Het bericht ‘SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het trendscenario dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar onderzoek schetst?
De Sport Toekomstverkenning verkent studiematig de toekomst van sport en bewegen in Nederland en is bedoeld om gedachten over de toekomst van sport en bewegen aan te scherpen en discussies te verhelderen en te ondersteunen. Het is uitdrukkelijk geen voorspelling. De verkenning is opgesteld voor ministeries en landelijke sportorganisaties, verenigingen, gemeenten en andere belanghebbenden. Ik herken de verschillende perspectieven en opgaven voor de sport. Welke beleidsconclusies verbonden worden aan deze inzichten laat ik aan mijn ambtsopvolger.
In hoeverre herkent u de vier opgaven voor de sport die het SCP samen met stakeholders heeft gesignaleerd, te weten meedoen en verenigingsleven bevorderen, gezondheid bevorderen door te bewegen, talenten ontwikkelen, presteren en prijzen winnen, meeleven met onze sporters en evenementen beleven.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van budgetten op lokaal en regionaal niveau voor sport? Herkent u het beeld dat het SCP schetst dat de budgetten dalen?
Op 29 augustus jl. heb ik aan uw Kamer een brief gestuurd over diverse sportgerelateerde rapporten en adviezen (Kamerstuk 30 234, nr. 165). Als bijlage bij die brief treft u het recente rapport van het Mulier Instituut «Sportuitgaven van gemeenten» met een overzicht van de uitgaven van gemeenten aan sport in de periode 2010–2016.
Over deze periode is te zien dat de uitgaven van gemeenten op jaarbasis rond de 1,1 miljard euro zijn en al een aantal jaar stabiel. Dit betekent dat de gemeenten gemiddeld 64,5 euro per persoon uitgeven aan sport. Wel zijn er tussen gemeenten grote verschillen zo geven meerdere gemeenten meer dan 100 euro en sommigen minder dan 20 euro uit per persoon.
In hoeverre is het beeld van een toekomstige dalende medailleoogst van Nederland het gevolg van een inhaalslag met betrekking tot sportparticipatie onder vrouwen in andere landen?
Opkomende economieën hebben een grotere bevolkingsomvang en halen daar steeds meer voordeel uit. Simpelweg: een jongere bevolking brengt meer topsporters voort dan een vergrijzende bevolking. Wanneer de proportie van deelnemende vrouwen ook daar toeneemt heeft dat ook zijn effect op de Nederlandse kansen. Maar ook andere factoren spelen een rol. Zo lopen concurrerende landen ook in op de kennisvoorsprong van landen als Australië, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, Verenigde Staten en Nederland.
De noodzaak van een onderzoek naar de dwang bij patiënten om ROM-lijsten in te vullen |
|
Nine Kooiman , Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over het aantal zorginstellingen dat is gestopt met het aanleveren van ROM (Routine Outcome Monitoring)-gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG), sinds uw uitspraak dat het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt een vereiste is voor het aanleveren van ROM-gegevens?1
SBG heeft mij geïnformeerd dat 175 zorginstellingen zijn gestopt met de aanlevering van ROM-gegevens.
Erkent u dat er spanning bestaat tussen de inspanningsverplichting voor het aanleveren van ROM-gegevens, opgenomen als veldnorm in het model kwaliteitsstatuut en uw eerdere uitspraak dat het aanleveren van ROM-gegevens voor patiënten vrijwillig is?2
De inspanningsverplichting zoals opgenomen in het «Model kwaliteitsstatuut ggz»3 dat is opgesteld en ondertekend door alle betrokken partijen4, omschrijft dat aanbieders een contract met SBG dienen te hebben in het kader van «matched care» en tijdig op- en afschalen. De inspanningsverplichting uit het model kwaliteitsstatuut hoeft niet in strijd te zijn met het vrijwillige karakter van ROM, omdat het gaat om het hebben van een contract met SBG en een inspanning tot – dus geen verplichting van – het leveren van kwaliteitsgegevens.
De aanleverpercentages worden opgenomen in de contracten tussen zorgverzekeraars en aanbieders.
Erkent u dat de verplichting die op zorgaanbieders rust om 50% van de ROM data aan te leveren, automatisch leidt tot ongewenste prikkels, die patiënten moeten overhalen om deze gegevens aan te leveren?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn tot een percentage van 50% gekomen om op redelijke wijze tot een representatieve database te komen. Als dit percentage onhaalbaar is of prikkels veroorzaakt die het vrijwillige karakter van ROM dreigen aan te tasten zullen aanbieders en zorgverzekeraars hier nieuwe afspraken over moeten maken.
Bent u zich bewust van het feit dat zorgaanbieders wel degelijk worden gekort, door middel van een generieke korting op het zorgbudget, als er minder dan 50% ROM-data aan SBG aangeleverd wordt? Wat vindt u hiervan?
Zorgverzekeraars en aanbieders hebben contractuele afspraken waarin 50% aanlevering of soms meer is vastgelegd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven in de huidige situatie coulant om te gaan met deze percentages. Dat houdt in dat zij niet of minder handhaven op de contractuele afspraken over aanleverpercentages. De exacte invulling daarvan is aan de contractspartijen: zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
De zorgverzekeraar kan samen met de zorgaanbieder afspreken of deze coulance in 2018 van toepassing is. Als de afgesproken percentages niet haalbaar zijn gegeven de huidige situatie is het aan zorgverzekeraars en aanbieders om hun afspraken aan te passen waar nodig.
Wat betekent het volgens u dat zorgverzekeraars op dit moment coulant omgaan met het percentage aangeleverde ROM-data en de bijbehorende budget korting bij het niet nakomen van dit percentage? Erkent u dat deze coulance van tijdelijke aard is? Kunt u garanderen dat alle zorgverzekeraars op dit moment coulant zijn met het hanteren van het percentage van 50%?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorgverzekeraars te verbieden om een budgetkorting bij het niet nakomen van het leveringspercentage toe te passen, zodat er ruimte kan komen voor een vrijwillig afgegeven informed consent van patiënten om hun behandelgegevens al dan niet te delen met databank SBG? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom houdt u het verplichtende karakter in stand?
Zorgverzekeraars en aanbieders dienen hier in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid alsnog te onderzoeken of en hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders gekort worden door zorgverzekeraars (ofwel per patiënt, ofwel op het hele zorgbudget) bij het niet nakomen van hun verplichting voor de aanlevering van ROM-gegevens? Wanneer kan de Kamer hier duidelijkheid over verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzage geven in de contractuele eisen die zorgverzekeraars voor 2018 opleggen aan GGZ (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en vrijgevestigde GGZ-professionals met betrekking tot het aan te leveren percentage ROM-gegevens en de bijkomende financiële sancties, wanneer hier niet aan wordt voldaan?
De inkoopvoorwaarden maken zorgverzekeraars altijd openbaar, deze zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2017. Onderhandelingen over de specifieke contracten voor 2018 zijn nu gaande.
Waarom bent u niet bereid te onderzoeken of en hoe patiënten worden gedwongen om de ROM-lijsten in te vullen en af te staan?
Zoals ik aangaf in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen over ROM5 heb ik geen signalen over dwang tot het invullen van ROM. Uiteraard zal ik bij concrete signalen die ik ontvang, deze doorzetten naar de desbetreffende verantwoordelijke partijen en hen vragen hierop actie te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze patiënten op dit moment tijdens hun behandeling worden geïnformeerd over de inhoud van ROM, de informed consent procedure, het gebruik en de verwerking van deze persoonlijke gegevens?
Een groot deel van de aanbieders (zie ook mijn antwoord op vraag 1) is gestopt met aanleveren van ROM-gegevens. De professional is verantwoordelijk voor goede voorlichting aan de patiënt. Branche- en beroepsverenigingen kunnen hierover adviseren aan professionals.
Bent u van mening dat er voldoende informatievoorziening over de ROM richting patiënten is? Kunt u dit toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het geven van informatie over ROM ligt bij professionals. Ook patiëntenorganisaties en beroeps- en brancheverenigingen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid GGZ-instellingen te controleren op de informed consent procedure voor het aanleveren van ROM gegevens aan de SGB en het aanwezig zijn en opnemen van informed consent in het Elektronisch Patientendossier (EPD)?
Dat is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Branche- en beroepsverenigingen doen op dit moment onderzoek naar wat er nodig is om met ROM te werken. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt de status van de gegevens op dit moment nog, naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
Kunt u nagaan in hoeverre de software, die ICT-bedrijven hebben geplaatst om ROM-gegevens uit elektronische medische dossiers te kunnen halen ten behoeve van de SGB, onrechtmatig is omdat op digitale informatie geen eigendomsrecht rust?
Extractie van gegevens uit medische dossiers gebeurt voor allerlei doeleinden; financiële afhandeling van zorg, overdracht, wetenschappelijk onderzoek of doorlevering aan kwaliteitsregistraties. Software voor extractie van gegevens is op zichzelf niet onrechtmatig. Belangrijk is dat er een grondslag is voor de verstrekking/verwerking van de gegevens.
Is u bekend of in de GGZ-instellingen via logging wordt vastgelegd dat medische data uit elektronisch medische dossiers wordt gehaald voor databanken zoals de SBG? Zo ja, kunt u garanderen dat dit in alle instellingen het geval is. Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of logging plaatsvindt?
Logging is één van de informatiebeveiligingsmaatregelen binnen de informatiebeveiligingsnorm NEN7510. Ziekenhuizen zijn verplicht aan de NEN7510- en NEN7512-normen te voldoen. Dit geldt ook voor de ggz. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting houdt hierop toezicht.
Is u bekend of de inspanningsverplichting voor het aanleveren van de ROM-gegevens voor zorginstellingen een reden is geweest om cliëntenraden niet van informatie te voorzien en deze raden hun adviesbevoegdheid te onthouden, dit in strijd met artikel 3, eerste lid, sub j, van de Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen (Wmcz)? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft het gesprek met de SGB en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat voor de zomer zou plaatsvinden, reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek en waarom heeft u de Kamer hier nog niet over geïnformeerd? Zo nee, waarom duurt het zo lang voordat dit gesprek plaatsvindt, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer direct na het overleg informeren over de resultaten van het overleg tussen de SGB en de AP?3
Dit gesprek heeft reeds plaatsgevonden. Nadien is er een handhavingsverzoek ingediend bij de AP. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft de AP een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek bevindt zich in de eerste fase, waarin vragen aan SBG zijn voorgelegd om meer informatie te verkrijgen over de gegevensverwerking door SBG. De AP onderzoekt op dit moment of zij ROM-gegevens beschouwt als persoonsgegevens in de zin van de Wbp.
Patiënten die onder druk gezet worden om bijzondere persoonsgegevens af te staan in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boete van Centiv-GGZ i.v.m. niet invullen ROM-lijsten»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat ROM-data (Routine Outcome Monitoring) gebruikt mogen worden voor benchmarkonderzoek? Kunt u aangeven in welke mate u het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, en haar conclusies, meeneemt in uw antwoord?2
De data mogen worden gebruikt in benchmarkonderzoek, mits zij op de juiste manier zijn verzameld, onder de geldende wet- en regelgeving.
Ook dienen de data voldoende representatief te zijn om de benchmark voor beoogde doelen te gebruiken. Dit moet per doel beoordeeld worden. Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer3 en in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Is het u bekend dat aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor 50% van de patiënten ROM-gegevens moeten aanbieden aan Stichting Benchmark GGZ (SBG) en zorgverzekeraars? Kunt u aangeven in hoeverre dit een realistisch percentage is? Hebt u signalen ontvangen dat een lager percentage, bijvoorbeeld 30%, meer recht zou doen aan het vrijwillige karakter van ROM-data?
Ja, het is mij bekend dat is afgesproken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat 50% van de data moet worden aangeleverd5. Hoe hoger het percentage ligt, hoe beter de representativiteit van de data is. Daarbij moet een patiënt wel altijd de mogelijkheid hebben te weigeren om mee te werken aan ROM of geen toestemming te geven voor doorlevering van persoonsgegevens aan Stichting Benchmark GGZ (SBG). Zorgverzekeraars hebben aangegeven in het licht van dit toestemmingsvereiste coulant om te gaan met de afgesproken aanleverpercentages.
Deelt u de mening dat het de patiënt vrijstaat om al dan niet ROM-lijsten in te vullen, omdat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens, ook ondanks pseudonimisering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van inzetten van ROM in het belang van de patiënt. Ook de patiëntenorganisatie in de GGZ is hier een voorstander van. Daarbij moet de patiënt ook de keuze hebben om niet mee te werken. Het financieel onder druk zetten van patiënten voor het invullen van ROM-vragenlijsten vind ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat het financieel onder druk zetten van de patiënt om ROM-lijsten in te vullen de patiënt de vrijheid ontneemt om zelf te kiezen om al dan niet te participeren aan ROM-lijsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het gegeven dat patiënten die geen ROM-lijst invullen tijdens hun behandeling bij Centiv BasisGGZ een verzoek kregen om 45 euro te betalen als «afkoopsom»?
Ja, ik heb dit bericht vernomen. Ik vind dit niet acceptabel. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het persbericht6 van Centiv BasisGGZ, waarin zij aangeven dat zij nooit daadwerkelijk zijn overgegaan tot het innen van een boete. Inmiddels heeft Centiv BasisGGZ haar beleid veranderd en wordt er ook niet meer gedreigd met een boete.
In hoeverre klopt het dat de zorginstelling per patiënt gekort zou worden door de zorgverzekeraar indien de zorginstelling onvoldoende ROM-data aanlevert? Indien u deze informatie niet heeft, kunt u hierover dan informatie opvragen bij Zorgverzekeraars Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat zorginstellingen per patiënt gekort worden bij het niet voldoende aanleveren van ROM-gegevens.
Zijn u signalen bekend dat patiënten op een of andere wijze geweigerd worden of onder druk worden gezet om ROM-lijsten in te vullen? Bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Nee, deze signalen zijn mij niet bekend. Ik zie op grond van deze ene kwestie geen aanleiding om hier zelf verder navraag naar te doen.
De gebrekkige beschikbaarheid van uitzendingen van NPO in het buitenland en op de BES-eilanden |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NPO kijken in buitenland moet beter»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle programma’s die zijn uitgezonden door de NPO kunnen worden teruggekeken in het buitenland?
Ja.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een programma wel of niet kan worden teruggekeken in het buitenland?
Welke programma’s wel of niet te zien zijn in het buitenland, hangt af van de doelmatigheid en de beschikbaarheid van uitzendrechten voor buitenlandse verspreiding. Sommige uitzendrechten zijn voor wereldwijde verspreiding simpelweg te duur, zoals die van grote buitenlandse series. Het verkrijgen van deze uitzendrechten zou ten koste gaan van de «binnenlandse» programmering en is derhalve niet doelmatig. Andere uitzendrechten, zoals van grote sportevenementen (Olympische Spelen en WK Voetbal), kunnen überhaupt niet worden aangekocht voor Nederlandstaligen in het buitenland. Deze uitzendrechten worden vaak per geografische zone verkocht en niet per staatkundige eenheid. Deze geografische zones vallen veelal samen met de diverse continenten. Dit heeft tot gevolg dat de uitzendrechten voor Nederland worden aangeboden als onderdeel van het Europese verkoopproces en de uitzendrechten voor Caribisch Nederland voor de NPO of NOS simpelweg niet beschikbaar zijn. Naast de uitzendrechten, mag in een enkel geval een productie die is gebaseerd op een aangekocht format ook niet in het buitenland worden getoond. Overigens is het overgrote deel van alle uitzendingen van de publieke omroep beschikbaar in het buitenland.
Daarbij zijn de aanbodkanalen van de NPO, waaronder NPO Start (voorheen Uitzending Gemist), in de eerste plaats gericht op Nederland. BVN is het aangewezen aanbodkanaal voor Nederlandstaligen buiten de landsgrenzen en is buiten Nederland te bekijken via een satellietontvanger, de website https://www.bvn.tv, of in de BVN-app.2
Zijn alle uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?2
Het overgrote deel van de uitzendingen van de taakomroepen NOS en NTR is beschikbaar in het buitenland, zoals de eigen producties van journaals en sportjournaals. Indien de NOS echter, zoals bij vraag 3 beschreven is, de uitzendrechten voor bijvoorbeeld een sporttoernooi alleen voor Nederland verwerft, kunnen de programma’s ook alleen binnen de landsgrenzen beschikbaar gemaakt worden.
Zijn alle uitzendingen die zijn geproduceerd met belastinggeld wel gewoon beschikbaar in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat de livestreams van NPO.nl niet bekeken kunnen worden in het buitenland? Wat is de reden dat programma’s die wél teruggekeken kunnen worden niet gewoon live bekeken kunnen worden in het buitenland?
Omdat er niet voor alle uitgezonden programma’s uitzendrechten voor het buitenland ter beschikking komen, worden de livestreams van NPO.nl in het buitenland geblokkeerd. De NPO acht het niet wenselijk dat er op een van de aanbodkanalen een afwisseling is van programma’s die wel en van programma’s die niet doorgegeven kunnen worden vanwege de uitzendrechten voor het buitenland. De livestreams van NPO Politiek en NPO Nieuws zijn in het buitenland wel te bekijken.
Daarnaast is de doorgifte van de livestreams van NPO.nl ook lastig vanwege zogenaamde time-shifting. Time-shifting betekent dat de Nederlandse zenders op de eilanden met een vertraging van het tijdverschil tussen Nederland en de eilanden beschikbaar zijn. Het Nederlandse achtuur-journaal dat om 20.00 uur in Nederland wordt uitgezonden is dan op de eilanden om 20.00 uur lokale tijd te zien. Synchrone uitzending op de eilanden zou er toe leiden dat programmering die volgens de Nederlandse wetgeving en het Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) pas na bepaalde tijdstippen uitgezonden mogen worden, eerder te zien is. Tevens kan time-shifting mogelijk leiden tot nieuwe openbaarmaking van een programma waarvoor extra rechtenvergoedingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat alle programma’s die zijn uitgezonden op de NPO gewoon gratis terug kunnen worden gekeken, zowel in Nederland als in het buitenland? Kunt u een overzicht geven waaruit blijkt welke concrete acties nog mogelijk zijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoorden onder 3 en 4.
Klopt het dat bewoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba programma’s die zijn uitgezonden door de NPO ook niet kunnen terugkijken op websites van de NPO, ondanks het feit dat de inwoners van die openbare lichamen gewoon deel uit maken van Nederland en haar belastinggebied? Zo ja, hoe beoordeelt u die situatie?
Het blokkeren van toegang tot websites van de NPO op basis van de geografische locatie van de gebruiker wordt, voor zover uitzendrechten dat toestaan en het technisch mogelijk is, niet meer toegepast voor de BES-eilanden.
Deelt u de mening dat de bewoners van de BES-eilanden in ieder geval online dezelfde toegang zouden moeten hebben tot websites die met belastinggeld geproduceerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dat juridisch (bijvoorbeeld qua auteursrechten) en technisch (bijvoorbeeld geografische afscherming van bepaalde IP-adressen) mogelijk is.
In reactie op de motie Hachchi c.s. heeft u in 2014 aangegeven zich ervoor in te spannen dat de bewoners van de BES-eilanden voor alle Nederlandse websites dezelfde toegang krijgen als bewoners van het Europese deel van Nederland. Kunt u concreet aangeven wat u de afgelopen jaren heeft gedaan om dit te bewerkstelligen en in hoeverre dit gelukt is? Kunt u concreet aangeven in hoeverre u erin bent geslaagd auteursrechten voor Caribisch en Europees Nederland gelijk te trekken?3
Op 12 oktober 2016 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van het voormalig Tweede Kamerlid Van Laar (PvdA) een actualisatie gegeven van de voornemens om de eilanden van Caribisch Nederland beter toegankelijk te maken voor Nederlandse televisie en internet.5 In vervolg op de motie van het voormalig Kamerlid Hachchi (D66) is op verzoek van de Minister van BZK door de NPO de geografische afscherming zo ingesteld dat de eilanden van Caribisch Nederland toegang hebben tot de mediadiensten van de NPO.6 Ook zijn er voor de lineaire kanalen distributie-afspraken gemaakt met de meeste pakketaanbieders op de eilanden.7
Het niet uitvoeren van een rechterlijke uitspraak betreffende erkenning van beroepskwalificaties voor mensen met een buitenland diploma. |
|
Pia Dijkstra (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank van Den Haag van 13 april 2017 waarin een door het CIBG opgelegde aanpassingsstage is vernietigd?1
Ja, ik ben bekend met deze zaak. Het betreft een procedure over een erkenning van een Duits diploma op het terrein van psychotherapie. Het bestreden besluit behelst de voorwaarden waaraan betrokkene moet voldoen om in aanmerking te komen voor een erkenning van haar Duitse kwalificaties voor inschrijving in het BIG-register van psychotherapeuten.
Het geschil gaat erom of betrokkene één of twee verdiepingscursussen moet volgen om een erkenning te krijgen voor het beroep van psychotherapeut. De rechtbank Den Haag is van oordeel dat één verdiepingscursus volstaat.
Klopt het dat u tegen deze uitspraak in hoger beroep bent gegaan?
Ja dat klopt.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot rechtsoverweging 5.2, waarin is geoordeeld dat ik me ten onrechte op het standpunt heb gesteld dat de opleidingsvereisten die in het Besluit psychotherapeut (Stb. 1998, 155) zijn vastgelegd alleen zijn bedoeld voor de opleidingsinstellingen, in plaats van ook voor het individu.
Voor het beroep psychotherapeut zijn de opleidingseisen neergelegd in het Besluit psychotherapeut van 17 maart 1998. Dit besluit is door de opleidingsinstellingen vertaald in het curriculum van de opleiding. In artikel 4, derde lid, van het Besluit psychotherapeut staat dat de opleiding voorts bestaat uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelmethoden in een door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutisch referentiekader. Door de opleidingsinstellingen is het begrip «ten minste één» geoperationaliseerd als «één of meer». Alle opleidingsinstellingen die de opleiding psychotherapie verzorgen hebben vervolgens in hun curriculum twee vervolgcursussen als eis gesteld. Alle Nederlandse studenten moeten hieraan voldoen voordat zij het diploma ontvangen.
De rechtbank, heeft in de uitspraak – naar mijn mening ten onrechte- geen rekening gehouden met het Nederlandse curriculum van de opleiding psychotherapie. Ingevolge de Algemene wet erkenning beroepskwalificaties (Awe) is voor de beoordeling of de door de migrant gevolde opleiding wezenlijk verschilt ten opzichte van de in Nederland vereiste opleiding, het curriculum zoals de Nederlandse opleidingsinstellingen dat hebben opgesteld bepalend.
In het kader van de voorlopige voorziening bij de Raad van State is met de betrokken psychotherapeute een akkoord gesloten dat zij alsnog een tweede verdiepingscursus zal volgen.
Echter, beide partijen hebben de bestuursrechter om een uitspraak in de bodemzaak verzocht om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag hoe het Besluit psychotherapeut, in relatie tot de Awe, moet worden uitgelegd en toegepast.
Bent u ermee bekend dat het hoger beroep geen opschortende werking heeft? Hoe rijmt u dit met het afwijzen van een nieuwe aanvraag tot erkenning van de beroepskwalificatie door deze aanvrager ná de uitspraak van de rechtbank?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Omdat ik het niet eens ben met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene slechts een verdiepingscursus moet volgen, heb ik tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Daarnaast hebben beide partijen een voorlopige voorziening gevraagd bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het kader van deze procedure zijn de beroepsbeoefenaar en ik tot een vergelijk gekomen. Pas als in hoger beroep uitspraak in de bodemzaak wordt gedaan, zal duidelijkheid komen over de vraag hoe de Wet BIG en het hierop gebaseerde Besluit psychotherapeut moeten worden uitgelegd en toegepast.
Hoeveel mensen hebben een aanvraag gedaan bij de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) die is afgewezen op grond van het niet hebben gevolgd van een tweede vervolgcursus?
In 2016 zijn er tien adviezen uitgebracht door de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid over aanvragen voor een erkenning van beroepskwalificaties als psychotherapeut van gediplomeerden binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Van deze tien adviezen zijn er drie positieve adviezen afgegeven. Bij vier adviezen werd geadviseerd de aanvraag niet te erkennen omdat er niet werd voldaan aan de eis van de tweede vervolgcursus (verdiepingscursus). In drie gevallen is geadviseerd om de aanvraag niet te erkennen om andere redenen.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van Den Haag voor deze mensen? Hoe worden zij over deze gevolgen geïnformeerd?
Alle aanvragen voor een erkenning van beroepskwalificatie als psychotherapeut worden op gelijke wijze afgehandeld.
Zolang de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen uitspraak in hoger beroep heeft gedaan, is er geen reden om af te wijken van het tot op heden gevoerde beleid om twee verdiepingscursussen te eisen om in aanmerking te komen voor een erkenning als psychotherapeut.
Zodra in hoger beroep uitspraak is gedaan, zal ik bezien welke gevolgen aan die uitspraak moeten worden verbonden. De verwachting is dat hierover in het najaar duidelijkheid zal komen.
De berichtgeving dat matchfixing toeneemt in Nederland |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS waarin de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) aangeeft dat de huidige regels omtrent matchfixing niet voldoende zijn?1
In het bewuste bericht wordt de wens van de KNVB belicht tot invoering van een speciaal wetsartikel dat tot zwaardere straffen voor matchfixing zal leiden. In mijn antwoord op eerdere Kamervragen over matchfixing heb ik aangegeven dat de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden biedt tot vervolging. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11 van het lid Van Nispen (SP), dat ik tegelijkertijd met de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer stuur2.
Bent u bekend met de aanbevelingen die in het rapport «Matchfixing in Nederland» naar voren komen?2
Ja.
Op wat voor manier heeft u uitvoering gegeven aan het in 2013 verschenen rapport van «Matchfixing in Nederland»?
De aanbevelingen in het rapport hebben vooral betrekking op het verbeteren van de samenwerking tussen partijen en aanvullende maatregelen op het terrein van de sport. Wat de samenwerking betreft wordt in het rapport onder andere geadviseerd om twee verschillende platforms in te richten, een voor het delen van beleidsinformatie en een voor het delen van operationele informatie.
In dit kader is het Nationaal Platform Matchfixing ingesteld waar diverse signalen en andere informatie gedeeld kunnen worden, mits het geen persoonsgegevens of opsporingsinformatie betreft. Laatstbedoelde informatie wordt besproken in het signalenoverleg dat periodiek bijeen komt om signalen van sportfraude waaronder mogelijk matchfixing te bespreken. Naast het operationele platform is een strategisch beraad matchfixing ingesteld. Het doel van dit platform is om de aanpak van matchfixing te besturen, toe te zien op goede informatiedeling en samenwerking te realiseren tussen betrokken partijen.
De aanvullende maatregelen op het terrein van de sport hebben vooral betrekking op preventie en aanpassing van de reglementen waardoor matchfixing wordt tegengegaan. De sport heeft daar invulling aan gegeven door onder meer de inrichting van het vertrouwensloket in de sport en de ontwikkeling van preventieve en educatieve maatregelen op het brede terrein van integriteit.
Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3,4,8,9,10 en 12 van het lid Van Nispen (SP)4.
Bent u van mening dat de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan, namelijk het uitbreiden van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en artikel 328ter Sr. een betere manier zijn om matchfixing tegen te gaan dan een volledig nieuwe wet te implementeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11 van het lid Van Nispen (SP)5.
Waar wordt in internationaal verband op ingezet om het toenemende risico op matchfixing tegen te gaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 10 van het lid Van Nispen (SP)6.
Het bericht dat Nederlanders generieke Pre-Expositie Profylaxe (PrEP) uit het buitenland halen omdat het in Nederland nog niet verkrijgbaar is |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlanders generieke PrEP uit het buitenland importeren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europees goedkeurde (preventieve) medicijnen uit het buitenland moeten worden geïmporteerd omdat deze in Nederland niet betaalbaar verkrijgbaar zijn?2 Zo ja, kan u aangeven wat zu doet om ervoor te zorgen dat dit middel net als in vele landen binnen en buiten Europa wel voor iedereen betaalbaar beschikbaar is in Nederland, inclusief passende medische begeleiding? Zo nee, waarom niet?
De European Medicines Agency (EMA) heeft in 2016 een Europese marktregistratie toegekend aan het geneesmiddel Truvada voor HIV pre-exposure prophylaxis (PrEP). Daarmee is het geneesmiddel geregistreerd voor de Europese markt en mag het geneesmiddel in iedere lidstaat worden verhandeld. Het staat een bedrijf met een daartoe geschikte handelsvergunning vrij om het geneesmiddel vervolgens te importeren. Of de kosten voor een geneesmiddel voor gebruikers worden vergoed op grond van een zorgverzekering, is een besluit dat ieder land voor zich moet nemen.
Ik heb per brief van 11 oktober 2016 de Gezondheidsraad (GR) om advies gevraagd over het preventief gebruik van PrEP. Het advies zal zich onder andere richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij soa- en hiv-preventie. Het advies wordt begin volgend jaar verwacht. Voor een definitieve invulling van landelijk beleid omtrent PrEP wacht ik het GR-advies af. Ik wil niet op dit advies vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor de risico’s en voor de preventieve werking van PrEP als de gebruiker niet medisch wordt begeleid tijdens het gebruik?
Truvada is het enige in Europa geregistreerde geneesmiddel voor preventief gebruik en in Nederland uitsluitend op doktersvoorschrift verkrijgbaar. Ik raad het patiënten ten zeerste af om zonder doktersvoorschrift, en zonder begeleiding van een deskundig arts, een (niet-geregistreerd) geneesmiddel uit het buitenland te bestellen en te gebruiken. Het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen, zoals Truvada, zonder begeleiding van een arts brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij onjuist gebruik van PrEP bestaat er onder andere risico op bijvoorbeeld ontwikkeling van bijwerkingen. In het geval van het gebruik van PrEP kan dit ook gevolgen hebben op de soa-preventie door mogelijk verminderd condoomgebruik alsook het risico op ontwikkeling van resistentie. Het medicijn is daarom receptplichtig.
Betrokken beroepsgroepen, waaronder GGD-profesionals en HIV-behandelaren, hebben gezamenlijk een richtlijn (informeel) PrEP gebruik opgesteld, waarin de kwalitatieve vereisten voor medische begeleiding van PrEP gebruik zijn vastgesteld. Met betrekking tot vergoeding van het geneesmiddel, verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 2.
Wat zijn de medische risico’s van het importeren van generieke PrEP uit andere landen voor de gebruikers? Eerder stelde u dat «thuis-dokteren» ongewenst is, en risico’s met zich meebrengt, op welke manier wil zij u tegengaan en gelijktijdig PrEP beschikbaar maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijkheden zijn voor huidige PrEP gebruikers binnen de Amsterdamse pilot zodra de pilot is afgelopen in 2018?3
Het middel is beschikbaar op de markt. Dat betekent dat gebruikers het middel via recept kunnen aanschaffen. Daarnaast wil ik benadrukken dat gebruik van condooms hiv, maar ook andere soa voorkomt. Zoals ik reeds met mijn adviesaanvraag aan de GR heb aangegeven vind ik het van belang dat er een gezagdragend advies komt over de plek van PrEP binnen de Nederlandse hiv/aids aanpak. Na het advies van de GR zal ik besluiten over het landelijke beleid omtrent PrEP-gebruik.
Kunt u aangeven wat de status is van de ontwikkeling Nederlandse richtlijn voor de toepassing van PrEP? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, verwacht u nog steeds dat het advies van de Gezondheidsraad pas in 2018 af is?
De richtlijn (informeel) PrEP gebruik is ontwikkeld door de zorgprofessionals zelf en in zoverre behandelaren de zorg omtrent PrEP op zich nemen, zullen zij hun eigen richtlijn volgen. De gezondheidsraad bepaalt zelf haar agenda. Ik heb geen signalen ontvangen dat ze de planning voor eerste kwartaal 2018 niet zullen halen.
Ziet u mogelijkheden om vòòr de bekendwording van het uitkomst van het onderzoek van de Gezondheidsraad PrEP voor de risicogroep beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door bestaande pilots uit te breiden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dat met de HIV infecties die voorkomen kunnen worden door PrEP waarmee niet alleen veel menselijk leed maar ook hoge kosten van HIV behandelingen kunnen worden bespaard?
Zoals ik bij antwoord 5 heb aangegeven, hecht ik aan een gezagdragend advies over de mogelijke positie van PrEP in de totale nationale soa/hiv bestrijding. Dit advies is leidend voor de definitieve invulling van het nationale beleid.
Daarnaast staat het de regio’s vrij om pilots vergelijkbaar met Amsterdam op te pakken. Of zij dit zullen doen is mede afhankelijk van het lokale risicoprofiel en andere lokale factoren. Daarnaast kunnen personen uit de risicogroepen gebruik maken van condooms. Die zijn betaalbaar, effectief en beschermen ook tegen andere soa.
De brand bij de olieraffinaderij Isla op Curaçao |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Isla tast nog in het duister», «brand in olieraffinaderij Isla» en het Inspectierapport van de Isla?1
Ja.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd waarmee moet worden vastgesteld of er bij de brand schadelijke stoffen zijn vrijgekomen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de omwonenden?
Zoals ook in voorgaande beantwoording van vragen van Uw kamer betreffende de Isla-raffinaderij is aangegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao. Ik ben dan ook niet in de positie om inhoudelijke antwoorden te geven op vragen die betrekking hebben op het beleid, de uitvoering en de handhaving in relatie tot de Isla-raffinaderij of de communicatie met omwonenden.
De toenmalige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Whiteman heeft een inspectie en audit van de Isla-raffinaderij, de CRU-centrale en Aqualectra laten uitvoeren. Daarbij is gebruik gemaakt van extern ingehuurde expertise. Mijn departement heeft op verzoek van Curaçao daarbij assistentie verleend.
De resultaten van de inspectie en audit zijn door de huidige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Rhuggenaath aan de betrokken ondernemingen ter kennis gebracht. Het inzicht in de situatie zoals een inspectie en audit oplevert vormt een basis voor maatregelen. In het licht van het voorgaande constateer ik dat het land Curaçao daadwerkelijk invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de Isla-raffinaderij en de milieu hygiënische en gezondheidsaspecten die met de Isla-raffinaderij, de CRU en Aqualectra samenhangen.
Op welk «eerste onderzoek» baseren de lokale autoriteiten en de woordvoerder van de Isla zich wanneer zij stellen dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het bekend is of de rookpluimen door toedoen van de brand veel meer fijnstof dan gewoonlijk bevatten, met schadelijke gevolgen bij het inademen? Zo ja, waarom is dit dan niet meegenomen als risico voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens de woordvoerder van de Isla is de brand ontstaan bij de Crude Distiller en is er benzine verbrand; kan worden uitgesloten dat er bij de brand ook andere brandstoffen zijn verbrand of verdampt, waardoor bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen zoals het kankerverwekkende benzeen zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
De woordvoerder van de Isla geeft aan dat er geen reden is tot zorg omdat de stoffen die zijn vrij gekomen normaal gesproken ook worden verbrand bij het affakkelen; kunt u bevestigen dat bij het affakkelen bij de Isla ook schadelijke stoffen vrij kunnen komen? In hoeverre kan er sprake zijn van een toename in de kwantiteit van deze stoffen tijdens de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en op welk moment zijn omwonenden van de Isla raffinaderij door de Curaçaose overheid en door het management van de Isla op de hoogte gesteld van brand? Hoe wordt geverifieerd of alle communicatie die de omwonenden over de gezondheidsrisico’s ontvangen correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand? Wordt dit alleen door de Isla zelf gedaan, of zullen hier ook externen bij betrokken zijn? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er veiligheidsincidenten bij de Isla geweest en hoe verhoudt dit zich tot raffinaderijen elders in de wereld? Is er sprake van een structureel veiligheidsprobleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit het Inspectierapport van de Isla raffinaderij onder begeleiding van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij milieuproblematiek alleen maar benadert vanuit het risico op het «overtreden van de aan de vergunning gebonden eisen» in plaats van dat er een generieke benadering wordt gehanteerd waarbij milieuschade in kosten wordt vertaald?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het Inspectierapport van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij op meerdere punten, waaronder het structureel affakkelen, niet aan de huidige vergunningsvereisten voldoet; is het bekend hoe lang de Isla zich al niet aan deze vergunningsvereisten houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Inspectierapport van Fluor doet meerdere aanbevelingen zowel voor de korte als voor de lange termijn waarmee de Isla wél aan de vergunningseisen kan gaan voldoen; kunt u aangeven op welke manier en met welke tijdslijn de overheid van Curaçao handhaaft dat de Isla de aanbevelingen van het Inspectierapport ook daadwerkelijk doorvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de Curaçaose overheid tot nu toe ondernomen om de overtredingen van de Isla raffinaderij te handhaven en ervoor te zorgen dat de Isla raffinaderij zich aan de minimale vergunningseisen gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt door de Curaçaose overheid opnieuw een inspectie uitgevoerd en geëvalueerd of de Isla raffinaderij de aanbevelingen van het Inspectierapport van Fluor heeft opgevolgd en wél aan alle vergunningvereisten voldoet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Isla raffinaderij in gebreke blijft en de vigerende wet- en regelgeving blijft overtreden, op welk moment gaat de Curaçaose overheid daar dan consequenties aan verbinden door middel van sancties of het stil leggen van de operaties? Welk kader wordt daarvoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben relevante Nederlandse inspectiediensten zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om hun kennis, expertise en ervaring over hoe handhaving voorspoedig te laten verlopen, beschikbaar te stellen aan de Curaçaose overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in dat geval dit aanbod te doen richting de Curaçaose overheid?
Eerst op basis van een concreet verzoek van de Curaçaose autoriteiten kan worden bepaald welke expertise vanuit onder andere de ILT benodigd zou zijn en of deze in voldoende mate aanwezig is. In het kader van de reactie op zo’n verzoek kan ook aandacht worden besteed aan de achtergronden van het incident, de gezondheids- en milieuaspecten ervan en de visie op vergunningverlening en handhaving. Op basis van een eerder verzoek van de Curaçaose regering wordt nu reeds assistentie verleend en ik heb in beginsel de bereidheid deze assistentie desgevraagd te continueren.
Kunt u alle gestelde vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omdat de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao berust, zijn de vragen niet afzonderlijk beantwoord.
Het berichtgeving ten aanzien van een Politieacademie op Curaçao |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel d.d. 2 mei 2017 over de Politieacademie op Curaçao1
Ja
Kunt u aangeven of de berichtgeving klopt dat eenzelfde persoon zowel het onderzoek naar de politieacademie heeft uitgevoerd, als de opdracht heeft gekregen om vervolgens een nieuwe bachelor voor de politie op te zetten? Hoe is de besluitvorming hierover tot stand gekomen?
Het bericht richt zich op de (financiële) op- en inrichting van een politieacademie van Curaçao hetgeen een locale aangelegenheid betreft onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie van het land Curaçao. De Rijkswet Politie stelt ex artikel 40, dat de landen gezamenlijk voorzien in politieonderwijs. Hier is door de landen invulling aan gegeven door het vastleggen van gemeenschappelijke eindtermen voor politieonderwijs in de Onderlinge Regeling Kwaliteitseisen politie. Iedere politieopleiding moet daarmee voldoen aan de gestelde eindtermen. De Minister van Justitie van het land wijst vervolgens de geschikte opleiding aan. In het JVO, medio 2016, heeft voornoemde Minister van Curaçao een voorstel voor een bachelor gepresenteerd en de landen hebben op dit initiatief positief gereageerd. Formele afspraken zijn niet gemaakt.
Op welke manier is de ontwikkeling van de politieacademie gerelateerd aan de versterking van de justitieketen die in «10-10-10» was afgesproken en via de voortgangscommissies wordt gevolgd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de politieacademie zodanig wordt opgezet dat die aan alle eisen omtrent kwaliteit, training en integriteit voldoet, die nodig zijn voor het versterken van de justitieketen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de besteding van 5,6 miljoen Antilliaanse gulden voor alleen een bachelor voor de politie een doelmatige besteding van de financiën, wanneer volgens de rapportages van de voortgangscommissie Curaçao de financiën voor de justitieketen steeds een heikel punt zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Voortgangscommissie Curaçao ook de mogelijkheid gehad om naar de voorstellen voor de politieacademie te kijken? Zo ja, hoe oordeelde de commissie over de rol van deze politieacademie voor de versterking van de Curaçaose politie? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om te verzoeken dat dit alsnog gebeurt?
De Voortgangscommissie Curaçao (hierna VC) rapporteerde periodiek over de uitvoering van het plan van aanpak van het Korps Politie Curaçao (KPC) zoals dat in 2010 is bekrachtigd tijdens de Ronde Tafel Conferentie. Het plan van aanpak voorzag in een groot aantal activiteiten om het politiekorps op te bouwen. Eén van de activiteiten was opleiding, maar (de keuze voor) het instituut waar de opleidingen worden gegeven viel niet onder het plan van aanpak voor het KPC. De VC heeft haar werkzaamheden op Curaçao inmiddels afgerond. Er kan ook om die reden geen sprake meer zijn van een rol voor de VC inzake.
De schade aan het koraal voor de kust van Curaçao |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over schade aan het koraal voor de kust van Curaçao?1
Ja.
Wat is de laatste stand van het onderzoek naar de beschadiging van het koraal? Kunt u in uw beantwoording in ieder geval ingaan op de vraag of er is afgeweken van de verleende vergunning en of het de schepen was toegestaan om zich boven het beschadigde koraal te bevinden?
Curaçao Ports Authority laat de schade onderzoeken door milieu consultancybedrijf Ecovision en daarnaast doet milieuonderzoeksinstituut Carmabi een eigen onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog en de resultaten worden binnen enkele weken verwacht. Voorlopige berichtgeving in de pers wijst erop dat niet elke ontwikkelaar even stringent lijkt om te gaan met bepalingen in een vergunning. In het onderhavige geval werden bijvoorbeeld de stenen voor de «breakwaters» niet eerst gewassen voordat ze werden neergelegd en daarnaast mogen ankers niet zomaar ergens in het water neergelaten worden.
Op welke wijze worden in Curaçao verleende vergunningen gehandhaafd?
Het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning verleent de bouwvergunning en Curaçao Ports Authority (CPA) is opdrachtgever. Beide kunnen in dit geval handhaven.
Is Curaçao van plan om de veroorzaker van de schade aan het koraal op te dragen de beschadigingen aan het koraal te compenseren? Zo ja, op welke manier zal dat gebeuren?
De onderzoeken naar de schade aan het koraal lopen nog en het is aan de Curaçaose overheid om te besluiten de veroorzaker van de schade aan het koraal in voorkomend geval op te dragen de beschadiging aan het koraal te compenseren en op welke wijze.
Heeft Curaçao gevraagd om assistentie vanuit Nederland om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade? Zo ja, op welke manier gaat u Curaçao hierin ondersteunen? Zo nee, bent u bereid deze assistentie aan te bieden?
Bij mijn ministerie is er geen assistentievraag vanuit de Curaçaose overheid binnen gekomen om onderzoek te doen naar de schade aan het koraal en de aansprakelijkheid van de veroorzaker van de schade. Mocht een dergelijke vraag aan de orde komen dan ben ik bereid om te bezien wat een gepaste mate van assistentie is.
Hoe verhoudt de verleende vergunning en de daarin gestelde voorwaarden zich tot internationale natuurbeschermingsverdragen?
Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Verdrag van Cartagena binnen het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland in werking getreden is? Zo ja, waarom, en zou het in de voorliggende situatie een verschil hebben gemaakt?
Het Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW) protocol van het Verdrag van Cartagena is reeds voor alle landen van het Koninkrijk in werking getreden.
Bestaat er ook in andere delen van het Koninkrijk een risico op beschadiging van koraal door bouwwerkzaamheden aan of bij water? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolgen van vergunde werkzaamheden?
Vergunningverlening en bouwwerkzaamheden op Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn landsaangelegenheden. Dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van internationale natuurbeschermingsverdragen. Ten aanzien van het onderhavige geval op Curaçao zijn deze voorwaarden opgenomen in de vergunning. Natuurbescherming en de daarmee gepaarde handhaving is echter geen verantwoordelijkheid van het Koninkrijk en evenmin van de Minister van BZK. In (Caribisch) Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor natuurbescherming, zowel boven als onder water, bij de openbare lichamen en de Staatssecretaris van EZ. Voor de volledigheid verwijs ik in dit verband ook naar mijn antwoorden ter zake aan de Tweede Kamer (uitgezonden 21 december 2016) op de vragen van het lid Bosman (VVD) over het Paleis op de Dam symposium «Caribische koraalriffen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 842)
De oproep om een gezonde voedselomgeving te bevorderen |
|
Paul van Meenen (D66), Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van 12 voedselwetenschappers gedaan in NRC Handelsblad van 25 april jl.?1
De boodschap van de briefschrijvers om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te willen laten zijn onderschrijf ik volledig. Dit betekent dat de omgeving daar een belangrijke rol in speelt. Het kabinet ondersteunt daarom de beschreven ambitie om een gezonde omgeving te bewerkstelligen volledig en zet zich hiervoor in (Landelijke nota gezondheidsbeleid, Kamerstuk 32 793, nr. 204 en Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel, Kamerstuk 31 532, nr. 156). Zo zijn inmiddels al meer dan 120 gemeenten betrokken bij de «Jongeren Op Gezond Gewicht» aanpak om zich van daaruit in te zetten voor een gezondere omgeving.
Klopt het dat Dunkin’ Donuts het plan zou hebben vestigingen te openen in scholen en ziekenhuizen? Zijn bij u andere fastfoodketens met dergelijke voornemens bekend? Wat vindt u daarvan?
In het beleid voor een gezonde omgeving en een gezonde leefstijl voor kinderen en volwassenen wordt nauw samengewerkt met een groot aantal van de genoemde personen en organisaties. Zo werken de sectororganisaties van het onderwijs (de PO-, VO- en MBO raad) constructief samen met gezondheidsgerelateerde organisaties (o.a. GGD GHOR Nederland en het RIVM) op de ambities van Gezonde School (Kamerstuk 31 899, nr. 28). Met een aantal van de ondertekenaars is in dit kader ook gesproken over de invulling van het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten (Kamerstuk 31 532, nr. 169). Uiteraard zijn het Voedingscentrum, verschillende universiteiten en de VNG en verschillende ondertekenaars van de oproep als belangrijke partners nauw betrokken bij deze of andere programma’s gericht op een gezonde omgeving of een gezonde leefstijl.
Het is belangrijk dat wanneer een school inzet op gezonde voeding, dit op integrale wijze doet. De Gezonde School aanpak biedt hier handvatten voor. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) kan dit bijvoorbeeld betekenen om het eigen beleid en het aanbod in de schoolkantine te betrekken. Hierin is de afgelopen jaren veel bereikt: een aantal jaren terug was een gezonde kantine nog echt een uitzondering in het onderwijs. Door middel van expertise van het Voedingscentrum en nauwe betrokkenheid van het onderwijs zijn alle scholen inmiddels benaderd en geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer een derde van de schoolkantines in het VO een gezonder aanbod heeft. En het blijft voorzien in een behoefte: alleen al in 2016 zijn 400 schoolkantines in het VO en MBO beloond met een schaal van het Voedingscentrum. Maar we zijn er nog niet: daarom zal ook hierop inzet gecontinueerd worden.
Hoe ziet u de eventuele vestiging van een fastfoodketen op een school in relatie tot de aangenomen motie over het gezond maken van alle schoolkantines per 1-1-20172?
Voor zover bekend is er momenteel geen sprake van een eventuele vestiging van Dunkin» Donuts of een (andere) fastfoodketen in scholen en ziekenhuizen.
Het beleid is, binnen verschillende domeinen, gericht op het stimuleren van een gezond aanbod in plaats van het voorkomen van bepaalde ketens. Hierbij wordt actief ingezet op het aansluiten bij de behoefte binnen die domeinen, zoals het onderwijs, sportverenigingen en catering. Dit vindt plaats via verschillende programma’s, zoals het brede programma Gezonde School, specifiek voor voeding Jong Leren Eten, het programma Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen en het programma Team: Fit van JOGG. De resultaten van deze programma’s laten zien dat deze aanpak werkt. In de beantwoording van vraag 2 heb ik aangegeven wat bereikt is op schoolkantines. Tevens laten cateraars en aanbodleverende partijen in het onderwijs zien dit thema ook belangrijk te vinden: een groot aantal partijen hebben zich gecommitteerd aan een gezond aanbod via het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een gezond voedingsaanbod voor leerlingen door scholen en aanbodleverende partijen juist als een belangrijk onderdeel van hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien.
Hoe verhoudt volgens u de slotverklaring van de Voedseltop – «We maken de gezonde keuze makkelijker en aantrekkelijk. Voor consumenten moet het mogelijk zijn om lekker en gezond te eten door gezond aanbod in de schappen van de supermarkt, in de horeca, in zorginstellingen, onderweg, op het werk, op school en bij de sportclub»3 – zich tot de in de oproep geuite trend?
Zie antwoord vraag 3.
Korting van het pensioenfonds Caribisch Nederland |
|
Antje Diertens (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom is er voor gekozen om in Caribisch Nederland het nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) niet in te voeren toen dat in Europees Nederland wel gedaan is?
De regelgeving voor pensioenfondsen op Caribisch Nederland (momenteel alleen het Pensioenfonds Caribisch Nederland, PCN) is in 2010 neergelegd in de Pensioenwet BES en de daarbij behorende lagere regelgeving. Net als bij andere wetgeving die in die tijd is aangepast, is zo veel mogelijk gekozen voor een beleidsarme omzetting. Ook het financieel toetsingskader, zoals dat op dat moment in Nederland van kracht was, is niet één op één op Caribisch Nederland overgenomen, maar toegespitst op de al bestaande (wetgevings)situatie in Caribisch Nederland.
Het nieuwe financieel toetsingskader (nFTK), zoals dat in Europees Nederland van kracht is geworden per 1 januari 2015, kan niet één op één voor Caribisch Nederland worden overgenomen. PCN moet bijvoorbeeld de pensioenverplichtingen op basis van de US swapcurve berekenen. Daarnaast is in 2015 niet gekozen voor doorvertaling de regels en voorschriften van het nFTK, omdat hier ook nadelen aan kleven (zie antwoord op vraag 2). Kortom, een aanpassing van het toetsingskader voor Caribisch Nederland vraagt om een eigenstandige afweging en aparte wetgeving.
Kunt u een uitgebreider overzicht geven, toegespitst op de situatie van het pensioenfonds, wat op korte en langere termijn het effect zou zijn van het invoeren van het nFTK voor Caribisch Nederland met een indicatie van de effecten voor de hoogte van premie, uitkering, indexatieperspectief en zekerheid van pensioenuitkering op de lange termijn? Zijn er andere pensioenfondsen die nog onder het «oude» FTK vallen?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 opereert op dit moment alleen PCN als pensioenfonds onder het toetsingskader op grond van de Pensioenwet BES. De invoering van een nFTK voor Caribisch Nederland zou de actuele financiële positie van PCN, de hoogte van de premie die PCN hanteert en op de lange termijn de zekerheid en hoogte van pensioenuitkeringen niet verbeteren. Deze aspecten worden niet bepaald door toezichtregels, maar door de gehanteerde premie, het beleggingsbeleid en als onderdeel daarvan de mate van afdekking van het renterisico. Het zijn deze elementen, die gezamenlijk de financiële opzet van een pensioenfonds vormen, die bepalen hoe goed of slecht een fonds er op de lange termijn financieel voor staat. Dit komt tot uitdrukking in de dekkingsgraad van een pensioenfonds.
De invoering van een nFTK verandert de verwerking van financiële mee- of tegenvallers op de korte en middellange termijn bij een bepaalde dekkingsgraad. Onder het nFTK worden kortingen meer in de tijd gespreid, maar dat betekent ook dat een fonds minder snel herstelt en dat kortingen mogelijk gedurende een aantal jaren kunnen aanhouden. Daarbij gelden onder het nFTK ook strengere eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen1. Bij een herstel van de dekkingsgraad mag onder het nFTK bovendien pas bij een hogere dekkingsgraad worden geïndexeerd dan onder het oude ftk was toegestaan.
Kortom: een goede vergelijking neemt alle toetsingscriteria in ogenschouw. Overigens zal ook het nFTK zelf dit jaar worden geëvalueerd. Het is wenselijk om de uitkomsten daarvan mee te nemen bij de vraag of het nFTK ook in Caribisch Nederland (en dus voor PCN) zou moeten worden ingevoerd.
Op basis van welke inschattingen voor de levensverwachting en rente is in 2010 het Pensioenfonds Caribisch Nederland gekapitaliseerd? Welke scenario’s zijn daarbij afgewogen?
In 2010 is uitgegaan van de destijds prudente regels en uitgangspunten voor levensverwachting en rente. Net zoals pensioenfondsen in Europees Nederland heeft PCN daarna aanpassingen moeten doen aan gewijzigde omstandigheden.
Hoe zijn de verantwoordelijkheden tussen de individuele Nederlandse ministeries en de bestuurscolleges verdeeld als het gaat om de koopkracht van gepensioneerden in Caribisch Nederland?
De koopkracht van gepensioneerden op Caribisch Nederland wordt, net als in het Europees deel van Nederland, bepaald door de drie pijlers van het pensioenstelsel. Het basispensioen – de eerste pijler – wordt gevormd door de Wet Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). De AOV behoort tot het beleidsterrein van het Ministerie van SZW en valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van SZW. De uitvoering van de AOV vindt plaats door de Unit SZW binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland namens de Staatssecretaris van SZW. Het aanvullend pensioen – de tweede pijler – wordt door sociale partners bepaald en wordt door hen belegd bij een pensioenuitvoerder, te weten een verzekeraar of een pensioenfonds. De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor de kaderstellende wetgeving rond de pensioenuitvoering.
PCN geeft uitvoering aan de pensioenovereenkomst voor ambtenaren die tussen de betreffende sociale partners in die sector is overeengekomen. De sociale partners worden gevormd door de werkgevers (i.e. de openbare lichamen op de eilanden, scholen, zorginstellingen en de Rijksdienst Caribisch Nederland) en werknemersvertegenwoordigers. De Nederlandse ministeries zijn dus als werkgever, samen met andere werkgevers, betrokken bij het aanvullend pensioen dat is ondergebracht bij PCN. Deze betrokkenheid wordt gecoördineerd door de Minister van BZK.
Tot slot hebben de inwoners van Caribisch Nederland de mogelijkheid zelf, in de derde pijler, te sparen voor hun pensioen.
Wanneer kunnen de deelnemers van het Pensioenfonds Caribisch Nederland meer duidelijkheid verwachten over de rechtszaak tussen PCN en de Staat? Op welke termijn verwacht u een uitspraak?
De behandeling van de dagvaarding vangt aan op 19 juli aanstaande. Voor het overige kunnen we geen indicatie geven van verloop en tijdpad van de rechtszaak. Dit is afhankelijk van de termijn die de rechtbank partijen geeft om over en weer op elkaars standpunten te reageren.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij de koopkracht van mensen in Caribisch Nederland en wanneer worden er besluiten genomen over de koopkracht van de mensen in Caribisch Nederland voor 2018?
Het Rijk is verantwoordelijk voor onder meer de jaarlijkse indexering van de bedragen voor het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen en incidenteel beleidsmatige aanpassingen, zoals de recente (per 1 maart 2017) doorgevoerde verhoging van het basisbedrag onderstand. Besluitvorming over de ontwikkeling van de niveaus per 1 januari 2018 vindt in het komend najaar plaats, op basis van de dan voorhanden zijnde statistische informatie van het CBS over de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer en de inkomensstatistiek.
Heeft u er zicht op welke inkomenseffecten het korten van de pensioenen (zowel de al doorgevoerde korting van 3,5% als de mogelijke korting van 12% in 2018) heeft voor gepensioneerde inwoners van Caribisch Nederland? In hoeverre wordt er flankerend beleid overwogen?
De inkomenseffecten bij een korting op het aanvullende pensioen van 3,5% zijn te zien in onderstaande tabel. De verschillende inkomenseffecten per eiland worden veroorzaakt door de verschillen in hoogte van de AOV-uitkering. Voor 2018 kunnen nog geen inkomenseffecten worden gepresenteerd omdat de uitkeringsbedragen voor de AOV in 2018 worden vastgesteld in het najaar van 2017.
Alleenstaande
AOV + $ 2.500
– 0,9%
– 0,7%
– 0,7%
AOV + $ 5.000
– 1,4%
– 0,9%
– 0,9%
Paar
AOV + $ 2.500
– 0,5%
– 0,4%
– 0,4%
AOV + $ 5.000
– 0,9%
– 0,7%
– 0,7%
Bron: SZW-berekeningen
Flankerend beleid in de zin van compensatie van doorgevoerde pensioenkortingen vanuit de overheid wordt niet overwogen. Wel is het Nederlandse kabinet, als één van de werkgevers, naast de openbare lichamen en onderwijs- en zorginstellingen, in gesprek met PCN over de nu te volgen koers m.b.t. tot de financiële situatie van het fonds.
Worden er, vanuit de rol als werkgever, gesprekken gevoerd met andere werkgevers die aangesloten zijn bij PCN? Zo ja, kunt u toelichten waar deze gesprekken over gaan en tot wanneer deze gesprekken bij benadering lopen?
Dat is het geval, zowel in Caribisch Nederland als in Den Haag lopen momenteel gesprekken met andere werkgevers en PCN (zie het antwoord op vraag 7).
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de inzet van het Ministerie van SZW en de bestuurscolleges om te komen tot passende voorzieningen voor specifieke groepen, zoals door u aangegeven in uw antwoorden op eerdere vragen?1
Zoals in de brief van 3 maart 2017 door de Staatssecretaris van SZW is aangegeven, wordt samen met de openbare lichamen gewerkt aan een sociaaleconomische agenda. De uitwerking hiervan is in volle gang. De agenda zal naar verwachting rond de zomer gereed zijn. Intussen krijgen de bedoelde specifieke groepen al de aandacht in het staande of nieuwe beleid. Voorbeelden daarvan zijn de bijzondere onderstand en het eilandelijk armoedebeleid (staand beleid) en de recent ingevoerde regeling waarmee het zakgeld voor AOV-gerechtigden die in een verzorgingstehuis verblijven, substantieel is verhoogd (nieuw beleid).