deze serviceflats? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen zich moeten verweren tegen dergelijke machtige instanties die niet handelen in het belang van deze ouderen, maar enkel handelen voor hun winstmarge? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen voor de gedupeerde ouderen?
Erkent u uw verantwoordelijkheid ter bescherming van (kwetsbare) ouderen omdat ze meer en meer afhankelijk worden van serviceflats nu ze niet meer in verzorgingshuizen terecht kunnen door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Al lang is een trend van langer zelfstandig wonen gaande. Uit onderzoek blijkt dat de meeste ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis willen blijven wonen. Zij kunnen daarbij ook voor een woonvorm kiezen waarbij extra diensten worden verleend, zoals in een serviceflat. Dit zijn private contracten, waar geen toezicht vanuit de overheid bij past. Zoals hierboven aangegeven, zijn er organisaties die voor de VvE taken in de sfeer van het beheer en onderhoud uitvoeren. Dit gebeurt op contractbasis, doordat het bestuur van een VvE een beheerovereenkomst voor een bepaalde periode aangaat met een dergelijke beheerder. Dit gebeurt zowel bij reguliere appartementscomplexen, als bij serviceflats.
Er is op zich niets tegen het feit dat er (commerciële) organisaties zijn die dergelijke diensten aanbieden. Sterker nog, voor veel VvE’s is dit een uitkomst omdat de bestuursleden zelf niet de tijd of kennis hebben om het VvE-beheer adequaat uit te voeren. Veelal is de VvE ook tevreden over de dienstverlening van zijn VvE-beheerder.
Tegelijkertijd hebben zich, ook in het verleden al, gevallen voorgedaan waarbij de VvE-beheerder steken heeft laten vallen. Daardoor zijn er in de branche initiatieven ontstaan die er op gericht zijn VvE-beheerders te kunnen onderscheiden en waarmee in wezen «het kaf van het koren» gescheiden kan worden. Ik doel dan op de ontwikkeling van het SKW-keurmerk voor VvE-beheerders (wordt verstrekt aan de organisatie) en het in ontwikkeling zijnde persoonsgebonden beheerdercertificaat (wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon). Om betreffend keurmerk te behalen, moet men voldoen aan bepaalde deskundigheidseisen, waarbij periodiek wordt getoetst of nog steeds wordt voldaan aan de gestelde eisen. Ik juich deze ontwikkelingen toe en ondersteun die ook waar nodig en mogelijk. Daarnaast bestaat er de beroepscode van Vastgoedmanagement Nederland (VMG), die ook geldt voor de bij VMG aangesloten VvE-beheerders. Ik ben ook gelukkig met de gerichte voorlichtingsactiviteiten van de Vereniging Eigen Huis en VvE-Belang.
Het staat in Nederland een ieder vrij om VvE beheerdiensten aan te bieden. Met eerder genoemde branche-initiatieven wordt naar mijn mening een gedegen inspanning gedaan om frauduleuze handelingen te onderscheiden van welgemeende inzet en diensten. Andere kwaliteitsbevorderende maatregelen dan de bovenstaande zijn volgens mij dan ook niet nodig. Daarbij zij aangetekend dat ik een voorstander ben van transparante dienstverlening aan zowel VvE’s als serviceflats en dat het bij mogelijke individuele gevallen van frauduleus handelen aan de rechter is hier een oordeel over te vellen.
Hoe gaat u voorkomen dat SDS een «voorbeeld» wordt voor andere organisaties die denken kwetsbare ouderen te kunnen misbruiken en intimideren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Bijstellingsregeling directe belasting |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wanneer heeft u het bijstellingsregeling directe belasting (Nr. DB2013/569M), voor het eerst gelezen en wanneer heeft u die getekend?
De staatssecretaris van Financiën heeft tussen 6 december 2013 en 10 december 2013 kennis genomen van de wettelijke indexaties. De Bijstellingsregeling directe belastingen is getekend op 18 december 2013. Het is niet gebruikelijk om de uitkomsten van wettelijke indexeringsmechanismes aan leden van het kabinet mede te delen.
Wanneer was in het kabinet bekend dat het eigenwoningforfait voor huizen met een waarde tussen € 75.000 en € 1.040.000 verhoogd zou worden van 0,6% naar 0,7%?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de minister op 13 december 2013 nog zijn berekeningen in de Eerste Kamer gepresenteerd onder de aanname: «Tevens is in de uitwerking als veronderstelling gehanteerd dat het eigenwoningforfaitpercentage 0,6 (cijfer 2013) bedraagt»? Wist hij toen al dat het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 (het jaar waarin de berekeningen starten) 0,7% zou bedragen? (Kamerstuk 33 819, B)
Op een vraag van het lid van de Eerste Kamer de heer Essers heeft de minister aangegeven dat bij de gevraagde berekening is gerekend met het voor 2013 geldende percentage voor het EWF. Hier is dus sprake geweest van een aanname voor de berekening, die betrekking had op de komende 35 jaar. Daaruit kan geenszins de conclusie kan worden getrokken dat het percentage van 0,6 ook in 2014 (of de jaren daarna) zou gelden. De minister is (zoals te doen gebruikelijk) bij de aanname uitgegaan van het op dat moment geldende percentage.
Kunt u de berekeningen van de minister overdoen met het herziene eigenwoningpercentage?
De vraag van de heer Essers was er ons inziens op gericht om de verschillen tussen de verschillende aflossingsregimes in kaart te brengen. Voor de beide op pagina 33 en 34 van de memorie van antwoord van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II opgenomen tabellen, heeft dit slechts tot gevolg dat alle getallen (met uitzondering van de nullen) per tabel met eenzelfde bedrag omhoog gaan. Die verschillen blijven ook na aanpassing van het voor de berekening van het EWF van belang zijnde percentage gelijk. Voor het antwoord op het door de heer Essers gevraagde is een nieuwe berekening dan ook niet relevant. Ten overvloede merk ik op dat in de periode waarop de tabellen betrekking hebben, namelijk een periode van 35 jaar, het waarschijnlijk is dat het betreffende percentage zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 338 miljoen euro (sleuteltabel 2013) dan wel 318 miljoen euro (sleuteltabel 2014) oplevert in vergelijking met de situatie dat het percentage constant gehouden zou zijn op 0,6%?
Met een verhoging met 0,1%-punt zou een bedrag van € 318 miljoen gemoeid zijn als de WOZ-waarde waarover het EWF% wordt berekend gelijk zou blijven. De WOZ-waarde is echter gedaald. Per saldo neemt de belastingopbrengst met circa € 200 miljoen toe, waarvan circa € 100 miljoen door het deels wegvallen van de gunstige afrondingsregel. De opbrengst is het gevolg van een in de wet vastgelegd indexeringsmechanisme. Voor het overige verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde Kamerbrief.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfait in 2014 meer oplevert dan de beperking van de hypotheekrenteaftrek in 2014?
De beperkingen op het gebied van de hypotheekrenteaftrek hebben in de eerste jaren een zeer beperkte budgettaire opbrengst. De introductie van de aflossingseis per 1 januari 2013 kent in 2014 een opbrengst van € 7 miljoen. De tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning die per 1 januari 2014 in werking is getreden kent in 2014 een opbrengst van € 45 miljoen. Deze laatste opbrengst wordt overigens volledig teruggesluisd. Deze in totaal € 52 miljoen is daarmee lager dan de extra opbrengst van het EWF in 2014 ten opzichte van 2013 zoals opgenomen in de Kamerbrief die gelijktijdig met deze beantwoording is gestuurd.
Op welke wijze heeft u de verhoging van het eigenwoningforfait aan de Staten-Generaal meegedeeld en acht u dit adequaat?
De verhoging is bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant van 30 december 2013, Stcrt. 2013, nummer 35144. Zoals gebruikelijk bij de vaststelling en publicatie van een ministeriële regeling is hiervan is geen melding gedaan aan de Staten-Generaal.
Klopt het dat het eigenwoningforfait harder stijgt door de stijging van de huren? Zo ja, op welke wijze is dat meegedeeld in de wet op de huurverhoging zag en is het meegenomen in de ramingen in die wet? Zo ja, waar is dat meegedeeld?
De hoogte van het eigenwoningforfaitpercentage is afhankelijk van de prijsontwikkeling van woningen en van de prijsontwikkeling van de huren. Alleen door de stijging van de huren, stijgt ook het eigenwoningforfait. De prijsontwikkeling van de woning wordt geneutraliseerd in het eigenwoningpercentage zodat uit dien hoofde het eigenwoningforfait gelijk blijft. In de wetgeving die toeziet op de huurverhoging is geen verband gelegd met het eigenwoningforfait. De opbrengst van eventuele huurstijgingen die doorwerken in het eigenwoningforfait is het gevolg van het wettelijke indexeringsmechanisme. Deze opbrengst is conform de begrotingsregels niet lastenrelevant. Daarnaast is het aan de verhuurder om te bepalen of, en met welk percentage de huren stijgen. Het is derhalve niet mogelijk om eventuele opbrengsten die uit een stijging van de huren volgen te ramen. Het huurindexcijfer wordt door het CBS vastgesteld en is gebaseerd op de reële huren. Binnen de bestaande indexatiesystematiek is het dan ook niet mogelijk om rekening te houden met de voorshands onbekende gevolgen van het huurbeleid op de ontwikkeling van de reële huurprijzen.
Kunt de een geüpdatete raming van de opbrengsten van de huurstijging aan de Kamer doen toekomen, waarin precies is aangegeven hoe hoog de lasten voor huurders en kopers zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u bij de berekening van de voorlopige teruggave 2014, die sinds november aangevraagd kan worden, gerekend met een eigenwoningforfait van 0,6% of van 0,7%? Indien het 0,7% was, sinds welke datum is dat dan bekend bij de belastingdienst?
In de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014, die zoals gebruikelijk eind november en begin december 2013 verstuurd zijn, is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van 0,65%. Dit percentage was het op dat moment meest actuele percentage waarin al wel rekening is gehouden met de huurontwikkeling. De andere voor het eigenwoningforfait relevante factor is de prijsontwikkeling op de koopwoningmarkt. Die is pas bekend geworden nadat de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014 administratief zijn vastgesteld. Gezien het massale proces is deze vaststelling al enige tijd voor het moment van verzending van de voorlopige aanslagen.
Als een belastingplichtige een nieuwe aanvraag doet of een wijziging van een voorlopige aanslag 2014 doorgeeft, is voor de berekening van het eigen woningforfait bij het vaststellen van de aanslag uitgegaan van een percentage van 0,7%. Vanaf eind november waren deze cijfers voor het jaar 2014 bekend en opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem van de Belastingdienst. Bij het gebruik van het programma «Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2014» wordt een proefberekening van de aanslag gemaakt. Hierbij wordt nog gerekend met 0,65%. Na ontvangst van het verzoek wordt een definitieve berekening gemaakt waarbij wel wordt uitgegaan van 0,7%. Bij nieuwe verzoeken of wijzigingen van de voorlopige aanslagen wordt de aanslag dus op basis van de juiste cijfers vastgesteld. Deze maand zal de proefberekening worden aangepast zodat ook in die berekening wordt uitgegaan van 0,7%, zoals jaarlijks te doen gebruikelijk is.
Indien met 0,6% gerekend is, betekent dat dan honderdduizenden mensen aan het eind van het jaar moeten bijbetalen?
In die gevallen waarbij is gerekend met 0,65% heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om zijn aanslag gedurende het jaar 2014 aan te passen. Hij hoeft hier niet mee te wachten tot na afloop van 2014. Hiermee kan voorkomen worden dat moet worden bijbetaald na afloop van het jaar. Overigens merk ik op dat bij de berekening van de voorlopige aanslag nog is uitgegaan van de WOZ-waarde over belastingjaar 2013. Indien de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 hiervan afwijkt kan belastingplichtige zijn voorlopige aanslag ook op dit punt aanpassen.
Is in de koopkrachtplaatjes van de regering, van het CPB en van het NIBUD gerekend met een percentage van 0,6% of 0,7%?
De koopkrachtplaatjes van de regering zijn conform de veronderstelling van het CPB gebaseerd op een percentage van 0,7. Dit was op dat moment een eigen inschatting van het CPB. Het NIBUD gaat bij zijn berekeningen enkel uit van huurwoningen en baseert zijn koopkrachtplaatjes dus op de huren. Het EWF speelt bij hun koopkrachtplaatjes dan ook geen rol.
Kunt u een overzicht geven van alle belastingtarieven en schijven, waarvan nu al bekend is, bijvoorbeeld door overgangsrecht, dat zij in op 1 juli 2014, 2015, 2016 of later zullen veranderen en dus van elk verandermoment (inclusief in ieder geval toeslagen, IB schijfgrenzen, IB schijfhoogtes, brandstofaccijns, alle heffingskortingen, overdraagbare algemene heffingskorting per cohort, eigenwoningforfait (villabelasting), waterbelasting, aftrektarief hypotheekrenteaftrek en alle andere belastingen die wij in Nederland kennen)?
In diverse wetten zijn indexatiebepalingen opgenomen die veelal leiden tot een jaarlijkse bijstelling. Jaarlijks worden onder meer de schijfgrenzen bijgesteld evenals de meeste bedragen die zijn opgenomen in onder meer de inkomsten- en loonbelasting. Naast deze aanpassingen vinden er ook aanpassingen plaats op basis van nieuw beleid. Een voorbeeld hiervan zijn algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze toekomstige wijzigingen zijn opgenomen in het Belastingplan 2014. De in de bijstellingsregelingen opgenomen bedragen en percentages worden in beginsel conform de wet jaarlijks aangepast.
Hoeveel individuele veranderingen vanaf 1 juli 2014 (één verandering is één wijziging op één tijdstip) in de belastingschijven en tarieven liggen op dit moment al vast in de wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 13.
De halvering van de bediening van station Utrecht Lunetten per 15 december 2013 |
|
Farshad Bashir , Paulus Jansen |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat de NS-sprinters op het traject Utrecht–Tiel met ingang van 15 december a.s. niet meer zullen stoppen op station Utrecht Lunetten, waardoor de bediening van dit station wordt gehalveerd?
Dit klopt gedeeltelijk, namelijk in de richting Utrecht. Dit is gebleken bij de definitieve capaciteitsverdeling voor 2014 die ProRail in augustus 2013 bekend heeft gemaakt.1
ProRail gebruikt planningsnormen voor het beoordelen en goedkeuren van een dienstregeling zoals die tot stand komt op basis van de capaciteitsaanvragen van alle vervoerders. Aan de hand van deze normen toetst ProRail of een geplande dienstregeling zodanig in elkaar zit dat ze in de praktijk uitvoerbaar is en geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengt.
De aanrijding bij Amsterdam Singelgracht heeft ProRail ertoe gebracht om in het proces van capaciteitsverdeling de planningsnormen vanaf 2014 scherper toe te passen en meer tijd in te bouwen tussen twee treinen. Doel hiervan is, conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, conflicten in de planning te voorkomen en de kans op rood sein conflicten te verminderen. Dit leidt ertoe dat ProRail niet alle capaciteitsaanvragen op dit traject volledig kan honoreren.
Op de lijn Utrecht–Geldermalsen rijden nu vier Sprinters per uur. Twee keer per uur zouden in de richting Utrecht Centraal een Sprinter en een goederentrein in 2014 volgens de plannormen 1 minuut te dicht na elkaar kruisen. Daar komt bij dat het vanwege de verbouwing van Utrecht CS en de zuidzijde niet meer mogelijk is met een goederentrein te halteren op Utrecht Goederen emplacement. De goederentrein die conflicteert met de Sprinter moet dus wel door en beperkt daarmee de oplossingsruimte. Daarom kan NS met ingang van dienstregeling 2014 de twee kruisende Sprinters niet meer rijden en daardoor het station Utrecht Lunetten minder bedienen. In de richting Utrecht Centraal stoppen er elk uur twee in plaats van vier treinen op het station, zeven dagen per week.
Deze beperking geldt alleen in de richting Utrecht Centraal omdat de treinen elkaar in die richting ter hoogte van het station Utrecht moeten kruisen. Met het niet stoppen te Lunetten in de richting Utrecht kan de noodzakelijke ruimte tussen de kruisende treinen gerealiseerd worden. Op deze manier voldoet de dienstregeling aan de norm. Deze situatie treft op een gemiddelde werkdag ruim 1500 reizigers. In de andere richting is en blijft de bediening vier keer per uur.
ProRail is bezig de infrastructuur zodanig aan te passen (vrije kruising en extra sporen) dat de goederentrein en de Sprinter elkaar ongelijkvloers kruisen. Daarmee is er geen planningsconflict meer en kan ProRail geheel aan de capaciteitsaanvragen op dit traject tegemoet komen. ProRail heeft mij laten weten ernaar te streven dit eind 2015 gerealiseerd te hebben.
Klopt het dat deze verslechtering van de dienstregeling het gevolg is van de nieuwe planningsnormen van ProRail, waardoor er één minuut extra nodig is voor een pad voor een goederentrein tussen Geldermalsen en Utrecht?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Verandert er per 15 december a.s. iets aan de feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak? Zo nee, waarom is deze ingreep dan nodig?
De feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak verandert niet. Wel is de toepassing van de normen veranderd. ProRail heeft mij gemeld zo spoedig mogelijk de feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak te veranderen om het probleem op te lossen (zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2).
Hoe hoog was het percentage vertraagde treinen op het baanvak Utrecht–Geldermalsen vice versa over 2013 en hoe verhoudt dit zich tot de vertragingen op andere, vergelijkbare baanvakken?
Elk baanvak heeft zijn eigen kenmerken (aantal en type treinen, ligging, kruisingen, toegestane snelheden, lengte etc.). Baanvakken zijn dus niet of nauwelijks met elkaar vergelijkbaar. Dit blijkt uit het feit dat het probleem van een beperking van de bediening van een station zich alleen op dit baanvak voordoet.
De punctualiteit (grens: 5 minuten vertraging) voor de periode 1 januari 2013 t/m 30 november 2013 is als volgt:
Geldermalsen–Utrecht 95,8%
Utrecht–Geldermalsen 95,2%
Hoofdrailnet totaal 93,8% (dus Intercity’s en Sprinters).
Hoeveel van de beschikbaar gestelde goederentreinpaden in 2013 zijn daadwerkelijk gebruikt?
De realisatie van dienstregeling 2013 is 25 goederentreinen op een gemiddelde werkdag in beide richtingen tezamen.2
Zijn in het besluitvormend proces door vervoerders en Prorail alternatieven voor deze halvering onderzocht?
ProRail heeft in nauwe samenwerking met de vervoerders veel alternatieven onderzocht. Tot hun spijt hebben partijen geen manier kunnen vinden om alle capaciteitsaanvragen van alle vervoerders te honoreren zonder andere nadelige gevolgen.
Is overwogen om in elk geval tijdens de (brede) spitsen prioriteit te geven aan de reizigerstreinen? Welke gevolgen zou dat hebben voor de overige vervoerders?
ProRail en de vervoerders hebben veel alternatieven overwogen (zie mijn antwoord op vraag 6), en zijn in overleg tot deze uitkomst gekomen. Als partijen er onderling uitkomen, is het niet nodig dat ProRail de formele prioritering op basis van de AMvB Capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur toepast. Overigens zou de uitkomst in dat geval niet anders zijn geweest.
Onderschrijft u dat alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat de bediening van station Lunetten voor anderhalf jaar gehalveerd wordt? Wat gaat u daaraan doen?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat de veiligheid op het spoor van het grootste belang is. Het Nederlandse spoorwegnet is één van de drukst bereden en tegelijk één van de veiligste van de hele Europese Unie3 en dat wil ik samen met de sector graag zo houden. Natuurlijk zijn voor de reizigers onder andere ook de capaciteit en de betrouwbaarheid van het spoor van groot belang. De Lange Termijn Spooragenda noemt als doelen voor het spoor de realisatie van een aantrekkelijk product voor de klant, het verbeteren van de kwaliteit van het spoorsysteem inclusief de veiligheid en de capaciteit van het spoorsysteem. Dit is de uitdaging waar de sector voor staat. Dit betekent dat bij een aanscherping van de veiligheidsmaatregelen steeds de gevolgen voor de reizigers en de verladers in beeld moeten zijn en dat de afwegingen transparant gemaakt worden.
Ik ben met u eens dat het wenselijk is om de bediening van station Lunetten zo snel mogelijk weer op het oude niveau te krijgen. Daarom heb ik een dringend beroep op ProRail en NS gedaan om maximaal te zoeken naar mogelijkheden om de hinder voor de reizigers van zowel het vernieuwde onderhoudsrooster als de scherpere toepassing van de plannormen nog in 2014, maar zeker vanaf 2015 kleiner te maken. De spoorsector is zich bewust van deze uitdaging en gaat alle opties grondig verkennen. Ik zal erop toezien dat de sector er alles aan doet wat redelijkerwijs mogelijk is om de overlast voor de reizigers te beperken. Ik heb er bij ProRail en NS op aangedrongen om samen de reizigers zo goed mogelijk en tijdig te informeren over de reismogelijkheden. Want de reizigers zijn juist in bijzondere omstandigheden gebaat bij adequate informatie en een concreet handelingsperspectief.
Gevaar door uitschakeling van verlichting op snelwegen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Welke norm hanteert u momenteel om verlichting op de snelwegen al dan niet uit te schakelen en in hoeverre neemt u hierin de verkeersdrukte mee?
De verlichting blijft aan in het donker op de drukste momenten van de dag, in de spits. Voor de intensiteiten heb ik geen absolute norm gehanteerd. Om tegemoet te komen aan de reacties uit de samenleving heb ik het verlichtingsregime heroverwogen en wordt de verlichting tussen 23:00 uur en 05:00 uur uitgeschakeld op alle wegen of gedeelten daarvan die binnen deze maatregel vallen. Tussen 21:00 en 23:00 uur blijft daarmee de verlichting aan. Bij rijtaakverzwarende omstandigheden, zoals in tunnels of bij scherpe bochten, blijft de verlichting ook aan. Begin 2014 zal het regime hierop worden aangepast.
Tijdens wegwerkzaamheden en ingeval van calamiteiten wordt de verlichting tijdelijk ingeschakeld. Op een deel van de wegen gaat dit nu al via de verkeerscentrale, voor het andere deel wordt inschakeling via de verkeerscentrale in 2014 gerealiseerd.
In hoeverre heeft u de mogelijke stijging van het aantal ongelukken (met in het ergste geval zwaargewonden of doden tot gevolg) meegenomen in uw besluit om verlichting op snelwegen uit te schakelen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Met de aanpassing van het regime worden de eerder gemelde effecten1 bijgesteld en resteert geen aantoonbaar effect op de verkeersveiligheid.
Wat is de reden dat u momenteel afwijkt van eerder onderzoek van Rijkswaterstaat, dat aangeeft dat pas bij minder dan 100 auto’s per rijstrook per uur de verlichting zonder gevolgen voor de verkeersveiligheid uit kan worden geschakeld?1 Bent u bereid u aan deze normen te houden en de lampen bij drukte aan te houden?
Er wordt niet afgeweken van de bevindingen in het bedoelde onderzoek. Het onderzoek waaraan u refereert, is alleen gebruikt om de te verwachten effecten op de verkeersveiligheid te berekenen, niet om normen aan te ontlenen.
Vindt u het verstandig dat de verlichting op snelwegen ook uitgeschakeld wordt bij slecht weer, zoals zware regenval? Zo nee, bent u bereid dit beleid aan te passen?
Slecht weer is geen criterium voor het inschakelen van de verlichting. Op basis van de ervaringen tot nog toe met het uitschakelen van de verlichting gedurende de nachtelijke uren is er geen aanleiding om mijn beleid op dit punt aan te passen. Bij het bovenstaande past de kanttekening dat zowel de omvang als de tijdsduur van de maatregelen te kort was om hier definitieve conclusies aan te verbinden. De aankomende tijd wordt verder gemonitord hoe de verkeersveiligheid zich ontwikkelt.
Waarom heeft u niet aan innovatievere oplossingen gedacht, zoals bij meer verkeer meer licht? Of lampen die pas aan gaan bij naderend verkeer?2
Voor een deel van de rijkswegen geldt, dat de door u bedoelde innovatieve oplossing «meer verkeer, meer licht» sinds 2004 al is aangebracht. Vanwege de hoge (aanleg)kosten wordt dit niet verder uitgebreid. De oplossing «lampen aan bij naderend verkeer» is niet gewenst, omdat de investeringkosten zeer hoog zijn en door continue in – en uitschakelende verlichting er een te onrustig beeld voor de omgeving (bewoners en natuurgebieden) ontstaat.
Het bericht dat rijinstructeurs onbevoegd lesgeven |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 1200 rijinstructeurs onbevoegd lesgeven?1
Ik herken deze aantallen niet. Ik heb in mijn overleggen met de brancheorganisaties BOVAG, FAM en VRB gevraagd om concrete gevallen van onbevoegde lesgevende rijinstructeurs bij de politie en ook bij mij te melden.
Ik heb tot nu toe slechts één melding gekregen. De brancheorganisatie VRB geeft aan dat er geen onderbouwing is van het aantal van 1.200.
Hoe kan het dat u op 27 september 2013 als antwoord op eerdere vragen zegt geen signalen te hebben over rijinstructeurs die zonder geldige bevoegdheid lesgeven2, terwijl we nog geen twee maanden later geconfronteerd worden met het bericht dat mogelijk 1200 instructeurs zonder bevoegdheid lesgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u inmiddels bereid om de controles van en handhaving op rijinstructeurs te verhogen zodat instructeurs zonder bevoegdheid een grotere kans hebben om tegen de lamp te lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De politie is wettelijk bevoegd om te handhaven. Dit doet de politie zowel structureel als meer incidenteel, bijvoorbeeld op basis van concrete signalen, bijvoorbeeld van de brancheverenigingen. Tijdens die controles wordt op geldige WRM-bevoegdheid, dubbele bediening en L-bord gehandhaafd. De keuze voor het structureel handhaven van deze regelgeving wordt op eenheidsniveau genomen. Zo heeft de politie Venlo in oktober en de politie Haaglanden in november lesauto’s op de weg gecontroleerd. Bij beide controles trof de politie geen onbevoegde instructeurs aan.
Volgens de WRM (art. 22, lid 5) moet een rijinstructeur zijn WRM certificaat inleveren bij IBKI zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden. IBKI is al gestart met het melden van deze verplichting richting rijinstructeurs. Ook zet IBKI de geldigheid van de WRM bevoegdheid in hun registratie op ongeldig. Dit is voor iedereen via de IBKI site te controleren. Hiernaast onderzoekt mijn Inspectie Leefomgeving en Transport op welke wijze aanvullende handhaving effectief vorm kan worden gegeven. In het voorjaar van 2014 zal duidelijk zijn hoe de ILT toezicht gaat houden.
Deelt u de mening dat de vijfjaarlijkse herkeuring te duur is en dat instructeurs deze daarom niet meer kunnen betalen? Zo ja, bent u bereid deze kosten te verlagen? Zo nee, waarom niet?
In overleg met uw Kamer en op verzoek van de rijschoolbranche is in 2009 de vijfjaarlijkse applicatietoets vervangen door de verplichte bijscholing, zodat de kwaliteit van een rijinstructeur beter wordt. De kosten van de praktijkbegeleiding bedragen € 221 per keer. Voor de praktijkbegeleiding wordt door het IBKI de kostprijs in rekening gebracht, waarbij rekening wordt gehouden met de voor deze activiteit gemaakte kosten. Ik bezie jaarlijks de kostenontwikkeling van de uitvoering van de publieke taken van het IBKI. De kosten van de theoretische bijscholing zijn aan de markt en bedragen ongeveer € 100 per dagdeel, dus ongeveer € 600 per vijf jaar. Op dit moment liggen de totale kosten voor vijf jaar rond € 1.042.
Deelt u de mening dat rijscholen in financiële problemen komen door een enorme wildgroei aan nieuwe rijscholen in de afgelopen jaren? Zo ja, bent u bereid deze wildgroei aan banden te leggen en hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Prijsbepaling is aan de markt. Ook het starten van een nieuw bedrijf wordt niet door de overheid gereguleerd. Het verbeteren van de kwaliteit van rijinstructeurs en het extra controleren van rijscholen door de Belastingdienst zijn overheidsinstrumenten om de kwaliteit van de rijschoolbranche te verbeteren.
Hiernaast heb ik jongerenorganisatie TeamAlert opdracht gegeven om samen met de branche een platform op te richten om jongeren die een rijschool zoeken extra te ondersteunen bij de keuze voor een goede rijschool en actief richting de doelgroep te communiceren. Hierbij zal ook aandacht aan de prijzen en actietarieven van rijscholen worden besteed en worden ervaringen van kandidaten op de site gepubliceerd.
Heeft u ook heel veel positieve reacties gekregen van mensen met ADHD, nu eindelijk de motie Bashir1 uitgevoerd is en de verplichte medische herkeuring voor het rijbewijs is afgeschaft?
Ik ben blij dat ik met het advies van de Gezondheidsraad de generieke herkeuringseis ingeval van ADHD heb kunnen afschaffen. Hiermee hoeven bestuurders met ADHD alleen in speciale gevallen een herkeuring te ondergaan.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen met ADHD niet meer gekeurd hoeven te worden als die bij de vorige keuring door een medisch specialist «onbeperkt geschikt» werden geacht? Bent u er tevens van op de hoogte dat tot 1 juni 2013 het niet mogelijk was om «onbeperkt geschikt» te worden verklaard door het CBR? Wat vindt u ervan dat dit eigenlijk betekent dat iedereen toch nog een laatste keer gekeurd moet worden?2
Ja, deze mensen met ADHD hoeven niet nog een keer te worden gekeurd wanneer zij bij de vorige keuring door een medisch specialist onbeperkt geschikt werden geacht.
Ik ben ervan op de hoogte dat tot 1 juni 2013 het CBR het rijbewijs van iemand met ADHD niet onbeperkt geschikt kon verklaren. Dit komt omdat in paragraaf 8.10 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 voor 1 juni een rijbewijs van een persoon met ADHD maximaal 3 jaar geldig mocht zijn. Desondanks zijn er specialisten geweest die dit wel in het individuele dossier hebben aangegeven.
Dat iedereen nog een laatste keer moet worden gekeurd door een specialist is dus niet juist. Wanneer een specialist bij een eerdere keuring heeft aangegeven dat iemand onbeperkt geschikt is, is deze keuring niet meer nodig. Wanneer uit het voorgaande keuringsrapport niet is op te maken of iemand onbeperkt geschikt kan worden geacht, is een herkeuring door een specialist nodig.
Vindt u dat CBR zich op deze manier dienstbaar opstelt?
Ja, het CBR stelt zich dienstbaar op bij de aanvraag voor een verklaring van geschiktheid in geval van ADHD. Het CBR gaat namelijk zelf na op basis van het vorige keuringsrapport of een herkeuring door specialist noodzakelijk is en informeert de rijbewijsbezitter hierover.
Bent u bereid met een oplossing te komen voor mensen die al jarenlang een verklaring van geschiktheid hebben gekregen, zodat zij niet onnodig gekeurd hoeven te worden, aangezien het CBR simpelweg in de eigen bestanden na kan gaan of iemand al meerdere keren goed is gekeurd? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het CBR gaat in de eigen bestanden na of het voorgaande keuringsrapport aanleiding geeft tot een herkeuring.
Iemand die jarenlang een verklaring van geschiktheid heeft gehad hoeft niet daadwerkelijk onbeperkt geschikt te zijn. De Gezondheidsraad heeft expliciet de mogelijkheid opengelaten dat bepaalde personen met ADHD toch periodiek herkeurd moeten worden. De afweging of dat nodig is, is nu gelegd in de handen van de specialist met kennis en ervaring op het gebied van volwassenen met ADHD en niet meer bindend vastgelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000. Het is niet altijd mogelijk achteraf vast te stellen of een vorig advies van een specialist om na drie jaar een herkeuring te laten plaatsvinden voortvloeit uit een overweging van risico’s bij deze persoon of was ingegeven door de wettelijke maximale termijn. Vandaar dat de specialist in deze gevallen, deze personen nog één keer moet zien en dan kan adviseren over onbeperkte of (wederom) beperkte rijgeschiktheid.
De voortdurende onduidelijkheid over de snelheidslimieten op de snelwegen |
|
Farshad Bashir |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht van de ANWB dat er voor de weggebruikers nog steeds veel onduidelijkheid is over de maximumsnelheid op de snelwegen?1
Zoals ik ook bij de begrotingsbehandeling heb aangegeven, blijkt uit het gebruikerstevredenheidsonderzoek dat Rijkswaterstaat jaarlijks houdt dat een ruime meerderheid (ca. 2/3) van de automobilisten 130 km/h positief waardeert. Daarnaast weet een derde van de weggebruikers dat 130 km/h de algemeen geldende limiet is. De resultaten van dit gebruikersonderzoek zijn op 10 oktober aan uw Kamer gestuurd met brief onder nummer RWS-2013/50307. Navraag naar de achtergronden van deze onwetendheid leverde voornamelijk op dat weggebruikers zich onzeker voelen over de ter plaatse geldende limiet.
Gelet op bovenstaande herken ik mij in de resultaten van het ANWB onderzoek. Om de onzekerheid bij de weggebruiker weg te nemen worden verschillende sporen bewandeld.
Wanneer het kan vanwege veiligheid en regelgeving op het gebied van het milieu wordt de snelheid op trajecten verhoogd op een zodanige manier dat er steeds langere trajecten ontstaan met één maximumsnelheid.
Rijkswaterstaat werkt momenteel een voorstel uit om de bebording langs de weg zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de wens van de weggebruiker om frequenter geïnformeerd te worden over de maximumsnelheid.
Via het ITS spoor van het programma Beter Benutten wordt data over de maximumsnelheid op zowel het hoofd- als onderliggend wegennet gestructureerd verzameld en ontsloten. Serviceproviders en app-bouwers kunnen deze data vertalen in hun dienstverlening aan reizigers. Een 5 tal consortia hebben toegezegd deze en andere data vanaf het eerste kwartaal 2014 te gebruiken in de dienstverlening aan hun klanten.
Rijkswaterstaat benut de momenten waarop communicatie over de maximumsnelheid voor de weggebruiker relevant is. Zo is er bijvoorbeeld een standaardaanpak ontwikkeld voor het moment dat er nieuwe trajecten naar 130 km/h gaan. Daarnaast zijn we met veel partijen, zoals de ANWB, in gesprek om ervoor te zorgen dat de communicatie voor de weggebruiker over de snelheid steeds verbetert. Daarvoor hebben we ook een toolkit ontwikkeld met bordenuitleg en overzichtkaarten. De pers maakt hier regelmatig gebruik van.
Ik heb er vertrouwen in dat dit pakket van maatregelen voldoende bijdraagt aan de door uw Kamer, in de begrotingsbehandeling breed geuite wens, om op korte termijn de situatie voor de weggebruiker te verbeteren. In het Gebruikerstevredenheidsonderzoek 2014 zal hier aandacht aan worden besteed zodat de resultaten ook concreet gemeten kunnen worden.
Wanneer komt u met de door u aangekondigde rapportage over de ervaringen en waardering van weggebruikers naar aanleiding van de invoering van de landelijke snelheidsverhoging?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat twee op de drie weggebruikers aangeven dat het vaak onduidelijk is hoe hard ze mogen rijden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om duidelijker te maken wat de maximumsnelheid is op plekken waar gewerkt wordt met onderborden, nu blijkt dat dit tot veel verwarring leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u langs de A2 Utrecht-Amsterdam een nieuw bord heeft geïntroduceerd met daarop de mededeling «dag en nacht 100»? Erkent u hiermee dat een snelheidswisseling die enkel wordt aangegeven met het verdwijnen van een onderbordje tot verwarring leidt? Kunt u aangeven hoe u op overige trajecten deze verwarring tegen wilt gaan?
De tekst «dag en nacht 100» staat op een zogeheten mottobord. Dit zijn borden van het Openbaar Ministerie die onder meer trajectcontrolesystemen aankondigen. De tekst «dag en nacht 100» is in samenspraak tussen OM en Rijkswaterstaat tot stand gekomen. Het is een extra attendering op het feit dat vanaf dat punt, dag en nacht, een limiet van 100 km/h geldt. Dit in tegenstelling tot het dynamische regime wat op het aangelegen trajectgedeelte geldt. Het mottobord heeft geen juridische betekenis maar geldt als extra service aan de weggebruiker op die specifieke locatie mede vanwege het feit dat op dat baanvak de klok rond wordt gehandhaafd met trajectcontrole.
Deelt u de opvatting dat onderborden verwarrend kunnen werken, en dat daarom het aangeven van de juiste maximumsnelheid op aanwezige matrixborden wellicht duidelijker is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij snelheidsbeperkingen vaker ondersteunende informatie via de matrixborden te geven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven werkt Rijkswaterstaat momenteel aan een voorstel om de weggebruiker frequenter te informeren over de maximumsnelheid. De uitkomsten van dit traject zal bepalend zijn voor de wijze waarop de weggebruiker het best geïnformeerd kan worden over de maximumsnelheid.
Klopt het dat snelheidshandhaving op basis van de snelheden die op matrixborden staan aanzienlijk lastiger is dan wanneer deze snelheden (ook) op vaste borden staan aangegeven? Zo nee, kunt u dit uitleggen? Zo ja, kunt u dit toelichten en bent u bereid om deze handhaving beter mogelijk te gaan maken?
Nee, dat klopt niet. In artikel 63b, tweede lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 is bepaald dat de laagst aangegeven snelheid geldt. Als een matrixbord een lagere snelheid aangeeft dan de blikken verkeersborden dan kan die laagste limiet gehandhaafd worden. Hierbij moet uiteraard voldoende afstand zitten tussen het matrixbord en de locatie van de controle.
Wat is uw mening over de vele snelheidswisselingen die er zijn op de snelwegen, die ook weer tot onduidelijkheden leiden? Kunt u aangeven in hoeverre het aantal snelheidswisselingen is toegenomen door de invoering van de nieuwe maximumsnelheid?
De invoering van 130 km/h heeft voor de korte termijn inderdaad geleid tot extra snelheidswisselingen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 t/m 4 heb aangegeven is de inzet om het aantal snelheidswisselingen te verminderen door langere trajecten te maken met één maximumsnelheid. Daarnaast wordt er gekeken of de aanduiding van de maximumsnelheid in zowel de auto als langs de weg verbeterd kan worden.
Klopt het dat het verhogen van de maximumsnelheid op sommige trajecten tot aanzienlijk meer snelheidswisselingen leidt? Zo nee, hoe komt het dan dat bijvoorbeeld op de A4 bij knooppunt Badhoevedorp – knooppunt Burgerveen het aantal snelheidswisseling verhoogd is van eenmaal naar driemaal? Zo ja, bent u bereid om voortaan alleen nog maar op trajecten de snelheid te verhogen indien dit niet leidt tot een toename van het aantal snelheidswisselingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 8 heb ik aangegeven dat de introductie van 130 km/h tot meer snelheidswisselingen heeft geleid. Daarnaast is mijn inzet om de snelheden op het hoofdwegennet, daar waar het kan, te harmoniseren zodat steeds langere trajecten ontstaan met één snelheid.
Wat is uw mening over de wens van de weggebruikers om constante informatie over de geldende snelheid te kunnen krijgen? Bent u bereid om hier langs de weg werk van te maken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 t/m 4 en vraag 8
Wat is uw mening over het feit dat weggebruikers aangeven dat de snelheidsinformatie van het navigatiesysteem vaak niet klopt? Deelt u de mening dat goede snelheidsinformatie via het navigatiesysteem een ondersteuning kan bieden voor de weggebruiker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met de producenten van de navigatiesystemen om ervoor te zorgen dat zij betere snelheidsinformatie leveren, waaronder ook de snelheidsverschillen tussen de dag en de nacht?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven wat u gaat doen met de bevindingen uit de weggebruikerspeiling van de ANWB en de hieruit voortvloeiende aanbevelingen? Bent u van plan om andere maatregelen te nemen om de duidelijkheid over de snelheidslimieten te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Belastingenheffing op de Amsterdamse beurs door Frankrijk en Italië |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Frankrijk en een marktkapitalisatie van één miljard euro of meer de Franse Financiële Transactie Tax van 0,2% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Franse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd? Bent u er tevens van op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Italië en een marktkapitalisatie van 500 miljoen euro of meer de Italiaanse Transactie Tax van 0,12% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Italiaanse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd?
Ja.
Is het niet vreemd dat Frankrijk belasting heft over handel in aandelen van een bedrijf als Air France-KLM? Wat vindt u van deze wijze van belastingheffing? Wat is daarnaast uw algemene opvatting over deze belastingen?
Het uitgangspunt is dat Frankrijk de handel in Franse aandelen wil belasten. Frankrijk gebruikt daarbij het criterium dat het hoofdkantoor van het bedrijf gevestigd dient te zijn in Frankrijk. Om ontwijking van deze belasting tegen te gaan, kan de belasting zich niet beperken tot alleen de Franse beurs. Dit betekent dat een Frans aandeel, ongeacht waar het verhandeld wordt, belast wordt met Franse beursbelasting. Het bedrijf Air France-KLM valt ook onder de reikwijdte van die belasting, omdat het hoofdkantoor van Air France-KLM in Frankrijk is gevestigd.
Elke lidstaat kent de volledige bevoegdheid om zijn eigen belastingstelsel op te zetten. Zolang er voldoende connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting, kan een belasting worden geheven.
Kunt u uitvoerig toelichten wat de juridische onderbouwing is van deze belastingen die Frankrijk en Italië in Amsterdam heffen?
Het is een indirecte belasting die de koop van een Frans of Italiaans aandeel belast. Er is geen wet of internationaal principe die een dergelijke grensoverschrijdende belasting verbiedt. Een voorbeeld van een andere belasting die volgens hetzelfde principe werkt, is de Britse Stamp Duty. Deze belasting is net zoals de Franse en Italiaanse beursbelasting juridisch geoorloofd, omdat in ieder geval een connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting.
Bent u bereid om met Frankrijk en Italië afspraken te maken zodat de opbrengst van deze belasting die geheven wordt in Amsterdam voortaan gewoon in de Nederlandse schatkist belandt? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet en mag iedereen dan voortaan in Amsterdam belasting gaan heffen?
Dit is helaas niet mogelijk. Er is namelijk geen grond waarop Nederland recht heeft op een deel van de opbrengst van een soevereine Franse heffing. Een gedeelde opbrengst zou impliceren dat Nederland wel een vorm van heffingsrecht heeft op de aandelen van Air France- KLM. Dat is niet het geval.
Deze situatie betekent overigens niet dat zomaar elk land een heffingsrecht op Nederlandse aandelen heeft. In het geval van Air France-KLM is sprake van een samenloop van omstandigheden als gevolg van een grensoverschrijdende fusie die niet vaak voorkomt.
Wordt deze financiële belasting als bronbelasting gezien? Zo ja, kan deze worden verrekend met de af te dragen belasting in box 3? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, zijn er andere verrekenmogelijkheden?
Deze belasting is geen bronbelasting op inkomen maar een indirecte belasting op de koop van een aandeel. Deze belasting kan daarom niet verrekend worden met box 3 of enig andere belasting.
Het Droge Lading Comité en de crisis in de binnenvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is de oprichting van het Droge Lading Comité (DLC)1 een initiatief van de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart, of bent u hier ook betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze bent u hierbij betrokken geweest?
De oprichting van het Droge Lading Comité (DLC) is niet een initiatief geweest van de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart. Evenmin ben ik hierbij betrokken geweest. De oprichting was een initiatief van individuele binnenvaartondernemingen met grotere schepen uit het segment droge ladingvaart.
Vindt u het wenselijk dat de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart met dit comité veel schippers de mogelijkheid ontneemt om mee te zoeken naar oplossingen voor de crisis in de binnenvaart, aangezien het DLC alleen toegankelijk is voor schippers met een schip van meer van 86 meter die droge lading vervoeren? Kunt u het antwoord toelichten?
Het DLC kwam voort uit het in antwoord 1 genoemde segment van de binnenvaart omdat het probleem van de overcapaciteit zich hierin concentreert. Deelname van kleinere schepen is naar mijn weten niet uitgesloten, maar weinig zinvol omdat verminderen van vervoerscapaciteit in deze categorie niet aan de orde is. Uiteraard kunnen schippers in andere segmenten hun inbreng leveren via de bestaande brancheorganisaties in de oplossing van overige knelpunten in de binnenvaart, bijv. op het vlak van milieuprestaties, personeelsvoorziening of logistiek.
Deelt u de mening dat juist ook de kleinere binnenvaartsector te kampen heeft met een structurele crisis? Zo ja, op welke wijze gaat deze groep betrokken worden bij de besluitvorming over de aanpak van de crisis in de binnenvaart? Zo nee, waarom niet?
De kleinere binnenvaartsector in de droge ladingvaart ondervindt de gevolgen van de overcapaciteit onder grotere schepen in de vorm van een neerwaartse druk op de vrachtprijzen. De kleinere binnenvaart heeft zelf niet te maken met overcapaciteit die onder grotere schepen een structureel karakter dreigt te krijgen. Zoals gemeld in mijn antwoordbrief d.d. 13 mei 2013 (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2187) op vragen van het lid Bashir over de crisis in de binnenvaart, concentreert het overleg over de crisis zich dan ook op de aanpak van het capaciteitsoverschot in de grote droge ladingvaart (> 2.000 ton). Aan het overleg van mijn ministerie op 5 juni hebben de binnenvaartorganisaties Binnenvaart Branche Unie, het Centraal Bureau voor de Rijn- & Binnenvaart en de Algemeene Schippers Vereeniging deelgenomen, en voorts ook de verladersorganisatie EVO. Dit overleg had als doel om de Nederlandse inbreng af te stemmen bij de besprekingen in Brussel over het initiatief van België om tot een hernieuwde crisismelding te komen.
Wat vindt u ervan dat Galle Makelaars in Schepen nauw betrokken is bij het maken van plannen om de crisis in de binnenvaart aan te pakken, terwijl Galle Makelaars in Schepen veel geld heeft verdiend aan het creëren van de overcapaciteit in de binnenvaart?
Over de rol of positie van individuele ondernemingen of personen in dit verband heb ik geen oordeel.
Hoe is het mogelijk dat in juni van dit jaar de binnenvaart als crisissector is aangemeld bij de Europese Commissie zonder gedegen plan, terwijl het van te voren duidelijk was dat alleen een aanmelding met een gedegen plan een kans van slagen heeft?
Zoals geantwoord op vragen van het lid Albert de Vries (PvdA) in mijn brief van 26 september (Vergaderjaar 2013–2014, Aanhangselnummer 93) werkt België nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. In deze brief heb ik ook aangegeven dat het overleg dat mijn ministerie op 5 juni jl. gehad heeft met de organisaties uit de binnenvaartsector, ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, geen door deze partijen gedragen voorstellen opgeleverd heeft. Partijen bleken hier sterk uiteenlopende opvattingen te hebben over een aanpak van de crisis. Tenslotte heb ik in deze brief gemeld dat op Europees niveau overleg gaande is naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België, dat ik de uitkomsten hiervan eerst tegemoet zie en dat ik mij opnieuw zal beraden als dit uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening.
Heeft u nog de ambitie om samen met de binnenvaartbonden op een succesvolle wijze de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie? Zo ja, hoe gaat u deze ambitie eindelijk succesvol verwezenlijken?
Zie antwoord vraag 5.