Ernstige gezondheidsklachten bij medewerkers van het AZC in Ter Apel |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht en de uitzending 'Tientallen medewerkers AZC Ter Apel ziek»?1
Ja.
Hoeveel mensen die werkzaam zijn op het terrein van het asielzoekerscentrum (AZC) hebben gezondheidsklachten?
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden daarvan is.
Begrijpt u dat de zieke medewerkers aanvullend medisch onderzoek wensen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betrokken medewerkers zijn, net als het bestuur en het management van het COA, op zoek naar de oorzaak van de gezondheidsklachten. Het is niet altijd bekend waar de gezondheidsklachten vandaan komen. Het bestuur van het COA heeft daarom besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen die moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het preventief medisch onderzoek dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) onder het eigen personeel heeft gehouden en waaruit blijkt dat 60% van de medewerkers gezondheidsklachten heeft, meer dan genoeg reden voor ongerustheid en verder onderzoek is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De 185 medewerkers die werkzaam zijn in Ter Apel zijn uitgenodigd deel te nemen aan een Preventief Medisch Onderzoek. Er zijn 117 medewerkers die aan dit onderzoek hebben deelgenomen door het invullen van een digitale vragenlijst. Uit het onderzoek blijkt dat 68% van deze medewerkers zich gezond voelt en 32% van de medewerkers klachten heeft. De klachten zijn van diverse aard. De meest voorkomende klachten liggen op het gebied van de luchtwegen en de huid. Het COA laat ook hier nader onderzoek naar doen. Zo moet duidelijk worden of er een algemeen geldende reden is te vinden voor de gemelde klachten, dan wel dat de reden meer individueel bepaald is. Het nadere onderzoek zal bestaan uit een onderzoek in enkele gebouwen naar de aanwezigheid van schimmels of bacteriën. Ook wordt opnieuw gekeken naar het klimaatbeheersingssysteem. Met medewerkers wordt daarnaast op individuele basis gesproken over de achtergrond van hun klachten.
Acht u het bodemonderzoek dat het COA heeft laten verrichten afdoende om aan te kunnen tonen dat er geen verband zou zijn tussen de gezondheidsklachten van de medewerkers en de bodemgesteldheid? Zo ja, waarom en hoe kunnen die gezondheidsklachten dan wel verklaard worden? Zo nee, waarom niet en welke conclusie trekt u daar uit?
In de loop der jaren zijn diverse onderzoeken verricht. De resultaten van deze onderzoeken lieten steeds zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden.
Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie.
In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Waarom is er alleen onderzoek gedaan op basis van oude rapporten?
Het onlangs verrichte onderzoek bevat een actueel onderzoek naar de bodemgesteldheid.
Waarom is er slechts in een beperkt gebied bodemonderzoek gedaan en zijn er niet over een groter gebied boringen verricht?
Het bodemonderzoek dat onlangs plaatsvond is een onderzoek dat aanvullend is op de eerdere bodemonderzoeken die in het kader van bouwvergunningstrajecten zijn verricht ten behoeve van de bouw en nieuwbouw in Ter Apel, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. De vergunningverlenende instanties hebben steeds de benodigde vergunningen voor bouw en nieuwbouw afgegeven.
Het bodemonderzoek is op verzoek van medewerkers verricht op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren.
De gezondheidsklachten waren namelijk afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Zij hadden aangegeven dat op de betrokken onderdelen van het terrein lange tijd vervuilde grond (in folie) heeft gelegen. Niet alle medewerkers waren ervan overtuigd dat op dit deel van het terrein geen vervuilde grond was achtergebleven. Sommigen hadden het vermoeden dat hun klachten gerelateerd waren aan de bodemgesteldheid van dit onderdeel van het terrein. Het bodemonderzoek heeft tot zes meter diepte plaatsgevonden. Er is op 300 soorten vervuiling beoordeeld.
Deelt u de mening, onder andere van de in de genoemde uitzending aan het woord komende toxicoloog van de Universiteit Groningen, dat er een diepgaand onderzoek nodig is naar de oorzaak en gevolg van de klachten van de medewerkers van het AZC? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het bestuur van het COA heeft besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen, die indien er aanleiding toe is, moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
De resultaten van de diverse onderzoeken die door externe deskundigen zijn verricht laten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Wat wel de oorzaak is is niet bekend. Het COA blijft de klachten van medewerkers uiterst serieus nemen en wil, net als de medewerkers zelf, de oorzaak achterhalen van de klachten. Ook om daarmee (verder) op zoek te gaan naar oplossingen ervoor. Om die reden is besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Acht u het uitgesloten dat asielzoekers die langere tijd in het AZC verblijven geen extra gezondheidsrisico's lopen in Ter Apel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier onderzoek naar gedaan of gaat dat alsnog plaatsvinden?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) reeds bij enig onderzoek naar de gezondheid van medewerkers of asielzoekers op het terrein van het AZC betrokken? Zo ja, waar uit bestaat die betrokkenheid? Zo nee, waarom niet en acht dit alsnog gewenst?
Het RIVM en de GGD zijn betrokken geweest bij het analyseren, interpreteren en beoordelen, van de resultaten van het bodemonderzoek dat onlangs is verricht. Tevens zijn zij betrokken geweest bij het informeren van de medewerkers over deze resultaten. De GGD heeft ook eerder onderzoek gedaan naar de gezondheidsrisico’s van medewerkers op het terrein in Ter Apel, en heeft in juni 2016 hierover gerapporteerd2.
Het bericht dat melkgeitenhouders in opmars zijn |
|
Lilian Marijnissen , Frank Futselaar |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Alsof er nooit Q-koorts is geweest» en «Geitensector groeit fors, ondanks vrees Q-koorts»?1 2
Wij hebben beide artikelen in dagblad Trouw gelezen en betreuren het dat de angst voor een nieuwe Q-koorts-epidemie, ondanks de maatregelen die zijn genomen, nog immer aanwezig is. Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer is aangegeven, zijn wij ons er zeer van bewust dat Q-koorts grote gevolgen heeft gehad: mensen zijn ernstig ziek geworden, er zijn sterfgevallen te betreuren. De impact op de naasten is daarom enorm.
Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak in Nederland zijn specifieke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Deze maatregelen staan bij het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de veestapel binnen de professionele melkgeitensector in de afgelopen tien jaar is gegroeid van 350.000 naar 499.530 dieren eind vorig jaar? Zo ja, acht u deze schaalvergroting in de melkgeitensector van de afgelopen jaren wenselijk? Kunt u zich voorstellen dat uitbereidingsplannen van veehouders voor slachtoffers van Q-koorts voelen als een klap in het gezicht?
Het aantal melkgeiten in Nederland is inderdaad fors toegenomen, het aantal bedrijven is afgenomen. Hoewel toename van de bedrijfsgrootte een algemeen voorkomende ontwikkeling is in de veehouderij, kunnen wij ons voorstellen dat dit voor mensen die te maken hebben met de gevolgen van Q-koorts confronterend is. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is uitgelegd, zijn er verschillende maatregelen opgelegd aan melkgeiten- en melkschapenhouders om het risico op nieuwe Q-koortsbesmettingen te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die zijn genomen om het draagvlak voor de geitenhouderijsector te borgen bij omwonenden en consumenten?
Zie vraag 4 en 8.
Aan welke eisen moeten geitenhouderijen – naast de vaccinatieplicht en de melkcontroles – voldoen om te voorkomen dat nieuwe epidemieën als Q-koorts uitbreken? Welke maatregelen zijn er sinds het uitbreken van de Q-koorts door de overheid genomen om de gezondheidsrisico’s van zowel mens als dier te beperken?
De Q-koortsmaatregelen, opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, die de overheid heeft genomen om de Q-koortsepidemie te stoppen en herhaling te voorkomen, zijn gericht op het beperken van het risico bij de bron, zijnde de melkgeiten- en melkschapenhouderijen.
Het recente Deskundigenberaad Zoönosen, waarover u op 2 december 2016 (Kamerstuk 25 295, nr. 33) bent geïnformeerd, ziet adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken; het beraad blijft continuering daarvan nodig achten.
Q-koorts is sinds 12 juni 2008 een meldingsplichtige dierziekte. Dit houdt in dat veehouders de verplichting hebben (verschijnselen van) Q-koorts te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Per 1 oktober 2009 werd de verplichte tankmelkmonitoring voor Q-koorts ingevoerd. Deze tankmelkmonitoring geeft de NVWA de mogelijkheid eventuele nieuwe besmettingen snel op te sporen.
Hetzelfde Deskundigenberaad Zoönosen benadrukt het belang om bij uitbreidingsplannen van melkschapen- en melkgeitenbedrijven met omwonenden te communiceren en om te benadrukken welke effectief gebleken maatregelen van kracht zijn.
Neemt de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen toe door nieuwe uitbreidingen in de geitensector? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven ziet het Deskundigenberaad Zoönosen adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken. Deze maatregel blijft onverminderd van kracht, waardoor de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen gering is. De genoemde tankmelkmonitoring borgt dat eventuele nieuwe besmettingen snel worden opgespoord.
Op dit moment zijn er geen met Q-koorts besmette bedrijven in Nederland en is het aantal nieuwe patiënten per jaar terug op het niveau van vóór de Q-koortsepidemie.
Welk advies heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in Gemert-Bakel en/of Helmond afgegeven aangaande de voorgenomen uitbereiding van de genoemde geitenhouderij? Welk oordeel kent de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe aan de aanvraag tot uitbereiding?
Gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de handhaving van meldingsplichtige bedrijven, dus de bedrijven die geen vergunning nodig hebben bij uitbreiding.
Ook een Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen.
De gemeente is daarnaast op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken.
De GGD adviseert de gemeente Gemert-Bakel gezien de specifieke situatie op dit moment deze vergunning nu niet te verlenen en het besluit uit te stellen over de vergunningaanvraag gezien de psychosociale problematiek die speelt, de risico’s van de cumulatieve geurbelasting, de zorgen over de controle en beheersbaarheid van hygiënemaatregelen en de nieuwe op korte termijn te verwachten onderzoeksuitkomsten VGO. Het gehele GGD-advies is te vinden op: https://www.gemert-bakel.nl/sites/default/files/UIT-17038421%20-%20gezondheidkundige%20beoordeling%20vergunningaanvraag%20geitenho....pdf). De Brabantse Zorgvuldigheidsscore is niet openbaar tot toekenning van de vergunning tot uitbreiding.
Kunt u in kaart brengen op welke locaties professionele geitenhouders plannen voor uitbereiding van stalruimte en veestapel hebben ingediend?
De gemeente is het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en (bij vergunningvrije bedrijven) meldingen voor uitbreiding. De rijksoverheid wordt hierover niet actief geïnformeerd en houdt daarover dus geen gegevens bij.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de sector, omwonenden en patiëntenorganisaties om te komen tot een gezonde en toekomstbestendige sector met draagvlak bij zowel ondernemers en omwonenden alvorens nieuwe uitbereidingen toe te staan?
Wij onderschrijven het belang van een duurzame veehouderij, waarbij het belang van de volksgezondheid voorop staat. Hierbij verwijzen wij naar de geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen en de projecten aangaande de verduurzaming van de veehouderij. Wij zijn te allen tijde bereid om hierover in gesprek te gaan.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is het Rijk echter niet het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen voor uitbreiding, deze bevoegdheid ligt bij de gemeente. Het ruimtelijke beleid op dat terrein is eveneens een decentrale bevoegdheid van provincies en gemeenten. Gemeenten hebben daarnaast het instrument van de maatschappelijke dialoog tot hun beschikking (zie www.kennisplatformveehouderij.nl). Ondernemers hebben hierin ook een verantwoordelijkheid.
Is het kabinet bereid zijn standpunt inzake de compensatie van Q-koortsslachtoffers te heroverwegen gezien de recente uitspraken van de Minister-President en een schadefonds voor Q-koorts patiënten in te stellen? Is compensatie van de slachtoffers niet alleen wenselijk vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid maar ook om draagvlak te creëren voor een gezonde (geiten)veehouderij? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de adviezen over Q-koorts, die heden aan uw Kamer is verstuurd.
Het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in Goes |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook geschokt door het bericht dat Siemens eigenaar is geworden van de operatiekamers van het in noodlijdende Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1 2
Ziekenhuizen zijn private instellingen en zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Het is aan de Raad van Bestuur om, met inbreng van de relevante betrokkenen, besluiten te nemen over wat nodig is om de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van zorg te borgen. De Raad van Toezicht van het ziekenhuis dient daar op toe te zien.
Het ziekenhuis blijft op grond van de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe.
Overigens heeft ADRZ mij laten weten dat er een onderscheid is tussen de eigenaar van het vastgoed en de apparatuur (Siemens) en de «eigenaar» van het klinische zorgproces (het ziekenhuis). ADRZ is en blijft verantwoordelijk voor de zorg en de kwaliteitsbewaking hiervan.
Wat zijn volgens u de risico’s van het feit dat het ADRZ niet langer eigenaar is van de kern van het ziekenhuis, de operatiekamer? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat wanneer een ander bedrijf dan het ziekenhuis de eigenaar is van de operatiekamer, de kans aanwezig is dat winst boven kwaliteit van zorg gaat? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Nee, ik zie dat niet zo. Zoals ik in het bovenstaande antwoord reeds heb aangegeven, blijft het ziekenhuis te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet daarop toe en spreekt hen daar op aan.
Verzekeraars zijn op basis van hun zorgplicht verantwoordelijk voor het inkopen van goede en betaalbare zorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft ADRZ mij laten weten dat Siemens geen invloed heeft op de zorgverlening door ADRZ; Siemens is de eigenaar van het pand en de apparatuur die hiervoor door ADRZ worden gehuurd maar ADRZ is volledig verantwoordelijk voor (en heeft volledige zeggenschap over) het zorgproces.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen een publieke functie hebben en commerciële belangen geen rol zouden mogen spelen?
Ziekenhuizen zijn als private instellingen zelf verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering. Dat houdt ook in dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de afspraken met toeleveranciers die de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Ik zie niet in waarom een dergelijke afspraak tot slechte zorg zou moeten leiden. Dat is immers niet in het belang van het ziekenhuis of de eigenaar van de operatiekamers. Daarnaast ziet de IGZ toe op de kwaliteit van de zorgverlening en grijpt in als deze in het geding is. Ook zijn verzekeraars op grond van hun zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van zorg.
Overigens heeft het ADRZ mij laten weten dat er door de gekozen constructie (waarin Siemens borg staat voor het tot stand brengen en in stand houden van infrastructuur, die voldoet aan door ADRZ opgestelde specificaties en wordt geleased door het ziekenhuis) een modern en technisch hoogwaardig OK-complex is gerealiseerd waarin de zorg wordt verleend door de zorgprofessionals van ADRZ. Dit was volgens ADRZ anders niet mogelijk geweest.
Acht u de verwevenheid die tussen Siemens en het noodlijdende ADRZ ontstaan is, wenselijk? Op welke manier is dit in het voordeel van de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de overname van de nieuwbouw van het ADRZ door Siemens voor de kwaliteit en continuïteit van zorg die het ziekenhuis biedt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het ADRZ tegelijkertijd afhankelijk zijn van Siemens en ook met hen onderhandelen over de prijs van medische apparatuur? Komt dit volgens u ten goede aan de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg aan patiënten kunnen waarborgen. Dat geldt zowel in de situatie dat een ziekenhuis apparatuur of gebouwen koopt of «huurt».
Is er volgens u sprake van een trend dat nieuwbouw van ziekenhuizen gefinancierd wordt door het bedrijfsleven? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb hier geen overzicht van. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering.
Ziekenhuizen moeten zich houden aan het convenant veilige toepassing van medische technologie in de medisch specialistische zorg (augustus 2016 tweede druk). De IGZ ziet hier op toe. Ik kan mij wel voorstellen dat leasecontracten voor medische apparatuur in meerdere ziekenhuizen voorkomen en wenselijk kunnen zijn. Het onderhoud van de apparatuur en training van professionals om de apparatuur veilig toe te passen kan onderdeel uitmaken van deze contracten en uitgevoerd worden door de betreffende leverancier. Na afschrijving van de apparatuur kan deze worden vervangen door een exemplaar dat voldoet aan de huidige stand van de wetenschap. Het is echter aan het ziekenhuis zelf om hier keuzes in te maken.
Bij hoeveel ziekenhuizen in Nederland wordt het vastgoed gefinancierd door het bedrijfsleven, zoals het geval is bij het ADRZ? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel ziekenhuizen hebben op dit moment verregaande samenwerkingsovereenkomsten, waarbij medische apparatuur voor meerdere jaren door een fabrikant wordt geleverd, zoals tussen het ADRZ en Siemens?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat ziekenhuizen in financiële problemen in het huidige stelsel worden gedwongen tot fusies of gedeeltelijke overname door het bedrijfsleven? Kunt u dit toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in te spelen op de vele veranderingen die in de zorg gaande zijn. Dat kan door middel van fusies of overnames maar kan ook op andere manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een wijziging in de activiteiten waar een ziekenhuis zich primair op richt en/of via andere vormen van samenwerking.
Hoe is het mogelijk dat de financiële positie van het ADRZ nog steeds zo slecht is, dat het ziekenhuis dit soort maatregelen nodig acht?
Zoals ook in het FD-artikel wordt toegelicht, kan deze constructie een alternatief bieden voor financiering van investeringen door banken. Het ADRZ stelt dat zonder een dergelijke constructie zij een dergelijk OK-complex niet had kunnen realiseren op deze termijn.
Ziet u overname door het bedrijfsleven als structurele oplossing voor andere ziekenhuizen, die in financiële problemen verkeren? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat grote bedrijven profiteren van de financiële moeilijkheden van ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat ziekenhuizen kijken naar de verschillende alternatieven die voor hen beschikbaar zijn voor de financiering van investeringen om de continuïteit en kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen. Ziekenhuizen hebben daarbij een eigen verantwoordelijkheid om de voordelen en de risico’s af te wegen.
Acht u de afspraak dat Siemens de komende tien jaar de medische apparatuur levert voor het ADRZ in overeenstemming met de mededingingsregels? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij maar aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om in concrete gevallen te beoordelen of afspraken verenigbaar zijn met de Mededingingswet. Ten algemene kan niet worden gesteld dat een dergelijke afspraak tussen twee partijen, die bovendien geen concurrenten van elkaar zijn, in strijd is met de Mededingingswet.
Hoe interpreteert u de clausule die in het contact tussen ADRZ en Siemens is opgenomen, waarin staat dat het ziekenhuis vrij is om apparaten van concurrenten te gebruiken? Zou dit niet te allen tijde de basis moeten zijn?
Het is aan partijen zelf om de afspraken die zij sluiten zo vorm te geven dat zij de continuïteit, kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening aan patiënten kunnen waarborgen. Een clausule om gebruik te kunnen maken van apparaten van concurrenten kan waarborgen dat de afhankelijkheid van één leverancier wordt beperkt.
Het bericht dat het LUMC zich inzet om vluchtelingen aan een baan te helpen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «LUMC biedt vier vluchtelingen opleidingsplaats aan»?1
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van opleidings- en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat er met het oog op de toekomstige zorgvraag voldoende opleidingsplaatsen met bijbehorende praktijkplaatsen beschikbaar zijn.
Daarbij is er geen onderscheid tussen in Nederland geboren studenten en studenten met een verblijfsvergunning.
Van het LUMC hebben wij begrepen dat het hier een initiatief betreft om extra opleidingsplaatsen te creëren en in te vullen voor beroepen waar tekorten aan worden voorzien. Tevens beoogt het LUMC met dit initiatief mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te helpen bij het vinden van een passende baan. Dit traject sluit aan bij het zogeheten «Participatieloket» waarvoor het LUMC samenwerkt met re-integratiebedrijf DZB Leiden en uitkeringsinstituut UWV. Ik waardeer de inspanning van het LUMC in dit verband.
Vindt u het de taak van een ziekenhuis om opleidingsplaatsen voor vluchtelingen te creëren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel extra geld gaat er naar de taallessen, taalstages en begeleiding van deze vluchtelingen en waar komt dat geld vandaan?
Het LUMC geeft aan dat besloten is om voor zowel de opleiding tot verpleegkundige niveau 4 als voor de opleiding tot doktersassistent niveau 4 besloten twee extra praktijkplaatsen te creëren. In samenwerking met het ID-College gaat het LUMC deze studenten via een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) opleiden. Deze bbl-opleidingen vallen onder de reguliere bekostiging. Deze praktijkplaatsen komen in aanmerking voor een vergoeding uit het stagefonds. De betreffende studenten krijgen een werknemersaanstelling en bijbehorend salaris bij het LUMC voor de duur van hun opleiding. Aangezien het maatwerktrajecten betreft is het op voorhand volgens partijen nog niet te zeggen wat de benodigde extra inspanningen en begeleiding zullen zijn. De eventuele kosten van deze extra inspanningen en begeleiding leveren het LUMC en het ID-College uit eigen middelen. Voor eventuele out of pocket kosten heeft het Participatieloket een klein budget.
Deelt u de mening dat opleidingsplaatsen voor alle mogelijke kandidaten beschikbaar dienen te zijn en niet alleen voor vluchtelingen? Zo ja, gaat u het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier bbl-plekken, waarbij de studenten een arbeidscontract krijgen en waarbij de werkgever (in casu het LUMC) bepaalt wie zij aannemen en welk aannamebeleid zij hanteren. Vervolgens wordt in samenwerking met het ID-College een mbo-opleiding verpleegkunde verzorgd. Er is feitelijk geen sprake van een verdringingseffect doordat het gaat om extra opleidingsplekken.
Mbo-instellingen hebben een wettelijke taak om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen, in het bijzonder voor kansarme groepen. Dit traject past daar goed bij.
Wordt op deze manier de numerus fixus voor de verpleegkundigen-opleidingen omzeild? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het gaat hier om verpleegkundigen niveau 4. Hiervoor bestaat geen numerus fixus.
Wanneer gaat u een einde maken aan de voorrangsregelingen voor vluchtelingen?
Zie het antwoord op vraag 4
De constructie van De Wit thuiszorgorganisatie |
|
Bart van Kent , Lilian Marijnissen |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over thuiszorgorganisatie De Wit die au pairs uit Oost-Europese landen inzet voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz-zorg)?1
Het gaat in het geval van De Wit Thuiszorg niet om au pairs onder de au-pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende inwonen. Door thuiszorgorganisatie De Wit worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft thuiszorgorganisatie De Wit meerdere malen bezocht in de periode 2015–2017. De inspectie constateert tijdens het laatste bezoek op 2 februari 2017 dat de door thuiszorgorganisatie De Wit geboden zorg niet voldoet aan 20 van de 21 normen en dat de geboden zorg daarmee zeer risicovol is. Het oordeel van de inspectie t.a.v. de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening is voor mij leidend. Zie in dit verband mijn antwoord op vraag 4.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft jarenlang aanwijzingen gegeven aan thuiszorgorganisatie De Wit over tekortschietende zorgverlening; waarom heeft het zo lang geduurd voordat de beslissing is genomen dat thuiszorgorganisatie De Wit gaat stoppen met het verlenen van zorg? Hoe is dit proces met de Inspectie precies gelopen?2
Het is de verantwoordelijkheid van een zorgbestuurder om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren. De inspectie toetst zorgaanbieders aan een vaststaand kwaliteitskader welke volgt uit geldende wet- en regelgeving, richtlijnen en uit veldnormen. Gedurende het hele toezichttraject heeft de inspectie de bestuurder van De Wit Thuiszorg verzocht om verbetermaatregelen te nemen. Ondanks de door de bestuurder ingezette verbeteracties, concludeert de inspectie dat essentiële normen niet werden nageleefd. In eerste instantie was er vertrouwen in verbetering. Echter bleek er, gedurende het toezichttraject sprake van weinig verbetering en daadkracht. Zo namen begin 2017 het aantal niet nageleefde normen toe in plaats van af. Er was met andere woorden sprake van een verslechtering.
De inspectie heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vereiste verbeteringen, zonder het geven van een maatregel door de inspectie, gerealiseerd en geborgd worden. Om deze redenen heeft de inspectie De Wit Thuiszorg op 23 maart 2017 een aanwijzing gegeven voor de duur van vier maanden.
Vindt u het wenselijk dat een thuiszorgorganisatie werkt met au pairs die uit het buitenland gehaald worden om hier zorg te komen verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht de bestuurder van een zorgorganisatie om goede zorg aan te bieden. Zorg moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn, tijdig worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Ook moeten de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en moet de cliënt met respect worden behandeld. Het betekent voorts dat zijn medewerkers als zorgverlener bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om die zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard. Dat geldt ongeacht of de zorgverlener uit Nederland afkomstig is dan wel alleen in Nederland werkzaam is. Ik heb geen oordeel over de achtergrond van de betrokken medewerkers, zolang de zorgaanbieder maar voldoet aan de vereisten uit de Wkkgz en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). De inspectie houdt hierop toezicht.
In hoeverre mogen au pairs Wlz-zorg verlenen, aangezien au pairs geen taken mogen verrichten voor mensen die bijzondere zorg nodig hebben, of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is? Hoe oordeelt u hierover en hoe oordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover?3
Au pairs mogen geen Wlz-zorg verlenen. De au pair mag geen taken verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben en die een specifieke vaardigheid vereisen. De au-pairregeling, onder meer in de Wet arbeid vreemdelingen vastgelegd, biedt buitenlandse personen in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar de gelegenheid om in een korte tijd (maximaal een jaar) kennis te maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. Een au pair mag niet werken: hij/zij mag alleen, in ruil voor kost en inwoning, in het gastgezin lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten (maximaal 8 uur per dag en met een maximum van 30 uur per week).
Het gaat in het geval van De Wit Thuiszorg echter niet om au pairs onder de au-pairregeling, maar om zorgverleners die arbeid verrichten en bij de zorgbehoevende inwonen. Door thuiszorgorganisatie De Wit worden deze zorgverleners «zorg-au pairs» genoemd.
Indien deze «zorg-au pairs» bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) zijn om zorg te verlenen en zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard, dan mogen zij taken verrichten voor mensen die zorg nodig hebben of zorg waarvoor een bijzondere vaardigheid nodig is. De inspectie spreekt met betrekking tot deze casus dan ook niet van een zorg-au pair, maar van een zorgverlener. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Bij De Wit Thuiszorg is dit op dit moment niet goed georganiseerd waardoor er risico’s bestaan voor de cliënt. Ingrijpen door de inspectie was dan ook noodzakelijk.
Wat vindt u ervan dat een thuiszorgorganisatie gericht zorgverleners uit Oost-Europese landen werft die de Nederlandse taal niet machtig zijn, terwijl in Nederland duizenden zorgverleners van niveau 1 en niveau 2 werkloos thuis zitten en heel graag willen werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit en veiligheid van de zorg moet altijd voorop staan. Dat betekent onder andere dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen. Specifiek voor beroepen in de individuele gezondheidszorg geldt daarbij een taalcontrole. Zie ook het antwoord op vraag 8 t/m 10.
Onder deze voorwaarden staat het thuiszorgorganisaties vrij om zorgverleners uit Oost-Europese EU-landen te werven. Dit maakt onderdeel uit van het vrij verkeer van personen en diensten binnen de Europese Unie. Daarbij moet (oneerlijke) concurrentie op arbeidsvoorwaarden wel worden bestreden. Daarom maakt het kabinet zich in Brussel hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn. Zie hiervoor verder het antwoord op vragen 6 en 7.
Vindt u het wenselijk dat au pairs hun sociale lasten afdragen in hun geboorteland? Deelt u de mening dat werknemers in Nederland altijd moeten werken onder Nederlandse eisen, conform Nederlandse cao’s omdat er anders feitelijk sprake is van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo neen, waarom niet?
Op grond van de detacheringsrichtlijn – in Nederland geïmplementeerd in de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de EU – hebben werknemers die tijdelijk in Nederland komen werken recht op de harde kern van de arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd in de Nederlandse arbeidswetgeving en eventueel in een algemeen verbindend verklaarde cao. Indien de arbeidskrachten via een uitzendbureau in Nederland te werk worden gesteld, is de harde kern van de arbeidsvoorwaarden uit de algemeen verbindend verklaarde cao voor uitzendkrachten van toepassing. Daartoe behoort ook de inlenersbeloning. Voor een deel zijn de arbeidsvoorwaarden zoals die in Nederland gelden dus van toepassing. Maar het kabinet maakt zich in Brussel hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn, zodat onder meer de harde kern van de arbeidsvoorwaarden uitgebreider wordt. De Kamer wordt van de vorderingen van de onderhandelingen op de hoogte gehouden.
Deelt u de mening dat deze situatie onwenselijk is en dat het introduceren van een werkvergunning hiervoor een oplossing kan bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat er aandacht is voor eventuele schaduwkanten van arbeidsmobiliteit binnen Europa die zich kunnen voordoen in de vorm van oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Zo moet concurrentie op arbeidsvoorwaarden worden bestreden. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, maakt het kabinet zich hard voor aanpassing van de detacheringsrichtlijn om te bewerkstelligen dat de harde kern van arbeidsvoorwaarden uitgebreid wordt. Hiermee wordt een gelijk speelveld bevorderd en worden ook verschillen in loonkosten tussen Nederlandse werknemers en gedetacheerde buitenlandse werknemers verkleind. Het introduceren van een werkvergunning voor onderdanen van andere EU-lidstaten is in strijd met het Europees recht.
Wat vindt u ervan dat thuiszorgorganisatie De Wit geen Nederlandse taaleisen oplegt aan hun au pairs, omdat ze niet mogen hechten aan hun cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zorgverlening moet de kwaliteit en veiligheid van de zorg altijd voorop staan. Dat betekent onder andere dat zorgverleners voldoende moeten kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
In de Wkkgz staat dat de zorgverlener goede zorg moet verlenen. Onderdeel daarvan is dat je je als zorgverlener goed verstaanbaar moet kunnen maken richting je cliënten.
In Nederland is daarbovenop wettelijk geregelde taalcontrole van toepassing op geregistreerde beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het gaat dan om bijvoorbeeld artsen, tandartsen en verpleegkundigen. Zij dienen aan te tonen dat zij de Nederlandse taal voldoende beheersen voordat zij in het BIG-register kunnen worden ingeschreven en hun beroep mogen uitoefenen. Deze eis geldt dus niet voor alle zorgverleners.
Kunt u aangeven of de au pairs die thuiszorgorganisatie De Wit aantrekt, moeten voldoen aan de Nederlandse eisen voor taalvaardigheid voor zorgverleners of niet?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het beheersen van een goede Nederlandse taalvaardigheid cruciaal is voor patiëntveiligheid en het onacceptabel is dat er in Nederland blijkbaar zorg verleend wordt door zorgverleners/au pairs die de taal volledig niet beheersen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hieraan treffen? Zo neen, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat zorgverleners de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om met patiënten en collega’s te kunnen communiceren. De zorgwetgeving verplicht zorgverleners daar in het kader van goede en veilige zorg ook toe. Zoals bekend heeft de inspectie de nodige actie ondernomen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoerbaarheidstoets van het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) en de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV)? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Bij brief van 29 oktober 2015 is de Kamer geïnformeerd over het onderzoek van Panteia over controle op de kennis van het Nederlands van buitenlands gediplomeerden bij inschrijving in het BIG register.
In vervolg op de uitvoerbaarheidstoets van het CIBG en de CBGV, geldt per 1 januari 2017 dat een ieder (zowel Nederlandse gediplomeerden als buitenlandse gediplomeerden) een bewijs van voldoende Nederlandse taalvaardigheid voor registratie in het BIG register dient te overleggen.
BIG registratie is verplicht voor de acht basisberoepen van artikel 3 van de Wet BIG, te weten arts, tandarts, apotheker, gz-psycholoog, psychotherapeut verloskundige, fysiotherapeut en verpleegkundige.
Kunt u toelichten waarom de directeur van thuiszorgorganisatie De Wit aangeeft dat het gaat om laag complexe zorg, maar tevens aangeeft dat mensen via een pgb Wlz-zorg ontvangen? Deelt u de mening dat hier dan dus geen sprake is van laag complexe zorg kan zijn, gezien een indicatie voor Wlz-zorg gebaseerd is op blijvend intensieve zorg of 24 uur per dag toezicht nodig hebben? Hoe oordeelt u hierover?
Cliënten met een indicatie voor Wlz-zorg hebben allen blijvend een zware of complexe zorgvraag en/of 24 uur per dag toezicht nodig.
Welke zorgopleiding hebben de au pairs die thuiszorgorganisatie De Wit inzet? Zijn deze au pairs opgeleid en gekwalificeerd om in Nederland Wlz-zorg te mogen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wit Thuiszorg geeft aan dat de medewerkers een zorggerelateerde basisopleiding met een deskundigheidsniveau hebben dat vergelijkbaar is met het in Nederland geldende (minimaal) deskundigheidsniveau 2 in Nederland (Helpende Zorg & Welzijn). Vanwege het dienstverband en de bevoegd- en bekwaamheden van de medewerkers kunnen cliënten genoodzaakt zijn om extra zorg bij derden in te kopen en/of familie c.q. mantelzorgers in te zetten. Deze medewerkers zijn de Nederlandse taal qua spreek- en taalvaardigheid niet allen machtig. Als een verzorgende/verpleegkundige de Nederlandse taal niet beheerst en de cliënt beheerst alleen Nederlands dan is mijn inziens goede zorg in het geding. Dit betekent niet impliciet dat de verzorgende/verpleegkundige slecht is, dit betekent ook niet dat het niet mogelijk is om het op een manier te regelen c.q. te organiseren dat het wel mogelijk is/wordt. Het staat of valt met hoe de zorgaanbieder het organiseert. Zie ook vraag 4.
Waarom hoeven thuiszorginstellingen die Wlz-zorg leveren gefinancierd uit het pgb, geen WTZi-toelating te hebben? Waarom is hiertoe besloten? Vindt u ook dat het juist uit het oog van goede kwalitatieve zorg het noodzakelijk is dat deze organisaties ook onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) komen te vallen? Kunt u uw visie hierop geven?6
Onder de huidige regelgeving (Wet toelating zorginstellingen) zijn pgb-zorgaanbieders inderdaad uitgezonderd van de toelatingsplicht. Dit is gedaan om deze, veelal kleinschalige, zorgaanbieders te behoeden voor te zware administratieve lasten. Ik ben het met de vragensteller eens dat het vanuit het oogpunt van goede kwalitatieve zorg onwenselijk is om pgb-zorgaanbieders volledig uit te zonderen van de WTZi, vooral wanneer ze een grootschaliger karakter hebben. Ik heb dan ook een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de kwaliteit van zorg centraal staat bij de toelatingsprocedure. Daarin zullen aanbieders van zorg die uit persoonsgebonden budgetten wordt betaald dezelfde wijze worden behandeld als overige aanbieders van zorg. Daarbij zal ik uiteraard waken voor administratieve overbelasting. Ik verwacht dit wetsvoorstel dit jaar te kunnen indienen.
Vindt u het wenselijk dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen? Vindt u het wenselijk dat hierdoor zorgorganisaties, zoals thuiszorgorganisatie De Wit niet gecontroleerd worden op hun jaarverslag/afrekening?7
Nee. Overigens is de stelling dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen en niet op hun jaarstukken worden gecontroleerd, onjuist. In Nederland zijn de wettelijke bepalingen omtrent externe jaarverantwoording vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek boek 2, titel 9. Die bepalingen gelden voor o.a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen en dus ook voor thuiszorgorganisatie De Wit, De Wit Thuiszorg B.V. De bepalingen van boek 2 BW bevatten de verplichting voor een onderneming om na afloop van het boekjaar verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid door jaarstukken op te stellen inhoudende de jaarrekening, het jaarverslag(ook wel bestuurs- of directieverslag genoemd) en overige gegevens. De jaarstukken dienen opgesteld te worden op basis van normen, nader uitgewerkt in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Aan de jaarrekening dient een controleverklaring van een openbaar accountant te worden toegevoegd. Na vaststelling dient de jaarrekening binnen 8 dagen openbaar te worden gemaakt door middel van deponering bij het handelsregister.
Nee. Overigens is de stelling dat zorgorganisaties die niet onder de WTZi vallen, geen jaarverantwoording hoeven af te leggen en niet op hun jaarstukken worden gecontroleerd, onjuist. In Nederland zijn de wettelijke bepalingen omtrent externe jaarverantwoording vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek boek 2, titel 9. Die bepalingen gelden voor o.a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen en dus ook voor thuiszorgorganisatie De Wit, De Wit Thuiszorg B.V. De bepalingen van boek 2 BW bevatten de verplichting voor een onderneming om na afloop van het boekjaar verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beleid door jaarstukken op te stellen inhoudende de jaarrekening, het jaarverslag(ook wel bestuurs- of directieverslag genoemd) en overige gegevens. De jaarstukken dienen opgesteld te worden op basis van normen, nader uitgewerkt in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Aan de jaarrekening dient een controleverklaring van een openbaar accountant te worden toegevoegd. Na vaststelling dient de jaarrekening binnen 8 dagen openbaar te worden gemaakt door middel van deponering bij het handelsregister.
Wat is de bezoldiging van de directeur van thuiszorgorganisatie De Wit? Ontvangt deze directeur nog andere inkomsten, zoals bonussen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?8
De bezoldigingen van de topfunctionarissen van thuiszorgorganisatie De Wit zijn niet openbaar. Omdat deze organisatie geen Wtzi-toelating heeft, valt zij buiten het bereik van de transparatieverplichtingen van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Het is aan de instelling zelf of en hoe zij transparant wil zijn over bezoldigingen van haar topfunctionarissen.
Kunt u onderzoeken hoe de pgb-constructie precies is geregeld die thuiszorgorganisatie De Wit hanteert? Kunt u daarbij tevens aangeven of het juist is dat dat zorgbehoevende ouderen die zorg afnemen bij thuiszorgorganisatie De Wit gedwongen worden in een pgb-constructie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen die 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig hebben, komen in aanmerking voor toelating tot de Wlz. Voor toegang tot de Wlz is een indicatie van het CIZ noodzakelijk. Deze indicatie wordt objectief en onafhankelijk gesteld. Het CIZ kan Wlz-indicaties stellen. Pgb-gefinancierde instellingen zijn daar niet toe bevoegd.
Na indicatiestelling door het CIZ kan een verzekerde kiezen voor één van de vier leveringsvormen, waaronder het pgb. Als iemand anders het pgb aanvraagt voor de verzekerde, dan is daar schriftelijke toestemming van de verzekerde voor nodig.
Het pgb-Wlz maakt het mogelijk om regie te voeren over de zorg en zelf de zorgverlener te kiezen. Om in aanmerking te komen voor het pgb-Wlz moet een verzekerde voldoen aan enkele voorwaarden. Dit wordt getoetst door het zorgkantoor tijdens een bewustekeuzegesprek. In dit gesprek beoordeelt het zorgkantoor ook of de verzekerde eigen regie heeft, al dan niet via vertegenwoordiging. Wanneer een verzekerde kiest voor een pgb-Wlz kan hij of zij zelf op zoek naar een verantwoorde en kwalitatief goede zorgaanbieder. Samen met de zorgaanbieder stelt de budgethouder een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving op. Na goedkeuring hiervan door het zorgkantoor kan de SVB de zorgaanbieder uitbetalen. Thuiszorgorganisatie De Wit heeft geen contracten met zorgkantoren en werkt dus alleen met pgb’s. Het is de keuze van de budgethouder om te besluiten daar zorg af te nemen.
Is hier sprake van een schijnconstructie, aangezien thuiszorgorganisatie de Wit nauw samenwerkt met een ander bedrijf en via dit bedrijf de pgb-indicaties voor de cliënten van haar eigen organisatie laat verlopen?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat een persoonsgebonden budget (pgb) is bedoeld voor individuele situaties en niet bedoeld is dat zorgorganisaties een ander bedrijf in de hand nemen om voor/in samenwerking met hen pgb-indicaties te verstrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Is u bekend of er andere zorgorganisaties zijn die werken volgens de constructie van thuiszorgorganisatie De Wit? Zo ja, welke zorgorganisaties zijn dit? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen registratie van het aantal organisaties dat pgb-zorg levert en au pairs inzet. Echter, ook deze organisaties moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Hierop houdt de inspectie toezicht. Daarnaast controleren zorgkantoren via huisbezoeken of het pgb wordt ingezet zoals bedoeld. Op het moment dat er signalen zijn dat dit niet het geval is zal dit worden opgevolgd via onderzoek door het zorgkantoor. Als er vermoedens zijn van misstanden, kunnen de handhavingspartijen in de zorg bezien of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
De forse kritiek van de inspectie op de ZGT ziekenhuizen in Hengelo en Almelo |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op het vernietigende oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de tekortschietende zorg in de ziekenhuizen ZGT (ZiekenhuisGroep Twente) Hengelo en ZGT Almelo?1
Het krantenartikel waar u aan refereert heeft betrekking op het verslag van het jaargesprek dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op 22 december 2016 heeft gevoerd met de Raad van Bestuur van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT). Op 5 april 2017 heeft de IGZ dit verslag openbaar gemaakt. De IGZ voert in alle ziekenhuizen een dergelijk jaargesprek en het verslag hiervan wordt altijd openbaar gemaakt. Dit past bij het streven om openheid en transparantie te betrachten over zowel de kwaliteit van de zorg als de uitkomsten van toezicht. In het jaargesprek staat de vraag centraal, hoe de Raad van Bestuur haar verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid invult. In het jaargesprek wordt een breed scala aan onderwerpen besproken op basis van de uitkomsten van de kwaliteitsindicatoren die het ziekenhuis aanlevert, bevindingen tijdens onaangekondigde inspectiebezoeken, uitkomsten van calamiteitenonderzoek en andere informatie.
Uit het verslag van het jaargesprek met ZGT blijkt dat de IGZ kritisch is over dit ziekenhuis. Op verschillende terreinen zijn verbeteringen mogelijk. Dat is wat anders dan uw kwalificatie dat het een «vernietigend oordeel» zou zijn van de IGZ. Het is de taak van de IGZ om toezicht te houden op zorginstellingen en waar nodig verbetermaatregelen te vragen. Dit is onderdeel van het proces zoals dat in alle zorginstellingen bestaat om de kwaliteit van zorg doorlopend te bewaken, beheersen en verbeteren. Ik ga ervan uit dat de Raad van Bestuur van ZGT hierin zijn verantwoordelijkheid neemt.
Hoe oordeelt u over de reactie van de ZGT die het rapport van de inspectie niet verontrustend vindt, terwijl de inspectie tekortkomingen constateerde in verstrekking van medicatie, bezetting op de spoedeisende hulp, de screening, informatieoverdracht en informatievoorzieningen naar patiënten toe en de ZGT ziekenhuizen een significant hoger sterftecijfer kennen dan van deze ziekenhuizen verwacht kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van bestuurders van zorginstellingen mag de samenleving onder meer verwachten dat zij open en transparant zijn en lerend en zelfreinigend vermogen tonen. Het belangrijkste is dat zij daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, dit erkennen en herkennen en onverwijld maatregelen treffen. De IGZ ziet er op toe dat de verbetermaatregelen daadwerkelijk geïmplementeerd worden. Hoewel zij op dit moment geen aanleiding ziet voor nadere (bestuursrechtelijke) maatregelen, heeft de IGZ mij laten weten de voortgang van de implementatie van de verbetermaatregelen in ZGT nauwlettend te volgen.
Herinnert u uw uitspraken dat specialisatie en concentratie van zorg een goede zaak kan zijn, mits dit de kwaliteit van zorg ten goede komt? Hoe oordeelt u over de zwaar tekortschietende zorg in de ZGT ziekenhuizen, sinds zij zorgspecialismen onderling hebben geconcentreerd tussen Hengelo en Almelo? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De IGZ heeft mij laten weten geen relatie te zien tussen de verbeterpunten die bij het jaargesprek zijn besproken en de nieuwe locatieprofielen voor de locaties Almelo en Hengelo. Ik deel derhalve niet uw analyse dat de concentratie van zorgspecialismen in ZGT locatie Hengelo en ZGT locatie Almelo nadelige gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van zorg.
Erkent u naar aanleiding van deze berichtgeving dat de concentratie van zorgspecialismen tussen ZGT Hengelo en ZGT Almelo niet goed verlopen is voor de kwaliteit van zorg en dat er zo spoedig mogelijk een plan dient te komen om te zorgen dat ZGT Hengelo en ZGT Almelo weer volwaardige ziekenhuizen worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze ziekenhuizen weer een volwaardig ziekenhuis worden? Zo neen, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Zie antwoord vraag 3.
Antidepressiva en taperingstrips |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos (Radio 1) van zaterdag 8 april 2017 en Kassa van 18 maart 2017 inzake antidepressiva en taperingstrips?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat verzekeraars onwillig zijn om taperingstrips voor de afbouw van antidepressiva te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg wordt vergoed indien wordt voldaan aan de criteria van het basispakket. Een belangrijke vraag in dat kader is of de zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk». Het is primair aan zorgverzekeraars om te beoordelen of bepaalde zorg voldoet aan de criteria van het basispakket en daarom vergoed moet worden. Bij dit oordeel speelt ook mee, of de zorg met voldoende wetenschappelijke onderbouwing is opgenomen in een richtlijn van de beroepsgroep. Indien verzekeraars vragen hebben over de stand van de wetenschap en praktijk kunnen zij zich wenden tot het Zorginstituut Nederland, dat risicogericht bepaalt of een bepaalde vorm van behandeling tot de te verzekeren prestaties behoort (duiding van het pakket).
In geval van het afbouwen van antidepressiva met behulp van de tapering-methodiek gaat het in eerste instantie om het geneesmiddel (apotheekbereidingen met aflopende sterktes van dat middel), daarnaast om de wijze van verpakking (een zakje per innamemoment, een reeks van zakjes wordt een strip genoemd). Zowel de inhoud als de verpakkingsvorm kunnen nu al vergoed worden: apotheekbereidingen maken deel uit van farmaceutische zorg en worden vergoed indien er sprake is van rationele farmacotherapie (Besluit zorgverzekering, artikel 2.8). Ook de strip, bijvoorbeeld een baxterrol bij weekterhandstelling, is een onderdeel van de prestatie farmaceutische zorg.
Omdat beide onderdelen te verzekeren prestaties zijn, kan een geleidelijke afbouw van medicijnen al vergoed worden indien de verzekerde aan de verzekeringsvoorwaarden voldoet, dat wil zeggen mits er sprake is van rationele farmacotherapie en als de verzekerde hierop is aangewezen. Het is primair aan de zorgverzekeraars om te beoordelen of door de verzekerde aan beide voorwaarden is voldaan.
Indien zorgverzekeraars twijfels hebben of er sprake is van rationele farmacotherapie kunnen zij zich wenden tot het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) voor een advies. Zowel het Zorginstituut als zorgverzekeraars nemen hierbij de huidige richtlijnen en het oordeel van de betreffende beroepsgroepen (o.a. psychiaters en huisartsen) in ogenschouw.
Op dit moment maken de taperingstrips geen duidelijk omschreven onderdeel uit van specifieke behandelrichtlijnen van psychiatrische aandoeningen. Taperingstrips worden soms wel genoemd als optie in de richtlijnen, maar deze optie wordt niet verder toegelicht of onderbouwd.
Het is niet mijn bevoegdheid om te beoordelen of een bepaalde afbouwstrategie die gebruik maakt van taperingstrips voldoet aan het wettelijk criterium van «de stand van de wetenschap en praktijk1». Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de vraag of vergoeding van taperingstrips een belangrijke bijdrage kan leveren aan het breed aanpakken van depressie. Ik zal dan ook geen beleid opstellen waarin zorgverzekeraars verplicht worden anders te handelen dan binnen de grenzen van de Zorgverzekeringswet.
Hoe oordeelt u over de stelling dat elke gebruiker van antidepressiva die wil afbouwen, de mogelijkheid geboden moet worden om dit op een voor diegene verantwoorde manier te doen, en dit dus moet worden vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het afbouwen van psychofarmaca kan lastig zijn voor de patiënt. In dat geval is goede begeleiding door de behandelaar essentieel. Het is aan de beroepsverenigingen, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het Nederlands Huisartsen Genootschap, om richtlijnen op te stellen. Het is aan artsen om conform richtlijnen goede en doelmatige zorg te leveren, en de juiste behandeling, zowel medicamenteus als niet-medicamenteus, aan te bieden aan die patiënt. Ik kan dan ook niet zeggen dat het voor één miljoen gebruikers van antidepressiva beter zou zijn wanneer zij deze middelen niet meer zouden gebruiken.
De beroepsgroep kan in de behandelrichtlijn, op basis van wetenschappelijke onderbouwing, aangeven wat de beste manier is waarop patiënten hun medicatie kunnen afbouwen.
Als in een minderheid van de gevallen een geleidelijke afbouw met bestaande tabletsterktes niet lukt, kan de beroepsgroep in richtlijnen aangeven welke andere afbouwmogelijkheden er zijn en welke rol taperingstrips daarin kunnen vervullen. Dit geldt dan ook voor de geleidelijke afbouw van antidepressiva, zoals paroxetine.
Voor wat betreft de vergoeding verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 5, 7 en 8.
Hoe oordeelt u over de stelling dat het gebruik van taperingstrips noodzakelijk kunnen zijn voor een verantwoorde en succesvolle geleidelijke afbouw van antidepressiva, bijvoorbeeld het middel paroxetine, dat in meerdere gevallen geassocieerd is met plotseling ongeremd geweld naar de persoon zelf of naar anderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u ove de stelling dat het de wereld op zijn kop is dat verzekeraars het gebruik van antidepressiva wel vergoeden, maar de afbouw hiervan door middel van taperingstrips niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de gezondheid en het welzijn van de ruim 1 miljoen gebruikers, alsmede voor de beheersing van de zorgkosten, juist van groot belang het gebruik van antidepressiva terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een vergoeding van taperingstrips een belangrijke bijdrage kan leveren aan uw beleid om depressie breed aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vergoeding van taperingstrips op te nemen in het basispakket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het essay ‘De apotheek is geen euthanasie-automaat’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het essay «De apotheek is geen euthanasie-automaat», waarin de auteur de vinger erop legt dat de apotheker zich vaak gepasseerd en miskend voelt bij het proces rond euthanasie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de auteur dat de beroepsnormen voor apothekers bij het verstrekken van euthanatica onvoldoende duidelijk zijn en dat dit hen voor problemen stelt?
De beroepsverenigingen KNMP en KNMG hebben in 2012 de richtlijn «Uitvoering Euthanasie en hulp bij zelfdoding» opgesteld. Deze richtlijn geeft aan op welke wijze artsen en apothekers tot een in de praktijk goed toepasbare uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding kunnen komen. De richtlijn geldt als norm voor het handelen van artsen en apothekers bij de toepassing van euthanasie en biedt mijn inziens een goede basis voor samenwerking.
De apotheker controleert of het farmaceutisch technisch handelen rond de levensbeëindiging op verantwoorde wijze en met de juiste middelen in de juiste dosering plaatsvindt. De apotheker is verantwoordelijk – indien hij/zij de spuiten, elastomeerpomp, infuuszak of de drank bereidt – voor de bereiding en de etikettering. Er zijn specifieke zorgvuldigheidscriteria voor de apotheker opgesteld die in bijlage IX van de richtlijn zijn gepubliceerd.
Artsen en apothekers worden niet dagelijks met de terhandstelling van euthanatica geconfronteerd. Het is daarom zinvol als de beroepsverenigingen hun achterban blijvend informeren over het bestaan en de inhoud van de richtlijn, ook gedurende de opleiding tot apotheker. Het verdient daarnaast aanbeveling dat artsen en apothekers in een verzorgingsgebied of instelling de uitvoeringsprocedure doornemen, zonder dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld tijdens een farmacotherapeutisch overleg (FTO). Ook na afloop is het belangrijk dat de arts en apotheker samen de uitvoering doornemen. Er kunnen zich zaken hebben voorgedaan die een volgende keer dan kunnen worden vermeden.
Kunt u bevestigen dat apothekers – net als artsen – medewerking op grond van principiële bezwaren mogen weigeren en dat om die reden van verstrekking van euthanatica mag worden afgezien? Hoe komt het volgens u dat niet iedereen daarvan doordrongen is?
Er bestaat ten algemene geen leveringsplicht voor apothekers. Ik bevestig dus dat apothekers altijd het recht hebben om wegens hen moverende redenen te weigeren euthanatica af te leveren. Niemand heeft de plicht om mee te werken aan een euthanasie. Dit staat als zodanig vermeld in de richtlijn «Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding». Als een apotheker vanwege principiële bezwaren de medewerking aan euthanasie of hulp bij zelfdoding afwijst, dan kan de apotheker de betrokken artsen hiervan in kennis te stellen en de arts verwijzen naar een andere apotheker.
Zoals in het antwoord bij vraag 2 vermeld is, lijkt het zinvol als apothekers en huisartsen de richtlijn en uitvoeringsprocedure periodiek gezamenlijk bespreken.
Herkent u het geschetste beeld dat ook apothekers zonder gewetensbezwaren vaak bedenkingen hebben tegen het verstrekken van euthanatica, bijvoorbeeld a) als een arts om euthanatica vraagt terwijl de eigen arts van de patiënt het verzoek tot euthanasie eerder heeft afgewezen, of b) als hij te maken krijgt met verzoeken ten behoeve van patiënten die hij helemaal niet kent?
Het is mogelijk dat een arts om euthanatica vraagt terwijl de eigen arts van de patiënt het verzoek tot euthanasie eerder heeft afgewezen. Van belang is of aan de zorgvuldigheidseisen uit de wet is voldaan, wat behalve door de uitvoerend arts ook door een onafhankelijk consulent getoetst wordt. Hetzelfde geldt voor verzoeken ten behoeve van patiënten die de apotheker niet kent, het gaat erom dat het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheidseisen voldoet.
Ik kan mij voorstellen dat een apotheker in deze gevallen extra alert is bij een verzoek tot verstrekking van euthanatica, en dat zijn informatiebehoefte dan groter is. Het is dan ook verstandig als een (onbekende) arts de apotheker tijdig informeert over de op handen zijnde euthanasie, zodat de apotheker een weloverwogen beslissing kan maken over het verstrekken van de euthanatica.
Hoe dient de arts volgens u om te gaan met de op hem rustende plicht om de apotheker zo te informeren dat deze een afgewogen besluit kan nemen over wel of niet verstrekken? Wanneer heeft een arts volgens u aan die plicht voldaan?
Een apotheker heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het op een zorgvuldige wijze ter hand stellen van de euthanatica. Ik vind het daarom van belang dat een apotheker de tijd en ruimte heeft om tot een juiste afweging te komen wat betreft de farmaceutische aspecten van een euthanasie, zoals de juiste middelen en methode. Dit staat ook beschreven in de richtlijn «Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding» en in de Code of Practice van de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE).
Hiervoor is het nodig dat de apotheker volledig en op tijd wordt geïnformeerd door de arts. De arts neemt bij voorkeur al voor het overhandigen of versturen van het recept contact op met de apotheker. De apotheker beoordeelt, voordat hij overgaat tot aflevering van euthanatica, op verzoek van een arts of de voorgeschreven methode, de middelen en de dosering kunnen worden toegepast bij de betrokken patiënt. De apotheker levert dan de euthanatica, zoals is voorgeschreven in de richtlijn, rechtstreeks aan de arts.
Arts en apotheker hebben allebei een eigen rol en verantwoordelijkheid en het is van belang dat ze elkaar erop aanspreken als een euthanasieverzoek niet soepel verloopt, zodat er lessen getrokken kunnen worden voor toekomstig handelen.
Hoe komt het volgens u dat artsen, ondanks de informatieplicht, soms erg weinig tijd gunnen aan apothekers om tot een afgewogen beslissing tot verstrekking te komen? Hoe zorgt u ervoor dat apothekers wél altijd een afgewogen besluit zonder druk kunnen nemen over al dan niet verstrekken van euthanatica?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe dient een apotheker volgens u te handelen als a) de door de arts gegeven informatie niet toereikend is voor het vellen van een afgewogen beslissing, b) als hij betwijfelt of aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria is voldaan, of c) als de arts om andere middelen vraagt dan in de richtlijn is voorgeschreven?
De Euthanasiewet is op het punt van de eindverantwoordelijkheid helder: de arts is eindverantwoordelijk voor het beoordelen van het verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding, voor de voorbereiding en voor de uitvoering ervan. De arts maakt een beoordeling van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, waaronder het ondraaglijk en uitzichtloos lijden, bij elk individueel verzoek. Daarnaast consulteert hij een onafhankelijk arts. Op basis van alle informatie maakt de arts een afweging en het geheel wordt na afloop getoetst door de RTE.
De RTE toetst het handelen van de arts, dat is hun wettelijke taak. De Code of Practice zegt dat het «niet in de rede ligt» dat een apotheker die toetsing (over) gaat doen. De verantwoordelijkheid van de apotheker is de controle of het farmaceutisch technisch handelen rond de levensbeëindiging op verantwoorde wijze en met de juiste middelen in de juiste dosering plaatsvindt.
Niettemin mag de apotheker altijd om hem moverende redenen medewerking weigeren.
Indien een arts om andere euthanatica vraagt dan in de richtlijn is voorgeschreven, ligt het in de rede dat de apotheker zich ervan vergewist wat de reden daarvan is, en of het desbetreffende andere middel passend is bij deze patiënt.
Klopt het dat in de derde evaluatie van de Euthanasiewet geen gewag gemaakt zal worden van de zorgen die er zijn over de rol en de positie van de apotheker bij het verlenen van farmaceutische zorg bij euthanasie? Waarom zijn deze zorgen niet meegenomen bij de evaluatie? Bent u bereid daar alsnog onderzoek naar te doen?
De apotheker vervult een onmisbare rol bij een euthanasieverzoek. De Euthanasiewet is echter gericht op artsen, zij moeten zich verantwoorden bij de RTE, de apotheker hoeft dit niet. De apotheker is verantwoordelijk voor het juiste middel en de juiste dosering passend bij de patiënt, maar is niet verantwoordelijk voor de uitvoering van de euthanasie. De rol en positie van de apotheker zijn daarom geen onderwerp van onderzoek geweest in de derde evaluatie van de euthanasiewet. Tijdens het bepalen van de thema’s die aan bod dienden te komen in deze evaluatie, kwam niet naar voren dat dit onderwerp speciale aandacht behoefde. Aangezien een wetsevaluatie een uitgebreid en grondig proces betreft, waarin belangrijke en actuele kwesties omtrent wetgeving onderzocht worden, zie ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de rol van de apotheker bij het verlenen van farmaceutische zorg bij euthanasie.
De intimidatie van proefpersonen bij medicijntesten in ontwikkelingslanden door farmaceutische bedrijven |
|
Sadet Karabulut , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Zwitserse farmaceutische fabrikant Roche medicijnen test in Egypte en vervolgens testpersonen intimideert om niet naar buiten te komen met negatieve effecten van een medicijn?1
Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de sponsor -veelal een fabrikant van geneesmiddelen- om te bepalen waar hij zijn (klinisch) onderzoek laat uitvoeren. Daarbij heeft deze tevens de verantwoordelijkheid om het onderzoek te laten plaatsvinden volgens de erkende medisch-ethische richtlijnen. Intimidatie mag daarbij op geen enkele wijze plaatsvinden. Overigens betreft de onderhavige casus niet het handelen bij klinisch onderzoek, maar het handelen van Roche bij een publicatie van een onderzoeksrapport over de praktische gang van zaken.
Wat vindt u ervan dat de farmaceutische fabrikant Roche proefpersonen juridisch begeleid om een rechtszaak aan te spannen tegen Public Eye, één van opstellers van het rapport over het testen van medicijnen in Egypte?2
In beginsel staat het iedereen vrij om een ander in rechte te betrekken. Over de specifieke invulling van de bedoelde zaak tegen Public Eye bestaan bij de betrokkenen verschillende visies. Het is niet aan mij om mij in deze casus te mengen.
Bent u van mening dat de intimidatie van farmaceutisch bedrijf Roche een incident betreft, of komt dit vaker voor bij het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Kunt u dit toelichten?
Ik ken de diverse kritische artikelen over geneesmiddelenonderzoek in lage- en midden-inkomenslanden;of er daadwerkelijk sprake is van laakbaar handelen is niet eenduidig vastgesteld.
Heeft het farmaceutische bedrijf Roche de internationale ethische codes over het testen van medicijnen geschonden, door een poging om middels intimidatie een kritisch rapport over het testen van medicijnen in Egypte onderuit te halen? Is dit al getoetst door een lokale medisch ethische toetsingscommissie? Kunt u dit toelichten?
De internationale ethische codes over het testen van medicijnen hebben betrekking op het handelen bij klinisch onderzoek. Het handelen van Roche bij een publicatie van een onderzoeksrapport over de praktische gang van zaken is geen onderwerp van deze ethische codes.
Mij is niet bekend of de verantwoordelijken in Egypte iets hebben ondernomen naar aanleiding van het bedoelde rapport.
Bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze intimiderende praktijken van Roche? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het niet aan mij om mij in deze casus te mengen.
Bent u bereid om internationaal te pleiten voor een verscherping van de Good Clinical Practices-inspecties in Egypte, nu blijkt dat de farmaceutische industrie proefpersonen intimideert? Kunt u dit toelichten?
Bij de toelating tot de EU-markt coördineert het Europees Geneesmiddelenbureau de verificatie van de naleving van de beginselen van goede klinische praktijken (GCP). Het doet dit door middel van retrospectieve en steekproefsgewijze inspecties aangevraagd door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) in verband met de beoordeling van aanvragen van de marktvergunning.
Het programma van de controle op GCP maakt al optimaal gebruik van de (beperkt) beschikbare inspectiecapaciteit bij de lidstaten. Daarbij wordt bij de te inspecteren locaties rekening gehouden met verschillende «risicofactoren», zoals het aantal in het onderzoek opgenomen proefpersonen, de aanwezigheid van kwetsbare bevolkingsgroepen en de locatie van sites in lage en midden inkomenslanden.
Zo hebben ook in Egypte twee GCP-inspecties plaatsgevonden; één op het gebied van oncologie in 2014 en één op het gebied van endocrinologie in 2012. De resultaten van de controles lieten geen bevindingen zien die twijfel zouden moeten zaaien op het terrein van de ethische normen of de geldigheid van de verstrekte gegevens.
Vindt u dat er misbruik wordt gemaakt van de afhankelijke positie van mensen waarop de medicijnen worden getest, aangezien zij anders slechts beperkt of geen toegang krijgen tot de medicijnen die ze nodig hebben? In hoeverre kun je spreken van vrijwillige deelname, als deze mensen niet de middelen hebben om veilige, geteste medicijnen te kopen?
Als er sprake is van armoede, laaggeletterdheid, een hiërarchische
arts-patiënt-relatie en (financiële) afhankelijkheid van de geboden experimentele behandeling is het vaststellen van het voldoen aan het beginsel van vrijwillige deelname inderdaad moeilijk. Daarnaast is ethische controle op geneesmiddelenonderzoek een nationale bevoegdheid. In een aantal landen is de lokale capaciteit op dit terrein ook nog eens gering. Het risico is aanwezig dat deelname de facto (indirect) onvrijwillig is of zo wordt ervaren.
Het is om die reden dat met name de WHO zich inspant om te komen tot de opbouw van lokale capaciteit om toe te zien op geharmoniseerde medisch-ethische richtlijnen.
Hoe wordt op dit moment gecontroleerd of het testen van nare bijwerkingen van medicijnen in arme landen, waar mensen slechte toegang hebben tot medicijnen en daarom vaak de risico’s van het ontvangen van een experimentele behandeling negeren, in overeenstemming is met de voorwaarden van medisch-ethische richtlijnen en de Declaratie van Helsinki? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat voldoende wordt toegezien op de naleving van de medisch-ethische richtlijnen en de Declaratie van Helsinki? Kunt u dit toelichten?
De sponsor heeft de primaire verantwoordelijkheid om het onderzoek te doen plaatsvinden volgens alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen. Nationale overheden dienen regelgeving te formuleren voor de lokale ethische evaluatie en uitvoering van onderzoek waarbij menselijke deelnemers zijn betrokken en op de uitvoering daarvan toe te zien.
Ten slotte is er de in de beantwoording van vraag 6 aangegeven controle door het CHMP. Met deze verantwoordelijkheden is het toezicht in beginsel voldoende belegd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de door onder andere EMEA (Europees medicijnenagentschap) en de Good Clinical Practice Inspectors Working Group (GCPIWG) ontwikkelde inspecties in ontwikkelingslanden?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven, vinden GCP-inspecties in verband met de beoordeling van aanvragen van de marktvergunning plaats op aanvraag door het CHMP van het Europees Geneesmiddelenbureau. Om te komen tot Europese harmonisatie en coördinatie van GCP-activiteiten heeft het bureau in 1997 de Good Clinical Practice Inspectors Working Group (GCP IWG) ingericht. De GCP IWG ontwikkelt in samenwerking met de nationale autoriteiten diverse activiteiten op het gebied van klinisch onderzoek in ontwikkelingslanden.
Zo onderzoekt en formuleert de GCP IWG risicofactoren die aanleiding kunnen geven tot zowel routinematige als gerichte GCP-inspecties; de uitvoering van de klinische onderzoeken, evenals de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare populaties zijn twee belangrijke zaken in het selecteren van de plaats en de onderzoeksstudies die in aanmerking komen voor GCP-inspecties. Ook organiseert het Europees Geneesmiddelenbureau samen met de GCP IWG specifieke trainingen voor toezichthouders in de Europese Unie en in ontwikkelingslanden om inspecties in ontwikkelingslanden goed te kunnen uitvoeren.
Het bureau publiceert jaarlijks het werkplan en jaarreportage van de GCP IWG.3
Kunt u reageren op de publicatie van Braziliaanse onderzoekers in het International Journal of Clinical Trials (2016), waaruit blijkt dat het aantal klinische testen in ontwikkelingslanden is toegenomen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?3
Uit eerdere rapporten zijn de signalen bekend dat er een verschuiving van klinisch onderzoek naar ontwikkelingslanden plaatsvindt. Het aantal klinische onderzoeken in ontwikkelingslanden is nog altijd wel veel minder dan in het westen.
Het blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de sponsor -veelal een fabrikant van geneesmiddelen- om te bepalen waar hij zijn (klinisch) onderzoek doet uitvoeren. Daarbij heeft deze tevens de verantwoordelijkheid om het onderzoek te doen plaatsvinden niet alleen volgens de ter plekke geldende nationale wet- en regelgeving, maar ook volgens alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen.
Is de toename van het aantal klinische testen in ontwikkelingslanden in lijn met de agenda van het Europees medicijnenagentschap?
Het Europees Geneesmiddelenbureau geeft nadrukkelijk aan dat klinische proeven die buiten de EU worden uitgevoerd en die dienen voor de aanvraag van een marktvergunning in de EU, de beginselen moeten volgen die gelijkwaardig zijn aan de EU-bepalingen. Het bureau streeft naar versterking van de bestaande processen om te waarborgen dat de klinische proeven voldoen aan de vereiste ethische en GCP-normen, ongeacht waar in de wereld ze zijn verlopen.
Wat doet u met de rapporten die Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), Wemos e.a. al jaren publiceren over de keerzijden van het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Kunt u dit toelichten?
Via de GCP IWG, maar ook via de activiteiten van de WHO stimuleren de lidstaten de versterking van de bestaande processen om te waarborgen dat de klinische proeven voldoen aan de vereiste ethische en GCP normen, ongeacht waar in de wereld ze zijn verlopen.
Zoals ik in antwoord op vragen van het Kamerlid Nijboer6 al heb aangegeven, is in de brief over de visie op geneesmiddelen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 januari 2016 en het artikel in het tijdschrift «The Lancet» van 7 november 2016 van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor deze problematiek en de manier waarop de farmaceutische industrie opereert.
In de brief over de visie op geneesmiddelen is aangegeven dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, net als de betreffende stichting, wenst te komen tot een duurzame verandering in de farmaceutische sector.
Wat heeft u sinds de beantwoording van eerdere vragen over onethische onderzoekspraktijken in maart 2009 ondernomen om dit hoger op de Europese agenda te krijgen? Kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 13.
Wat heeft Nederland afgelopen regeerperiode gedaan om de toegang tot zorg en medicijnen voor mensen in ontwikkelingslanden te bevorderen?
Een speerpunt van het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt gevormd door Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten inclusief hiv/aids. Het kabinet investeert in dit kader in de versterking van gezondheidssystemen en in de vergroting van toegang tot zorg en medicijnen7. Zo worden er door verschillende organisaties met Nederlandse steun onder andere vroedvrouwen opgeleid, vaccins beschikbaar gesteld en jongeren voorgelicht over seksualiteit en zwangerschap. Daarbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan de toegang tot zorg voor gemarginaliseerde groepen zoals LGBTI of mensen met hiv.
Verder wordt met het Product Development Partnership Fund snelle, goedkope en effectieve ontwikkeling bevorderd van geneesmiddelen, vaccins, diagnostica en andere hulpmiddelen voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten.
Ook ondersteunt Nederland de Access to Medicine Index. Deze houdt bij of en in hoeverre farmaceutische bedrijven bijdragen aan verbetering van wereldwijde toegang tot medicijnen.
Zijn er ook Nederlandse farmaceutische bedrijven actief met het testen van medicijnen in ontwikkelingslanden? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en op welke manier werven zij hun testpersonen? Op welke manier houdt Nederland toezicht op het handelen van deze bedrijven met betrekking tot hoe zij omgaan met hun testpersonen?
Ik heb geen inzicht in welke Nederlandse farmaceutische bedrijven actief zijn met het testen van medicijnen in lage en midden inkomenslanden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Zwitserse collega om te bezien op welke manier Zwitserland tegen deze praktijken van Roche kan en gaat optreden?
Roche heeft zelf al aangegeven dat de aandacht die NGOs vragen voor dit belangrijke onderwerp, dat zowel raakt aan patiëntveiligheid, ethiek, globalisering en inrichting van zorgstelsels heeft, de aandacht van Roche heeft.
Het bericht dat barcodes op medicijnen 47 sterfgevallen per jaar kunnen voorkomen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «47 dode patiënten per jaar minder door barcodes op medicijnen»?1
De inhoud van het artikel is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek dat in opdracht van de Minister van VWS is uitgevoerd over een kosten-batenanalyse van de invoering van barcodering op de primaire verpakking van geneesmiddelen. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik u naar de brief die op 31 januari 2017 naar de Tweede Kamer is verstuurd (Kamerstuk 29 477, nr. 412).
Herinnert u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2011 dat de implementatie van de barcodering in anderhalf jaar gereed zou zijn?
Tijdens de VWS begrotingsbehandeling van 2011 en het Algemeen Overleg (AO) van 12 december 2012 over het geneesmiddelenbeleid (Kamerstuk 29 477, nr. 222) is gesproken over de invoering van een uniforme barcodering voor geneesmiddelen.
In de brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 29 477, nr. 247) heeft de Minister uitgelegd dat zij tijdens het genoemde AO de invoering van de uniforme barcodering ten onrechte heeft gelieerd aan de implementatie van de richtlijn vervalsingen. Met het leggen van die verbinding is destijds wellicht de indruk gewekt dat er voor de zomer van 2013 duidelijkheid zou bestaan over de Europese aanpak van uniforme barcodering.
Door welke oorzaken heeft de implementatie van de barcodering zo lang op zich laten wachten en waarom is 20% van de medicijnen nog steeds niet van een barcode voorzien?
Gebleken is dat de Europese ontwikkelingen langer hebben geduurd en dat de materie complexer was dan voorzien. De richtlijn vervalsingen is reeds geïmplementeerd in nationale geneesmiddelenwetgeving. Voor de gedelegeerde handelingen met betrekking tot de veiligheidskenmerken voor receptgeneesmiddelen geldt dat deze moeten worden geïmplementeerd voor 9 februari 2019. Deze veiligheidskenmerken bevatten een unieke identificatiecode (2D datamatrix) en een antisabotagekenmerk.
Om te bewerkstelligen dat veldpartijen verder aan de slag gingen met de invoering van barcodering zijn er, onder regie van VWS, twee werkgroepen geformeerd (apart voor geneesmiddelen en voor medische hulpmiddelen).
In de werkgroep geneesmiddelen kwam naar voren dat de verpakkingen van geneesmiddelen grotendeels al voorzien zijn van een barcode.
Gebleken is dat in het kader van patiëntveiligheid aandacht geschonken moet worden aan de barcode op de primaire verpakking (stuksniveau) van geneesmiddelen die in het ziekenhuis worden toegepast. Op die manier kan elektronische toedieningregistratie plaatsvinden waarmee de kans op geneesmiddelgerelateerde schade aanzienlijk wordt gereduceerd. De Minister van VWS heeft opdracht gegeven om te onderzoeken wat de kosten en baten zijn van de invoering van een barcodering op de primaire verpakking. Uit het onderzoek blijkt dat circa 20 procent van de geneesmiddelen die in ziekenhuizen worden toegepast geen barcode heeft op de primaire verpakking. Er is geen exact inzicht in deze restcategorie. Voor een deel bestaat het uit geneesmiddelen die in kleine hoeveelheden voor de Nederlandse markt worden geproduceerd. Het toevoegen van een barcode brengt dan naar verwachting hogere kosten mee voor de producent. Producenten kunnen dit het meest kosteneffectief uitvoeren wanneer er belangrijke investeringen in de verpakkingslijn worden doorgevoerd.
De verwachting is dat deze vernieuwing de komende jaren verder wordt doorgevoerd waardoor de beschikbaarheid van geneesmiddelen met een barcodering op de primaire verpakking zal worden vergroot. Producenten geven ook aan dat het aanbrengen van een barcode op blisters technisch ingewikkelder en daarmee duurder is.
Bent u bereid om barcodering op medicijnen gewoon verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 31 mei 2013 (Kamerstuk 29 477, nr. 247) heeft de Minister aangegeven dat het niet doelmatig is om over te gaan tot een nationale wettelijke verplichting met betrekking tot uniforme barcodering voor geneesmiddelen. Niet alleen omdat er sprake is van wettelijke beperkingen, maar ook vanwege de omvangrijke benodigde investeringen voor een nationaal identificatiesysteem.
In de brief van 31 januari 2017 (Kamerstuk 29 477, nr. 412) heeft de Minister van VWS een tweetal acties aangekondigd.
Daarnaast lopen ook andere initiatieven om de medicatieveiligheid te verbeteren. De Minister van VWS heeft bij brief van 31 januari 2017 de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 477, nr. 413) het standpunt op het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (Erasmus MC in consortium) toegezonden. Daarin is onder meer uiteengezet dat de Minister betrokken partijen (voorschrijvers en apotheekhoudenden) gevraagd heeft om een plan om belangrijke stappen te zetten om de medicatieveiligheid te vergroten. Momenteel vindt overleg plaats met deze partijen om te komen tot een dergelijk plan. Hiervoor zijn brancheorganisaties van huisartsen, apotheekhoudenden, patiëntenorganisaties, zorgverzekeraars en medisch specialisten uitgenodigd.
Welke maatregelen gaat u treffen om per direct te voorkomen dat er bijna 50 patiënten per jaar onnodig overlijden en 250 patiënten onnodig ernstige gezondheidsschade oplopen?
Zie antwoord vraag 4.
De arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen op het WK voetbal in Rusland in 2018 |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Moderne slavernij bij bouw WK-stadion Rusland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat bij de bouw van een WK-voetbalstadion in Sint-Petersburg Noord-Koreaanse werknemers worden uitgeput en dat zij moeten leven en werken onder erbarmelijke omstandigheden? Wat is uw reactie op de stelling van de internationale bond van bouwarbeiders (BWI) dat hier sprake is van moderne slavernij?
Het kabinet vindt deze berichtgeving zeer zorgelijk en is van mening dat de zaak grondig moet worden onderzocht. De internationale bond van bouwarbeiders (BWI) is namens de FIFA betrokken bij inspecties van stadions die gebouwd worden voor het WK. Naar aanleiding van een inspectie bij de Zenit Arena heeft de BWI de zaak aangekaart bij de FIFA. De stelling dat het hier gaat om moderne slavernij valt voor het kabinet niet eenvoudig te verifiëren. Maar het is van groot belang dat de FIFA en andere betrokkenen deze aantijgingen serieus nemen. Dit mag ook van hen verwacht worden op grond van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Het kabinet ziet uit naar de resultaten van het onderzoek van de FIFA en volgt deze zaak op de voet.
Klopt het dat de afspraak tussen Rusland en Noord-Korea om nog meer arbeiders te werk te stellen in Rusland indruist tegen de internationale sancties tegen Noord-Korea? Zo ja, wat is uw reactie hierop en wat zouden volgens u hier de consequenties van moeten zijn?
De internationale sancties tegen Noord-Korea zijn in november 2016 uitgebreid met VNVR-resolutie 2321 (2016). In deze resolutie spreekt de VN Veiligheidsraad zorg uit over het feit dat onderdanen van Noord-Korea worden uitgezonden naar andere staten om geld te verdienen dat Noord-Korea vervolgens gebruikt voor zijn programma's voor kernraketten en ballistische raketten. De VNVR roept landen op om waakzaam te zijn ten aanzien van deze praktijk. Er is helaas geen verbod ingesteld op de tewerkstelling van Noord-Koreaanse arbeiders in andere landen. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is de situatie in Rusland vergelijkbaar met de situatie bij de voorbereidingen van het WK voetbal in Qatar waarover eerder vragen aan u gesteld zijn?2 3 In hoeverre is er in bredere zin volgens u sprake van slechte arbeidsomstandigheden voor werknemers die betrokken zijn bij de voorbereidingen van grote internationale evenementen? Welke mogelijkheden ziet u voor internationaal optreden om hier iets aan te doen en om betere bescherming van werknemers te garanderen?
De situatie in Qatar laat zich moeilijk vergelijken met de situatie in Rusland. Uniek aan Qatar is dat het merendeel van de bevolking arbeidsmigrant is. Zij komen vrijwillig naar Qatar om te werken, zijn afkomstig uit allerlei landen en mogen het verdiende salaris zelf houden. Qatar kende lange tijd het Kafalasysteem, ofwel sponsorschap systeem. De vrijheid van beweging voor arbeidsmigranten en mogelijkheden om een arbeidscontract voortijdig te beëindigen waren door het Kafalasysteem sterk ingeperkt. De implementatie van nieuwe wetgeving van december vorig jaar moet de bewegingsvrijheid voor arbeidsmigranten vergroten, ook om het land te verlaten. De Noord-Koreaanse werknemers in Rusland zijn volgens de berichtgeving door de staat gestuurd en het geld dat zij verdienen gaat bijna volledig naar de Noord-Koreaanse overheid.
Nederland vindt het belangrijk dat de toewijzing en organisatie van sportevenementen zo transparant mogelijk verloopt volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van mensenrechten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft hierover regelmatig overleg met nationale sportbonden, waaronder de KNVB.
De eerste resultaten van deze druk zijn al zichtbaar. Zo liet het IOC onlangs weten dat respect voor mensenrechten en een verbod op discriminatie expliciet worden vastgelegd in de contracten met gaststeden van de Olympische Spelen vanaf 2024.4 De FIFA heeft zijn mensenrechtenbeleid grondig laten doorlichten door John Ruggie, de auteur van de UN guiding principles. In reactie op zijn bevindingen kondigde de FIFA onlangs de oprichting aan van een mensenrechten-adviesraad, waarin experts van de VN, maatschappelijke organisaties, vakbonden en het bedrijfsleven zitting nemen.5
Het kabinet verwacht van de FIFA dat het deze zaak grondig onderzoekt en de resultaten van het onderzoek serieus neemt. De FIFA heeft in reactie op de nieuwsberichten bevestigt de situatie te zullen onderzoeken. De organisatie liet tevens weten elke schending van mensenrechten te veroordelen en deze, indien geconstateerd, niet te tolereren op bouwplaatsen van WK-stadions. Indien de resultaten van het onderzoek op zich laten wachten, of naar de mening van het kabinet onvoldoende serieus worden genomen, dan zal het kabinet met de voetbalbond KNVB in overleg treden om de FIFA tot actie aan te sporen.
Deelt u de mening dat de wereld voetbalbond FIFA zich in dient te spannen voor de naleving van mensenrechten en werknemersrechten bij activiteiten waar zij eindverantwoordelijkheid voor draagt? Zo ja, wat verwacht u van de FIFA ten aanzien van de beschreven situatie bij de bouw van het WK stadion in Sint-Petersburg? Bent u bereid om in overleg te treden met de voetbalbond KNVB over het aansporen van de FIFA tot actie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bilateraal, in EU-verband en in internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), harde garanties van Rusland te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten, zoals de Kamer u ook verzocht heeft te doen ten aanzien van de slechte arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen van het WK in Qatar? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Zoals eerder vermeld aan uw Kamer (zie beantwoording Kamervragen 2017Z00871, d.d. 27 maart 2017) heeft Nederland in EU en VN-verband aandacht gevraagd voor de positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland en opgeroepen tegen misstanden op te treden. Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. Zowel de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als de Mensenrechtenraad hebben afgelopen jaar – bij consensus – mede door de EU ingediende resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin expliciet aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd. Nederland heeft deze problematiek recentelijk opnieuw opgebracht binnen de EU. Nederland zet zich bij voorkeur in binnen EU verband, omdat hiermee een krachtigere boodschap gegeven kan worden.
Het testen van medicijnen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin wordt beschreven hoe de farmaceutische industrie geneesmiddelen test in arme landen? Wat is uw reactie?1
Ik ben op de hoogte van het artikel. Het onderstreept het belang van regelgeving over- en toezicht op klinische studies.
Welke andere rapporten van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) kent u? Wat is en wordt met de rapporten van deze Stichting gedaan?
Ik weet dat de betreffende stichting onderzoek doet naar de effecten van de activiteiten van multinationals op mens en milieu en met enige regelmaat kritische artikelen publiceert over geneesmiddelenonderzoek in low and middle income countries. In de brief over de visie op geneesmiddelen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 januari 2016 en het artikel in het tijdschrift «The Lancet» van 7 november 2016 van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ook een kritisch geluid te horen, richting de farmaceutische industrie en de manier waarop deze bedrijven opereren. In de brief over de visie op geneesmiddelen is aangegeven dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, net als de betreffende stichting, wenst te komen tot een duurzame verandering in de farmaceutische sector.
Wat weet en vindt u van de wijze waarop de ethische controle op geneesmiddelenonderzoek in deze landen plaatsvindt? Welke mogelijkheden zijn er om het volgen van internationale ethische richtlijnen af te dwingen? Welke sancties zijn er op het niet volgen van deze richtlijnen?
Ik weet niet hoe de ethische controle op geneesmiddelenonderzoek in specifieke landen plaatsvindt. Ethiek is bij uitstek een nationale bevoegdheid en niet cultureel overdraagbaar en in de Verdragen van de Europese Unie is dit ook als zodanig vastgelegd. Dit geldt ook voor landen buiten de Europese Unie.
Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de betreffende nationale overheid om regelgeving te formuleren voor de ethische evaluatie van onderzoek waarbij menselijke deelnemers zijn betrokken en op de uitvoering daarvan toe te zien. Daarbij bieden alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen een goede basis voor een dergelijke lokale uitwerking. Om te komen tot de opbouw van lokale capaciteit, biedt met name de WHO, naast online trainingsfaciliteiten, voor low- and middle-income countries de mogelijkheden tot het organiseren van en deelnemen aan workshops ter zake.
Aan geneesmiddelen die in de Europese Unie verkocht worden, worden ook eisen gesteld op het gebied van klinisch onderzoek (GCP-richtsnoer2). Als daarbij sprake is van onderzoek met proefpersonen in landen buiten de EU, moet ook dit onderzoek aan deze eisen voldoen.
Bij de toelating tot de EU markt controleren EU inspecteurs retrospectief en steekproefsgewijs of het gedane onderzoek voldoet. Ze bezoeken daarbij ook de ziekenhuizen waar het onderzoek heeft plaatsgevonden. Worden afwijkingen geconstateerd, dan kan de consequentie zijn dat er geen handelsvergunning wordt verleend. Als na de vergunningverlening blijkt dat GCP niet is nageleefd, kan de vergunning worden geschorst.
Gezien deze mogelijke gevolgen, hebben Farmaceutische bedrijven er dus belang bij dat het GCP-richtsnoer wordt nageleefd.
Wat weet en vindt u van de wijze waarop toezicht op geneesmiddelenonderzoek in deze landen plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft u nationaal en internationaal om dit soort praktijken aan de kaak te stellen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat mensen onder druk worden gezet om kritische geluiden te beperken? Deelt u de mening dat dit schandalige praktijken zijn?
Ik heb geen inzicht in welke mate dat voorkomt. Ik deel uw mening dat het verwerpelijk is als mensen niet vrijelijk voor hun mening kunnen uitkomen.
Het bericht dat honderden mensen per jaar worden opgenomen door onjuist gebruik van pijnstillers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt in ademnood»?1
Ik heb kennisgenomen van de signalen in het artikel van de Telegraaf waarin verwezen wordt naar onjuist gebruik van oxycodon (pijnstiller) in combinatie met het gebruik van alcohol. Deze combinatie kan leiden tot problemen met de ademhaling (ademdepressie).
Het is aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of geneesmiddelen als veilig beoordeeld en aangemerkt moeten worden. Om de veiligheid te kunnen blijven waarborgen worden periodiek veiligheidsrapportages uitgevoerd en meldingen over bijwerkingen geëvalueerd en in aanmerking genomen.
Problemen met de ademhaling zijn een bekend risico van oxycodon. Ook de interactie tussen oxycodon en alcohol en dat alcohol het risico op ademhalingsdepressie kan verhogen, is bekend volgens het CBG. Informatie hierover is opgenomen in de huidige productinformatie van oxycodon, waarin ook wordt gewaarschuwd voor gelijktijdig gebruik van alcohol en oxycodon en de mogelijke gevolgen daarvan.
Bijwerkingencentrum Lareb heeft slechts een beperkt aantal meldingen van ademhalingsdepressie bij oxycodongebruik ontvangen en in geen van de meldingen wordt gelijktijdig alcoholgebruik beschreven. Voor Bijwerkingencentrum Lareb is onvoldoende reden geweest om een zogeheten signalering over oxycodongebruik uit te brengen. Voor het CBG is er dan ook op dit moment onvoldoende reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Voor huisartsen en voor apothekers is er voorlichtingsmateriaal (FTO (farmacotherapeutisch overleg)-modules en e-learning) beschikbaar voor de behandeling van pijnbestrijding met opioïden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om patiënten bij het voorschrijven en het ter handstellen voor te lichten over het gebruik van geneesmiddelen, de interacties met andere middelen en risico’s op bijwerkingen.
Gelet op het voorgaande is naar mijn oordeel geen reden om aanvullende informatie, voorlichting of waarschuwingen te doen uitgaan over het gebruik van oxycodon in combinatie met alcohol.
Hoe gaat u patiënten waarschuwen voor verkeerd gebruik van dergelijke morfineachtige pijnstillers?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de voorlichting aan ouderen verbeteren aangezien deze pijnstillers in combinatie met alcohol levensgevaarlijk voor hen kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat er jaarlijks 700 patiënten op de spoedeisende hulp belanden door verkeerd gebruik van pijnstillers?
Er zijn geen exacte aantallen bekend van mogelijke sterfgevallen door verkeerd gebruik van geneesmiddelen omdat er geen landelijke registratie is van dergelijke sterfgevallen.
Begin dit jaar heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over medicatieveiligheid door het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (uitgevoerd door Erasmus MC in consortium), voorzien van een standpunt2. In het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid zijn onder meer de aantallen geneesmiddelen gerelateerde ziekenhuisopnamen onderzocht en de potentiële vermijdbaarheid daarvan en zijn concrete aanbevelingen gedaan op het gebied van medicatieveiligheid. In het standpunt heeft de Minister aangegeven dat zij blijvende aandacht voor veilig voorschrijven, ter handstellen en gebruik van geneesmiddelen belangrijk vindt en dat zij betrokken veldpartijen (waaronder voorschrijvers, apothekers en patiënten) gevraagd heeft om een plan om de aanbevelingen op het gebied van medicatieveiligheid op te pakken. Op dit moment is het Ministerie van VWS hierover in overleg met de verschillende partijen.
Gaat u de suggestie overnemen om de verstrekking van dergelijke pijnstillers te beperken en deze voor ten hoogste drie maanden voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, het behoort tot de verantwoordelijkheid van voorschrijvers om geneesmiddelen aan patiënten voor te schrijven volgens de daarvoor geldende professionele standaarden. Dit houdt onder meer in dat voorschrijvers keuzes maken in welke situatie en bij welke patiënt, een bepaald (receptplichtig) geneesmiddel wordt voorgeschreven, in welke dosering en voor welke duur.
Waarom zijn er in Nederland geen precieze cijfers over het mogelijk aantal sterfgevallen door verkeerd gebruik van pijnstillers en gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Nederlandse ziekenhuizen miljoenen teveel betalen voor implantaten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg betaalt miljoenen teveel voor orthopedische implantaten»?1
In het bericht stelt IntraKoop, inkoopcoöperatie binnen de zorg, op basis van een in opdracht van deze organisatie uitgevoerde marktanalyse dat ziekenhuizen te veel betalen voor orthopedische implantaten en dat leveranciers daardoor zeer grote winstmarges hanteren. Ik vind dat een zorgwekkend signaal en vind het goed om te zien dat IntraKoop ook oplossingsrichtingen formuleert.
Ziekenhuizen zouden volgens IntraKoop aanzienlijk kunnen besparen door vaker over te stappen naar een andere aanbieder. Dat vergt volgens IntraKoop onder medisch specialisten een grotere bereidheid om te veranderen. Aan hen is de rapportage dan ook primair gericht. Ook wordt opgemerkt dat daarvoor beter inzicht nodig is in de verschillen in prijs en kwaliteit van de desbetreffende producten en diensten. Ziekenhuizen of medisch specialisten zouden daarvoor samen kunnen werken door bijvoorbeeld te benchmarken.
Daarnaast merkt IntraKoop op dat ziekenhuizen de mogelijkheden om gezamenlijk in te kopen beter zouden kunnen benutten.
Deelt u de mening dat een winstmarge van bijna 25% op medische hulpmiddelen schandalig is en met alle mogelijke middelen aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de oorzaak van de prijsverschillen tussen Nederlandse ziekenhuizen?
Uit het persbericht of de achterliggende marktanalyse van IntraKoop volgt geen eenduidige verklaring voor verschillen tussen de prijzen die ziekenhuizen betalen voor implantaten. IntraKoop geeft aan dat marktmacht van leveranciers, het inkoopbeleid van ziekenhuizen en de rol van medisch specialisten daarin en het beperkte inzicht in prijs en kwaliteit allemaal een belangrijke rol kunnen spelen.
Zijn er wettelijke belemmeringen voor ziekenhuizen om op grote schaal in te kopen?
Één van de aanbevelingen van IntraKoop betreft gezamenlijke inkoop door ziekenhuizen om tegenwicht te kunnen bieden aan machtige, wereldwijd opererende aanbieders van implantaten. Dit kan de belangen van patiënten en verzekerden bevorderen en de wet- en regelgeving biedt daar ruimte voor.
Overigens bestaan er ook wettelijke waarborgen die voorkomen dat gezamenlijke inkoop de belangen van patiënten en verzekerden schaadt, bijvoorbeeld via het aanbod.
Welke maatregelen gaat u treffen om de medische hulpmiddelen betaalbaar te houden?
Zoals ik mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, vind ik het goed om te zien dat IntraKoop oplossingsrichtingen formuleert voor ziekenhuizen en medische specialisten om tegenwicht te kunnen bieden tegen leveranciers van implantaten. Ik ga er vanuit dat partijen deze suggesties oppakken en ik ga graag met hen in gesprek indien daarbij knelpunten naar voren komen.
De risico’s van een curettage na een miskraam of tijdens een abortus provocatus |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum, waarin onderzoek gedaan werd naar de risico’s van curettage na een miskraam?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat curettage weliswaar effectief is, maar dat deze potentieel schadelijke invasieve ingreep tegelijkertijd risico’s met zich meebrengt op complicaties, zoals een verhoogde kans op vroeggeboorte tijdens een volgende zwangerschap en verklevingen in de baarmoeder die tot verminderde vruchtbaarheid kunnen leiden?
Het onderzoek gaat in op de behandeling van vrouwen die tijdens het eerste trimester van hun zwangerschap een miskraam kregen. Er is een verschil tussen een curettage welke voor spoedindicatie moet worden verricht of een curettage zonder acuut karakter. In de verdere beantwoording van de vraag neem ik de eerste groep niet mee.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) geeft allereerst aan dat curettage een zeer veilige medische behandeling is, met een zeer kleine kans op complicaties. Zij kunnen zich vinden in de conclusie van de onderzoekers dat er ook goede alternatieve behandelingen bestaan zoals afwachtend beleid of een medicamenteuze behandeling. De kleine kans op beschadigingen aan het baarmoederslijmvlies door curettage kunnen hierdoor worden voorkomen. Een curettage wordt bij een miskraam alleen uitgevoerd als hiervoor een medische noodzaak bestaat zoals hevig bloedverlies of koorts.
Hoe gaat u bevorderen dat ziekenhuizen na een spontane miskraam veel vaker een afwachtend beleid voeren om het lichaam de kans te geven zelf de baarmoeder te verschonen?
Beroepsgroepen gaan over de inhoud van de zorg en het is ook aan hen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap. De beroepsgroep heeft een kwaliteitcirkel/cyclus, waarbij richtlijnen worden gemaakt met de laatste stand van de wetenschap. Richtlijnen worden ook aangepast als er wezenlijk nieuw wetenschappelijk bewijs is. Informatiefolders voor patiënten zijn gebaseerd op informatie uit richtlijnen en worden zo nodig ook aangepast.
In dit geval betekent het dat na het uitkomen van onder andere deze studie de NVOG nagaat of de richtlijn met betrekking tot miskramen op korte termijn aangepast dient te worden.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten in het licht van het feit dat er bij 77,5% van de abortussen provocatus wordt gecuretteerd?3
Het onderzoek gaat in op curretage na een miskraam en niet over curretage vanwege een abortus provocatus. Dit zijn twee verschillende en daarmee niet vergelijkbare situaties. In het geval van een miskraam kan de niet-levensvatbare vrucht soms al weken in de baarmoeder verblijven en is daardoor in het algemeen lastiger te curreteren. Daarnaast verschilt de behandeltechniek omdat er gewerkt wordt met ander instrumentarium.
Vindt u het wenselijk dat het aantal curettages bij abortus provocatus, net als na een spontane miskraam, afneemt? Welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 aangeef is het aan de beroepsgroepen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap.
Kunt u aangeven of álle vrouwen, vóórdat zij een curettage na een miskraam of in verband met een abortus provocatus ondergaan, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die curettage met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Het is wettelijk geregeld dat patiënten recht hebben op duidelijke informatie zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is ook geregeld dat een arts patiënten informeert over de risico’s en alternatieven van een behandeling. Dit geldt ook voor de situatie als een vrouw een curettage ondergaat.
Verder bereid ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie een wijziging voor van de WGBO. Het wetsvoorstel strekt ertoe de positie van de patiënt verder te verduidelijken en te versterken. Naast de informatieplicht van de hulpverlener wordt verduidelijkt dat er overleg tussen de patiënt en de hulpverlener plaats moet vinden. Dit sluit aan op ontwikkelingen in de praktijk waarin het beeld over de zorgrelatie is veranderd: van een eenzijdige informatieplicht naar steeds
meer «samen beslissen». Het wetsvoorstel ligt nu ter advisering voor bij de Raad van State.
Volgens de beroepsgroepen wordt iedere vrouw mondeling geïnformeerd over de risico’s van een curettage in relatie met de waarschijnlijkheid van het optreden ervan. Het bespreken van risico’s staat ook expliciet vermeld in de richtlijn behandeling van vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaan.
Overtreden artsen, die vrouwen niet vooraf van de risico’s van curettage op de hoogte brengen, volgens u de wettelijke verplichting van geïnformeerde toestemming die volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle vrouwen voordat curettage plaatsvindt, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die deze behandeling met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 6.
Gokcriminelen in het betaald voetbal |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe Kluivert in de greep raakte van gokcriminelen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over matchfixing en de invloed van de georganiseerde criminaliteit op het voetbal, waaronder antwoorden ontvangen op 7 juli 2016?2
Ja.
Deelt u de mening dat de feiten in het genoemde bericht kunnen worden gezien als een aanwijzing dat gokcriminelen tot in de hoogste regionen van het betaald voetbal invloed uitoefenen? Zo ja, waarom en wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Uit het genoemde bericht blijkt dat er illegaal wordt gegokt door een persoon die een rol speelt in het betaald voetbal. Uit het bericht blijken geen aanwijzingen dat in dit geval daadwerkelijk invloed is uitgeoefend door aanbieders van illegaal gokken.
Kunt u, zonder op de inhoud daarvan in te gaan, mededelen in welke fase het strafrechtelijk onderzoek Feniks naar een wijdvertakt goksyndicaat zich bevindt? Is er nog sprake van vooronderzoek, is al sprake van verdachten en zo ja, zijn die gedagvaard?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd, waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Zijn er aanwijzingen dat dit of andere goksyndicaten geprobeerd hebben het verloop van voetbalwedstrijden in Nederland te manipuleren? Zo ja, op welke schaal?
In 2015 heeft de FIOD vijf verdachten aangehouden in een onderzoek naar illegaal gokken op sportwedstrijden en witwassen. Het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak loopt nog, zodat hierover geen nadere mededelingen kunnen worden gedaan. Wel heeft het OM desgevraagd bericht dat er geen spelers of officials betrokken zijn bij dit dossier en van matchfixing worden verdacht.
Deelt u de mening dat voetbalspelers of trainers zich verre van het gokken op voetbalwedstrijden zouden moeten houden? Zo ja, waarom en welke regels gelden hier? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, omdat dit matchfixing in de hand zou kunnen werken. Sinds 2009 heeft de KNVB vele maatregelen genomen om matchfixing tegen te gaan. Enkele voorbeelden hiervan zijn een meldplicht voor spelers en officials, een tiplijn, een gokverbod voor spelers en voorlichting aan scheidsrechters, staf en spelers. Tevens hebben NOC*NSF, de KNVB en de Ere- en Eerste divisie de code Betrouwbaar Spel & Sponsoring ingevoerd. In de code zijn spelregels opgenomen die de gokmarkt inzichtelijk moeten maken en tegelijkertijd moeten zorgen voor een sportief wedstrijdverloop.
Het toestemmingsvereiste voor de verwerking van ROM gegevens |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Erkent u dat het aanleveren van ROM (Routine Outcome Measurement) gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG) in de praktijk onuitvoerbaar is geworden, nu duidelijk is dat het toestemmingsvereiste van toepassing is op de verwerking van ROM gegevens?
Op dit moment kan er worden gewerkt op basis van toestemming van de patiënt. Op die basis kunnen ROM-data – nog steeds – aan SBG worden aangeleverd. Daarbij ga ik er vanuit dat alle betrokken partijen ernaar streven om aan de geldende wet- en regelgeving te voldoen.
Adviseert u zorgverleners om het delen van ROM gegevens met de SBG stil te leggen, nu blijkt dat het delen van deze gegevens zonder expliciete toestemming van de patiënt onrechtmatig is?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat GGZ Nederland aan haar leden adviseert om de aanlevering van ROM aan SBG op te schorten. Op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) hoort een zorgaanbieder te voldoen aan de veldnormen die van toepassing zijn. ROM is opgenomen in het model kwaliteitsstatuut, wat als een veldnorm beschouwd kan worden. Daarom is een zorgaanbieder nog steeds verplicht zich in te spannen om te voldoen aan het contract dat zij dienen te hebben met SBG en in die hoedanigheid zoveel mogelijk ROM-gegevens te blijven aanleveren. In het gesprek met SBG, zorgaanbieders en zorgverzekeraars zal dit ook besproken moeten worden, vanwege de contractuele verplichtingen die zijn aangegaan.
Wat vindt u van het advies van GGZ Nederland aan haar leden om de aanlevering van ROM data aan SBG op te schorten?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er op dit moment nog ROM gegevens gedeeld met de SBG? Hoe wordt er op dit moment gecontroleerd of aan het toestemmingsvereiste wordt voldaan bij het delen van ROM gegevens? Hoe worden patiënten op de hoogte gesteld van het toestemmingsvereiste?
Ja, sommige zorgaanbieders werkten al met het vragen van toestemming aan de patiënt, en leveren de ROM-gegevens aan SBG. Sommige zorgaanbieders hebben hun werkwijze aangepast en zijn gaan werken met het toestemmingsvereiste. Er worden dus nog steeds ROM-gegevens geleverd aan SBG.
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 dienen zorgaanbieders in de ggz zich in te spannen om ROM-gegevens te leveren. De zorgaanbieder kan zelf controleren of aan het toestemmingsvereiste wordt voldaan. Een patiënt mag altijd weigeren om mee te werken aan ROM of om gegevens met SBG te laten delen.
De zorgaanbieder dient ook in het kader van goede zorg de patiënt op de hoogte te stellen van het feit dat die mag weigeren.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang de ROM gegevens die vanaf 2008 zonder toestemming verzameld zijn te vernietigen, aangezien expliciete toestemming van de patiënt nodig is (toestemmingsvereiste) voor de verwerking van ROM gegevens en deze toestemming niet is verkregen? Kunt u dit toelichten?
Ik ben niet in het bezit van die gegevens, dus dat is niet aan mij. Net als veel professionals vind ik het verzamelen van ROM-gegevens van groot belang voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van zorg, omdat dit de professionals ondersteunt in het proces van continue kwaliteitsverbetering. Op dit moment wordt er gezocht naar een oplossing voor het omgaan met de – door het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over gepseudonimiseerde gegevens1 – veranderde situatie, waaronder verkenning van mogelijkheden voor nadere wetgeving. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 is het op dit moment mogelijk om met het toestemmingsvereiste te werken dat een wettelijke grondslag biedt voor gegevensverzameling in het kader van ROM. SBG is verder in gesprek met de AP om te kijken welke mogelijkheden er zijn. Tot de resultaten van dit overleg bekend zijn, zijn dergelijke vergaande maatregelen als het met terugwerkende kracht vragen van toestemming of vernietiging van alle gegevens wat mij betreft niet aan de orde. Ik houd u op de hoogte van de uitkomsten van het overleg tussen SBG en de AP.
Bent u bereid om de callcenters, die ingezet worden om de ROM-gegevens binnen te halen, te ontmantelen, aangezien de rechtmatigheid van het verwerken van patiëntgegevens op losse schroeven staat zonder expliciete toestemming van de patiënt?
Ik heb geen informatie ontvangen over callcenters die ROM-gegevens verzamelen. Zoals de Minister aangaf in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Leijten2 is ROM naast benchmarkinstrument in eerste instantie bedoeld om voortgang van de behandeling te meten en daarover in gesprek te gaan met de cliënt. Inzet van callcenters acht ik daarom niet wenselijk. Voor een uitgebreid antwoord op de rechtmatigheid hiervan verwijs ik u naar de genoemde Kamervragen van het lid Leijten.
Bent u bereid om het geld besteed aan de SBG terug te halen, nu duidelijk is dat het verzamelen van de ROM gegevens niet zonder expliciete toestemming van de patiënt mag plaatsvinden?
Nee. SBG voert haar taak uit zoals die gesteld is in de Agenda voor gepast gebruik en transparantie in de ggz. Zoals in antwoord op vraag 5 al naar voren is gebracht kan de SBG de taak om ROM-gegevens te verwerken blijven uitvoeren met toestemming van de cliënt.
Hoe kunt u de verplichting van de zorgverzekeraar tot het aanleveren van ROM data aan de SBG overlaten aan het veld, nu is vastgesteld dat het verzamelen van de ROM gegevens zonder toestemming onrechtmatig is? Hoe ziet u uw eigen verantwoordelijkheid in deze kwestie?
De opvatting over rechtmatigheid van verzamelen van ROM-gegevens zonder toestemming is veranderd na de uitspraak van de AP d.d. 13 april 2016. Daarvoor werd een andere interpretatie gehanteerd. De uitspraak heeft tot gevolg dat ik bezie of nadere wetgeving nodig is. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan en een afweging te maken op basis van de geldende (privacy) wet- en regelgeving. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2,3 en 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat jarenlang op onrechtmatige wijze gegevens zijn verzameld door het SBG, zonder dit vooraf in overeenstemming te brengen met het privacyregels? Is vooraf een juridisch kader opgesteld? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn toelichting in mijn antwoord op vraag 5.
Waarom overweegt u een reparatiewet om het aanleveren van ROM gegevens aan de SBG alsnog rechtmatig te maken? Probeert u hiermee het toestemmingsvereiste te omzeilen? Kunt u deze handelwijze toelichten?
Ik bezie of nadere wetgeving nodig is om de kwaliteit van zorg voor patiënten in de ggz verder te stimuleren en daarbij een balans te vinden tussen het belang van de individuele cliënt en het belang van kwaliteitsverbetering voor alle cliënten. Partijen hebben mij met hetzelfde doel gevraagd of ik aanvullende wetgeving mogelijk wil maken die zowel cliënt als zorgaanbieder zo min mogelijk belast en toch de beoogde voordelen oplevert. Dit is voor mij aanleiding geweest om momenteel een verkenning uit te voeren.
Waarom overweegt u niet om het delen en verwerken van persoonlijke gegevens te laten plaatsvinden via informed consent? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de eerder gestelde Kamervragen van 23 maart 20173 en van 9 september 20144.
In antwoord op eerdere vragen stelt u dat op grond van de Wgbo een patiënt vernietiging kan vragen van het dossier of delen van het dossier; geldt dit ook als de gegevens reeds gedeeld zijn met het SBG? Hebben zorgaanbieders de mogelijkheid om reeds aan de SBG aangeleverde gegevens in te trekken?1
Voor zover de aan SBG aan te leveren ROM-gegevens persoonskenmerken zouden bevatten en die ROM-gegevens tot de betreffende individuele patiënt te herleiden zouden zijn, kan een zorgaanbieder deze specifieke ROM-gegevens intrekken. De bij SBG aangeleverde ROM-gegevens zijn echter door de dubbele pseudonimisering bij de zorgaanbieder en ZorgTTP voor de SBG niet tot de patiënt te herleiden.
De SBG weet niet welke ROM-gegevens bij de betreffende patiënt horen en heeft dan ook niet de (technische) middelen om deze koppeling te maken.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang de zorgverzekeraars te verbieden financiële sancties op te leggen, indien niet voldoende ROM gegevens worden aangeleverd aan de SBG? Kunt u dit toelichten?
Het is aan zorgverzekeraars zelf om te bepalen hoe zij omgaan met aanbieders die vanwege het ontbreken van de toestemming van de cliënt geen of weinig ROM-gegevens leveren. De eerste signalen wijzen er op dat zorgverzekeraars hier over het algemeen coulant mee omgaan. Zorgaanbieders zijn zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2 en 3 onder de Wkkgz verplicht zich in te spannen aan het contract met SBG te voldoen.
Waarom betoogt u nog steeds dat ROM gegevens belangrijk zijn voor het door ontwikkelen van kwaliteit in de zorg, als de Algemene Rekenkamer constateert dat ROM-scores niet goed gebruikt kunnen worden voor het meten van kwaliteit, vanwege het subjectieve karakter en de onvolledigheid van de gegevensverzameling?
ROM is een instrument dat ingezet kan worden voor verschillende doeleinden, waaronder het meten van de voortgang van individuele behandeling en het benchmarken van de resultaten van de behandelingen op een geaggregeerd niveau, zowel in de instelling als tussen instellingen. Ik vind het belangrijk dat professionals en cliënten inzicht hebben in de kwaliteit van geleverde zorg. Daarmee kunnen zorgaanbieders zichzelf verbeteren waar nodig en van elkaar en zichzelf leren. Uiteindelijk zal daarmee de patiënt betere zorg krijgen. De doorontwikkeling is ook nodig voor de transparantie naar de zorgverzekeraars en de keuze-informatie voor de patiënt.
De ROM-methodiek is nu de door partijen aangewezen manier om de kwaliteit naar een hoger niveau te tillen. Voor onderlinge vergelijkbaarheid is het nu wenselijk om daarom dit kwaliteitssysteem verder te ontwikkelen. Zoals de Minister al aangaf in de antwoorden op de Kamervragen van 23 maart 2017 staat het partijen altijd vrij alternatieve mogelijkheden te onderzoeken.
Kunt u een overzicht geven van de overige dataplatforms in de zorg, die eveneens op onrechtmatige wijze gegevens hebben verzameld en verwerkt, nu het toestemmingsvereiste ook van toepassing blijkt te zijn op gepseudonimiseerde gegevens?
Ik kan u geen overzicht geven van alle dataplatforms in de zorg. Voor registraties die door VWS gevraagd worden of wettelijk verplicht zijn, ga ik na of de uitspraak van de AP gevolgen heeft. Met name wordt dan onderzocht of bij die registraties persoonsgegevens zijn gepseudonimiseerd en of daar een bestaande wettelijke grondslag voor is. Het doel hiervan is het komen tot een oplossing voor het omgaan met de veranderde situatie omtrent het standpunt van de AP over gepseudonimiseerde gegevens.
Wanneer blijkt dat er bij bepaalde dataplatforms geen wettelijke grondslag is, toestemming niet mogelijk is, en de registratie van de gepseudonimiseerde persoonsgegevens wel gerechtvaardigd is voor het maatschappelijke belang, bijvoorbeeld voor de verbetering van de kwaliteit van zorg in het algemeen, dan betekent dit dat alsnog een wettelijke grondslag gecreëerd moet worden.
Kunt u de bronvermelding geven van de uitspraak dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is om bij een individuele patiënt al bij aanvang van de behandeling te voorspellen of de behandeling succesvol zal verlopen?2
Er is een aantal patiëntgerelateerde factoren geïdentificeerd die de kans op een gunstige uitkomst vergroten (bijvoorbeeld mildere ernst van de klachten bij aanvang van de behandeling of het hebben van een betaalde baan), maar de invloed van deze factoren is niet groot: gezamenlijk kunnen ze niet meer dan zo’n 30% van de variatie (een statistische maat voor spreiding van gegevens) in behandeluitkomst voorspellen (Iezzoni, 2013). De aard van de behandeling (farmacologisch of psychosociaal, of in combinatie) is ook geen voorspeller: diverse behandelingen doen in effect over het algemeen niet voor elkaar onder (Cuijpers et al, 2010). Ook therapeutische vaardigheden hangen niet aantoonbaar samen met een gunstige behandeluitkomst (Hundt et al, 2013). Bij aanvang van de behandeling bij een individuele patiënt (op basis van patiëntkenmerken of kenmerken van de behandeling of behandelaar) het behandelsucces voorspellen is dus vooralsnog bijna onmogelijk. Het vinden van een werkzame behandeling voor een individuele patiënt (personalized medicine) is vooralsnog vooral een proces van trial en error (Lally & MacCabe, 2015, Cuijpers et al, 2012).7
Staat u open voor de ontwikkeling van een alternatief voor de ROM-systematiek, die wel ondersteund wordt door patiënten en zorgverleners uit het veld? Hoe gaat u dit faciliteren?
Zoals ik aangaf bij mijn antwoord op vraag 14 sta ik open voor de ontwikkeling van alternatieven. Ik vind het van belang dat een alternatief ook door alle ggz-partijen wordt gesteund, wetenschappelijk is onderbouwd en de belangen en eisen van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars recht doet. Bij mijn weten is een dergelijk alternatief vooralsnog niet voor handen. Ik roep de sector daarom op blijvend in te zetten op doorontwikkeling en verbetering van de huidige systematiek.
Erkent u dat er naast naam, burgerservicenummer (BSN) en geboortedatum ook unieke identificerende codes worden gebruikt bij het aanleveren van patiëntgegevens? In hoeverre is hier rekening mee gehouden bij het pseudonimiseren van de patiëntgegevens? Kunt u dit toelichten?
Het burgerservicenummer wordt «dubbel gepseudonimiseerd» en is daardoor niet herleidbaar tot een unieke patiënt. Een geboortedatum wordt niet aangeleverd; slechts het geboortejaar, hetgeen al een eerste stap naar aggregatie van de ROM-gegevens is.
De pseudonimisatie door ZorgTTP is een «eenweg pseudoniem», zonder sleutel terug. De bewerking is dus onomkeerbaar. Zorgaanbieder èn SBG kunnen dan ook nooit meer terug naar het oorspronkelijke BSN. Ook is het technisch onmogelijk om de patiënt zijn naam en geboortedatum aan te leveren: het aanleverformat van SBG blokkeert dit. Er worden dus voor SBG geen uniek identificerende codes aangeleverd, welke worden opgeslagen in de SBG database en herleidbaar zijn tot een patiënt. Wel wordt steeds dezelfde bewerking bij pseudonimisering gebruikt zodat de «virtuele« cliënt over een langere periode kan worden gevolgd.
Hoe houdt u de Kamer op de hoogte van het overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens en het veld over het toestemmingsvereiste als enige wettelijke grondslag voor ROM?
Ik zal uw Kamer nog voor de zomer informeren over de uitkomsten van het overleg met de AP en betrokken partijen.
Kunt u, gezien de onduidelijk in het veld, deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Ik heb deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
De problemen met de uitvoering van de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verloskundigen hekelen NIPT-test»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
In hoeverre erkent u de signalen van de verloskundigen dat de invoering klantonvriendelijk en frustrerend is?
De in het bericht geuite kritiek van de verloskundigen richt zich op twee aspecten: het aantal bloedafnamelocaties en het betalingsproces dat een zwangere vrouw moet doorlopen om de test te kunnen laten verrichten. Ik begrijp de signalen van de verloskundigen want niet alleen de kwaliteit maar ook de toegankelijkheid van de prenatale screening is van groot belang. Daarin is een balans gekozen waarbij de screening – in het kader van een wetenschappelijk onderzoek – met goede waarborgen voor de kwaliteit is ingericht. Denk hierbij ook aan de bijscholing die alle counselors hebben doorlopen. Er wordt nog onderzocht of het aantal locaties voor bloedafname voldoende is om de toegankelijkheid tot de test te kunnen waarborgen. Het betalingsproces voor de zwangeren is inmiddels vereenvoudigd.
Bent u bereid te onderzoeken of het klopt dat de signalen vanuit Amsterdam gedeeld worden door andere steden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom slechts enkele plekken aangewezen zijn voor de NIPT? Kunt u aangeven waarom dit niet op meerdere laboratoria in Nederland mogelijk is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan een kwalitatief goede inrichting en uitvoering van de prenatale screening. Alleen de acht universitair medische centra (UMC’s) hebben een vergunning op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek om de NIPT als eerste test in onderzoekssetting uit te voeren. Van deze UMC’s zijn er drie laboratoria die daadwerkelijk de test uitvoeren. De benodigde apparatuur om het bloed te analyseren is kostbaar. Er is daarom gekozen voor drie uitvoerende laboratoria om de kosten van de NIPT zoveel mogelijk te beperken. De capaciteit van de apparatuur kan hierdoor optimaal benut worden waardoor de doorlooptijd kort is en de uitslag van de test sneller teruggekoppeld kan worden aan de zwangeren en hun partner.
Momenteel zijn er al meer dan 160 locaties in het land waar bloed afgenomen kan worden voor onderzoek in een van de drie laboratoria. Het is van groot belang dat de afstand die de zwangere moet afleggen naar een locatie aanvaardbaar is om de toegankelijkheid tot de test te kunnen waarborgen. De priksetjes voor de NIPT zijn prijzig en hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Daarnaast moeten de bloedafnamelocaties voldoen aan de kwaliteitsstandaarden. Het is om deze redenen niet mogelijk om de meer dan 1.000 mogelijke locaties te gebruiken voor bloedafname voor de NIPT. Er is hierbij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de kwaliteit en de kosten van de NIPT en anderzijds de toegankelijkheid voor zwangere vrouwen. Half mei zal er een evaluatie plaatsvinden van het aantal bloedafnamelocaties en de spreiding in Nederland. Waar nodig zullen aanpassingen worden gedaan. De beschikbare prikpunten voor de NIPT zijn te vinden op de website: www.meerovernipt.nl. Meer informatie over de screening en hulpmiddelen voor een geïnformeerde keuze vindt u op https://www.onderzoekvanmijnongeborenkind.nl/.
In hoeverre deelt u de mening dat het stappenplan van een online formulier, een iDeal-betaling én het uitprinten van het formulier als bureaucratisch, en overbodig, gezien kan worden? Op welke termijn wilt u toe naar een versimpeling van deze werkwijze?
Met het oog op de toegankelijkheid tot en binnen de prenatale screening is besloten om de NIPT voor een vergelijkbare prijs als de combinatietest beschikbaar te maken door middel van de Subsidieregeling NIPT. De consequentie hiervan is dat vrouwen via een apart betalingsproces de eigen betaling moeten voldoen. Dit proces is intussen vereenvoudigd. Na betaling via de website https://www.niptbetalen.nl/ krijgt de zwangere een betaalbewijs waarmee ze naar een bloedafnamelocatie kan om bloed te laten afnemen voor de test. De zwangere hoeft het betaalbewijs niet meer uit te printen, maar kan het betaalbewijs tonen op bijvoorbeeld de mobiele telefoon. Voor een doelmatige uitvoering van de Subsidieregeling NIPT is het noodzakelijk dat gecontroleerd kan worden dat de zwangere de eigen betaling heeft voldaan. De online-betaling is hiervoor nodig.
Bent u bereid met de beroepsverenigingen te bekijken of verpleegkundigen zelf de NIPT af kunnen nemen om op deze manier kosten te besparen én efficiëntie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de kwaliteit en de kosten van de NIPT en de toegankelijkheid voor zwangere vrouwen, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 4. Uit de evaluatie zal blijken of er aanpassingen gedaan moeten worden.
Het bericht dat de topinkomens in de zorgsector explosief zijn gestegen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Topinkomens stijgen explosief»?1
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen derhalve nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld.2
Hoe verklaart u dat de topinkomens in de semipublieke sector in vijf jaar tijd zijn verdriedubbeld?
Het artikel in het Algemeen Dagblad stelt dat het aantal topinkomens in de Haagse (semi-) publieke sector in 2015 met een factor drie is toegenomen ten opzichte van het jaar 2010. In het overzicht van 2015 zijn echter medisch specialisten meegenomen, die niet onder de reikwijdte van de WNT vallen. Er is dus geen sprake van een verdriedubbeling. Over de hoogte van de topinkomens geeft het artikel geen informatie. Evenmin geeft het artikel informatie of en in welke mate sprake is van een stijging van het aantal topfunctionarissen binnen de reikwijdte van de WNT voor geheel Nederland.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat zorgbestuurders zichzelf jaar in jaar uit dergelijke riante beloningen blijven uitbetalen?
De Governancecode kent geen bepalingen over de hoogte van de beloning van zorgbestuurders. De normen voor wat de regering een acceptabele beloning vindt voor topfunctionarissen zijn vastgelegd in de WNT. De WNT heeft tot doel om bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector tegen te gaan.
Toont dit niet aan dat de Governance Code niet werkt, nooit gewerkt heeft en nooit gaat werken om de graaiers in de zorgsector aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de zorgbestuurders die meer verdienen dan de Balkenendenorm?
Zoals bij de antwoorden op vraag 1 en 2 gemeld is de WNT met ingang van 2013 in werking getreden en zal op grond van het overgangsrecht vanaf 1 januari 2017 voor het eerst sprake zijn van een afbouw van de topinkomens naar de in de wet opgenomen normbedragen. Bij overtredingen zal de toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, de wet handhaven.
Tijdelijke opvang van ouderen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsitem «Tijdelijke opvang ouderen groeit explosief»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ruime verdubbeling van de vraag naar tijdelijke opvang na ziekenhuisopname voor ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de cijfers uit het bericht niet. Er is volgens onze gegevens geen sprake van een verdubbeling van de vraag in het eerstelijns verblijf (ELV) in 2016 ten opzichte van 2015. Volgens gegevens van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft het CIZ in 2015 ruim 25.6002 en in 2016 ruim 29.300 besluiten afgegeven voor ELV. Volgens gegevens van het CIZ kwamen in 2015 ruim 12.000 aanvragen voor eerstelijns verblijf vanuit het ziekenhuis en gold voor 2016 hetzelfde.
Hoe oordeelt u over het feit dat verzekeraars niet bereid zijn het (volledige) tarief te vergoeden voor een verblijf in een «herstelhotel», in het licht van het feit dat een verblijf in zo’n hotel circa € 225 kost en een nacht in het ziekenhuis circa € 700? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er, na verblijf in het ziekenhuis of vanuit de thuissituatie, een medische noodzaak bestaat tot opname met kortdurend verblijf, valt dit onder de aanspraak eerstelijns verblijf (ELV) op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
ELV wordt in het geheel vergoed uit de Zvw wanneer deze zorg wordt afgenomen bij een gecontracteerde aanbieder. Wanneer deze zorg wordt afgenomen bij een niet gecontracteerde aanbieder ontvangt de verzekerde de vergoeding op basis van de polis.
Wanneer patiënten uit het ziekenhuis komen en er geen sprake is van medische noodzaak tot verblijf maar er wel zorg nodig is kan men thuis met thuiszorg (zorg en verzorging betaald uit de Zvw) en eventueel met begeleiding en ondersteuning vanuit de het gemeentelijk domein, thuis verblijven.
Wanneer mensen er voor kiezen om – zonder medische noodzaak – deze zorg niet thuis af te nemen maar in een hotel te verblijven dan worden de kosten voor de zorg wel betaald uit de Zvw maar het verblijf wordt niet gedekt door de basisverzekering. De kosten voor verblijf dient men dan zelf te betalen of kunnen, afhankelijk van de polisvoorwaarden, uit de aanvullende verzekering worden vergoed.
De tarieven voor het eerstelijns verblijf zijn vastgesteld door de NZa. Vanaf 2017 is er sprake van zogenaamde maximum tarieven. De aanbieder en de verzekeraar onderhandelen over de hoogte van het tarief en de zorg die daarvoor wordt geboden. Er zijn verschillende maximum tarieven vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de patiënt.
Voor laag complexe zorg in het ELV is dit tarief vastgesteld op maximaal € 160,17, voor ELV hoog complex is dit maximaal € 223,50 en voor ELV palliatief maximaal € 316,07.
Bent u het eens met de stelling dat dit de wereld op zijn kop is, aangezien het een uitgelezen kans is om enerzijds ouderen zorg op maat te bieden en anderzijds te besparen op zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eerstelijns verblijf fungeert als smeerolie in het systeem. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Het is belangrijk dat de patiënt de zorg ontvangt die passend is. Dit betekent dat de zorg thuis ook goed geregeld moet zijn. Het ELV is een vorm van kortdurende zorg die gericht is op terugkeer naar huis en een oplossing kan bieden als het thuis tijdelijk niet meer gaat of nog niet gaat vanuit het ziekenhuis. Het is aan professionals om te beoordelen wat passende zorg is en aan zorgverzekeraars om deze zorg in te kopen.
Wanneer de patiënt niet de juiste zorg ontvangt kan dit worden gemeld bij de NZa.
Bent u het eens met de stelling dat een overheid die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen alles moet doen om dit mogelijk te maken, niet in de laatste plaats voor de thuiswonende ouderen die zorg nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er passende zorg moet zijn voor ouderen die langer zelfstandig thuis wonen. De afgelopen jaren zijn er veranderingen doorgevoerd, zodat de zorg dichter bij huis georganiseerd kan worden. Met meer ruimte voor het professionele oordeel van de zorgverlener, maatwerk en innovatie. De ondersteuning door gemeenten en de thuiszorg vanuit de Zvw spelen hierin een belangrijke rol.
Om mensen langer thuis te kunnen laten wonen is het ook van belang dat zij – als het thuis even niet meer gaat – kortdurend opgenomen kunnen worden. Dit is geregeld met het eerstelijns verblijf: waar herstel van zelfredzaamheid een belangrijk element van de zorg is.
Tot slot hebben de Minister en ik een proces in gang gezet om binnen de Zvw aanvullende geneeskundige zorg mogelijk te gaan maken voor specifieke doelgroepen in de eerste lijn. Deze zorg is ook voor ouderen met somatische en lichamelijke chronische/complexe zorgvragen. Dit betreft zorg die zich ook richt op het leren omgaan met beperkingen en het versterken van de zelfredzaamheid van de patiënt.
Bent u het eens met de stelling dat zorgverzekeraars op deze wijze dit overheidsbeleid dwarsbomen en de stagnatie van doorstroom van ouderen vanuit het ziekenhuis in stand houden, aangezien door de beperkte vergoeding veel ouderen (financieel) niet in staat zijn gebruik te maken van deze tijdelijke opvang en zij dus nergens heen kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de quikscan van de NZa3, die uw Kamer op 22 december 2016 is toegestuurd, blijkt dat er geen signalen zijn dat er voor 2016 en 2017 onvoldoende zorg is ingekocht. Hierdoor is er op dit moment geen noodzaak tot ingrijpen door de NZa op de naleving van de zorgplicht.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) geeft aan dat het eerstelijns verblijf door verzekeraars landelijk dekkend is ingekocht waarbij alle bestaande aanbieders in 2017 een contract is aangeboden, en nagenoeg overal ook is gesloten. Daarnaast zijn ook nieuwe aanbieders gecontracteerd. Het beschikbare kader is daarbij als leidraad gehanteerd, maar er zijn ook afspraken gemaakt over hoe met de nu nog niet te bepalen vraagontwikkeling gedurende het jaar wordt omgegaan.
Bent u bereid om de tafel te gaan met zorgverzekeraars, om hen aan te sporen een redelijk tarief te hanteren voor deze vorm van tijdelijke opvang van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Later dit jaar verschijnt een rapportage van de NZa over de inkoop van ELV, waaronder de hoogte van de afgesproken tarieven. Indien daar aanleiding toe is ben ik bereid over de uitkomsten hiervan in gesprek te gaan met zorgverzekeraars. Primair is echter de NZa als toezichthouder aan zet om naleving van de zorgplicht waar nodig te handhaven.
Hoe oordeelt u over het argument van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) om niet mee te werken aan de reportage, dat «er op dit moment geen acuut probleem bestaat in de tijdelijke opvang van ouderen»?
De overweging om wel of niet mee te werken aan een reportage is aan ZN.
Is dit de marktwerking in de zorg zoals u die voor ogen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zo ver het gaat om «medisch noodzakelijk tot verblijf» heb ik eerder toegelicht dat dit ten laste van de Zvw komt en dat de NZa hiervoor maximumtarieven heeft vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.