Het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld»?1
Ja.
Waarom gaf u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen verslag is, terwijl nu blijkt dat er wel degelijk een verslag is gemaakt? Waarom heeft u dit gespreksverslag niet bij de Europese Commissie opgevraagd en aan de Kamer doen toekomen?2
Toen ik op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het door mij gevoerde gesprek met eurocommissaris Sinkevičius, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers. Naar mijn beste weten was er dus geen verslag gemaakt.
Begrijpt u het belang van goede informatievoorziening voor de volksvertegenwoordiging om het bestuur te controleren?
Het is inderdaad heel belangrijk dat de volksvertegenwoordiging goed geïnformeerd wordt. Dat heb ik ook in dit geval naar beste weten gedaan. En ik hoop dat mede door de nu gegeven antwoorden – ook in deze specifieke casus – burgers vertrouwen hebben in de overheid.
Beseft u wat voorvallen zoals deze doen met het vertrouwen van burgers in de overheid en het draagvlak voor het overheidsbeleid, in het bijzonder bij deze specifieke casus?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie en dat de Commissie de uitleg die Nederland hieraan geeft niet deelt? Zo ja, waarin zit dit verschil in interpretatie exact? Welke uitleg geeft de Commissie aan dit artikel en wat is uw eigen uitleg?
Een discussie over dit specifieke onderwerp heeft niet tijdens mijn overleg met de eurocommissaris plaatsgevonden. De vraag lag in dat gesprek alleen voor hoeveel flexibiliteit dit artikel biedt.
In het reguliere ambtelijke overleg tussen ambtenaren van de EC en ambtenaren van ministeries en provincies dat op 23 juni plaatsvond, is stilgestaan bij de vraag op welke wijze zou kunnen worden omgegaan met een situatie waarbij er onvoldoende «passende maatregelen» zouden zijn om verslechtering te voorkomen (lid 2 van art. 6), of waarbij denkbare maatregelen grote openbare belangen raken terwijl onzeker is of verslechtering plaatsvindt. Wanneer is het nemen van maatregelen nog proportioneel? Als voorbeeld is daarbij de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld genoemd. Daarbij is door Nederland bij de Europese Commissie verkend of voor de toepassing van lid 2 van artikel 6 (het nemen van passende maatregelen om verslechtering te voorkomen) een procedure denkbaar is die lijkt op die van lid 3 en 4 van artikel 6, de zogenoemde «ADC-procedure», om te bepalen of een maatregel passend en proportioneel is. De ADC-procedure van lid 3 en 4 is bedoeld voor toestemmingsverlening voor nieuwe activiteiten, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Nederland heeft de vraag gesteld of die procedure wellicht ook gebruikt kan worden bij bestaande activiteiten waar geen alternatief (A) voor is, die vallen onder een dwingende (D) reden van groot algemeen belang en waarbij elders compensatie (C) van schade aan de natuur kan worden gerealiseerd. Nederland wilde dus verkennen of het mogelijk zou zijn om in zulke gevallen de activiteit door te kunnen laten gaan ondanks het daardoor veroorzaakte risico op verslechtering van de natuur en zonder het nemen van voldoende maatregelen om dat te voorkomen. De EC adviseerde echter om zo’n benadering niet toe te passen onder lid 2, omdat de Habitatrichtlijn deze interpretatie volgens de EC niet toelaat. De EC adviseerde om zo’n situatie te beoordelen onder lid 3 van de Habitatrichtlijn, als ware het een nieuwe activiteit. Hoe dat dan zou kunnen voor bestaande situaties die niet nieuw zijn – zoals bijvoorbeeld de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld – is tijdens het overleg niet duidelijk geworden. Dit zou immers betekenen dat het níet nemen van een passende maatregel passend beoordeeld zou moeten worden, als ware dat een nieuwe activiteit. De EC noemt dit een «ex post-toepassing» van art. 6, derde lid. Omdat dit een nieuwe suggestie is, moet nog nader worden verkend hoe dat in de praktijk vormgegeven zou kunnen worden.
Kortom: Nederland heeft met de EC verkend hoe flexibel de Habitatrichtlijn op dit punt geïnterpreteerd kan worden, maar de EC bleek het niet eens met de benadering die Nederland verkende om een algemeen belang – zoals bijvoorbeeld drinkwaterwinning – voorrang te kunnen geven in een Natura 2000-gebied.
Klopt het dat uit het gesprekverslag blijkt dat er geen volledige wetenschappelijke zekerheid verkregen is of te verkrijgen is over het succes van de voorgestelde ingrijpende beheermaatregelen in Wierdense Veld?
Vanuit de provincie Overijssel is voorafgaand aan het gesprek informatie gegeven over de voorgenomen maatregelen en de verwachte effectiviteit daarvan (Annex 3B van het verslag). Uit de tekst blijkt dat het heel moeilijk is om precies te voorspellen hoe de waterstanden in het natuurgebied zullen reageren op het gecombineerde effect van de hoeveelheid neerslag en de te nemen herstelmaatregelen enerzijds en de al dan niet toenemende wateronttrekking anderzijds. Bij benutting van de drinkwaterwinning volgens het langjarige gemiddelde is het voorgenomen maatregelpakket in de ecologische beoordeling als toereikend beoordeeld voor het behoud van het hoogveen. Als de waterwinningen structureel intensiever benut worden, is het huidige maatregelpakket mógelijk niet toereikend en dan zouden aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn. Er is een kans dat als gevolg van klimaatverandering en hiermee samenhangende droge en warme zomers de winningen in de toekomt intensiever benut gaan worden. Of dat zo is, is niet te voorspellen. Het is daarom nodig de ontwikkelingen goed te monitoren. Als daaruit zou blijken dat verslechtering optreedt, zijn aanvullende maatregelen nodig, bijvoorbeeld de vermindering van de drinkwaterproductie. De resultaten van de ecologische beoordeling geven daartoe echter nu nog geen aanleiding.
Waarom ziet Nederland, zoals te lezen is in het gespreksverslag, het dan pas na het nemen van ingrijpende (en wetenschappelijke onzekere) maatregelen, zoals onder meer de opkoop van omliggende landbouwgronden, als een «optie» om alsnog gebruik te maken van de mogelijkheid van compensatie in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn in andere hoogveennatuurgebieden?
Compensatie is een laatste mogelijkheid. Voordat daartoe wordt besloten, moet een lidstaat eerst al het mogelijke doen om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van verslechtering.
Waarom kiest u er niet voor om al te compenseren voorafgaand aan het nemen van deze ingrijpende en sociaaleconomisch onomkeerbare maatregelen, waarvan de uitkomsten ook nog eens wetenschappelijk onzeker zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is drinkwaterwinning niet per definitie een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, zoals in het verslag genoemd?
Drinkwaterwinning als zodanig is een dwingende reden van groot openbaar belang. De locatie waar die winning plaatsvindt, is echter niet dwingend. Vandaar dat in de ADC-procedure eerst de stap gezet moet worden van het verkennen van alternatieven, zoals het verplaatsen van de winning.
Waarom wil Nederland als lidstaat volgens het gespreksverslag dan toch per se in Wierdense Veld eerst een pakket maatregelen blijven nemen die volgens hetzelfde gespreksverslag qua uitkomst wetenschappelijk onzeker zijn en waarvan de resultaten ten gevolge van de drinkwaterwinning door gebrek aan ecologische kennis onbekend zijn?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom stelt Nederland verderop in het verslag tegenover de Commissie dan toch dat het pakket maatregelen «volgens de huidige inzichten» de verslechtering van het hoogveen zal voorkomen en behoud van huidige hoogveenwaarden zal verzekeren? Spreekt Nederland zichzelf hier tijdens het gesprek met de Commissie niet tegen? Heeft u of de provincie soms andere inzichten dan de ontbrekende ecologische kennis en wetenschappelijke onzekerheid?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er geen sprake is van een tegenstelling in de gepresenteerde informatie.
Waarom noemt de Commissie deze keuze in de titel «de weg die Nederland wil kiezen in deze situatie»? Vermeldt de Commissie in het gespreksverslag zelf niet expliciet dat de optie van artikel 6, lid 4 voor compensatie (van het verlies in Wierdenseveld ten gevolge van drinkwaterwinning) in andere Natura 2000-gebieden met hoogveenwaarden reeds open staat en dat deze optie in nieuwe Europese richtsnoeren over de toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zal zijn opgenomen? Waarom heeft Nederland hier dan nog steeds geen gebruik van gemaakt of soortgelijke opties verkend? Vallen dergelijke opties duurder of goedkoper uit dan de omvangrijke en qua resultaat wetenschappelijk onzekere maatregelen in het Wierdense Veld?
De geciteerde titel («The path that the Netherlands wants to choose in this situation») is de titel die Nederland zelf heeft gebruikt in de schriftelijke informatie die voorafgaand aan het mondelinge overleg van 23 juni. Het is dus niet de Commissie die zegt dat Nederland deze weg wil kiezen. De voorgestelde keuze is voorgelegd aan de Commissie om te weten te komen of dit een begaanbare weg zou kunnen zijn. Vervolgens bleek tijdens het overleg dat de EC een andere route voorstelt; zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het juist dat de Commissie stelt open te staan voor dialoog over de kosten en de proportionaliteit van de maatregelen in Wierdense Veld die door Nederland, provincie en terreinbeheerder reeds deels zijn ingeleid? Zo ja, op welke termijn zullen gesprekken met de Commissie hierover plaatsvinden en waarom wordt er niet gewacht op de uitkomst van deze dialoog? Zou bovendien met de aanzienlijke financiële middelen behorende bij de maatregelen in Wierdenseveld niet in andere Natura 2000-gebieden veel meer hoogveen behouden en hersteld kunnen worden, indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 6, lid 4 zoals door de Europese Commissie wordt geopperd?
De Commissie staat open voor een dialoog over proportionaliteit van maatregelen in concrete gevallen. Er is echter geen concreet zicht geboden op mogelijkheden om met succes te stellen dat een maatregel disproportioneel is en daarom niet hoeft te worden genomen. De toezegging moet worden gezien in de context van het gesprek. In het verslag staat namelijk eerst: «COM stated that we need to rely on the guidance from the EU Court of Justice.» Het Hof heeft, volgens de Europese Commissie, tot op heden nog nooit geoordeeld dat een noodzakelijke maatregel niet hoeft te worden genomen in geval die disproportioneel zou zijn, uitsluitend vanwege de daaraan verbonden economische kosten. Alleen als er meerdere maatregelen mogelijk zijn die alle minstens even effectief zijn, is er een keuzemogelijkheid, waarbij rekening gehouden moet worden met de gevolgen op economisch, sociaal en cultureel gebied (artikel 2, derde lid, Habitatrichtlijn).
Nieuwe natuur |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Welke opgave ligt er, in het kader van natuurversterking, om nieuwe natuur te ontwikkelen?
De provincies hebben in de zesde Voortgangsrapportage Natuur gerapporteerd over de voortgang van het Natuurnetwerk Nederland, in het bijzonder over de inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200).1 Op 1 januari 2020 resteerde nog een inrichtingsopgave 38.530 ha. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Daarin is de restant inrichtingsopgave nieuwe natuur per 1 januari 2021 opgenomen.
In het kader van het Programma Natuur worden voor de periode 2021–2023 provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel in overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden door het Rijk gefinancierd. Een tweede tranche wordt gefinancierd in de periode 2024–2030.
Welk deel hiervan komt voort uit stikstofproblemen?
De provinciale uitvoeringsprogramma’s van het Programma Natuur zijn integraal onderdeel van de structurele aanpak stikstof. De focus binnen het Programma Natuur ligt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In het Natuurnetwerk Nederland worden ook andere natuurtypen beheerd en ontwikkeld.
Welke organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van nieuwe natuur en welke rol hebben zij daarbij?
Naast Rijk en provincies zijn onder andere betrokken de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de 12 Provinciale Landschappen), particuliere eigenaren, andere overheden en de agrarische sector (onder meer Boerennatuur en LTO).
Hoe wordt besloten welk type nieuwe natuur er gerealiseerd gaat worden? Wat is uw rol daarbij?
De realisatie van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland is gedecentraliseerd naar de provincies, die via een gebiedsgerichte aanpak bepalen op welke plek welk type natuur wordt gerealiseerd.
Voor wat betreft het Programma Natuur financiert het Rijk provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel op basis van een rijksregeling. De provincies rapporteren het Rijk jaarlijks over de voortgang van de realisatie en de uitputting van de middelen.
Deelt u de mening dat er gestreefd moet worden naar nieuwe natuur die zo min mogelijk gevoelig is voor stikstof, dit om te voorkomen dat er straks nieuwe stikstofproblemen gecreëerd worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, kunt u toelichten wat dit betekent voor de toekomst van onze landbouw?
Voor het beantwoorden van de vraag welke natuur moet worden gerealiseerd, speelt de stikstofgevoeligheid geen rol. Provincies bepalen de natuurdoelen in hun natuurbeheerplannen, op basis van onder ander de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Voor Natura 2000-gebieden zijn de doelen tevens vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten. Via de structurele aanpak stikstof werk ik samen met de provincies aan het reduceren van stikstofbronnen en het herstel van natuur in de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. Dit heeft inderdaad gevolgen voor de landbouw rondom natuurgebieden. Dat past ook in de omslag in de landbouw naar een kringlooplandbouw, die ik beoog en die ik in mijn visie «Waardevol en verbonden» uiteen heb gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Natuur van 7 oktober a.s.?
Ja.
Het bericht 'Landbouwgif in Maas gedumpt' |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Landbouwgif in Maas gedumpt»?1
Ja.
Klopt het dat er eind vorig jaar in België 74 dagen lang moedwillig een flinke hoeveelheid van de onkruidverdelger glyfosaat in de Maas is gedumpt, omgerekend bijna honderd vaten van vijftien liter?
Uit monitoringgegevens is gebleken dat eind vorig jaar in de Maas glyfosaat is aangetroffen in gehalten die het «drinkwatercriterium» van 0,1 microgram/liter overschreden. De norm voor de ecologische waterkwaliteit voor glyfosaat (77 microgram/l) is niet overschreden. Uit een analyse van monitoringsgegevens van drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat bleek achteraf dat het zeer waarschijnlijk om een lozing gaat die gedurende langere tijd heeft plaatsgevonden (zie antwoord op vraag 3). De kwaliteit van drinkwaterproductie en het toezicht daarop borgt dat het drinkwatercriterium in het uiteindelijk geleverde drinkwater nooit overschreden wordt. Berekeningen van RIWA-Maas, waarbij gekeken is naar gemeten concentraties glyfosaat en het afvoerdebiet van de Maas, laten zien dat het gaat om een grote lozing waarvan de omvang niet met zekerheid is vast te stellen. Glyfosaat is in de Maas aangetroffen buiten het seizoen waarin dit onkruidbestrijdingsmiddel normaal wordt toegepast. Hierdoor is een illegale lozing niet uit te sluiten. Uit overleg met de autoriteiten in Wallonië blijkt dat de veroorzaker van de lozing momenteel niet in beeld is.
Wat is er de oorzaak van dat de lozing ruim twee maanden onopgemerkt is gebleven?
In Eijsden ligt in de Maas een meetstation van Rijkswaterstaat dat online, dat wil zeggen dagelijks, de meest voorkomende stoffen meet. Afspraken hierover zijn na consultatie bij belanghebbenden (waaronder drinkwaterbedrijven) vastgelegd in de serviceniveauovereenkomst, waarbinnen Rijkswaterstaat als Agentschap van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat haar werkzaamheden uitvoert. Glyfosaat zit niet in dit online analyse pakket.
Naast de online metingen voert Rijkswaterstaat éénmaal per maand een handmatige bemonstering uit op diverse monitoringspunten in de Maas. Hierbij wordt een groter pakket aan stoffen geanalyseerd, waaronder glyfosaat. Betrouwbaar vaststellen van de concentratie glyfosaat in oppervlaktewater vereist een specifieke, afzonderlijke en kostbare analyse, waarvan de resultaten ca. 4 weken na monstername beschikbaar komen. Deze 4 weken zijn nodig voor monstername, transport naar het laboratorium van Rijkswaterstaat te Lelystad, opwerking (behandeling van het rivierwatermonster om analyse mogelijk te maken), opslag, analyse door vanwege de specifieke methode gespecialiseerde analisten en rapportage. In een overzicht ziet dit er als volgt uit:
4 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
8 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
Maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: eerste overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Daarop volgende maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: tweede overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Op basis van de resultaten van deze handmatige bemonstering is achteraf geconstateerd dat de lozing waarschijnlijk gedurende langere tijd is opgetreden aangezien in twee opeenvolgende monsters een overschrijding van het drinkwatercriterium is vastgesteld.
Wat is de reden dat er bij het meetpunt in Eijsden niet 24 uur per dag op glyfosaat wordt gecontroleerd?
Er zijn zeer veel stoffen in omloop. Ook in oppervlaktewater kunnen heel veel stoffen voorkomen. Het is niet mogelijk en ook niet doelmatig alle stoffen te analyseren. Derhalve worden de online metingen gefocust op de meest voorkomende stoffen. Glyfosaat zit niet in het pakket van de online metingen. Voor de online-analyses van glyfosaat in oppervlaktewater, die tot op het niveau van het drinkwatercriterium betrouwbaar zijn, is speciale apparatuur nodig en dat maakt de continue monitoring van deze stof in de praktijk erg kostbaar.
Hoe moet de opmerking in het jaarverslag van RIWA-Maas worden begrepen, dat RIWA in dit geval graag getipt was?
RIWA Maas stelt in haar jaarverslag: «RIWA-Maas was echter graag op de hoogte gesteld van dit incident, om de drinkwaterbedrijven te kunnen informeren». Dit is begrijpelijk. Echter, door de vorm van monitoring kon pas achteraf worden vastgesteld dat er langdurig een lozing had plaatsgevonden. In overleg met o.a. de drinkwaterbedrijven wordt nu besproken hoe het nemen van watermonsters door verschillende organisaties beter gecoördineerd en aansluitend in de tijd op elkaar kunnen worden ingepland. Dit om de periode tussen de monsternames die beheerders en gebruikers van Maaswater uitvoeren te verkorten, daarmee de kwaliteitscontrole van het Maaswater te verbeteren en aldus verkregen analysegegevens gezamenlijk tijdig te delen en beter te benutten.
Op welke wijze worden de veroorzakers van de vervuiling nu en in de toekomst aangepakt?
In de Nederland wordt het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen primair uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar ook door de Waterschappen. De industrie (gewasbeschermingsmiddelenbranche) onderhoudt de STORL-regeling die de verantwoorde verwijdering faciliteert van lege verpakkingen en restanten van middelen die niet meer gebruikt kunnen worden (https://www.storl.nl/). In geval van normoverschrijdingen werken waterbeheerders en toezichthouders (NVWA en waterschappen) samen om met gerichte bronopsporing en vaststelling op heterdaad de oorzaak van een overschrijding vast te stellen.
Welke stappen zet u, ook in internationaal verband, om drinkwaterbedrijven te steunen om incidenten als deze te voorkomen?
Binnen de Internationale Maascommissie zijn naar aanleiding van een incident met prosulfocarb in 2019, afspraken gemaakt over een meetnet dat direct kan worden ingezet voor snelle bronopsporing bij een calamiteit. Het idee achter dit protocol bronopsporing is per direct metingen te verrichten op strategische meetpunten in de Maas, waarmee snel en efficiënt gezocht kan worden waar een lozing precies vandaan komt. Voor het gehele stroomgebied van de Maas is een «Waarschuwings- en Alarmeringssysteem» actief dat door het secretariaat van de Internationale Maascommissie beheerd wordt.
Rijkswaterstaat heeft met de Waalse waterkwaliteitsbeheerder SPW (Service Public de Wallonie) werkafspraken gemaakt hoe deze bronopsporing snel kan worden opgestart bij een calamiteit. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat een interne werkafspraak over hoe bij een calamiteit het ad-hoc meetnet in Nederland snel kan worden bemonsterd.
Naar aanleiding van dit incident is ook onmiddellijk contact met de autoriteiten in Wallonië opgenomen. Er is tussen de Waalse waterkwaliteitsbeheerder en Rijkswaterstaat voortdurend onderling contact over de inspanningen die de Waalse Autoriteiten verrichten om (illegale) lozingen te kunnen identificeren. Beide instanties zijn in goede onderlinge samenwerking alert om bij nieuwe verhoogde gehalten direct in actie te komen om lozingen te kunnen identificeren.
De voortgang afhandeling waterschade in Limburg en Brabant |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe moet artikel 8 uit de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, over teeltplanschade bij agrarische bedrijven, worden geïnterpreteerd voor een gemengd bedrijf? Moet de totale productie met ten minste 20% geraakt zijn, of alleen het grondgebonden deel, of het deel van de getroffen teelt binnen het bouwplan?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas het productieverlies wordt bepaald.
Hoe wordt de procedure om aanspraak te maken op de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, zoals neergelegd in artikel 17 van de regeling, gecommuniceerd naar de verschillende groepen gedupeerden waarop de regeling zich richt? Wat wordt gedaan om te zorgen dat zoveel mogelijk gedupeerden worden bereikt? Welke middelen, kanalen en netwerken worden aangewend om te voorkomen dat mensen buiten de boot vallen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang dat de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 de groep gedupeerden bereikt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, kanalen en netwerken die ik hier graag kort toelicht.
Allereerst zijn er op de websites van de rijksoverheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) speciale pagina’s ingericht met informatie over de regeling en antwoorden op veelgestelde vragen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.1, kan via de website van RVO tevens de schade gemeld worden. Ten tweede worden gedupeerden ook geïnformeerd via de websites en digitale communicatiemiddelen van de provincie Limburg en de verschillende getroffen gemeenten. Ten derde zijn er diverse bijeenkomsten geweest met verschillende belangenorganisaties, waaronder lokale ondernemersverenigingen, die vervolgens hun leden hebben geïnformeerd over de regeling. Tot slot kunnen gedupeerden terecht op de website van de Kamer van Koophandel (KvK) voor meer informatie.
Voor de gedupeerden is het belangrijk dat zij via de verschillende communicatiekanalen steeds dezelfde informatie krijgen. Om die reden hebben RVO, de gemeenten en de provincie onder regie van het Ministerie van JenV onderling de informatie en communicatie afgestemd. Ik zal mij dan ook blijven inspannen voor een effectieve en eenduidige communicatie naar gedupeerden toe.
Waar kunnen gedupeerden terecht met vragen? Bestaat hiervoor bijv. een speciaal telefoonnummer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo ja, kunt u dit breed onder de aandacht brengen?
Ik span mij ervoor in dat gedupeerden weten waar zij terecht kunnen met vragen aangaande de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Hiertoe is een aparte website over de Wts gecreëerd: www.rvo.nl/wtsjuli2021. Op deze website kan men zowel praktische informatie als veelgestelde vragen terugvinden. Direct in contact treden met een medewerker kan via livechat en een speciaal Wts-telefoonnummer: 088 042 40 70. Dit is breed gecommuniceerd via RVO en lokale overheden. Met de betrokken decentrale overheden is afgesproken allemaal naar rvo.nl te verwijzen zodat er één loket is die het overzichtelijk maakt voor gedupeerden waar zij terecht kunnen. Naast de informatievoorziening gerelateerd aan de Wts, biedt de website ondernemersplein.nl een breder overzicht van de verschillende steunregelingen die ondernemers tot hun beschikking hebben. Ondernemers met vragen kunnen ook terecht bij het KVK Adviesteam. Tot slot heeft de Belastingdienst een tijdelijk steunpunt geopend voor ondernemers die getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het steunpunt is elke werkdag bereikbaar voor vragen over en hulp bij belastingzaken. Op deze verschillende manieren wordt zorggedragen voor een effectieve communicatie naar gedupeerden toe die vragen hebben. Vanzelfsprekend zal ik zorg blijven dragen voor de kwaliteit en effectiviteit van deze communicatie en blijf ik in overleg met RVO en lokale overheden om eventuele knelpunten weg te nemen/aanvullende communicatie in gang te zetten,
Wat wordt gedaan om doorlooptijden zo kort mogelijk te houden? Zijn hierover afspraken gemaakt met bijv. taxateurs?
Alles is in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Reeds voor de inwerkingtreding van de regeling heeft RVO hiertoe afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren opdat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerking treding. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters worden verspreid over het getroffen gebied de schade-expertises uitgevoerd. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Dit geldt voor de aanvragen waarbij geen beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, aangezien er in dergelijke gevallen meer tijd nodig is voor het maken van een zorgvuldige afweging. Gevallen waarin beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule worden binnen de wettelijke termijn van 13 weken afgedaan. Inmiddels zijn de eerste betalingen gedaan.
Welke afweging heeft u gemaakt om in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 niet te voorzien in omzetcompensatie, waarover u in de Kamerbrief Stand van zaken vergoeding schade ramp Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant d.d. 13 augustus 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 59) schreef «het gesprek hierover te willen voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers»? Welke gesprekken hebt u gevoerd, met welke partijen, en wat was hiervan de uitkomst?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (art. 4, lid 2) waar de Regeling op is gebaseerd voorziet niet in een grondslag voor de compensatie van omzetderving. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit een bewust en principiële keuze van de wetgever is geweest: omzetderving werd geacht tot het normale ondernemersrisico te behoren.2 Het kabinet heeft dus in het kader van de Regeling geen afweging kunnen maken.
Het kabinet voert intensief overleg met de provincie Limburg en ondernemers- en brancheorganisaties LWV, MKB Limburg, KHN, HISWA/RECRON over de uitvoering van de Wts en over een eventuele afzonderlijke compensatie voor omzetverlies. Hierbij ligt de nadruk momenteel op het door de betrokken partijen in beeld brengen van de aard en omvang van het omzetverlies in de getroffen regio’s. Provincie Limburg heeft via de ondernemers- en brancheorganisaties een inventarisatie uitgezet. De resultaten hiervan worden thans verwerkt. Samen met gegevens over het gebruik van de TVL en uitkeringen door verzekeraars van verzekerde bedrijfsschade biedt deze inventarisatie belangrijke informatie om een eventuele compensatie van omzetverlies vorm te geven. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief van 10 september jl. wordt dit afgewogen tegen de criteria proportionaliteit, precedentwerking en uitvoerbaarheid.
Wanneer beslist het kabinet over de tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving in het vierde kwartaal van 2021? Deelt u onze mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid komt én gecommuniceerd wordt, zodat gedupeerden weten waar zij aan toe zijn?
Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een beslissing te kunnen nemen over een tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Het is van belang hierover zo snel mogelijk, maar wel pas na een zorgvuldige verkenning, duidelijkheid te verschaffen. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten (zie vraag 5). Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Wanneer is de verkenning naar een tegemoetkoming voor schadegevallen in de uiterwaarden langs de Maas afgerond? Worden daarin ook de gebieden in Brabant ten noorden van Boxmeer meegenomen? Kunt u nog eens toelichten in hoeverre gedupeerden buiten het schadegebied op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) maar binnen het overstromingsgebied van een andere Nederlandse rivier dan de Maas in aanmerking zullen komen voor schadevergoeding? Vindt u net als wij dat hierover zo snel mogelijk uitsluitsel moet worden gegeven, zodat er duidelijkheid komt voor gedupeerden, zoals ondernemers die forse investeringsbeslissingen moeten nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 september jl. verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Dit betreft uiterwaarden langs de Maas ten noorden van Boxmeer. Deze verkenning gaat om een mogelijke tegemoetkoming van schade die niet is gebaseerd op de Wts. Schade in de uiterwaarden is namelijk uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de (zomer-)bedding van de rivier. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3).
Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien deze aspecten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Is het voor gedupeerde agrarisch ondernemers binnen het Wts-schadegebied mogelijk alvast hun gronden te bewerken zonder het recht op schadevergoeding te verliezen, wetende dat kleigrond in de praktijk maar in een beperkt tijdsvenster bewerkt kan worden en vóór de winter een hoofdgrondbewerking moet hebben gehad? Zo ja, hoe weten ondernemers zich hiervan verzekerd? Zo nee, kan dit wel wanneer een erkende taxateur het door waterschade vernietigde gewas getaxeerd heeft? Heeft dit financiële consequenties voor de betreffende ondernemer?
Agrarische ondernemingen kunnen inderdaad alvast hun grond bewerken, zonder verlies van het recht op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Voor de teeltplanschade wordt gekeken naar het productieverlies van de gehele agrarische onderneming.
Acht u het verstandig om, met het oog op een eventuele aanvraag voor het EU-Solidariteitsfonds, de totale schade aan landbouwgewassen zo snel mogelijk in beeld te hebben en hiervoor landbouwers die buiten het Wts-gebied maar binnen het overstromingsgebied van de Maas vallen hun schade alvast te laten opgeven bij bijv. een meldpunt, zodat een juister en completer beeld ontstaat van de totale schade? Waarom wel/niet?
Bij een eventuele aanvraag voor het EU-solidariteitsfonds volstaat in eerste instantie een voorlopig overzicht van de schade. Er is de mogelijkheid om de schadebedragen in een later stadium, als er meer zicht is op de totale schade, te actualiseren. Er is hiervoor dan ook geen noodzaak om de schade aan landbouwgewassen op korte termijn in beeld te hebben.
In hoeverre is overwogen om de Wts ook van toepassing te verklaren op de gevolgen van de hevige neerslag op dinsdagavond 29 juni 2021, die in gemeentes als Meerssen, Kerkrade en Landgraaf tot ernstige wateroverlast en forse schade heeft geleid? Bent u met deze gemeenten in gesprek?
De regenval op 29 juni 2021 voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wts, waarbij sprake moet zijn van een ramp zoals vastgelegd in Artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Dit was eind juni niet het geval. De wateroverlast op 29 juni was ernstig, maar qua schaal en impact niet vergelijkbaar met de overstromingen en wateroverlast van medio juli. Graag verwijs ik hier ook terug naar mijn antwoordbrief van 13 augustus op de Kamervragen over de wateroverlast in Limburg van het lid Ploumen (PvdA).3 De Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Waterstaat hebben hierover gecommuniceerd met de betreffende gemeenten.
Welke maatregelen zijn denkbaar om ondernemers in de toekomst financieel weerbaarder te maken voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de overstromingen deze zomer, bijv. door uitbreiding van de brede weersverzekering? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Frequentere extreme weersomstandigheden alsook een onregelmatiger waterafvoerpatroon waar overstromingen een uiting van zijn, zijn nog maar twee voorbeelden van rampen die negatieve gevolgen hebben voor ondernemers. Meer en heftigere bosbranden en, in de land- en tuinbouw, verzilting, en ziekten en plagen in gewassen en in de veehouderij, zijn relevante aspecten waar sectoren hun bedrijfsvoering op zullen moeten aanpassen. Die verantwoordelijkheid om te zorgen voor financiële weerbaarheid van een onderneming in algemene zin, door bijvoorbeeld het opbouwen van financiële buffers ligt in eerste instantie bij ondernemers zelf. Dit geldt ook voor het risicomanagement van ondernemers. Dat begint met zoveel als mogelijk maatregelen nemen om preventief schade te voorkomen of in elk geval beperkt te houden.
Als sluitstuk van het risicomanagement kan voor de resterende risico’s die de bedrijfscontinuïteit in gevaar brengen gekeken worden of met financiële producten zoals sparen of verzekeren die risico’s ondervangen kunnen worden. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samen met stakeholderpartijen heeft opgesteld en dat uw Kamer op 30 januari 2020 ontvangen heeft.4 Voor zover risico’s redelijkerwijs niet verzekerbaar zijn is de Wts een laatste aanvullende publieke voorziening waar benadeelden terecht kunnen. Op dit moment ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om naar dit vraagstuk verder onderzoek te doen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
LTO Noord wil verlenging mest uitrijden vanwege hevige regenval |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege de hoeveelheid regen die de afgelopen zomer in Noord-Nederland is gevallen boeren in de problemen zijn gekomen met het uitrijden van mest?1
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het uitrijden van mest?
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het uitrijden van mest en hoe deze verplichtingen onderbouwd zijn?
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van LTO Noord om de periode om mest uit te rijden met twee weken te verlengen? Zo ja kunt u de sector ruim voor 15 september aanstaande duidelijkheid geven? Zo nee waarom niet?
Vanggewassen in het kader van verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege aanhoudend slecht weer veel akkerbouwers later zijn met het binnenhalen van hun gewassen, waaronder tarwe en graszaad?
Ik heb de weersomstandigheden goed meegekregen en weet en begrijp heel goed dat het moment van oogsten van gewassen daarvan afhankelijk is.
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze kunnen staan?
Ja.
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze staan om te voldoen aan de vergroeningseisen zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Ik beperk mij in dit antwoord tot de verplichtingen zoals geformuleerd in het GLB. Deze verplichtingen zijn opgenomen in Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor het gemak heb ik enkele relevante artikelen daaruit in de bijlage bij deze brief op een rij gezet.
Kunt u zich onze eerdere vragen herinneren over de controle en handhaving van de vergroeningseisen in het kader van het GLB?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met controle en handhaving van de verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) in het kader van het GLB in jaren zoals nu waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan bemoeilijkt is?
Er geldt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, onder andere de verplichting om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien (onderzaai kan ook) en moet het vanggewas minimaal 8 weken blijven staan. Met betrekking tot de opkomst van het vanggewas geldt «zorgdragen voor een zichtbare bedekking». De controle en handhaving maakt veelal gebruik van satelliet gegevens waarbij de zichtbare bedekking van het gewas een grote rol speelt. Is er op basis van satelliet gegevens twijfel over het voldoen aan de EA verplichting, veroorzaakt door bijvoorbeeld de weersomstandigheden dan is het voldoen aan de eisen die ik in antwoord 3 heb gemeld (zoals het moment van inzaaien, het bewaren van aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel en een zichtbare bedekking) doorslaggevend. Een veldbezoek kan ook worden gedaan. Boeren kunnen in het controle- en handhavingsproces reageren op de geconstateerde twijfel. Ik wijs erop dat boeren uiterlijk 15 oktober hun eerder ingediende aanvraag m.b.t. vanggewassen mogen wijzigen.
Hoeveel ruimte heeft u om af te wijken, oftewel in hoeverre is de regelgeving rondom het inzaaien van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals geformuleerd in het GLB volledig bepaald vanuit de EU?
Op basis van de Europese GLB verordeningen gelden verplichtingen. Zoals 100% administratieve controles en daar bovenop fysieke controles (op basis van satelliet beelden en of veldbezoek). Daarnaast geldt Europees de eis dat het ingezaaide vanggewas uit een mengsel moet bestaan en dat het een periode van minimaal 8 weken moet staan. Ik heb geen ruimte om van deze EU-eisen af te wijken. Wel kunnen boeren ingeval van extreme weersomstandigheden een beroep doen op overmacht. De eis opgenomen in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien is geen eis die Europees is voorgeschreven. Deze eis heb ik opgenomen om het GLB controleproces te faciliteren. Het draagt er aan bij alle controles voor het einde van jaar af te ronden en daarmee de subsidies in december uit te kunnen betalen. Ik wijs er op, om mogelijke verwarring te voorkomen, dat vanggewassen na de teelt van mais op zand en lössgrond, waarvoor vanuit de mestwetgeving 1 oktober geldt in verband met het belang van de waterkwaliteit, niet meetellen voor het GLB.
Kunt u aangeven wat het doel is van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB? In hoeverre heeft dit te maken met het vasthouden van stikstof in de grond?
Ik citeer een deel van de overweging 44 van de EU Verordening 1307/2013: «Er moeten ecologische aandachtsgebieden worden gecreëerd, met name om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te beschermen en te verbeteren. Onder ecologische aandachtsgebieden worden derhalve gebieden verstaan die rechtstreeks van invloed zijn op biodiversiteit, zoals braakliggend land, landschapselementen, terrassen, bufferstroken, beboste gebieden en boslandbouwgebieden, of gebieden die de biodiversiteit onrechtstreeks beïnvloeden door een verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen, zoals gebieden bedekt met vanggewassen en een winterplantendek...« Het verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen met vanggewassen en een winterplantendek heeft onder andere te maken met het vasthouden van stikstof in de bodem.
Kunt u aangeven hoe het doel van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB zich verhoudt tot het feit dat het voor graszaad (Engels raaigras) op bouwland nodig is om een ander vanggewas in te zaaien (bijvoorbeeld gele mosterd) om te voldoen aan de eisen, terwijl graszaad vaak blijft staan en dus stikstof vasthoudt aan de ene kant, maar het voor bijvoorbeeld mais mogelijk is om Engels raaigras als onderzaai te zaaien?
Voor het invullen van de vergroeningsverplichting van 5% van het bouwland als EA, in het kader van het GLB, mag de boer kiezen om na de hoofdteelt een vanggewas in te zaaien. Dit is dus geen verplichting. De boer kan voor het invullen van het ecologisch aandachtsgebied namelijk uit meerdere maatregelen kiezen, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een akkerrand. Een vanggewas mag ook als onderzaai ingezaaid worden, bijvoorbeeld gelijktijdig met het hoofdgewas of het mag ingezaaid worden na de oogst van de hoofdteelt. Wanneer gekozen wordt voor onderzaai, geldt niet de verplichting dat er sprake moet zijn van een mengsel. Wordt gekozen voor inzaai na de oogst, dan moet er wel een mengsel worden ingezaaid. Aangezien graszaad een monoteelt is en in verband met de zaadwinning er geen vanggewas «doorgezaaid» kan worden als onderzaai, betekent het dat, als de landbouwer een dergelijk perceel wil inzetten als EA vanggewas, hij de stoppel (na de oogst) door moet zaaien met een andere toegestane soort. Dit geldt alleen als de landbouwer er voor kiest om het graszaadperceel in te zetten met een vanggewas voor de EA-verplichting. Boeren die uitsluitend met vanggewassen willen voldoen aan de EA verplichting moeten minimaal op 16,7% (wegingsfactor van 0,3) van het bouwland een vanggewas telen.
Hoe ziet u het dilemma in jaren zoals nu, waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan zeer onzeker zijn, om wel/niet een vanggewas in te zaaien en daarmee in ieder geval CO2 uit te stoten?
Als een vanggewas goed opkomt, groeit en naarmate het langer blijft staan is de kans op het vasthouden van stikstof in de bodem groter en de kans op het vastleggen van CO2 ook groter. Mogelijke uitstoot van CO2 door eisen voor vanggewas als gevolg van weersomstandigheden acht ik lastig te beïnvloeden en daarom ben ik terughoudend daarvoor extra voorschriften in het NSP te introduceren.
De evacuatie Afghanistan |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Renske Leijten , Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
Het bericht 'Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, 'meer omzetverlies dan waterschade'' |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, «meer omzetverlies dan waterschade»»?1
Ja.
Kunt u een update geven over de situatie in zowel Limburg als Brabant? Is inmiddels meer bekend over de omvang van de schade naar aanleiding van de recente wateroverlast: de waterschade maar bijvoorbeeld ook de economische schade als gevolg van omzetderving door annuleringen en wegblijvende toeristen?
Over de omvang van de economische schade als gevolg van omzetderving is nog weinig bekend. Het kabinet is in gesprek met de regio en ondernemersvertegenwoordigers om een beter beeld van de economische schade te krijgen. De omvang van de economische schade is sterk afhankelijk van hoe snel de materiële schade hersteld wordt, hoe lang bedrijven gesloten moeten blijven, hoe snel het toerisme herstelt etc.
Hoe verloopt de schadeafhandeling tot dusver? Hoeveel schademeldingen zijn er tot dusver gedaan en afgehandeld?
Op vrijdag 13 augustus heeft het kabinet de hoofdlijnen van de ministeriële regeling voor de tegemoetkomingen van de schade in met name Limburg vastgesteld. Sindsdien is ingezet op het zo spoedig mogelijk in werking laten treden van de regeling. Hiertoe is onder andere de Europese Commissie in kennis gesteld van de regeling. De regeling is op 9 september 2021 formeel in werking getreden. Vanaf 9 augustus is het mogelijk om vóór de inwerkingtreding van de regeling de schade te melden bij RVO. Tot nu toe zijn 1.135 Wts meldingen ontvangen.
Hoeveel uitbetalingen zijn er reeds gedaan? Voor welke bedragen? Wanneer verwacht u dat elke gedupeerde gecompenseerd is?
Zie het antwoord op vraag 3. Doordat de ministeriële regeling nog niet in werking is getreden, zijn er nog geen taxaties uitgevoerd en zijn er nog geen uitbetalingen gedaan.
Herkent u dat er onzekerheid is bij inwoners en ondernemers over de te vergoeden schade, bijvoorbeeld over neerslagschade versus overstromingsschade en economische schade als gevolg van omzetderving? Wat is u hierover bekend? Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat alle gedupeerden worden gecompenseerd en alle schade wordt vergoed?
Het is bekend dat er veel vragen leven bij ondernemers. Ten aanzien van de materiële schade bij ondernemers door overstroming van beken en zijrivieren is het kabinet van mening dat ondernemers zich nog onvoldoende bewust waren van het risico en de huidige verzekeringsmogelijkheden. Daarom kwalificeert het kabinet nu eenmalig deze situatie, voor de bedrijven die hierdoor niet de mogelijkheid hebben gehad zich te verzekeren, als niet redelijkerwijs verzekerbaar en komt zij tegemoet in deze schade door middel van de Wts. Dit is geen volledige vergoeding van alle schade. Het kabinet wil het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers over omzetderving in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking. In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de coronasteunmaatregelen NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen.
Hoeveel ondernemers hebben tot op heden een beroep gedaan op het (corona)steunpakket, indien zij te maken met omzetverlies door de overstromingen? (H)erkent u dat hiermee alleen vaste lasten en loonkosten worden vergoed, maar geen omzetverlies? Wat wordt nog meer gedaan om getroffen ondernemers bij te staan?
Ondernemers kunnen vanaf 31 augustus aanvragen indienen voor de TVL Q3 wanneer zij aan de voorwaarden voldoen. De TVL heeft inderdaad betrekking op vaste lasten, waarbij de hoogte van de vergoeding wel afhankelijk is van de mate van omzetverlies. Voor omzetverlies in het vierde kwartaal van 2021 wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers.
Werkgevers kunnen vanaf 26 juli een aanvraag indienen voor de 6e tranche van de NOW voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Het tijdvak van deze tranche loopt van juli t/m september 2021. Als werkgevers voldoen aan de voorwaarden, waaronder een minimaal omzetverlies van 20%, dan kunnen zij NOW aanvragen. Bij de aanvraag wordt geen onderscheid gemaakt naar de aanleiding van het omzetverlies. Er kan dus ook niet worden aangegeven hoeveel werkgevers als gevolg van de overstromingen een NOW-aanvraag hebben gedaan. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat de aanvragen in de regio’s die (deels) zijn getroffen door de overstromingen vooralsnog niet groter zijn dan de aanvragen in deze regio’s ten behoeve van de voorgaande NOW-tranche (5e tranche, april t/m juni 2021).
Is reeds een beroep gedaan op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, in het leven geroepen ter ondersteuning van regio’s die worden getroffen door natuurrampen, naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg en Brabant? Welke stappen zijn hiertoe reeds gezet? Wordt samengewerkt met andere getroffen landen, zoals België en Duitsland? Hebben deze landen of deelstaten een beroep op het EU Solidariteitsfonds gedaan?
Het kabinet is zich bewust van de mogelijkheid een beroep te doen op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, en onderzoekt op dit moment wat de mogelijkheden hiertoe zijn. Er is contact hierover gaande met de Europese Commissie en de buurlanden België en Duitsland, die hetzelfde overwegen. Uiterlijk eind september zal het kabinet besluiten of ze een aanvraag bij het Solidariteitsfonds van de Europese Unie wil indienen. Ook België en Duitsland hebben nog geen aanvraag ingediend.
Indien (nog) geen aanvraag voor het EU Solidariteitsfonds is gedaan, bent u bereid dit alsnog met hoge spoed te doen?
Om een aanvraag op het fonds te kunnen doen, is het nodig dat de schade in beeld is. Op dit moment is contact met de Europese Commissie over een mogelijke aanvraag en of Nederland aan de voorwaarden voldoet. Het kabinet zal uiterlijk eind september, als alle door de Europese Commissie gevraagde informatie bekend is, beslissen over een mogelijke aanvraag. De indieningstermijn die de Europese Commissie hanteert voor dergelijke aanvragen is overigens ca. 12 weken na de ramp.
Hebben u vanuit Limburg en Brabant in de afgelopen weken nog hulpverzoeken bereikt en/of zaken/knelpunten waar men lokaal en regionaal tegenaan loopt? Zo ja, welke en wat kunt u betekenen?
Enkele gemeenten in Noord-Brabant en daarbuiten hebben mij brieven gestuurd, met name vanwege schade in de land- en tuinbouw in de uiterwaarden door hoge waterstanden als gevolg van de ramp in Limburg. Naar aanleiding van die schade vragen zij om een ruime definitie van het schadegebied. Compensatie voor die schade op basis van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is echter niet mogelijk, omdat niet aan de in de Wts gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Op dit moment verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Bij deze verkenning zijn de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Hoe zijn voor inwoners en ondernemers de hulp en informatievoorziening (nazorg) geregeld? Zijn er bijvoorbeeld provinciale «loketten» waar mensen terechtkunnen met vragen over schades, verzekeringen, voorschotten, milieu, gezondheid et cetera?
Voor de financiële afhandeling van de schade is de RVO het loket en zijn er geen lokale loketten. Ook zijn er geen specifieke regionale loketten inzake milieu of gezondheid naar aanleiding van de watersnoodramp ingericht. Er bestaat reeds een infrastructuur op deze thema’s (bijvoorbeeld het RIVM en de GGD, of de Veiligheidsregio’s als samenwerkingsverband). Op dit moment werken gemeenten aan de aanpak van de nafase.
Wie is de coördinerend bewindspersoon? Wie heeft welke regie en welk mandaat?
De Minister van JenV is de coördinerend bewindspersoon voor de Wts en de overige vakministers zijn verantwoordelijk voor onderwerpen die specifiek op hun terrein liggen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De schadevergoeding na de wateroverlast in Limburg en Brabant. |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op 13 augustus heeft de Kamer informatie ontvangen over de stand van zaken van de vergoeding van waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant. Wat opvalt is de afbakening van het schadegebied, dat niet overeenkomt met het schadegebied zoals in de praktijk aan de orde is. Welke criteria worden gehanteerd om gebieden en/of getroffenen te identificeren?
De criteria voor het bepalen van het schadegebied zijn opgenomen in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). In dat gebied dient sprake te zijn van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp met vergelijkbare impact en er dient sprake te zijn van materiële schade of kosten zoals opgenomen in artikel 4 van de Wts (onder andere schade aan woning, woonwagen, inboedel, en openbare infrastructurele voorzieningen). Bij koninklijk besluit, gepubliceerd in het Staatsblad van 9 september 2021, is de Wts van toepassing verklaard op afstromend water in Limburg. In afstemming met betrokken partijen zoals de gemeenten, veiligheidsregio’s, waterschappen en provincies is de afgelopen periode gewerkt aan het vaststellen van het schadegebied op grond van de Wts.
Welk handelingskader hebben provincies en/of anderen om getroffen ondernemers in aanmerking te laten komen voor bepaalde tegemoetkoming in schade?
De extreme wateroverlast in Limburg is door het kabinet tot ramp verklaard. Daarom zet het kabinet de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in. De Wts is een vangnet voor materiële schade die niet verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar is. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming moet iemand schade hebben geleden in het vastgestelde schadegebied. In de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 september 2021, zijn de voorwaarden nader uitgewerkt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Vanaf 9 augustus is het voor getroffenen mogelijk om schade te melden bij RVO. Vanaf de week van 6 september start RVO met het laten uitvoeren van de eerste schade expertises. Als de schadeformulieren retour ontvangen zijn zal RVO namens de Minister van Justitie en Veiligheid op de aanvragen besluiten en uitbetalen.
In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen. Ten aanzien van de economische schade als gevolg van omzetderving wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers, gericht op kosten in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking.
Bent u op de hoogte dat ook meer stroomafwaarts, dus buiten de huidige afbakening van het schadegebied, ondernemers zwaar getroffen zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat op meerdere plekken langs de Maas medio en eind juli schade is ontstaan als gevolg van de hoge waterstanden.
Komt door dit besluit het rechtgelijksheidsprincipe niet in het geding?
De Wts is een instrument van de rijksoverheid om gedupeerden van een ramp die valt onder de werking van de wet, een tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten te verstrekken. Voor toepassing van de Wts dient in ieder geval sprake te zijn van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). Het kabinet is van mening dat de gebeurtenissen in Limburg en een beperkt deel van Noord-Brabant in juli 2021 als ramp in vorenstaande zin moeten worden gezien. Deze ramp heeft plaatsgevonden in het vastgestelde schadegebied. Buiten dit gebied is er geen sprake van een ramp als hiervoor bedoeld. Het is binnen de huidige wetgeving dan ook niet mogelijk om gebieden buiten het schadegebied onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Deelt u de mening dat ondernemers die buiten het afgebakende gebied vallen die aantoonbaar schade hebben geleden als gevolg van het hoge water ook voor compensatie in aanmerking moeten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u dit gaan formaliseren en organiseren?
Zie antwoord vraag 4.
In de praktijk worden gronden door ondernemers en grondeigenaren onderling tijdelijk geruild. Dit komt de bodemgezondheid ten goede. De huidige regelingen sluiten onvoldoende aan bij deze in de praktijk gebruikelijke werkwijze. Bent u bereid hier opnieuw naar te kijken?
Een gedupeerde, ongeacht of dit een gebruiker van de grond of een grondeigenaar is, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en langs het onbedijkte deel van de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in schade. Op basis van de Wts kan per schade aan een perceel één aanvraag worden gedaan voor teeltplanschade. Wie de schade aanvraagt en, indien aan de voorwaarden voldaan wordt, een tegemoetkoming krijgt is afhankelijk van de civielrechtelijke relatie tussen de grondeigenaar en de grondgebruiker.
Bemesten en beweiden op 29 juli 2021 (AwB19/1185 en AWB 20/186) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels tal van rechtszaken met betrekking tot de vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming lopen, onder andere over handhaven PAS-melders, stalsystemen, beweiden en bemesten en dat deze rechtszaken spelen in verschillende provincies en bij verschillende rechtbanken? Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze er coördinatie plaatsvindt tussen provincies en het Rijk over al deze rechtszaken? Indien hier geen sprake van is, zou dat volgens u wel gewenst zijn?
Ik ben bekend met de verscheidene rechtszaken die momenteel lopen. De provincies en het Rijk hebben maandelijks structureel overleg op verschillende niveaus over deze uitspraken. Daarnaast is er in dit kader regelmatig contact met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Ik onderstreep dus het belang van structurele kennisuitwisseling met de provincies en het gezamenlijk optrekken in rechtszaken en acteren op jurisprudentie.
Klopt het dat de rechter in Overijssel bij de casus over bemesten en beweiden oordeelde dat als activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan zijn van voortgezet gebruik? Deelt u de constatering dat in bijna alle bestemmingsplannen deze handelingen (bemesten en beweiden) op agrarische gronden zijn toegestaan en dat, als de betreffende gronden continu in agrarisch gebruik zijn, bemesten en beweiden vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht?
De rechter in Overijssel heeft geoordeeld dat voor bemesten en beweiden geldt dat wanneer deze activiteit planologisch was toegestaan op de referentiedatum er sprake kan zijn van vrijstelling van de vergunningplicht. Ik deel daarom de constatering dat voor de meeste gronden die continu in agrarisch gebruik zijn, beweiden en bemesten vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht. Hiervoor dient een wijziging in grondgebruik echter niet te hebben geleid tot een significante toename in depositie op Natura 2000-gebieden. Het is mij echter niet bekend in hoeverre agrarisch gebruik in bestemmingsplannen reeds op de referentiedatum was toegestaan.
Klopt het dat de rechter in Overijssel aangaf dat in deze casus het feitelijk onvoldoende onderbouwd is dat het agrarisch gebruik niet structureel veranderd is? Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van uw eigen uitspraken in eerdere brieven aan de Kamer waarin u aangaf dat u bemesten en beweiden vergunningsvrij wil houden en samen met de provincies naar een oplossing wilt zoeken?
De rechtbank is inderdaad van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik betoogd dat een vergunningplicht voor beweiden en bemesten in de meeste gevallen niet nodig is. Zie voor de onderbouwing daarvan de bijlage van de Kamerbrief betreffende het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).1
Ik ben daarom nog steeds van mening dat als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wel is het zo dat er uitzonderingssituaties zijn waarbij er de mogelijkheid bestaat van een depositietoename ten opzichte van de Europese referentiedatum. Het Rijk en de provincies zijn deze situaties op dit moment in kaart aan het brengen. Op grond hiervan zal duidelijk worden in welke gevallen er getoetst moet worden of er een depositiestijging plaatsvindt. Hiermee wordt de redeneerlijn, zoals deze in eerdere brieven aan de Kamer is toegelicht, kracht bij gezet.
Bent u nog steeds van mening dat er geen vergunningplicht moet komen voor bemesten en beweiden? Is er al een oplossingsrichting en/of onderbouwing beschikbaar om bemesten en beweiden vergunning vrij te houden? Zo nee, hoe lang duurt het nog voor dat deze oplossingsrichting er is?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke oplossingsrichting denkt u? Hoe denkt u over een generieke onderbouwing die beweiden of bemesten landelijk vrij stelt van de vergunningplicht? Hoe kijkt u aan tegen een handvat voor agrariërs zodat zij eenvoudig aan kunnen tonen dat er sprake is van voortgezet gebruik?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 3 en 4 streef ik er naar om te voorzien in een grotendeels generieke onderbouwing op basis waarvan kan worden aangenomen dat er geen vergunningplicht geldt voor beweiden en bemesten. Voor bemesten gelden er echter uitzonderingssituaties, in deze gevallen moet nog worden beoordeeld of er een vergunningplicht geldt.
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «voortgezet gebruik» van belang is voor het toepassen van de redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Deelt u de constatering dat deze uitspraak ertoe kan leiden dat starten met weidegang of zelfs extra uren weidegang vergunningsplichtig worden op basis van de Wet natuurbescherming? Deelt u tevens de mening dat een dergelijk ontwikkeling veehouders huiverig zal maken om (meer) weidegang toe te passen? Brengt dat de doelstellingen van het convenant weidegang dat het Rijk ook heeft ondertekend in gevaar?1 Zo ja, wat gaat u er aan om weidegang te blijven stimuleren?
Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de situatie waarbij de dieren op stal staan en de maatschappelijke gewenstheid daarvan, deel ik niet de constatering dat het starten van beweiden of extra uren weidegang vergunningplichtig wordt. Ik zal mij daarom blijven inzetten voor het promoten van deze activiteit.
Afghaanse tolken |
|
Derk Boswijk (CDA), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Op welke manier steunt het kabinet, gezien de sterk verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en de oproep aan alle Nederlanders om het land te verlaten, onderdanen bij de evacuatie?
De Nederlandse ambassade in Kaboel heeft op 5 augustus jl. Nederlanders opgeroepen om Afghanistan zo spoedig mogelijk te verlaten. De ambassade heeft in deze oproep aangegeven Nederlanders niet te kunnen ondersteunen of evacueren, nu er in grote delen van Afghanistan sprake is van extreme noodsituaties. Aangezien het inmiddels niet meer mogelijk is om Afghanistan te verlaten op een civiele vlucht, spant het kabinet zich maximaal in om te bezien hoe wij de overgebleven Nederlanders in Afghanistan in veiligheid kunnen brengen.
Is er reeds een evacuatieplan voor de tolken en hun gezinnen die nog altijd in Afghanistan verkeren? Zo ja, wordt het plan nu in werking gesteld? Zo nee, hoe zeer moet de veiligheidssituatie nog meer verslechteren alvorens het evacuatieplan wordt opgesteld en in werking wordt gesteld?
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover in het debat van 17 augustus geïnformeerd.
Bent u bereid om de paspoort- en visumeis voor deze groep acuut te laten vervallen en laissez-passers te verstrekken voor hun reis naar Nederland? Welk ministerie is verantwoordelijk voor het politieke besluit om afgifte te bewerkstelligen? Indien u niet bereid bent deze af te geven, waarom niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om te bezien wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt en is bereid om al het mogelijke toen om de deze groep veilig naar Nederland te halen, waaronder de verstrekking van laissez-passers. Zoals eerder aangegeven stuitte dat echter op problemen omdat de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikten over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort
Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich er maximaal voor in om daar een oplossing voor te vinden.
Bent u als onderdeel van het evacuatieplan bereid om een chartervlucht in te zetten om de tolken en hun gezinnen, eventueel via een ander veilig land, naar Nederland over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de huidige situatie in Afghanistan en welke scenario’s er op de korte en langere termijn worden besproken met bondgenoten ten aanzien van steun aan de Afghaanse regering en het veiligheidsapparaat?
Met de brief van 16 augustus jl. (2021D30528) bent u geïnformeerd over de huidige situatie in Afghanistan.1 Het kabinet zal op korte termijn een nadere brief sturen om in te gaan op de consequenties van de recente ontwikkelingen.
Bent u bereid om deze vragen samen met de eerder gestelde vragen van Kamerlid Piri c.s. van 28 juli jl. op zeer korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Vissen in windpark nu al kansloos |
|
Derk Boswijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat u bepaalde vismethoden (waaronder staandwantvisserij en jigging) hebt uitgesloten voor experimentele visserij in windpark Borsele?1
Het klopt dat bepaalde vismethoden (waaronder staandwant en jigging) uitgesloten zijn van de in de Staatscourant gepubliceerde «Uitvraag voor experimenten met passieve visserij in windenergiegebied Borssele, kavel II» (Staatscourant 2021, 37376-n1).2
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Marine Research (WMR) vorig jaar nog positief was over de toepassing van deze twee visserijmethoden in een windpark?
In de factsheet van WMR getiteld «Visserij in Windparken, een verkenning van de mogelijkheden» worden diverse vismethoden omschreven waaronder staandwantvisserij en jigging. WMR trekt geen conclusie («positief» of «negatief») per methode.
Kunt u aangeven op welke regelgeving het uitsluiten van deze twee visserijmethoden en bijvoorbeeld de visserij met fuiken gebaseerd is?
In het windenergiegebied (WEG) Borssele kavel II geldt een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones. Dit verbod is vastgelegd in de «Bekendmaking houdende een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones van windenergiegebied Borssele in de Noordzee» (BAS Borssele) in het kader van de Waterwet (Staatscourant 2021, 13511).3 Op dit toegangsverbod is een uitzondering gemaakt voor degenen die ten behoeve van experimenten met passieve visserij een ruimte toegewezen hebben gekregen om visserij uit te oefenen met grondbeug, korven of kubben, of handlijn omdat deze vormen vanuit veiligheids- en ecologisch perspectief mogelijk en wenselijk zijn.
Deelt u de mening dat bij «vissen met de wind» sprake is van een proefproject waarvan het doel is kennislacunes inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten in te vullen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op voorhand uitsluiten van visserijmethodes waarvan de mogelijkheden en effecten op voorhand niet onomstotelijk vast staan, niet past in een proefproject dat als doel heeft wetenschappelijke kennis op te leveren?
Ik deel de mening dat het doel van «Vissen met de wind» is om (wetenschappelijke) kennis op te leveren en daarmee kennislacunes in te vullen inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten van passieve visserij in windenergiegebieden. Het is alleen niet toegestaan in windenergiegebieden te experimenteren met vistuigen waarvan niet is aangetoond dat deze veilig uitgevoerd kunnen worden en hiermee in het BAS kunnen worden opgenomen (zie ook antwoord op vraag 3). Daarnaast zijn niet alle door de visserijsector opgeworpen vistuigen ecologisch wenselijk in een windenergiegebied.
De kennis die «Vissen met de wind» beoogt op te halen kan echter ook opgedaan worden buiten een windenergiegebied. Een goed voorbeeld hiervan is het experiment dat wordt uitgevoerd in het Prinses Amaliawindpark (onder de naam Win-Wind). Tot op heden zijn er géén praktijktesten geweest binnen de veiligheidszone van dat windpark, maar wel meerdere praktijktesten buiten het windpark. Zonder actief te zijn in het windpark heeft dat project goede inzichten en wetenschappelijke kennis opgeleverd om veilig te kunnen vissen met passieve vistuigen in een windenergiegebied. Deze kennis heeft er onder andere toe geleid dat vissen met korven één van de mogelijkheden is om mee te experimenteren in WEG Borssele, kavel II. Een dergelijk experiment (rond nautische veiligheid en ecologische wenselijkheid) buiten een windpark zou ook voor de vistuigen staandwant en jigging een mogelijkheid kunnen zijn. Bij de verdere ontwikkeling van passieve visserij in toekomstige windenergiegebieden zouden deze vistechnieken mogelijk toe kunnen worden gestaan op basis van de experimenten van «Vissen met de wind». Ik sta open de visserij en onderzoekspartijen hierbij te ondersteunen, zoals dit nu ook gebeurt in het kader van Win-Wind.
Welke toekomst ziet u voor zich voor visserij, met name in relatie tot de hoeveelheid windparken die gerealiseerd worden?
De visserij heeft een lange traditie in Nederland en is belangrijk voor de voedselvoorziening en de werkgelegenheid in Nederlandse visserijgemeenschappen. Het is daarom van belang tot een sociaal-, economisch-, en ecologisch duurzame visserij te komen die naar aard en omvang past bij het veranderende ruimtegebruik op de Noordzee. Innovatie, sanering en efficiënt meervoudig ruimtegebruik zijn hierin belangrijke pijlers. Ik wil de vissers hierbij ondersteunen en doe dit onder andere met de uitvoering van de Kottervisie en de beschikbaar gestelde middelen uit het Noordzeeakkoord.
Erkent u dat de vissers weinig vertrouwen hebben in de overheid en dat de door u opgeworpen beperkingen in dit kansrijke project een pril vertrouwen geen goed doen?
Op basis van het verbod «zich in de veiligheidszone van een windpark te bevinden» is er geen mogelijkheid voor visserij in een windpark. Door de uitzondering in het BAS Borssele voor experimenten met passieve visserij, die veilig kunnen worden uitgevoerd in een windenergiegebied, maakt het kabinet deze passieve vistechnieken toch mogelijk in WEG Borssele. Er worden hierdoor beperkingen weggenomen in plaats van opgeworpen.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is als zich geen substantieel aantal vissers meldt voor experimentele visserij in windpark Borsele?
Ik nodig zo veel mogelijk vissers uit om zich aan te melden voor dit experiment waarvan de uitvraag d.d. 11 augustus 2021 gepubliceerd is in de Staatscourant. Mijn inzet blijft om – samen met vissers, onderzoekers en windparkexploitanten – medegebruik in windparken te stimuleren en passieve visserij een volwaardig onderdeel te laten zijn van de Nederlandse visserijsector.
Bent u bereid om met de provincie Zeeland en de visserijorganisaties in gesprek te gaan om de mogelijkheden te bezien om de criteria te verruimen?
De experimenteerruimte voor WEG Borssele kavel II wordt uitgegeven voor een periode van maximaal drie jaar. De geldende criteria voor dit experiment zijn opgenomen in de uitvraag die gepubliceerd is in de Staatscourant. Over de ervaringen en verbeterpunten ben en blijf ik graag in gesprek met de belanghebbenden, waaronder provincie Zeeland en de visserijorganisaties, om het voorgenomen beleidskader passieve visserij Wind op Zee te ontwikkelen. Ik streef ernaar dit beleidskader gereed te hebben voor de realisatie van WEG Hollandse Kust (Zuid) in 2023. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 5 nodig ik de visserij en onderzoekspartijen graag uit situaties te simuleren waarin er testen buiten windenergiegebieden kunnen worden gedaan met de niet toegestane vistuigen binnen windenergiegebieden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid in de toekomst veilige en ecologisch verantwoorde technieken toe te voegen aan het beleidskader.
Probleem met de bij Brexit 'vergeten' scheepswerven in Stellendam nog steeds niet volledig opgelost |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat Britse visserijschepen die voor onderhoud naar de scheepswerven in Stellendam willen sinds april jl. eerst naar een «aangewezen haven» zoals IJmuiden moeten varen om daar toestemming te krijgen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voordat ze door mogen varen naar Stellendam?
Het klopt dat Britse vissersvaartuigen die voor onderhoud naar de scheepswerven in Stellendam willen varen, eerst langs een controlepunt van de NVWA moeten in één van de voor derde landen aangewezen havens met een controlepunt (IJmuiden, Den Helder, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen of Eemshaven). Dit zijn de aangewezen havens waar ook vis mag worden aangeland door vaartuigen uit derde landen. Wanneer na controle blijkt dat het vaartuig alle vis heeft gelost of geen vis aan boord heeft, mag het rechtstreeks doorvaren naar één van de aangewezen derdelandenhavens voor onderhoud. Op deze manier wordt het bedrijfsleven gefaciliteerd en wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan de toezichtsverplichtingen uit de EU-regelgeving ter voorkoming en bestrijding van illegale visserij (EG 1005/2008) met een beperkte uitbreiding van de capaciteit van de NVWA. Uw Kamer is over deze werkwijze geïnformeerd op 26 april 2021 in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders, Aukje de Vries (beiden VVD), Von Martels (CDA), De Groot (D66) en Dik Faber (ChristenUnie) (kenmerk 2021D15548). 1
Kunt u aangeven waar de NVWA op toeziet en in hoeverre dit toezicht van toegevoegde waarde is aangezien deze schepen leeg naar Nederland komen omdat er onderhoud plaats moet vinden?
Het toezicht van de NVWA is gericht op het voorkomen van illegale aanlandingen van vis. Op grond van de Europese Verordening ter voorkoming en bestrijding van illegale visserij (EG 1005/2008) gelden er toezichtsverplichtingen in voor derde landen aangewezen havens. Deze verplichtingen gelden ongeacht of schepen vis aan boord hebben of niet. Het is immers niet met zekerheid te zeggen dat de schepen geen vis aan boord hebben, tenzij er een controle plaatsvindt. Nederland is op 30 oktober 2020 in gebreke gesteld voor het toezicht bij aanlanden, waarbij het toezicht op aanlandingen door derdelandenvaartuigen specifiek genoemd is. Het is daarom belangrijk dat wij hierin zorgvuldig opereren.
Welke aangewezen havens zijn er momenteel en wat is de reden dat Stellendam nu geen aangewezen haven is? Op welke manier zou de haven in Stellendam ook een aanwezen haven kunnen worden?
Voor het lossen van vis door derdelandenvaartuigen zijn de volgende havens aangewezen: IJmuiden, Velzen*, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen, Den Helder, Eemshaven, Rotterdam* en Amsterdam* (* alleen vaartuigen groter dan 59 m).
Voor enkel toegang tot de havenfaciliteiten en onderhoudswerven zijn de volgende havens aangewezen voor Britse vaartuigen: Stellendam, Den Oever, Oudeschild, Urk, Lauwersoog en Yerseke.
In deze zogenaamde onderhoudshavens is onvoldoende toezichtscapaciteit voor het lossen van vis door derdelandenvaartuigen. De aanlandingen van Brits gevlagde vaartuigen waren in deze havens de afgelopen jaren zo laag, dat er geen rechtvaardiging is voor de benodigde uitbreiding van de NVWA-capaciteit.
Klopt het dat de NVWA in het weekend niet bereikbaar is voor deze dienstverlening en de scheepswerven in Stellendam daardoor alsnog onderhoud mislopen van Britse schepen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel onderhoud de scheepswerven hierdoor mislopen?
Het klopt dat de beschikbare capaciteit van de NVWA vooralsnog niet in het weekend beschikbaar is. Ik begrijp dat dit een aanpassing vraagt in de planning van de vissersvaartuigen en wellicht dat niet alle vissers dat willen en dan uitwijken naar andere onderhoudshavens. Ik heb geen informatie over de hoeveelheid onderhoud die hierdoor mogelijk wordt misgelopen.
Geldt de werkwijze voor Stellendam ook voor scheepswerven in andere Nederlandse havens? Zo nee, welke werkwijze wordt er voor Britse visserijschepen gehanteerd bij werven in andere havens?
De genoemde werkwijze geldt voor alle voor onderhoud aangewezen havens.
Bent u bereid om te heroverwegen of deze regelgeving van toegevoegde waarde is?
Met de gekozen werkwijze is het maximale gedaan om het bedrijfsleven te faciliteren, waarbij met een beperkte uitbreiding van de capaciteit van de NVWA toch op een goede manier invulling wordt gegeven aan de toezichtsverplichtingen om illegale aanlandingen van vis te voorkomen. Dit is op deze manier ook toegelicht in een gesprek met de brancheorganisatie van de scheepswerven op 24 augustus jl. In dit gesprek is de sector tevens de gelegenheid geboden om met een nadere onderbouwing te komen van de gemelde knelpunten. Als dit tot nieuwe inzichten leidt, die nog niet eerder zijn meegewogen, ben ik bereid hierover het gesprek te voeren.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Britse visserijschepen ook in het weekend terecht kunnen in de scheepswerven in Stellendam en in de andere betreffende havens? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De wateroverlast |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden een gebied eerst tot rampgebied verklaard moet worden?1
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is van toepassing bij een overstroming door zoet water of een aardbeving van de orde zoals omschreven in artikel 1, als de gebeurtenis kan worden gekwalificeerd als een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Daarvoor moet sprake zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Conform artikel 3 van de Wts kan besloten worden de Wts van toepassing te verklaren in geval van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Ten aanzien van het van toepassing verklaren van de Wts op de overstromingen van midden juli verwijs ik u ook naar de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786).
In hoeverre klopt het dat enkel Limburg tot rampgebied verklaard is terwijl ook in ieder geval in Noord-Brabant waterschade is ontstaan door ondergelopen landbouwgronden? Kunt u hierbij aangeven in hoeverre hierbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnendijkse en buitendijkse gronden?
Een belangrijke voorwaarde om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen van toepassing te verklaren, is dat sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s: «Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.»
In de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg is de crisisstructuur geactiveerd, en was artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van toepassing, waardoor een aantal bevoegdheden met betrekking tot de bestrijding van de ramp tijdelijk zijn overgegaan van de burgemeesters van de getroffen en bedreigde gemeenten naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s in Limburg.
De oever van de Maas tot Boxmeer is onbedijkt. Om rechtsongelijkheid tussen deze rechter- en linkeroever te voorkomen, is het deel van de Brabantse oever van de Maas tot Boxmeer ook opgenomen worden onder het rampgebied, ondanks het feit dat aan deze kant van de Maas de hulpdiensten niet waren opgeschaald. Verder ligt vanaf Boxmeer van oudsher al een primaire kering. Aangezien de primaire kering niet is overstroomd/doorbroken, is hier geen sprake van schade in de zin van de Wts.
Schade in de uiterwaarden is uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de zomerdijk. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3). De uiterwaarden zijn juist bedoeld om te kunnen overstromen in geval van hoogwater. Daar is de Wts dus niet van toepassing.
Momenteel wordt de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming van schade in uiterwaarden langs de Maas verkend waarover uw Kamer is geïnformeerd (uw kenmerk 2021Z15364). Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan hierover op dit moment nog geen uitsluitsel gegeven worden.
Klopt het dat deze boeren op dit moment op geen enkele manier hun oogstverlies kunnen verhalen? In hoeverre klopt het dat weersverzekering de schade die door boeren is opgelopen niet dekken doordat er in veel gebieden met schade nauwelijks regen is gevallen?
Het schadegebied is vastgesteld in de Ministeriële Regeling, en ook welke schades worden vergoed. De Wts geeft de ruimte om schade ten aanzien van teeltplanschade (op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wts in samenhang met de Ministeriële Regeling) in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming in de geleden schade. In de Ministeriële Regeling is een tegemoetkoming voor teeltplanschade door afstromend water opgenomen. Deze schade is voor ondernemers in de landbouwsector niet redelijkerwijs verzekerbaar en dus kan de Wts hier een tegemoetkoming bieden.
Kunt u aangeven hoe groot deze schade momenteel is en welke schade u op korte termijn nog verwacht?
Veel mensen en bedrijven hebben schade geleden door de uitzonderlijke wateroverlast. Zoals omschreven in de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786) is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan voorbereid om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. De Quick Scan is gereed en met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat ook gedupeerden van de waterschade buiten Limburg aanspraak kunnen maken op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen? Zo ja, bent u bereid om ook deze gebieden tot rampgebied te verklaren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat boeren gesommeerd worden zandzakken weg te halen om hun gewassen te beschermen tegen het wassende water terwijl ze intussen niet in aanmerking zouden komen voor schadevergoeding van de opgelopen schade?
Het is uiteraard heel spijtig wanneer landerijen onderlopen in het groeiseizoen en er schade optreedt voor boeren. Bij het telen van gewassen op gronden in uiterwaarden in bedijkt rivierengebied is dit een bekend risico. Van boeren wordt verwacht dat zij dat risico kennen en weten dat hiervoor geen aanspraak op compensatie van schade door overstroming gemaakt kan worden.
Uiterwaarden zijn een onderdeel van het rivierbed en hebben een belangrijke functie; ze leveren tijdens hoogwater een bijdrage aan de doorstroming van de rivier en beperken daarmee de stijging van de waterstanden langs de rivier. Daarom geldt er in de uiterwaarden een zogenoemde duldplicht bij wateroverlast en overstroming. Op grond van artikel 5.26 van de Waterwet zijn «degenen die rechthebbenden zijn van gronden die deel uitmaken van, of gelegen zijn in, een oppervlaktewaterlichaam (zoals een rivier inclusief de bijbehorende uiterwaarden), gehouden tijdelijke berging van water of de afvoer van water op die gronden te dulden».
Het plaatsen van zandzakken is een activiteit die in de uiterwaarden alleen is toegestaan met een vergunning of waarvoor – bij beperkte omvang – in elk geval een melding moet worden gedaan. Wanneer zandzakken worden gelegd heeft dit een opstuwend effect. Dit kan elders langs de rivier leiden tot schade voor andere grondeigenaren of zelfs tot veiligheidsrisico’s, zowel bovenstrooms als benedenstrooms. Rijkswaterstaat handhaaft daarom bij hoogwater op het gebruik van zandzakken in de uiterwaarden.
Wat wordt er wel en niet gedekt indien de Wet tegemoetkoming schade bij rampen toegekend wordt? In hoeverre wordt dit met sectoren afgestemd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerder genoemde vragen van uw Kamer is om de Wts toe te kunnen passen een Ministeriële Regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. In een aparte brief aan uw Kamer wordt nadere informatie gegeven over de inhoud van deze regeling. In het traject tot vaststelling van deze regeling heeft met verschillende partijen afstemming plaatsgevonden, onder meer met de LTO en LLTB.
Op welke andere manieren kunt u gedupeerde boeren nog meer helpen? Bent u bereid in gesprek te gaan met banken zodat krediet snel beschikbaar komt of samen met de Belgische en Duitse overheid een inspanning te leveren om een beroep te doen op het Europese Solidariteitsfonds?
Het kabinet houdt oog voor nog andere mogelijkheden om getroffenen in het rampgebied te helpen. Zo verleng ik zelf als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de termijn waarop agrariërs in 2021 een voorschot op de uitbetaling van GLB-toeslagen kunnen aanvragen, juist om agrariërs in het rampgebied die dit niet hadden gedaan in de huidige omstandigheden alsnog in de gelegenheid te stellen daarvan gebruik te maken. Een beroep op het Europese Solidariteitsfonds zal het kabinet nog overwegen wanneer de omvang van de schade goed in beeld is; dit fonds kan een Europese bijdrage leveren aan de schade die Nederland heeft in verband met een regionale ramp, het betreft geen bijdrage voor een specifiek onderdeel van de geleden schade.
Welke gevolgen heeft het overstromen van gewassen met vies rivierwater voor de voedselveiligheid? In hoeverre mogen deze gewassen, voor zover dit überhaupt nog kan, nog gebruikt worden?
De producent is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde levensmiddelen en diervoeders. Met het oog op de recente overstromingen in Limburg is het aan de verantwoordelijke producenten om na te gaan of er sprake kan zijn van verontreinigingen. Als een producent niet afdoende kan garanderen dat een levensmiddel of diervoeder veilig is, dan moet deze als onveilig worden beschouwd en mag niet meer verhandeld worden.
Hoe wilt u omgaan met de mestboekhouding bij bedrijven waar de mestkelders zijn volgelopen?
Bij volgelopen mestkelders is het van belang dat de afvoer verantwoord plaatsvindt op basis van de regels die gelden voor het vervoer van dierlijke mest. Op dit moment kan ik nog niet aangeven hoe de eindvoorraad van deze bedrijven bepaald zal worden, omdat de situatie per bedrijf kan verschillen. Het is daarom van belang dat de getroffen agrariërs alle aspecten ten aanzien van hun boekhouding goed vastleggen. Ik zal op een later moment aangeven hoe ik hieraan uitvoering zal geven waarbij ik voornemens ben zoveel mogelijk maatwerk toe te passen.
Hoe wilt u omgaan met medewerkers uit verschillende sectoren die bedrijven te hulp schieten en daardoor de urennormen overschrijden? Bent u bereid om af te zien van boetes?
De regels over werktijden, rusttijden, pauzes en nachtdiensten staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). Deze wet is gericht op de bescherming van de werknemer. Werkgevers en werknemers moeten er in eerste instantie zelf op letten dat de normering voor werk- en rusttijden in hun organisatie of sector in acht wordt genomen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving hiervan.
In uitzonderlijke situaties biedt de wet ruimte om van de normering af te wijken. Zo biedt de wet in artikel 2:2 ATW de mogelijkheid de ATW buiten werking te stellen met ruimte voor overheidsdiensten die in het kader van rampenbestrijding actief zijn (politie, brandweer en andere publieke hulpdiensten).
Voor overige diensten en sectoren die assistentie en hulp verlenen geldt artikel 5:10 van de wet. Dat artikel biedt ruimte om ingeval van plotselinge en onvoorziene situaties een aantal normen buiten beschouwing te laten. Het gaat daarbij om situaties die redelijkerwijs niet op andere wijze opgelost kunnen worden en/of waarmee ernstige (vervolg) schade aan personen of goederen verholpen kan worden.
Bent u bereid, gezien de grote urgentie en grote schade, om op korte termijn de Wet tegemoetkoming schade bij rampen uit te werken en over te gaan tot uitbetaling of voorschotten?
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de Ministeriële Regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is bovendien op dit moment al mogelijk om schade te melden bij RVO (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/regeling-tegemoetkoming-schade-hoogwater-limburg-juli-2021). Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
Hoe werkt de Wet tegemoetkoming schade bij rampen naast of samen met de verzekeringen? Wie gaat de beoordeling doen en wie doet de uitbetalingen?
Schade en kosten die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, komen niet in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van de Wts. De Wts is een vangnetregeling met betrekking tot materiële schade. De schaderegeling wordt uitgevoerd door RVO. Vanaf 9 augustus 2021 kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. De beoordeling van de omvang van de schade en de kosten wordt gedaan door bij de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) geregistreerde deskundigen.
Kunt u aangegeven hoe groot de schade is van infrastructurele objecten op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau? Op welke wijze wordt de schade van deze objecten betaald en vallen deze ook onder de Wet tegemoetkoming schade bij rampen?
RVO heeft een Quick Scan uitgevoerd naar de omvang van de schade, mede op basis van informatie van gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. In de Ministeriële Regeling is vastgelegd wie onder welke voorwaarden een beroep op de Wet tegemoetkoming schade kan doen. Uw Kamer is per aparte brief nader geïnformeerd over de uitkomsten van de Quick Scan en de Ministeriële Regeling.
Het bericht ‘Rooiseizoen voor biologische aardappeltelers in rook op door schimmelziekte’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe zijn de 23 resistente biologische rassen tot stand gekomen, heeft u hierbij een stimulerende rol gehad en in hoeverre wordt er nu al gebruikgemaakt van deze rassen?1
Ja, in 2009 is voor de ontwikkeling van plantenrassen met resistentie tegen ziekten en plagen het programma Groene veredeling gestart. Voor dit programma, uitgevoerd door kennisinstellingen in samenwerking met veredelingsbedrijven, is 1 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld. In dit programma zijn voor aardappelen resistentiegenen voor de schimmelziekte Phytophthora geïdentificeerd en geïntroduceerd in het zogenaamde pre-breeding materiaal. Dat materiaal hebben de aardappelveredelaars gebruikt voor 23 Phytophthora-resistente commerciële rassen. In 2020 waren 80% van de biologisch geteelde aardappelen in Nederland afkomstig van deze rassen. In het schap is het aandeel zelfs 90%.
Wat is de reden dat biologische boeren niet alleen resistente aardappelrassen telen? Hoe kunt u hen helpen om dit meer te gaan doen?
Bij de keuze van rassen spelen diverse factoren een rol. Zo kijken de biologische boeren niet alleen naar Phytophthora, maar spelen ook andere aardappelziekten een rol. Verder is opbrengst, smaak, bewaarbaarheid en de geschiktheid voor bewerking (zoals voor chips en friet) van belang.
Bionext (de biologische ketenorganisatie) heeft in 2017 het initiatief genomen voor een convenant waarin 28 partijen uit de biologische aardappelketen, aardappelveredelaars, aardappeltelers én supermarktketens, deelnemen. Het doel van het convenant was om stapsgewijs op te schalen tot gebruik van 100% aan robuuste biologische aardappels in 2020. Dit is nog niet gerealiseerd. De convenantpartners streven nog steeds naar 100% robuuste rassen in de teelt en in het schap. Daarvoor betrekken ze ook de importeurs en exporteurs actiever. Hetzelfde geldt voor partijen uit de biologische friet- en chipsmarkt. Ik wil hier met aanvullend onderzoek aan bijdragen indien gewenst.
Bent u ermee bekend dat klassieke veredeling de sector op dit moment onvoldoende in staat stelt om tijdig de juiste resistenties tegen phytophtora in te bouwen bij de juiste aardappelrassen met de juiste eigenschappen (ook qua opbrengstpotentieel, smaak en uiterlijk)? Hoe kunt u de sector hierbij helpen, bijvoorbeeld via nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese? Erkent u dat dit een enorme milieuwinst kan betekenen voor de aardappelsector?
In het geval van Phytophthora heeft de aardappelsector al veel resistentiegenen met klassieke veredeling kunnen opnemen. Met nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese kunnen de resistenties echter nog sneller worden opgenomen in bestaande succesvolle rassen en daarmee opbrengst en hun geschiktheid voor specifieke afzet behouden. Bovendien kunnen veredelaars met deze technieken meer en sneller resistentiegenen voor Phytophthora en andere aardappelziekten stapelen, waardoor de resistentie duurzamer wordt. Echter, de biologische landbouw sluit het gebruik van deze technieken uit, omdat dit leidt tot genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Voor de gangbare aardappelsector kunnen deze technieken potentieel een vermindering in het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen opleveren.
Op welke manier kunt u bespoedigen dat er, onder andere via voornoemde nieuwe veredelingstechnieken, versneld resistenties tegen phytophtora ingebouwd kunnen worden in aardappelrassen?
Het ontwikkelen van goede commerciële rassen ligt voornamelijk bij de sector en deze ontwikkeling gaat al snel. Belangrijk is dat de sector verstandig omgaat met het resistente materiaal, bijvoorbeeld door in de praktijk en de teelt vooral in te zetten op rassen met meerdere (gestapelde) resistentiegenen in combinatie met gewasrotatie (Good Agricultural Practices). Dit helpt om te voorkomen dat het pathogeen de resistenties doorbreekt. Ook biedt de Kennis- en Innovatieagenda van de rijksoverheid diverse mogelijkheden om innovatie te stimuleren in samenwerking met de sector. Zo ondersteunt het Meerjaren Missiegedreven Innovatie Programma Biotechnologie en Veredeling de sleuteltechnologie biotechnologie en projecten die gericht zijn op technologieontwikkeling en hiermee een bijdrage leveren aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. Het doel van dit programma is het ontwikkelen van kennis, concepten en ondersteunende technologieën om de land- en tuinbouw te voorzien van optimaal uitgangsmateriaal onder meer via robuust zaaizaad en pootgoed. Daarnaast is de inzet om de veredeling in staat te stellen in te spelen op veranderingen in productiesystemen, bijvoorbeeld passend bij kringlooplandbouw. Dit programma draagt ook bij aan de ontwikkeling en toepassing van resistenties tegen Phytophthora en andere ziekten in aardappel.
Als u van mening bent dat het op dit moment niet mogelijk is om versneld nieuwe resistente aardappelrassen met de juiste eigenschappen te creëren, hoe verhoudt dat zich dan tot het EU-actieplan om de productie en consumptie van biologische producten te stimuleren, waarbij uiterlijk in 2030 ten minste 25% van de landbouwgrond gebruikt zou moeten worden voor biologische landbouw, en tot het Aardappelconvenant, waarin is afgesproken om in 2020 compleet over te zijn op robuuste rassen? Wat betekent dit voor de voedselzekerheid?
Het ontwikkelen van nieuwe rassen kost vele jaren, zeker in het geval van aardappel. Sinds 2009 zet ik in op het onderzoeksprogramma Groene veredeling, met onder andere onderzoek naar nieuwe robuuste aardappelrassen. Ik verwacht dat uit dit programma de komende jaren goede nieuwe robuuste rassen op de markt komen. Het daadwerkelijk op de markt brengen van rassen ligt bij de veredelingsbedrijven. Gezien het voorgaande en de al in gang gezette ontwikkeling van resistente gewassen wordt er geen significant effect voor de voedselzekerheid verwacht.
Deelt u de mening dat dit soort mislukte oogsten geen positieve bijdrage levert aan de afwegingen van boeren om om te schakelen naar biologische teelt? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf weggelegd?
Een mislukte oogst is voor een teler altijd een forse tegenslag, zowel financieel als in werkplezier. Phytophthora voorkomen en bestrijden is in de aardappelteelt een belangrijk punt in de bedrijfsvoering. Dat er ook (nog) phytophthora gevoelige aardappelrassen gewild zijn in de markt maakt het opnemen daarvan in het teeltplan aantrekkelijk, maar omdat de biologische teler geen chemische bestrijding kan toepassen zal hij of zij hier rekening mee moeten houden en wellicht maar op een deel van zijn aardappelareaal deze rassen telen. Het verkleinen van de kans op een aardappelmisoogst vanwege phytophthora is een onderdeel van het risicomanagement voor het biologische bedrijf.
Met het omschakelprogramma duurzame landbouw en met de premiesubsidie voor de Brede weersverzekering (verzekering tegen schade door extreem weer) ondersteun ik het agrarisch risicomanagement. Dit geldt ook voor de biologische landbouw en specifiek ook in verband met risico’s bij omschakeling.
De wateroverlast in Limburg |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw eerste indruk van de huidige situatie in Zuid-Limburg? Zijn naar uw oordeel de betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s op dit moment voldoende in staat om deze calamiteiten adequaat het hoofd te bieden? Bent u het met de stelling eens dat de wateroverlast in Limburg dramatisch is en het noodzakelijk is dat de regering te hulp schiet? Bent u bereid om Zuid-Limburg uit te roepen tot rampgebied en alle mogelijke hulp en steun ter beschikking te stellen? Is de informatievoorziening en noodhulp aan getroffen bewoners naar uw gevoel op orde? Zo nee, wat kunt u hier verder in betekenen?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met ondermeer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor een ieder die zich inzet.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1 Hierin wordt ondermeer aangegeven dat het kabinet heeft besloten de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen, waar ik in de beantwoording van vraag 4 en 5 verder op in ga.
De communicatie loopt via diverse kanalen. De primaire communicatie en noodhulp richting bewoners ligt bij de betrokken veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord. Zij informeren onder andere via de websites www.vrzl.nl en www.vrln.nl. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat. De informatievoorziening vanuit Rijkswaterstaat geschiedt o.a. via de websites www.rijkswaterstaat.nl en www.waterinfo.rws.nl.
Welke dreigingen verwacht u de komende dagen met betrekking tot wateroverlast vanuit de rivieren, waaronder de Maas, mede gezien de ontwikkelingen in België?
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Is er al een voorlopige inschatting mogelijk van de te verwachten schade aan, onder meer, de infrastructuur, (monumentale) woningen en gebouwen en het unieke Limburgse landschap?
De precieze omvang van het schadegebied wordt momenteel in kaart gebracht. Zodra hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te stellen voor alle gedupeerden? Zo ja, op welke termijn kan deze inwerkingtreding geregeld worden? Kunnen alle gedupeerden hier aanspraak op maken, dus zowel particulier als zakelijk? Voor welke kosten kunnen gedupeerden een tegemoetkoming ontvangen en wat is de omvang van de tegemoetkoming? Wat is de omvang van het budget? Hoe worden betrokkenen hierover geïnformeerd?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt onder meer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Zijn er nog andere mogelijkheden waar gedupeerden terecht kunnen met de geleden schade? Welke rol spelen verzekeringen in dit geheel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier staat u de lokale overheden bij en in hoeverre is dit voldoende?
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Limburg-Noord als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
De hoeveelheden regen die de afgelopen dagen in Zuid-Limburg viel is extreem, kunt u aangeven in hoeverre de voorspellingen zijn dat dit komende jaren vaker voor gaat komen?
Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid regen die in Zuid-Limburg is gevallen, meer dan 150mm in 48 uur, extreem is te noemen; het is tweemaal zoveel als normaal in de hele maand juli. In algemene zin is op termijn te verwachten:
Door de grotere jaar-op-jaar fluctuaties is niet specifiek aan te geven of de komende paar jaar deze hoeveelheden regen vaker zullen voorkomen. Door de verder doorstijgende temperatuur neemt op langere termijn de kans op dergelijke extremen wel verder toe. Tussen de perioden 1961–1990 en 1991–2020 is in Nederland het aantal dagen in de zomer met 20 mm neerslag of meer, met ruim 25% toegenomen. Later dit jaar verschijnt het KNMI-Klimaatsignaal2021, waarin onder andere een eerste analyse van de nieuwste inzichten in de toename van extreme zomerneerslag wordt gegeven.
Is de huidige aangelegde en nog aan te leggen buffercapaciteit afgestemd op de meest actuele meerjarenprognoses met betrekking tot waterafvoer? Zo nee, bent u bereid een aanvullend waterprogramma op te stellen en daar extra middelen voor vrij te maken?
Het regionale watersysteem inclusief waterbuffers behoort tot de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het Waterschap Limburg geeft aan dat het watersysteem in Zuid-Limburg periodiek (elke 6 jaar) wordt getoetst aan actuele klimaatuitgangspunten. Als onderdelen niet voldoen worden maatregelen getroffen. Bij het ontwerp gaat men uit van het KNMI klimaatscenario 2050. De neerslag van de afgelopen dagen was veel hoger dan de gehanteerde provinciale normen. Het waterschap geeft aan dat de aanleg van extra buffercapaciteit in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg erg moeilijk inpasbaar is en dat het meer inzetten op berging en vasthouden van water wenselijk is, bijvoorbeeld door infiltratie van neerslag in landbouw- en natuurgrond en in publieke en private ruimtes. Verder geeft het waterschap aan dat eigenaren van woningen en bedrijven aanvullende beschermingsmaatregelen dienen te treffen en dat de samenwerking met buurlanden verder versterkt moet worden. Het waterschap constateert ook dat wateroverlast, zoals deze zich heeft voorgedaan, nooit helemaal te voorkomen zal zijn.
In algemene zin stimuleert het rijk klimaatadaptatie via diverse maatregelen en met extra middelen. De partijen in Limburg kunnen hier ook gebruik van maken. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid sneller uitvoering te geven aan het bestaande waterprogramma om meer onnodige overlast te voorkomen?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas.
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
In hoeverre hebben de bestaande buffers een dubbele functie, namelijk het vasthouden van water in droge en natte tijden? Indien de huidige buffers deze dubbelfunctie niet hebben bent u bereid om toekomstige buffers met zo’n dubbelfunctie aan te leggen?
Het Waterschap Limburg is hiervoor verantwoordelijk en geeft aan dat de buffers in eerste instantie aangelegd zijn met als doel het voorkomen van wateroverlast. Inmiddels wordt met behulp van de inzichten rondom klimaatadaptatie gekeken naar het breder inzetten van buffers. Te denken valt aan infiltratie ter plekke of het voorzien van water aan gebruikers ten tijde van droogte.
Is het kabinet bereid om meer klimaatmiddelen specifiek voor Zuid-Limburg vrij te maken vanwege de grotere kans op wateroverlast?
Door het veranderende klimaat krijgen we in Nederland vaker met extreem weer te maken. Clusterbuien kunnen overal voorkomen. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat ook voor de lange termijn noodzakelijke (financiële) hulp en aandacht beschikbaar blijft voor herstel en preventie in Zuid-Limburg?
Met betrekking tot tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 en 5. Met betrekking tot preventie verwijs ik u naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten de nadrukkelijke aandacht van de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg tijdens de nafase.
Wilt u, gezien de urgentie van de situatie in Limburg, deze vragen met grote spoed beantwoorden?
Ja.
Mogelijke impact van Europese ESG-standaarden op de defensie- en veiligheidssector |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Barbara Visser (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het conceptbesluit van de Europese Commissie «EU EcoLabel establishing criteria for retail financial products»?1
Ik ken het rapport van het «EC Joint Research Centre» (maart 2021) waar in de vraag naar verwezen wordt.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL-DTIB) een belangrijke bijdrage levert aan de publieke veiligheidsdiensten om hen in staat te stellen zich in te zetten voor vrede en veiligheid, en dat de defensiesector zo bijdraagt aan het behalen van het VN Sustainable Development Goal nummer 16 (Vrede, Recht en Sterke Instituties)?
Ja. Met de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 2018 heeft het kabinet Rutte-III inzichtelijk gemaakt welke kennis, technologie en capaciteiten van de Nederlandse industrie en de kennisinstellingen nodig zijn om de wezenlijke belangen van nationale veiligheid te allen tijde te beschermen en wat er voor nodig is om de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL-DTIB) te borgen. In de DIS wordt een set aan instrumenten gepresenteerd ter versterking, bescherming en internationale positionering van de NL-DTIB. Daarbij is het uitgangspunt van de DIS dat het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse kennisinstellingen zo worden gepositioneerd dat zij een hoogwaardige bijdrage aan de Nederlandse en Europese veiligheid kunnen leveren.
Het belang van de NL-DTIB voor de nationale veiligheid is door dit kabinet nogmaals onderstreept in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» d.d. 30 oktober 2020. In deze brief staat dat Nederland wil blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Bent u ervan op de hoogte dat de vierde versie van het rapport van de «Technical Expert Group» (TEG) van het «EC Joint Research Centre» (maart 2021) bedrijven als schadelijk aanmerkt indien een bedrijf meer dan 5 procent van zijn omzet haalt uit wapenverkoop van producten die in het gevecht («combat») kunnen worden ingezet?2
Het rapport bevat criteria die investeringen in bepaalde activiteiten uitsluiten. Het Ecolabel is bedoeld om consumenten te helpen met hun keuzen om de duurzaamste en milieuvriendelijkste producten en diensten te kiezen3. Dit zijn bovenwettelijke criteria met een vrijwillig karakter. Het EU Ecolabel sluit aan bij ecolabels die in sommige lidstaten worden ontwikkeld op dit moment. Bedrijven worden in het rapport niet in algemene zin als «schadelijk» aangemerkt.
Hoeveel bedrijven in Nederland produceren wapens voor de «combat»? Hoeveel (maak)bedrijven die actief zijn in defensiematerieel worden hierdoor in meerdere of mindere mate geraakt? Hoe gaat dit dan uitwerken voor deze bedrijven?
De Europese Commissie ontwikkelt momenteel criteria voor financiële producten die het EU Ecolabel mogen gebruiken. De criteria worden ontwikkeld in het kader van de EU Ecolabel Verordening (66/2010) die is gericht op de milieuvriendelijkste producten. In het rapport dat het vierde conceptadvies hierover bevat, is een uitsluitingsgrond van het Ecolabel voor financiële producten opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de handel of productie van conventionele wapens en/of militaire producten die worden gebruikt bij gevechtshandelingen («combat»).
Het huidige omzetaandeel van de handel of productie van wapens en/of militaire producten voor «combat» van individuele Nederlandse bedrijven is niet bekend. Wapens of militaire producten voor «combat» betreft geen gangbare definitie, daarom zijn gegevens daarover niet beschikbaar. Volgens onderzoeksbureau Triarii haalden de 342 Nederlandse bedrijven, die actief zijn in de sector defensie en veiligheid, als geheel in 2017 zo’n 12% van hun totale omzet uit activiteiten gericht op defensie en veiligheid. Het overige deel komt dus voort uit civiele activiteiten.4 Aangezien in het huidige conceptadvies een uitsluitingsgrond is opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat», zullen de Nederlandse bedrijven die ten minste 5% van hun totale omzet uit deze activiteiten behalen worden uitgesloten.
Wat vindt u ervan dat dit TEG-rapport, dat als basis dient voor het conceptbesluit van de Europese Commissie, nu bijna de gehele Europese en dus Nederlandse defensiesector op voorhand als «niet-duurzaam» bestempelt en daarmee bedrijven uitsluit van verschillende financieringsinstrumenten vanwege hun bijdrage aan publieke veiligheid?
Het rapport van het Joint Research Center (JRC) bevat twee belangrijke criteria. Ten eerste moeten financiële producten een substantiële positieve bijdrage leveren aan het milieu. Ten tweede bevat het Ecolabel een uitsluitingsgrond voor bedrijven met een negatieve impact op milieu, sociale en governance-factoren. In het huidige conceptadvies is een uitsluitingsgrond opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat». De aanbieder van een financieel product mag het onderliggende kapitaal niet investeren in bedrijven die worden uitgesloten op basis van milieu, sociale en governance-factoren. Dit zijn bovenwettelijke criteria met een vrijwillig karakter.
Bij de totstandkoming van de criteria voor het EU label is aangesloten bij Ecolabels die een aantal lidstaten ontwikkelt op dit moment. Het gaat dan om labels van Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Denemarken. In het aangehaalde rapport gaat het om de ontwikkeling van criteria voor financiële producten. Dit is een uitwerking van de Duurzame Financieringsstrategie van de Europese Commissie5. De ontwikkeling van Ecolabel-criteria is één van de daarin genoemde acties. Gezien het hoge ambitieniveau van het EU Ecolabel zal slechts een selectie van de (Europese) industrie voldoen aan de gestelde duurzaamheidseisen.
Hoe is het kabinet betrokken geweest bij het tot stand komen van het TEG-rapport én de concept-rapportagerichtlijn, waarin hetzelfde TEG-rapport als leidraad dient?
De Nederlandse inbreng is geleverd door de Stichting Milieukeur (SMK), de »bevoegde instantie» zoals bepaald in de verordening. SMK is verantwoordelijk voor het betrekken van (Nederlandse) belanghebbende partijen waaronder vooral dienstverleners van financiële producten voor consumenten bij het ontwikkelen en bespreken van de criteria. SMK heeft de Ministeries van IenW en van Financiën op de hoogte gehouden van het proces om te komen tot de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 5.
Wilt u zich ervoor inzetten dat de defensiesector niet op voorhand wordt uitgesloten door als niet-duurzaam te worden bestempeld?
Het kabinet gaat binnen de EU in bredere zin de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren, waaronder de defensie-industrie, aanhangig maken. Een robuuste Europese Defensie Technologische en Industriële basis is immers cruciaal voor het waarborgen van de nationale veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en een zelfredzamer Europa.
Dit onderwerp heeft inmiddels ook de aandacht van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Josep Borrell.
Dit laat onverlet dat van individuele bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) toepassen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. Dit geldt ook voor bedrijven in de defensie-industrie, zij behoren deze processen op orde te hebben en dit aan te kunnen tonen aan hun financiële dienstverlener. Verder geldt voor alle bedrijven, ook voor de financiële sector, dat de beëindiging van zakenrelaties een laatste redmiddel is, na vergeefse pogingen tot beperking van het risico of wanneer de onderneming beperking van het risico niet haalbaar acht of vanwege de ernst van het negatieve gevolg.
Welke beleidsruimte heeft Nederland in de uitvoering van deze EU-regels/richtlijnen?
Indien de Commissie de criteria uit het rapport overneemt in het besluit, betekent dat dat financiële instellingen die het Ecolabel vrijwillig willen verkrijgen voor (sommige van) hun financiële producten, alleen bedrijven in de defensie-industrie in hun financiële producten mogen opnemen die 5% of minder van de omzet verkrijgen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat». Het gaat hier derhalve om een mogelijkheid die de banken krijgen, zij worden daartoe niet verplicht. Het Ecolabel faciliteert om op een binnen de EU officieel erkende wijze duurzame en sociaal verantwoorde producten aan te bieden, en consumenten kunnen nagaan waarop het label is gebaseerd en wanneer zij bewust willen kiezen voor dergelijke producten. Op dit moment is het besluit echter nog niet door de Commissie vastgesteld.
Welke kansen ziet u in het verbinden van nationale en internationale duurzaamheidsinstrumenten en -ambities uit de Defensie Industriestrategie (DIS 2018)? Hoe zet u zich hiervoor in?
Nederland wil bij de aanschaf van toekomstig (defensie)materieel het beste product voor de beste prijs, met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Duurzaamheid en met name energie-efficiëntie worden tijdens de behoeftestelling van aan te schaffen materieel expliciet meegewogen. Daarbij wordt ook aansluiting gezocht bij programma’s zoals het Europees Defensie Fonds en Nationaal Groeifonds.
Bent u bekend met de signalen vanuit de Nederlandse defensiesector dat toegang tot financiële dienstverlening reeds onder druk staat en als bovenstaande ontwikkelingen definitief worden dit alleen nog maar moeilijker wordt? Kunt u aangeven wat volgens u de impact hiervan is voor zowel de overheid als de Nederlandse defensiesectorindustrie?3
Het kabinet neemt de signalen serieus dat de defensie-industrie problemen ondervindt met de toegang tot de financiële dienstverlening. Daarom gaan de ministeries van Financiën en Defensie eerst samen in gesprek met de defensiesector om te spreken over de belemmeringen die zij ervaren en vervolgens met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de voorgenoemde uitdagingen.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is weergegeven zal het Kabinet daarnaast de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren binnen de EU kenbaar maken.
Op welke manier kunt u garanderen dat bedrijven die diensten en producten leveren aan Defensie en onze bondgenoten toegang blijven hebben tot financiële dienstverlening, betaalrekeningen en investeringen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de vertrekkend inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat het principieel onjuist is dat vleesbedrijven nu zelf betalen voor de keuringen?
Ik acht de doorberekening van kosten aan het bedrijfsleven bij keuringen gerechtvaardigd. Het bedrijfsleven betaalt voor specifieke dienstverlening door de NVWA omdat het daar ook profijt van heeft of omdat het de kosten zelf veroorzaakt heeft. Het is staand kabinetsbeleid om in beide gevallen kosten door te berekenen.2 Doorberekening van bepaalde kosten kan zelfs verplicht zijn op basis van Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat het voor de onafhankelijkheid van de NVWA raadzaam zou zijn om te stoppen met de gedeeltelijke rechtstreekse financiering van de toezichthouder door slachthuizen, omdat daarmee de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt?
Gezien de dwingendrechtelijke Europese regels is het niet mogelijk de bijdrage van slachthuizen aan de bekostiging van de NVWA volledig te stoppen. Deze bijdrage aan de bekostiging door slachthuizen kan echter de schijn wekken effect te hebben op de onafhankelijkheid en autoriteitspositie van de NVWA. Er zijn thans waarborgen opgenomen in het beleid en de regelgeving om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Dit voorjaar zijn de overheid en het bedrijfsleven gestart met een traject dat gericht is op meer kostentransparantie en stabiliteit in de kostenprijzen en tarieven. Hierbij wordt ook de (wijze van) bekostiging van de NVWA door de overheid en het bedrijfsleven onder de loep genomen. Het is belangrijk dat eerder genoemde waarborgen ook bij de herziening van het retributiestelsel NVWA behouden blijven of verbeterd worden, zeker waar het de onafhankelijkheid van het toezicht betreft.
Is de kloof tussen de praktijk en de controle groter sinds de werkzaamheden van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) door de NVWA zijn overgenomen? In hoeverre is de mate van handhaving en kennis bij de NVWA vergelijkbaar met die bij de RVV?
Ik wil niet zo zeer spreken over een kloof maar over een veranderende situatie. Dit heeft met name te maken met de komst van de Europese Hygiëneverordeningen die de nationale wetgeving verving waarop destijds de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) waren gebaseerd. Deze nieuwe Europese verordeningen, die van kracht werden rondom de tijd dat de RVV in de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) overging, brachten op basis van nieuwe Europese inzichten wijzigingen met zich mee aangaande plichten en verantwoordelijkheden voor zowel het bedrijfsleven als de toezichthouder. Dit veranderde het toezichtslandschap voor de VWA ten opzichte van haar voorganger RVV aanzienlijk. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de mate van handhaving en kennis van beide situaties met elkaar te vergelijken.
Herkent u het beeld dat door de vertrekkend inspecteur-generaal wordt geschetst dat de dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met dierenwelzijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit in de praktijk tot uiting komt en welke stappen u zult zetten en heeft gezet om hier verandering in te brengen?
Omdat er discussie blijft bestaan over de spanning in de NVWA tussen het organiseren van toezicht op de borging van de publieke belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn en het verlangd niveau van dienstverlening, samen in een organisatie, heb ik de Raad van advies gevraagd te kijken naar het stelsel van keuren en toezicht in de vleesketen. Op 3 september jl. heb ik uw Kamer het advies «Het stelsel van keuren en toezicht in de (rood)vleessector» van de Raad van advies Herbezinning NVWA aangeboden (kenmerk 2021Z14965).3
Ik heb daarbij aangegeven te staan voor een aanpak die zorgt voor een duurzame verbetering van het stelsel door te kiezen voor een doorontwikkeling van de huidige directie Keuren tot een eigenstandige organisatie. Deze dient los(ser) van de andere delen van de NVWA te staan, met voldoende handelingsvermogen (en capaciteit) en mandaat om officiële controles met gezag naar de sector te kunnen uitvoeren. Een aanpassing in het stelsel («structuuroplossing») is noodzakelijk omdat de Raad van Advies aantoont dat alleen dan naar verwachting de noodzakelijke systeemsprong bewerkstelligd kan worden en de verschillende rollen, belangen en verantwoordelijkheden in een goede, vernieuwde balans gebracht kunnen worden.
De komende periode zal het ministerie samen met de NVWA de ontwikkeling van de huidige directie Keuren naar een aparte organisatie verder uitwerken. Daarbij zal worden bezien hoe de organisatie voor de officiële controles (de huidige directie Keuren) en de organisatie waarin het toezicht op het systeem is belegd (de huidige NVWA) zich tot elkaar dienen te verhouden. Van belang is dat deze uitwerking plaatsvindt met inachtneming van de Officiële Controles Verordening. Hierbij kan verder worden uitgewerkt hoe de onderlinge samenhang en de gewenste organisatorische afstand vorm kunnen krijgen. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 wordt hiertoe een uitgewerkt voorstel opgeleverd. Zie ook mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1216).4
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om het NVWA-toezicht te scheiden van het keuren van vlees en deze laatste onder te brengen in een aparte zelfstandige dienst? In hoeverre leeft deze opvatting over het scheiden van de rollen breder bij de NVWA? Is deze richting een oplossing voor de huidige situatie waarbij dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zie antwoord vraag 5.
De antwoorden op de vragen over het bericht “Brief van provincie naar Minister: hoe moet het verder met de ontwikkeling van het Wierdense Veld” |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het waar dat u verantwoordelijk bent voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en voor de onderbouwing van deze aanwijzingen?
Ja.
Heeft u vanuit deze verantwoordelijkheid de resultaten uit de ecologische en de hydrologische onderzoeken die zijn uitgevoerd door de provincie Overijssel gevalideerd? Kunnen de door u gevalideerde ecologische en hydrologische onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat het herstel van het hoogveen Wierdenseveld mogelijk is naast de andere gebruiksdoelen, naar de Tweede Kamer toegezonden worden?
Het valideren van onderzoeken voor de inrichting en het beheer van Natura 2000-gebieden behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid. De provincie Overijssel is bezig met de voorbereidingen van de inrichting van het Natura 2000-gebied Wierdense Veld. De provincie heeft mij medegedeeld dat er inrichtingsvarianten zijn waarin drinkwaterwinning en hoogveenherstel samengaan en dat deze grote impact hebben op ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en het landgebruik nabij het Wierdense Veld. Voor het in dit kader uitgevoerd onderzoek verwijs ik u naar de provincie.
Kunt u het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevicius over het Wierdenseveld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen, per ommegaande overleggen aan de Tweede Kamer?1
Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris, waarin het vraagstuk van proportionaliteit is besproken aan de hand van de casus Wierdense Veld. Zoals ik in de vorige beantwoording (Aanhangsel Handelingen II 2020/2021, nr. 3151)2 aangaf, heeft de Eurocommissaris tijdens het gesprek benadrukt dat Nederland moet voldoen aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn en hiervoor verder met natuurherstel aan de slag moet.
Is het waar dat de totale kosten eerst op € 20 miljoen werden ingeschat en momenteel op € 40 miljoen? Zijn de kosten vanwege de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering al betrokken bij deze inschatting of komen deze kosten er nog bovenop? Wat is de uw inschatting?
Ja, het is waar dat de totale kosten momenteel worden ingeschat op € 40 miljoen. De uitvoering van de nu aan de orde zijnde maatregelen in de bufferzone van circa 380 hectare draagt bij aan de doelen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Door het verbeteren van de waterhuishouding wordt stikstofgevoelige natuur versterkt. De uitvoering leidt ook tot extensivering van de landbouw en het landgebruik nabij het Natura 2000-gebied. Dit leidt tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Vooruitlopend hierop kan er geen inschatting worden gemaakt van de kosten.
Is in de thans bekende gebiedsanalyse, op basis waarvan de doelen, belangenafweging en kosten zijn gemaakt, reeds rekening gehouden met de kritische depositiewaarden Wierdenseveld? Zo nee, komt er dan nog een aanvullend pakket aan maatregelen?
In de in 2017 vastgestelde Natura 2000-Gebiedsanalyse in het kader van het toenmalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) is beschreven hoe de stikstofdepositie afneemt, en werd onderbouwd dat door deze afname in samenhang met de natuurherstelmaatregelen het behoud van het hoogveen geborgd is. In de gebiedsanalyse is dus al rekening gehouden met de kritische depositiewaarden. In het kader van de uitwerking van de Wsn zal door de provincie Overijssel in de Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Hierop kan ik niet voortuitlopen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt bij uw antwoord op vraag 13 van het lid Boswijk met «Het is onzeker of bij structurele winning op vergund niveau het huidige maatregelenpakket toereikend is om de waterhuishouding in het hoogveen voldoende te verbeteren»?2
Bij de uitwerking van maatregelpakketten in 2017–2019 is op grond van de ecologisch beoordeling van de vegetatie bepaald dat er een maatregelpakket nodig is dat zorgt voor een verhoging van het waterpeil met minimaal 5 cm in een voldoende groot deel van het Wierdense Veld. Dit is ook het geval wanneer de waterwinningen Wierden en Hoge Hexel structureel op het vergunde, maximale, niveau worden benut.
In de afgelopen jaren zijn de drinkwaterwinningen, vanwege de droge, warme zomers, intensiever benut dan langjarig gemiddeld. Wanneer veel droge, warme zomers optreden in de toekomst, kan mogelijk een grotere stijging van het waterpeil nodig zijn dan 5 cm en in een groter deel van het gebied. Monitoring van de benutting van de winningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie is nodig voor het omgaan met deze onzekerheid.
Wat geeft de hydrologische beoordeling over de combinatie van het behoud van hoogveen en de drinkwaterproductie aan?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 2.
Is het waar dat in antwoord op de vragen van het lid Boswijk u bij vraag 19 aangeeft dat u in uw benadering geen rekening heeft gehouden met de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, wat betekent dat voor de duidelijkheid vanuit het Rijk voor de grondeigenaren?3
Zoals in de beantwoording van vraag 4 vermeld, leidt het maatregelenpakket tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Ik kan hier niet op vooruit lopen, deze duidelijkheid zal komen vanuit de voortouwnemer middels het gebiedsproces.
Kunt u de kaarten met stikstofgevoelige natuur Wierdenseveld meesturen met de beantwoording van deze set schriftelijke vragen en er tevens voor zorgen dat deze beschikbaar gesteld worden voor de grondeigenaren: landbouwers, landgoed- en boseigenaren en natuurbeschermers?
U en de door u genoemde personen kunnen de kaart met de stikstofgevoelige natuur van het Wierdense Veld raadplegen via Aerius Monitor: https://monitor.aerius.nl/gebied/43/onderwerp/natuur?deel=lagen.
Het bericht ‘Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op de natuurbeschermingswetgeving in Nederland? Wat is uw inschatting met betrekking tot hoe algemeen deze casus van toepassing geacht moet worden?
De rechtbank oordeelde dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en beraadt zich op het vervolg. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Deelt u de mening van LTO Nederland dat met deze uitspraak een interpretatie van het voorzorgsprincipe ligt die volstrekt onuitvoerbaar is en dat als deze rechterlijke redenering wordt gevolgd er straks voor vrijwel elke economische handeling een stapel rapporten en een vergunning nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat toelating door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) betekent dat een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor het milieu, inclusief het gebruik van een middel nabij een Natura 2000 gebied?
Het Ctgb voert een wetenschappelijke risicobeoordeling uit aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen toegelaten in Nederland als toepassing volgens voorschriften veilig is voor mens, dier en milieu. De betreffende rechtszaak gaat over de invulling van het beoordelen van eventuele negatieve effecten van drainage en gewasbeschermingsmiddelen in de lokale en concrete situatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied in Drenthe.
Welke stappen zult u zetten om de potentiële impact van deze zaak in kaart te brengen en daar vervolgens op in te spelen? In hoeverre bent u op de hoogte van vergelijkbare zaken die in andere provincies spelen? Is daarvan sprake?
Ik ken geen vergelijkbare zaken die momenteel in andere provincies spelen. In het verleden heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over drainage en wateronttrekking voor beregening uitspraken gedaan, waaruit blijkt dat dergelijke activiteiten in en nabij Natura 2000-gebieden onder omstandigheden onder de reikwijdte van de vergunningplicht van de Wet natuurbescherming kunnen vallen2. Beleid van veel provincies is om in de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de toelaatbaarheid van dergelijke activiteiten (zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3).