Het bericht 'Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi»?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. De regel dat scootmobielen tijdelijk niet meegenomen konden worden in het zorgvervoer was opgenomen in het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Dit protocol is opgesteld door Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, en vakbonden FNV en CNV, in overleg met cliëntorganisaties en andere relevante partijen. Het doel van het toen geldende sectorprotocol was om het geleidelijk opstarten van het vervoer voor zowel chauffeur als passagier zo goed en veilig mogelijk te laten zijn. Mede door de versoepeling van coronamaatregelen door het kabinet per 1 juli 2020 is in het sectorprotocol voor zorgvervoer opgenomen dat scootmobielen weer in het zorgvervoer, waaronder de regiotaxi, meegenomen kunnen worden2.
Klopt het dat het RIVM over het vervoer geen advies heeft gegeven voor het wel of niet meenemen van scootmobielen?
Ja. Het is primair de verantwoordelijkheid van sectoren zelf de algemene regels van het RIVM te vertalen naar de specifieke situatie van de sector en op basis hiervan, en in overleg met relevante partijen, een sectorprotocol op te stellen.
Deelt u de mening dat er niet zoveel verschil zit tussen en scootmobiel en een rolstoel?
Er zijn verschillen tussen rolstoelen en scootmobielen die ook bij het vervoer naar voren komen. Het belangrijkste verschil tussen een scootmobiel en een rolstoel wat betreft de wijze van vervoeren is dat een rolstoel die veilig vastzetbaar is op dit moment, anders dan een scootmobiel, als plaatsvervangende zitplaats in een taxibus kan worden gezien. De passagier wordt dan in de rolstoel vervoerd. Een scootmobiel wordt in het kader van veilig vervoer gezien als bagage3. Dit betekent dat een passagier die een scootmobiel mee wil nemen in het vervoer altijd de overstap moet maken naar een zitplaats in de taxibus. De chauffeur moet de scootmobiel vervolgens via de rolstoellift in de taxibus plaatsen en dusdanig vastzetten dat deze bij een eventuele noodstop ook goed vast blijft staan. Dat betekent dat voor het vervoeren van een scootmobiel meer handelingen moeten worden verricht, dan voor het vervoeren van een passagier in een rolstoel. Ook kan sprake zijn van meer contactmomenten tussen chauffeurs als passagiers als de scootmobielgebruiker ondersteuning nodig heeft om uit de scootmobiel te stappen en na de rit er weer in plaats te kunnen nemen. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Zijn er meer regiotaxi’s die een onderscheid maken tussen het meenemen van een scootmobiel of een rolstoel?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht vloeide het onderscheid tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel voort uit het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Het sectorprotocol is een belangrijke richtlijn die gemeenten en andere opdrachtgevers in het zorgvervoer en vervoerders hanteren voor het inrichten en uitvoeren van het (sociaal-recreatief) vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Er zijn dus meer vervoerders die na de «intelligente lockdown» en op basis van het sectorprotocol een onderscheid hebben gemaakt tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel. Inmiddels is het sectorprotocol zoals vermeld aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer meegenomen worden in het vervoer.
Deelt u de mening dat juist een scootmobiel ouderen en mensen met beperkingen onafhankelijk laat functioneren en na de coronamaatregelen de wereld voor ouderen en mensen met beperkingen weer een beetje groter maakt?
Ik ben van mening dat het systeem van zorgvervoer beoogt te waarborgen dat mensen met een mobiliteitsbeperking volledig deel kunnen nemen aan de maatschappij. Een scootmobiel is bedoeld voor de korte en (middel)lange afstanden en kan op zichzelf of in combinatie met het zorgvervoer faciliteren dat mensen met een mobiliteitsbeperking zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij. Een scootmobiel kan in bepaalde gevallen ook een alternatief zijn voor korte ritten met het zorgvervoer (bijvoorbeeld om boodschappen in de buurt te doen). In het geval van langere ritten met de taxi kan een scootmobiel faciliteren dat de passagier op de plaats van bestemming zelfstandig kan functioneren. Uiteraard begrijp ik dat scootmobielgebruikers daarom hun scootmobiel in het vervoer mee willen nemen. In het algemeen kan worden gezegd dat in bepaalde gevallen, ook afhankelijk van de situatie van een passagier en de bestemming van de reis, ook op de plaats van bestemming hulpmiddelen kunnen worden ingezet om de mobiliteit van passagiers te vergroten. Zo kan bijvoorbeeld voor een bezoek aan een ziekenhuis in bepaalde gevallen gebruik worden gemaakt van een incidentele rolstoel. Ook zijn er locaties zoals winkelcentra waar een scootmobiel geleend of gehuurd kan worden. Zoals aangegeven mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Het is toch zo dat ze door middel van hun scootmobiel – onder voorwaarde dat ze regionaal vervoer hebben – gebruik kunnen maken van medische voorzieningen, hoe moeten zij dit oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Van wanneer tot wanneer verbleef Christian B., de verdachte in de moordzaak rond Madeleine McCann precies in Nederland?
De politie staat in contact met de Duitse politie in deze zaak. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek in het buitenland. Zoals bij u bekend, kan ik in het belang van het strafrechtelijke onderzoek geen inhoudelijke mededelingen doen over lopende strafzaken en kan ik ook geen nadere informatie verstrekken over de verdachte in deze zaak.
Welke informatie was bij de Nederlandse politie en/of andere autoriteiten bekend over deze Duitse veroordeelde pedofiel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft Nederland gedaan met de signalering van de Duitse autoriteiten? Kunt u dit in een tijdlijn uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft deze Duitse veroordeelde gevaarlijke misdadiger ook in Nederland strafbare feiten begaan? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, welke feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk voor Nederlands veroordeelde zeden en of geweldsdelinquenten, om naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten te reizen en daar te wonen of te verblijven?
Voor Nederlands veroordeelde zeden- en/of geweldsdelinquenten is het alleen mogelijk om Nederland te verlaten indien de rechter geen bijzondere voorwaarden en/of een vrijheidsbeperkende maatregel aan de straf heeft verbonden.
In mijn eerdere brieven van 20 februari 2019 en 20 november 2019 heb ik uiteengezet welke mogelijkheden het Nederlands strafrecht biedt om de bewegingsvrijheid (en daarmee het reisgedrag) van plegers van zedendelicten in te perken.2 Concreet gaat het om het verbod dat het recht om Nederland te verlaten vergaand beperkt, ter voorkoming van herhaling of ter bescherming van slachtoffers. Een dergelijke strafrechtelijke vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden verbonden aan bijvoorbeeld een schorsing van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke veroordeling, een tbs met voorwaarden of een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en geldt voor de duur van de straf of maatregel. De Wet Langdurig Toezicht maakt sinds 1 januari 2018 mogelijk dat zedendelinquenten langdurig onder toezicht worden gesteld.
Of delinquenten het aan hen opgelegde voormelde locatiegebod en/of reisverbod naleven, wordt gecontroleerd door de reclassering. Hulpmiddelen daarbij zijn meldplichtgesprekken en een elektronische enkelband (die een melding genereert zodra een voorwaarde wordt overtreden). Ook het inleveren van het paspoort is mogelijk om de bewegingsvrijheid van een veroordeelde zedendelinquent in te perken, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de Paspoortwet. De Minister die het aangaat kan in een concreet geval een verzoek indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties om het paspoort van een veroordeelde zedendelinquent vervallen te laten verklaren.
In dit kader is het relevant te melden dat ik, naar aanleiding van de motie3 van Toorenburg op 13 maart 2019, over de mogelijkheden om het paspoort te markeren zoals in de VS gebeurt, het WODC de opdracht heb gegeven om internationaal te onderzoeken of meer te leren valt van ervaringen in andere landen.
Deelt u de mening dat Nederland al zijn handen vol heeft aan het in de gaten houden van Nederlandse pedofielen en misdadigers, en daarom ook niet nog eens ongecontroleerde toegang moet verschaffen aan pedofielen en misdadigers uit het buitenland?
In het Schengengebied bestaat vrij verkeer van personen, zonder grenscontrole. Dit betekent dat ook veroordeelden, waartegen geen beperkende maatregelen zijn opgelegd door de strafrechter, zich vrij mogen bewegen binnen de EU. Europese lidstaten zijn wel verplicht om een onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in het eigen nationale strafregister. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Iedere lidstaat bepaalt vervolgens zelf welke preventieve maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de geregistreerde veroordelingen. Zo wordt er in Nederland gewerkt met een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waarmee personen die met kinderen willen werken preventief worden gescreend op (Europese) justitiële antecedenten.
Bent u bereid te regelen dat in het buitenland veroordeelde criminelen niet meer in Nederland mogen verblijven, niet tijdelijk en niet permanent, zeker niet als het om veroordeelden voor gewelds- en zedenmisdrijven gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De uitzending van NPO Radio 1 Reporter Radio over het bericht ‘Bitcoinbedrijven sluiten de deuren door te hoge kosten’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van NPO Radio 1 Reporter Radio van 7 juni 2020?1 Kunt u reageren op het bericht «Bitcoinbedrijven sluiten de deuren door te hoge kosten»?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending. Zoals ik eerder in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Alkaya2 heb geantwoord, is het mijn streven dat zoveel mogelijk partijen actief blijven op de markt, ook na implementatie van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn. Het is wel belangrijk dat ook op deze sector toezicht wordt gehouden. Crypto’s gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren. Hierdoor is het gemakkelijk om crypto’s te misbruiken voor criminele doeleinden, zoals het witwassen van crimineel verkregen inkomsten. Om deze risico’s te mitigeren, is wetgeving en toezicht noodzakelijk. Met de implementatie van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn is hiervoor de wettelijke basis gelegd. De naleving van de wetgeving en het toezicht brengen kosten met zich mee.
DNB heeft de kosten voor dit toezicht geraamd op € 1,7 miljoen voor 2020. Deze kosten worden, zoals bepaald in de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft), verdeeld onder de geregistreerde bedrijven, zoals dat ook gebeurt bij andere ondernemingen die onder toezicht staan van DNB. Voor 2020 betekent dit dat de kosten voor het doorlopend toezicht rond de € 18.000 per bedrijf zijn.3 Jaarlijks worden op grond van artikel 9 van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 uiterlijk op 1 juni voor alle onder toezicht staande instellingen de tarieven voor het doorlopend toezicht voor het desbetreffende jaar vastgesteld. Verder worden er kosten in rekening gebracht voor eenmalige handelingen. Voor een verzoek tot registratie inclusief toetsing van bestuurders zijn de kosten € 5.000.4
Bovenstaande betekent overigens niet per se dat de kosten «ten minste € 20.000 per jaar» zullen zijn. Deze kosten worden namelijk jaarlijks bepaald aan de hand van de begroting van DNB en de omvang en samenstelling van de populatie van de toezichtcategorie. Zoals ik in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Alkaya schreef, kunnen vanaf volgend jaar de kosten voor het toezicht op crypto-aanbieders aan de hand van de omzet van de instelling naar draagkracht verdeeld worden.
Herkent u het beeld dat startende, innovatieve bedrijfjes in de cryptosector in de problemen komen door toezichtskosten van ten minste € 20.000 per jaar? Waarom zijn deze kosten voor het lopende jaar pas in mei jl. bekendgemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze situatie met de Kamerbreed aangenomen motie-Alkaya/Van der Linde (Kamerstuk 35 245, nr. 15)?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht is het noodzakelijk om ook cryptodienstverleners te reguleren om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Gevolg hiervan is dat zij beleid, procedures en maatregelen moeten hebben om misbruik van hun dienstverlening te voorkomen en dat zij cliëntenonderzoek moeten verrichten en ongebruikelijke transacties moeten melden. Deze basis is cruciaal om als poortwachter te kunnen functioneren. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) houdt rekening met kleinere instellingen. De maatregelen zijn risico-gebaseerd en moeten in proportie zijn met de grootte van de instelling. Dit jaar betalen alle instellingen hetzelfde bedrag omdat de omvang van de activiteiten nog niet bekend is. Vanaf volgend jaar worden de kosten voor het toezicht naar draagkracht verrekend. Daardoor kan ook bij de bekostiging rekening worden gehouden met kleine partijen.
Kunt u aangeven waarom autohandelaren, juweliers, trustkantoren en creditcardmaatschappijen minder hoge toezichtskosten hebben? Klopt het dat de toezichtskosten van het Bureau Financieel Toezicht gemiddeld veel lager zijn?
Autohandelaren en juweliers staan niet onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB) en krijgen de kosten van het toezicht niet doorberekend. Voor trustkantoren geldt in 2020 niet per se een lager tarief dan voor cryptodienstverleners. Een directe vergelijking is lastig, gezien het feit dat de kosten voor trustkantoren al wel gestaffeld kunnen worden naar grootte van het bedrijf en voor cryptobedrijven nog niet. Voor 2020 geldt dat de daadwerkelijk te betalen doorlopende kosten voor cryptodienstverleners even hoog zijn als voor trustkantoren met een omzet tussen de € 100.000 en € 200.000. Trustkantoren die een omzet van meer dan € 200.000 hebben betalen in 2020 significant meer dan geregistreerde cryptobedrijven. Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zal vanaf volgend jaar ook voor de cryptosector gelden dat de kosten naar rato worden verdeeld. Voorts is de vergelijking tussen kosten voor creditcardmaatschappijen en cryptodienstverleners niet eenvoudig te maken, omdat de meeste creditcardmaatschappijen die actief zijn in Nederland onder toezicht staan als bank of als betaalinstelling. De kosten die worden gemaakt voor het toezicht op deze creditcardmaatschappijen worden via die toezichtcategorieën doorbelast aan deze instellingen en zijn daarmee dus opgenomen in het bedrag dat is begroot voor die specifieke categorieën.
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) houdt in het kader van de Wwft toezicht op o.a. notarissen, belastingadviseurs en accountants en vergelijkbare beroepen.5 Voor het Wwft-toezicht berekent BFT geen kosten door. De beroepsgroepen waarop BFT toezicht houdt, de werkzaamheden die deze groepen uitvoeren en de daarmee verband houdende naleving van de Wwft verschillen dermate van de cryptosector dat de activiteiten en kosten van DNB niet vergelijkbaar zijn.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen een «instaptarief» voor startende ondernemers in deze branche?
Zoals ik in antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, worden vanaf volgend jaar de kosten aan de hand van omzet verdeeld, waardoor er, de facto, een «instaptarief» voor nieuwe cryptobedrijven zal ontstaan.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze sector onder het Nederlands toezicht valt en in Nederland ongebruikelijke transacties meldt? Zo ja, wat vindt u ervan dat een aantal Nederland heeft verlaten? Wat betekent dit voor het Nederlandse vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) schrijft voor dat ieder bedrijf dat in of vanuit Nederland omwisseldiensten met virtuele valuta of bewaarportemonnees aanbiedt, zich moet registreren bij DNB. Dit geldt ook in geval de partij in een ander land is gevestigd. Aan elk bedrijf dat bij DNB geregistreerd is worden toezichtkosten in rekening gebracht. Hiermee komen alle partijen die in of vanuit Nederland diensten uitvoeren dus onder toezicht te staan en moeten zij in Nederland ongebruikelijke transacties melden. Dit zorgt eveneens voor een gelijk speelveld voor het aanbieden van diensten op de Nederlandse markt. Ik zie daarom geen redenen om voor deze specifieke sector verder stappen te zetten op dit moment. Wel stuur ik deze zomer een FinTech-actieplan naar uw Kamer, waarin ik een aantal nieuwe acties aankondig om de gehele Nederlandse FinTech-sector te stimuleren. Een groot gedeelte van deze acties zal ook voor de gereguleerde cryptobedrijven van toepassing zijn.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van een Europese antiwitwasaanpak, waarvoor de vicevoorzitter van de Europese Commissie, Dombrovskis, plannen heeft gelanceerd voor een Europese toezichthouder?2
Zoals ik aan uw Kamer schreef in het BNC-fiche ben ik voorstander van de plannen van de Europese Commissie om de Europese regels omtrent witwassen en financieren van terrorisme verder harmoniseren, en een Europese toezichthouder te introduceren. Dit is van belang voor een effectieve en eenduidige grensoverschrijdende aanpak, en om een gelijk speelveld tussen EU-lidstaten te bewaken.
Met name dit laatste is voor startende ondernemers, waaronder nieuwe innovatieve partijen zoals cryptodienstverleners, van groot belang. Harmonisatie helpt, met name bij grensoverschrijdende activiteiten, om complexiteit te verminderen, en eerlijke concurrentie binnen de EU te waarborgen. Volledigheidshalve merk ik op dat Nederland pleit voor een gefaseerde invoering van het centrale Europese toezicht, met als inzet dat uiteindelijk ook cryptodienstverleners hieronder zouden kunnen vallen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven niet naar het buitenland verhuizen en binnen welke termijn bent u van plan deze te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 7 juni 2020 «Huizenkopers betalen straks bedrag aan notaris voor negatieve rente»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de problematiek die zal ontstaan vanaf 1 juli aanstaande, als klanten van notarissen moeten opdraaien voor de negatieve rente die banken rekenen op de derdengeldrekeningen, die notarissen moeten aanhouden? Acht u dit wenselijk?
Banken lenen zowel geld in als uit. Zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Marktrentes, waarmee de spaarrente sterk samenhangt, laten al langere tijd een dalende trend zien. Aan die lage rente liggen zowel structurele als incidentele oorzaken ten grondslag. Banken rekenen de dalende marktrente door aan zowel hun spaarklanten, als aan klanten die lenen bij de bank.
De rente waartegen banken inlenen op spaardeposito’s daalt al sinds de jaren tachtig en staat momenteel historisch laag. De rentes waartegen banken kunnen uitlenen dalen ook al langere tijd. Huishoudens kunnen daardoor goedkoper lenen, bijvoorbeeld om een huis te kopen. En bedrijven kunnen goedkoper geld lenen om investeringen te doen. De lage rente heeft naast ongemak dus ook positieve kanten.
Afgelopen december schreef ik uw Kamer dat ik een negatieve rente voor gewone spaarders ongewenst vind.2 Op dit moment zijn er voor gewone spaarders voldoende mogelijkheden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Banken hebben zelf aangegeven dat zij in de voorzienbare toekomst niet over zullen gaan tot een negatieve rente voor gewone spaarders. Ook zij zijn zich zeer bewust van de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente. Indien de mogelijkheden voor gewone spaarders om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent significant worden beperkt, zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Ook voor andere bankklanten dan gewone spaarders kan een negatieve rente vervelende effecten hebben. Dit geldt voor notarissen en hun cliënten alsook voor andere bankklanten, waaronder charitatieve en semipublieke instellingen. Ook zij hebben eerder hun zorgen geuit over het rekenen van negatieve rente.3 Hoewel ik deze zorgen begrijp, acht ik ingrijpen in de prijsstelling op dit moment niet verstandig, mede op grond van bevindingen uit onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB).4 Aanvullend acht ik het onwenselijk en niet proportioneel om notarissen uit te zonderen van negatieve rente en anderen niet.
In de vraag wordt gesproken over de aankoop van een huis waarbij een cliënt de negatieve rente over het aankoopbedrag dient te betalen voor het stallen op de derdengeldenrekening bij de notaris. Doorgaans staat het bedrag van een hypothecaire lening één tot twee dagen op de derdengeldenrekening. De kosten van een eventuele negatieve rente over dit bedrag lijken daardoor te overzien. Wanneer een notaris bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning van € 344.000 het bedrag van de hypothecaire lening van zijn cliënt voor twee dagen op de derdengeldenrekening plaatst tegen een negatieve rente van 0,5%, dan rekent de bank ca. € 9 aan negatieve rente.5
De kosten van negatieve rente bij de aankoop van een huis hoeven daarnaast niet dwingend voor rekening van de cliënt te zijn. De notaris zou een andersluidende contractuele afspraak kunnen maken met cliënten bij een bepaald soort transactie, al is hij daartoe niet verplicht (zie hiervoor vraag 3). Ook in het spiegelbeeldige geval van een positieve rente over de derdengeldenrekening wordt deze bijvoorbeeld niet altijd vergoed voor bedragen die slechts kort daar gestald worden. Dit omdat de administratieve lasten van de notaris niet zouden opwegen tegen het uitkeren van de positieve rente.
In hoeverre is de notaris wettelijk verplicht om het bedrag aan negatieve rente door te rekenen aan de cliënt?
In beginsel zijn notarissen op basis van een ministeriële regeling6 verplicht om rente te salderen. Uitgangspunt is namelijk dat de notaris financieel geen voor- of nadeel ondervindt van de rente die aan het saldo van de bijzondere rekening wordt toegevoegd. Het rekenen van negatieve rente houdt in dat een bedrag in mindering wordt gebracht op het aandeel van de rechthebbende wiens gelden tijdelijk worden beheerd. Het aandeel op de bijzondere rekening wordt in beginsel zo spoedig mogelijk en volledig door de notaris aan de rechthebbende uitgekeerd.
Deze regel geldt in beginsel, namelijk tenzij de notaris schriftelijk – bijvoorbeeld bij algemene voorwaarden – anders is overeengekomen met de cliënt. Deze uitzondering is in het verleden bijvoorbeeld gebruikt wanneer bedragen kortdurend op de derdengeldenrekening stonden. Een notaris is als ondernemer vrij om de afweging te maken of hij wel of niet door middel van een contractuele afspraak met zijn klant de negatieve rente niet of slechts gedeeltelijk doorberekent. De ministeriële regeling biedt daar een aangrijpingspunt voor.
Acht u het wenselijk dat, bijvoorbeeld bij de koop van een huis, een cliënt de negatieve rente over het gehele bedrag dient te betalen terwijl de cliënt niet het gehele vermogen op de derdengeldrekening heeft ingebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en uzelf om deze problematiek te bespreken?
Vanwege de mededingingswetgeving past mij terughoudendheid om met belangenorganisaties en de bankensector in gesprek te gaan over dit specifieke onderwerp. Prijsafspraken met concurrenten zijn op grond van artikel 6 van de Mededingingswet in principe niet mogelijk.
Notarissen kunnen zelf in gesprek gaan met hun bank over andere mogelijkheden voor de tegoeden op de derdengeldenrekening. Zo zijn er banken die specifieke afspraken maken met bepaalde andere klantgroepen.7 Met name als de kosten van het tijdelijk stallen van gelden laag zijn, zouden notarissen ook kunnen overeenkomen om deze kosten zelf te dragen, als normale bedrijfslasten (zie ook antwoord op vraag 3).
Ziet u mogelijkheden om, in overleg met de banken, de derdengeldrekening vrij te stellen van de negatieve rente en in plaats daarvan bijvoorbeeld een neutrale of licht positieve rente te laten gelden bij derdengeldrekeningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om de derdengeldrekening vrij te stellen van negatieve rente denkbaar? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Mede op grond van het eerder genoemde onderzoek van DNB, vind ik een verbod op negatieve rente op dit moment ongewenst. Ik vind het niet proportioneel om daarop een uitzondering te maken voor derdengeldenrekeningen en niet voor andere ondernemers. Ik zal het onderwerp opnieuw ter hand nemen indien de mogelijkheden voor gewone spaarders significant worden beperkt om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
De richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom zijn de richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd zo anders dan de richtlijnen voor het openbaar vervoer (ov), de horeca en de cultuursector? Welke wetenschappelijke onderbouwing is hiervoor?
Per sector is de afweging gemaakt wat passende maatregelen zijn om de kans op besmetting te beperken. De sectorspecifieke eigenschappen zijn hierbij zwaarwegend.
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van triage, gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe kijkt u naar artiesten en kunstenaars die zich wanhopig afvragen of ze maar in een vliegtuig moeten optreden om toch voor een groter publiek te mogen spelen?
We snappen dat artiesten en kunstenaars met smart uitkijken naar de tijd waarin weer voor een groter publiek gespeeld mag worden. Helaas is het op dit moment nog niet verstandig om grotere evenementen of voorstellingen met veel bezoekers weer toe te staan.
Als de gezondheidsmaatregelen voor vliegreizen en vliegtuigpassagiers (in van en naar Europa) zijn gebaseerd op richtlijnen van de European Union Aviation Safety Agency (EASA), waarom verschillen de richtlijnen dan zo sterk tussen landen luchthavens en maatschappijen in zowel theorie als praktijk?
De richtlijnen van EASA/ECDC gelden voor heel Europa, maar de implementatie is mede afhankelijk van de lokale voorschriften van de gezondheidsautoriteiten en de specifieke situatie op de betreffende luchthavens. Dit kan leiden tot verschillen in implementatie. Daarnaast kunnen luchtvaartmaatschappijen zelfstandig extra maatregelen nemen. Voor de maatregelen in relatie tot luchtvaart in Nederland wordt verwezen naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
In hoeverre stelt EASA stengere eisen dan de International Air Transport Association (IATA), of worden de regels voor de luchtvaartsector met name door de luchtvaartsector zelf bepaald?
De richtlijnen van EASA/ECDC zijn op enkele details strenger dan de aanbevelingen van IATA, bijvoorbeeld ten aanzien van de geadviseerde afstand tussen mensen. De bevoegdheid tot het nemen van gezondheidsmaatregelen ligt bij de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten. De lidstaten kunnen bepalen hoeveel uitvoeringsruimte de luchtvaartsector vervolgens krijgt.
Acht u het in het algemeen verstandig om restrictieve maatregelen te laten bedenken, uitvoeren en handhaven door een commerciële sector in crisis, als die sector zelf het meeste last heeft van die maatregelen die ze geacht worden zichzelf op te leggen? Waarom zou dit wel werken voor de luchtvaart en verder voor geen enkele andere sector?
Het is primair aan de sector om protocollen te maken op basis waarvan zij veilig kunnen werken. Dat is een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook zo voor de luchtvaartsector. Het RIVM heeft, naast een advies over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19 ook advies gegeven over de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
De naleving van de richtlijnen vindt plaats door de luchthaven en de luchtvaartmaatschappijen. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kunnen aanvullende beperkende maatregelen getroffen worden, zoals het sluiten van delen van bepaalde locaties. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
Speelt het feit dat een vlucht met 30 personen niet rendabel is op enigerlei wijze een rol in het besluit om voor luchtvaart niet dezelfde regels te hebben als voor restaurants, bioscopen en theaters? Op welke manier wordt dit verschil in benadering gerechtvaardigd?
Nee. De luchtvaart wordt op een verantwoorde manier opgeschaald. Volksgezondheid en veiligheid staan hierbij voorop. Het RIVM heeft op verzoek van het kabinet geadviseerd over de protocollen van de maatschappijen en luchthavens in Nederland en de sector heeft de bevindingen van de deskundigen van het RIVM verwerkt. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Waarom verwacht u dat mensen die over symptomen twijfelen wel thuis blijven en hun vakantie mislopen waar ze het hele jaar voor gespaard hebben, maar dit niet zouden doen als ze daarmee een dag naar hun werk zouden missen, als de voornaamste veiligheidsmaatregel eruit bestaat dat mensen die zich ziek voelen uit zichzelf niet gaan reizen? Dus waarom werkt dit beroep op de eigen verantwoordelijkheid wél in het vliegtuig, maar niet in het ov?
Mensen hebben een belangrijke eigen verantwoordelijkheid in het voorkomen van verspreiding van het virus. Dat geldt voor mensen die naar hun werk gaan en uiteraard ook voor mensen die willen gaan vliegen. Vanaf 15 juni geldt dat alle inkomende en uitgaande passagiers op Nederlandse luchthavens een gezondheidsverklaring nodig hebben, om te kunnen reizen. Daarnaast dient, bij het inchecken en voor het binnentreden van het vliegtuig, een gezondheidscheck te worden uitgevoerd door het luchtvaartpersoneel. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen. Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening.
Zou het annuleren van vliegtickets, inclusief geld terug regeling niet veel beter georganiseerd moeten worden dan nu het geval is, als een cruciaal onderdeel van de maatregelen is dat mensen thuis blijven als ze klachten hebben? Welke impact denkt u dat het feit dat KLM nog steeds moeilijk doet over de restitutie van tickets heeft op de neiging van passagiers om een vlucht te cancelen?
Het kabinet doet een beroep op mensen met gezondheidsklachten die kunnen duiden op besmetting met Covid-19 om thuis te blijven. Dat kan betekenen dat zij geen gebruik kunnen maken van hun vliegticket. De rechten van een passagier zijn in dat geval primair afhankelijk van het type vliegticket. Daarnaast spelen ook het beleid van de luchtvaartmaatschappij en de voorwaarden van de annuleringsverzekering van de passagier mogelijk een rol.
Luchtvaartmaatschappijen bieden verschillende typen tickets aan waarbij de voorwaarden bij omboeking of annulering verschillen. Meer flexibiliteit betekent een meerprijs, en passagiers maken hierin hun eigen risicoafweging bij het boeken.
Wanneer passagiers met gezondheidsklachten naar de luchthaven gaan om toch de vliegreis te maken, dan kan het zijn dat hen de toegang tot het vliegtuig wordt geweigerd. Op basis van Verordening (EG) Nr. 261/2004 artikel 2 lid j zijn de passagiersrechten bij instapweigering niet van toepassing, omdat weigering plaatsvindt om gezondheidsredenen. Ook in dat geval zijn de rechten van een passagier primair afhankelijk van diens type vliegticket en het beleid van de luchtvaartmaatschappij.
Deze wijze van organiseren, waarbij de risicoafweging ten aanzien van annulering (bv. om gezondheidsredenen) bij de passagier ligt en de markt daarop inspringt met in prijs gedifferentieerde tickets, is gemeengoed in diverse sectoren.
Wat verwacht u dat er gaat gebeuren met de praktische uitvoering van die aanbevelin, als luchtvaartmaatschappijen de belangrijkste algemene maatregelen, afstand houden «waar mogelijk» moeten toepassen, maar niet zijn gehouden om die mogelijkheid ook te creëren én economisch baat hebben bij het zo vol mogelijk boeken van een vliegtuig? Bent u verbaasd over de manier waarop dit in de eerste dagen dat er weer gevlogen mocht worden is toegepast?
Voor de praktische uitvoering van de protocollen zijn de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk. Waar het niet mogelijk blijkt om 1,5 meter afstand te houden, zijn Nederlandse luchtvaartmaatschappijen verplicht om er op toe te zien dat de passagiers mondkapjes dragen. Dit is vastgelegd in een aanwijzing.
Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen, en daarmee de praktische uitvoering, worden actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchtvaartmaatschappijen opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s verder te beperken.
Waarom werkt een (niet-medisch) mondkapje als voldoende alternatief is voor 1,5 meter afstand wel in het vliegtuig en niet in de trein of bus?
In het openbaar vervoer zijn niet-medische mondkapjes voorgeschreven. Verder verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar vraag 1.
Hoe gaat u met maatregelen en handhaving voorkomen dat besmettingen plaatsvinde, als volgens sommigen de fase voor en na de vlucht, douane, luchthavenhoreca et cetera risicovoller is dan de vlucht zelf, en dit deels niet onder internationale maar Nederlandse jurisdictie valt? Of laat u dit ook aan de partijen over die vooral belang hebben bij geen maatregelen?
De Nederlandse luchthavens zetten een combinatie van maatregelen in, waarbij de basis ligt in de adviezen die de EASA heeft gegeven en waarbij wordt aangesloten bij het RIVM-advies. Regel is dat op de luchthavens 1,5 meter afstand dient te worden gehouden. Daarvoor zet de sector zich maximaal in, zoals afstandmarkering en het (deels) afzetten van zit-en wachtgelegenheden. Wachtrijen en het aantal mensen dat gelijktijdig aanwezig is worden geminimaliseerd door «flow regulatie» en «wachtrijmanagement». Via informatieschermen en vloerstickers worden mensen actief geïnformeerd over de regel om 1,5 meter afstand te houden. Op plekken zoals de horeca- en winkelvoorzieningen en wachtruimtes worden hier geen uitzonderingen getolereerd. Op sommige momenten en plekken is dat door het type en intensiteit van handelingen op de luchthaven niet altijd mogelijk. In de praktijk betekent dit dat passagiers in ieder geval bij het inchecken, bij de security op de luchthaven en bij het boarden en aan boord een mondkapje moeten dragen. Nederlandse luchthavens zetten ook andere maatregelen in om het risico op besmetting op de luchthaven zo veel mogelijk te beperken, zoals intensieve en frequente schoonmaak van alle gebieden waar passagiers en medewerkers aanwezig zijn. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten.
Komen eraanvullende maatregelen/eisen als blijkt dat de luchtvaart toch een groter risico is dan gehoopt? Wordt dit bijgehouden?
De ontwikkelingen worden zowel binnen als buiten Nederland op de voet gevolgd en actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchthavens en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen – in samenspraak met de veiligheidsregio’s – opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s te beperken.
Wie gaat de afspraken en protocollen handhaven?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Controle op handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en de Koninklijke Marechaussee.
Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen.
Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening. Voor passagiers in een vliegtuig geldt dat aanwijzingen van een gezagvoerder dienen te worden opgevolgd. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waar duidt de zin «Er is druk om in Nederland en Europa het vliegverkeer weer te hervatten.» uit het Outbreak Management Team (OMT) advies van 14 april op? Door wie is druk uitgeoefend? Hoe beoordeeld u het feit dat het OMT ervaart dat er druk is uitgeoefend?
Er wordt momenteel in brede zin bezien hoe de maatregelen in ons land stap voor stap versoepeld kunnen worden wanneer dit vanwege de gezondheidssituatie kan. Het vliegverkeer op een veilige manier hervatten maakt hier onderdeel van uit. Er is geen druk uitgeoefend om het vliegverkeer in Nederland en Europa weer te hervatten. Uiteraard kijken luchthavens en luchtvaartmaatschappijen wel naar mogelijkheden om het vliegen weer mogelijk te maken.
Waarom heeft noch Schiphol, noch KLM het protocol van EASA over vliegen in coronatijd ondertekend? Gaat u aandringen dat dit snel gebeurt?
De protocollen van zowel Schiphol als ook de KLM zijn bekeken door het RIVM. Wij vertrouwen in deze op de deskundigheid van het instituut en zullen dan ook niet aandringen op het ondertekenen van de Europese richtlijnen.
Onterechte huurverhogingen door foutieve huishoudverklaringen door de Belastingdienst |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe is bij de Belastingdienst aan het licht gekomen dat bij 932 huishoudens een verkeerde huishoudverklaring is afgegeven waardoor deze huishoudens een hogere huurverhoging kunnen krijgen? Kunt u dit verklaren?1
Bij de Belastingdienst zijn door twee verhuurders vragen gesteld over de AOW-gerechtigde leeftijd (6 mei en 25 mei 2020). Hierop is een onderzoek gestart en daaruit is gebleken dat voor 932 huishoudens een foutieve AOW-Ieeftijd is gehanteerd bij het genereren van de huishoudverkiaring. Daarnaast zijn bij de klachtenafdeling van de Belastingdienst ook twee klachten van huurders binnen gekomen.
Zijn er alleen foutieve huishoudverklaringen afgegeven voor mensen met de AOW-leeftijd, of ook voor grote huishoudens van vier of meer personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, er zijn enkel onjuiste verklaringen afgegeven met betrekking tot de AOW-leeftijd. In de programmatuur waarmee de huishoudverkiaringen worden geproduceerd, is dit jaar de parameter van de AOW-leeftijd abusievelijk niet aangepast. Er zijn maatregelen genomen om dit in de toekomst to voorkomen. Met de parameter met betrekking tot de grootte van huishoudens (de uitzondering op de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voor huishoudens van vier of meer personen) is niets gebeurd en er is ook niet zover nu bekend gebleken dat er onjuiste huishoudverkiaringen afgegeven zijn voor huishoudens van vier of meer personen.
Hoeveel foutieve huishoudverklaringen per jaar zijn door de Belastingdienst afgegeven sinds de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging tijdens het kabinet Rutte-II? Kunt u schematisch weergeven in welke categorie deze foutieve huishoudverklaringen vielen (inkomensgroepen en uitzonderingsgroepen)?
De fout zoals deze nu is opgetreden, is alleen in 2020 voorgekomen doordat de jaar-parameter voor de AOW-leeftijd niet is aangepast.
In de voorgaande jaren zijn geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de Beiastingdienst een foutieve huishoudverkiaring heeft afgegeven. De inkomensafhankelijke huurverhoging is een jaarlijks uitvoeringsproces dat wordt afgesloten met een evaluatie. Jaarlijks komen er gemiddeld 150 vragen/klachten binnen, maar deze klachten zijn tot nu toe niet gerelateerd aan foutieve huishoudverkiaringen. (In 2019 hebben ongeveer 2.800 verhuurders in totaal 1.759.789 huishoudverklaringen ontvangen.)
Bij hoeveel huishoudens van de 932 huishoudens met een foutieve huishoudverklaring heeft de verhuurder een onrechtmatige extra huurverhoging voorgesteld? En om hoeveel verhuurders gaat het?
Het betreft 139 verhuurders. Het is de Belastingdienst niet bekend aan hoeveel van deze huishoudens deze verhuurders een onrechtmatige hogere huurverhoging hebben voorgesteld.
Dat de Belastingdienst op verzoek van verhuurders huishoudverklaringen moet verstrekken aan verhuurders voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging en wat die huishoudverkiaring moet verkiaren, staat geregeld in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek. Als de verhuurder een huishoudverkiaring ontvangt waarin staat dat het desbetreffende huishouden in aanmerking komt voor een hogere huurverhoging, kan de verhuurder de hogere verhoging aan de huurder voorstellen. Of de verhuurder dit daadwerkelijk doet Iigt bij de verhuurder en wordt niet teruggekoppeld aan de Belastingdienst.
Wat gebeurt er als verhuurders niet op uw vraag ingaan om de extra huurverhoging terug te draaien? Bent u bereid om betreffende verhuurders op te dragen per direct de extra huurverhoging ongedaan te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken verhuurders zijn over de fout ingelicht en zijn verzocht om de hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen, indien van toepassing. Huurders zijn met een brief geInformeerd over de verplichting van de verhuurder om de hogere huurverhoging (van meer dan 5,1% en maximaal 6,6%) naar beneden bij te stellen (naar maximaal 5,1%) en wat zij kunnen doen als de verhuurder dat nalaat. Het huurprijzenrecht (civiel recht tussen verhuurder en huurder) biedt de huurder een voorziening indien zijn verhuurder een volgens de regelgeving te hoog huurverhogingsvoorstel heeft gedaan. De huurder kan dan een bezwaarschrift tegen de voorgestelde huurverhoging bij de verhuurder indienen. Als de verhuurder het bezwaar gegrond vindt, past hij de huurverhoging conform de wens van de huurder aan. Indien de verhuurder het bezwaar van de huurder ongegrond vindt, mag hij het bezwaar niet eigenhandig ongegrond verkiaren maar moet hij een uitspraak van de Huurcommissie vragen over de redelijkheid van zijn huurverhogingsvoorstel.
Waarom kiest u ervoor om het aan huurders over te laten om de extra huurverhoging ongedaan te maken als de verhuurder niet meewerkt, hoewel huurders er geen schuld aan hebben? Waarom komt u als kabinet niet op voor huurders en helpt hen om de door de overheid gemaakte fout te herstellen?
De Belastingdienst laat het niet over aan de huurders. De Belastingdienst heeft de verhuurders via diverse kanalen ingelicht en verzocht om deze mogelijk onrechtmatige hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen.
De 139 verhuurders hebben een brief ontvangen (4 juni), die daarnaast ook geplaatst is op hun persoonlijke omgeving van het webportaal waarop zij huishoudverklaringen kunnen aanvragen. Op de brief aan de verhuurders zijn geen reacties ontvangen. Wel weet de Belastingdienst dat verhuurders recentelijk nieuwe huishoudverklaringen hebben aangevraagd (en verkregen). Daarnaast heeft de Belastingdienst om vervelende gevolgen voor de huurder te voorkomen, een belactie uitgevoerd of de verhuurders de brief hebben ontvangen en gevraagd of de voorgestelde hogere huurverhoging naar beneden is bijgesteld.
De Belastingdienst weet namelijk niet of een verhuurder aan de hand van de huishoudverklaring die aangeeft dat het huishouden in aanmerking kan komen voor een hogere huurverhoging daadwerkelijk een hogere huurverhoging heeft voorgesteld. Dit is de verantwoordelijkheid van de verhuurder.
Niettemin heeft de Belastingdienst de betrokken huurders/bewoners van het adres per brief ingelicht over deze fout, zoals hiervoor toegelicht.
De Belastingdienst gaat bovendien alle betrokken huurders, van wie een telefoonnummer bekend is, bellen om to vragen of zij de brief ontvangen hebben en of zij nog vragen hebben over het eigen handelingsperspectief.
In de gevallen waarbij gebleken is dat er sprake is van een sterfgeval op het desbetreffende adres, is direct telefonisch contact gezocht met de verhuurder en zijn maatwerkafspraken gemaakt over het inlichten van de huurder.
Het basisjaar voor CORSIA. |
|
Chris Stoffer (SGP), Suzanne Kröger (GL), Jan Paternotte (D66), Lammert van Raan (PvdD), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland heeft ingestemd met het veranderen van de baseline binnen CORSIA naar 2019?1
Nee, dat klopt niet. Nederland heeft ingestemd met een instructie, zoals vervat in het raadsbesluit, die ruimte biedt om als dit nodig is voor het behoud van de mondiale steun voor CORSIA, de baseline aan te passen.
Op welke manier acht u, gezien uw antwoorden in het schriftelijk overleg Transportraad waarin u sprak van een ambitieuze inzet, het beperken van de baseline tot 2019 ambitieus?2
Zie de beantwoording op de vragen 5 en 6 gesteld op 9 juni.
Waarom heeft u niet gehandeld volgens motie-Kröger c.s. (Kamerstuk 31 936, nr. 467), waarin de Kamer u verzocht heeft om onderhandelingen rond CORSIA in afstemming met de Tweede Kamer te doen?
In het kader van de voorbereidingen op de high level videoconferentie Transportraad heb ik u op 3 juni op de hoogte gebracht van de overwegingen met betrekking tot een aanpassing van de baseline tijdens de komende ICAO Council vergadering. Op basis van deze overwegingen heeft de EU in het op 9 juni genomen Raadsbesluit de instructie vastgesteld voor de Europese leden van de Raad van ICAO ten behoeve van de onderhandelingen in deze raad die tot 26 juni duren. Het Europese raadsbesluit is dus geen besluit over de aanpassing van de baseline. Uiteraard zal ik de Kamer blijvend informeren over nieuwe ontwikkelingen.
Kunt u deze en de eerdere vragen beantwoorden vóór het notaoverleg van 18 juni?
Ja.
Het bericht dat plastic afval nauwelijks gerecycled wordt |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat er nauwelijks afnemers zijn voor gerecycled plastic en de hoeveelheden zich inmiddels ophopen?1
De daling van de prijs van virgin plastics als gevolg van de dalende olieprijs verslechtert de concurrentiepositie van recyclaat. Daarnaast is, mede door bijvoorbeeld de stilvallende productie in de auto-industrie, het aantal afnemers van recyclaat afgenomen.
Kunt u verder toelichten waarom het hier «een grote uitdaging» betreft? Hoe pakt u deze uitdaging op?
Plasticrecyclaat kan in prijs nog niet concurreren met virgin plastic. Voor een substantieel deel van de plasticstroom ontbreekt een hoogwaardige toepassing en daarmee een volwassen marktvraag naar het recyclaat.
De coronacrisis legt dergelijke structurele uitdagingen binnen de sector bloot. Ook vóór de coronacrisis was de uitdaging voor de kunststofketen om de verschillende soorten plastic hoogwaardig te kunnen recyclen en het recyclaat af te kunnen zetten.
Er is niet één oplossing voor deze situatie. Ik wil samen met alle betrokken partijen kijken wat er gedaan kan worden. Binnenkort organiseert het Versnellingshuis CE een rondetafelbijeenkomst. Hierin worden de relevante spelers uit de kunststofketen bij elkaar gebracht om te bezien wat op korte en op langere termijn nodig is en hoe de samenwerking binnen de keten kan worden versterkt. Hierbij betrekt het Versnellingshuis de partijen uit het netwerk van het Plastic Pact NL en de Transitieagenda Kunststoffen.
Het is daarbij belangrijk om op korte en op lange termijn vast te houden aan de gestelde doelstellingen. De recycling van plastics wordt gestimuleerd door middel van verschillende wettelijke normen en verwerkingsstandaarden. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid.
Tegelijkertijd zet ik op Europees niveau in op het versnellen van de in het Europese Actieprogramma Circulaire Economie aangekondigde verplichting voor toepassing van plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen.
Kunt u uiteenzetten wat u sinds de brandbrief van de branchevereniging in april 2020 inmiddels hebt ondernomen?
Ik ben in gesprek met de betrokken partijen en heb recent een werkbezoek aan Van Werven Recycling afgelegd waar ik de groeiende voorraad recyclaat zelf heb kunnen zien en heb gesproken over de problemen die spelen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2, komt er binnenkort een rondetafelbijeenkomst om dit ook in een breder gremium te bespreken.
Daarnaast financier ik de versnelling van lopende normalisatie (NEN-)trajecten voor de ontwikkeling van private normen met afspraken over de specificaties van recyclaat. Dit is een belangrijke stap in de verdere marktontwikkeling in toepassing van recyclaat.
Deelt u de mening dat dit probleem aantoont dat niet alles aan de markt overgelaten kan worden en het oplossen van dit probleem wet- en regelgeving van de overheid vergt?
Niet alles kan aan de markt worden overgelaten, maar de overheid kan ook niet alles oplossen. Het gaat om de toepassing van een juiste mix van beleidsinstrumenten waarbij steeds gekeken moet worden wat het geëigende niveau is om zaken te regelen. Als het gaat om een verplichting van een bepaald percentage recyclaat in kunststofproducten, dan ben ik ervan overtuigd dat dit in EU-verband tot stand moet komen.
Op welke wijze kan een minimumeis voor hergebruikt plastic de recycling bevorderen? Wordt hiermee ook een minimum hoeveelheid te gebruiken gerecycled plastic bedoeld?
Hiermee wordt inderdaad een minimum hoeveelheid te gebruiken plastic recyclaat bedoeld. Als dit verplicht wordt gesteld, zijn alle producenten van kunststofproducten verplicht om een percentage recyclaat in nieuwe producten «bij te mengen». Dit zorgt voor een grotere vraag naar recyclaat.
Wacht u op een Europees besluit, dat er misschien nooit komt? Waarom bent u niet bereid dit nu al voor Nederland te regelen?
Het voorschrijven dat een product een verplicht percentage recyclaat moet bevatten is effectiever op EU-niveau en waarborgt het gelijke speelveld. Ik heb tijdens de Milieuraad op 23 juni jongstleden bij de Europese Commissie erop aangedrongen om binnen een jaar tot een Europese verplichte toepassing van plastic recyclaat te komen en zal dit blijven doen. Diverse bedrijven en regionale overheden hebben al aangeboden om de lidstaten en de Europese Commissie te ondersteunen in deze versnelde aanpak.
Mogelijk kan het recent bekendgemaakte herstelpakket van de Commissie helpen om de problemen met recyclaat te bespoedigen en ook aanleiding zijn om dit wetgevingsvoorstel te bespoedigen.
Vooruitlopend op Europese wet- en regelgeving zijn er afspraken gemaakt in het Europees en Nederlands Plastic Pact om de toepassing van recyclaat te bevorderen. De Europese Commissie heeft bovendien in de Green Deal en in het nieuwe actieplan voor een circulaire economie aangekondigd dat zij voor onder meer verpakkingen, voertuigen en bouwmaterialen een verplicht percentage recyclaat zal voorstellen (in 2021/2022). Daarnaast zijn er al (EU-)voorschriften die een verplicht percentage recyclaat voorstellen: kunststoffen drankflessen van maximaal 3 liter moeten op grond van de SUP richtlijn vanaf 2025 voor minstens 25 procent uit gerecyclede kunststoffen bestaan en vanaf 2030 voor minstens 30 procent.
Het bericht ‘Roemenië schrapt seksuele voorlichting’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemenië schrapt seksuele voorlichting»?1 2
Ja.
Hoe vindt u het dat onder druk van de orthodoxe kerk het Roemeense parlement zwichtte om seksuele voorlichting geen verplicht schoolvak te laten zijn in Roemenië?
In 2018 werd een wetsinitiatief ingediend, dat beoogde seksuele voorlichting als een standaard onderdeel van het Roemeense onderwijs curriculum in te voeren. Dit voorstel werd begin dit jaar aangenomen met steun vanuit parlementariërs van nagenoeg alle partijen. Deze nieuwe wet vormt een grote vooruitgang voor de toegankelijkheid van seksuele voorlichting in Roemenië, gezien deze tot op heden geen vast onderdeel van het onderwijsaanbod vormde.
Het amendement waarover in juni gestemd werd, voegt ouderlijke toestemming als voorwaarde voor deelname aan de voorlichting toe. Dit amendement treedt pas in werking wanneer de Roemeense president zijn goedkeuring heeft verleend. De president heeft het wetsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan het Constitutioneel Hof. Zij zullen een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de Grondwet. Tot die tijd zal het wetsvoorstel niet in werking treden.
Maakt u zich net als wij zorgen over de toenemende invloed die conservatieve krachten uitoefenen op vrouwen en lhbti’ers in Roemenië en de omliggende regio? Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet beschouwt invloeden die een bedreiging kunnen vormen voor de realisatie van vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en gelijke rechten voor LHBTI’s als zorgelijk, en volgt de ontwikkelingen daarover wereldwijd, ook binnen de EU, met aandacht. In het Verdrag inzake de Europese Unie is in artikel 2 neergelegd dat onder meer eerbied voor de menselijke waardigheid en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust. Dat geldt evenzeer en onverkort voor vrouwen en LHBTI’s.
Dergelijke initiatieven vinden in Roemenië overigens niet vanzelfsprekend weerklank bij de meerderheid van de bevolking. Zo werd in 2018 bij het referendum over de grondwettelijke definitie van het huwelijk – waarbij voorgesteld werd de gender-neutrale tekst te wijzigen naar «een huwelijk tussen man en vrouw» – de kiesdrempel niet behaald.
Deelt u daarnaast de mening dat seksuele voorlichting van groot belang is in het tegengaan van tienerzwangerschappen en seksuele overdraagbare aandoeningen, juist in een land met het op een na hoogste aantal tienerzwangerschappen van Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De International Technical Guidance on Sexuality Education3 van de Verenigde Naties concludeert dat seksuele voorlichting onder meer bijdraagt aan verminderd risicovol seksueel gedrag, en frequenter gebruik van condooms en andere anticonceptiemiddelen. Dit heeft weer effect op het verminderen van tienerzwangerschappen en verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen. Nederland bepleit dan ook toegang tot seksuele voorlichting als onderdeel van haar inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Hebt u uw zorgen over de invloed van conservatieve krachten uitgesproken tegen uw Roemeense ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven volgt het kabinet de ontwikkelingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, vrouwenrechten en gelijke rechten van LHBTI’s nauwlettend.
De onderhavige wetswijzing ligt op dit moment ter beoordeling bij het Roemeense Constitutionele Hof. Ook is de wetswijziging onderwerp van het debat tussen de Roemeense regering en het maatschappelijk middenveld. Het kabinet waardeert de betrokkenheid van de diverse Roemeense spelers hierin en acht het in dit stadium aan hen om de koers voor Roemenië te bepalen.
In bredere zin zet de Ambassade in Boekarest zich in samenwerking met het maatschappelijk middenveld actief in voor vrouwenrechten en gelijke rechten voor LHBTI’s. Meest recentelijk door een bijdrage aan een publiek statement met like-minded landen ter gelegenheid van de Internationale dag tegen homofobie, bifobie en transfobie (IDAHOT).
De voedselveiligheid in de palingketen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Contaminanten in rode aal uit Nederlandse binnenwateren: Resultaten van 2019»?1
Ja.
Klopt het dat uit dit onderzoek blijkt dat in het IJsselmeer bij Urk gevangen paling meerdere Europees vastgestelde maximum limieten voor het aantal toegestane polychloorbifenyl (PCB’s) en dioxine-achtige stoffen worden overschreden?
Eén van de drie Europese Maximum Limieten (ML’s) wordt overschreden, namelijk voor de som van dioxines en dl-PCB’s (dioxineachtige polychloorbifenylen). Daarnaast wordt er een beleidsregellimiet uit het beleidskader2, welke lager is dan de ML, overschreden voor de som van ndl-PCBs (niet dioxineachtige PCB’s).
Deelt u de mening dat palingen die de wettelijke normen voor PCB’s en dioxineachtige stoffen overschrijdt, niet in de voedselketen terecht mogen komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, deelt u de zorgen dat de voedselveiligheid van de palingen gevist in het betreffende gebied mogelijk in het geding is?
Palingen waarin de wettelijke normen voor PCB's en dioxineachtige stoffen overschrijden dienen buiten de voedselketen te blijven en ik deel uw zorgen als blijkt dat dit jaar de norm opnieuw wordt overschreden.
Kunt u toelichten of en hoe in de visserijketen na te gaan is of beviste IJsselmeerpaling afkomstig is uit Urk?
In 2017 is samen met het Ministerie van VWS een beleidskader opgesteld gebaseerd op een advies van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek NVWA.
Volgens dit beleidskader worden gebieden gesloten voor aal en wolhandkrab wanneer maximumlimieten of beleidsregellimieten twee jaar achtereen overschreden worden. Andersom kunnen ze ook weer open gesteld worden wanneer er twee jaar achtereen geen limietoverschrijdingen worden gemeten. Vorig jaar is voor het eerst een overschrijding gemeten bij Urk. Dit hoeft niet gelijk zorgelijk te zijn. Het gaat om een geringe verhoging, wat een incident kan zijn. Indien de resultaten bij Urk dit jaar opnieuw een overschrijding van één van de limieten laten zien dan zal dat gebied worden gesloten. Zo wordt voorkomen dat er paling uit gebieden waar de limieten worden overschreden in de handel komt.
Indien dit niet mogelijk is, bent u van mening dat het vangstverbod op aal en wolhandkrab zoals dat nu geldt voor andere gebieden die zijn verontreinigd met dioxinen of dioxineachtige PCB's in elk geval ter voorzorgsmaatregel zal moeten worden uitgebreid naar het Urkse deel van het IJsselmeer om de voedselveiligheid voldoende te beschermen? Zo ja, op welke termijn verwacht u een dergelijk vangstverbod te kunnen laten gelden? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen bent u voornemens te nemen om de voedselveiligheid te beschermen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal indien de resultaten dit jaar opnieuw een overschrijding van de normen laten zien dat gebied worden gesloten voor de visserij.
Kunt u aangeven of en hoe u invulling heeft gegeven aan de aanbeveling van het onderzoek om de drie locaties waar een overschrijding van het maximum limiet plaatsvond, waaronder het Urkse deel van het IJsselmeer, opnieuw te bemonsteren? Indien u hier nog geen invulling aan heeft gegeven, bent u voornemens dit nog te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de resultaten van deze bemonstering met de Kamer te delen?
Gehalten van verontreinigingen van paling in de Nederlandse binnenwateren worden jaarlijks gemonitord. Hierbij gaat het om enkele vaste plekken om zo eventuele trends te kunnen opsporen. De gehalten worden ook op enkele andere plekken regelmatig gemeten. De locaties waar nu overschrijdingen zijn gevonden, en die niet onder het gesloten gebied vallen, worden uiteraard meegenomen. De resultaten van de jaarlijkse bemonsteringen worden gepubliceerd op de website van WUR.
Kunt u toelichten hoe de kwaliteit van de aal in het IJsselmeer buiten het gebied rondom Urk is? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
In de afgelopen 10 jaar zijn op verschillende locaties in het IJsselmeer palingen bemonsterd en geanalyseerd. De metingen laten zien dat de gehalten in paling in het Noordwestelijk deel en het Noordoostelijk deel van het IJsselmeer voldoen aan de geldende limieten. In het Zuidoostelijk deel (het Ketelmeer en een bufferzone van 1.000 meter) worden verhoogde gehalten geconstateerd. Dit gebied is gesloten voor de visserij. De resultaten van de afgelopen jaren wijzen op een gradueel verloop van de vervuiling. De vervuiling wordt steeds minder bij grotere afstand tot de monding van het Ketelmeer tot aan Medemblik, en daarom worden vanuit een zekere afstand ten noorden van Urk gehalten verwacht die voldoen aan de geldende limieten.
Is het te voorkomen dat met dioxine en PCB’s belaste paling bij Urk verder het IJsselmeer optrekt? Indien dit niet te voorkomen is, zal dit tot gevolg hebben dat alle IJsselmeerpaling uit voorzorg uit de handel zullen worden geweerd?
Het is niet te voorkomen dat paling verder het IJsselmeer optrekt. Het algemene standpunt van onderzoekers is wel dat rode aal (de onvolwassen aal die in deze monitoring wordt gevangen en geanalyseerd) tamelijk honkvast is en niet veel trekt. Als de resultaten van de bemonstering bij Urk dit jaar opnieuw een overschrijding laat zien zal dit gebied worden gesloten.
Kunt u, gezien het belang van deze vragen voor de voedselveiligheid, deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er een dreiging is van een extreme tak van IS |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van een onderzoeksbureau dat lokale overheden het gevaar van de «Hazimi-beweging», een radicale tak van IS, onderschatten?1
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten. In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat.
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Is er een actueel beeld hoeveel aanhangers van deze beweging in Nederland actief zijn? Zo ja, hoeveel zijn dat er? Zo nee, waarom niet?
In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.2
Is er afstemming met de lokale overheden die belast zijn met de re-integratie van terugkeerders uit IS-gebied over het gevaar van deze beweging? Worden gemeenten voldoende ondersteund bij de aanpak van deradicalisering? Zo nee, waarom niet?
Het DTN rapporteert periodiek over ontwikkelingen in de dreiging en er verschijnen regelmatig openbare publicaties van de AIVD en/of NCTV over verschillende fenomenen, bijvoorbeeld over Nederlandse jihadistische vrouwen en minderjarigen bij ISIS. Lokale adviseurs van de NCTV attenderen lokale overheden op deze publicaties en ondersteunen lokale casusoverleggen met kennis en expertise. Voor advies en eventuele vragen kunnen de lokale overheden terecht bij de NCTV of andere (landelijke en/of lokale) organisaties met expertise, zoals het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Binnen detentie worden gemeenten reeds betrokken bij het opstellen van een re-integratieplan waarin wordt ingezet op deradicalisering. Dit wordt vormgegeven binnen een Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) waar de betrokken gemeente en Reclassering vaste partners zijn. Na detentie wordt de betrokkene vanuit het lokale casusoverleg onder regie van de gemeente met diverse zorg- en veiligheidspartners gemonitord en het re-integratieplan verder vormgegeven. Een lokaal adviseur van de NCTV kan een gemeente hierin adviseren.
Is er meer landelijke regie na de omstreden aanpak van deradicalisering in Arnhem? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van februari 2019 over de aanpak van radicalisering in Arnhem, legt de burgemeester verantwoording voor de lokale aanpak van radicalisering af aan de gemeenteraad4. De burgemeester van de gemeente Arnhem heeft de aanpak in Arnhem in 2019 extern laten evalueren5. Al met al heeft Arnhem volgens de onderzoekers van de Universiteit Utrecht een krachtige uitgangspositie en kan van daaruit haar radicaliseringsaanpak verder versterken.
Zoals toegelicht in de rapportage integrale aanpak terrorisme6, spelen gemeenten als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid een cruciale rol in het tegengaan van radicalisering en het reduceren van dreiging die uit kan gaan van extremistische personen. Het Rijk draagt een landelijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de gehele aanpak op extremisme en terrorisme en voor de samenwerking tussen betrokken ketenpartijen. Het Rijk ondersteunt gemeenten actief met als doel ze te versterken in hun regierol richting partners, op een wijze die recht doet aan de lokale situatie. Hierbij wordt specifiek geïnvesteerd in het ontsluiten van kennis en kunde, zodat lokale verschillen in de aanpak niet ontstaan uit willekeur, maar door de toepassing van maatwerk in de lokale context. De afgelopen jaren zijn gemeenten waar de problematiek het meest speelt intensief ondersteund, onder andere met zogenoemde versterkingsgelden. De aangevraagde activiteiten passen binnen de beleidsvisie van mijn departement en het daaruit voortvloeiende bestedingskader. Momenteel wordt de huidige nationale contraterrorisme strategie (2016–2020) geëvalueerd, zodat de inzichten hieruit meegenomen kunnen worden in de gedachtevorming voor de nieuwe strategie. De persoonsgerichte aanpak maakt onderdeel uit van deze evaluatie.
Zijn er instanties of stichtingen bekend die bestuurd worden door aanhangers van de Hazimibeweging of waar aanhangers van deze beweging actief zijn? Zo ja, is daar een (lokale) subsidierelatie mee?
Nee, er zijn op dit moment geen instanties of stichtingen bekend die bestuurd worden door aanhangers van de Hazimi-stroming en die het Hazimi-gedachtegoed uitdragen. De aanhangers van deze stroming zijn veelal online actief.
Het bericht dat de Kansspelautoriteit machteloos staat tegen gokelementen in videogames |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van reporter radio over de machteloosheid van de Kansspelautoriteit (Ksa) als het aankomt op het handhaven van de Wet op de kansspelen (Wok) en gokelementen in videogames?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over dit specifieke onderwerp?2
Ja.
Kan worden verduidelijkt wat de status, dan wel het resultaat, is van het onderzoek naar de twee aanbieders die eerder weigerden hun videogame aan te passen om zo toch, volgens de Ksa, aan de Wok te voldoen? Heeft de Ksa deze aanbieders voor de rechter gedaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik merk op dat de Kansspelautoriteit (Ksa) over al dan niet lopende, individuele zaken geen uitspraken kan doen. Wel kan ik in het algemeen het volgende opmerken.
Wanneer een (rechts)persoon zonder vergunning een kansspel aanbiedt, kan de Ksa verschillende maatregelen treffen. Zij kan bijvoorbeeld eerst een normoverdragend gesprek voeren en, als dat niet het gewenste effect heeft, bestuursrechtelijke sancties opleggen, zoals een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete. De Ksa maakt opgelegde sancties in beginsel via haar website openbaar. Zowel de Ksa als ik hechten aan snelle handhaving en in de regel is dat mogelijk. Uiteraard is het onwenselijk als tussen het moment van constatering van overtreding van de Wok en feitelijke effectuering van de handhaving daarvan veel tijd ligt. Dit kan echter het gevolg zijn van het succesvol aanwenden van rechtsmiddelen door de aanbieder (bezwaar- en beroepsprocedures).
Op welke manier denkt de Ksa snelle handhaving van de Wok af te dwingen bij aanbieders van videogames die zich volgens de Ksa niet aan de regels houden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat meer dan twee jaar nadat de Ksa concludeerde dat een aantal videogames niet aan de Wok voldeed, een spel als Fifa nog steeds niet aan de regels voldoet? Is een dergelijk lange handhavingstermijn wel uit te leggen als het om de gezondheid (verslavingsgevaar) van veelal jeugdigen gaat? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de kritiek, zoals die naar voren komt in het item van reporter radio, dat de regels, zoals geformuleerd in de huidige Wok, niet duidelijk genoeg zijn?
In de Wet op de kansspelen geldt op basis van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, het verbod om gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing van de winnaars plaatsvindt door kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij een vergunning is verleend door de Kansspelautoriteit. Dit artikel is techniek-neutraal geformuleerd, juist met het oog op nieuwe ontwikkelingen. In de Leidraad beoordeling kansspelen heeft de Kansspelautoriteit de verbodsbepaling nader uitgewerkt. Zij heeft tien spellen met loot boxes onderzocht en geconcludeerd dat bij vier spellen vanwege het aanbod van loot boxes de Wet op de kansspelen is overtreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de regels in de Wok niet duidelijk genoeg zijn.
Waarom lukt het volgens u de Ksa tot nu toe niet om het verbod op gokelementen in videogames bij alle aanbieders te handhaven? Waar ligt dat aan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor het VAO Kansspelen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Niemand wees Marjolein door’ en vergoeding fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Niemand wees Marjolein door» en het niet vergoeden van fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen geweest?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik eerder heb aangegeven heeft – los van dit bericht – revalidatie na COVID-19 mijn aandacht. Ik heb begin mei het Zorginstituut Nederland gevraagd om mij op korte termijn te adviseren over maatregelen ten aanzien van de aanspraak voor paramedische zorg in de Zorgverzekeringswet om de juiste (na)zorg op de juiste plek te bieden aan patiënten, die herstellen van COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 315).
Op welke fysiotherapeutische zorg hebben coronapatiënten recht met de diagnosecode voor een chronische indicatie? Is het aantal behandelingen en de periode waarin mag worden behandeld hierbij gemaximeerd? Kunt u dit toelichten?
Voor coronapatiënten gelden dezelfde aanspraken als voor patiënten die herstellen van andere aandoeningen. Dit betekent dat wanneer fysio- of oefentherapie nodig is voor het herstel na COVID-19, bij iemand die in het ziekenhuis is opgenomen geweest, deze therapie vanaf de 21e behandeling wordt vergoed vanuit het basispakket tot maximaal een jaar na ontslag uit het ziekenhuis. Iemand die niet in het ziekenhuis is opgenomen geweest moet de behandelingen voor fysio- en oefentherapie zelf betalen (of vanuit de aanvullende verzekering mits afgesloten). Dit geldt ook als de behandelend arts deze persoon doorverwijst naar de fysiotherapeut.
De intramurale fysio-en oefentherapie, waaronder behandelingen die worden verleend in het kader van een ziekenhuisopname of opname in een revalidatie-instelling of revalidatiedagbehandeling behoren ook tot het verzekerde pakket.
Klopt het dat ondanks een verwijzing door een behandelend arts coronapatiënten die niet in het ziekenhuis hebben gelegen niet in aanmerking komen voor fysiotherapie op basis van een chronische indicatie in tegenstelling tot patiënten die wel in het ziekenhuis hebben gelegen?
In de huidige aanspraak is dit juist. Zie ook antwoord op vraag 2.
Stel dat in een revalidatietraject 50 behandelingen nodig zijn, kunt u dan aangeven hoeveel patiënten met een basisverzekering gemiddeld kwijt zijn aan persoonlijke kosten in een revalidatietraject bij chronische klachten door corona, uitgaand van situatie a: patiënt heeft een chronische indicatie en b: patiënt heeft geen chronische indicatie?
In het geval van situatie a waarbij de patiënt een chronische indicatie heeft, komen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening (of de aanvullende verzekering). Bij een patiënt zonder chronische indicatie komen alle behandelingen voor eigen rekening. In de huidige aanspraak zijn de precieze kosten per individu afhankelijk van de tarieven en het soort behandeling.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat mensen met corona in het ziekenhuis moeten hebben gelegen om in aanmerking te kunnen komen voor de chronische indicatie, terwijl een grote groep voormalige coronapatiënten langdurige klachten houdt zonder in het ziekenhuis te zijn beland?3
Op dit moment is er nog veel onduidelijk over wat goede nazorg is voor patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt. Ik vind het van belang om hier snel een goed beeld van te krijgen. Om inzicht te krijgen in welke patiënten met welke klachten welke zorg op welk moment en door welke professional nodig hebben, heb ik begin mei ZonMw de opdracht gegeven om in overleg met relevante partijen een voorlopige kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na COVID-19 op te stellen. Deze wordt eind juni verwacht.
Omdat de aanspraak voor eerstelijns paramedische zorg – zoals hiervoor beschreven – beperkt is en reeds blijkt dat een deel van de mensen die COVID-19 heeft doorgemaakt gebruik zal maken van deze zorgvormen, heb ik begin mei het Zorginstituut Nederland (ZIN) gevraagd om mij te adviseren of de huidige aanspraak passend is om mensen de juiste (na)zorg te bieden. Ik heb ZIN gevraagd in dit advies rekening te houden met de beperkte beschikbare kennis over de ziekte en het hersteltraject (en daarmee over de effectiviteit van de paramedische zorg bij deze aandoening). Ook heb ik gevraagd op welke manier een eventuele uitbreiding van de aanspraak buiten de reguliere pakketcyclus om vormgegeven zou kunnen worden (bijvoorbeeld in een experimentele setting) en welke rechtvaardigingsgrond er is om een uitzondering te maken voor COVID-19 patiënten. Tot slot heb ik ZIN gevraagd om in te gaan op de manier waarop een eventuele uitbreiding van de aanspraak gepaard kan gaan met onderzoek naar de effectiviteit van paramedische zorg bij de revalidatie na COVID-19. Het ZIN betrekt bij het opstellen van het advies over de aanspraak de informatie uit de kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na Covid-19 die ZonMw laat ontwikkelen. Ik verwacht het advies van ZIN binnen enkele weken te ontvangen. Op basis hiervan zal ik kijken wat nodig is om de nazorg voor deze patiënten goed te regelen. Hierover zal ik uw Kamer zo snel mogelijk na het zomerreces informeren.
Hoe zit het met de multidisciplinaire vergoeding? Kunnen meerdere zorgverleners op dezelfde code in eenzelfde periode behandelen en hoe wordt dit bekostigd? Als men uit de aanvullende verzekering moet putten, komt dan een aantal diensten uit hetzelfde potje? Kunt u dit toelichten?
In de eerstelijns paramedische zorg kent elke zorgvorm een eigen aanspraak en eigen bekostiging. Het is dus niet zo dat het aantal behandelingen fysiotherapie dat vergoed wordt uit de basisverzekering «ten koste gaat» van het aantal behandelingen diëtetiek of ergotherapie waarop iemand aanspraak kan maken.
Iedere paramedische zorgsector heeft hiervoor sectorspecifieke prestaties met vrije tarieven beschikbaar om zorg in rekening te brengen.
De vergoeding uit de aanvullende verzekering is afhankelijk van de polisvoorwaarden en kan per verzekering verschillen.
Hoe kan een goede structuur worden opgezet voor de bekostiging van een multidisciplinair traject, waarbij de schotten geen rol spelen en de zorg volledig afgestemd kan worden op wat de patiënt nodig heeft?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt in een overzicht samen hoe de revalidatiezorg na COVID-19 georganiseerd kan worden, rekening houdend met de capaciteit en bekostiging. Hierbij stimuleert de NZa de juiste zorg op de juiste plek. De NZa onderzoekt hiervoor onder andere in hoeverre de huidige prestaties en tarieven passend en toereikend zijn voor het herstel van COVID-19 patiënten. Er zijn verschillende bekostigingsopties zowel monodisciplinair als multidisciplinair. Op basis van verdere uitwerking van deze opties en afstemming met de betrokken branchepartijen kan een afweging worden gemaakt of een wijziging in de huidige bekostiging van de revalidatie na COVID-19 in de eerstelijnszorg wenselijk en nodig is. Ik heb ZIN gevraagd het advies over de aanspraak voor paramedische zorg af te stemmen met de NZa.
Tot slot heb ik een bestuurlijke stuurgroep «revalidatiezorg voor (ex-)Covid-19 patiënten» ingesteld. Hierover heb ik u reeds geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Deze stuurgroep gaat ervoor zorgen dat de verschillende trajecten goed op elkaar blijven aansluiten, dat integraal afwegingen worden gemaakt, en dat deze aansluiten bij de voortschrijdende inzichten in de kennisontwikkeling rondom COVID-19.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer van 17 juni 2020?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS»?1
Ja.
In het rapport van onderzoeksbureau NTA wordt gesteld dat de Hazimi-beweging als extremer geldt dan IS en dat de beweging naar schatting bijna honderd aanhangers telt in Nederland, herkent u dit beeld? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom deze beweging en welke dreiging gaat ervan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten.2 In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat. In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.
Is bij u bekend hoeveel Nederlandse oud-IS aanhangers zich hebben aangesloten bij de Hazimi-beweging? Zo ja, hoe verhoudt de Hazimi-beweging zich qua aantallen tot huidige de IS-beweging in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Het is niet nauwkeurig aan te geven hoeveel voormalige ISIS-aanhangers nu gerekend moeten worden tot Hazimi-aanhangers. Zoals gesteld kunnen waarschijnlijk enkele tientallen jihadisten in Nederland gerekend worden tot volgelingen van sheikh al-Hazimi. Het totale aantal jihadisten in Nederland is, zoals vermeld in DTN 52, ruim vijfhonderd.3
Nuance door training en advies (NTA) stelt ook dat veel Hazimi-aanhangers over het hoofd worden gezien door lokale overheden, herkent u dit beeld? Wordt er op dit moment door lokale overheden beleid gevoerd ten aanzien van de Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat wordt er momenteel concreet gedaan om dit op orde te krijgen?
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Onderzoeker Torre Hamming stelde in 2018 al dat de Nederlander Abu Asim al-Magribby een centrale rol speelt binnen de Hazimi beweging, herkent u dit beeld?2 Zo ja, welke rol speelt Abu Asim al-Magribby momenteel binnen de Hazimi beweging en in hoeverre spelen andere Nederlanders een rol in de internationale Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen en bewegingen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Het NTA stelt in hun onderzoek dat de Hazimi beweging online actief is op kanalen zoals Facebook en Telegram, herkent u dit beeld? Zo ja, hoe zien de online-activiteiten van de Hazimi-beweging eruit en bent u bereid maatregelen te nemen tegen (online) verspreiding van deze beweging? Zo nee, waarom niet?
Aanhangers van de Hazimi-beweging voeren dogmatische en ideologische discussies op jihadistische webfora. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Zo wordt er ingezet op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van jihadistische content.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom de dreiging van de Hazimi beweging? Zo nee, waarom niet?
Het DTN is een onafhankelijk product van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het DTN vormt voor de NCTV en partners een leidraad voor het anticiperen op dreigingen en als communicatie-instrument voor het Nederlandse contraterrorismebeleid. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op de Hazimi-beweging.
Het basisjaar van de CORSIA |
|
Lammert van Raan (PvdD), Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het voorstel van de Europese Commissie om de referentieperiode van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) op basis waarvan de CO2-compensatievereisten worden vastgesteld te beperken naar 2019?1
Ja, van dat voorstel ben ik op de hoogte.
Klopt het dat een aanpassing van het basisjaar, zoals ook is opgemerkt door de Europese Commissie, mogelijk tot een situatie leidt waarin er tot 2023 geen compensatievereisten zijn voor de luchtvaartsector? Kunt u toelichten of u dit wenselijk acht gezien de klimaatopgave waar we voor staan?
De klimaatopgave is gebaat bij een mondiale aanpak van de luchtvaartsector en bij maatregelen die uiteindelijk leiden tot een absolute reductie binnen de sector zelf. Het definiëren van een lange termijn doelstelling is daarvoor van groot belang en mondiaal is dit proces onlangs gestart met het oog op besluitvorming in 2022.
Offsetting maakt deel uit van het traject om tot die absolute reductie te komen, maar is geen doel op zich.
Als er zou worden besloten tot een aanpassing van de baseline naar het jaar 2019 dan is het ook afhankelijk van het herstel van de luchtvaartsector in hoeverre er in de eerste fase van CORSIA van offsetting sprake zal zijn. Het is dus inderdaad mogelijk dat er geen sprake is van offsetting gedurende de eerste periode.
Klopt het dat Nederland tot 9 juni 2020 heeft om schriftelijk een voorstel te doen/voorkeur aan te geven? Bent u van plan dit met de Kamer te delen/bespreken? Zo nee, waarom niet?
Bij de ontwikkeling van de luchtvaart zet Nederland in op ambitieuze doelen en op het behoud en de implementatie van CORSIA met de huidige definitie van de baseline als uitgangspunt. Aanpassingen in CORSIA beschouwt Nederland als fall back optie met oog op het behoud van het systeem.
Het op 9 juni vastgestelde Raadsbesluit over het voorstel van de Europese Commissie is bedoeld als praktische instructie voor de Europese leden in de ICAO Council bij de onderhandelingen over dit onderwerp tijdens de komende vergadering, die duurt van 8 tot 26 juni. Het raadsbesluit is geen besluit tot aanpassing van de baseline. Dat mandaat ligt bij de Raad van ICAO. Het is gebruikelijk dat voorafgaand aan internationale vergaderingen, waaraan de EU deelneemt, een Europees proces wordt doorlopen om vast te stellen welke ruimte de EU (respectievelijk haar deelnemende lidstaten) in de onderhandelingen heeft.
In dit besluit is duidelijk aangegeven op basis van welke juridische en technische overwegingen er ruimte is voor de Europeseleden van de Raad van ICAO om, zoals in het raadsbesluit staat aangegeven «if necessary», een besluit te steunen om de baseline te wijzigen naar 2019 met een voorziene evaluatie in 2022. Tijdens de laatste schriftelijke ronde heeft geen van de 27 Europese lidstaten heeft naar aanleiding van het voorgenomen raadsbesluit gereageerd, waarmee het raadsbesluit unaniem is vastgesteld.
Kunt u de Nederlandse positie met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat u bedoelde toen u in de beantwoording van het schriftelijk overleg voor de Transportraad2 schreef: «Nederland is daarbij ambitieus.»? Betekent dit dat Nederland voor ambitieuzere doelen gaat dan het oude voorstel? Voor ambitieuzere doelen dan het nu voorliggende compromis? Of voor ambitieuzere doelen dan het meest vergaande voorstel om de doelen te verzwakken?
De onderhandelingen vinden plaats van 8 tot 26 juni tijdens de 220ste zitting van de Raad van ICAO. Op vrijdag 12 juni heeft een eerste debat over CORSIA plaatsgevonden. Wat Nederland betreft is het uitgangspunt bij deze onderhandelingen de baseline, zoals die in de huidige regels is gedefinieerd als het gemiddelde van de jaren 2019 en 2020 en dat is ambitieuzer dan de ter bespreking voorliggende aanpassing. Gezien de op dit moment sterk uiteenlopende posities van de leden in de Raad van ICAO is het zeer de vraag of er tijdens deze zitting een besluit kan worden genomen. De roep om meer informatie en een beter inzicht in de gevolgen van de verschillende opties wordt steeds sterker.
Kunt u toelichten hoe het internationale proces verder zal verlopen? Wanneer wordt de baseline-kwestie en het EU-standpunt in het verband van de International Civil Aviation Organization (ICAO) besproken? Kunt u aangeven wanneer dit in de ICAO-raad wordt besproken? Wat zal de positie van Nederland in de ICAO-raad zijn op dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zal (naar uw verwachting) het resultaat zijn voor de korte termijn (vijf jaar) en voor de lange termijn (dertig jaar) voor de effecten van CORSIA op emissies en het klimaat, als de baseline uitsluitend over 2019 wordt berekend in plaats van over 2019 én 2020? Deelt u de analyse van het Öko-Institut3 dat het verschil tussen 2020 wel of niet mee laten tellen over de looptijd van CORSIA honderden of zelfs duizenden megatonnen CO2 kan schelen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Mede afhankelijk van de ontwikkeling van de luchtvaart in de komende jaren zou een lagere referentielijn eerder kunnen leiden tot de verplichting tot offsetting van emissies en daarmee ook over de totale looptijd van CORSIA (2020 – 2035). Het doel van de verduurzaming van de luchtvaart is uiteindelijk niet gelegen in offsetting, maar in het bereiken van absolute reducties door technologische vernieuwing en schonere brandstof.
Wat vindt u van het advies van het Öko-Institut om te wachten met aanpassingen van de baseline, tot aan de algemene CORSIA-herziening in 2022?
Het wachten met een besluit tot de evaluatie in 2022 is een van de opties die in ICAO op tafel ligt en komt in feite overeen met het handhaven van de huidige definitie van de baseline tijdens de eerste fase. Zie daarover ook mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u van mening dat u, mede gezien de motie-Kröger c.s. van 19 april 20184, de Kamer voldoende proactief op de hoogte hebt gehouden van deze ontwikkeling?
Ja.
Kunt u nader uiteenzetten wat uw vervolgstappen zullen zijn als dit voorstel wordt aangenomen en het CORSIA-referentiejaar 2019 wordt?
Mocht er uiteindelijk nu of later dit jaar besloten worden tot een aanpassing van het basisjaar dan zal ik inzetten op de evaluatie die voorzien is in 2022. Gelijktijdig zet ik mij in voor een ambitieus lange termijn doel waarover in ditzelfde jaar in de Algemene Vergadering van ICAO een besluit wordt genomen.
Kunt u toelichten hoe 2019 als referentiejaar zich verhoudt tot de motie van de leden Paternotte en Kröger5 die stelt dat de invoering van CORSIA op geen enkel vlak een verzwakking mag betekenen ten opzichte van het Europese emissiereductiesysteem, en dat het EU-ETS-systeem niet mag worden vervangen totdat het ambitieniveau is verhoogd? Bent u het eens met de vragenstellers dat het ambitieniveau zeker niet verhoogd is met het aannemen van het referentiejaar 2019?
Wat betreft de gelijktijdige toepassing van het EU ETS en CORSIA kijk ook ik uit naar de rapportage van de Europese Commissie over hoe dit vorm te geven mede in het licht van de voorgenomen evaluatie en aanscherping van het EU ETS. Volgens de laatste berichten staat deze nu gepland voor dit najaar.
Het ambitieniveau van CORSIA is koolstofneutrale groei vanaf 2020. Wat de keuze voor het jaar 2019 als referentiejaar precies betekent zal feitelijk tegen het einde van 2020 bekend worden, wanneer nauwkeuriger kan worden vastgesteld hoe het gemiddelde van 2019 en 2020 zich zal verhouden tot het jaar 2019. Het uitgangspunt voor Nederland is behoud van de huidige ambitie.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voordat u het Nederlandse voorstel indient?
Zie mijn beantwoording.
Het rapport Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport (advies 3456) van de Commissie voor de m.e.r. d.d. 31 maart 2020 |
|
Eppo Bruins (CU), Suzanne Kröger (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wordt in AERIUS voor het berekenen van de depositie ten gevolge van wegverkeer de standaardrekenmethode 2 (SRM2) uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit gebruikt, zoals de werkgroep in de Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport adviseert?
De depositiebijdrage van wegverkeer wordt in AERIUS Calculator inderdaad berekend met een implementatie van Standaardrekenmethode 2 (SRM2). Dit is ook toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator: https://www.aerius.nl/nl/factsheets/berekening-depositiebijdrage-bronnen-sector-verkeer-en-vervoer/.
Klopt het dat in AERIUS voor emissiebronnen uit alle andere sectoren dan wegverkeer de depositie wordt berekend met OPS?
De depositiebijdrage van andere bronnen dan wegverkeer wordt in AERIUS Calculator inderdaad berekend met het rekenmodel OPS. Dit is ook toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator: https://www.aerius.nl/nl/factsheets/berekening-verspreiding-en-deposities-met-ops/.
Klopt het dat in AERIUS met SRM2 de depositie tot een rekengrens van 5 km links en rechts van de weg wordt berekend? Zo ja, wat is de (technisch) inhoudelijke reden dat depositie verder dan 5 km links en rechts van de weg wordt afgekapt?
De implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator hanteert inderdaad een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg. Deze keuze is gemaakt omdat berekende bijdragen van wegverkeer op enkele kilometers van de weg op het detailniveau van een hectare niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project. Deze maximum rekenafstand wordt niet alleen toegepast bij berekeningen van de depositiebijdrage van wegenprojecten in het MIRT, maar bijvoorbeeld ook bij het bepalen van de depositiebijdrage door de verkeersaantrekkende werking van woningbouwprojecten. Ook in de technische beschrijving van SRM2 van het RIVM is aangegeven dat voor wegverkeer op basis van SRM2 niet tot willekeurig grote afstanden mag worden gerekend. Door uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan invulling gegeven in AERIUS Calculator.
SRM2 is specifiek voor wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee. Ook de consistentie met het rekenmodel dat wordt gebruikt in de monitoring van luchtkwaliteit langs wegen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) speelt een rol in de keuze voor SRM2 bij de berekeningen voor deposities van wegverkeer.
Het gebruik van dit model is daarbij eerder door de Raad van State geaccepteerd, inclusief een maximale rekenafstand. De maximale rekenafstand geldt bij projectspecifieke berekeningen. Voor het vaststellen van de bijdrage van wegverkeer aan de totale landelijke deposities wordt wel landsdekkend gerekend. Dat is mogelijk omdat de bijdragen dan niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project.
Als de met SRM2 berekende bijdragen op meer dan enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project, geldt dat dan niet net zozeer voor andere sectoren en andere depositiemodellen, zoals OPS? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede redenen om voor wegverkeer met SRM2 te rekenen en een maximale rekenafstand van 5 kilometer te hanteren (zie hiertoe ook het antwoord op vraag 3). In hoeverre ook voor andere bronnen een maximale rekenafstand (vergelijkbaar met wegverkeer) kan worden gehanteerd, vraagt om nader onderzoek.
Het kabinet komt na de zomer met een uitgebreidere inhoudelijke kabinetsreactie op zowel het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek als het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de technische omschrijving van SRM2 door het RIVM1 SRM2 niet ontwikkeld is voor afstanden groter dan 3,5 km van de weg? Is die technische omschrijving nog geldig? Zo ja, waarom wordt in AERIUS SRM2 dan toegepast tot 5 km, dus buiten het toepassingsgebied? Zo nee, wat is er aangepast aan SRM2 om het tot 5 km toepasbaar te maken?
In het RIVM-rapport met de technische beschrijving van SRM2 is weliswaar aangegeven dat de bijdrage van SRM2-wegen in de Monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt berekend tot 3.5 kilometer van de weg, maar voor projectspecifieke berekeningen van de luchtkwaliteit is de NSL-Rekentool beschikbaar (https://www.nsl-monitoring.nl/rekenen/). De implementatie van SRM2 in deze rekentool rekent tot 5 kilometer van de weg. Bij de implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator is aangesloten op de maximale rekenafstand die ook wordt gehanteerd in de NSL Rekentool2. AERIUS Calculator is voorgeschreven in de regeling natuurbescherming voor het berekenen van projectspecifieke stikstofdepositiebijdragen.
Klopt het dat de depositie veroorzaakt door een (drukke) weg veelal ook op afstanden groter dan 5 km significant is?
De depositiebijdrage van extra verkeer als gevolg van een individueel project is op afstanden groter dan 5 kilometer niet meer betekenisvol te herleiden tot een individueel project op het detailniveau van een hectare.
Dat betekent niet dat er voorbij 5 kilometer geen sprake kan zijn van stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer. Stikstofemissies kunnen zich tot honderden kilometers en verder verspreiden voordat ze op het oppervlak neerslaan. Een relatief groot deel van de emissies verspreidt zich tot ver van de bron, maar de logaritmische toename van het oppervlak waarover de emissies zich verspreiden zorgt ervoor dat de depositiebijdrage per hectare buiten 5 kilometer een fractie is van wat binnen 5 kilometer per hectare neerslaat3.
In welke mate komt de totale depositie berekend voor wegverkeer met SRM2 overeen met de depositie berekend met OPS (voor eenzelfde emissie met dezelfde emissie-kenmerken als uitstoothoogte, warmte-inhoud, spreiding en temporele variatie)? Welk percentage van de depositie mist ruwweg door het afkappen bij 5 km in SRM2?
De wijze waarop de verspreiding van emissies in SRM2 is gemodelleerd verschilt van de wijze waarop dat in OPS gebeurt. Dat betekent dat de berekende depositiebijdrage van een bron met OPS verschilt van de berekende depositiebijdrage van dezelfde bron met SRM2.
De modellering in SRM2 is gericht op de lokale verspreiding van emissies van wegverkeer op buitenstedelijke wegen. OPS is niet toegespitst op een specifieke broncategorie en vooral bedoeld voor grootschalige berekeningen. SRM2 is specifiek voor wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee. Dat maakt SRM2 meer geschikt voor projectspecifieke berekeningen van wegverkeer dan OPS.
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof stelt in haar eindrapport dat het grootste gedeelte van de NH3- en NOX-deposities neerslaat op een grotere afstand dan 5 kilometer van de bron. Uit figuur 1 in het eindrapport volgt dat grofweg 80–90% van de NH3 emissies en 90–95% van de NOX-emissies voorbij 5 kilometer neerslaat. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het oppervlak waarover de depositie neerslaat logaritmisch toeneemt met de afstand tot de bron waardoor de depositie per hectare verder van de bron sterk afneemt. Zie antwoord op vraag 6.
Hoe verhoudt de depositie berekend met SRM2 zich tot die berekend met OPS dicht bij de weg, zeg op afstanden van 100 m, 500 m, en 1, 2, 3, 4 en 5 km?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 leiden de verschillen in de wijze van modellering tussen SRM2 en OPS tot verschillen in de berekende deposities. De verschillen zijn ook afhankelijk van de precieze locatie van de bron, wegkenmerken en de locatie van de rekenpunten.
Klopt het dat SRM2 door het afkappen bij 5 km geen enkele depositie berekent voorbij de afstandsgrens ongeacht de hoeveelheid emissies, terwijl OPS rekent zonder afstandsgrens, en dus per definitie meer depositie berekent voorbij de afstandsgrens?
De maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg in SRM2 betekent inderdaad dat AERIUS Calculator geen depositiebijdragen van wegverkeer berekent voorbij 5 kilometer. Deze maximale rekenafstand is onafhankelijk van de omvang van de emissies van de bron. OPS hanteert geen maximale rekenafstand en kan in AERIUS Calculator voor individuele projecten depositiebijdragen berekenen op grotere afstanden dan 5 kilometer.
Zouden SRM2 en OPS dezelfde depositie opleveren indien de afkapping uit SRM2 wordt verwijderd?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Is voor het berekenen van deposities SRM2 net zo veelvuldig getoetst op geschiktheid als het OPS-model? Door welke instantie heeft de toetsing plaatsgevonden? Is deze toetsing openbaar gemaakt en beschikbaar?
Standaardrekenmethode 2 (SRM2) is uitgebreid gevalideerd, in windtunnels en veldexperimenten. Dit is beschreven in hoofdstuk 3 van de technische beschrijving van het RIVM bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2014–0109.pdf). Daarin zijn ook de betrokken instanties genoemd en verwijzingen opgenomen naar rapporten.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen ten aanzien van SRM2 gedaan door TNO in een audit van AERIUS uit 20152, welke bestond uit drie opties: a) De definitie van SRM2 aanpassen, b) geen source depletion meenemen of c) SRM2 vervangen door OPS? Welke actie is sindsdien ondernomen en welke van de opties is gekozen?
TNO constateerde in het genoemde doelmatigheidsonderzoek in 2015 dat bij gebruik van SRM2 voor depositieberekeningen in AERIUS een correctie wordt toegepast voor de zogenoemde source depletion. Dit is een correctie die gebruikt wordt om in rekening te brengen dat de concentratie van een stof met de afstand tot de bron niet alleen daalt als gevolg van verdunning, maar ook door depositie van die stof. De keuzes die TNO voorstelde hadden tot doel om AERIUS transparanter en eenvoudiger te maken. Er waren geen inhoudelijke bezwaren tegen toepassen van SRM2 met een correctie voor source depletion. Er is destijds gekozen voor een correctie voor source depletion om te komen tot een betrouwbare berekening van de deposities.
Gebruikt AERIUS momenteel een versie met source depletion? Erkent u dat deze volgens TNO in het genoemde rapport niet voldoet aan de SRM-eisen omdat het niet aan meetgegevens is getoetst (pag. 19)? In geval van gebruik van een versie met source depletion door AERIUS, hoe garandeert u dan de geschiktheid van SRM2 in het licht van deze opmerking van TNO?
AERIUS Calculator houdt bij de berekening van de depositiebijdragen door wegverkeer rekening met source depletion. De opmerking van TNO in het genoemde rapport betekent niet dat de SRM2 implementatie in AERIUS Calculator niet geschikt is. In het genoemde rapport concludeert TNO namelijk dat AERIUS Calculator geschikt is voor het berekenen van de effecten van projecten ten behoeve van toestemmingsbesluiten. TNO stelt daarbij dat de rekenkern (OPS en SRM2) van voldoende kwaliteit is, en dat het OPS-model en SRM2 op de juist wijze zijn geïmplementeerd in AERIUS Calculator.
De depositiebijdragen van wegverkeer worden in AERIUS Calculator berekend door een combinatie van Standaardrekenmethode (SRM2) en OPS. AERIUS berekent eerst de concentratiebijdrage met SRM2. Vervolgens wordt de depositiebijdrage berekend door de concentratiebijdrage te corrigeren voor de source depletion en vervolgens te vermenigvuldigen met de depositiesnelheid. Zowel de source depletion als de depositiesnelheid zijn door RIVM afgeleid met OPS. Dit is beschreven in de technische beschrijving van de SRM2 implementatie in AERIUS5.
In het rapport maakt TNO de opmerking dat de correctie voor source depletion niet is opgenomen in de beschrijving van SRM2 in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. In AERIUS Calculator zijn de concentratiebijdragen berekend conform de beschrijving van SRM2 in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. De correctie voor source depletion en de vermenigvuldiging met de depositiesnelheid zijn nabewerkingen op de berekende concentraties met SRM2 die bedoeld zijn om te komen tot een betrouwbare berekening van de deposities.
Is SRM2 volgens u geschikt om een betrouwbare depositie te berekenen?
Het kabinet beschouwt op basis van het oordeel van het RIVM SRM2 als een geschikte methode op de depositiebijdrage van wegverkeer te berekenen. Belangrijk inhoudelijk argument is dat SRM2 rekening houdt met typische wegkenmerken zoals de hoogteligging en schermen. Gebruik van SRM2 voor depositieberekeningen zorgt ook voor consistentie met het rekenmodel dat wordt gebruikt voor luchtkwaliteitsberekeningen en is voorgeschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). SRM2 wordt al meer dan 10 jaar toegepast in de Monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en wordt ook toegepast bij de toetsing of projecten voldoen aan de Europese normen voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide.
Verontrustende berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee en de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom |
|
Bente Becker (VVD), Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
U geeft aan reeds in contact te staan met de gemeente Den Haag. Betreft het hier ook contact omtrent handhaving en zo ja op welke wijze?1 Zo nee waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom door de gemeente Den Haag. Het contact met de gemeente Den Haag heeft inderdaad geen betrekking op gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving in dit specifieke geval. Ik heb in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp een algemene notie gemaakt2.
Daarbij heb ik bedoeld in samenwerking met de NCTV doorlopend in contact te staan met gemeenten over de benodigde ondersteuning bij de lokale aanpak van radicalisering en extremisme. In dit verband onderhoud ik ook contact met de gemeente Den Haag.
Strafrechtelijk ligt er nu een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)3. De procedure over het handhavingsverzoek bevindt zich in de fase van beroep bij de rechtbank. Vooruitlopend op de vraag naar handhavingsmogelijkheden vanuit de Minister van Justitie en Veiligheid, is in genoemde eerdere Kamervragen (nr. 2020D09559) gereageerd op de mogelijkheden op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorisme (hierna: TWBMT). In die beantwoording is aangegeven dat in deze casus geen sprake is van terroristische activiteiten en dat daarom het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de TWBMT niet mogelijk is.
Bent u op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom waarin wordt aangegeven dat u geen contact heeft gehad over gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving? Is deze bewering juist? Zo ja, waarover gaat/ging het contact dan wel? Waarom is er over handhaving geen contact geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het van belang om de lopende procedure van het handhavingsverzoek af te wachten alvorens u respectievelijk uw ministerie of de burgemeester handhavend kan optreden?
Het is aan de burgemeester om een dergelijk handhavingsverzoek te beoordelen en daarop, na afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, een beslissing te nemen. De burgemeester van Den Haag heeft besloten dat er geen gronden zijn om handhavend op te treden jegens de As Soennah moskee. Over dergelijke beslissingen legt hij verantwoording af aan de gemeenteraad.
Tegen een beslissing van de burgemeester kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Die procedure loopt nog. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of de burgemeester zijn besluit al dan niet terecht heeft genomen. Ik treed niet in die overweging, noch in die beslissing.
Wordt de Taskforce – ondanks voldoende handelingsperspectief bij de gemeente – betrokken om te zorgen dat deze op de hoogte is van de actuele stand van zaken, om de kennis van de aanpak bij de Taskforce te vergroten en om de integraliteit van het overheidsoptreden te borgen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce is niet inhoudelijk betrokken bij de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom. Dat verzoek is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is aan de burgemeester om op het verzoek te beslissen.
Wel werkt de Taskforce in algemene zin nauw samen met gemeenten, ook met de gemeente Den Haag. Daarbij staat het uitwisselen van kennis en ervaringen centraal.
Is u bekend dat de burgemeester al heeft besloten om niet handhavend jegens de As Soennah moskee op te treden en het handhavingsverzoek heeft afgewezen, en de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Den Haag de burgemeester eveneens heeft geadviseerd niet over te gaan tot handhaving? Zo ja, waarom moet u alle lopende procedures afwachten, terwijl de burgemeester reeds heeft aangegeven niet handhavend te willen optreden?
Ja, het is mij bekend dat de burgemeester van Den Haag het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom heeft afgewezen. De zaak is nog onder de rechter; zoals gezegd loopt er nu een beroepsprocedure. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Overigens wijs ik u erop dat ik al eerder heb geantwoord dat in deze zaak geen sprake is van terroristische activiteiten en dat ik daarom niet kan optreden op grond van de TWBMT4.
Er is strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dat heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)5.
Heeft een burgemeester de bevoegdheid om een gebedshuis alleen op grond van artikel 174 Gemeentewet te sluiten?
Artikel 174 Gemeentewet belast burgemeesters met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Burgemeesters mogen in verband met dat toezicht de bevelen geven die nodig zijn met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. Ook is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover die betrekking hebben op die toezichtstaak. Het gaat hierbij om onverwijld ingrijpen ter bescherming van veiligheid en gezondheid van de burger in individuele gevallen en op bepaalde plaatsen. Bijvoorbeeld de ontruiming van een brandgevaarlijk gebouw. Of een burgemeester artikel 174 Gemeentewet in een specifiek geval aanwendt, staat ter beoordeling van die burgemeester.
In algemene zin geldt dat burgemeesters aan deze bepaling niet de bevoegdheid kunnen ontlenen om grondwettelijk beschermde grondrechten te beperken. Een gebedshuis is een religieus gebouw dat als besloten plaats voor geloofsbelijdenis wordt beschermd door artikel 6 van de Grondwet. Artikel 174 Gemeentewet biedt dan ook geen basis biedt voor sluiting van een gebedshuis.
Dient het oproepen tot haat en geweld jegens vrouwen te worden gezien als schending van de openbare orde?
Oproepen tot haat en geweld is ten alle tijden onacceptabel – en een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Of die oproep mogelijk ook een schending van de openbare orde betekent, staat ter beoordeling van de burgemeester en gebeurt op basis van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. In een juridische procedure kan die vraag ook aan de rechter worden voorgelegd. In zijn algemeenheid merk ik op dat het, in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester, bij openbare orde gaat om het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse.
Bent u bereid nog eens de mogelijkheden te heroverwegen voor (gezamenlijk) handhavend optreden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het is aan de burgemeester om al dan niet handhavend op te treden. Strafrechtelijke vervolging is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Desgewenst kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
De onafhankelijke organen betrokken bij uitvoering ‘Herstel Toeslagen’ |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom voor vier commissies (Commissie onafhankelijk deskundigen CAF, de Bezwaarschriftencommissie, de Commissie schadevergoeding en de Bestuurlijke adviesraad) rond de hersteloperatie in het kader van de toeslagenaffaire een officieel instellingsbesluit is genomen en waarom dat niet geldt voor het ouderpanel?1
Het instellingsbesluit is niet verplicht voor een panel zoals het ouderpanel. Het ouderpanel is bedoeld om de uitvoeringsorganisatie van adviezen te kunnen voorzien. Ik wil dat dit ouderpanel laagdrempelig is voor ouders, zodat er geen belemmering kan bestaan voor ouders om deel te nemen aan het ouderpanel. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een instellingsbesluit worden de namen van ouders gepubliceerd. Dat komt het laagdrempelige karakter niet ten goede. Daarnaast zou het instellingsbesluit moeten worden aangepast als er wijzigen zouden optreden in de samenstelling van de ouders. Zonder instellingsbesluit is het ouderpanel wendbaarder wat betreft ouders die zitting nemen in het panel. Tot slot is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Daarom heb ik er bewust voor gekozen om hierover zo min mogelijk vast te leggen in de wet of een instellingsbesluit. Een instellingsbesluit vind ik een rigide instrument.
Erkent u dat volgens de slide 9 van de presentatie van de technische briefing over de Wet hardheidsaanpassing Awir op 3 juni 2020 de taak van de Bestuurlijke adviesraad (ingesteld bij koninklijk besluit) en het ouderpanel in de adviesfunctie gelijk geformuleerd is?2
Het ouderpanel adviseert vanuit het perspectief van een ouder die te maken heeft met de kinderopvangtoeslag. Dat is anders dan een advies vanuit een bestuurlijk of politieke context. Die hebben elk hun toegevoegde waarde. Daarnaast is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Die kan daarom anders zijn dan de Bestuurlijke adviesraad.
Waarom is er voor gekozen om de ouders geen eigenstandige positie te geven als adviescommissie, zoals ook de Bestuurlijke adviesraad die heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ouderpanel en de deelnemende ouders hebben een volwaardige en eigenstandige rol in de advisering. Het ouderpanel kan gevraagd en ongevraagd advies geven en doet dit ook al. Voor de keuze om dit niet vast te leggen in een formeel instellingsbesluit verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het een pijnlijk onderscheid is om bestuurders en juristen via een commissie formele rechten en plichten te geven, inclusief vergoeding per vergadering, en dat ouders dit vrijwillig, zonder vergoeding of budget en zonder rechten en plichten moeten adviseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de onder vraag 1) genoemde redenen is ervoor gekozen om het ouderpanel niet door middel van een formeel instellingsbesluit in te stellen. Momenteel wordt onderzocht of een vergoeding, passend bij de inzet en betrokkenheid van de deelnemende ouders, mogelijk is voor ouders die daar prijs op stellen. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het Strategisch Crisisteam (SCT) laat de adviezen zwaar meewegen in haar besluiten. De reactie van het SCT op de adviezen van het ouderpanel zal tevens gepubliceerd worden.
Wie heeft bepaald wie er in de verschillende commissies zitting neemt? En waarom? Kunt u dit voor alle vier officieel ingestelde commissies toelichten?
In het SCT is een eerste voordracht van personen die benaderd zouden kunnen worden om zitting te nemen in de verschillende commissies besproken. Ik heb daar vervolgens zelf ook suggesties voor gedaan. De uiteindelijke samenstelling is afhankelijk geweest van de beschikbaarheid en bereidheid van de personen die benaderd zijn. Bij de samenstelling van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is gezocht naar een diverse groep, met ervaring en kennis op het terrein van (onder andere) crisismanagement, communicatie, complexe uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden, en met een netwerk in de kinderopvangbranche.
De leden van de Commissie van Wijzen hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak die voornamelijk fiscaal georiënteerd is. De leden van de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap, rechtspraak, ombudsman en griffie van de Tweede Kamer. De leden van de Commissie Aanvullende Schadevergoeding hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak waarbij kennis en ervaring met fiscaal recht, familierecht en mensenrechten vertegenwoordigd is. Bij de samenstelling is advies gevraagd aan de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag en is gestreefd naar een samenstelling met de nodige diversiteit.
De instellingsbesluiten van de verschillende commissies en raden heb ik met de brief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. De namen van de leden die in de verschillende commissies en raden plaatsnemen zijn opgenomen in de instellingsbesluiten die ik uw Kamer op 3 juni jl. heb doen toekomen. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag wordt een apart benoemingsbesluit genomen. De namen van de leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag die ik voornemens ben te benoemen, heb ik op 9 juni 2020 met uw Kamer gedeeld bij de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het verslag. Voor de bemensing van de andere commissies verwijs ik u dus volledigheidshalve naar de instellingsbesluiten.
Hoe is het ouderpanel samengesteld? Door wie en met welke criteria?
Het ouderpanel bestaat uit een voorzitter en twaalf ouders. Ouders konden zich aanmelden tijdens een webinar. Uitnodigingen voor dit webinar zijn gedaan op basis van oudergesprekken, contacten van leden van de Tweede Kamer en ouders die een persoonlijke mail hebben gestuurd. Uiteindelijk waren er in dat webinar 82 deelnemers.
De personen die zich hebben aangemeld om als lid van het ouderpanel aangesteld te worden, zijn door de voorzitter van het ouderpanel en leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geselecteerd waarna de voorzitter van het ouderpanel alle ouders die zich hadden aangemeld heeft benaderd en met de twaalf ouders verdere afspraken heeft gemaakt. In de afweging welke ouders werden geselecteerd is onder andere rekening gehouden met de geografische spreiding van de ouders over Nederland en een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen.
Klopt het dat bij de aanvankelijke selectie van twaalf leden ook een niet bestaand e-mailadres was geselecteerd? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het webinar voor de aankondiging en de werving van leden voor het ouderpanel konden de deelnemers zich aanmelden voor deelname aan het ouderpanel door middel van een aanmeldknop. Tijdens het webinar heeft een van de technici zich als proef van die aanmeldknop ook aangemeld. Het e-mailadres is meegenomen in de selectieronde en is na onderzoek afgevallen.
Klopt het dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel op een belastingkantoor plaatsvinden? Hebben de ouders hiermee ingestemd?
Het klopt dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel heeft plaatsgevonden op het belastingkantoor de Knoop in Utrecht. Gelet op de korte tijdspanne waarop wenselijk was dat de bijeenkomst plaatsvond en de COVID 19-maatregelen die op dat moment van kracht waren, is in overleg met de voorzitter van het ouderpanel besloten dat dit voor deze keer de enige mogelijkheid was om binnen de beperkte tijd de eerste bijeenkomst te organiseren. Ik begrijp dat dit niet ideaal is, maar de keuze is gemaakt met de bedoeling de bijeenkomst zo snel als mogelijk te organiseren. Met de versoepeling van de COVID 19-maatregelen zijn er meer mogelijkheden om ook op een externe locatie te vergaderen. De volgende bijeenkomst heeft al op een externe locatie plaatsgevonden en dat zal ook zo zijn voor de daaropvolgende bijeenkomsten.
Kunt u zich voorstellen dat het bijeenkomen op een belastingkantoor voor ouders die jarenlange strijd met de Belastingdienst hebben gehad, echt een misrekening is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft beslist dat bijeenkomsten op het belastingkantoor plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het secretariaat van het ouderpanel gevoerd wordt door iemand van de Belastingdienst?
De Belastingdienst levert een aanspreekpunt voor de voorzitter met als doel om vanuit de Belastingdienst aanspreekpunt te zijn voor het ouderpanel. Deze persoon is niet de verslaglegger of secretaris van het overleg en is ook niet aanwezig bij de bijeenkomsten. De persoon in kwestie ondersteunt de voorzitter van het ouderpanel, zodat deze zich maximaal kan concentreren op de ouders en de bijeenkomsten. Het secretariaat en de verslaglegging wordt door de voorzitter georganiseerd.
Hoe worden ouders in staat gesteld om «ongevraagd» advies te geven? Kunt u de Kamer de laatste agenda laten zien om inzage te krijgen over wat er besproken wordt?
De voorzitter van het ouderpanel besluit in overleg met de ouders over de onderwerpen die op de agenda komen van het ouderpanel. U treft in de bijlage als voorbeeld de agenda3 van 8 juni jl.4 Daarnaast krijgt het ouderpanel inzicht in de planning van de hersteloperatie, zodat zij zicht heeft op de onderwerpen die spelen en waar zij mogelijk advies op wenst te geven. Toeslagen zorgt er in goed overleg voor dat de voorzitter van het ouderpanel voorzien wordt van alle gevraagde documenten en informatie om zijn werk met het ouderpanel optimaal in te vullen. Naast de eigen invulling van de werkzaamheden door het ouderpanel, zal ook de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen actief advies vragen aan het ouderpanel. Bijvoorbeeld over het opzetten van communicatie richting ouders vanuit de herstelorganisatie (zie ook het antwoord op vraag 13).
Kunt u aangeven hoe de selectie van het kindpanel is gegaan? Wie heeft kinderen geselecteerd en op basis van welke criteria?
Op het ogenblik wordt het proces van de selectie van de kinderen voor het kindpanel vormgegeven. Hierover is overleg met de voorzitter van het kindpanel met de ondersteunende organisatie Missing Chapter.
Kunt u begrijpen, dat ondanks goede bedoelingen, de opzet van «onafhankelijke organen betrokken bij de uitvoering» het idee geeft dat het ouderpanel en het kindpanel meer voor de bühne zijn dan serieuze gesprekspartners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de positie van ouders en hun kinderen echt een centrale rol te laten spelen?
Ik herken dat beeld niet. Het ouderpanel is al actief en heeft al verschillende adviezen gegeven op basis waarvan de uitvoering is aangepast. Zo is op basis van de adviezen van het ouderpanel het stroomschema, een informatievideo over het proces en een brief voor ouders aangepast. Daarnaast worden de adviezen van het ouderpanel geagendeerd in het SCT en wordt daarin besproken wat er met het advies wordt gedaan. Het SCT laat de adviezen zwaar meewegen in de besluitvorming. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is een formeel instellingsbesluit een rigide instrument voor het laagdrempelige karakter dat het panel zou moeten hebben. Het kindpanel is nog in oprichting. De selectie van kinderen is in volle gang, en het kindpanel heeft dus nog geen advies kunnen geven. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het ouderpanel en straks ook het kindpanel zullen door mij en de herstelorganisatie steeds in goed overleg met de voorzitters worden betrokken bij keuzes die in de herstelorganisatie moeten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord opvraag 6 worden de adviezen van het ouderpanel zwaar meegewogen in de besluitvorming van het Strategisch Crisisteam. De adviezen van panel en de reactie daarop van het Strategisch Crisisteam zullen worden gepubliceerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het debat over Wet hardheidsaanpassing Awir (35 468)?
Ja.
Het bericht 'Corona jaagt ov-reizigers de deelauto in' |
|
Carla Dik-Faber (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Corona jaagt ov-reizigers de deelauto in»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe u het gebruik van deelauto’s op een veilige manier gaat stimuleren?
Via mijn inzet in het kader van de Green Deal Autodelen II stimuleer ik het gebruik van autodelen. Zie ook mijn antwoorden op vragen 7, 8 en 9. Om veilig gebruik van de deelauto te stimuleren tijdens de coronacrisis heeft de BOVAG, samen met deelautoaanbieders en in afstemming met het Ministerie van IenW, een sectorbreed hygiëneprotocol2 opgesteld voor de deelauto. De maatregelen uit dit protocol worden door de deelautoaanbieders gecommuniceerd met de gebruikers van de deelauto’s zodat zij de deelauto veilig kunnen gebruiken.
Klopt het dat het gebruik van deelauto’s in de coronacrisis met 15% is toegenomen en dat deze toename het gevolg is van mensen die het openbaar vervoer (OV) mijden? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en dat we ervoor moeten zorgen dat mensen niet bang moeten zijn om het OV weer te gaan benutten?
Verschillende aanbieders van deelauto’s, waaronder Greenwheels en Snappcar, hebben aangegeven dat het gebruik van de door hen aangeboden deelauto’s met meer dan 15 procent is gestegen. Deze bedrijven geven tevens aan dat zij hun klanten niet actief bevragen, maar uit onderzoek3 van de BOVAG blijkt dat het om een relatief kleine groep mensen gaat die momenteel het OV mijden en gebruik maken van een deelauto (20.000 a 25.000 personen). Ik deel de opvatting dat mensen niet bang moeten zijn om het OV weer te benutten mits ze zich houden aan de afgesproken coronamaatregelen voor het OV.
Valt redelijkerwijs te verwachten dat deze toename van automobiliteit gaat zorgen voor meer drukte en files op de wegen? Zo ja, bent u dan bereid een oproep te doen namens de rijksoverheid, waarin mensen duidelijk wordt gemaakt dat het OV veilig is en het gebruik ervan grote congestieproblemen op de wegen zal voorkomen?
Ik verwacht, gezien de relatief geringe omvang van deze vorm van automobiliteit, geen groot effect op de drukte en de files op de wegen.
Deelt u de inschatting dat deze ontwikkeling waarschijnlijk gevolgen heeft voor de CO2-uitstoot? Bent u bereid er alles aan te doen om de groep particulieren die is overgestapt naar de auto weer in het OV te krijgen om meer CO2-uitstoot te voorkomen?
Gezien de relatief kleine groep die nu voor de deelauto kiest zal het effect op de CO2 uitstoot naar verwachting gering zijn.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat er alleen een stijging waarneembaar is op de particuliere markt? Kunt u uw strategie toelichten bij het benaderen en overtuigen van deze particulieren om weer te kiezen voor het OV?
Wat betreft de stijging op de particuliere markt moet ik afgaan op de analyse van de klantendata van de deelautoaanbieders. Zij stellen dat de stijging zich vooral voordoet bij deelautogebruik door particulieren, niet de zakelijke rijder. Ik zie geen reden hieraan te twijfelen.
Het kabinet heeft besloten om per 1 juli a.s. een verdere opschaling van de bezetting in het OV mogelijk te maken4. Zo wordt er voor gezorgd dat er meer mensen met het OV kunnen reizen. Vanaf 1 juli vervalt het advies dat het OV alleen voor noodzakelijke reizen is, iedereen kan dus weer met het OV. Het mondkapje blijft verplicht. Ook blijft het belangrijk drukte te mijden en te spreiden en blijven we vooralsnog zoveel mogelijk thuiswerken.
Deelt u de opvatting dat het delen van auto’s ervoor kan zorgen dat minder autobezit nodig is en dat initiatieven zoals SnappCar, Buurauto en deelinitiatieven van burgercoöperaties kunnen bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen?
Ja. Zie hiervoor o.a. ook mijn inzet in de GreenDeal autodelen.
Deelt u de visie dat het belangrijk is om in het beleid van de rijksoverheid consequent in te zetten op de elektrische deelauto?
Dit kabinet streeft naar 100 procent zero emissie nieuwverkoop van personenauto’s in 2030. Onze inzet binnen de Green Deal Autodelen II en de City Deal elektrische deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling, is om het proces van elektrificatie van de deelauto te versnellen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke manier het kiezen van elektrische deelauto’s gestimuleerd kan worden op platforms zoals SnappCar waar 50.000 auto’s beschikbaar worden gesteld?
Ik ben bereid om met de sector het gesprek hierover aan te gaan. Dit sluit overigens ook goed aan op mijn inzet in de GreenDeal autodelen II.
Kunt u nader toelichten waarom het niet mogelijk is om de subsidie voor aanschaf van nieuwe of tweedehands elektrische auto’s ook beschikbaar te stellen voor elektrische deelauto’s van coöperaties? Op welke manier krijgen coöperaties een stimulans om een elektrische deelauto aan te schaffen?
De subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (SEPP) is, conform de afspraken uit het klimaatakkoord, uitsluitend opgezet voor particulieren (natuurlijke personen). Coöperaties kunnen weliswaar bestaan uit particulieren maar zijn wat betreft de rechtsvorm geen natuurlijk-persoon. Bij SEPP is de natuurlijk persoon het subsidie-object. Daarom ontvangt de particulier ook zelf/persoonlijk de subsidie en niet het autobedrijf of de leasemaatschappij. De uitvoering van de subsidieregeling zou te complex worden om andere doelgroepen hieraan toe te voegen. Particulieren kunnen overigens wel hun via SEPP gesubsidieerde elektrische personenauto’s inzetten om te delen via een platform als Snappcar.
Coöperaties hebben net als alle andere natuurlijke personen en rechtsvormen wel een BPM-vrijstelling bij de aanschaf van een elektrische personenauto en zij hebben een vrijstelling op de motorrijtuigenbelasting tot 2025. Indien de coöperatie winst maakt, kunnen zij in 2020 tevens gebruik maken van het fiscale voordeel op elektrische personenauto’s via de Milieu investeringsaftrek (MIA).
De persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Persverklaring 704, vrouwenbesnijdenis de zoveelste poging om moslims te criminaliseren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat deze politieke organisatie openlijk in een proactieve persverklaring verklaart niet tegen vrouwenbesnijdenis te zijn en ook niet tot het aanbevelen daartoe, zich niet verhoudt tot de vrije waarden van de Nederlandse samenleving en bovendien stigmatiserend kan werken voor moslims die deze vrije waarden wel onderschrijven?
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtsstaat en cultuur en dit dient te allen tijde gewaarborgd te worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld dan wel (een poging tot) het plegen van geweld, kunnen de politie en het OM hier tegen optreden. Iedereen die vrouwelijke genitale verminking (VGV) uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd.
Het uitbrengen van een dergelijke persverklaring waarin geen afstand wordt genomen van dergelijke strafbare feiten heeft een negatieve weerslag op de beeldvorming over de islamitische gemeenschappen als geheel en is daarmee onacceptabel.
De casus, waar de organisatie Hizb ut Tahrir in haar persverklaring aan refereert, is door het OM op 5 juni jl. geoordeeld dat sprake is van opruiing en het aanzetten tot mishandeling, en daarmee tot geweld. Dit heeft geresulteerd in een eis van 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Het betreft een rechtszaak eerste aanleg.2
Hoe zou u de organisatie Hizb ut Tharir omschrijven en wat is uw oordeel over haar positie in de Nederlandse samenleving?
Hizb ut Tahrir (HuT) is te typeren als een radicale pan-islamistische beweging. HuT is anti-zionistisch. De beweging heeft een afkeer van seculiere regeringen en ideologieën en schrijft een confronterende en sterk polariserende boodschap voor. Kenmerkend voor de HuT is zijn volharding in politiek en de focus op herstel van het kalifaat. De HuT roept niet op tot geweld, maar kan wel aanzetten tot radicalisering en sociaal-isolationisme. Tot op heden lijkt het bereik van en de ontvankelijkheid voor het gedachtegoed van de HuT in Nederland beperkt gebleven.
Op welke wijze houdt de Nederlandse overheid momenteel toezicht op deze organisatie?
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde. Gemeenten worden hierin gekend om daar waar nodig te kunnen inzetten op het vergroten van de weerbaarheid en/of handhaving. Als het gaat om problematisch gedrag wordt gebruik gemaakt van de driesporen aanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven of verstoren). Indien sprake is van mogelijke radicalisering kan de persoonsgerichte aanpak door gemeenten worden ingezet. Dat kan ook bij een vermoeden van radicalisering bij personen die de ideologie van HuT aanhangen. Ik zie momenteel geen aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie. Het OM, de politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert en dat is ook gerechtvaardigd
Is u bekend dat de organisatie in veel islamitische landen verboden is en ook in sommige andere EU-landen zoals Duitsland, onder andere vanwege antisemitische uitingen? Is een verbod ook in Nederland overwogen en zo ja, waarom is hier niet toe overgegaan?
Het is mij bekend dat in 2003 een «Betätigungsverbot», een verbod op de activiteiten van HuT op Duits grondgebied, is ingesteld. In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Het regeerakkoord stelt dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. De regering heeft op 18 december 2019 een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen).3 Het wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Ziet u aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie naar aanleiding van de recente persverklaring? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u mogelijkheden op basis van de uit het regeerakkoord voortvloeiende wijziging van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek op te treden tegen deze organisatie en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering naar de organisatie te laten kijken en mogelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken, ontwikkelingen te duiden, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten en ongewenste buitenlandse financiering aan te pakken.
De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen en tegelijkertijd zet de regering in op het vergroten van de weerbaarheid van de islamitische gemeenschap en van vrouwen in het bijzonder. Dat is voor nu het meest passend.