Het artikel ‘Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er granuliet aanspoelt aan de rand van plas de Moleneindse Waard bij Dreumel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van uw zorgen over de mogelijke aanwezigheid van granuliet in de leeflaag wil ik in zijn algemeenheid het volgende opmerken. Gezien de kwaliteit van het granuliet (schoonste klasse grond, achtergrondwaarde) mag granuliet op grond van het Besluit bodemkwaliteit in de leeflaag worden toegepast.
Mocht het zo zijn dat granuliet aan het oppervlak van de Moleneindse Waard aanwezig is, zoals in het artikel wordt beschreven, dan is dat niet in lijn met de bevindingen uit het Arcadis rapport. Ik heb Arcadis daarom gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in «Over de Maas» overeenkomt met de situatie zoals beschreven in het rapport. Indien dat niet het geval zou zijn, is Arcadis gevraagd of dit van invloed is op de conclusies van het rapport. Zodra de beoordeling gereed is (naar verwachting in de herfst), zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe is het volgens u mogelijk dat Arcadis twaalf meter diep moest zoeken naar granuliet, en bewoners er «gewoon over struikelen»?
Arcadis heeft in het kader van het reviewonderzoek een reconstructie uitgevoerd naar het toegepaste granuliet in de Moleneindse Waard. In het rapport van Arcadis is hierover aangegeven dat op basis van de reconstructiegegevens geen eenduidige toepassingslocatie van het granuliet kan worden herleid. Voor informatie over de leeflaag heeft Arcadis zich gebaseerd op een verklaring van de initiatiefnemer. Deze heeft aannemelijk gemaakt dat een leeflaag van een halve meter met bodemmateriaal uit het eigen project is toegepast. In het kader van het onderzoek zijn in de Moleneindse Waard boringen gezet en monsters genomen. Deze hadden niet tot doel om de dikte van de leeflaag te verifiëren, aangezien hiervoor geen aanleiding was. Naar aanleiding van het artikel heb ik Arcadis gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in de Moleneindse Waard overeenkomt met de bevindingen in het «reviewonderzoek granuliet» van Arcadis.
Is het bij u bekend of de complete deklaag aangetast is, waardoor mogelijk alle gestorte granuliet weer boven komt? Zo nee, gaat u dit laten onderzoeken?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de deklaag weg kan spoelen, terwijl het onderzoek van Arcadis stelde dat de kans hierop minimaal is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het nu met het bodemleven, aangezien op granuliet niets groeit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe past de stort van granuliet (een restproduct van de asfaltindustrie) in de visie van het ministerie op een circulaire economie?
In de context van de circulaire economie is het streven om secundaire grondstoffen die voldoen aan de gestelde eisen in het Besluit bodemkwaliteit te (her)gebruiken. Zodoende worden minder primaire grondstoffen gebruikt. Granuliet ontstaat bij de productie van granietgranulaat en valt in de meest schone kwaliteitsklasse die in Nederland wordt toegekend aan grond (achtergrondwaarde). Daarmee kan granuliet – binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit – worden hergebruikt en dat is bij Over de Maas het geval.
Hoe worden de langetermijneffecten op milieu, natuur en gezondheid (die nog niet duidelijk zijn) meegewogen bij de afweging of de stort van granuliet als circulair kan worden aangemerkt?
Granuliet voldoet aan de samenstellingseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Granuliet behoort tot de schoonste kwaliteitsklasse voor grond. Hiermee is een beoordeling van de langetermijneffecten niet aan de orde. Daarnaast concludeert Arcadis dat granuliet zeer constant is van samenstelling en er geen verschil wordt gevonden in nieuw geproduceerde granuliet en granuliet dat al vijf jaar gelden is toegepast in de Moleneindse Waard.
Naast de genormeerde stoffen zijn twee niet genormeerde stoffen van belang: barium en de toegepaste flocculant. Bij de flocculant is speciale aandacht besteed aan het vrijkomen van acrylamide. Er wordt nergens acrylamide aangetroffen en het van nature aanwezige barium in granuliet leidt niet tot verhoogde concentraties in de omgeving. Ten aanzien van acrylamide stelt Arcadis (pagina 62 review2) dat er geen aanwijzingen gevonden zijn dat acrylamide vrijkomt uit het granuliet of gevormd wordt op de langere termijn.
Kunt u zodra het onderzoek van Rijkswaterstaat is afgerond de Kamer hierover zo spoedig mogelijk inlichten?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2. Zodra Arcadis (en niet RWS) het onderzoek heeft afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
De leefstijlcampagne ‘Fitopjouwmanier’ en het aanpakken van de grondoorzaken van ongezond leven |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Overheid wil mensen met tips aansporen gezonder te worden» over de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier», waarbij tips worden gegeven om gezonder te leven zoals «maak als lunch eens een salade», «loop een rondje in de avond» en «ruil die cola in voor water»?1
Ja.
Hoeveel heeft de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» de belastingbetaler gekost?
Voor de gehele leefstijlcampagne «Fit op jouw manier» is voor 2021 een budget van € 3,44 miljoen gereserveerd (inclusief btw). Daarin zitten de kosten voor ontwikkeling van de strategie, het concept, uitwerking en productie van materialen, tests bij de doelgroep, campagne effectmetingen en de media inkoop en -analyse. De media-inzet (totaal € 2,1 miljoen, inclusief btw) bestaat uit een mix van uitingen op radio, tv, online en social media. Daarnaast zijn verspreid over het land (digitale) posters te vinden in bijvoorbeeld winkelcentra en in, op en nabij het openbaar vervoer. In de loop van dit jaar komen daar nog andere kanalen bij om de brede doelgroep zo goed mogelijk te bereiken. Ter vergelijking: De gemiddelde media-inzet van campagnes met televisiespots was in 2019 € 1,2 miljoen en in 2020 € 1,7 miljoen. «Fit op jouw manier» zit op dat vlak dus hoger dan gemiddeld, maar lager dan bijvoorbeeld de donorcampagne en de campagne «Alleen samen». Het mediabudget is vergelijkbaar met de campagne «Werken in de zorg» en campagnes van de Belastingdienst, waarmee de rijksoverheid ook een hele brede doelgroep wil informeren en aanzetten tot ander gedrag.
Erkent u dat de leefstijlcampagne «Fitopjouwmanier» mensen voorspiegelt dat gezond leven een kwestie is van het aanleren van goede gewoontes?
Het stimuleren van een gezonde leefstijl bestaat uit een combinatie van individuele leefstijlkeuzes en een gezonde leefomgeving. In deze coronatijd is het belangrijk voor mensen om te weten dat ze met kleine veranderingen in de leefstijl al iets aan hun weerstand kunnen doen. Dat neemt niet weg dat daarnaast ook wordt ingezet op een gezonde omgeving. Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. Bijvoorbeeld via het Nationaal Preventieakkoord en het Nationaal Sportakkoord, met interventies in de buurt zoals de inzet van een buurtsportcoach in de wijk, afspraken met de industrie over het verminderen van zout, suiker, en vet en diverse acties om het voedselaanbod in verschillende onderdelen van de omgeving gezonder te maken, van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station. In mijn brief van 4 juni jl. ga ik verder in op het belang van een gezonde leefomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving.2
Wat zegt u tegen mensen met een bijstandsuitkering die geen gezonde, biologische salade kunnen betalen en van de overheid nog geen boodschappentas cadeau mogen krijgen?
De kern van de campagne is dat er veel verschillende manieren zijn om fitter te worden. Iedereen is anders: er is altijd wel iets dat bij je past. Uitgangspunt bij de tips die we geven is dat ze makkelijk uitvoerbaar zijn, ook voor mensen met een bijstandsuitkering. Wat betreft het ontvangen van giften in de bijstand is de Minister van SZW een traject gestart3 om te komen tot een Participatiewet die werkt vanuit vertrouwen en met oog voor de menselijke maat. Binnen dit traject zal ook gekeken worden naar de regelgeving rond schenkingen. De Minister van SZW zet daarbij in op een beleidsplan met oplossingen/oplossingsrichtingen bij aantreden van het nieuwe kabinet.
Wat zegt u tegen inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel die tijdens het rondje in de avond vervuilde lucht inademen en zich tot de rechter moeten wenden omdat de overheid hen geen gezonde lucht garandeert?
In deze publiekscampagne komen verschillende leefstijlaspecten aan bod. Er worden veel verschillende tips gegeven om gezondere keuzes te maken en je fitter te voelen. Maar wat voor de één werkt, werkt voor de ander niet en omgekeerd. Met deze leefstijlcampagne willen we iedereen in Nederland heel praktisch laten zien welke verschillende stappen mensen zelf kunnen zetten naar een gezondere leefstijl. De tips hebben niet alleen betrekking op meer bewegen, maar ook op gezond eten, goed slapen, ontspannen en de invloed van sociaal contact.
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de inwoners van de gemeenten rondom Tata Steel over de invloed van de leefomgeving op de gezondheid. Het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen werken daarom samen in het Schone Lucht Akkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren. Dit gebeurt door emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen via een groot aantal maatregelen. Die maatregelen liggen zowel op lokaal als op nationaal en Europees niveau. De lokale inspanningen zijn omschreven in de «Visie op een gezondere leefomgeving IJmond». Tegelijkertijd werkt de provincie ook aan een gezondere leefomgeving met het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond».4 Alles met als doel de leefomgeving voor inwoners in die omgeving gezonder te maken.
Wat zegt u tegen mensen die netjes hun cola hebben ingeruild voor water en vervolgens in goed vertrouwen per ongeluk thuiskomen met boodschappen vol met verborgen zout en suiker, omdat de vrijblijvende afspraken die de overheid met de voedingsmiddelenindustrie maakt nauwelijks resultaten opleveren?
Consumenten maken gezondere keuzes door meer volgens de Schijf van Vijf en minder bewerkte producten te eten. Bewerkte producten bevatten vaak veel zout, suiker en verzadigd vet. Minder bewerkte producten eten en bij bewerkte producten kiezen voor een betere samenstelling (minder zout, suiker, verzadigd vet) dragen bij aan een betere gezondheid. Om de samenstelling van bewerkte producten verder te verbeteren wordt er gewerkt aan de nieuwe aanpak voor productverbetering. In mijn brief van 13 november 20205 ga ik in op de onderdelen van deze nieuwe aanpak productverbetering. Na de zomer wordt u geïnformeerd over de verdere uitwerking van de nieuwe aanpak die van start gaat in 2022.
Erkent u dat gezond(er) leven volgens wetenschappers slechts in beperkte mate wordt bereikt door middel van bewustwording van gezonde en ongezonde gewoontes?
De aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen is complex en vraagt om een integrale aanpak. Onderdeel van deze aanpak is bewustwording en stimuleren om een eerste stap te zetten naar een gezonde leefstijl. Dat is waar deze campagne zich op richt. De campagne is mede ontstaan door een oproep van diverse wetenschappers en medici. Deze groep heeft het kabinet opgeroepen om gezond leven vanaf nu een nadrukkelijker onderdeel te maken van onze aanpak van en communicatie over COVID-19. Ook vanuit de sport en beweegsector is een oproep gedaan om sport en bewegen meer te integreren in het dagelijkse leven. Naast de campagne wordt er ook ingezet op de gezonde omgeving – van kinderopvang en school tot sportkantine en van ziekenhuis tot (tank)station – en programma’s zoals Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG), sportstimulering via buurtsportcoaches en 2diabeat.
Erkent u dat gezond leven voor veel mensen nauwelijks haalbaar is, door sociaaleconomische ongelijkheid, luchtvervuiling en een ongezonde voedselomgeving?
Ik erken dat er veel verschillende factoren van invloed zijn op een gezond leven. De campagne is onderdeel van een diversiteit aan maatregelen en aanpakken. De inzet van de campagne is om mensen te inspireren met kleine veranderingen gezondere keuzes te maken. Er zijn altijd mogelijkheden om gezondere keuzes te maken. Daarom zijn er veel verschillende tips verzameld die te vinden zijn op de campagnewebsite fitopjouwmanier.nl. Op deze manier zit er altijd wel iets bij dat past.
Erkent u dat artsen en wetenschappers al jaren waarschuwen dat ongezond leven een sluimerende gezondheidscrisis veroorzaakt en dat betekenisvolle verbetering alleen kan worden bereikt door collectieve actie en het aanpakken van bovengenoemde grondoorzaken?
De coronacrisis maakt extra zichtbaar hoe belangrijk een gezonde leefstijl is. Eind 2020 hebben artsen, wetenschappers en bestuurders in een gezamenlijke oproep benadrukt dat overgewicht bij COVID-19 patiënten de kans op een ongunstig ziektebeloop vergroot. Daarbij geven de experts duidelijk aan dat ook kleine veranderingen in leefstijl – bijvoorbeeld dagelijks wandelen, goed slapen en gezonder eten – binnen enkele weken een positief effect kunnen hebben op je weerstand. Deze campagne richt zich daarom op keuzes die het individu zelf kan maken om gezonder te leven. Mensen moeten weten dat kleine veranderingen al binnen enkele weken effect hebben op hun weerstand. Dat neemt niet weg dat er ook andere gezondheidsdeterminanten zijn die impact hebben op de volksgezondheid. In eerdere brieven aan de Kamer ben ik nader ingegaan op de gezonde voedselomgeving6, het Programma Gezonde Groene Leefomgeving,7 gezonde schoollunches,8 Nederland vitaal en in beweging9 en de landelijke nota gezondheidsbeleid.10
Erkent u dat «kleine stapjes» niet voldoende zijn om Nederland gezonder te maken?
Met kleine veranderingen in leefstijl kunnen we de weerstand van Nederlanders wel degelijk verbeteren. Daarbij erken ik dat de aanpak van leefstijl gerelateerde gezondheidsproblemen complex is en breder dan alleen het geven van leefstijladviezen. Zoals hierboven beschreven lopen er verschillende programma’s die bijdragen aan een gezonder Nederland. Ook in het Nationaal Preventieakkoord, dragen zo’n 200 acties van ruim 70 partijen hieraan bij. Deze campagne laat zien wat je zelf kunt doen om je leefstijl te verbeteren. Hiermee willen we mensen inspireren die veranderingen door te voeren. In de volgende fase van de campagne gaan we meer in op het volhouden van die gezonde leefstijl. Als er begeleiding of hulp nodig is, dan kun je daar op de website ook informatie over vinden. Zo kunnen bijvoorbeeld mensen met (ernstig) overgewicht via het basispakket gebruik maken van een gecombineerde leefstijlinterventies (GLI), een leefstijlprogramma waarin wordt gecoacht op een duurzame gedragsverandering op voeding en bewegen.
Wat gaat u doen om de ongezonde leef- en voedselomgeving, ofwel de structurele oorzaak van gezondheidsschade en ongezond leven, aan te pakken?
Er wordt door heel veel partijen en mensen gewerkt aan een gezonder Nederland. De recente brief11 over het Programma Gezonde Groene Leefomgeving is daar een voorbeeld van. Ook met het Nationaal Preventieakkoord zijn al mooie stappen gezet (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Ik erken dat er verdere stappen nodig zijn en heb daarom het RIVM gevraagd om te onderzoeken welke extra maatregelen ingezet kunnen worden om problematisch alcoholgebruik en overgewicht verder te verminderen. Dit rapport12 is op 7 april aan de Kamer verstuurd en geeft weer welke mogelijkheden er zijn om de ambities van het Nationaal Preventieakkoord in 2040 dichterbij te brengen. Daarnaast ga ik in mijn brief van 4 juni jl. verder in op het belang van een gezonde voedselomgeving en de juridische mogelijkheden om in te grijpen in de voedselomgeving. De besluitvorming hierover laat ik aan de Kamer dan wel het nieuwe kabinet.
Het gebrek aan maatregelen tegen de gezondheidsrisico’s van de geitenhouderij |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u gezien dat de geitenstop in Gelderland ter discussie staat?1
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien.
Heeft u gezien dat een GGD-toxicoloog de Gelderse Statenleden heeft gewaarschuwd dat het medisch onaanvaardbaar is om de geitenstop op te heffen?2
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om te voorkomen dat de geitenstop in Gelderland wordt opgeheven, om daarmee te voorkomen dat deze medisch onaanvaardbare situatie ontstaat?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te ondersteunen en, de rijksoverheid heeft hier geen zeggenschap over. De rijksoverheid heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector.
Daarnaast is de Minister van LNV voornemens om op korte termijn via het Interprovinciaal Overleg (IPO) alle provincies te informeren over de resultaten tot nu toe en de voortgang van de vervolgonderzoeken.
Wat vindt u ervan dat Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland de Gelderse politiek onder druk zet om de geitenstop te versoepelen, omdat het een «een ongezonde situatie» zou zijn dat de sector nu al vier jaar op slot zit?3
Het kabinet heeft eerder al aangegeven de provinciale maatregelen, die nieuwvestiging en verdere uitbreiding van geitenbedrijven tegengaan, te ondersteunen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2769).
Deelt u de mening dat juist de explosieve groei van het aantal geiten in Gelderland zorgt voor een ongezonde situatie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename van het aantal geiten afgevlakt. Sinds het moratorium in Gelderland is ingesteld, is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld waren afgegeven. Op dit moment is niet bekend wat de oorzaak is van de verhoogde kans op het oplopen van longontsteking als omwonende van een geitenhouderij. Naar die oorzaak wordt momenteel onderzoek gedaan.
Heeft u signalen dat de geitenstops ook in andere provincies ter discussie staan? Zo ja, om welke provincies gaat het?
Ik heb geen signalen ontvangen dat in andere provincies de moratoria voor geitenhouderijen ter discussie staan.
Kunt u bevestigen dat het feit dat er op dit moment minder longontstekingen zijn vanwege de coronamaatregelen, niet betekent dat geiten niet de oorzaak zouden zijn van het verhoogde aantal longontstekingen dat al tien jaar wordt geconstateerd in een straal van twee kilometer rondom geitenbedrijven, zoals ook de deskundige van het RIVM stelt?4
Het feit, dat er op dit moment minder longontstekingen zijn vanwege de coronamaatregelen, betekent niet dat geiten niet de oorzaak zijn van het verhoogde aantal longontstekingen rondom geitenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat u heeft erkend dat het verhoogde aantal longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen, waardoor in totaal 1,7 miljoen Nederlanders extra risico lopen, kan worden veroorzaakt door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn, ofwel zoönosen?5
Het is onduidelijk waardoor het verhoogde risico op het oplopen van longontstekingen wordt veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; in theorie kan dat komen door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking.
Waaruit blijkt dat het huidige landelijke beleid en de besluitvorming met betrekking tot de geitenhouderij is gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose?6
Staand beleid is gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose, ook die uit de geitenhouderij. De zoönosestructuur is een goed functionerend surveillance systeem, gericht op continue signalering, beoordeling en bestrijding van zoönosen. De inzet hierop wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) verder versterkt. Daarvoor verkent de overheid parallel aan de analyse, die de expertgroep zoönosen uitvoert, hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek. Daarnaast wordt de diergezondheid in Nederland continu gemonitord via de basismonitoring. Dit is een systeem voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid, waaronder zoönosen. Hierin wordt met veel partijen, humaan en veterinair, samengewerkt. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met veehouders, dierenartsen en betrokken partijen zoals de overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en omringende landen zodat zij indien nodig actie kunnen ondernemen.
Erkent u dat het feit dat het GGD-advies om geen geitenbedrijven toe te laten in een straal van twee kilometer rondom woonwijken geen daadwerkelijke bescherming biedt tegen de gezondheidsrisico’s, aangezien het slechts is opgenomen in een vrijblijvende handreiking die het bevoegd gezag al dan niet kan gebruiken bij de besluitvorming?7
De vergunningverlening voor het bouwen van een nieuwe stal betreft een provinciale/lokale bevoegdheid. De «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, een rol als adviseur naar het bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema, waaruit volgt in welke gevallen er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd. Dit advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.
Erkent u dat, ondanks het feit dat de groei van de geitenhouderij lijkt af te vlakken, dit nog altijd betekent dat het aantal geiten toeneemt en daarmee mogelijk ook de gezondheidsrisico’s?
De groei van de geitenhouderij lijkt op basis van de meest recente cijfers van het CBS af te vlakken (zie ook het antwoord op vraag 5). Diverse provincies hebben naar aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek op basis van het voorzorgsprincipe moratoria ingesteld voor uitbreiding of nieuwvesting van geitenhouderijen. De bevoegdheid voor dergelijke maatregelen ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2769). Daarnaast laat het kabinet vervolgonderzoeken uitvoeren naar de oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen. Het kabinet laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Erkent u dat het feit dat u het aan provincies overlaat om een geitenstop in te stellen en deze geitenstop desgewenst ook weer op te heffen, betekent dat mensen voor hun gezondheid afhankelijk zijn van de goede wil, daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het is de bevoegdheid van de provincies om al dan niet een moratorium in te stellen voor geitenhouderijen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid en mogelijkheden zorg ik dat de provincies geïnformeerd zijn en heb ik opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken om gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Is het niet veel logischer om hierop landelijke regie te voeren?
Zie ook het antwoord op vraag 12.
Gaat u dan nu wel over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij? Zo nee, doet u dat niet omdat u hier geen wettelijke mogelijkheid voor heeft, of doet u dit niet omdat u geen boodschap heeft aan het voorzorgsbeginsel?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus. Er zijn landelijke voorzorgsmaatregelen getroffen, waar deze gericht konden worden ingezet, met kennis van de oorzaak en transmissie van pathogenen. Zo zijn bijvoorbeeld ten aanzien van Q-koorts diverse beheersmaatregelen getroffen: en is vaccinatie van melkschapen en melkgeiten en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie is verplicht, op melkschapen- en melkgeitenbedrijven vindt maandelijkse tankmelkmonitoring plaats en er gelden diverse mest- en hygiënemaatregelen. De bevoegdheid voor het instellen van moratoria ligt echter volgens de wet bij de provincies (ruimtelijke ordeningsspoor). De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen (Kamerstuk 28 973, nr. 240). Met de vervolgonderzoeken binnen VGO-III laat het kabinet onderzoek uitvoeren naar die oorzaak, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘PUR-spuiter Eco Isolatie mag van Reclame Code Commissie niet claimen dat gespoten PUR-schuim milieuvriendelijk is’. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «PUR-spuiter Eco Isolatie mag van Reclame Code Commissie niet claimen dat gespoten purschuim milieuvriendelijk is»1 en met de uitspraak van de Reclame Code Commissie inzake Ecofoam?2
Ja.
Deelt u de mening van de Reclame Code Commissie dat Ecofoam niet milieuvriendelijk geproduceerd is? Deelt u ook de mening van onder andere Milieu Centraal en NIBE, dat diverse vormen van gespoten PUR-schuim noch milieuvriendelijk in productie als in gebruik zijn en noch duurzaam en circulair zijn?3 Zo ja, wat gaat u doen aan dergelijke vormen van greenwashing? Zo niet, waarom niet?
De uitspraak van de Reclame Code Commissie (RCC) luidt dat de adverteerder niet heeft gereageerd op de klacht. Om die reden gaat de RCC ervanuit dat de adverteerder niet in staat is om aan te tonen dat de boodschap juist is. Daarom gaat de RCC ervanuit dat de boodschap onjuist is. Ik onderschrijf deze redenering van de RCC. De Reclame Code Commissie is in Nederland hét orgaan om klachten te doen over misleidende reclame en informatie. Hierop is geen aanvullende actie van het kabinet nodig.
Milieu Centraal geeft publieksinformatie over de milieueffecten van verschillende vormen van isolatie. Deze informatie wordt regelmatig geactualiseerd. Milieu Centraal stelt dat de CO2-reductie van isolatie groter is dan de milieueffecten die hierbij optreden en dat isolatie daarom altijd aan te bevelen is. Milieu Centraal raadt daarnaast af om gebruik te maken van gespoten PUR-schuim waarbij HFK’s worden gebruikt als blaasmiddel vanwege het sterke broeikaseffect van HFK’s. Met ingang van 1 januari 2021 komt gespoten PUR-schuim waarbij HFK’s als blaasmiddel worden gebruikt niet meer in aanmerking voor subsidie van de rijksoverheid.
Overigens voert het kabinet een actief beleid om de milieudruk van de bouw te verminderen en circulariteit in de bouw te vergroten. Voor de vermindering van de milieudruk in de bouw is in de bouwregelgeving een grenswaarde opgenomen: de milieuprestatie van een gebouw. In de brief van 8 oktober 2019 heeft de Minister van BZK aangegeven dat zij drie hoofdlijnen van beleid heeft om de milieudruk van de bouw te verminderen.4 De hoofdlijnen zijn: (1) een uniforme berekening van circulaire maatregelen in de milieuprestatie voor gebouwen; (2) een strengere milieuprestatie-eis in 2021 en verdere aanscherping hiervan richting 2030 en (3) de uitbreiding van het toepassingsgebied van de milieuprestatie naar andere gebruiksfuncties en naar verbouw. De bouwende partijen zijn dus vrij om zelf hun bouwmaterialen en bouwproducten te kiezen, zo lang de milieuprestatie van het gebouw voldoet aan de eis. Door de eis stapsgewijs te halveren uiterlijk in 2030 zullen milieuvriendelijke en circulaire materialen en producten aantrekkelijker worden.
Wat gaat u doen om goedwillende consumenten die hun huis willen verduurzamen te helpen ook daadwerkelijke gifvrije en duurzame opties te kiezen?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik al uitgelegd hoe ik de regelgeving hiervoor inzet. Daarnaast zal ik waar nodig de informatievoorziening over de milieueffecten van producten ondersteunen, bijvoorbeeld via Milieu Centraal en de pagina www.verbeterjehuis.nl op hun website.
Bent u bereid om een publiekscampagne uit te rollen waarin de aandacht wordt gevestigd op vormen van duurzame-, milieuvriendelijke- en betaalbare isolatie? Zo ja, op welke termijn gaat u hier werk van maken? Zo niet, waarom niet?
Ik heb in de antwoorden op vragen 2 en 3 al aangegeven welke activiteiten op dit moment worden uitgevoerd door verschillende partijen om consumenten te helpen bij de keuze van isolatie. Deze activiteiten zullen de komende jaren worden voortgezet. Het kabinet ziet op dit moment geen reden om aanvullend hierop een publiekscampagne uit te rollen.
Bent u bekend met het «kernadvies Gespoten PUR-schuimisolatie en gezondheid» van de Gezondheidsraad?4
Ja.
Kent u de conclusie van de Gezondheidsraad dat van een aantal stoffen in PUR-schuim de gezondheidseffecten onvoldoende bekend zijn? Deelt u met het oog op deze conclusie dat het onverantwoord is om dit middel toe te passen in de bouw en als isolatiemiddel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee, dat deel ik niet. Als er aanwijzingen of vermoedens zijn dat een bepaalde stof negatieve gezondheidseffecten heeft, is dat reden om die stoffen te onderzoeken en te reguleren. Mocht daar voldoende aanleiding voor zijn kan dit ook uit voorzorg gebeuren. Het gebruik van gespoten PUR-schuim is echter al gereguleerd omdat we weten dat er schadelijke stoffen kunnen vrijkomen bij de toepassing. De Gezondheidsraad concludeert dat het belangrijk is om de beschermingsmaatregelen goed na te leven en adviseert om een aantal stoffen en de mogelijk grotere blootstelling bij werknemers te onderzoeken, niet dat het onverantwoord is om gespoten PUR-schuim nog langer te gebruiken.6
Bent u voornemens de milieuvriendelijke en gezondheidsvriendelijke optie te kiezen en te starten met het uitfaseren van gespoten PUR-schuim? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo niet, waarom niet?
Ik ben niet voornemens om te starten met het uitfaseren van gespoten PUR-schuim. Volgens het advies van de Commissie Gespoten PUR-schuim van de Gezondheidsraad levert gespoten PUR-schuim bij een juiste toepassing geen gezondheidsrisico’s op voor bewoners. In de kabinetsreactie op voornoemd advies is aangegeven welke acties het kabinet voornemens is te nemen. Ik heb deze kabinetsreactie recent aan uw Kamer aangeboden. De vermindering van de milieudruk van de bouw is opgenomen in de bouwregelgeving. Het kabinet ondersteunt waar nodig een goede informatievoorziening voor consumenten, bijvoorbeeld via Milieu Centraal.
Deelt u de uitspraak van de Gezondheidsraad dat er een verwachte onderrapportage is van gezondheidsklachten bij werknemers die PUR aanbrengen? Zo ja, wat gaat u hiermee doen? Zo niet, waarom niet?
Als werkenden met gezondheidsklachten naar de bedrijfsarts gaan en de bedrijfsarts vermoedt dat er sprake is van een beroepsziekte, dan kan hij/zij dat melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het NCvB kan deze melding van een beroepsziekte dan opnemen in de statistieken. Het NCvB registreert echter alleen beroepsziekten, geen gezondheidsklachten. De NCvB-statistieken geven dus geen zicht in de hoeveelheid gezondheidsklachten bij werkenden. Ik kan dan ook geen onderbouwde uitspraak doen over het vermoeden van de Gezondheidsraad.
Zoals ik in de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad al heb aangekondigd, zal ik daarnaast een gesprek aangaan met de branche om hen te wijzen op het advies van de Gezondheidsraad en de implicaties daarvan.
Deelt u de analyse van de Gezondheidsraad dat een goed overzicht van alle bewoners met gezondheidsklachten ontbreekt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Op dit moment registreren de GGD’en casussen in een registratiesysteem waarvan vervolgens de aantallen landelijk kunnen worden uitgelezen door het RIVM. Het gaat hierbij inderdaad niet om een overzicht van alle mensen in Nederland die klachten hebben als gevolg van schadelijke stoffen uit PUR-schuim, maar alleen om de mensen die bij GGD’en in beeld zijn gekomen. In het systeem worden niet alleen klachten gerelateerd aan PUR-schuim geregistreerd, maar alle milieugerelateerde klachten waarvoor mensen de GGD benaderen. Deze registratie is niet opgezet met het doel om een volledig beeld van het aantal mensen met klachten te krijgen, maar om te volgen of er opvallende stijgingen of dalingen zijn in het aantal en type meldingen dat bij de GGD terechtkomt.
Het kabinet begrijpt dat er op dit moment geen goed inzicht is in het totaal aantal mensen dat gezondheidsklachten krijgt als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen die vrijkomen bij het aanbrengen van PUR-schuim, maar heeft twijfels over de geneeskundige en gezondheidskundige meerwaarde van een nieuwe centrale registratie. Met een betere registratie kunnen we mensen niet beter behandelen. De betere registratie is ook niet nodig om de gezondheidsrisico’s van stoffen uit PUR-schuim in beeld te brengen; we weten al dat verkeerd gebruik van gespoten PUR-schuim gezondheidsrisico’s oplevert en dat daarom strikte veiligheidseisen en protocollen nodig zijn. De meerwaarde van een volledige registratie is om die reden vanuit gezondheidskundig en geneeskundig perspectief beperkt.
De inspanningen die nodig zouden zijn voor een andere registratie wegen in de ogen van het kabinet niet op tegen de beperkte meerwaarde van de nieuwe registratie. De belangrijkste gezondheidswinst wordt bereikt als we ervoor zorgen dat de toepassingen van PUR-schuim conform de geadviseerde beschermingsmaatregelen plaatsvinden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gezondheid van omwonenden van percelen waar (zolang het nog toegestaan is) met gespoten PUR gewerkt wordt te beschermen?
In de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad heb ik aangegeven dat ik voornemens ben om een evaluatie van de werkpraktijk uit te voeren. Ik zal dit onderwerp meenemen in deze evaluatie.
Hoe gaat u het advies van de Gezondheidsraad om het bestaande medisch protocol te verbeteren vormgeven?
De Gezondheidsraad adviseert de diagnostiek voor klachten die geassocieerd kunnen worden met PUR-schuim aan te passen, zodat een relatie met PUR-schuim sneller wordt gemaakt en een betere uitvraag van de situatie wordt gedaan.
De Minister van VWS stelt in Nederland geen medische protocollen vast, dat is een verantwoordelijkheid van het veld. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) past de meest recente wetenschappelijke kennis toe bij het opstellen van zijn richtlijnen en zal, wanneer daar op basis van knelpunten en prioriteiten uit het veld aanleiding toe is, nagaan welke inzichten uit het advies van de commissie betrokken worden bij de herziening van richtlijnen die gerelateerd zijn aan deze gezondheidsklachten. Mensen die eenmalig worden blootgesteld aan stoffen uit PUR-schuim hebben over het algemeen kortdurende klachten die vanzelf overgaan. Aan de mensen die met deze tijdelijke luchtwegklachten, eczeem of netelroos bij de huisarts komen, zal daarom meestal geadviseerd worden de klachten enkele dagen aan te kijken. Als klachten lang aanhouden of vaker terugkeren, zal de huisarts proberen te achterhalen wat daar de oorzaak van zou kunnen zijn en de klachten behandelen. Slechts in enkele gevallen is een medische doorverwijzing naar een specialist zinvol. De GGD hanteert bij de beoordeling van een casus waarin een patiënt mogelijk bloot is gesteld aan stoffen uit PUR-schuim een protocol dat enkele jaren geleden is opgesteld onder leiding van een specialist van het huidige Amsterdam UMC. Indien op basis van het protocol wordt geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de klachten die iemand heeft, veroorzaakt zijn door PUR-schuim, kan dat erg teleurstellend zijn voor de betrokkene, in het bijzonder als er ook geen andere oorzaak voor de klachten kan worden gevonden. De GGD’en zijn zich van dit spanningsveld bewust. De GGD’en houden voortdurend de kennisontwikkeling bij en kijken daarbij naar de betekenis voor hun werkwijze.
Bent u bereid om te investeren in een expertisecentrum, zoals het voormalige ECEMed? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo niet, waarom niet?
In Nederland zijn er diverse expertisecentra voor zeldzame aandoeningen (ECZA’s). Zoals de Minister van Medische Zorg en Sport in haar brief over het beleid ten aanzien van (expertisecentra voor) zeldzame aandoeningen van 6 januari 2021 (Kamerstuk 31 765, nr. 542) heeft aangegeven, kan het bestuur van een ziekenhuisinstelling een aanvraag voor een erkenning van een expertisecentra bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport indienen. De procedure voor deze erkenning is in de brief van 6 januari toegelicht alsmede wat wordt verstaan onder een zeldzame aandoening. Het is dus aan het veld om een dergelijk verzoek te doen.
Kunt u uitleggen waarom in Nederland een tijdsduur van twee uur wordt gehanteerd tussen het aanbrengen van PUR en het herbetreden door van de bouwlocatie of woning, terwijl de Canadese producent van Icynene tenminste 48 tot 72 uur na afronding van werkzaamheden aanbeveelt?5, 6 Zo niet, waarom kunt u hier geen uitleg over geven?
Wereldwijd worden heel veel verschillende producten toegepast voor gespoten PUR-schuim. Die producten hebben verschillen in emissies en daarmee ook verschillen in de periode waarna het veilig is om een woning weer te betreden. De periode van 2 uur die in de bouwregelgeving is voorgeschreven op basis van de eerder in Nederland beschikbare kennis en ervaring. Ik zal dit onderwerp meenemen in de al eerder in mijn antwoorden genoemde evaluatie van de werkpraktijk.
Bent u voornemens om, in het kader van gezondheid en veiligheid, dak- en spouwmuurisolatie met gespoten PUR-schuim op te nemen in het Bouwbesluit? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze toevoeging verwachten? Zo niet, waarom niet?
Ik zal dit onderwerp meenemen in de al eerder in mijn antwoorden genoemde evaluatie van de werkpraktijk.
Bent u bereid het subsidiëren van isoleren met gespoten PUR-schuim te beëindigen nu vast staat, dat gespoten PUR-schuim noch milieuvriendelijk noch duurzaam is en gezondheidsrisico’s voor zowel werknemers als bewoners met zich meebrengt?
Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen zie ik geen reden om het subsidiëren van isolatie met gespoten PUR-schuim te beëindigen.
Deelt u de mening dat isoleren met gespoten PUR-schuim veel chemisch en niet-recyclebaar afval (wat overal aan vastplakt) oplevert en dat deze isolatiemethode daarom niet in de Nederlandse circulaire doelstellingen past, aangezien de enige verwerkingsmethode op de R-ladder in categorie R6 lijkt te liggen?7 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om gespoten PUR-schuim uit te bannen? Zo niet, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht hoe de vermindering van de milieudruk en de vergroting van de circulariteit van de bouw is opgenomen in diverse vormen van rijksbeleid: door middel van regelgeving, subsidieregelingen en ondersteuning van informatievoorziening. Dit beleid heeft er mede toe geleid dat bouwende partijen over de hele breedte van de bouwsector bezig zijn met de ontwikkeling van minder milieubelastende en meer circulaire bouwmaterialen, bouwproducten en bouwmethoden. Het kabinet monitort de voortgang van de transitie naar een circulaire bouweconomie. Ik zie op dit moment nog geen redenen om stappen te ondernemen om gespoten PUR-schuim uit te bannen. Wel komt sinds 1 januari 2021 gespoten PUR-schuim waarbij HFK’s als blaasmiddel worden gebruikt, niet meer in aanmerking voor subsidie van de rijksoverheid.
De overtreding van de coronaregels bij een kalverslachthuis in Apeldoorn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer hoorde u het bericht dat positief geteste medewerkers bij kalverslachthuis ESA in Apeldoorn op donderdag 22 april niet naar huis werden gestuurd om in quarantaine te gaan, maar gewoon werden binnengelaten?1
De Minister van LNV heeft mij donderdagochtend 22 april 2021 geïnformeerd dat de NVWA haar werkzaamheden op deze locatie heeft gestaakt.
Kunt u uitsluiten dat deze slachthuismedewerkers, ondanks de aangetoonde coronabesmettingen, aan het werk zijn gegaan? Zo ja, op basis waarvan kunt u dat uitsluiten en waarom werden zij dan toegelaten tot het slachthuis?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De richtlijn in het plan van aanpak van het betreffende bedrijf, waar dit slachthuis onderdeel van is, is dat een positieve test voor COVID-19 leidt tot: niet op het terrein komen en in thuisisolatie gaan. De GGD Noord- en Oost-Gelderland heeft in deze een adviserende rol en voert bron- en contactonderzoek (BCO) uit nadat een besmetting heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van een aantal positief geteste medewerkers eerder die week heeft het bedrijf besloten om op 22 april jl. sneltesten uit te voeren aan de poort. De NVWA heeft geconstateerd dat positief geteste medewerkers vervolgens werden toegelaten in het bedrijf om hun persoonlijke eigendommen op te halen. Tevens nam het slachthuis onvoldoende maatregelen om te voorkomen dat positief geteste medewerkers in contact konden komen met dierenartsen van de NVWA en hun officiële assistenten in dienst van KDS. Dat was de aanleiding voor de NVWA om de werkzaamheden op deze locatie te staken.
Indien u dit niet kunt uitsluiten, wordt onderzocht of er sprake was van druk vanuit de werkgever om aan het werk te gaan? Zo ja, door wie? Wanneer verwacht u hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Uit het bron- en contactonderzoek dat de GGD heeft uitgevoerd bij positief geteste medewerkers van het slachthuis is niet naar voren gekomen dat het bedrijf en/of het uitzendbureau medewerkers had verplicht om ondanks klachten naar het werk te komen.
Door de aard van de gesprekken die hiervoor gevoerd worden, is niet te achterhalen of druk vanuit een werkgever heeft gespeeld. De GGD maakt bij de uitvoering van BCO gebruik van professionele tolken en zo min mogelijk van tolken in dienst van inleenbedrijven, om hiermee de invloed van sociale druk zo veel mogelijk te verlagen.
Deelt u de mening dat er sprake is van het doelbewust in gevaar brengen van de volksgezondheid als de werkgever deze medewerkers zou hebben gedwongen om na een positieve testuitslag aan het werk te gaan? Zo ja, wat gaat u hier mee doen?
Het is van belang dat de bevoegde autoriteiten goed zicht krijgen en houden op eventuele dwang en van wie die dwang uitgaat (slachthuis, uitzendbureau of een andere partij). Ik roep daarom medewerkers met concrete ervaringen op om aangifte te doen bij politie of om zich te melden bij de Inspectie SZW. Hoewel de Inspectie SZW niet over de volksgezondheid gaat, kan zij wel handhavend optreden tegen overtredingen in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, bijvoorbeeld als de werkgever geen adequate maatregelen neemt of wanneer sprake is van dwang.
Hoeveel besmettingen zijn er die donderdagochtend geconstateerd bij ESA, naast de tien besmettingen die op dat moment al bekend waren? Hoeveel medewerkers zijn er op dat moment in totaal getest?
Op dat moment waren 8 positief geteste personen bij de GGD bekend. Daarnaast zijn nog 20 personen positief getest. In totaal zijn op 22 en 23 april 2021 249 medewerkers getest.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar meer overtredingen van de coronaregels geconstateerd bij dit slachthuis? Zo ja, hoe vaak en welke?
De NVWA is verantwoordelijk voor het veterinaire toezicht op slachthuizen. Onder deze verantwoordelijkheid van de NVWA verricht KDS de keuringswerkzaamheden. Zowel NVWA als KDS zijn onder andere op grond van de Arbeidsomstandighedenwet als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van hun eigenpersoneel dat op de slachthuizen wordt ingezet. Bij niet-naleving van corona-maatregelen worden vanuit de oren- en ogenfunctie van de NVWA signalen gedeeld met de Inspectie SZW.
In de hoedanigheid van werkgever heeft de NVWA in oktober 2020 en nadien in januari 2021 onderzoek laten verrichten door een arbeidshygiënist. Beide onderzoeken gaven aan dat er positieve en verbeterpunten waren bij dit slachthuis, maar dat er voor de NVWA en KDS geen sprake was van een structureel onveilige werkplek.
Na het staken van de werkzaamheden op deze locatie op 22 april jl. door de NVWA heeft de Veiligheidsregio – mede namens de NVWA, Inspectie SZW, gemeente, GGD en LOT-C met het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 – per brief van 26 april 2021 de directie aangegeven aan welke voorwaarden van de toezichthouders en de GGD moet worden voldaan voordat weer tot opening kon worden overgegaan. Na een schouw op 28 april jl. is het werk op 29 april jl. weer hervat met alleen de negatief geteste medewerkers. Daarnaast is in overleg met de GGD op de bedrijven een teststraat ingericht. Tenslotte zijn door het bedrijf extra toezichthouders aangesteld die toezien op het handhaven van de coronamaatregelen.
Op 4 mei 2021 is bij een inspectie door de Inspectie SZW echter geconstateerd dat geen of onvoldoende opvolging heeft plaatsgevonden van zaken die tijdens genoemde schouw op 28 april jl. zijn besproken. Hierop heeft de Inspectie SZW handhavend opgetreden. Vanuit de NVWA en KDS is eenzelfde beeld teruggekoppeld in het integrale afstemmingsoverleg van genoemde partijen. Deze bevindingen hebben geleid tot een brief aan het bedrijf. Het bedrijf, waar ESA onderdeel vanuit maakt, heeft vervolgens zelfstandig besloten de activiteiten bij ESA per 5 mei te staken, omdat het bedrijf meer tijd nodig heeft om beschermende maatregelen adequaat in te voeren.
Na doorvoeringen van enkele maatregelen, die onder andere toezien op het opleiden en aansturen van ingehuurde corona-toezichthouders en aanpassingen in gangpaden, kleedruimtes, productieafdelingen en hygiënesluizen, zijn de werkzaamheden op 6 mei 2021 weer opgestart.
De bevoegde partijen monitoren gezamenlijk de situatie nauwgezet en stemmen verdere acties, waaronder het inroepen van artikel 58l (zorgplicht besloten plaatsen) van de Wet publieke gezondheid, indien noodzakelijk af.
Kunnen de kalfjes die al bij het slachthuis waren aangekomen toen het slachtproces werd stilgelegd, zo snel mogelijk elders worden ondergebracht?
In de aanvoerhal stonden op het moment van stilleggen van de werkzaamheden door de NVWA nog 14 kalveren die daar verzorgd werden. Deze hebben donderdag 22 april jl. met toestemming van de NVWA het bedrijf verlaten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat inwoners rond Tata Steel IJmuiden vaker ziek zijn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bevestigt vermoedens: bewoners rond Tata Steel IJmuiden vaker ziek»?1
Ja.
Welke extra medische ondersteuning kunnen de bewoners van het IJmondgebied verwachten naar aanleiding van de rapporten over de ziekmakende omgeving rondom Tata Steel IJmuiden?
De uitkomsten van rapporten over het leefmilieu in het IJmondgebied zijn zorgelijk. Niet voor niets zetten het Kabinet en de aangesloten decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Holland, zich met het Schone Lucht Akkoord in om de luchtkwaliteit overal in Nederland verder te verbeteren en gezondheidswinst te bereiken. De provincie Noord-Holland, de gemeenten in het IJmondgebied en de betrokken omgevingsdiensten werken met hulp van het Rijk aan een betere luchtkwaliteit in dit specifieke gebied, dat relatief veel zware industrie, intensief scheepvaartverkeer en blootstelling aan hogere concentraties schadelijke stoffen kent.
Bewoners van het IJmondgebied kunnen zich net als alle andere Nederlanders bij gezondheidsklachten in eerste instantie melden bij de huisarts. Medische zorg kan vervolgens op reguliere wijze geboden worden. Daarnaast kunnen burgers die zich zorgen maken over de luchtkwaliteit in hun specifieke gebied zich melden bij de desbetreffende omgevingsdienst voor milieuklachten en bij de GGD als zij zich zorgen maken over hun gezondheid. De Provincie Noord-Holland, het bevoegd gezag voor Tata Steel, en de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben specifiek voor het IJmondgebied andere voorzieningen getroffen, zoals een loket in Wijk aan Zee, een website en regelmatige bewonersbijeenkomsten.
Kunt u garanderen dat deze mensen naast het feit dat ze al ziek zijn geworden niet ook nog op extra medische kosten gejaagd worden? Zo niet, ziet u dan mogelijkheden om samen met Tata Steel IJmuiden tot een medisch garantiefonds voor zieke burgers te komen?
In Nederland geldt een verplichte basisverzekering waarmee iedere Nederlander verzekerd is van medisch noodzakelijke zorgverlening. Het staat burgers altijd vrij om schade te verhalen op een bedrijf via de juridische weg. Dat laat onverlet dat voor alle bedrijven, en dus ook voor Tata Steel, het doel moet zijn om uitstoot van schadelijke stoffen zo veel mogelijk terug te dringen, te voldoen aan alle normen en te zorgen voor een gezonde leefomgeving.
Zou u als u bewoner van het IJmondgebied was het gevoel hebben dat de rijksoverheid deze problemen serieus en voortvarend oppakt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo niet, kunt u dan uiteenzetten wat de concrete stappen zijn die u gaat nemen?
Ik begrijp de zorgen en vind dat de lucht in de IJmond zo snel mogelijk schoner moet worden. Tata Steel moet daarvoor de emissies van schadelijke stoffen naar de lucht aanzienlijk verminderen. Zoals ik eerder in antwoord op Kamervragen van het lid Laçin2 heb gemeld, staat in onze regelgeving voorop dat een bedrijf zelf verantwoordelijk is voor het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving. Bedrijven dienen de beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen, met als doel een hoog niveau van bescherming van het milieu.
De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving en ziet om die reden toe op de naleving van milieuregels bij Tata Steel. Tegelijkertijd werkt de provincie aan een gezondere leefomgeving met het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond»3. De provincie is ook in gesprek met Tata Steel om de investering van € 300 miljoen die het bedrijf heeft aangekondigd in de zogenaamde «Roadmap+» te concretiseren. Tata Steel Nederland heeft recent bekend gemaakt welke concrete maatregelen het bedrijf wil nemen in het kader van de Roadmap+. De provincie Noord-Holland is positief over de snelheid en de concreetheid van de stappen die Tata Steel voorstelt: een sterke reductie van geurbelasting en stofneerslag per 2023 en de realisatie van de zogenaamde deNOX-installatie bij de pelletfabriek in 2025. Met deze stappen toont Tata Steel wat de provincie Noord-Holland betreft betrokkenheid bij de omgeving en ambitie in de richting van schonere en duurzamere staalproductie in de IJmond. De provincie Noord-Holland denkt dat deze stappen bij realisatie bij de omwonenden zeker merkbaar zullen zijn. Ze erkent ook dat twee jaar echter nog wel een lange periode is voor mensen die op concreet resultaat wachten. Ze beschouwt dit streven van Tata Steel als een forse stap in de goede richting, passend in de ambities uitgesproken in het programma Tata Steel 2020–2050 om samen te werken aan een gezondere, veilige IJmond. Ik sluit me bij dit oordeel van de provincie aan. De provincie zal erop toezien dat deze stappen zo snel mogelijk gezet worden. Desalniettemin kost dit soort stappen tijd.
Het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen werken samen in het Schone Lucht Akkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren. Dit gebeurt door emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen via een groot aantal maatregelen. Die maatregelen, omschreven in de Uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord4, liggen zowel op lokaal als op nationaal en Europees niveau. De specifieke lokale inspanningen zijn door de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten omschreven in de «Visie op een gezondere leefomgeving IJmond»5.
De rijksoverheid houdt nauw contact met de provincie, de genoemde gemeenten en de GGD Kennemerland. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) adviseert mij, de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied over hoe te zorgen voor een maximaal haalbare milieuwinst binnen de huidige regels en gaat de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer6 door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied monitoren. Eerder heeft de ILT beroepen gevoerd tegen de provincie. Ook is er het instrument van interbestuurlijk toezicht, maar de ILT heeft vooralsnog geconcludeerd dat hiervoor geen aanleiding is. De rijksoverheid zet intussen ook aanvullende stappen, zoals afgesproken in het Schone Lucht Akkoord. Naast de ondersteuning door de ILT om scherper te vergunnen, vindt er een actualisatie plaats van de emissiegrenswaarden in de «Algemene Regels» onder het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Ook pleit ik in de EU voor strengere regels in het kader van de herziening van enkele Richtlijnen die belangrijk zijn voor de luchtkwaliteit, waaronder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) en de Luchtkwaliteitsrichtlijn. Strengere emissie-eisen zijn ook de inzet van Nederland bij afspraken op Europees niveau over de Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de industrie.
Tot slot is het Rijk (de Ministeries EZK en IenW) samen met de provincie Noord Holland en de IJmondgemeenten in gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor Tata Steel om structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Hoewel de stappen die het Rijk neemt naar onze mening serieus en voortvarend zijn, betekent dit niet dat er geen problemen meer zijn. Zoals hiervoor toegelicht treffen zowel Tata Steel, de Provincie als het Rijk maatregelen gericht om op korte termijn te komen tot merkbare positieve effecten voor de leefomgeving en de gezondheid van de omwonenden.
Welke stappen om hun gezondheid te beschermen kunnen de bewoners in het IJmondgebied naar aanleiding van dit onderzoek op korte termijn van de rijksoverheid verwachten?
In eerste instantie zijn Tata Steel zelf en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag aan zet. De provincie Noord-Holland zet voor de korte termijn in op onder andere intensiever toezicht. Aanscherping van vergunningen die grote aanpassingen aan de fabriek vergen wordt door de provincie snel ingezet. De effecten zullen echter pas later dan 2022 merkbaar zijn. Het Rijk ondersteunt de provincie waar mogelijk, zoals omschreven in het antwoord op vraag 4.
Gaat u zorgen dat het RIVM snel vervolgonderzoek kan doen naar het verband tussen de uitstoot van Tata Steel IJmuiden en gezondheidsrisico’s voor omwonenden in het IJmondgebied? Zo nee, waarom niet?
Dit vervolgonderzoek vindt al plaats. Het rapport7 dat nu uitgekomen is, is een eerste tussenrapportage van een breder onderzoek dat het RIVM op dit moment uitvoert in opdracht van de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten. Komende zomer en najaar komen er nieuwe rapportages van het RIVM uit over respectievelijk «depositie (neerslag van stof in de leefomgeving)» en «luchtkwaliteit en inhaleerbare fractie op ervaren (on)gezonde dagen». Het huidige rapport omvat verder een haalbaarheidsstudie naar een «dagboekonderzoek» dat meer inzicht zou kunnen geven of er een verband is tussen de luchtkwaliteit, de pieken en de acute gezondheidsklachten. In de verkenning die het Nivel heeft gedaan als onderdeel van het huidige onderzoek («Gezondheidsproblemen in de regio IJmond; een verkenning»8) worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek. Het is aan de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten om tot het uitvoeren van een dagboekonderzoek of verder vervolgonderzoek te besluiten.
Ook heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) aangekondigd een onderzoek te starten naar de wijze waarop burgers in Nederland worden beschermd tegen de risico’s schadelijke industriële uitstoot en lozingen. De Raad onderzoekt hiervoor ook de situatie rondom Tata Steel.
Overigens is ook in eerdere onderzoeksrapporten gewezen op de impact van Tata Steel op de directe omgeving en op het hogere voorkomen van bepaalde chronische aandoeningen in het IJmondgebied. Dat is ook de reden dat Rijk, provincie Noord-Holland, betrokken gemeenten en omgevingsdiensten zich gezamenlijk inzetten op de leefomgeving in het IJmondgebied te verbeteren, en er ook intensief gemonitord wordt. Naast meer onderzoek is er vooral behoefte aan concrete maatregelen die merkbare positieve effecten voor de leefomgeving opleveren, zoals aanscherping van vergunningen en acties door Tata Steel zelf.
Bent u bereid om, in afwachting van het in vraag 6 omschreven onderzoek, het voorzorgsbeginsel toe te passen en een productiestop op te leggen aan Tata Steel IJmuiden als zij binnen een half jaar geen drastische stappen zet om de volksgezondheid en het milieu te beschermen?
Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland zijn hier bevoegd gezag. Het Rijk heeft niet de bevoegdheid om een productiestop aan Tata Steel op te leggen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, nemen zij en de IJmondgemeenten op dit moment al een aantal belangrijke stappen om te zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit.
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten in algemene zin juridisch advies in te winnen over de mogelijkheden en beperkingen voor toepassing van het voorzorgsbeginsel. Dit is door gedeputeerde Jeroen Olthof op 19 april jongstleden toegezegd in een commissievergadering van provinciale staten.
Tata Steel heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, recent bekend gemaakt wat het concreet gaat doen in het kader van de «Roadmap+». De provincie heeft hier positief op gereageerd.
Deelt u de mening dat deze situatie toont dat de huidige toegestane milieunormering niet altijd afdoende is om een gezonde leefomgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De huidige milieunormen en -regels in Nederland bieden veel mogelijkheden om het doel van een gezonde leefomgeving naderbij te brengen. Zo geldt er een minimalisatieplicht voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Deze minimalisatieplicht geldt ook als de concentratie op leefniveau (immissie) onder het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) zit en ook voor bedrijven die al de Best Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. Bedrijven zijn verplicht om zo nodig aan te tonen waarom een emissiegrenswaarde niet aan de onderkant van de bandbreedte zit die gedefinieerd is voor een BBT. Verder biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid om als bevoegd gezag vanuit de wens om gezondheids- en milieudoelen aan te scherpen aanvullende eisen te stellen aan installaties. Het is aan bedrijven om zich te houden aan de algemene regels en voorschriften uit de vergunning en aan het bevoegd gezag om eisen te stellen en, de naleving hiervan te controleren, en zo nodig door middel van handhaving af te dwingen.
Uiteraard kunnen milieunormen altijd worden aangescherpt. Nederland is daarvoor in hoge mate afhankelijk van Europese regelgeving, en maakt zich sterk voor aanscherping van milieunormen in Europees verband. Uitgangspunten in Europese regelgeving zijn onder andere de inzet van BBT, het streven naar het halen van WHO-advieswaarden en een gelijk speelveld binnen de Unie.
Voor de concentraties fijnstof en stikstofdioxide in de lucht is bekend dat ook bij concentraties lager dan de huidige Europese grenswaarden nog negatieve gezondheidseffecten kunnen optreden. Het halen van de huidige grenswaarden garandeert daarmee nog niet een gezonde luchtkwaliteit. Daarom werken Rijk, gemeenten en provincies met het Schone Lucht Akkoord samen aan verdergaande verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Concreet doel is om minimaal 50% gezondheidswinst uit binnenlandse bronnen te realiseren in 2030 ten opzichte van 2016. Daarmee werken we toe naar de WHO-advieswaarden in 2030. Onderdeel van de afspraken in het kader van het Schone Lucht Akkoord is inzet in Europees verband voor strengere luchtkwaliteitsnormen, waaronder ook toewerken naar de huidige WHO-advieswaarden, en een ambitieus bronbeleid.
Deelt u de wens om gezondheid beter te verankeren in milieuwetgeving? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo niet, waarom niet?
Gezondheid is ook op dit moment verankerd in de milieuwetgeving op Europees en nationaal niveau. In de Omgevingswet wordt die verankering nog explicieter. Het beschermen van de gezondheid maakt daarin deel uit van het centrale beoordelingskader van activiteiten. Bovendien bevat de Omgevingswet de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om omgevingswaarden te stellen in hun omgevingsverordening (in het geval van een provincie) of omgevingsplan (in het geval van een gemeente). Het Rijk is in gesprek met de provincie Noord-Holland en de betrokken gemeenten over de mogelijkheden en wat hierbij komt kijken.
Daarnaast staat gezondheidswinst via het verbeteren van de luchtkwaliteit centraal in het Schone Lucht Akkoord, zie hiervoor ook antwoord 8.
Bent u bekend met de «Brief advies Tata Steel» van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van 10 maart jongstleden2 en het artikel «Rijksinspectie ILT veegt vloer aan met gifrapportage van Tata Steel»?3
Ja.
Deelt u de mening dat hier het onthutsende beeld ontstaat van een ondermaatse tot slechte monitoring en rapportage van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van ZZS-emissies is een uitwerking van de informatieplicht die voor ZZS is opgenomen in artikel 2.4 lid 3 van het Activiteitenbesluit. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de ILT om advies gevraagd over de ZZS-inventarisatie die Tata Steel heeft uitgevoerd. In dit advies stelt de ILT dat de inventarisatie van Tata Steel naar de mening van de ILT nog niet volledig is en een aantal vragen oproept. Bevoegde gezagen zien toe op de invulling van de informatieplicht door de bedrijven. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft dit advies meegenomen in de brief aan Tata Steel met het verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Op 19 mei 2021 is door Tata Steel aanvullende informatie aangeleverd. De toets op volledigheid en juistheid van deze gegevens gaat een aantal weken in beslag nemen.
Kunt u er uitleg over verschaffen waarom het uitzonderlijk giftige Beryllium niet gemonitord wordt in de grondstoffen? Zo niet, gaat u hier actie op ondernemen?
Beryllium is een ZZS. Voor de uitstoot daarvan geldt de minimalisatieplicht, waarbij het bedrijf ook moet kijken of de uitstoot vermeden kan worden door andere grondstoffen te gebruiken. Deze plicht gaat verder dan het voldoen aan normen. Zelfs als de norm niet wordt overschreden, blijft de verplichting de emissies te voorkomen of zo ver mogelijk verder te verminderen. Tata Steel heeft een informatieplicht over de stappen die hiertoe worden gezet. Het is aan het bevoegd gezag om daarop toe te zien. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel, op advies van de ILT, inmiddels hierom gevraagd in een waarschuwingsbrief11.
Is het gebruikelijk dat bij een overzicht van emissies bij de verspreidingsberekening geen rekening wordt gehouden met niet-reguliere emissies («ongewone voorvallen»), waardoor een mogelijke onderschatting van het immissieniveau ontstaat? Klopt het daarbij ook dat Tata Steel deze «ongewone voorvallen» op jaarbasis meer dan 2000 keer heeft?
Het is inderdaad gebruikelijk om bij de verspreidingsberekeningen ten behoeve van luchtkwaliteitsrapporten niet-reguliere emissies ten gevolge van ongewone voorvallen niet mee te nemen. Bij dit type emissies moet gedacht worden aan emissies door branden, leidingen die lek raken of het defect raken van emissiebeperkende onderdelen zoals filters. Niet alle meldingen van ongewone voorvallen betreffen «incidenten». Het kan bijvoorbeeld ook gaan om meldingen van onderhoud. Voor het melden van ongewone voorvallen geldt een plicht op basis van Artikel 17.2 lid 1 van de Wet milieubeheer. Dit soort meldingen gebeuren op het moment dat een incident heeft plaatsgevonden. Alle binnengekomen ongewone voorvallen worden door de Omgevingsdienst beoordeeld, en er wordt bekeken of een vervolgactie nodig is.
Bij de meeste bedrijven komen niet-reguliere emissies ten gevolge van ongewone voorvallen beperkt voor. Deze emissies zijn daarom niet te modelleren. Bij Tata Steel is echter sprake van dermate hoge aantallen ongewone voorvallen, dat de ILT adviseert om Tata Steel deze wel mee te laten nemen in de luchtkwaliteitsrapporten. Hier kan de provincie in vergunningverlening rekening mee houden. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel, op advies van de ILT, ook hierom gevraagd.
Het getal van 2000 ongewone voorvallen bij Tata Steel betrof overigens een foutief aantal. In 2020 waren er bij Tata Steel 1242 ongewone voorvallen.
Deelt u de mening dat modelering van niet-reguliere emissies belangrijk is voor het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) en dat dit vergunningsplichtig zou moeten zijn? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo niet, waarom niet?
In het algemeen wordt in Nederland de het aandeel van niet-reguliere emissies steeds belangrijker voor de totale jaarvracht van een installatie, naarmate emissienormen steeds strenger worden. Het is daarom nodig deze emissies zoveel mogelijk te beperken. Bevoegde gezagen kunnen eisen stellen aan het zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperken van niet-reguliere emissies en hierop handhaven.
In de praktijk is dit bij Tata Steel lastig. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, komen niet-reguliere emissies komen regelmatig voor en het is in de praktijk moeilijk om erop te handhaven. Het Rijk is ook hierover in gesprek met de provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel in de eerder genoemde waarschuwingsbrief gevraagd om op basis van een analyse van ongewone voorvallen een inschatting te maken hoeveel ZZS jaarlijks extra uitgestoten worden. Het is vooral belangrijk dat niet-reguliere emissies zo veel mogelijk beperkt worden.
Deelt u de mening van de ILT dat Tata Steel niet het gehele MTR van een stof mag opvullen, omdat er ook sprake kan zijn van andere bronnen en achtergrondconcentraties? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat één bedrijf niet langer het gehele MTR van een stof mag opvullen? Zo niet, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor ZZS-emissies geldt een minimalisatieplicht. Dit houdt in dat de emissies van ZZS moeten worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk moeten worden gereduceerd. Er mag dus per definitie geen sprake zijn van opvulling van normen. Zie ook het antwoord bij vraag 8. De provincie kan bij het verlenen van de vergunning rekening houden met emissies van andere bedrijven. Het Rijk is in overleg met de provincie Noord-Holland over hoe voorkomen kan worden dat de MTR in het gebied wordt opgevuld.
Kunt u uitleggen waarom van de 223 bekende emissiepunten er slechts 17 in het rapport zijn opgenomen waar plannen bestaan om de uitstoot van ZZS te verminderen? Acht u hiermee voldoende borging van de minimalisatieverplichting art 2.4 lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer?4 Zo niet, wat gaat u doen zodat de minimalisatieverplichting wordt nageleefd?
De minimalisatieplicht is niet beperkt tot de grootste bronnen, maar geldt voor alle emissiepunten van ZZS. De ILT signaleert dit ook in haar advies13 aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied naar aanleiding van de door Tata Steel ingediende ZZS-inventarisatie en adviseert om Tata Steel een beschouwing te vragen van alle toepasbare technieken voor de reductie van ZZS- bij alle emissiepunten. Het bevoegd gezag kan dit advies meenemen in zijn vervolgstappen en om toe te zien op de invulling en naleving van de minimalisatieverplichting. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft dit ook gedaan in eerder genoemde waarschuwingsbrief met daarin de reactie aan Tata Steel op de ZZS-inventarisatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Provincie Noord-Holland eerder al door het ILT op de vingers is getikt omdat ze te soepel omging van het toezicht op Tata Steel en dat uit een onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer bleek dat het toezicht op Tata Steel aan alle kanten rammelt?5, 6 Deelt u hierover de mening dat de provincie niet bij machte is om de gezondheid van haar inwoners te beschermen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ik ben op de hoogte van de twee beroepen die de ILT heeft gevoerd tegen de provincie Noord-Holland inzake besluiten van de provincie over NOx-emissies. De provincie heeft inmiddels besloten de vergunning voor de Pelletfabriek aan te scherpen en moet van de rechter onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de Europese regelgeving zijn voor een lagere NOx-uitstoot bij de windverhitters van Hoogoven 7.
De ILT heeft het rapport van de Randstedelijke Rekenkamer bestudeerd. Het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer was in 2019 vanwege inhoudelijke overlap voor de ILT reden om op dat moment af te zien van de eerste stappen op de interventieladder voor interbestuurlijk toezicht (IBT). De ILT constateert dat de Randstedelijke Rekenkamer een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd. De ILT neemt het onderzoek van de Randstedelijk Rekenkamer als uitgangspunt en onderschrijft de aanbevelingen die de Rekenkamer aan de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied heeft gedaan. De ILT ziet in het rapport geen aanleiding voor een vermoeden van taakverwaarlozing door de provincie. De ILT start daarom op dit moment geen formeel interbestuurlijk onderzoekstraject. Zij ziet in het rapport echter wel aanknopingspunten om vinger aan de pols te houden en gaat daartoe de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied monitoren. Daarnaast is de ILT met de provincie en de omgevingsdienst in gesprek over de mogelijkheden voor maximaal haalbare milieuwinst binnen de huidige regels.
Heeft u kennisgenomen van de brief die gedeputeerde staten Noord-Holland u heeft doen toekomen over het RIVM-rapport? Kunt u vanwege de ernst van de inhoud snel een reactie aan hen doen toekomen?7 Zo nee, waarom niet?
Ik heb de brief van de gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland ontvangen en heb kennisgenomen van de inhoud. Ik zal hen binnenkort mijn reactie sturen.
Deelt u de mening van gedeputeerde staten dat de huidige milieuwetgeving onvoldoende rekening houdt met de cumulatie van ZZS? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken? Zo niet, waarom niet?
Sommige stoffen kunnen zich opstapelen in het milieu omdat deze niet of nauwelijks worden afgebroken. Hierdoor kunnen op zichzelf wettelijk toegestane emissies ophopen in het milieu en toch tot ongewenste effecten leiden. Het is aan alle betrokkenen om ook dit soort effecten mee te nemen. Er is echter nog geen gevalideerde methode om rekening te houden met cumulatie van verschillende stoffen. Normstelling vindt daarom doorgaans nog plaats per stof en soms per stofgroep. De regelgeving biedt mogelijkheden voor het bevoegd gezag om strengere eisen op te stellen vanuit oogpunt van gezondheid, maar dit is dus nog lastig. Er geldt sowieso voor elke ZZS al een minimalisatieverplichting. Zie ook de antwoorden bij de vragen 8 en 9.
Voor de beoordeling van stoffen die in de EU op de markt worden gebracht (onder REACH) heeft Nederland samen met Zweden een voorstel gedaan om een cumulatiefactor te gaan gebruiken. De Europese Commissie heeft deze aanpak nu opgenomen in haar chemicaliënstrategie van oktober 2020 met het doel deze in relevante regelgeving op te gaan nemen. Voor emissienormen is nog geen zicht op een dergelijke aanpak.
Kunt u de beantwoording op de door gedeputeerde staten gestelde punten onder «Vraag aan het Rijk: Gezamenlijk werken aan een gezondere leefomgeving» ook aan de Kamer doen toekomen?
Ik zal de brief die ik aan de gedeputeerde staten van Noord-Holland zal sturen en aan de Colleges van burgemeester en Wethouders van de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen ook delen met Uw Kamer.
Kunt u garanderen dat Tata Steel deze gezondheids- en milieuproblemen aan gaat pakken? Zo ja, welke harde duurzaamheidseisen inclusief duidelijke deadlines en verantwoordingskaders gaat u hieraan verbinden? Zo niet, hoe gaat u zorgen dat hier weer sprake is van een gezonde en milieuvriendelijke leefomgeving, waarin de gezondheid van mens en natuur geen gevaar meer loopt?
Tata Steel is verplicht om maatregelen te nemen om gezondheids- en milieuproblemen te voorkomen. De provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag als het gaat om het afgeven van vergunningen, het toezicht houden en handhavend optreden bij Tata Steel. Daarnaast blijft de provincie in gesprek met Tata Steel over het concretiseren van door Tata Steel zelf in de «Roadmap+» aangekondigde aanvullende milieumaatregelen. De aanpak van de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten is weergegeven in het in antwoord 4 genoemde «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond». Daar hoort ook een Uitvoeringsprogramma VTH Tata Steel 2020–2022 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied bij17. Verder adviseert het Rijk de provincie waar mogelijk en nodig en werkt het Rijk nationaal en Europees voortdurend aan aanscherping van eisen. De ILT monitort de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Lozingen in de Maas |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de uitzending «troebele wateren» van het KRO-NRCV programma De Vuilnisman?1
Ja.
Is het op uw ministerie bekend dat Chemelot jaarlijks 15.000 kilo microplastics mag lozen in het water? Zo ja, acht u dit verantwoord? Zo nee, hoe komt het dat deze informatie niet bekend was bij uw ministerie?
Ja, het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie verantwoord kan worden toegestaan na toepassing van de BBT. In de door het Waterschap Limburg verleende vergunning aan Sitech is sprake van een jaarlijks geloosde vracht van 14.040 kg aan plastics (polymeren). In de vergunning is een onderzoeksverplichting opgenomen voor de reductie van lozing van polymeren.
Hoe kan het dat opkomende stoffen geloosd mogen worden in het Nederlandse water, terwijl er met een voorlopige drempelwaarde gewerkt wordt en schadelijke milieueffecten dus onbekend zijn?
Zie antwoord op vraag 2 van het lid Boswijk (CDA).
Acht u, de in vraag 2 en 3 beschreven praktijken, verstandig vanuit het voorzorgsprincipe? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is dit dan toegestaan en welke stappen gaat u nemen om dit te verbieden?
Ja, het is aan het bevoegd gezag om kritisch te beoordelen of een emissie in voldoende mate is beperkt door de toepassing van BBT en of de emissie geen nadelige effecten op oppervlaktewater zal veroorzaken. Het voorzorgsprincipe is hierbij een belangrijk uitgangspunt.
Herkent u het geschetste beeld in De Vuilnisman dat economische belangen, bij het lozen van stoffen, doorslaggevend zijn boven milieubelangen? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het geschetste beeld niet. Zie vraag 6 van het lid Boswijk (CDA), waarin ik beschrijf hoe wordt omgegaan met de technische en economische afweging.
Hoe duidt u het dat er op een zijtak van de Ur wordt geloosd, terwijl deze zijtak de pijp van Chemelot zelf blijkt te zijn en uitkomt op de Maas? Ziet u hierin een manier van Chemelot om de vergunning provinciaal aan te vragen in plaats van deze bij het Rijk aan te vragen?
Nee, ik zie dat niet zo. Voor mijn duiding in deze grijp ik terug op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 1985 (ECLI:NL:HR 1985:AC8821)2, waarin de Raad zich heeft uitgesproken over de vraag of het ondergrondse traject van de zijtak van de Ur gezien moet worden als een werk met behulp waarvan afvalstoffen in de Maas gebracht worden, of dat dit als oppervlaktewater gezien moet worden. Uit die zaak is gebleken dat de zijtak Ur als oppervlaktewater aangemerkt dient te worden en derhalve het bevoegd gezag bij het Waterschap Limburg ligt. De watervergunning van Sitech is afgegeven door Waterschap Limburg.
Denkt u dat lokale/regionale economische belangen een wegingsfactor vormen voor de vergunningsaanvraag op lokaal/regionaal niveau? Zo ja, moet dit dan niet voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 6 van het lid Boswijk (CDA).
Kunt u uiteenzetten waarom het, zoals De Vuilnisman illustreerde, onoverzichtelijk blijft welke bedrijven mogen lozen in het oppervlaktewater?
Zie antwoord op vraag 3 van het lid Boswijk (CDA).
Is dit een gevolg van decentralisatieprocessen en zou het werkbaarder zijn als de vergunningverlening weer op centraal niveau gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaan we dat dan regelen? Zo nee, waarom bent u van mening dat het huidige vergunningsstelsel voldoet?
Er is geen aanleiding om veranderingen aan te brengen in de bevoegdheidsverdeling tussen overheden.
Het artikel van Zembla ‘Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht van Zembla «Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin het werk van een ambtenaar als «geen onafhankelijke en gedegen analyse» wordt afgedaan?
De uitspraak gaat over een conceptmemo van een medewerker opgesteld ten behoeve van de interne discussie binnen IenW/Rijkswaterstaat over de kwalificatie van granuliet. Dit is niet het officiële standpunt van mijn ministerie. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt over het conceptmemo (29 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1506):
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin gesteld wordt «inmiddels komt ons bedrijf tot stilstand, lees de wegenbouw»? Deelt u de mening dat hierin expliciet wordt uitgesproken dat afval en infrastructuur als onderhandelingspositie ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Over de situatie van de bedrijfsvoering van Bontrup, een private onderneming, kan ik geen uitspraken doen. In de Kamerbrief van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is al gemeld dat het bedrijf heeft gewezen op de mogelijke risico’s voor de asfaltproductie in het kader van de wegenbouw bij een voortdurende stagnatie van de afzet van granuliet. Het belang van de asfaltproductie is aan de orde geweest in de discussie binnen het ministerie, maar heeft geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de besluitvorming over de herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond2.
Kunt u uitleggen waarom de herkomst van materiaal geen rol meer speelt bij de definitie van «grond» zoals deze omschreven staat in het Besluit bodemkwaliteit?2
In de Nota van Toelichting (NvT) wordt ten aanzien van de definitie van grond in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit aangegeven dat het begrip grond een samenstellingsbegrip en geen herkomstbegrip betreft. In de NvT is het volgende aangegeven:
Acht u het beter dat de zinsnede «van natuurlijke herkomst, niet door de mens geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem», of enige variant hierop, toegevoegd wordt aan de definitie van «grond» in het Besluit bodemkwaliteit vanuit het perspectief van milieubescherming? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om eisen ter bescherming van het milieu onderdeel te maken van het begrippenkader (zoals de definitie voor grond). De milieuhygiënische eisen die aan grond worden gesteld komen juist tot uitdrukking in de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit (maximaal toegestane concentraties van stoffen in het toe te passen materiaal) aangevuld met het vangnet van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming en 7 Besluit bodemkwaliteit). Daarnaast zou het toevoegen van de zinsneden leiden tot het uitsluiten van materialen buiten Nederland. Dit is niet toegestaan op basis van EU-wetgeving.
Waarom is de uitleg van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hierover in de door Zembla opgevraagde Wob-stukken «buiten scope» verklaard op grond van «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer», terwijl de begeleidende mail duidelijk aangeeft dat het om een inhoudelijke mail van het Ministerie van VROM gaat?3
Bij Wob-verzoeken waarbij meerdere organisatieonderdelen van mijn ministerie zijn betrokken, wordt een werkverdeling ten behoeve van de afhandeling gemaakt, om volledigheid en consistentie te bevorderen en dubbel beoordelen van documenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het document waaraan u refereert betreft een e-mailwisseling tussen een medewerker van SenterNovem (tegenwoordig Bodem+ en onderdeel van Rijkswaterstaat) met een derde en is later doorgestuurd naar het toenmalige Ministerie van VROM. In deze e-mailwisseling waren ambtenaren van, thans, Rijkswaterstaat betrokken. De bestuurskern heeft deze e-mailwisseling in verband met de werkverdeling bij de afhandeling van dit Wob-verzoek als «buiten scope» beoordeeld. Dat is ook toegelicht in het besluit met de documenten die bij de bestuurskern van IenW aanwezig zijn.5 Een gedeelte van deze mailwisseling is reeds openbaar gemaakt met het Wob-besluit van Rijkswaterstaat.6 Helaas is echter niet gesignaleerd dat een ander deel van dit document niet is beoordeeld, ondanks dat de verschillende dienstonderdelen de lijsten van te betrekken documenten naast elkaar hebben gelegd en documenten waarover twijfel bestond, afzonderlijk hebben verdeeld.
De bij het desbetreffende besluit van de bestuurskern opgenomen beoordeling als «buiten scope» had derhalve geen betrekking op het ontbreken van een inhoudelijk verband met het Wob-verzoek, maar met de gemaakte werkverdeling. De toepassing van de uitzonderingsgrond «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» zag op de gelakte namen in het bij gelegenheid van dat besluit beoordeelde deel van het document.
Het gedeelte van het document dat «buiten scope» is verklaard en niet in het Wob-besluit van Rijkswaterstaat betrokken is, zal zo snel mogelijk inhoudelijk worden beoordeeld en bij de eerst mogelijke gelegenheid, dat is naar verwachting de beslissing op bezwaar tegen het besluit van de bestuurskern van IenW, zoveel mogelijk openbaar worden gemaakt.
Hoe verklaart u dat de zin «gezien de herkomst lijkt de kwalificatie niet vormgegeven bouwstof de juiste» is weggelakt bij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), artikel 10.2 G?4
Uit de formulering van de betreffende passage kan worden opgemaakt dat een beleidsmedewerker een mening heeft geuit in een situatie waarin ter discussie is gesteld of granuliet geduid zou moeten worden als een niet vormgegeven bouwstof of als grond.
Openbaarmaking van deze informatie kon voor betrokkenen invloed hebben op de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een adequate bedrijfsstrategie zonder dat eventuele concurrenten inzicht hadden in het verloop van de ontwikkeling, vraag naar en mogelijke toepassingen van het product granuliet. Vanwege de vrees voor onevenredige benadeling van betrokkenen en mogelijk onevenredige bevoordeling van concurrenten, leveranciers en afnemers, zijn delen van deze discussie geweigerd met toepassing van de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, Wob.
Deelt u de mening dat er te veel is weggelakt op basis van artikel 10.2 E, 10.2 G, en artikel 11.1 van de Wob? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van documenten die worden betrokken bij een Wob-verzoek is het altijd van belang een afweging te maken tussen het algemeen belang van openbaarheid van informatie en noodzaak tot bescherming van andere belangen. De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geeft in de artikelen 10 en 11 een opsomming van te beschermen belangen. Indien na afweging van een of meerdere van deze belangen tegen het algemene belang van openbaarheid van informatie blijkt dat openbaarmaking inbreuk maakt op een van deze belangen, kan op grond van die artikelen gerechtvaardigd worden afgezien van openbaarmaking. In de gevallen genoemd in artikel 10, eerste lid, moet zelfs worden afgezien van openbaarmaking. In het besluit waarmee de documenten waaraan u refereert gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, heb ik toegelicht waarom de bescherming van bepaalde belangen aan openbaarmaking in de weg staat. Op dit moment wordt op mijn ministerie het bezwaarschrift behandeld dat is ingediend door verzoeker naar aanleiding van het besluit. Hierbij zal de toepassing van de uitzonderingsgronden van de Wob opnieuw worden overwogen.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie hier de Wob overtreden heeft door een beroep te doen op artikel 10.2 G, welke vervalt onder artikel 10.6, waarbij gelet op het granulietdossier dit toch duidelijk om milieu-informatie gaat?
In het besluit licht ik toe waarom in voorkomend geval aanleiding bestaat om af te zien van openbaarmaking bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van onevenredige bevoor- of benadeling bij openbaarmaking van het document. In deze documenten wordt ook van gedachten gewisseld over het onderwerp granuliet en worden (voorlopige) persoonlijke conclusies getrokken. Er bestaat in deze documenten geen direct verband met de toepassing van granuliet in het milieu. De opvattingen in deze documenten zijn daarom niet aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Kunt u uitleggen waarom het ministerie stukken weglakt die eerder al door Rijkswaterstaat zijn vrijgegeven, zoals te lezen is in het artikel van Zembla? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook reflecteren op de interpretatieruimte en verschillen tussen Rijkswaterstaat en het ministerie die geboden wordt bij het beroep op de in vraag 6 benoemde artikelen? Zo nee, waarom kunt u dit niet uitleggen?
Binnen mijn ministerie werken veel mensen – van verschillende dienstonderdelen – met elkaar samen bij de voorbereiding van Wob-besluiten. Hiermee wordt zoveel als mogelijk openbaarmaking van dubbele documenten en interpretatieverschillen voorkomen. Tussen de verschillende dienstonderdelen wordt ook regelmatig overlegd over de interpretatie van de Wob, ook bij de beoordeling van individuele documenten en wordt kennis gedeeld over de ontwikkelingen op het gebied van openbaarheid en transparantie. Desalniettemin kan het voorkomen dat bij een samenwerking met veel collega’s van verschillende dienstonderdelen en veel te betrekken documenten een document door meerdere collega’s net anders wordt beoordeeld én wordt betrokken in verschillende besluiten. Met de in het antwoord op vraag 6 genoemde samenwerking wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het blijft echter mensenwerk.
Hoe past dit weglakken binnen de beloftes van transparantie die gedaan zijn door het Kabinet-Rutte III naar aanleiding van het weglakken van dossiers tijdens de toeslagenaffaire?
Ook ik hecht grote waarde aan transparantie en het kunnen bieden van inzicht in de totstandkoming van besluiten binnen mijn ministerie. Dat laat echter onverlet dat in voorkomende gevallen de bescherming van andere belangen in de weg kan staan aan openbaarmaking, zoals ik ook beschreven heb in mijn antwoord op vraag 8. In sommige gevallen moet op grond van de Wob worden afgezien van openbaarmaking. In andere gevallen is er meer ruimte om het belang van openbaarmaking af te wegen tegen andere belangen. In die gevallen zoek ik zoveel mogelijk die ruimte voor openbaarmaking.
Kunt u met het oog op de granulietkwestie reflecteren op de uitspraken in het rapport «Om de leefomgeving» van de commissie Van Aartsen, waarin over onder andere granuliet gesteld wordt dat bewust of onbewust schade wordt berokkend aan de omgeving, en de rol die het bevoegd gezag daarbij speelt niet onbesproken kan blijven?5
Het rapport gebruikt de casus om de complexiteit en de werking van het stelsel te duiden. Ik deel de conclusie van de rapporten Kuijken en Van Aartsen dat het stelsel aanpassing behoeft. Daarom heb ik een «taskforce bodemstelsel» ingericht en laat ik een inhoudelijke reactie op het rapport Van Aartsen voorbereiden ter besluitvorming door het nieuwe kabinet.
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie Moorlag over lessen trekken en die gebruiken om extra waarborgen in te bouwen?6
Hiervoor zal een onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijk persoon met voldoende statuur (deskundig en gezaghebbend). Over de uitkomst hiervan hoop ik de Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Watergebruik in datacenters |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Dijkverhoging dreigt door datacenters: kosten voor burger» en «Zeewolde wil onrust over datacenter te lijf met digitale informatieavond»?1 2
Ja.
Klopt het dat de dijken in de kop van Noord-Holland door de komst van het datacenter opgehoogd moeten worden? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Nee. De Wieringermeerdijk hoeft niet versterkt te worden omdat deze aan de wettelijke norm voldoet. Dit blijkt uit de wettelijke beoordeling die het waterschap heeft uitgevoerd.3
De komst van het datacenter zorgt voor toename van de economische waarde achter de dijk (bepaalt mede de hoogte van de norm) maar blijft binnen de verwachte economische groei tot 2050, waar rekening mee is gehouden bij het bepalen van de norm voor de Wieringermeerdijk.
Ten algemene geldt dat als een dijk niet aan de norm voldoet deze versterkt zal worden, zoals in de Waterwet vastgelegd. Het waterschap is verantwoordelijk voor de realisatie van een versterking. De kosten voor het versterken worden door het Rijk en de waterschappen gezamenlijk betaald.
Hoeveel kost dit en wie is hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het bij dergelijk grote projecten, zoals de bouw van een datacenter, wenselijk dat burgerinspraak vorm krijgt voordat de vergunningverlening plaatsvindt? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo niet, waarom niet?
Ja, dit acht ik wenselijk en dit is al het geval. Inspraak door burgers en andere belanghebbenden is mogelijk op zowel het ontwerpbestemmingsplan, waarmee een gemeente in een gebied ruimte reserveert voor een datacenter, als op de milieueffectrapportage die daarmee gepaard kan gaan. Ook bij het opstellen van datacenterstrategieën door de regio’s, zoals in de Haarlemmermeer, is inspraak in het verleden mogelijk geweest.4
Hoeveel datacenters hebben we in Nederland en hoeveel worden er verwacht?
In uitvoering van de motie Beckerman en Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 590) is op 24 maart 2021 een Kamerbrief verstuurd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 675) waarin in de bijlage een overzicht wordt gegeven van het aantal datacenters in Nederland. In de bijlage wordt tevens ingegaan op de verwachte groei van datacenters. Hieronder volgen de hoofdlijnen uit deze bijlage:
Volgens de Dutch Datacenter Association waren er in 2020 189 commerciële grote multi-tenant datacenters in Nederland. Verder zijn er volgens die vereniging 5.772 organisaties die een eigen datacenter hebben. In Nederland zijn er momenteel twee locaties met hyperscale datacenters (Eemshaven en Middenmeer), en is er sprake van de mogelijke vestiging van een derde in de regio Zeewolde. Een sluitend inzicht in datacenters die in ontwikkeling zijn is landelijk niet voorhanden; deze gegevens zijn ook vaak bedrijfsvertrouwelijk.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen dat grote datatechbedrijven zich zo graag in Nederlands vestigen?
Per bedrijf kan het verschillen welke factoren zij meenemen in de keuze van vestigingslocatie en hoe zwaar zij deze factoren ten opzichte van elkaar wegen. Dit is meestal zeer bedrijfsspecifiek. Op basis van gesprekken met bedrijven en signalen uit de praktijk komt wel naar voren dat bedrijven Nederland als een aantrekkelijke locatie zien voor datacenter activiteiten. Factoren die hierbij een rol spelen zijn het beschikken over een betrouwbare overheid, goede digitale connectiviteit, een hoogopgeleide beroepsbevolking en betrouwbare elektriciteitsvoorzieningen. Voor colocatie datacenters, datacenters waarvan de ruimte wordt gedeeld tussen meerdere partijen (multi-tenant), heeft Nederland in het bijzonder een zeer gunstig vestigingsklimaat vanwege de hyperconnectiviteitsclusters rond Amsterdam; de Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX). Voor hyperscale datacenters, grootschalige datacenters die worden beheerd door één partij (single-tenant), is deze hyperconnectiviteit minder relevant. Dit komt omdat hyperscale datacenters voor hun diensten geen gebruik maken van hyperconnectiviteit.
Wordt er vanuit de Nederlandse overheid gestimuleerd dat grote datatechbedrijven zich hier vestigen?
Grootschalige datacenters worden ook wel hyperscale datacenters genoemd. Het actief aantrekken van hyperscale datacenters wordt op dit moment niet door het Rijk gestimuleerd. Dit geldt ook voor andere soorten datacenters. Als een partij zich meldt bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK die op landelijk niveau verantwoordelijk is voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven, wordt deze doorverwezen naar regionale overheden. In beginsel zijn gemeenten en provincies aan zet om deze afweging te maken. Daarbij gelden de kaders zoals die zijn vastgesteld in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Wie is nu het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning bij datacenters, aangezien de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ervan uitgaat dat dit de provincie Noord-Holland is3, terwijl de vergunningen door de gemeente Hollands Kroon verleend worden en de provincie Noord-Holland stelt dat deze niet geldig zijn omdat de provincie bevoegd gezag is?4 Wat gaat u doen aan deze bestuurlijke onduidelijkheid en chaos?
Mijn uitspraak in het Noordhollands Dagblad ging specifiek over eerdere berichtgeving in het Noordhollands Dagblad7 over het grote drinkwaterverbruik van datacenters. Om helderheid over deze zaak te krijgen heb ik navraag gedaan bij zowel de provincie Noord-Holland als het drinkwaterbedrijf PWN, en hierover bericht in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid van Dijk (PvdA, met kenmerk IENW/BSK-2021/91034).
De berichtgeving op RTL Nieuws ging over de omgevingsvergunning. Deze is in eerste instantie afgegeven door de gemeente Hollands Kroon die zichzelf als bevoegd gezag zag. Dit werd vanwege de grootte van een noodstroominstallatie betwist door de provincie Noord-Holland. Het betreft hier een technische-juridische kwestie. Recent is gebleken dat de gemeente op basis van advies van de landsadvocaat Pels Rijcken, het aangepaste standpunt van Infomil en de praktijk in andere provincies en bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied tot een ander inzicht is gekomen over de bevoegdheid tot het verstekken van een vergunning.8
Klopt het dat watergebruik en lozing geen criteria zijn in de beoordeling van een omgevingsvergunning voor een datacenter? Zo ja, vindt u dit wenselijk? En welke wet- en regelgeving is van toepassing op het waterverbruik en lozingen van datacenters en wie controleert dit?
Het watergebruik en lozing van een datacenter worden in het traject van planvorming tot realisatie op verschillende momenten beoordeeld.
Als een gemeente de realisatie van een datacenter mogelijk wil maken zal het een bestemmingsplan moeten opstellen of wijzigen. Afhankelijk van de grootte van het datacenter en de activiteiten die gepaard zullen gaan met de aanleg, is een mer dan vereist. In een mer moet onder andere aandacht worden besteed aan waterverbruik en lozing en kunnen verschillende opties worden vergeleken, zodat een goede keuze gemaakt kan worden.
Als oppervlaktewater wordt gebruikt moet bij het waterschap of Rijkswaterstaat een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd. Als grondwater wordt gebruikt moet een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd bij het waterschap of provincie. Voor kleinere onttrekkingen kan soms volstaan worden met een melding. Indien gebruik van drinkwater wordt voorzien, zal het waterbedrijf moeten oordelen of de gevraagde aansluiting qua capaciteit past. Hierbij wordt opgemerkt dat het waterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een waterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Voor wat betreft de regelgeving voor lozingen wordt verwezen naar het antwoord op vragen 10, 11 en 12.
Welke chemicaliën worden gebruikt in het (koel)water van datacenters, hoeveel chemicaliën en voor welke redenen?
Als datacenters afvalwater willen lozen, vragen ze een vergunning aan of doen een melding bij het bevoegd gezag. Voor lozen op oppervlaktewater is dit het waterschap of Rijkswaterstaat. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of Provincie. Er is geen landelijk centraal overzicht van alle chemicaliën die worden gebruikt, de hoeveelheden en redenen. In zijn algemeenheid geldt dat het bevoegd gezag alleen een vergunning afgeeft als de waterkwaliteit van het ontvangende water niet verslechtert. Dus mogelijke negatieve effecten van een lozing worden onderzocht en meegenomen in de vergunningaanvraag.
Specifiek over de vraag over welke chemicaliën in koelwater zitten, heb ik eerder navraag gedaan bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Dit naar aanleiding van eerdergenoemde Kamervragen van het lid van Dijk (met kenmerk IENW/BSK-2021/91034). HHNK is bevoegd gezag voor de lozing van water voor de twee actieve datacenters in de Wieringermeer: Bij één datacenter wordt niets toegevoegd aan het drinkwater dat voor koeling wordt gebruikt. Bij het andere datacenter wordt zout toegevoegd om het water te ontharden.
Het gebruik van additieven in koelwater voor datacenters verschilt per situatie. Het is afhankelijk van het soort koeling en de bron van water. In oppervlaktewater zitten over het algemeen meer voedingsstoffen voor micro-organismen, die in een koelinstallatie voor aangroei en verstopping kunnen zorgen. Wanneer drinkwater wordt gebruikt is dat veel minder het geval en kan zonder additieven worden gekoeld.
Klopt het dat het afvalwater met chemicaliën geloosd mag worden in het oppervlaktewater?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de mogelijke negatieve effecten van de geloosde chemicaliën op het watersysteem onderzocht? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de toegestane lozingsconcentraten en in welke regelgeving zijn deze vastgelegd?
Ik neem aan dat hiermee concentraties van stoffen in afvalwater bedoeld worden. Het bevoegd gezag beoordeelt de lozing op basis van de te verwachte effecten in het ontvangende water. Dit geldt zowel voor de te lozen stoffen als het effect van de warmtelozingen. Er mag geen achteruitgang zijn in waterkwaliteit of de functie van het oppervlaktewater. Hierbij speelt een aantal zaken een rol zoals de grootte en duur van de lozing, de concentraties van stoffen, de temperatuur van het te lozen water. Daarnaast zijn ook eigenschappen van het water waarin geloosd wordt belangrijk, zoals achtergrondconcentraties, aanwezige natuurwaarden, grootte en doorstroming. Om al deze aspecten integraal mee te kunnen nemen in een beoordeling, is de emissie-immissie toets ontwikkeld.9 De warmtevracht wordt beoordeeld met de beoordelingssystematiek warmtelozingen.10 Deze zijn beide opgenomen in de beoordeling-systematiek voor koelwaterlozingen welke te vinden is op de Helpdesk Water.11
De regelgeving voor lozingen is vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor lozingen binnen een inrichting, en het «Besluit lozen buiten inrichtingen».
Wie controleert of datacenters zich houden aan de toegestane lozingsconcentraten?
Voor lozen op oppervlaktewater is dit het waterschap of Rijkswaterstaat. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of Provincie.
Zijn de lozingsconcentraten anders voor warme dagen wanneer de kwaliteit van het oppervlaktewater al vaak in een kritieke toestand verkeerd en wordt hiermee rekening gehouden in de vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de toegestane lozingsconcentraten voor warme dagen?
De invloed van lozingen op de waterkwaliteit in het ontvangende water zal inderdaad afhangen van het weer en de mate van doorstroming in oppervlaktewater. Hier wordt bij de beoordeling van de emissie ten behoeve van vergunningverlening rekening mee gehouden. De meest beperkende situatie is daarbij bepalend voor de emissiegrenswaarden.
Wordt in de vergunning rekening gehouden waar het water wordt gedumpt en of dat waterlichaam gebruikt wordt voor irrigatie van gewassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de toegestane lozingsconcentraten?
Ja, zie vraag 13.
Klopt het dat er een enorme variatie in koelwaterverbruik is bij datacenters? Zo ja, waarom is er geen maximum gesteld aan het gebruik van koelwater in wet- en regelgeving?
Ja het klopt dat er variatie is in het koelwaterverbruik. Het verbruik van koelwater is sterk afhankelijk van het soort koelsysteem dat wordt gebruikt en het proces wat gekoeld wordt. Het is aan het bevoegd gezag om een afweging te maken of er gebruik wordt gemaakt van de Best Beschikbare Technieken (BBT). Zaken die hier een rol spelen zijn onder andere energieverbruik, waterverbruik, techniekkeuze en koelmedium. Europees zijn voor bedrijven die vallen onder de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU) afspraken gemaakt in de BREF koelsystemen. BREF staat hierbij voor «referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken voor industriële koelsystemen». Dit document is beschikbaar als onderdeel van de eerder genoemde beoordeling-systematiek voor koelwaterlozingen genoemd bij het antwoord op vraag 13. Er wordt dus geen maximum gesteld aan het gebruik van koelwater, maar er wordt een integrale beoordeling gemaakt van de milieuprestaties van een koelsysteem binnen een productieproces.
Hoeveel koelwater gebruikten de datacenters in Noord-Holland in 2020? Hoeveel zou een groot datacenter, zoals gebouwd wordt in Zeewolde gebruiken in 2020?
Er is geen informatie beschikbaar over gebruik van koelwater voor specifieke datacenters in Noord-Holland. Wel heb ik, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid van Dijk (PvdA, met kenmerk IENW/BSK-2021/91034), laten weten dat uit gegevens van het waterbedrijf PWN blijkt dat 0,6% (650,000 m3 in 2020) van het door hen geleverde drinkwater wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).
De gemeente Zeewolde heeft op haar website informatie gepubliceerd over het waterverbruik van het geplande datacenter.12
Het datacenter koelt voornamelijk met lucht. Alleen als het warm is of de lucht erg droog wordt er oppervlaktewater gebruikt. De gemeente geeft aan dat de maximale capaciteit nodig is als de temperatuur boven 26ºC komt en de luchtvochtigheid onder de 60% ligt. Dit zal naar verwachting 4 tot 5 dagen per jaar het geval zijn. Het datacenter neemt op die dagen maximaal 270 m3/uur in, waarvan 216 m3/uur weer wordt geloosd. Het netto-verbruik tijdens die piekmomenten is dus 54 m3/uur.
Klopt het dat datacenters juist op warme dagen, wanneer de temperatuur boven de 25 graden Celsius komt, drinkwater gebruiken om te koelen? Klopt het dat in droge zomermaanden het verbruik van drinkwater door datacenters twee en een half keer zo groot is als het gemiddelde gebruik van een datacenter?
Ja. De koelbehoefte is het grootst op warme dagen. De verhouding tussen piek en gemiddeld verbruik zal afhankelijk zijn van de gekozen koeltechniek en het weer. Het waterbedrijf PWN heeft aangegeven dat zij bij datacenters een vrij constante afname zien met een verhoging in de zomermaanden. Bij één datacenter zien zij een piek in de zomermaanden die twee keer zo groot is als het gemiddeld maandverbruik.
Vindt u het wenselijk dat datacenters drinkwater gebruiken om te koelen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat datacenters meer drinkwater gebruiken in droge tijden, gezien de droogte problematiek van de afgelopen drie jaar?
Nee. Ik vind het over het algemeen niet wenselijk dat datacenters drinkwater geleverd door een waterbedrijf gebruiken om te koelen. Zeker niet gezien de droogte in de afgelopen jaren.
De afweging of een datacenter aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt uiteindelijk bij het waterbedrijf. Hierbij wordt opgemerkt dat het waterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een waterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Zijn er mogelijkheden om datacenters af te koppelen van drinkwater, indien nodig, terwijl het datacenter doordraait?
Ja, er zijn mogelijkheden om datacenters af te koppelen. Als in droge tijden water moet worden verdeeld wordt de zogenaamde «verdringingsreeks» toegepast. Dit is wettelijk verankerd in de Waterwet. De verdringingsreeks heeft vier categorieën van heel belangrijk naar minder urgent. Voorbeelden in afnemende volgorde van belang: zorgen dat dijken stabiel blijven (categorie 1), drinkwater/en elektriciteitsvoorziening (categorie 2), hoogwaardig proceswater (categorie 3), en als laatste grootschalige irrigatie/koeling (categorie 4). Koelwater wordt dus als eerste afgekoppeld. PWN geeft aan dat de bedrijven die drinkwater voor koeling gebruiken op de hoogte zijn van mogelijk afkoppelen tijdens droogte.
De brancheorganisatie Dutch Data Center Association geeft aan goed op de hoogte te zijn van de verdringingsreeks. Ze heeft hier ook over gepubliceerd op haar website.13 Moderne datacenters gebruiken vaak een combinatie van vrije koeling (alleen met lucht) en adiabatische koeling (lucht en water). Andere moderne datacenters kiezen voor een combinatie van WKO (warmte/koude opslag) en vrije koeling, waardoor er geen of amper water wordt verbruikt voor de koeling. Alle professionele datacenters kunnen, in het geval dat er geen water beschikbaar is, operationeel blijven en met lucht koelen, ook als het warmer dan 20 graden is. Dit kost dan wel meer stroom, maar daar wordt in het ontwerp rekening mee gehouden.
Sommige datacenters hebben ook een eigen waterbuffer. Dit geldt voor zowel het datacenter van Microsoft in de Wieringermeer als bij het beoogde datacenter in Zeewolde.
Bent u bereid om te onderzoeken welk ander water, zoals industriewater of grijs water, gebruikt kan worden om datacenters te koelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Hoewel ik niet voornemens ben om specifiek voor datacenters onderzoek te laten uitvoeren, lopen er verschillende beleidstrajecten, die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters ander water gaan gebruiken.
Zoals bij de vorige vraag aangegeven, zijn waterbedrijven beleid aan het ontwikkelen om te zorgen dat er geen drinkwater meer wordt afgenomen als dat voor het gebruik niet nodig is. Dit betekent dat waterbedrijven een aansluiting kunnen weigeren. Daarnaast is de branche ervan op de hoogte dat koelwater bij waterschaarste als eerste wordt afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief en/of back-up. Dit kan industriewater, grijswater, of vaak nog beter hemelwater zijn.
De keuze voor de bron van water moet meegenomen worden in de locatiekeuze van een datacenter. Omdat hierbij ook andere zaken een rol spelen (ruimte, beschikbaarheid van energie, internetkabels) is dit een lokale afweging. Verschillende regionale overheden hebben of ontwikkelen beleid dat meer duidelijkheid moet verschaffen over de vestigingsvoorwaarden voor datacenters. Voorbeelden zijn de Metropoolregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland, en de gemeente Haarlemmermeer.14 15 16
Met het Deltaprogramma Zoetwater investeer ik samen met de regio’s veel extra geld in uitvoeringsmaatregelen om ons land weerbaarder te maken tegen watertekorten door zuiniger te zijn met water, water beter vast te houden en slimmer te verdelen. Hierbij kijken we ook naar mogelijkheden voor hergebruik van grijswater. Dit water kan voor verschillende toepassingen worden gebruikt – waaronder datacenters.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is voor datacenters om op het riool te lozen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Nee. De keuze tussen lozing op riool of oppervlaktewater hangt af van de verontreinigingsvracht, het volume aan afvalwater, en het soort stoffen. In de datacenters van de Wieringermeer is het afvalwater vooral zouter. Zout wordt niet verwijderd in een rioolwaterzuivering, dus voor de waterkwaliteit heeft dit geen effect. In de Wieringermeer wordt geloosd op een vaart die uitkomt op een gemaal dat loost op de Waddenzee. Er is in dat specifieke geval geen nadelig effect door het relatief zoute lozingswater. Voor het beoogde datacenter in Zeewolde, wordt een zuiveringsinstallatie voorzien in het ontwerp. Dit zorgt ervoor dat de zuivering is afgestemd op de kwaliteit van het koelwater en eisen die vanuit het ontvangende water worden gesteld. Daarnaast voorkomt dit een extra belasting van de communale zuivering.
Bent u het eens dat er voorwaarden aan de komst van datacenters moeten worden gesteld, zoals een circulair koelsysteem? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie worden er voor verschillende activiteiten die gepaard gaan met datacenters in vergunningverlening voorwaarden gesteld. Het gaat dan om zowel waterverbruik (zie het antwoord op vraag 9), als koelwaterlozingen (zie het antwoord op vraag 17).
Ik ben het eens dat aanvullende sturing en voorwaarden nodig zijn in die regio’s waar in de toekomst veel nieuwe datacenters zijn te verwachten. Zoals in het antwoord op vraag 22 beschreven zijn de Metropoolregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer hier al mee bezig.17 18 19 In dit regionale beleid worden vestigingsvoorwaarden bepaald voor datacenters rond onder meer water, ruimte en hergebruik van restwarmte.
Met het begrip «circulair koelsysteem» neem ik aan dat gedoeld wordt op hergebruik van restwarmte. Dit is één van de aspecten waar in regionaal beleid voorwaarden voor kunnen worden gesteld. Dit zal vooral kansen bieden in gebieden waar de warmte gebruikt kan worden, bijvoorbeeld in stedelijk gebied. Dit wordt al op verschillende locaties in Nederland toegepast, bijvoorbeeld in Hengelo, Heerlen en Eindhoven.20
Bent u bereid tot ontwikkeling van landelijke wetgeving met betrekking tot het gebruik van drinkwater voor koeling en het lozen van koelwater van datacenters? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het gebruik van drinkwater verwijs ik naar de antwoorden op vragen 20 en 21. Daarnaast gaat Het Rijk samen met de partners (provincies, waterschappen, drinkwaterbedrijven en industrie via VEMW) een verkenning uitvoeren naar het juiste water voor het juiste gebruik. Dit is een actie die zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota drinkwater, die ik binnenkort naar de Kamer stuur. Dit is niet specifiek voor datacenters. De Drinkwaterwet geeft aan waterbedrijven de mogelijkheid om een gevraagde aansluiting of levering te weigeren, op basis van zijn algemene voorwaarden. Dit betekent dus dat er geen aanvullende wetgeving nodig is om aansluiting bedoeld voor koeling te weigeren.
Voor wat betreft de lozing van koelwater, is er een robuust stelsel zoals beschreven in de antwoorden op vragen 10 tot en met 17. Ik acht aanvullende wetgeving specifiek voor de datacenters momenteel niet nodig.
Het feit dat er niet wordt ingegrepen bij een clusteruitbraak van bijna 100 coronabesmettingen bij Vion Boxtel |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat u tijdens het coronadebat op 24 maart jongstleden zei dat er bij slachterij Vion Boxtel in drie weken tijd 97 mensen positief zijn getest op corona?
Ja, dit kan ik bevestigen. Ik heb daarbij aangegeven dat de bron voor de besmettingen volgens de GGD het werk kan zijn, maar ook de woonsituatie of het vervoer. Dus het is niet alleen de Vion locatie waar de besmettingen ontstaan.
Hoeveel extra besmettingen zijn er sinds 20 maart nog geconstateerd bij Vion Boxtel?
De GGD meldt dat er sinds 20 maart 2021 nog 34 besmettingen zijn geconstateerd (peildatum 8 april 2021).
Kunt u bevestigen dat dit valt onder de GGD-definitie van een clusteruitbraak?1
De GGD geeft aan dat deze 34 besmettingen behoren tot een cluster, omdat het meer dan drie indexen betreft. Een index is een positief besmet persoon. Of ze een onderlinge link met elkaar hebben, is volgens de GGD moeilijker vast te stellen. De 34 indexen werken op verschillende afdelingen binnen Vion, wonen soms in groepen in een woonhuis en worden vervoerd in een personenbus. De GGD onderzoekt of ze elkaar hebben kunnen besmetten door na te gaan:
Zijn ze na elkaar besmet in de tijdslijn?
Zijn mensen in hun bronperiode en besmettelijke periode aanwezig geweest?
Hebben ze contact met elkaar gehad, dus dezelfde werkplek, woonplek?
De GGD ziet bij de 34 besmettingen bij Vion een divers beeld van besmettingen op verschillende afdelingen, wat het volgens de GGD niet erg waarschijnlijk maakt dat deze mensen elkaar hebben besmet. De GGD onderzoekt dit iedere keer opnieuw bij nieuwe besmettingen.
Hoeveel andere bedrijven of scholen kent u waar in drie weken tijd bijna 100 besmettingen zijn geconstateerd?
Volgens opgave van het RIVM hebben in de periode 1 oktober 2020–1 april 2021 de GGD’n in totaal 3357 clusters in de categorie School en kinderopvang gemeld aan de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. Deze clusters hebben een mediane grootte van 4 personen. Deze clusters variëren in grootte van 3 tot 230 personen. Deze grote clusters betreffen doorgaans een aaneenschakeling van verschillende clusters op verschillende scholen, bijvoorbeeld door overlap van leerlingen of medewerkers. In de werksituatie zijn in die periode in totaal 10.502 clusters gemeld (incl. de vleesindustrie). Deze clusters hebben een mediane grootte van 4. Deze clusters variëren in grootte van 3 tot 363 personen. Deze grote clusters betreffen doorgaans een aaneenschakeling van verschillende clusters in verschillende werksituaties bijvoorbeeld door overlap van medewerkers.
Sinds wanneer is het beleid dat er niet wordt ingegrepen als er een clusteruitbraak is van een dergelijke omvang, omdat het aantal besmettingen «in lijn is met de toename van de besmettingen in de hele regio», zoals u tijdens het coronadebat zei?
De GGD heeft aangegeven dat het de besmettingen in de regio ziet toenemen en dus ook bij Vion Boxtel. Daarmee is niet gezegd dat het beleid is dat er niet wordt ingegrepen bij een clusteruitbraak van een dergelijke omvang. Onder de noodverordeningen was het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektebestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Met de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 op 1 december 2020 is dat beëindigd. Momenteel biedt de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 niet de bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van een locatie. Wel kan er handhavend opgetreden worden als bedrijven hun zorgplicht niet naleven om voorzieningen te treffen zodat de maatregelen, zoals de ander halve meternorm, nageleefd kunnen worden. De Inspectie SZW kan op grond van de Arbeidsomstandighedenwet vanaf 1 december 2020 besluiten tot stillegging van werkzaamheden bij een bedrijf als maatregelen ter voorkoming of beperking van besmettingsrisico’s op de werkplek in ernstige mate niet worden getroffen. Naar aanleiding van een aangenomen motie van de leden Klaver en Ouwehand is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee het mogelijk wordt gemaakt om locaties, zoals slachterijen, te kunnen sluiten bij een uitbraak van het coronavirus. Met dit wetsvoorstel wordt de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan, op advies van de GGD.
Kunt u zich herinneren dat slachterij Van Rooij Meat in Helmond in mei vorig jaar tijdelijk werd gesloten nadat hier 21 medewerkers besmet bleken te zijn?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat er toen ophef ontstond omdat Vion Boxtel wel open mocht blijven, terwijl daar eerst achttien, en een aantal weken later 27 besmettingen waren geconstateerd?2 3
Ja.
Gaat u zich inzetten om Vion Boxtel nu wél te sluiten? Zo nee, hoe kunt u dit verantwoorden in het licht van de volksgezondheid?
Zoals hiervoor bij vraag 5 is aangegeven is de Inspectie SZW op grond van de Arbeidsomstandighedenwet sinds 1 december 2020 bevoegd bij een bedrijf werkzaamheden stil te leggen als maatregelen ter voorkoming of beperking van besmettingsrisico’s op de werkplek in ernstige mate niet worden getroffen. De Inspectie SZW heeft, zoals aangegeven bij de beantwoording van de Kamervragen nr. 2021Z04814 van 22 maart 2021, op 8 maart 2021 geoordeeld dat er geen aanleiding was om tot stillegging over te gaan. De Inspectie SZW heeft mij geïnformeerd dat bij inspecties wordt geconstateerd dat in de Vion-vestigingen de coronamaatregelen over het algemeen in orde zijn. Bij Vion worden bijvoorbeeld medewerkers op het terrein van de betreffende vestiging getest vóór ze aan het werk gaan. De Inspectie SZW zal blijven toezien op het structureel naleven van de coronamaatregelen.
Ook de GGD, die 1 april 2021 het bedrijf heeft bezocht, kwam tot de conclusie dat er geen grote hiaten zijn te zien in het naleven van de RIVM maatregelen binnen het bedrijf (zie de beantwoording van vraag 5 van de Kamervragen nr. 2021Z04814 van 22 maart 2021).
Zijn de inspecties van de Inspectie SZW bij Vion Boxtel op 2 maart en ook bij Vion Tilburg op 23 maart, waarover u tijdens het coronadebat vertelde, vooraf aangekondigd?
De inspectie van de Inspectie SZW op de locatie Tilburg vond onaangekondigd plaats. De inspectie van Boxtel op 2 maart 2021 heeft niet plaatsgevonden. Hierover heb ik uw Kamer bij de beantwoording van Kamervragen nr. 2021Z04814 van 22 maart 2021 geïnformeerd.
Hoe groot denkt u dat de kans is dat slachthuismedewerkers en leidinggevenden de coronarichtlijnen overtreden, door bijvoorbeeld geen mondkapjes te dragen, of deze onder hun kin te hangen, veel te dicht bij elkaar te staan in de kantine of in loopgangen, op het moment dat daar een inspecteur van de Inspectie SZW naast staat?
Het zal in zijn algemeenheid zo zijn dat werknemers en leidinggevenden zich beter aan de regels houden tijdens een inspectiebezoek. Dit neemt niet weg dat er besmettingen kunnen ontstaan in de privésfeer.
Hoe verkrijgt de Inspectie SZW een reëel beeld van de dagelijkse realiteit op de werkvloer?
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch. Het afgelopen jaar is er intensief gecontroleerd in de vleesverwerkende instructie. Dit doet de Inspectie SZW ook in 2021. Daarbij maakt de Inspectie SZW gebruik van verschillende informatiebronnen en interventiemogelijkheden. De inspecties in deze sector zijn tot nu toe allemaal onaangekondigd geweest. Tijdens inspecties bezoekt de Inspectie SZW de werkvloer en worden gesprekken met zowel aanwezige werkenden als werkgevers gevoerd. De Inspectie SZW voert waar nodig ook op directieniveau gesprekken met bedrijven en concerns. Ook is er regelmatig contact met brancheorganisaties die hun ervaringen delen en reacties geven op de resultaten van de inspecties. Daarnaast beschikt de Inspectie SZW over een coronameldpunt. Hier kunnen medewerkers klachten of signalen melden over de veiligheid van hun werkplek of de omstandigheden waarin zij moeten werken. Ook krijgt de Inspectie SZW van de NVWA meldingen over de situatie ter plaatse. Tot slot betrekt de Inspectie SZW vanzelfsprekend ook alle andere, beschikbare informatie bij haar analyses en keuzes, zoals ook die van KDS en FNV.
Op basis van welke bronnen stelde u tijdens het coronadebat dat er bij medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot nu toe geen besmettingen zijn vastgesteld?
Er waren op dat moment bij de NVWA geen gevallen van corona onder eigen medewerkers bekend die samenhingen met het vóórkomen van corona op de genoemde slachthuizen in Boxtel en Tilburg.
Gelooft u dit nog steeds?
Ja.
Hoeveel medewerkers van Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en Kiwa CMR zijn er sinds januari positief getest op corona?
Zie ook de beantwoording van de vragen van het lid Van Esch van 22 maart 2021. In de periode vanaf 1 januari tot en met 23 maart 2021 zijn er 16 medewerkers van de KDS positief getest. Kiwa CMR verricht geen keuringswerkzaamheden in slachthuizen.
Hoeveel van deze positief geteste medewerkers van KDS en Kiwa CMR hebben gewerkt bij Vion Boxtel en hoeveel bij Vion Tilburg?
Een van de positief geteste medewerkers van de KDS had Vion Boxtel als laatste werkplek en een medewerker Vion Tilburg.
Hoe vaak heeft de NVWA, die verantwoordelijk is voor de veiligheid van NVWA-medewerkers en de officiële assistenten van KDS, signalen ontvangen over onveilige situaties en besmettingen op de werkvloer? Wat voor signalen waren dit? Wanneer zijn deze met u gedeeld?
De NVWA geeft aan dat het geen registratie bijhoudt van het aantal signalen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Een toename van coronabesmettingen in slachthuizen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het bij u bekend dat er sinds een aantal weken weer een toename te zien is in het aantal coronabesmettingen in slachthuizen, zoals bij Vion in Tilburg en bij Vion in Boxtel? Zo ja, hoeveel besmettingen zijn er bij u bekend en op welke locaties? Zo nee, wat gaat u doen om het zicht op de verspreiding van het coronavirus in slachthuizen te verbeteren?
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 en het RIVM komt over de periode oktober 2020 tot april 2021 het beeld naar voren van over de maanden variërende aantallen meldingen van besmettingen in de vleesverwerkende industrie, zie ook het antwoord op vraag 7.
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 ben ik geïnformeerd over geconstateerde coronabesmettingen bij medewerkers van Vion Boxtel en Vion Tilburg.
Bij Vion Boxtel (1.600 werknemers) zijn in de periode 28 februari – 20 maart jl. in totaal 97 besmettingen geconstateerd. De GGD geeft aan dat de bedrijfsgeneeskundige dienst van VION Boxtel zelf de 1.600 medewerkers test. Dagelijks worden de medewerkers mét klachten getest en wekelijks alle medewerkers. Het beeld wat de GGD hierbij heeft is dat er zowel besmettingen plaatsvinden binnen het bedrijf, maar ook in de thuissituatie of tijdens het gemeenschappelijk vervoer.
Bij Vion Tilburg werken 250 mensen. Iedereen doet dagelijks een gezondheidscheck en gaat vervolgens langs de teststraat. De laatste opgave van de GGD is dat er 30 besmettingen zijn vastgesteld vanaf 15 februari tot 24 maart 2021. Uit het bron- en contactonderzoek van de GGD is naar voren gekomen dat er een aantal personen zijn die privé bij elkaar gekomen zijn en elkaar mogelijk op die manier besmet hebben.
Daarnaast zijn er dit jaar in de vleesverwerkende industrie nog meldingen van 4 verschillende bedrijven bij Samenwerkingsplatform binnengekomen. Dit betreft resp. 70, 68, 1 en 1 positief getesten.
Kunt u bevestigen dat er zeker sprake is van een cluster van besmettingen als in een week tijd minstens vijftien mensen en in twee weken minstens 27 mensen positief zijn getest die in die periode allen werkzaamheden hebben uitgevoerd bij hetzelfde bedrijf?
De GGD’en en het RIVM spreken van een cluster als er sprake is van minstens drie of meer aan elkaar gerelateerde gevallen van een infectieziekte. «Gerelateerd» wil zeggen: in plaats en/of tijd. Er moet een verband zijn met de plek of de tijd. Uit bron- en contactonderzoek moet blijken of deze mensen elkaar binnen het bedrijf hebben besmet.
Kunt u bevestigen dat dit op dit moment het geval is bij Vion in Tilburg? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De GGD Hart van Brabant heeft op 22 maart 2021 bevestigd dat dit het geval is.
Is het bij u bekend dat Vion in Boxtel in de richting van Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft bevestigd dat er meer coronabesmettingen zijn, maar dat het aantal volgens hen onder het landelijk niveau ligt?
Zowel de NVWA als KDS hebben mij aangegeven dat hen niet bekend is dat Vion Boxtel aan hen heeft bevestigd dat er sprake is van verhoogde aantallen coronabesmettingen op die locatie.
Kunt u bevestigen dat bij Vion in Boxtel tot nu toe geen uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
De GGD Hart van Brabant is bijna wekelijks in overleg met de bedrijfsgeneeskundige dienst van Vion over de toename van besmettingen binnen Vion Boxtel. De GGD onderzoekt, gezien de toename van de besmettingen, via sequencing of sprake is van een variant binnen het bedrijf. Het duurt enkele weken voordat de uitslag hiervan bekend is.
Op 1 april 2021 heeft de arts infectieziektebestrijding van de GGD samen met een deskundige infectiepreventie het bedrijf bezocht om na te gaan of er op de afdelingen waar de besmettingen plaats vinden volgens de richtlijnen gewerkt wordt. De GGD heeft mij hierover het volgden gemeld:
«Het bezoek op 1 april heeft laten zien de maatregelen bij Vion Boxtel goed worden nageleefd. Er wordt een gezondheidscheck gedaan aan de deur, zowel bij instappen in het transportbusje als bij de ingang van het bedrijf. Op veel punten in het bedrijf staan ontsmettingsmiddelen. Vanwege de werkzaamheden in de fabriek zijn er strenge hygiëne maatregelen: handen wassen en omkleedprocedure voor het betreden van de fabriek. We hebben alle afdelingen bekeken. Medewerkers staan te werken tussen plastic tussenschotten en dragen mondkapjes. Naast de mensen die de slachtactiviteiten doen, is er ook veel logistiek verkeer. Opvallend is dat er weinig gesproken of geschreeuwd wordt onderling. Iedereen lijkt een duidelijke taak te hebben en te weten wat er precies moet gebeuren. Er zijn wel verschillen tussen afdelingen: er zijn afdelingen waar meer mensen werken en wat meer bewegen op de werkvloer dan andere afdelingen. Op iedere afdeling staat een corona opzichter die in de gaten houdt op zijn afdeling de maatregelen goed nageleefd worden. Deze persoon is te herkennen aan een rode helm, andere werknemers dragen een witte helm.
In juni 2020 heeft de Inspectie SZW geïnspecteerd met betrekking tot de coronamaatregelen bij de vestiging in Boxtel. Bij deze inspectie zijn overtredingen van de Arbeidsomstandigheden-wetgeving geconstateerd, waarbij onder andere het risico op besmetting met corona nog niet in de RI&E en het Plan van Aanpak was opgenomen. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de vestiging in Boxtel maatregelen genomen. Op 8 maart 2021 heeft de Inspectie SZW telefonisch contact gehad naar aanleiding van een melding. Op grond van de informatie van de GGD, de reeds beschikbare informatie bij de inspectie SZW over het bedrijf en de vestiging en deze hernieuwde telefonische interventie bij de vestiging op 8 maart heeft de Inspectie SZW geen aanleiding gezien om het bedrijf stil te leggen.
Op het punt van onderzoek kan ik u verder melden dat ik in januari 2021 het RIVM opdracht gegeven heb nader onderzoek te doen naar de rol van koude ruimtes in de voedselindustrie als mogelijke verhogende risicofactor voor verspreiding van COVID-19. Komende zomer zijn de resultaten daarvan naar verwachting bekend.
Deelt u de mening dat, indien het aantal besmettingen bij een bepaald bedrijf onder het landelijk niveau ligt, dit het bedrijf niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om bij de GGD melding te doen van een cluster van besmettingen?
Indien een (bedrijfs)arts een COVID-19 besmetting constateert bij een of meer medewerkers van een bedrijf moet de (bedrijfs)arts deze op grond van de Wet Publieke Gezondheid melden bij de GGD. De GGD onderzoekt of er clusters zijn en of de clusters een onderlinge epidemiologische link hebben wat verspreiding binnen een bedrijf doet vermoeden.
Hoeveel meldingen van coronabesmettingen bij slachterijen zijn er sinds oktober 2020 bij de GGD binnengekomen? Van wanneer dateren deze meldingen?
Volgens opgave van het RIVM hebben in de periode 1 oktober 2020 – 1 april 2021 de GGD’en in totaal 22 clusters in de vleesindustrie gemeld aan de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. In oktober 2020 werden vier clusters gemeld, in november zeven, in december geen meldingen, in januari 2021 drie, in februari geen meldingen en in maart acht. De meldingen worden niet altijd gedaan op de dag dat de GGD een cluster constateert. De grootte van de clusters varieert van 3 tot 59 personen. In totaal betreft het 370 personen.
Is het bij u bekend dat er in de afgelopen weken minstens dertien medewerkers van KDS en Kiwa CMR, die keuringswerkzaamheden uitvoeren in slachthuizen, positief zijn getest?
Ja, dit is mij bekend. In de periode vanaf 1 januari tot en met 23 maart 2021 zijn er 16 medewerkers van KDS positief getest. Kiwa CMR verricht geen keuringswerkzaamheden in slachthuizen.
Klopt het dat besmettingen onder medewerkers van KDS en Kiwa CMR niet worden gemeld bij de GGD? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke actie heeft de GGD ondernomen naar aanleiding van de recente toename van de besmettingen onder keuringsmedewerkers?
Nee, dit klopt niet. KDS en Kiwa CMR hebben mij aangegeven dat de medewerkers van KDS en Kiwa CMR worden getest door de GGD.
Kunt u bevestigen dat deze keuringsmedewerkers nog altijd moeten rouleren en daardoor in één week soms wel bij drie verschillende slachthuizen moeten werken?
De KDS heeft mij aangegeven dat de medewerkers van de KDS een vaste standplaats hebben waar zij werken. Het komt voor dat vanwege het opvangen van verzuim medewerkers op een andere locatie worden ingezet. Daarnaast is het voor het op peil houden van de kwaliteit van keuren nodig dat de keuringsmedewerkers regelmatig de verschillende diersoorten te keuren. Medewerkers worden dan ook eens in de zoveel tijd op andere diersoorten ingepland om hun kwalificaties op peil te houden. Dat is een vereiste die voortkomt uit de accreditatie en wordt jaarlijks getoetst door de Raad voor Accreditatie. Dit kan op een andere locatie dan de standplaats zijn. Dit gebeurt in overleg met de betreffende medewerkers.
Erkent u dat hierdoor een groot risico ontstaat dat het virus van het ene slachthuis naar het ander wordt overgebracht?
Nee, zodra KDS-medewerkers milde klachten hebben worden zij niet meer ingezet voor het werk in een slachthuis. KDS volgt hierin een strak protocol.
Gaat u nu wél werk maken van de aangenomen motie Ouwehand die opriep om een meldplicht in te voeren voor bedrijven met een COVID-19 cluster?1
Over de wijze waarop de Minister van VWS de uitvoering van deze motie voor zich ziet heeft de Minister van VWS u per brief van 24 maart 2021 geïnformeerd (Kamerstuk TK 25 295, nr. 1091).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het gebrek aan maatregelen tegen de gezondheidsrisico’s van de geitenhouderij |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat al zeker tien jaar bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend is dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij 40 tot 60% meer risico lopen om longontstekingen te krijgen, aangezien dit naar voren is gekomen bij onderzoeken in 2011, 2016, 2017 en 2019?1, 2, 3, 4
In opdracht van het kabinet wordt sinds 2009 onderzoek uitgevoerd naar de effecten van veehouderij op de gezondheid van omwonenden. Het programma Veehouderij en Gezondheid is erop gericht meer kennis te krijgen over de gezondheid van mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Het programma bestaat uit verschillende deelonderzoeken. Het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en Gezondheid» (IVG) richtte zich op de vraag of er ziekten waren die in de omgeving van de veehouderijen vaker voorkwamen dan daarbuiten. Daarna startte het programma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Sinds januari 2018 is het programma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden III (VGO-III) gestart.
De Kamer is steeds geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek.5, 6, 7, 8
In het IVG onderzoek (2011) is voor het eerst aangetoond dat er een verhoogd risico op longontsteking is voor omwonenden van intensieve veehouderijen (1). Dit effect werd met name gezien rondom geitenhouderijen en pluimveehouderijen. De gevonden associatie was deels gerelateerd aan de Q-koortsuitbraak.
In het eerste VGO rapport (2016) is onderzocht of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Dit onderzoek toonde aan dat er ook na de Q-koortsuitbraak (2007–2010) nog steeds meer longontstekingen in het onderzoeksgebied (Noord-Brabant en Limburg) voorkwamen dan in het controlegebied, maar het verschil wel kleiner is geworden (2). In juni 2017 kwam het tweede VGO rapport «aanvullende studies» uit. Een aantal resultaten zijn met dit rapport extra bevestigd. Rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009–2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten met longontsteking in het hele gebied (3). Binnen het gebied was het risico op longontsteking duidelijk hoger bij omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenstal (29% hoger).9
In 2019 is een laatste rapport uitgekomen waarin het eerdere onderzoek is uitgebreid met een onderzoeksgebied met intensieve veehouderij in Utrecht, Gelderland en Overijssel en een controlegebied met geen/weinig intensieve veehouderij (verspreid over het hele land). Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk meerdere oorzaken, waarvan de nabijheid van veehouderijen er mogelijk één is. In het onderzoeksgebied in Utrecht, Gelderland en Overijssel is dit ongeveer 1.800 patiënten per 100.000 inwoners. Dat komt neer op een verschil van 40% na correctie voor leeftijdsopbouw, geslacht en andere factoren die van invloed kunnen zijn. Longontsteking komt in Utrecht, Gelderland en Overijssel iets minder vaak voor dan in het eerdere VGO-onderzoeksgebied in Noord-Brabant en Limburg. In het VGO-gebied hebben ongeveer 1.900 patiënten per 100.000 inwoners een longontsteking. Dat komt neer op een gecorrigeerd verschil van 50–60% ten opzichte van het controlegebied.
Het verband is sterker als mensen dichter bij een geitenhouderij wonen. Mensen die in het onderzoeksgebied binnen twee kilometer van een geitenhouderij wonen, hadden gemiddeld een 25% hogere kans op longontsteking dan mensen die in hetzelfde gebied op meer dan 2 km van een geitenhouderij wonen.
Het is onduidelijk waardoor de extra longontstekingen worden veroorzaakt. In theorie kan dat door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönosen), of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak.10
Kunt u bevestigen dat dit gaat om in totaal 1,7 miljoen Nederlanders?
Het aantal van 1,7 miljoen is naar schatting het aantal inwoners dat binnen een straal van 2 km van een geitenbedrijf woont.11
Heeft u vernomen dat een microbioloog en zoönose-expert van het RIVM vermoedt dat deze longontstekingen worden veroorzaakt door een nieuwe zoönose, een van dier op mens overdraagbare ziekte?5
In het betreffende artikel wordt de coördinerend onderzoeker van het VGO-III programma van het RIVM aangehaald, die in een interview heeft gezegd dat het mogelijk om een nieuwe zoönose zou kunnen gaan. Dit is een hypothese, die niet bevestigd is door onderzoeksresultaten.13 Er komt meer longontsteking voor bij omwonenden van geitenhouderijen, de oorzaak hiervoor wordt op dit moment onderzocht. Als de oorzaak bekend is wordt gekeken welke risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat u na het verschijnen van het laatste onderzoeksrapport in 2019 het volgende vervolgonderzoek heeft aangekondigd, dit keer naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen, en dat u dit onderzoek afwacht om te bepalen of maatregelen nodig zijn?
Het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III bestaat uit een serie vervolgonderzoeken, die erop gericht zijn om meer inzicht te verkrijgen in de oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking rondom geitenhouderijen. Een van deze vervolgonderzoeken betrof het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Utrecht en Overijssel», wat in 2019 is afgerond en op 24 april 2020 naar uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 237). Andere vervolgonderzoeken binnen VGO-III zijn in gang gezet in 2019. Op 9 maart 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze vervolgonderzoeken (Kamerstuk 28 973, nr. 241). Het kabinet laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet ondersteunt deze maatregelen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020).
Kunt u bevestigen dat dit onderzoek is vertraagd en pas eind 2024 is afgerond?6
In de Kamerbrief van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van de vervolgonderzoeken een flinke vertraging oploopt wegens de COVID-19 crisis en dat het totale VGO-III onderzoek daarom pas in 2024 zal worden afgerond. VGO-III bestaat uit een serie onderzoeken, waaronder twee epidemiologische analyses van huisartsengegevens, een retrospectieve en prospectieve patiëntenstudie, een onderzoek bij geitenhouders en een onderzoek op geitenhouderijen. De belangrijkste reden dat het onderzoek vertraging oploopt is dat er momenteel in heel Nederland veel minder patiënten met longontsteking worden gezien door huisartsen dan in voorgaande jaren in dezelfde periode. Dit heeft vermoedelijk te maken met de COVID-19 maatregelen. De inclusie van patiënten in de huisartsenstudie verloopt dus zeer traag. Daarnaast treedt vertraging op doordat het veldwerk (bedrijvenbezoek) momenteel geen doorgang kan vinden door aangescherpte COVID-maatregelen.
Herinnert u zich dat het feit dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wilde afwachten tot er sluitend wetenschappelijk bewijs was voor de oorzaak-gevolg relatie, nou juist één van de belangrijkste redenen is geweest dat de Q-koortsepidemie zo lang heeft kunnen voortduren en zoveel slachtoffers heeft kunnen maken voordat is ingegrepen?
Zoals in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Q-koorts epidemie op de commissie van Dijk is aangegeven ging het bij Q-koorts om een vraagstuk waarbij veel onduidelijk was.15 Betrokken partijen hebben een gezamenlijk leerproces doorlopen, zowel wetenschappelijk, bestuurlijk als in de uitvoering. Bij de afweging van het al dan niet inzetten van maatregelen heeft de volksgezondheid altijd voorop gestaan, maar steeds bleef het moeilijk om in te schatten of een maatregel het gewenste effect voor de volksgezondheid zou hebben.
Waaruit blijkt dat het voorzorgsbeginsel voor u nu wel voorop staat?
De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020). Omdat de oorzaak voor de verhoogde kans op longontsteking niet bekend is, kunnen nog geen gerichte, effectieve maatregelen worden getroffen op nationaal niveau.
Bent u op de hoogte van het feit dat het aantal geiten in de Nederlandse veehouderij na de Q-koortsepidemie tussen 2007 en 2020 bijna is verdubbeld van zo’n 320.000 naar ruim 630.000 geiten en dat deze aantallen zelfs zijn toegenomen in provincies die een «geitenstop» hebben afgekondigd vanwege de risico’s voor de volksgezondheid?
Volgens cijfers van het CBS gaat het inderdaad bijna om een verdubbeling van het landelijk aantal geiten in 12 jaar tijd.16 Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename veel minder. De stijging was 7,5% landelijk van 2018 tot 2020. De beperkende maatregelen werden ingevoerd in 2017 in Noord-Brabant, Gelderland en in 2018 in Overijssel en Limburg, Z- en N-Holland. Sinds deze moratoria zijn ingesteld is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die nog voor de verboden waren afgegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit aantal nog altijd verder kan groeien zolang er voor geiten geen zogenaamd productierechtenstelsel wordt ontwikkeld dat een grens stelt aan het aantal dieren in een bepaalde sector, zoals dit wel bestaat voor de varkenshouderij, pluimveehouderij en melkveehouderij?
De omvang van de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij worden begrensd door het stelsel van productierechten uit de Meststoffenwet. Invoering van een productierechtenstelsel in de geitenhouderij is mogelijk, maar dan moet ook gekeken worden naar de grondslag. Daartoe kunnen ook de resultaten van het lopende onderzoek gebruikt worden.
Heeft u vernomen dat er nertsenfokkers zijn die nu geiten willen gaan aanschaffen om geitenmelk te gaan produceren, nu het fokken met nertsen is verboden, zoals in Rinsumageest (Friesland), waar de provinciale geitenstop is opgeheven?7
Er zijn berichten in de pers geweest dat nertsenfokkers over willen gaan op het houden van geiten. Het houden van nertsen is vanaf januari 2021 verboden. Voormalig nertsenhouders staat het uiteraard vrij om zich te oriënteren op de toekomst. Daar valt ook het starten van een nieuw bedrijf onder. Een eigenaar dient daarbij vanzelfsprekend aan alle regelgeving – lokaal, regionaal, nationaal en Europees – te voldoen. Het instellen van een moratorium is de bevoegdheid van de provincie. In de provincies Noord-Brabant, Limburg en Gelderland, waar de meeste nertsenhouders zaten, is een moratorium ingesteld.
Is het bij u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend of er tevens plannen zijn om een nieuwe megastal met bijna 2.000 geiten te gaan bouwen bij een woonwijk in Boijl (Friesland), op 200 meter afstand van woonhuizen?8
De vergunningverlening voor het bouwen van een nieuwe stal betreft een provinciale/lokale bevoegdheid, waar de rijksoverheid niet bij betrokken is. In Friesland is geen «geitenstop» ingesteld. In algemene zin geldt dat er een «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» is opgesteld. Deze handreiking is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.19 De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, een rol als adviseur naar het bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema, waaruit volgt in welke gevallen er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden (waar in Boijl volgens deze berichtgeving sprake van is), moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd. Dit advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.
In 2011 is door GGD Nederland het standpunt naar buiten gebracht dat bij planontwikkeling (nieuwe huizen/gevoelige bestemmingen of nieuwe veehouderijen) bij voorkeur een afstand van minimaal 250 meter wordt aangehouden tussen veehouderijen en een bebouwde kom of gevoelige bestemmingen. Naar aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek is de minimale afstand tussen geitenhouderijen en gevoelige bestemmingen (inclusief burgerwoningen) vergroot naar 2 kilometer. De handreiking beschrijft dat het voorzorgsprincipe hier leidend dient te zijn.
Is het bij u of ambtenaren van uw ministerie bekend dat in de gemeente Enkhuizen onlangs, ondanks jarenlange bezwaren van onder andere het college vanwege verhoogde gezondheidsrisico’s, een omgevingsvergunning is afgegeven voor de komst van een nieuwe megastal met 2.000 geiten vlak naast een woonwijk?9
Zie het antwoord op de vorige vraag; de vergunningverlening betreft een provinciale/lokale bevoegdheid waar de rijksoverheid niet bij betrokken is. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen voeren in deze casus het bevoegd gezag. Het initiatief was op moment van indienen van de vergunningaanvraag niet in strijd met de op dat moment geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit betreft een nog lopende procedure. Recent zijn hier vragen over beantwoord op Provinciaal niveau.21
Wat vindt u van het feit dat de Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niets doet om deze explosieve groei van de geitenhouderij te stoppen?
De groei van de geitenhouderij lijkt op basis van de meest recente cijfers van het CBS af te vlakken (zie ook het antwoord op vraag 8). Diverse provincies hebben naar aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek op basis van het voorzorgsprincipe moratoria ingesteld voor uitbreiding of nieuwvesting van geitenhouderijen. De bevoegdheid voor dergelijke maatregelen ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 241). Daarnaast laat het kabinet vervolgonderzoeken uitvoeren naar de oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen. Het kabinet laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Hoe voelt het voor u om politiek verantwoordelijk te zijn voor de gezondheidsrisico’s die hieruit voortkomen, wetende dat Nederland volgens deskundigen nog steeds niet is voorbereid op een nieuwe uitbraak van een dierziekte die op mensen overdraagbaar is?
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Om die reden is er ook staand beleid gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose en wordt dit beleid, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep zoönosen uitvoert hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek. Bovendien evalueren we de zoönosenstructuur naar aanleiding van SARS-CoV-2 onder nertsen. Voor de zomer informeert het Kabinet de Kamer over de uitkomsten van deze trajecten.
Heeft u de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ooit gewaarschuwd voor deze risico’s en gevraagd om een einde te maken aan de groei van de geitenhouderij? Zo ja, wat was haar reactie? Zo nee, waarom niet?
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen (Kamerstuk 28 973, nr. 240). Met de vervolgonderzoeken binnen VGO-III laat het kabinet onderzoek uitvoeren naar die oorzaak, om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. De Ministeries van VWS en LNV trekken hierin samen op.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de provinciale geitenstops ook in andere provincies worden opgeheven, nu het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» pas eind 2024 zal worden afgerond?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie, de rijksoverheid heeft hier geen zeggenschap over. De rijksoverheid heeft via een opdrachtgeversoverleg regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector. De provincies worden steeds geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en betrokken in de communicatie met de onderzoekers.
Bent u bereid om te besluiten om per direct een absolute stop in te stellen op de uitbreiding van geitenstallen en de komst van nieuwe geitenstallen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid tot het instellen van een moratorium om de nieuwvesting en/of uitbreiding van geitenstallen tegen te gaan ligt bij de provincies. Diverse provincies hebben op basis van de resultaten van het VGO-onderzoek vanuit het voorzorgsprincipe maatregelen ingesteld. Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven, ondersteunt het kabinet deze maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Het vervangen van de Paddepoelsterbrug en de aangenomen motie Laçin c.s. (Kamerstuk 35570-A, nr. 30) |
|
Cem Laçin , William Moorlag (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Laçin c.s. (Kamerstuk 35 570-A, nr. 30), waarin wordt gevraagd om lage en beweegbare bruggen op te nemen als mogelijkheid voor het vervangen van de huidige bruggen?
Naar aanleiding van de motie Laçin c.s. zet ik samen met de gemeente en de provincie Groningen de gesprekken met de bewoners en de andere belanghebbenden, zoals de vaarweggebruikers, voort. Ik zal in die gesprekken de beschikbare informatie delen en de zorgen en wensen voor het vervolg van het proces van alle betrokkenen bespreken. Ik heb er vertrouwen in dat we op die manier een zorgvuldige belangenafweging kunnen maken en tot een goede keuze kunnen komen.
Klopt het dat er afspraken tussen Rijkswaterstaat en belanghebbenden liggen over het vervangen van de Paddepoelsterbrug met een lage en beweegbare variant en dat dit gepland stond in 2023? Zo ja, gelden deze afspraken nog steeds en is de toen afgesproken variant nog steeds uitvoerbaar? Zo nee, waarom zou deze variant nu geen optie meer zijn?
Op basis van een planstudie, die in opdracht van de provincie Groningen is gemaakt, is in 2015 in de stuurgroep Groningse Bruggen een voorkeur uitgesproken voor een lage en beweegbare variant. Dit heeft echter niet geleid tot bestuurlijke afspraken in een BO-MIRT. Samen met de gemeente Groningen en de provincie Groningen heb ik in 2019 besloten de MIRT-verkenning opnieuw uit te voeren en daarvoor is een plan van aanpak vastgesteld in het bestuurlijk overleg MIRT 2019. Dit heeft geresulteerd in afspraken in het BO MIRT afgelopen najaar, zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de overheid de gemaakte afspraken over de vervanging van de Paddepoelsterbrug moet nakomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, heeft besluitvorming over de voorkeur uit 2015 nooit plaatsgevonden. De afspraken die ik met de regionale partijen heb over de vervanging van de Paddepoelsterbrug, zijn gemaakt in het bestuurlijk overleg MIRT 2020. Afgesproken is dat de gemeente Groningen de brug zal vervangen door een brug op 9,10 meter (exclusief toeslagen) en met taluds. Het Rijk zal een financiële bijdrage leveren van € 8,6 mln. Na het sluiten van een bestuursovereenkomst zal ik de financiële middelen overdragen en kan de uitvoering door de gemeente Groningen beginnen. Die bestuursovereenkomst is nog niet gesloten als gevolg van de ingediende motie.
Begrijpt u dat veel mensen zitten te wachten op de vervanging van de Paddepoelsterbrug en dat zij het wachten zat zijn na drie jaar? Zo ja, bent u bereid om direct aan de slag te gaan met de planuitwerking voor een lage en beweegbare brug in samenspraak met de belanghebbenden en niet langer te wachten?
Ik snap de behoefte van de omgeving om zo snel mogelijk de verbinding te herstellen. In de antwoorden hierboven heb ik aangegeven welke stappen gemeente, provincie en Rijk zetten om tot uitvoering te komen.
Onderschrijft u het belang van een lage en beweegbare brug voor dagelijkse gebruikers, zoals voetgangers, fietsers en mensen met een lichamelijke beperking? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat een lage, beweegbare brug aantrekkelijker lijkt voor de groepen gebruikers die u noemt. Maar een lage brug heeft ook nadelen, ook voor voetgangers en fietsers. Een brug die vaak open moet om scheepvaart te laten passeren, zal leiden tot wachttijden voor de diverse gebruikers. Daarnaast leidt een lage brug tot hogere nautische veiligheidsrisico’s en langere wachttijden voor de scheepvaart.
De hoogte van de brug is niet de enige factor die de toegankelijkheid van de brug voor voetgangers, fietsers en mensen met een lichamelijke beperking bepaalt. Zo gaan we uit van een brug met taluds in plaats van trappen, wat de brug beter toegankelijk maakt.
Het bericht ‘Hoekstra: NS zal ‘op termijn’ minder moeten gaan rijden’ |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom u vindt dat de NS minder moet gaan rijden terwijl we juist meer en beter duurzaam openbaar vervoer nodig hebben?
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. Ik ben de medewerkers van NS zeer dankbaar dat zij er in deze crisis voor zorgen dat de treinen blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk kunnen reizen. NS ziet zich geconfronteerd met teruggelopen reizigersaantallen en heeft tegelijkertijd een maatschappelijke functie om Nederland bereikbaar te houden voor de vitale sectoren. Dat heeft financiële consequenties. Het kabinet heeft in 2020 een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer ingesteld, om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93%. Over 2020 ontvangt NS € 818 miljoen. De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20211. De beschikbaarheidsvergoeding is op zichzelf echter, ook samen met de besparingen die NS doorvoert, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende om NS op termijn weer financieel gezond te krijgen.
De Staatssecretaris van IenW en ik onderzoeken daarom samen met NS de mogelijkheden om ervoor te zorgen dat NS haar publieke taak nu en in de toekomst kan blijven vervullen. Daarbij hanteren we het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven, dat op 1 mei 2020 met uw Kamer is gedeeld2. We kijken daarbij naar wat NS zelf kan doen, zoals het besparingspakket van € 1,4 miljard dat NS heeft gepresenteerd, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en haar financiële situatie op langere termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Met de brief van 9 april jl. bent u ook geïnformeerd dat er richting de zomer van 2021 wordt gewerkt aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen worden betrokken.
Kunt u aangeven welke gedegen afweging u gemaakt heeft van het belang van een goedwerkend en toegankelijk OV voordat u tot deze conclusie kwam? Kunt u uw analyse delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de analyse voor de coronacrisis was dat in 2027 of mogelijk zelfs al in 2025 de maximumcapaciteit van het spoor bereikt zou zijn?
Ja. In de Nationale Markt- en Capaciteitenanalyse (NMCA) worden voorspellingen gedaan voor de drukte op het spoor en in de trein. De gerealiseerde reizigersaantallen in het OV lagen voor de coronacrisis boven of rond het hoge groeiscenario. Dit zou betekenen dat vanwege de hoge reizigersaantallen reeds sprake was van knelpunten (volle treinen) of dat deze eerder dan verwacht zouden worden bereikt. Zonder aanvullende maatregelen aan het spoor is het niet mogelijk om meer treinen te rijden, dus zou op een aantal trajecten – met name tussen de grote steden – de maximale capaciteit al voor 2030 in zicht komen.
Kunt u bevestigen dat de gedeelde conclusie was en is dat er juist meer geïnvesteerd moet worden in de capaciteitsgroei van het spoor, zodat ook na de coronacrisis het OV een duurzaam en toegankelijk vervoersmiddel is voor iedereen die daar gebruik van wenst te maken? Zo nee, waarom niet?
De verwachting is dat de reizigersaantallen zich na de coronacrisis op lange termijn weer zullen herstellen. Deze verwachting is nog onzeker, momenteel is de verwachting dat rond 2025 de reizigersaantallen van 2019 bereikt worden. Er kan een keuze gemaakt worden te investeren in de capaciteit op het spoor. In januari 2021 is hiervoor de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV gepresenteerd. Dit laat zien welke keuzes gemaakt kunnen worden. Ook de nieuwe NMCA – die voor de zomer van 2021 uitkomt – zal een beeld geven van de verwachte ontwikkeling op het spoor zonder aanvullende maatregelen.
Bent u bekend met aangenomen motie Van Esch (PvdD)1 die de regering verzoekt om te voorkomen dat de crisis en krimp in reizigersaantallen op de korte termijn een negatief effect hebben op de noodzakelijke capaciteitsgroei op de lange termijn?
Ik ben bekend met de motie Van Esch. De Staatssecretaris van IenW is op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te garanderen.
De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig geplande investeringen. Afhankelijk van het tempo waarin de reizigersopbrengsten herstellen kunnen ook bepaalde investeringen worden gedaan. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Hoe passen uw opmerkingen bij die motie? Hoe gaat u die motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u wel aangegeven dat de NS minder moet gaan rijden en niet aangegeven dat Air France-KLM minder moet gaan vliegen?
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en met haar financiële situatie op termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom ben ik samen met de Staatssecretaris van IenW in gesprek met NS om er zorg voor te dragen dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen en op termijn weer een financieel gezond bedrijf wordt. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
NS en het Ministerie van IenW hebben samen een contract gesloten, de concessieovereenkomst. Daarin staan de afspraken vastgelegd die IenW met NS heeft gemaakt over het vervoer op het hoofdrailnet en de concessievergoeding die NS daarvoor moet betalen. Vorig jaar heeft het kabinet aan NS (en alle andere OV-vervoerders) gevraagd een volwaardige dienstregeling te blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk konden blijven reizen. Het kabinet heeft daar een vergoeding tegenover gesteld, de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer, om te komen tot een kostendekkingsgraad bij de vervoerders van 93%-95%. Bij de verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding in 2021 hebben de vervoerders in overleg met hun concessieverlener meer ruimte om het aanbod en de afspraken aan te passen aan de nieuwe situatie en de teruggelopen vraag. Hierbij dient de bereikbaarheid, beschikbaarheid en veiligheid van het OV geborgd te zijn.
Anders dan NS is Air France-KLM niet gebonden aan afspraken met het kabinet over hoe vaak er minimaal gevlogen moet worden. Air France-KLM kan daarom zelf besluiten minder te vliegen. Dat blijkt ook: de capaciteit, in termen van «Available Seat Kilometer», was in 2020 ongeveer 54% lager dan in 2019.
Weet u wel dat we ons midden in een gevaarlijke klimaatcrisis bevinden en dat treinen in Nederland gebruik maken van 100% windenergie, terwijl vliegtuigen 100% gebruik maken van fossiele brandstoffen?
Het kabinet ziet de trein als een goed en duurzaam alternatief voor het vliegtuig voor kortere internationale afstanden. Zo hebben de Minister en Staatssecretaris van IenW samen met NS, ProRail, Schiphol en KLM in november 2020 de Actieagenda Trein en Luchtvaart gepresenteerd4. Daarin staan verdere maatregelen om de internationale trein als alternatief voor en aanvulling op het vliegtuig te bevorderen.
Juist om de inzet van duurzame brandstoffen te stimuleren zet Nederland zich actief in voor de invoering van een Europese bijmengverplichting voor luchtvaart. De Europese Commissie verwacht medio april 2021 een juridisch voorstel onder het ReFuel EU Aviation Initiative te presenteren, waarin hoogstwaarschijnlijk een Europese bijmengverplichting wordt voorgesteld. Dit is een belangrijke stap om juist minder fossiele brandstoffen te gebruiken in de luchtvaart en het aandeel duurzame brandstoffen significant te vergroten.
Kunt u bevestigen dat het gerapporteerde verlies van de NS veel groter is, omdat ook de te verwachten verliezen voor de komende jaren al afgeboekt worden (conform International Financial Reporting Standards (IFRS) horende bij de hoofdrailconcessie)?
Zoals NS rapporteert in haar jaarverslag over 2020, heeft NS vanwege de afgenomen winstgevendheid van de concessiecontracten door de COVID-19 crisis bijzondere waardeverminderingen moeten nemen. De bijzondere waardevermindering voor het Nederlandse hoofdrailnet bedraagt € 1,6 miljard. De bijzondere waardevermindering op haar buitenlandse activiteiten bedraagt € 770 miljoen. Beide bijzondere waardeverminderingen dragen bij aan het gerapporteerde verlies van € 2,6 miljard.
Klopt het dat deze systematiek niet opgaat voor Air France-KLM? Is het gerapporteerde verlies bij die firma van 7,1 miljard euro dus een feitelijk verlies over alleen 2020?
Het klopt dat de situatie van Air France – KLM anders is dan bij NS, omdat Air France – KLM niet te maken heeft met concessiecontracten. Desondanks heeft ook Air France – KLM in 2020 te maken gehad met een bijzondere waardevermindering. Deze bedroeg € 680 miljoen en was hoofdzakelijk gerelateerd aan de vloot, in verband met een vroegtijdige uitfasering van bepaalde vliegtuigen. Daarnaast rapporteert de onderneming over 2020 ook € 833 miljoen aan herstructureringskosten. Uit een «impairment test» op de activa van Air France – KLM is gebleken dat geen verdere waardeverminderingen genomen hoefden te worden.
Kunt u aangeven hoe groot het verwachte verlies zou zijn voor Air France-KLM wanneer volgens dezelfde systematiek ook de verwachte verliezen in toekomstige jaren nu al ingeboekt zouden worden?
Het is aan de bestuurders van de onderneming om te bepalen of en hoe zij communiceren over verwachte toekomstige resultaten.
Welk toekomstig verdienvermogen ziet u voor Air France-KLM in een krimpende luchtvaartsector? En welk verdienvermogen ziet u voor de NS in een groeiende spoorsector?
Met de start en uitrol van wereldwijde grootschalige vaccinatieprogramma’s dit jaar is het de verwachting dat de vraag naar luchtvervoer vanaf de tweede helft van 2021 aan een structureel herstel zal beginnen, waarbij volgens de recente prognose van Eurocontrol in 2023–2024 het niveau van 2019 weer zal worden bereikt. De sector zal zich in deze prognoses daarmee gestaag naar een nieuwe situatie van capaciteitsschaarste ontwikkelen waardoor luchtvaartmaatschappijen hun verdienvermogen weer kunnen opbouwen.
Het verdienvermogen van NS ligt in het terugwinnen van de reizigers, zodra men weer regulier kan reizen met de trein. Ook na COVID-19 verwacht NS dat het reizigersgedrag zal veranderen en dat reizigersaantallen zich pas geleidelijk zullen herstellen. NS bereidt zich hierop voor.
Waarom maakt u voor deze twee staatsdeelnemingen zo’n verschillende afweging?
Air France-KLM en NS zijn twee verschillende bedrijven. Beide bedrijven worden hard geraakt door de COVID-19 crisis. NS ontvangt via de sectorbrede beschikbaarheidsvergoeding steun van het kabinet. Het kabinet maakt conform het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven per bedrijf de afweging of individuele steun aan de orde is. Het kabinet heeft vorig jaar besloten Air France-KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
Op welke manier gaat u als verantwoordelijke voor de staatsdeelneming «Nederlandse Spoorwegen» de NS door de huidige crisis helpen?
Als aandeelhouder kijk ik samen met NS en met het Ministerie van IenW naar de mogelijkheden om NS weer financieel gezond te krijgen. De manier waarop is nog onderwerp van gesprek. Het uitgangspunt voor NS, het Ministerie van IenW en mij als aandeelhouder, is dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Op welke manier gaat u andere OV-vervoerders door de huidige crisis helpen?
De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd5 dat het kabinet heeft besloten om de beschikbaarheidsvergoeding6 voor het openbaar vervoer ongewijzigd door te trekken naar eind 2021. Hiermee ontstaat voor de OV-bedrijven en daarmee voor de OV-reizigers duidelijkheid over de dienstregeling en het OV-aanbod voor heel 2021. In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad is deze afspraak met de OV-partijen gedeeld.
Voor de fase na de beperkende maatregelen bereiden partijen zich voor om de transitie van het openbaar vervoer mogelijk te maken. In deze fase wordt toegewerkt naar een nieuw financieel evenwicht binnen de concessies. Dit betekent dat we richting de zomer van 2021 werken aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij we de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen betrekken.
Op welke wijze gaat u, conform de aangenomen motie Van Esch, ook breder zorgen dat de OV-vervoerders financiële slagkracht hebben om de noodzakelijke investeringen voor de toekomst te doen?
Ik ben op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te borgen. De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig reeds geplande investeringen. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Bent u bereid te stoppen met dit soort campagneleuzen, de klimaatcrisis serieus te nemen, uw steun aan de KLM te staken en het geld te steken in de NS en andere spoorvervoerders? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft vorig jaar besloten KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. NS krijgt over 2020 een beschikbaarheidsvergoeding van € 818 miljoen en kan ook in 2021 aanspraak maken op de beschikbaarheidsvergoeding. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen. Als besloten wordt tot extra steun voor het ene bedrijf, gaat dat uiteraard niet ten koste van reeds toegezegde steun aan een ander bedrijf.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Op 8 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording de vragen niet binnen een week konden worden beantwoord.
De Corona Opt-In, de wijze waarop mensen hun medische gegevens kunnen beschermen en mogelijk verkeerde antwoorden van de minister. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Corona Opt-In, de tijdelijke maatregel waarmee 8 miljoen medische dossiers van mensen die daar nooit toestemming voor hebben gegeven zijn opengesteld, nog altijd werkzaam is? Bent u nog altijd voornemens deze maatregel vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB)?
De Corona Opt-in geldt nog. Het maakt het uitsluitend mogelijk voor de zorgverleners op de Huisartsenpost (HAP) of de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) om tijdens de Covid-19 crisis een beperkte set medische informatie bij de huisarts te mogen raadplegen wanneer zij patiënten in het kader van de behandeling ter plekke toestemming gevraagd hebben. Op 27 februari jl. hadden 8,2 miljoen mensen hun toestemming geregistreerd om hun gegevens bij spoed raadpleegbaar te maken voor de HAP. Op 24 februari jl. waren er 6,5 miljoen mensen die nog geen keuze kenbaar hadden gemaakt. Van al deze mensen is de relevante set informatie, te weten de Professionele Samenvatting (PS) in het kader van de coronacrisis tijdelijk te raadplegen op de HAP en SEH onder voornoemde voorwaarde.
De desbetreffende AMvB is ter advisering voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Momenteel beraad ik mij op de verwerking van het recente advies van de AP. Ik kom hier in een aparte brief aan de Kamer op terug.
Vindt u het wenselijk dat zonder dat mensen ervan weten hun medische gegevens in te zien zijn voor mogelijk duizenden mensen die niets met hun medisch gegevens te maken hebben?
Deze tijdelijke oplossing is nog steeds nodig. De druk op de zorg is onverminderd groot, vanwege de aanhoudend grote stroom (acute) Covid-patiënten en ook omdat tegelijkertijd de reguliere acute en geplande zorg zoveel mogelijk doorgang moet vinden. Dit maakt dat snelle triage en behandeling op de HAP en SEH nog steeds van het grootste belang is.
Ik vind dat er in het kader van de Corona Opt-in voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de maatregel zolang noodzakelijk in het kader van Covid-19 te laten voortduren. De medische gegevens die raadpleegbaar zijn via de Corona Opt-in, zijn dat enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s en alleen als zij een behandelrelatie hebben met de patiënt. Dit zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten. Voordat zij deze gegevens raadplegen, dienen zij toestemming te vragen aan de patiënt. Daarbij wordt raadpleging gelogd, en deze loggegevens zijn ook weer inzichtelijk voor patiënten. Daarnaast houdt de zorgaanbieder (HAP/SEH) ook een eigen logging bij. De uitwisseling zelf wordt gemonitord op potentieel misbruik.
Kunt u onderbouwen waarom op dit moment geen einde gemaakt kan worden aan deze onwettige gedoogconstructie en waarom terug naar de wettelijke procedure zoals die bestond vóór het instellen van de Corona Opt-In niet mogelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de medewerkers van huisartsenposten (HAP’s) en de spoedeisende hulpen (SEH’s) een samenvatting van de medische gegevens van deze 8 miljoen mensen kunnen inzien?
Door de Corona Opt-in is van de mensen die nog geen keuze hebben gemaakt potentieel een beperkte set gegevens beschikbaar (de PS). Deze gegevens zijn enkel door geautoriseerde zorgprofessionals bij HAP’s en SEH’s inzichtelijk, die in bezit zijn van een UZI-pas en alleen als het nodig is voor snelle triage en behandeling van de patiënt. Het zijn allen gekwalificeerde zorgprofessionals die in het kader van goede zorg en behandeling deze gegevens nodig achten en aanvullend toestemming dienen te vragen voor raadpleging. Deze werkwijze is opgenomen in de Richtlijn gegevensuitwisseling huisarts – huisartsenpost – ambulancedienst – afdeling spoedeisende hulp1. Deze richtlijn is door het veld vastgesteld in 2014.
Klopt het dat de medewerkers van een apotheek een medicatie-overzicht met bijvoorbeeld informatie over medicijn gebruik en allergieën kunnen inzien?
De Corona Opt-in heeft geen betrekking op apotheken maar is uitsluitend van toepassing op het beschikbaar stellen van de PS voor zorgverleners op de HAP en SEH. De verwijsindex in het LSP controleert de rolcode van opvragende zorgverlener. Een apotheker heeft niet de goede rolcode en is dus niet geauthentiseerd om huisartsgegevens te raadplegen. Dat is nooit mogelijk geweest. Apothekers hebben alleen toegang tot het medicatieoverzicht van mensen die expliciet toestemming hebben gegeven aan hun apotheek of apotheken om medicatiegegevens te delen.
Kunt u aangeven waarom u in de Kamer zei: «De corona-opt-in zorgt niet voor toegang tot deze gegevens voor apothekers bijvoorbeeld»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de website https://www.volgjezorg.nl/corona-opt recent is aangepast en dat de passage waarin stond dat apotheken toegang hadden tot het medicatie-overzicht geschrapt is? Zo ja, is deze passage geschrapt omdat deze onjuist was? Of omdat deze informatie niet graag gedeeld wordt?
Een dergelijke passage heeft er volgens de beheerder, te weten de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), niet opgestaan.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers bij de HAP’s, SEH’s en apotheken toegang hebben tot deze 8 miljoen medische dossiers waarvoor nooit persoonlijke toestemming tot inzage is gegeven?
Apotheken hebben geen toegang. Alleen de behandelende zorgverleners hebben toegang tot de gegevens op het moment dat een patiënt noodzakelijke zorg nodig heeft en indien de patiënt daar ter plekke toestemming voor heeft gegeven (daartoe in staat is). Het is niet precies te zeggen is hoeveel medewerkers toegang hebben op enig moment.
Er zijn in totaal 113 HAP’s (peildatum oktober 2020) en 83 SEH’s (peildatum juli 2020). Dienstdoende medisch specialisten hebben toegang. Er zijn 582 SEH-artsen geregistreerd (peildatum 1 jan 2019), waarvan vermoedelijk ca. 97% werkzaam is. En er zijn 2.984 SEH-verpleegkundigen werkzaam (peildatum 1 januari 2020)2.
Klopt het dat de enige manier waarop het «opengestelde dossier» weer gesloten kan worden, is wanneer een burger zich fysiek meldt bij zijn huisarts en daar een geprint formulier inlevert?
Zoals ook op http://www.volgjezorg.nl staat aangegeven zijn er 3 mogelijkheden voor mensen om aan te geven of zij willen dat hun gegevens gedeeld worden met de HAP of SEH of niet.
Optie 1: rechtstreeks bij de huisarts melden
Optie 2: het toestemmingsformulier (beschikbaar op volgjezorg.nl)
invullen en aan de huisarts geven
Optie 3: digitaal doorgeven via volgjezorg.nl
Het is uiteraard ook mogelijk om de keuze telefonisch door te geven aan de huisarts en het toestemmingsformulier per post of per email te versturen. Bovendien werken veel huisartsen tegenwoordig met een patiëntenportaal waarin ook berichten verstuurd kunnen worden van patiënt naar huisarts. Er zijn dus meerdere mogelijkheden voor mensen om hun keuze door te geven zonder fysiek de huisarts te bezoeken.
Acht u het wenselijk dat mogelijk duizenden of zelfs miljoenen mensen zich gaan melden bij de huisarts? Hoe verhoudt zich dit tot het ernaar streven om contacten te beperken en de druk op de zorg te verlichten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat moet iemand doen die én zijn medische gegevens wil beschermen én bijvoorbeeld uit angst voor het virus geen bezoek wil brengen aan de huisarts?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat mensen via volgjezorg.nl kunnen controleren of er iemand zonder toestemming in hun dossier heeft gekeken?
Voor iedereen is het mogelijk om via volgjezorg.nl om – na inloggen in een persoonlijke omgeving – te zien welke zorgaanbieder gegevens heeft opgevraagd, wanneer dit gebeurd is en welke gegevens het betreft. Om te voorkomen dat mensen periodiek op deze website moeten kijken is het tevens mogelijk om een notificatie in te stellen waarbij mensen automatisch bericht krijgen wanneer een zorgaanbieder informatie uit het dossier heeft opgevraagd. Voor de patiënten die geen toestemming hebben gegeven wordt op de SEH en HAP gevraagd of hun gegevens ingezien mogen worden.
Acht u het waarschijnlijk dat mensen, die nooit toestemming hebben gegeven aan enige behandelaar om hun medische gegevens in te zien, periodiek gaan kijken op deze website? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat ook aan de zijde van het ziekenhuis het toezicht op onrechtmatige inzage onvoldoende op orde is, aangezien het OLVG Ziekenhuis daarvoor recent nog tot een boete van 440.000 euro veroordeeld werd?1
Nee. Het incident waarvoor de boete is opgelegd dateert uit de periode 1 januari 2018 tot en met 17 april 2019. De AP constateert: «OLVG heeft inmiddels deze overtreding beëindigd doordat zij de procedure ten aanzien van de controle op de logging aangescherpt heeft en de frequentie van de controle op de logging opgevoerd heeft.»
Wel heeft de AP bepaald dat «de overtreding op structurele wijze voor een langere periode heeft voortgeduurd» en «Gelet op de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk ziet de AP aanleiding om het basisbedrag van de boete op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de Boetebeleidsregels te verhogen met € 80.000,– tot € 390.000,–.»
Weet u of andere ziekenhuizen dit toezicht wel op orde hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Een belangrijk onderdeel van de gedragscode/het vak van zorgverleners is het zorgvuldig omgaan met medische gegevens. Het principe is leidend dat enkel patiëntgegevens worden ingezien indien dit nodig is voor het leveren van goede zorg, er een behandelrelatie is en er toestemming van de patiënt is.
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft een Gedragslijn Toegangsbeveiliging digitale patiëntendossiers opgesteld waarin ook aandacht wordt besteed aan registreren van gebeurtenissen (o.a. toegangslogs). Zij hebben de aangesloten ziekenhuizen gevraagd om zich hierop uiterlijk 31 mei 2021 te laten auditen door onafhankelijke IT auditors. Het idee daarbij is om alle ziekenhuizen voor een aantal onderdelen van de NEN 7510 – waaronder onderdelen over toegang tot dossiers – op hetzelfde niveau te brengen. Daarover zullen de NVZ en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische centra (NFU) gezamenlijk rapporteren aan de AP conform gemaakte bestuurlijke afspraken met de toezichthouder hierover.
Zowel de AP als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gebruiken de NEN 7510 als uitgangspunt in hun toezicht. De AP doet dit vanuit het perspectief van gegevensbescherming en privacy, de IGJ vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg.
Deelt u de mening dat zolang dit niet gegarandeerd kan worden, de toegang van 8 miljoen medische dossiers niet zonder toestemming opengesteld zou moeten kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
De boete voor een kapitein na een grote olielekkage in de Rotterdamse haven |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «1.000 euro boete voor kapitein na grote olielekkage in Rotterdamse haven»?1
Ja.
Vindt u de boete van 1.000 euro proportioneel gezien de omvang van de ramp? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in de beslissing van de strafrechter.
Wat waren de uitkomsten van het onderzoek van de zeehavenpolitie naar de oorzaak van het ongeval en de juridische aansprakelijkheid?
Als uitkomst van het onderzoek door de politie is aan de kapitein ten laste gelegd2 dat hij niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen, waardoor bij het afmeren van het schip aan een steiger in de 3e Petroleumhaven een verkeerde roerorder («full port rudder» in plaats van «full starboard rudder») is gegeven en het schip tegen de steiger is aangevaren. Er is een gat in de romp van het schip ontstaan waardoor een grote hoeveelheid stookolie in het water van de Petroleumhaven is terechtgekomen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het beroep van de Rotterdamse haven tegen de scheepseigenaar op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329; hierna: Bunkers-Verdrag)?
Voorop staat dat de scheepseigenaar aansprakelijk is voor schade die veroorzaakt is door het ongeval met zijn schip. Op grond van internationale verdragen is het mogelijk deze aansprakelijkheid te beperken. De scheepseigenaar heeft op basis van het Bunkerverdrag en het «Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen» (Trb. 1980, 23) zoals later gewijzigd, bij de Rechtbank Rotterdam een verzoek gedaan tot beperking van de aansprakelijkheid tot 14.312.384 SDR (ruim € 17 miljoen). Dit verzoek is zowel door de rechtbank als het hof afgewezen (zie de beschikking van de Rechtbank Rotterdam d.d. 9 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9174 en voor het Gerechtshof Den Haag d.d. 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2055). De zaak wordt op dit moment behandeld door de Hoge Raad. Ik kan hierop daarom niet verder ingaan.
Tracht de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid te beperken tot een bepaald limiet op grond van het Bunkers-Verdrag? Zo ja, tot welk limiet (in tonnen)? Wat was de uitspraak van de rechtbank hierover, indien er een uitspraak is geweest?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak dat de kapitein niet moedwillig heeft gehandeld voor het beroep van de scheepseigenaar die zich verhaalt op beperking van aansprakelijkheid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere mogelijkheden dan het Bunkers-Verdrag zijn er om de schade bij de scheepseigenaar te verhalen?
Naast het Bunkerverdrag is er de mogelijkheid om de schade te verhalen van olietankschepen op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (CLC Verdrag). Daarnaast kent het zeerecht geen andere mogelijkheden.
Welke rol zou de mogelijke komst van ecocidewetgeving kunnen spelen in het aansprakelijk stellen van diegenen die milieuschade veroorzaken?
Dit is afhankelijk van de inhoud van de wetgeving. Hier kan ik niet op vooruit lopen.
In hoeverre zijn de aanbevelingen uit «de Richtlijn van het Europees parlement en de Raad inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken» en «de Richtlijn van het Europees parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht» van invloed geweest op de uitspraak in deze zaak?2 3 Had verdere implementatie van de aanbevelingen uit deze richtlijnen kunnen resulteren in een hoger vonnis?
Die vraag kan alleen de strafrechter beantwoorden. Het OM had in deze zaak overigens geldboetes van in totaal € 12.000 geëist, rekening houdend met het feit dat het een oude zaak betrof. Het OM heeft hoger beroep tegen het vonnis aangetekend.
Hoe komt het dat de redelijke termijn werd overschreden waardoor de rechter een lagere straf heeft opgelegd?
Het gaat in dit geval om een complexe zaak. In beginsel moet een strafzaak in eerste aanleg binnen twee jaar tot een afronding komen. In dit geval is uitspraak gedaan twee jaar en bijna acht maanden na het incident. Het politieonderzoek was in maart 2019 gereed. Daarna is aanvullend onderzoek verricht en in oktober 2019 is de vervolgingsbeslissing genomen. De politierechter heeft de overschrijding van de redelijke termijn wel meegewogen, maar omdat de rechter daarnaast de olielekkage slechts als onbedoeld bijeffect kwalificeerde is dit niet doorslaggevend geweest bij de beslissing om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie.
Bent u bekend met de aanbevelingen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) inzake de aanpak van milieucriminaliteit, waarin het CCV onder andere stelt dat de effectiviteit van sanctionering te wensen overlaat door de snelheid waarmee sancties volgen op overtreding?4 Wat heeft het kabinet sinds het verschijnen van deze aanbevelingen gedaan om de doorlooptijden te verkleinen?
Ik ben bekend met het rapport en de aanbevelingen van het CCV. We zijn aan de slag met de aanbevelingen uit het rapport in het programma Liever een goede buur6, waarin de aanpak van de knelpunten in de aanpak van milieucriminaliteit is belegd in het actieplan aanpak milieucriminaliteit. Binnen het actieplan hebben OM, politie en de bijzondere opsporingsdiensten concrete acties benoemd om het strafrechtelijk proces te gaan versnellen, zowel in de onderzoeksfase als in de vervolgingsfase.
Bent u bekend met de conclusie van het CCV dat het strafrecht in de marge dreigt te raken omdat sancties vaak niet voldoen aan de Europese sanctienorm doeltreffend, evenredig en afschrikkend? Deelt u de mening dat de uitkomst van deze zaak daar een goed voorbeeld van is? Wat gaat u doen om sancties voor milieumisdrijven in lijn te brengen met deze norm?
Ja, ik ben bekend met die conclusie. In een concrete zaak is het aan de strafrechter. Over het algemeen geeft de maximum strafbedreiging de ruimte om doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend te straffen. Dat neemt niet weg dat gekeken kan en zal worden naar de strafbedreiging van milieuwetgeving, mede naar aanleiding van het voornemen van de Europese Commissie om de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te herzien7.
Wat heeft het kabinet sinds de publicatie van de aanbevelingen van het CCV gedaan om de aanpak van milieuovertredingen te verbeteren?
Hiervoor verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van IenW en de Minister van JenV van 3 december 20208 waarin wordt ingegaan op de programma-aanpak en de voortgang van een aantal projecten, waaronder de projecten van het actieplan aanpak milieucriminaliteit.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de bescherming van het milieu sterker geborgd kan worden door middel van het strafrecht, om vergelijkbare rampen als gevolg van nalatigheid in de toekomst te voorkomen?
Strafrecht heeft primair als doel het opleggen van een sanctie, ofwel een straf. Een belangrijk effect van het strafrecht is dat er een afschrikwekkende werking van kan uit gaan, maar heeft niet primair als doel om rampen te voorkomen. Een goed functionerend stelsel van vergunningverlening en toezicht is hier ook van groot belang.
Het CCV heeft in 2019 onderzoek gedaan naar de vraag hoe het milieu beter beschermd kan worden door een goed werkend strafrecht9, daarnaast heeft Berenschot onderzoek gedaan naar het functioneren van het VTH-stelsel10. Met de uitkomsten van deze twee onderzoeken zijn we hard aan de slag11.
Het bericht 'Bewoners op achterstand gezet in strijd tegen verbreding A27: ‘Hoort niet zo in een democratie’' |
|
Cem Laçin , Eva van Esch (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bewoners op achterstand gezet in strijd tegen verbreding A27: «Hoort niet zo in een democratie»« van RTV-Utrecht en de Zembla-uitzending: «De strijd over asfalt?»
Ja.
Klopt het dat het besluit over de verbreding van de A27 is genomen zonder een actuele verkeersprognose met daarin het veel grotere aandeel thuiswerken en/of een scenario met minder grote economische groei?
Tegen het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht is beroep aangetekend. Omdat de beroepsprocedure nog loopt, kan ik richting uw Kamer niet op de inhoud van het besluit ingaan.
Wat is de waarde van de oude stikstofberekeningen voor dit trajectbesluit in het licht van de ViA15-uitspraak van de Raad van State (20 januari 2021) en de bevindingen van de commissie Hordijk?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er een inhoudelijke of politieke reden waarom niet alle onderzoeken zijn gedeeld met de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.)?
Er is advies gevraagd over het MER bij de Structuurvisie met het voorkeursbesluit en het MER bij het Ontwerp Tracébesluit. Na vaststellen van het Tracèbesluit (TB) in 2016 werd bij de voorbereidingen van de aanleg van het project meer inzicht verkregen in de concrete technische uitwerking van de verdiepte ligging op de A27. Daarom is specifiek voor dit onderwerp bij de aanvulling op het MER een advies aan de Commissie gevraagd. Deze en overige aanbevelingen van de commissie zijn verwerkt in de definitieve versie van het MER en TB.
Hoe kunnen belanghebbenden zoals omwonenden en milieuorganisaties de rechtmatigheid van het besluit onderzoeken zonder een volledig advies van de Commissie voor de m.e.r.?
De Commissie m.e.r. heeft de afgelopen jaren diverse keren over het MER en de actualisaties daarvan geadviseerd. Het MER, de Actualisatie MER, de gerelateerde onderzoeken en de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. zijn openbaar beschikbaar via https://platformparticipatie.nl/ringutrecht/default.aspx en de website van het project www.a27a12ringutrecht.nl.
Als de rechter zich moet uitspreken over dit project, op basis van welke onderzoeken en data zou dat dan moeten? Die van de omwonenden en milieuorganisaties?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe schat u uw kansen in, als de omwonenden en milieuorganisaties de enige zijn die geactualiseerde onderzoeken opvoeren met betrekking tot stikstofuitstoot en verkeersontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe denkt u dat een rechter de technisch complexe onderzoeken bij het tracébesluit moet duiden, zonder de onafhankelijke expertise van de Commissie voor de m.e.r.?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.
Hoe denkt u de A (alternatieve oplossing) van de ADC-toets te onderbouwen nu u niet heeft gekeken naar bijvoorbeeld meer thuiswerken of een kilometerheffing om files te bestrijden? Hoe denkt u de D (dwingend algemeen groot belang) van de ADC-toets te onderbouwen nu de files niet meer groeien doordat mensen uit zichzelf blijvend meer thuiswerken en de nieuwste lage WLO-scenario’s (Welvaart en Leefomgeving) een krimp van het autoverkeer verwachten? Hoe denkt u de C (compenserende maatregelen) van de ADC-toets te realiseren, als een gelijkwaardige vervangende boom 200 jaar moet groeien? Wat gebeurt er als de ADC-toets wordt afgewezen?
Zie antwoord op vraag 2.
Als u geen toets van de Commissie voor de m.e.r. wenst voor het hele project, waarom dan überhaupt nog een milieueffectrapport? Ziet u meerwaarde voor het project in een milieueffectrapport of beschouwt u het slechts als een verplicht nummer?
Een milieueffectrapport wordt opgesteld om de verwachte milieueffecten van een project in kaart te brengen, met daarbij ook de bijbehorende mitigerende en/of compenserende maatregelen. Op deze manier kunnen negatieve effecten worden voorkomen, of gecompenseerd. De Commissie voor de m.e.r. toetst de kwaliteit van het milieueffectrapport en speelt zo een belangrijke rol. Daarom is een geactualiseerd MER op een aantal specifieke onderdelen ter advisering voorgelegd aan de Commissie. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 heeft de Commissie voor de m.e.r. eerder in de procedure meerdere malen advies uitgebracht wat ook heeft geleid tot aanpassing van de milieueffectrapportage en gerelateerde stukken.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Ketting, voormalig voorzitter van de Commissie voor de m.e.r. dat de Crisis- en herstelwet op gespannen voet staat met het beleid om te decentraliseren?
In de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is geregeld dat decentrale overheden geen beroep kunnen instellen tegen besluiten van de centrale overheid als deze besluiten niet tot hen zijn gericht. Deze inperking van het beroepsrecht van decentrale overheden is in 2010 in de Chw opgenomen, omdat veel ontwikkelingen bij beroepen stokten. Ook past een gang naar de rechter minder goed in de onderlinge verhoudingen tussen overheden. De inperking van het beroepsrecht geldt overigens uitsluitend voor besluiten die zijn genomen in het kader van projecten die zijn genoemd of omschreven in de bijlagen I en II bij de Chw. De Chw bepaalt niet wat centraal of decentraal wordt geregeld in dit land.
Hoort dit zo in een democratie?
De procedure tot het nemen van het tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht is zorgvuldig en volgens de met de Tweede Kamer afgestemde kaders doorlopen. In 2014 is de voorkeursvariant met instemming van de Tweede Kamer vastgesteld. De parlementaire commissie Schoof heeft geconcludeerd dat een uitgebreid en zorgvuldig proces is doorlopen in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant voor de Ring Utrecht. Vervolgens is binnen de kaders van de gekozen voorkeursvariant een tracébesluit uitgewerkt. Belanghebbenden hebben tot 13 januari tegen het besluit beroep kunnen aantekenen bij de Raad van State.
Het gebruik van bouwpuin vervuild met plastic voor wandelpaden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Staatsbosbeheer stort met plastic vervuild bouwpuin in natuurgebieden»?1
Ja.
Hoeveel ton recyclingsgranulaat wordt er jaarlijks in Nederlandse natuur- of bospaden verwerkt en hoeveel ton plastic, ijzerdraad, rubber, gips of andere vormen van verontreiniging bevat dit?
Op landelijk niveau bestaat hierin geen inzicht. Op het toepassen van recyclinggranulaat als bouwstof rust geen meldingsplicht.
Kunt u garanderen dat er geen schadelijke stoffen, zoals asbest of lood, in het bouwmateriaal (recyclingsgranulaat) zitten?
Een producent dient middels een NL-SBS certificaat aan te tonen dat wordt voldaan aan de gestelde milieueisen uit de Bodemregelgeving. Hier zijn ook normen voor asbest en lood opgenomen. De wijze van systeemtoezicht is beschreven in de inleiding.
Kunt u bevestigen dat het storten (in de natuur) van vermalen bouwafval met daarin plastic en andere soorten verontreiniging geen onderdeel is van de circulaire economie?
In een circulaire economie willen we materialen zo lang mogelijk in de materiaalkringloop houden. Daar is het beleid ook op gericht. Kunststof materialen worden zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt. De verontreinigingen met plastic in recyclinggranulaat is inherent aanwezig in het bouw- en sloopafval. Denk bijvoorbeeld aan ingefreesde leidingen. Dit is niet vooraf te scheiden en hoogwaardig te verwerken. Verwerkende bedrijven maken deze stroom na vermalen zo schoon mogelijk, zodat het recyclinggranulaat aan de gestelde normen voldoet. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil daarbij wel kijken of ik voor recyclinggranulaat de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Wat is de stand van zaken en de mogelijke uitkomst van het onderzoek naar microplastics in de natuur en bosgebieden?
Er is mij geen onderzoek bekend naar microplastics in natuur- en bosgebieden. Wel laat ik het RIVM onderzoek doen naar microplastics in de bodem. De bevindingen van dit onderzoek verwacht ik in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat elke vorm van plasticvervuiling in de natuur voorkomen moet worden?
Ja, waar mogelijk moet plasticvervuiling zoveel mogelijk voorkomen worden.
Daar zet het kabinet vol op in, bijvoorbeeld door het verbod op gratis plastic tasjes, de implementatie van de Single Use Plastics richtlijn en het invoeren van statiegeld op kleine flesjes en blikjes.
Onderschrijft u dat het maken van strengere afspraken met aannemers, zoals Staatsbosbeheer voorstelt, niet de gewenste route is, omdat vervuilende stoffen dan nog steeds in ons leefmilieu komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van recyclingsgranulaat met vervuilende stoffen voor paden in natuurgebieden en open landschappen te verbieden?2
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Omdat hier enige tijd overheen zal gaan en er nu juist door Staatsbosbeheer initiatieven worden ontplooid om met andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken, wil ik dat initiatief ondersteunen en bezien of we met deze partijen tot afspraken kunnen komen.
Beaamt u dat de overheid en andere terreinbeheerders, zoals waterschappen, gemeentes, provincies en natuurbeschermingsorganisaties een voorbeeldfunctie hebben om (zwerf)afval en de verspreiding van microplastics te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken welke lokale en natuurvriendelijke materialen ingezet kunnen worden voor natuurpaden?
Zie antwoord vraag 7.
De MQ-9 Reaper drones en over vergunningen voor vliegbasis Leeuwarden. |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Meer drones, meer oorlog» van Lauren Gould en Isa Zoetbrood van 27 december 2020?1 Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Het project MALE UAV, de MQ-9 Reaper, heeft als primaire focus het verder versterken van de inlichtingencapaciteit van Defensie. Deze behoefte, waarover uw Kamer is geïnformeerd met de A-brief (Kamerstuk 30 806, nr. 10) d.d. 14 december 2011, is tot op de dag van vandaag relevant en onveranderd. Zoals in de A-brief werd gesteld, zijn voor militair optreden actuele, gedetailleerde en gevalideerde inlichtingen nodig. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten meer in detail te onderzoeken. De noodzaak tijdens operaties met grote precisie op te treden en nevenschade zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk.
De capaciteit van de MQ-9 stelt Nederland ook in staat om – binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert – aan dit proces een hoogwaardige bijdrage te leveren. Deze investering kan tevens worden bezien in het licht van de motie-Stoffer c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 718) d.d. 14 mei 2020 over investeren in verbeterde samenwerking op informatie- en inlichtingenvlak met bondgenoten en in gedegen eigenstandige inlichtingenvergaring.
Op dit moment is het bewapenen van de MQ-9 nog niet opgenomen in de defensieplannen. Tegelijkertijd heeft uw Kamer met de motie van het lid Bosman c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 23) d.d. 7 november 2019 het kabinet verzocht de Kamer te informeren of de behoeftestelling aangepast dient te worden om de MQ-9 te bewapenen.
Zoals ik uw Kamer in mijn reactie (Kamerstuk 30 806, nr. 52) d.d. 21 januari 2020 op de voorgenoemde motie van lid-Bosman c.s. antwoordde, onderkent Defensie de operationele voordelen van het bewapenen van de MQ-9. Zo vergroot de combinatie van het langdurig kunnen inzetten van waarnemings- en aanvalsmiddelen op hetzelfde platform de snelheid en flexibiliteit van handelen van de krijgsmacht. Tegelijkertijd levert dit een krachtige capaciteit op het gebied van het beschermen van eigen of coalitietroepen. Daarbij is het van belang te vermelden dat wapeninzet vanaf een MQ-9 technisch gezien niet anders is dan van enig ander aanvalsplatform. Een MQ-9 is geen autonoom wapensysteem en in alle gevallen beslist gekwalificeerd personeel om tot inzet van het wapen over te gaan binnen de relevante wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gehandeld conform de geldende rules of engagement en binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht, waaronder de eisen van proportionaliteit en onderscheid tussen militaire doelwitten enerzijds en burgers en burgerobjecten anderzijds.
De verschillende doorgroeimogelijkheden worden samen met de andere defensiebehoeften integraal afgewogen binnen het beschikbare budget. Als dit leidt tot een behoeftestelling voor de bewapening van de MQ-9, dan wordt u daarover geïnformeerd conform de afspraken met uw Kamer aangaande het Defensie materieelproces.
Erkent u dat moderne drone-technologie de illusie creëert van een nauwkeurige langeafstandsoorlog, maar feitelijk gepaard gaat met veel burgerlijk leed?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de zin «met technologie alleen zullen wij deze oorlog niet winnen, maar het zal ons wellicht verleiden tot een volgende»? Bent u bereid in dit licht, conform de oproep van de schrijvers van het artikel, de optie om de MQ-9 Reaper te bewapenen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «Defensie vraagt nieuwe vergunningen aan voor vliegbasis Leeuwarden» van 19 oktober 2020?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor de militaire vliegbasis in Leeuwarden inmiddels een natuurvergunning en een omgevingsvergunning is aangevraagd?
Ja.
Kunt u aangeven of stikstofuitstoot en geluidsproductie door vliegbasis Leeuwarden, waaronder van de in de toekomst in te zetten MQ-9 Reaper drones, onderdeel uitmaken van de ontwerpvergunningen? Zo nee, waarom niet?3
De vergunningsaanvragen zijn in behandeling bij het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij de Wnb-aanvraag is rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan. Dit omdat hiervoor meer aspecten moeten worden beschouwd dan stikstofdepositie en geluidsproductie. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over deze overige aspecten met betrekking tot de MQ-9 Reaper zal worden bezien of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Zal de informatie over stikstofuitstoot en geluidsproductie bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning voor de burger compleet raadpleegbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag, LNV voor de Wnb-vergunning en IL&T voor de omgevings-vergunning, bepaalt welke informatie openbaar wordt gemaakt bij de terinzagelegging van de ontwerpvergunning. Hierbij geldt dat Defensie aangeeft hoe omgegaan dient te worden met door haar aangeleverde geclassificeerde informatie.
Als Defensie bij de vergunningsaanvraag stelt dat delen van de geleverde informatie geclassificeerd zijn, dan wordt door het bevoegd gezag in de beschikking een motivering opgenomen en worden die delen niet ter inzage gelegd. Zo is een deel van de gegevens over grondgebonden geluid (proefdraaien, installaties op de vliegbasis) en vlieggerelateerd geluid voor wat betreft prestatieprofielen geclassificeerd.
Van het niet-geclassificeerde vlieggerelateerd geluid worden jaarlijks openbare geluidbelastingrapportages via de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Leeuwarden verspreid en op de defensiewebsite gepubliceerd. Daarbij wordt informatie gedeeld via het geluidsmeetnet, ook bereikbaar via de defensiewebsite. Prestatieprofielen van militaire vliegtuigen zijn om operationele redenen niet openbaar (Artikel 34 Besluit Militaire Luchtvaart). Geclassificeerde gegevens worden indien nodig door Defensie beschikbaar gesteld aan het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) die deze verwerkt in scenario’s en geluidsmodellen. De uitkomsten van deze modellen zijn niet geclassificeerd en worden gebruikt in de ontwerpvergunningen ter onderbouwing. Indien het bevoegd gezag voor vergunningverlening geclassificeerde gegevens moet beoordelen kunnen deze op aanvraag door gescreende toezichthouders van LNV en IL&T ingezien worden.
Kunt u toezeggen dat alle onderzoeken in relatie tot de ontwerpvergunningaanvraag onverkort en integraal door de burger inzichtelijk en raadpleegbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Defensie geen gestructureerde informatie over het geluid rondom vliegbasis Leeuwarden wil delen? Zo ja, hoe worden de geluidsrapporten, nodig voor het komen tot de ontwerpvergunningen, dan opgemaakt? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van vliegbasis Leeuwarden mogelijk een verslechterend effect heeft op de Natura 2000-gebieden de Waddenzee, de Alde Feanen en de Groote Wielen?
Nee, voor de onderbouwing van de Wnb-vergunningaanvraag heeft Defensie de stikstofdepositie onderzocht en zijn niet-geclassificeerde rapporten aangeleverd aan het bevoegd gezag. Hieruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in deze Natura 2000-gebieden.
Kunt u bevestigen dat vliegbasis Leeuwarden alleen een natuurvergunning kan krijgen wanneer vastligt dat en hoe deze natuurgebieden (op een andere manier) in een gunstige staat van instandhouding gebracht zullen worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De Wet natuurbescherming vereist niet dat voor de verlening van een natuurvergunning de betrokken Natura 2000-gebieden in een gunstige staat van instandhouding zullen worden gebracht. Een natuurvergunning kan worden verleend indien blijkt dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet aantast, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Op grond van objectieve gegevens moet kunnen worden uitgesloten dat het plan of project significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. In de niet-geclassificeerde rapporten die deel uitmaken van de vergunningaanvraag wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen zijn voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden.
Het is de Minister van LNV, op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, die bevoegd is tot het verlenen van een vergunning. Het is dan ook aan de Minister van LNV om te beoordelen of een natuurvergunning verleend kan worden.
Kunt u toezeggen dat omwonenden actief door Defensie geïnformeerd worden over de plannen op vliegbasis Leeuwarden via bijvoorbeeld nieuwsbrieven en informatiebijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ja. Dat gebeurt nu al en hierbij zoeken we continue naar mogelijkheden om dit te verbeteren. Met regelmaat informeert de vliegbasis omwonenden over nieuwe ontwikkelingen zoals bijzondere oefeningen via nieuwsberichten op defensie.nl, via social media en via de verspreiding van persberichten die op gemeentelijke websites worden gepubliceerd. Ook zijn omwonenden uitgenodigd om zich met een email naar vliegbasisleeuwarden@gmail.com aan te melden voor een maandelijkse digitale burenmailing. In vergaderingen van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) worden zulke ontwikkelingen aangekondigd en toegelicht. Waar nodig worden ook informatiebijeenkomsten georganiseerd, bijvoorbeeld voorafgaand en tijdens grote internationale vliegoefeningen zoals Frisian Flag.
Het bericht dat studenten van de Erasmus Universiteit een tweede camera moeten gebruiken bij tentamens. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Studenten moeten telefoon als tweede camera gebruiken bij proctoringtentamens»?1
Ja.
Klopt het dat de Erasmus Universiteit, naast de webcam van de laptop, nu ook nog een tweede camera verplicht stelt bij het maken van tentamens? Zo nee, hoe zit het dan?
Het College van Bestuur van Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft besloten om bij bepaalde online gesurveilleerde tentamens een tweede camera in te zetten. Dit op basis van signalen dat de bestaande maatregelen in sommige gevallen niet toereikend zouden zijn. Er is een nieuwe vorm van mogelijkheid tot fraude opgekomen. Het gaat hier om het omzeilen van een beveiligingssysteem dat erop is gericht te voorkomen dat studenten tijdens het afleggen van een tentamen toegang hebben tot lesstof. De EUR heeft aan de leverancier van de proctoring software gevraagd om mee te denken over een manier om deze vorm van fraude verder tegen te gaan. Hierna heeft de EUR besloten een tweede camera in te zetten bij het maken van bepaalde tentamens. Overigens wordt bij het merendeel van tentamens geen proctoring gebruikt.
Via toevoeging van de tweede camera krijgt de surveillant een completer beeld van de tentamenomgeving en het beeldscherm van de student. De tweede camera registreert wat er op het scherm van de laptop gebeurt. Dit kan vanuit de frontcamera niet. Op deze manier wil de EUR de kwaliteit van het tentamineren waarborgen en daarmee de kwaliteit van het diploma.
Deelt u de mening dat de Erasmus Universiteit met deze buitenproportionele stap volkomen de verkeerde kant op beweegt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen dienen zelf op basis van specifieke omstandigheden te bepalen welke maatregelen zij nodig achten om fraude bij tentamens te minimaliseren om zo de kwaliteit van tentamens en diploma’s te kunnen waarborgen. Daarbij dienen ze ook rekening te houden met de privacy van de student en de studievoortgang.
De EUR heeft voor de inzet van een tweede camera een risicoanalyse uitgevoerd en de belangen van verschillende stakeholders hierin meegenomen. De Functionaris Gegevensbescherming (FG) is betrokken geweest bij de risicoanalyse. Naar aanleiding van het advies stelt de FG vast dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden, conform de maatstaven van de AVG, naar aanleiding van de gebleken risico op fraude. De EUR heeft aangegeven dat de inzet van een tweede camera wordt gestaakt wanneer er een alternatieve toetsingsvorm beschikbaar is voor de betreffende tentamens.
Ten slotte heeft EUR aangegeven dat indien een student bezwaar heeft tegen het gebruik van proctoring, de EUR bereid is om aan de student een alternatief tentamen op locatie te bieden.
In hoeverre past deze werkwijze van de Erasmus Universiteit binnen de huidige privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Erasmus Universiteit terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik roep onderwijsinstellingen op om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik zal dit punt ook aankaarten in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met meekijksoftware tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat de inzet van meekijksoftware bij tentamens zo snel mogelijk moet stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat studenten zo min mogelijk studievertraging oplopen in deze crisis. Het afnemen van tentamens in deze crisis blijft één van de grote uitdagingen voor de instellingen en docenten. Instellingen zetten daarom meer in op privacy-vriendelijke alternatieven zoals openboektentamens, mondelinge tentamens, inleveropdrachten en tentamens op locatie. In sommige gevallen zijn al deze alternatieven niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden zelf te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten.
Ik wil wel benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen. Dit komt overeen met de richtlijnen van de AP, SURF en de motie van Futselaar2.
Kunt u inzichtelijk maken hoe ver de verschillende onderwijsinstellingen op dit moment zijn met het zo snel mogelijk stoppen met de inzet van meekijksoftware?
Zoals ik al aangaf bij vraag 6, is het afnemen van tentamens een van de grote uitdagingen voor hoger onderwijsinstellingen. Om studievertraging te voorkomen, kan de inzet van proctoring en online surveillance noodzakelijk zijn. Instellingen die dergelijke software gebruiken, dienen zich daarbij wel aan de AVG te houden.
Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te bieden. Instellingen zijn welwillend om in deze gevallen een alternatieve vorm van toetsing aan te bieden, bijvoorbeeld een tentamen op locatie. Tegelijkertijd ontvang ik ook signalen van studenten die uit gezondheidsoverwegingen liever een online tentamen maken dan het tentamen op locatie afleggen. Denk hierbij aan studenten die in quarantaine moeten of tot de risicogroepen voor het coronavirus behoren. Voor deze studenten geldt dat proctoring en online surveillance juist een oplossing biedt. Ook internationale studenten, topsporters en studenten die mantelzorg verrichten, ervaren de meerwaarde van deze software. Het lijkt me daarom waardevol dat instellingen tijdens maar ook na de crisis, flexibele tentaminering (blijven) bieden aan de student.
Hoe gaat u de Erasmus Universiteit en andere onderwijsinstellingen helpen om zo snel mogelijk te stoppen met het inzetten van meekijksoftware?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds de zomer van 2020 voor onderwijsinstellingen weer mogelijk om tentamens op locatie te organiseren, zolang zij de richtlijnen van het RIVM in acht nemen. Ook in de huidige lockdown mogen onderwijsinstellingen tentamens op locatie organiseren. Veel instellingen organiseren ook een deel van de tentamens op locatie.
Erkent u dat het in veel gevallen prima mogelijk is om tentamens op te stellen, waarbij afkijken geen zin heeft en er dus ook geen meekijksoftware geïnstalleerd hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat in veel gevallen (andere)manieren van tentaminering mogelijk zijn waarbij de inzet van online surveillance of proctoring software niet noodzakelijk is. Denk hierbij aan openboektentamens, mondelinge toetsen, tentamens op locatie en inleveropdrachten. Veel instellingen gebruiken ook deze alternatieve vormen van tentaminering. Het is echter aan de instelling om zelf aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of deze alternatieve toetsingsvormen mogelijk zijn voor hetgeen ze willen toetsen.
Sommige toetsingsvormen, zoals kennisgerichte toetsen, zijn echter fraudegevoeliger. Bij deze toetsingsvormen geldt dat online surveillance en proctoring er voor zorgen dat de fraudemogelijkheden worden geminimaliseerd en de kwaliteit van de toetsing wordt geborgd. Het is aan de opleidingen, docenten en examencommissies om tentamens op te stellen en om te besluiten of én welke vorm van online surveillance daarbij nodig is. De onderwijsinstelling dient wel aan te tonen waarom het gebruik van proctoring software gerechtvaardigd is.
Indien de onderwijsinstelling niet kan aantonen dat de dwingende gerechtvaardigde belangen van de onderwijsinstelling zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de student, moet er een passende alternatieve vorm van toetsing worden aangeboden die de privacy-bezwaren van de student in voldoende mate wegneemt.