Een brand bij de RWE centrale in de Eemshaven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er op zaterdag een grote brand is uitgebroken bij de RWE-centrale in de Eemshaven?1
Ja.
Is het juist dat de brand woedde in de aanvoerinstallatie van houtsnippers en dus in het gedeelte van de centrale waarin biomassa wordt verwerkt?
Kunt u al meer informatie delen over de oorzaak van de brand die zou zijn ontstaan bij het lossen van houtsnippers? Zo nee, waarom niet?
Had deze brand niet voorkomen moeten worden door veiligheidsvoorzieningen in de los- of transportinstallatie en/of door het veiligheidsbeleid voor de hele centrale?
Bent u bereid om de eigenaar van de centrale, de brandweer en andere deskundigen te laten onderzoeken hoe herhaling kan worden voorkomen?
Wordt er naast de oorzaak van de brand ook onderzocht of er sprake is van het tekortschieten van veiligheidsvoorzieningen en/of beleid en of er onverantwoorde risico’s worden genomen tijdens de bij- en meestook van biomassa in deze kolencentrale? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren en indien nodig en mogelijk additionele stappen te zetten zodat dit type gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk voorkomen wordt?
Voor zover mij bekend omvat het onderzoek alle aspecten. Op basis van de conclusies van het onderzoek en eventuele aanbevelingen is het aan het bevoegd gezag om te beoordelen of er aanleiding is om aanpassingen te doen, binnen de geldende wet- en regelgeving.
De opstand in jeugdgevangenis Den Hey-Acker |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Oproer Den Hey-Acker. Bond: geweld in gevangenis vaak door personeelstekort»?1
Geweld hoort niet thuis in justitiële inrichtingen. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) doet er alles aan om incidenten te voorkomen. Zo krijgt het personeel intensieve trainingen in het omgaan met situaties die mogelijk kunnen escaleren. Helaas laat de praktijk zien dat er soms toch sprake is van een incident zoals in het artikel. Als er een incident plaatsvindt worden passende maatregelen genomen en wordt daarnaast ingezet op nazorg voor personeel. Met de krapte op de arbeidsmarkt en het verloop van personeel binnen de inrichtingen is het aantrekken van nieuw personeel blijvend onder mijn aandacht. Ik herken mij echter niet in de suggestie die wordt gewekt als zou het incident in Den Hey-Acker het gevolg zijn van een tekort aan personeel.
Wat heeft zich tijdens deze opstand afgespeeld in deze jeugdgevangenis en hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt dat onderzocht? Wanneer zijn de resultaten hiervan te verwachten en bent u bereid de Kamer hier te zijner tijd inhoudelijk over te informeren?
Op 14 mei 2020 is er in de middag een incident geweest met twee jongeren van de Individuele Traject Afdeling (ITA) van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (Rijks JJI) locatie Den Hey-Acker. Op de ITA worden jongeren geplaatst die eerder incidenten hebben veroorzaakt in de jeugdinrichting en waarvan de inschatting is dat zij niet functioneren in een regulier regime of deze zullen verstoren. Er verblijven maximaal zes jongeren met een aangepast programma op de leefgroep. Het klopt niet dat er één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn. Per dienst horen drie medewerkers beschikbaar te zijn. Op het moment van het incident waren er overigens vier medewerkers aanwezig.
Op 14 mei ontstond een opstandige sfeer tijdens het recreatiemoment. Er werd door twee jongeren met water en daarna met pannen richting groepsleiders gegooid. Al tijdens het gooien van water is door een medewerker op de alarmknop gedrukt. Toen er met pannen werd gegooid hebben de op de groep aanwezige medewerkers zich terug moeten trekken. Drie medewerkers hebben de afdeling kunnen verlaten, een van de medewerkers heeft zich in het voorraadhok ingesloten. Er is direct 112 gebeld. De politie was snel ter plaatse en heeft ingegrepen.
Na het incident is er direct melding gemaakt bij de betrokken inspecties.2 De inspecties hebben DJI verzocht intern onderzoek naar het incident uit te voeren en hen daarover te rapporteren. In september zendt DJI de uitkomsten van het interne onderzoek aan de inspecties. De inspecties beoordelen aan de hand hiervan of er eventuele vervolgstappen komen. Als het onderzoek of een eventuele vervolgstap van de inspecties daartoe aanleiding geeft, zal ik de resultaten met de Kamer delen.
Hoe groot is het personeelstekort in de jeugdgevangenissen op dit moment? Hoe vordert het met uw beloftes om extra personeel te werven?
Wat betreft de personele bezetting in jeugdgevangenissen heb ik alleen zicht op de medewerkers in de Rijks JJI’s. De personele bezetting van de Rijks JJI’s is op orde. Ik zie hierin dan ook geen verband met het aantal incidenten.
Om de personele bezetting op orde te houden worden doorlopend wervingsacties uitgevoerd. Met de huidige werving wordt geanticipeerd op de verwachte uitstroom van personeel. De werving voor de Rijks JJI’s verloopt goed, de bezetting is in de eerste vier maanden van 2020 met ruim 20 fte gestegen.
Eventuele personele krapte wordt altijd opgevuld met uitzendkrachten. Als deze niet beschikbaar zijn en er een dreigend tekort is aan medewerkers in een JJI, kan het dagprogramma tijdelijk worden aangepast en in het uiterste geval wordt een afdeling (tijdelijk) gesloten.
Ziet u, net als de woordvoerder van vakbond Juvox, een oorzakelijk verband tussen dit soort opstanden en de tekorten aan personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt onderzocht of het inderdaad zo is dat lang niet alle geweldsincidenten gemeld worden?
Alle geweldsincidenten in een JJI worden geregistreerd. Conform de procedure wordt echter alleen een melding bijzonder voorval (MBV) opgesteld bij geweldsincidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Er zijn mij geen signalen bekend dat incidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel niet worden gemeld.
De opvolging van geweldsincidenten kan per geval verschillen. Daarbij geldt uiteraard dat in principe altijd aangifte wordt gedaan bij strafbare feiten, waarbij bijzondere aandacht is voor aangiftes die gedaan worden in het kader van Veilig Publieke Taak (VPT). DJI is periodiek in gesprek met de politie en het OM om de opvolging van VPT-aangiftes te verbeteren.
Hoe groot is het tekort aan personeel in Den Hey-Acker op dit moment? Klopt het dat op de Individueel Trajectafdeling één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn? Zo ja, waar waren die op het moment van de geweldsexplosie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat het nu met het betrokken personeel? Wat voor nazorg krijgen zij?
Het gaat naar omstandigheden goed met de betrokken medewerkers. Er wordt nazorg geleverd conform het «Beleid opvang en nazorg aan personeel» van de inrichting. Dit betekent dat de medewerkers nazorg aangeboden hebben gekregen vanuit slachtofferhulp en het eigen nazorgteam. Voor het gehele team is er een gesprek met de traumapsycholoog georganiseerd. Daarnaast wordt ook individuele traumaverwerking aangeboden aan de medewerkers die hier behoefte aan hebben.
Het bericht ‘Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: 'Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?’ |
|
Henk van Gerven , Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: «Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?»?»1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Limburg en Brabant bovenmatig bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19, met name in hun directe woonomgeving die zwaar is getroffen door de pandemie?
Ik kan mij voorstellen dat bewoners in zwaar getroffen regio’s, zoals Limburg en Noord-Brabant, bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19. Door de maatregelen op advies van de experts stapsgewijs en gecontroleerd te versoepelen, maar ook door het testen en bron- en contactonderzoek wordt getracht een tweede golf van het virus te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe lang het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij benadering bezig zal zijn met het door u aangekondigde onderzoek naar de eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19?2
Zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) heb aangegeven, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. Ik ben met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van I&W en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om in afwachting van de resultaten van dit onderzoek te starten met het verbeteren van de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door te beginnen met het inkrimpen van de veestapel in de meest veedichte gebieden?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de resultaten van tot op heden uitgevoerde internationale onderzoeken naar de relatie tussen luchtkwaliteit en risico’s op besmetting met COVID-19 en de effecten op medische schade daardoor?
Zoals de Staatssecretaris van I&W heeft aangegeven in haar brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de vragen van het lid Van Esch (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband (Multi-Country Multi-City Collaborative Research Network) uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Is het uitgesloten dat mensen die werken in een nertsenfokkerij besmet kunnen raken door met het coronavirus besmette nertsen?
Nee. Er zijn tot op heden op 25 locaties een besmetting met SARS-CoV-2 bij nertsen aangetroffen. Op twee locaties is naar alle waarschijnlijkheid SARS-CoV-2 overgegaan van nerts naar mens. Op beide locaties heeft de infectie waarschijnlijk plaatsgevonden toen nog niet bekend was dat nertsen op dit bedrijf besmet waren en er nog geen persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels is het gebruik van niet medische mondkapjes en gezichtsschermen op alle nertsenbedrijven verplicht. Daarnaast zal de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 intensiveren. Naast het traceringsonderzoek dat door de NVWA en GGD wordt gedaan zal de Faculteit Diergeneeskunde de komende tijd op alle besmette bedrijven nog uitgebreider onderzoek doen om introductieroutes te achterhalen.
Wat is de medische stand van zaken met betrekking tot de overdracht van het COVID-19 virus?
Het SARS-CoV-2-virus verspreidt zich vooral via druppels in de lucht en mogelijk via oppervlaktes. De stuwende kracht achter de uitbraak van COVID-19 is de mens-op-mens overdracht. Daarnaast zijn er nertsenbedrijven positief getest voor SARS-CoV-2, waarbij het aannemelijk is dat de nertsen via verzorgers besmet zijn geraakt. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, hebben er naar alle waarschijnlijkheid vervolgens ook enkele besmettingen van nerts op mens plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderijen waar SARS-CoV-2 aangetroffen is bij dieren versneld afgebouwd dienen te worden in aanloop naar het verbod op pelsdierhouderij, gezien de omstandigheden in het gebied en de mogelijke risico’s tot besmetting van andere nertsenhouderijen en het aldaar werkzame personeel?
Besmette nertsenbedrijven worden geruimd. Zoals ik in mijn brief «Reactie op aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij» van 1 juli jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) heb aangegeven, onderzoek ik of en zo ja hoe een stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en de Kamer daarover te informeren.
Blijvende signalen van tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u een update geven hoe het staat met het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen aan zorgverleners in de ziekenhuizen en de zorg buiten de ziekenhuizen?1
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft sinds de oprichting 71 miljoen persoonlijke beschermingsmiddelen uitgeleverd aan de curatieve en langdurige gezondheidszorg (stand 23 juni 2020). Het LCH kan met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de vraag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. Informatie over de precieze vraag, de bestellingen en de beschikbare voorraad van beschermingsmiddelen van het LCH is beschikbaar op hun website2.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat er nog steeds zorgverleners zijn die zonder bescherming moeten werken, want de SP-fractie blijft meldingen binnenkrijgen van zorgverleners die werkzaam zijn buiten de ziekenhuissector en die moeten werken zonder persoonlijke beschermingsmiddelen?2
Uitgangspunt in zorg en ondersteuning blijft dat gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) volgens de uitgangspunten van het RIVM nodig is bij verpleging, verzorging of lichamelijk onderzoek van een patiënt met (verdenking van) COVID-19 en als het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Bij cliënten die niet verdacht zijn van COVID-19 is er geen risico op besmetting en zullen geen extra maatregelen nodig zijn. Daarom blijft het belangrijk dat elke keer dat een cliënt thuis wordt bezocht het gesprek aan wordt gegaan en te checken of hij of zij geen COVID-19 klachten heeft of niet besmet is. In het geval hier wel sprake van is dient de zorg en ondersteuning uitgesteld te worden als dit kan en waar dit niet kan zullen PBM nodig zijn om de zorg veilig te verlenen.
In de praktijk blijkt echter dat het niet altijd even duidelijk is, of vooraf goed in te schatten. In de motie van het lid Marijnissen c.s.4 wordt daarom gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft in overleg tussen RIVM en veldpartijen ertoe geleid dat dit vanaf 1 mei jl. expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Daarvoor dienen dan ook voldoende PBM beschikbaar te zijn.
De beroepsvereniging V&VN, heeft voor de verpleegkundigen, verzorgenden en verpleegkundige specialisten een handreiking opgesteld die op 14 mei jl. is gepubliceerd. Deze bevat handvatten voor de praktijk, inclusief voor situaties wanneer afgeweken kan worden van de norm en PBM gebruikt kunnen worden. Ook de vakbonden hebben hiervoor een richtlijn opgesteld. Algemeen preventief inzetten van persoonlijke beschermingsmiddelen is niet wenselijk omdat daardoor juist weer schaarste kan ontstaan.
Krijgt u ook signalen binnen van zorgverleners die besmet zijn geraakt met het coronavirus na de verzorging van cliënten terwijl zij geen persoonlijke beschermingsmiddelen kregen, de SP-fractie krijgt namelijk deze meldingen? Hoe treedt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op bij dergelijke meldingen?3
De IGJ heeft een tiental meldingen ontvangen waarbij melding is gemaakt van een coronabesmetting bij een zorgverlener en geen beschermingsmiddel beschikbaar of voorradig was. Dit betekent niet per definitie dat de zorgverlener de besmetting heeft opgelopen doordat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg, en beoordeelt vanuit die verantwoordelijkheid de meldingen die het binnenkrijgt. Het toezicht op arbeidsomstandigheden en veilig werken in de zorg is belegd bij de Inspectie SZW. In de afgelopen periode heeft de IGJ één melding doorgestuurd naar de Inspectie SZW. Deze betrof een anonieme melding aan de IGJ over onder andere het niet krijgen van beschermingsmiddelen. Er was geen sprake van besmetting door het coronavirus. De Inspectie SZW heeft tot en met vrijdag 5 juni 2020 216 klachten en signalen in relatie tot Corona ontvangen afkomstig uit de gezondheids- en welzijnssector. Ongeveer een kwart van deze meldingen heeft betrekking op het beschikken over onvoldoende en ongeschikte persoonlijke beschermingsmiddelen. Ook dit betekent niet per definitie dat de zorgverlener de besmetting heeft opgelopen doordat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren. Afhankelijk van de aard van de melding wordt deze onderzocht door een inspecteur of meegenomen in het risico gestuurd toezicht.
Waarom worden geen persoonlijke beschermingsmiddelen preventief verstrekt aan zorgverleners, om risico’s op besmettingen af te doen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in supermarkten mondkapjes te koop zijn, maar dat zorgverleners geen persoonlijke beschermingsmiddelen preventief krijgen aangereikt voor de zorg van cliënten die risico lopen besmet te raken met het coronavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met het RIVM de richtlijnen voor zorgverleners aan te passen zodat zij voor de zorg aan cliënten ook preventief persoonlijke beschermingsmiddelen krijgen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitblijven van maatregelen om dieren te beschermen bij de verwachte hittegolven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat vanwege de grotere kans op hittegolven – waar deskundigen de afgelopen jaren op wijzen – en die ook nu weer worden verwacht voor de aankomende zomer, het risico zeer reëel is dat er opnieuw ernstig dierenleed zal ontstaan met hittestress voor dieren en opnieuw grote aantallen dieren kunnen stikken in stallen of vrachtwagens?1
Er zijn tijdens de hitteperiode verleden jaar inderdaad meer dieren gestorven dan gebruikelijk is. Het exacte aantal dieren is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat na de dramatische zomer van 2019 waarin tienduizenden dieren door de hitte zijn omgekomen, u in antwoord op schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren aankondigde dat u de hitteperiode zou evalueren en zou bekijken welke stappen er kunnen en moeten worden gezet?2
Met de grotere kans op hittegolven neemt de kans op welzijnsproblemen bij dieren ook toe. Dat is ook de reden dat ik maatregelen tref zoals het verbieden van transporten bij 35 graden of meer op Nederlands grondgebied en mijn inzet voor duidelijkere normen in de EU-transportverordening voor lange afstandstransporten boven de 30 graden. Ook sectoren investeren in extra kennis en informatievoorziening en praktische maatregelen op dit vlak.
Kunt u bevestigen dat u met de verschillende sectoren heeft afgesproken dat er na de zomer aangepaste sectorprotocollen zouden voorliggen?
In mijn beantwoording (Kamerstuk 3893) heb ik aangegeven dat door sectoren en door mijn ministerie de hitteperiode zou worden geëvalueerd. Hier is uitvoering aan gegeven. Uit de NVWA inspecties op bedrijven is gebleken dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen voor de problemen op de betreffende bedrijven. De te nemen maatregelen zullen dan ook per bedrijf verschillen. Dit is met sectoren besproken. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ga ik onderzoeken of ik de regelgeving kan concretiseren op het gebied van de alarmsystemen op het ventilatiesysteem en de noodvoorzieningen.
LTO heeft het initiatief genomen tot een plan over hitte op primaire bedrijven. Daarnaast heeft de varkenssector een hitteprotocol ter beschikking gesteld voor varkenshouders.
Waarom heeft u de Kamer nog altijd niet geïnformeerd over de stappen die sindsdien zijn genomen om een herhaling van afgelopen zomer te voorkomen?
Dat kan ik bevestigen. De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort.
Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst. De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Het protocol van de Sectorraad Paarden is op 23 juni aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Betekent dit dat u niets heeft ondernomen? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke actie u sindsdien heeft ondernomen, op welke momenten precies en wat de resultaten daarvan zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar de bijgevoegde brief.
Kunt u zich herinneren dat u na afgelopen zomer constateerde dat de vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren lang niet door iedereen wordt nagekomen en dat nog steeds niet alle sectoren bij dit Nationaal plan zijn aangesloten, waardoor bijvoorbeeld de pluimveesector, die verreweg het grootste aantal dieren per jaar fokt en afvoert naar de slacht, zelfs gewoon door is blijven rijden bij temperaturen boven de 35 graden?3
Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op deze vraag naar mijn bijgesloten brief.
Kunt u uitleggen waarom u het toen door u aangekondigde wetsvoorstel om diertransporten boven de 35 graden te verbieden nog altijd niet naar de Kamer heeft gestuurd en waarom dit wetsvoorstel ook ontbrak in de lijst die de regering naar de Kamer heeft gestuurd met wetsvoorstellen die wat het kabinet betreft nog voor de zomer hadden moeten worden behandeld?
Dat kan ik mij herinneren. Daarom heb ik een verbod voor transport bij 35 graden of meer ingevoerd.
Betekent dit dat u dat hiermee de kans heeft gemist om deze zomer effectief te kunnen ingrijpen wanneer dieren worden getransporteerd bij meer dan 35 graden? Zo nee, komt u met een spoedwet om het verbod op diertransporten bij een temperatuur van 35 graden of hoger alsnog voor de zomer in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Het verbod wordt niet via een wetsvoorstel vastgelegd maar door middel van een beleidsregel. Zoals aangegeven in mijn bijgevoegde brief treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op 2 juli in werking.
Kunt u bevestigen dat de NVWA onderzoek zou doen naar uitval van ventilatiesystemen in stallen door extreme warmte?
De Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen treedt op 2 juli in werking. Daarnaast wil ik benadrukken dat de NVWA altijd, ongeacht de temperatuur, handhavend kan optreden indien er sprake is van hittestress en lijden door vervoer onder warme omstandigheden.
Is of wordt dit onderzoek uitgevoerd? Zo ja, wanneer is de NVWA daarmee gestart en wat is of wordt er gedaan met de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven (Kamerstuk 3893) dat bij een aantal stallen uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte heeft geleid tot grote problemen en dat de NVWA deze bedrijven onderzoekt. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen van deze incidenten.
Hoeveel capaciteit was er vorig jaar beschikbaar bij de NVWA om controles uit te voeren op warme dagen en hoeveel inspecties zijn er toen uitgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoeveel capaciteit is er op dit moment beschikbaar bij de NVWA om (extra) controles uit te voeren op warme dagen en te handhaven als het weer eens mis gaat?
In 2019 was er 2.000 uur beschikbaar voor controles op het vervoer van dieren op dagen dat het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden. Er zijn in 2019 126 inspecties uitgevoerd op dagen dat het nationale plan in werking is getreden.
De NVWA voert op warme dagen daarnaast ook controles uit naar aanleiding van meldingen over gevolgen van warmte op dieren. Dit is voornamelijk van toepassing op primaire bedrijven. Deze meldingen worden risicogebaseerd opgevolgd. Er is niet vooraf te bepalen welke capaciteit hiervoor beschikbaar dient te zijn, aangezien niet is in te schatten hoeveel meldingen er hierover jaarlijks binnen zullen komen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles op diertransporten op warme dagen?
Voor controles op het vervoer van dieren op dagen waarop het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden, zijn voor dit jaar 1.500 uur gereserveerd. Binnen diverse afdelingen van de NVWA (o.a. klantcontactcentrum, inspectie en slachthuizen) wordt er uit voorzorg rekening gehouden met weersvoorspellingen om zo nodig het aantal medewerkers op te schalen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in stallen op warme dagen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Is de NVWA van plan deze controles op hitte in stallen de komende maanden vooraf telefonisch aan te kondigen zoals nu het beleid is tijdens de coronacrisis? Zo ja, hoe wordt er voorkomen dat inspecteurs om oneigenlijke redenen afzien van een bezoek, bijvoorbeeld doordat er telefonisch wordt gemeld dat er op de betreffende locatie iemand in quarantaine zit, terwijl dit niet zo is?4
Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat de sector in het voorjaar standaard meer vleeskuikens fokt omdat ze er op rekenen dat mensen bij barbecues, in de horeca en tijdens uitjes meer kippenvlees gaan eten? Zo nee, hoe zit het dan?
De NVWA houdt zich bij het uitvoeren van inspecties aan de richtlijnen van het RIVM. Daarbij wordt veiligheid van zowel inspecteurs als ook dierhouders in acht genomen. Er wordt vooralsnog inderdaad kort voor de inspectie telefonisch contact opgenomen met de locatie om navraag te doen of er op de locatie COVID-19-patiënten in isolatie of quarantaine zijn, tenzij er motiverende redenen zijn om dit niet te doen.
De NVWA is niet bevoegd na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van aanwezigheid van COVID-19-patiënten op de locatie.
Betekent dit dat er ieder jaar in deze tijd standaard sprake is van een hogere stalbezetting, wat betekent dat de kippen in de stallen nog meer op elkaar gepakt zitten dan anders, terwijl er in deze periode ook een grote kans is op warme dagen en dus hittestress? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de stalbezetting niet hoger zou worden bij een verhoging van het aantal dieren dat wordt gefokt en vetgemest?
De sector zal ongetwijfeld inspelen op de vraag vanuit de markt tijdens bepaalde perioden.
Kunt u bevestigen dat deze productieverhoging dit voorjaar is ingezet ondanks de coronacrisis? Zo nee, hoe zit het dan?5
Er is een wettelijke grens aan de bezetting in de stal. De veehouder moet bekijken of de gehanteerde bezetting in de betreffende stallen valt binnen de wettelijke eisen en tevens of het verantwoord is en of bijvoorbeeld de ventilatie voor deze bezetting ook tijdens warme perioden afdoende is.
Betekent dit dat er op dit moment sprake is van een hogere stalbezetting, en dus meer kippen op elkaar dan anders, omdat de verwachte stijgende verkoop van kippenvlees uitblijft vanwege de coronacrisis, het annuleren van evenementen en het sluiten van de horeca? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals ik heb aangegeven in het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1102) hebben sectoren vrijwillig productiebeperkende maatregelen genomen. Zo zijn vleeskuikenhouders door de slachthuizen opgeroepen om niet de hoogste bezetting te hanteren aangezien er minder vraag is naar vleeskuikens van een lager gewicht die doorgaans eerder worden uitgeladen. In het I&R systeem zijn vooralsnog geen verschillen te zien ten opzichte van voorgaande jaren, maar het is mogelijk dat dit pas later uit de cijfers blijkt.
Hoeveel pluimveehouders hebben gehoor gegeven aan de oproep van pluimveeslachthuizen om minder dieren in de stallen te storten om het overschot aan kippenvlees niet nog verder op te laten lopen? Hoeveel vleeskuikens worden er op deze bedrijven nu minder gehouden dan vorig jaar in deze tijd?6
Zie het antwoord op vraag 19.
Hoeveel pluimveehouders hebben juist meer dieren in hun stallen gestort omdat ze hopen op extra afzet door barbecues, uitjes en evenementen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 zijn uit het I&R-systeem vooralsnog geen verschillen te zien van voorgaande jaren. Het kan dat de effecten van deze oproep pas later in de cijfers zijn terug te zien.
Kunt u bevestigen dat een aantal vleeskuikenhouders standaard een deel van de kuikens vervroegd naar de slacht stuurt om zo meer kippen te kunnen houden in de maximale bezetting van 42 kilo per m2 en dat deze zogenaamde «uitladers» vervolgens als grillkippen worden verkocht?
Zie het antwoord op vraag 21
Heeft u gezien dat pluimveeslachterijen door de coronacrisis en de verminderde vraag naar grillkippen veel minder tot geen «uitladers» willen slachten?
Dat kan ik bevestigen.
Erkent u dat de kans groot is dat kippen hierdoor de komende tijd nu nog meer op elkaar gepakt zitten in de stallen, dat de maximale bezetting wordt overschreden en dat er een verhoogd risico is op hittestress?
Een aantal persberichten hebben deze indruk gegeven. Navraag bij de sector leerde dat slachterijen juist tijdig bij vleeskuikenhouders hebben aangegeven dat er wellicht geen afzet voor de grillkippen zou zijn en dat zij dus aanraadden minder dieren op te zetten.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in vleeskuikenstallen?
Hierover heb ik gesproken met de sector en deze heeft mij aangegeven dat dit niet het geval is. Op het overschrijden van de maximale bezetting wordt toezicht gehouden en gehandhaafd. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat hier sprake van is.
Hoeveel vleeskuikenstallen (geen bedrijven) zijn er op dit moment in Nederland?
In 2020 is 500 uur gereserveerd voor fysieke inspecties in vleeskuikenstallen. Daarnaast is er nog 300 uur gereserveerd voor controles op afstand.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de European Food Safety Authority (EFSA) dat vleeskuikens door hun extreme gewicht waarop ze zijn doorgefokt hun warmte niet goed kwijt kunnen en door hun snelle stofwisseling zelf meer warmte produceren, waardoor ze al bij 25 graden last kunnen hebben van hittestress? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?7
Op 20 mei jl. stonden er 2.449 stallen geregistreerd op 807 locaties waar vleeskuikens worden gehouden.
Erkent u dat vrije uitloop voor kippen, met beschutting en gelegenheid voor stofbaden, de meest effectieve manier is om aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen, om hittestress te voorkomen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende EFSA- rapport geeft als aanbeveling dat binnen containers waarin vleeskuikens worden vervoerd, de bovenste temperatuurgrens 24–25 graden zou moeten zijn, uitgaande van een relatieve luchtvochtigheid van 70% of hoger. Het is algemeen bekend dat vleeskuikens sneller last hebben van hittestress dan ander pluimvee, of andere diersoorten. Ik heb bij de Europese Commissie aangedrongen op duidelijkere regels en grenzen in de transportverordening. Deze moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke inzichten, zoals die van de EFSA.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de pluimveehouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor stofbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Kunt u bevestigen dat varkens een relatief kleine hart- en longcapaciteit hebben in verhouding tot hun spiermassa, wat warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van EFSA dat bij vleesvarkens al bij 27 graden Celsius hittestress optreedt8, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?
Varkens hebben inderdaad een relatief kleine hart- en longcapaciteit in verhouding tot hun spiermassa. In hoeverre dat het warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat varkens niet kunnen zweten en van nature afkoeling zoeken door in de modder te rollen zodat ze via verdamping warmte kwijt kunnen raken?
Bij 27 graden Celsius kan bij vleesvarkens hittestress ontstaan. Hoe varkens de warmte ervaren is naast de temperatuur mede afhankelijk van andere factoren, waaronder de relatieve luchtvochtigheid en de luchtsnelheid, die bepalen hoe het varken de warmte ervaart.
Erkent u dat vrije uitloop, met beschutting en gelegenheid voor modderbaden, de meest effectieve manier is om hittestress bij varkens te voorkomen, aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Varkens kunnen nauwelijks zweten. Van nature zoeken varkens afkoeling door de schaduw op te zoeken, of een water- en of modderbad te nemen.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de varkenshouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor modderbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen door af te kondigen dat in de zomer minder dieren in de Nederlandse stallen mogen staan en dat daartoe vóór de zomer beperkingen worden gesteld aan de fok van het aantal dieren? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress, zeker nu vanwege de coronamaatregelen de kans groter is dat dieren langer in de stallen blijven omdat slachthuizen minder dieren kunnen slachten?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Bent u bereid de snelheid van de slachtlijn te verlagen, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en er minder fouten worden gemaakt die leiden tot vertraging in het slachtproces en wachtende vrachtwagens vol dieren in de hitte? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de wettelijke mogelijkheid om dierlijke sectoren productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking ter voorkoming van hittestress op te leggen.
Bent u bereid om een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft de gewijzigde motie van het lid Ouwehand aangenomen dat mij verzoekt per direct de slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen. Ik zal uw Kamer op korte termijn over de uitvoering informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Volgens de geldende EU-wetgeving moeten de slachthuizen zelf in hun standaardwerkwijzen aangeven hoe ze invulling geven aan de dierenwelzijnseisen. De wachttijd bij slachthuizen varieert en het hangt onder andere af van de omstandigheden bij het slachthuis waar ze moeten wachten en de betreffende dieren wanneer dit problematisch wordt. Wat in de ene situatie acceptabel is, kan in een andere situatie een ernstige inbreuk op het dierenwelzijn zijn. Mede hierdoor kies ik er niet voor om een maximum aantal minuten of kwartieren voor te schrijven. In het sectorprotocol van COV, wat nader ingevuld door de individuele slachthuizen, staat het beperken van de wachttijd als mogelijke maatregel opgenomen.
Het functioneren van medezeggenschap in tijden van corona |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is de juridische status van het Servicedocument HO-aanpak Coronavirus COVID-19? Gaat het hier om een informatieve handreiking, een dwingende aanwijzing of bijvoorbeeld een collectieve afspraak van de overheid met onderwijsinstellingen? Hoe verhoudt het Servicedocument zich tot de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en Wet op de ondernemingsraden (WOR), specifiek waar het gaat om medezeggenschap? Vervangt het servicedocument de betreffende wetten? Zo ja, wat is hier de wettelijke grondslag voor?
In het servicedocument zijn bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kunt u, gezien het feit dat het Servicedocument steeds wordt aangepast aan de veranderende werkelijkheid, inzicht geven of en hoe lang het naar uw mening legitiem is om de mogelijkheid om af te wijken van de gangbare medezeggenschapsprocedures, specifiek de mogelijkheid tot het informeren achteraf van medezeggenschap, in stand te houden? Bent u het met de mening eens dat het feit dat de eerste crisisweken voorbij zijn het nu zaak is zoveel mogelijk de bestaande medezeggenschapsprocedures, al dan niet digitaal, te herstellen? Hoe verhoudt het opnemen van deze mogelijkheid in het Servicedocument zich met de medezeggenschapsprocedures zoals vastgelegd in de WHW en de WOR?
De instellingen spannen zich in om de medezeggenschap haar rol te kunnen laten vervullen. Het ligt voor de hand dat instellingen alleen afwijken van de gebruikelijke procedure indien en voor zover dit noodzakelijk is om tijdig uitvoering te geven aan de afspraken in het servicedocument en tijdig te kunnen handelen in crisistijd. Wanneer van die noodzaak sprake is, wordt van de medezeggenschap gevraagd flexibiliteit te tonen. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Indien de medezeggenschap van oordeel is gegeven de omstandigheden niet op de juiste manier te zijn betrokken, kan een geschil hierover met het instellingsbestuur worden voorgelegd aan de geschillencommissie (artikelen 9.40 en 10.26 WHW).
Op de wijze waarop instellingen omgaan met de medezeggenschap in crisistijd wordt signaal gestuurd toezicht gehouden door de inspectie, die bijvoorbeeld kan nagaan of in een bepaald geval het pas achteraf betrekken van de medezeggenschap proportioneel en beargumenteerd was en of er in het algemeen goede werk- en/of procesafspraken zijn gemaakt tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Klopt het dat de in het Servicedocument genoemde optie om de medezeggenschap eventueel pas achteraf te informeren pas in de versie van het servicedocument van 24 april is verschenen? Wat was de aanleiding om op dat moment, ruim een maand na de fysieke sluiting van de onderwijsinstellingen, deze optie toe te voegen?1
Dat klopt. Door de bijzondere omstandigheid die als gevolg van het Coronavirus COVID-19 op hogeronderwijsinstellingen was ontstaan bleek dat het noodzakelijk was om, naast het uitgangspunt dat de afspraken in het Servicedocument hetgeen in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld onverlet laat, deze optie toe te voegen teneinde de continuïteit van het onderwijs en de examinering te kunnen (blijven) waarborgen.
Bent u bekend met de interne notitie van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) «besluitvorming en medezeggenschap» van 17 maart, die naar universiteitsbesturen is gestuurd om eventueel als basis voor hun besluitvorming en communicatie te dienen?
Ik ben bekend met deze notitie. Naar ik van de VSNU heb begrepen betreft het hier een interne adviserende notitie aan de voorzitters van de colleges van bestuur van de verschillende universiteiten.
Is het u bekend dat in deze VSNU-notitie wordt gesteld: «In het geval sprake is van een adviesrecht of instemmingsrecht, kan het CvB onverminderd het ontbreken van een positief advies of instemmingsbesluit besluiten indien de voorgenomen beslissing van het CvB gevergd wordt door «zwaarwegende (bedrijfs)organisatorische, (bedrijfs)economische of (bedrijfs)sociale redenen» (artikel 9.40 lid 5 en 10.26 WHW; artikel 27 lid 4 WOR).»? Hoe duidt u deze zienswijze?
Ik ben bekend met de inhoud van deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende deze crisis moet worden betrokken, verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen. Sinds 17 maart jl. zijn er geen besluiten die direct of indirect verband houden met de thematiek «Medezeggenschap in tijde van Corona» aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs voorgelegd.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 9.40 lid 5 WHW uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten zijn die daadwerkelijk aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd? Kunt u een overzicht geven van het aantal besluiten dat sinds 17 maart 2020 aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 27 lid 4 WOR uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten betreft waarmee de ondernemingsraad niet instemt of te lang wacht met het al dan niet verlenen van instemming en inhoudt dat het geschil aan de kantonrechter wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie ook het volgende stelt: «Het CvB kan richtlijnen vaststellen met het oog op de (praktische) organisatie en coördinatie van de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot algemene leiding, bestuur en inrichting van de faculteit en de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot vaststelling van onder andere (nadere regels mbt) de OER, BSA, decentrale selectie, collegegelden, vrijstellingen en evc’s (artikel 9.14 en 9.15 WHW).»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat de in bovenstaand citaat aangehaalde wetsartikelen geen enkele betrekking hebben op het vaststellen of wijzigen van een Onderwijs- en Examenregeling (OER)?
Nee. Artikel 9.15, lid 1, onderdeel a van de WHW heeft betrekking op het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling. Hieruit volgt dat de decaan is belast is met het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling, alsmede de regelmatige beoordeling daarvan.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie verder stelt: «Het CvB en de decanen kunnen – al dan niet in algemene zin – besluiten de regels in de OER met betrekking tot de (praktische) organisatie en inrichting van de toetsing aan te passen. Zij informeren de examencommissies over hun (voorgenomen) besluiten. Indien en voor zover de examencommissies vanuit hun kwaliteitsborgende rol van oordeel zijn dat er in het licht van die kwaliteitsborging onoverkomelijke bezwaren zijn tegen de wijze waarop de toetsing wordt ingericht, kan de examencommissie interveniëren.»?
Ik ben bekend met de stellingen en zinsneden uit deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende de crisis moet worden betrokken verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen.
Waar nodig kunnen instellingen naar eigen inzicht de OER aanpassen, uiteraard met inachtneming van de rol van de medezeggenschap. Indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken. In een dergelijk geval dient de instelling er zorg voor te dragen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u het met de mening eens dat noch in eerder aangehaalde individuele artikelen, noch elders in de WHW een juridische basis is te vinden voor bovenstaande passage?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het met de mening eens dat deze passage niet strookt met de in het servicedocument gestelde zinsnede: «De coronamaatregelen zullen in sommige gevallen leiden tot onderwijsactiviteiten en tentaminering die afwijken van hetgeen is opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER). Afhankelijk van hetgeen in een specifiek geval in de OER is geregeld en de regels en richtlijnen van examencommissies, kan er ruimte zijn om van de eigen OER af te wijken. Dit gebeurt voor zover de reguliere procedures niet gevolgd kunnen worden, de student niet onevenredig benadeeld wordt en de afwijking niet ingrijpender is dan noodzakelijk. In veel gevallen zal aanpassing van de OER aan de orde zijn, die kan plaatsvinden door middel van een addendum op de bestaande OER waarin de afwijkingen op de OER in algemene termen worden beschreven. De medezeggenschap wordt hierbij betrokken.»? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent nu ervan op de hoogte dat in de praktijk instellingsbesturen richting hun medezeggenschap, ook in de fase van de herstart en het voorbereiden van een functioneren in een anderhalvemeter-context, nog altijd verwijzen naar het VSNU-memo als een werkinstrument, als het gaat om het eventueel niet of slechts achteraf betrekken van medezeggenschap bij besluiten? Is dergelijke handelwijze naar uw oordeel in overeenstemming met wet- en regelgeving? Bent u bereid de instellingen op dit punt in uw handreiking duidelijkheid te verschaffen?
Zoals eerder aangegeven zijn in het servicedocument bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. Ik ga er dus van uit dat instellingsbesturen de in het servicedocument opgenomen uitgangspunten ook in de praktijk toepassen. De afspraken in het servicedocument zijn duidelijk en als het gaat om de medezeggenschap laten zij onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Ik zal dit in de bestuurlijke overleggen die ik voer met de koepelorganisaties en bonden ook benadrukken. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kent u het het artikel over medezeggenschap en proctoring in universiteitskrant Mare van 14 mei 2020? In hoeverre past volgens u de geschetste (zeer beperkte) betrokkenheid van medezeggenschap bij de invoering van proctoring met de geest van het servicedocument?2
Ja, dat ken ik. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen van uw hand van 28 april 2020 omtrent het artikel van Mare heb aangegeven, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist. Ook in een dergelijk geval spant de instelling zich in om te zorgen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ik ben uiteraard bereid elk van de gestelde vragen te beantwoorden. Om de overzichtelijkheid van mijn beantwoording te bevorderen en herhaling in de beantwoording te voorkomen heb ik de beantwoording van vragen 5, 6, 7 en 8 en de beantwoording van de vragen 10, 11 en 12 samengenomen.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Joost Sneller (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Het beoordelingskader voor LVS-instrumenten van de Expertgroep toetsen PO |
|
Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het beoordelingskader voor leerlingvolgsysteem (LVS) -instrumenten van de Expertgroep toetsen PO?1
Ja.
Kunt u toelichten waar de Expertgroep de stelling op baseert dat onder de verplichte normering van toetsen ook observatie-instrumenten zouden vallen, terwijl de huidige wet enkel een grondslag biedt voor het hanteren van regels voor toetsen en leerlingvolgsystemen? Deelt u de mening dat het schrappen van kleutertoetsen geen vrijbrief is om dan maar eisen te gaan stellen aan observatie-instrumenten?
De Expertgroep Toetsen PO toetst de inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van alle LVS-instrumenten. Dit zijn instrumenten met als doel om de vorderingen in de kennis en vaardigheden op het niveau van de leerling, de groep en de school te volgen. Dit kunnen schoolse toetsen zijn, maar ook observatie-instrumenten vallen hieronder. De wettelijke basis hiervoor ligt in artikel 8, zesde en zevende lid, Wet op het Primair Onderwijs. Alle instrumenten die de groei van een leerling in kaart brengen, moeten worden beoordeeld door de Expertgroep Toetsen PO. Het beoordelingskader van LVS-instrumenten van de Expertgroep geldt enkel voor LVS-instrumenten. Wanneer een observatie-instrument de groei van leerlingen niet in kaart brengt, kijkt de Expertgroep Toetsen PO niet naar de kwaliteit van het instrument. Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten voor kleuters te gebruiken, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument.
In mijn brief aan Uw Kamer van 6 juli 2018 schreef ik verder dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat scholen binnen het LVS voor kleuters geen gebruik meer kunnen maken van schoolse LVS-toetsen. Ik schreef hier ook dat er wel ruimte blijft voor het gebruik van observatie-instrumenten binnen het LVS voor kleuters.2
Hoe is de opvatting van de Expertgroep, dat scholen gebruik zouden moeten maken van goedgekeurde observatie-instrumenten, te rijmen met het gegeven dat momenteel niet eens een duidelijk kenbaar en onderscheidend kader voor goedkeuring van deze instrumenten beschikbaar is? Hoe is uitwerking gegeven aan uw aankondiging dat de Expertgroep met aanbieders zou gaan overleggen over de beoordelingscriteria?2 Op welke wijze worden scholen en aanbieders een duidelijk verhaal en eerlijke kansen geboden?
Scholen zijn niet verplicht om observatie-instrumenten af te nemen bij kleuters, maar indien zij de groei van kleuters in kaart brengen in het LVS mag dit enkel met een door de Expertgroep Toetsen PO erkend instrument. De eisen voor goedkeuring van instrumenten verbonden aan het LVS staan beschreven in het «Beoordelingskader LVS-instrumenten» van de Expertgroep Toetsen PO. Daarnaast vindt overleg plaats tussen de Expertgroep en een toetsaanbieder indien de toetsaanbieder voornemens is een volginstrument voor kleuters te ontwikkelen. De eisen beschreven in het beoordelingskader van de Expertgroep zijn transparant en gelden voor alle aanbieders op een gelijke manier. Het beoordelingskader LVS-instrumenten is geschikt voor de beoordeling van alle LVS-instrumenten. Daarnaast kan dit worden bijgesteld als blijkt dat dit nodig is om aspecten als normering, betrouwbaarheid en validiteit voor specifieke instrumenten goed te kunnen beoordelen.
Deelt de u de opvatting dat het onwenselijk is dat de criteria voor beoordeling van (kleuter)toetsen min of meer ongewijzigd worden toegepast op instrumenten, gelet op de erkenning in uw brief dat de bezwaren tegen de kleutertoets zich in belangrijke mate ook richten tegen de normering ervan?
Voor het in kaart brengen van groei geldt voor kleuters hetzelfde als voor andere leerlingen in het basisonderwijs: een leerkracht wil op basis van de prestaties op een instrument bepalen of een leerling goed op weg is om gestelde doelen te behalen. Om de groei van een kleuter in kaart te brengen is het nodig om deze groei te duiden ten opzichte van een vaststaande meetlat. Hierbij is een normgroep van afdoende grootte nodig. Dit hoeft geen landelijk gemiddelde te zijn. In mijn brief beschrijf ik dat ik bezwaar heb tegen het indelen van kleuters in een bepaalde niveaugroep, op basis van een vergelijking van de prestaties van individuele kleuters met een landelijk gemiddelde. Dit doet namelijk geen recht aan het feit dat kleuters zich sprongsgewijs ontwikkelen. Dit alles laat onverlet dat ook observatieinstrumenten moeten voldoen aan eisen van betrouwbaarheid en validiteit.
Kunt u aangeven waarom de strekking van het aanhangige wetsvoorstel, dat de verplichting schrapt om genormeerde toetsen te gebruiken, verheldering zou behoeven?3 Kunt u bevestigen dat in ieder geval klip en klaar is dat op grond van het wetsvoorstel geen genormeerde toetsen verplicht zijn en dat scholen die observatiemiddelen mogen kiezen, die het beste zijn voor de leerlingen?
Zowel leden van de fractie van de ChristenUnie als leden van de SGP-fractie in de Eerste Kamer hebben vragen gesteld over het amendement-Bisschop c.s. bij het wetsvoorstel actualisering deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs. Zoals ik ook gedurende het debat over dit wetsvoorstel aangaf, maak ik mij zorgen over het effect van de onderdelen van het amendement die zich richten op het schrappen van de referentieniveaus in de LVS-instrumenten en het vervallen van de beoordeling van de LVS-toetsen op de onderwijskwaliteit door een onafhankelijke commissie. Ook schrapt het amendement de grondslag om bij AMvB nadere regels te stellen over toetsen in het LVS, zoals nu gebeurt in het Toetsbesluit PO. Op 6 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in deze AMvB de eisen voor het toetsen van kleuters worden aangescherpt. In deze brief heb ik ook aangegeven dat dit zal worden meegenomen in de wijziging van wet- en regelgeving die voortvloeit uit de evaluatie van de Wet eindtoetsing po. Het nieuwe wetsvoorstel doorstroomtoetsen po hoop ik nog dit jaar met uw Kamer te bespreken. Ik vind het belangrijk om alle consequenties van het amendement-Bisschop c.s. goed in beeld te hebben voordat de regering dit onderdeel eventueel in werking laat treden. Door de grondslag voor een AMvB volledig te schrappen is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk om erkende observatie-instrumenten voor kleuters die voldoen aan alle eisen op te nemen als toets uit het LVS. Ik vraag de inspectie daarom een uitvoeringstoets uit te voeren op het amendement, zoals ook bij reguliere wetstrajecten gebruikelijk is. Ik wil benadrukken dat het niet gepast is om vooruit te lopen op wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. De wetgeving wordt dus niet vooruitlopend op deze stemming opgeschort.
Onderkent u dat scholen die keuzes moeten maken voor komende schooljaren, snel behoefte hebben aan duidelijkheid over de wettelijke kaders en dat het met het oog daarop niet toereikend is om in de communicatie te volstaan met plannen voor 2022? Zo ja, bent u bereid in de communicatie van uw ministerie en de Inspectie van het Onderwijs duidelijk op te nemen dat scholen de komende jaren geen verplichtingen hebben tot het gebruik van goedgekeurde instrumenten en bent u bereid hierover contact op te nemen met de Expertgroep en de betrokken sectororganisaties?
De tekst op rijksoverheid.nl is in lijn met de nu geldende wetgeving. Deze wordt aangepast als de nog lopende wetstrajecten zijn afgerond. De informatie wordt niet aangepast vooruitlopend op de nog aan te passen wetgeving waarover parlementair nog gestemd wordt. Daarnaast is op de website van de Expertgroep Toetsen PO een pagina met veel gestelde vragen over de kleutertoetsen opgenomen.
Het afleggen van examens in het buitenland. |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Wereldschool die leerlingen in het buitenland ondersteunt bij het doen van Nederlandse examens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen zich bij DUO hebben ingeschreven voor het doen van staatsexamen dit schooljaar?
Er hebben zich in totaal 8.696 kandidaten ingeschreven. Hiervan zijn er 4.282 individuele kandidaten en zijn er 4.414 kandidaten uit het voortgezet speciaal onderwijs.
Wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen nu het centraal schriftelijk examen, een van de verplichte onderdelen van het staatsexamen naast het college-examen, vanwege COVID-19 dit schooljaar niet doorgaat?
Vanwege het vervallen van het centraal schriftelijk examen in dit schooljaar bestaat het staatsexamen alleen uit het college-examen. Dit college-examen bestaat uit mondelinge of praktische examens, voor een aantal vakken aangevuld met een schriftelijk college-examen. Deze examens worden in Europees Nederland afgenomen, met uitzondering van de college-examens die normaliter op de staatsexamenlocatie Bonaire worden afgenomen.
Hoe verhoudt de eis van de mondelinge afname van het college-examen in Nederland zich met de huidige reisbeperkingen tussen landen in de wereld, zowel in Europa als wereldwijd? In hoeverre is het realistisch dat leerlingen in juli of augustus de mogelijkheid hebben om vanuit hun land van verblijf te reizen naar Nederland? Wilt u daarbij het feit meenemen dat sommige werkgevers van ouders strikte reisbeperkingen hebben opgelegd aan hun personeel waardoor het de facto ook heel lastig is voor gezinsleden om te reizen?
Het coronavirus heeft een grote impact in zowel Europa als daarbuiten, waaronder op reisbewegingen. Dat brengt onzekerheid met zich mee over de vraag of het mogelijk is om op tijd in Nederland of Bonaire te zijn om staatsexamens af te leggen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is zich hier goed van bewust en houdt hier rekening mee. Voor de groep staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevindt en niet op korte termijn naar Nederland kan komen, geldt in eerste instantie dat zij uitstel kunnen aanvragen en later met hun examens kunnen starten. De afnameperiode van het staatsexamen beslaat een aantal maanden en er kan gebruik gemaakt worden van de tijd die er is. In een deel van de gevallen zal dit voldoende ruimte geven om alsnog af te kunnen reizen en aan het examen deel te nemen. In die gevallen waar voortdurende en zware reisrestricties of de slechte gezondheid van een staatsexamenkandidaat de reis naar Nederland belemmeren, gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan.
Voor de groep staatsexamenkandidaten die examens af zouden leggen op de staatsexamenlocatie Bonaire heeft het CvTE besloten om vanwege de omstandigheden, waaronder de aanhoudende onzekerheid over de hervatting van het vliegverkeer in het Caribisch gebied, de fysieke examenafname te vervangen door digitale afnames. Dit is een noodmaatregel die wordt genomen omdat het CvTE op dit moment geen andere manier ziet om deze groep het staatsexamen af te laten leggen, ook al is dit geen ideale oplossing. Deze vervangende manier van examineren zal het nodige vragen van staatsexamenkandidaten en van examinatoren. Het CvTE heeft daarom een beroep gedaan op scholen op de afzonderlijke eilanden om hierbij ondersteuning te verlenen. Die hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn. In de komende maand wordt er samengewerkt aan het voorbereiden van deze afnames.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om het examen op een Nederlandse ambassade af te leggen, zoals op de website van de Wereldschool wordt aangegeven?
Het organiseren van examenafnames op Nederlandse ambassades is geen taak van de Nederlandse overheid. Het staatsexamen wordt in Europees Nederland of Bonaire afgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan het CvTE toestaan dat een (deel van het) staatsexamen in het buitenland wordt afgenomen, bijvoorbeeld via een digitale afname. De beoordeling hiervan ligt bij het CvTE. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 4 gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan in de gevallen waar het staatsexamenkandidaten niet lukt om op tijd op een staatsexamenlocatie te geraken.
Bent u bereid om voor alle kinderen die dit schooljaar examen doen in het buitenland mogelijk te maken dat zij het college-examen kunnen afleggen op de Nederlandse ambassade in hun land van verblijf of een andere mogelijkheid indien reizen naar de ambassade niet mogelijk is, waarbij uiteraard bepaalde waarborgen ten aanzien van omgang met de examens in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt niet generiek mogelijk gemaakt voor alle staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevinden. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.
De bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat containerschepen vaak nog steeds de veiligheidsregels niet naleven |
|
Jan de Graaf (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Containerschepen lappen nog steeds veiligheidsregels aan hun laars»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen de inspectierapporten van de controles niet met de Kamer te delen en deze pas vrij te geven na een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur door journalisten?
Ik heb in mijn brief aan uw Kamer2 van 24 mei 2019 gemeld dat de ILT onderzoek aan het doen was naar het sjorren van containers. Daarbij heb ik aangegeven dat ik u het rapport daarvan naar verwachting in het najaar van 2019 zou kunnen aanbieden. Het opstellen van het rapport heeft helaas meer tijd in beslag genomen dan doorgaans het geval is. Ik kon u het rapport niet eerder dan op 14 mei jl. toesturen. Het rapport was niet eerder gereed.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat deze rapporten direct met de Kamer hadden moeten worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de bevindingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onmiddellijk aanleiding zouden moeten zijn om voorzorgsmaatregelen te treffen om ecologisch kwetsbare gebieden zoals de Waddenzee te beschermen? Zo nee, waarom niet? Indien u deze mening deelt, welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid om op korte termijn te treffen?
Ik zal de bevindingen uit het ILT-rapport betrekken in mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de relevante onderzoeken naar aanleiding van het ongeval met de MSC Zoe, o.a. van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarbij ik ook in zal gaan op mogelijke vervolgstappen. Daarbij zal ik ook bezien of het huidige waarschuwingssysteem aangepast zou moeten worden.
Bent u bereid om met uw Duitse collega afspraken te maken om de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee voor grote containerschepen in stormachtige omstandigheden preventief te sluiten?
In mijn brief aan uw Kamer3 van 23 januari j.l. ben ik reeds ingegaan op de mogelijkheden voor afsluiting van de zuidelijke vaarroute. Afsluiting van de zuidelijke vaarroute kan niet unilateraal worden opgelegd. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet daartoe een voorstel worden ingediend bij de IMO in overleg met Duitsland en Denemarken. Ik heb met mijn Duitse collega afgesproken dat we, zo snel mogelijk nadat de verschillende onderzoeksrapporten beschikbaar zijn gekomen, gezamenlijk de conclusies en aanbevelingen daarin bespreken en de mogelijke vervolgstappen met elkaar afstemmen.
Heeft u al gesproken met de International Maritime Organization (IMO) over de potentiële juridische mogelijkheden om deze route te sluiten voor grote containerschepen bij stormachtige omstandigheden?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ongeval zoals dat van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route daarom onderzocht, en verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vorige vraag. De conclusies en aanbevelingen van de verschillende onderzoeksrapporten zullen moeten uitwijzen of een traject in IMO in dit verband een mogelijke vervolgstap is.
Kunt u toelichten of de bevindingen van de ILT van invloed zijn op het huidige waarschuwingssysteem van de Kustwacht bij stormachtige omstandigheden, aangezien het ongeluk met de OOCL Rauma liet zien dat de risico’s ook bestaan bij kleinere schepen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het waarschuwingssysteem van de Kustwacht worden uitgebreid nu duidelijk is dat zoveel schepen in overtreding zijn van de veiligheidsvoorschriften, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een herhaling zal plaatsvinden van de MSC Zoë ramp en het ongeluk met de OOCL Rauma?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
De financiering van ziekenhuizen en over het bericht ‘NVZ: ‘VWS laat ziekenhuizen en verzekeraars vrij worstelen over geld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uit een peiling van de NVZ blijkt dat afgelopen maanden de zorgomzet van ziekenhuizen met gemiddeld 47% is afgenomen, hetgeen neerkomt op een reductie van circa € 700 mln. per maand?1
Ja.
Deelt u de mening dat in deze bijzondere tijd, waarin zorgverleners in allerlei opzichten een cruciale rol spelen, ziekenhuizen niet financieel de dupe mogen zijn van het covidvirus? Zo ja, hoe gaat u als stelselverantwoordelijke er zorg voor dragen dat ziekenhuizen volledig worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het van belang is dat er goede zorg kan worden geleverd, nu en in de toekomst. Zorgverzekeraars hebben in maart en april2 al aangegeven financieel comfort te willen bieden als de omzet terugvalt, de meerkosten als gevolg van COVID-19 te vergoeden en aanbieders (sneller) te bevoorschotten om liquiditeitsproblemen te voorkomen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft op 1 mei 2020 een generieke regeling vastgesteld voor de continuïteitsbijdrage aan zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet tot 10 miljoen euro. De continuïteitsbijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen. Van de omzet die is weggevallen krijgen zorgaanbieders een percentage vergoed. De zorgverzekeraars hebben, met steun van onafhankelijke partij Gupta Strategists, een percentage per sector vastgesteld. Voor de meeste zorgaanbieders ligt dit percentage tussen de 75% en 87% (van die omzet die is weggevallen). Vanaf 15 mei 2020 kunnen zorgaanbieders een continuïteitsbijdrage aanvragen. Na aanvraag wordt de bijdrage in de regel binnen 5 tot 10 werkdagen door de zorgverzekeraar overgemaakt aan de aanvragende zorgaanbieder. Deze bijdrage zal op een later moment nog wel verrekend worden met inhaalzorg, en het vaststellen van de definitieve bijdrage zal dus nog wel vele maanden duren.
Met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen, zullen zorgverzekeraars met zorgaanbieders specifieke afspraken maken voor de continuïteitsbijdrage. ZN, NVZ en NFU zijn met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen zorgaanbieders een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen.
Om de declaratie van continuïteitsbijdragen en meerkosten corona mogelijk te maken, ook voor de medisch specialistische zorg, heb ik een aanwijzing gegeven aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarop de NZa prestatiebeschrijvingen heeft vastgesteld voor de continuïteitsbijdrage en de meerkosten corona.
Zorgaanbieders kunnen net als andere ondernemers ook gebruik maken van de Rijksregelingen, als zij aan de voorwaarden van de betreffende regelingen voldoen. Belangrijk hierbij is wel dat de financiële afspraken met zorginkopers voorliggend zijn aan de Rijksregelingen, hetgeen betekent dat zorgaanbieders worden geacht zich in eerste instantie te wenden tot deze zorginkopers en met hen te bezien of zij financiële ondersteuning kunnen krijgen.
Wanneer krijgen zorgaanbieders zekerheid over de financiële afwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor impact heeft de coronacrisis op de geraamde volumeontwikkeling?
De impact van de coronacrisis op de geraamde volumeontwikkeling is nog niet te bepalen. Ziekenhuizen en andere zorgaanbieders hebben enerzijds te maken gehad met veel zorg voor coronapatiënten die zij van tevoren logischerwijs niet hadden geprognosticeerd, anderzijds hebben zij – zeker in het begin van de coronacrisis – veel reguliere zorg zien wegvallen. Zorgaanbieders hebben hun best gedaan om ook reguliere zorg zoveel mogelijk te blijven leveren, al dan niet met innovatieve en inventieve oplossingen. Uitgestelde zorg zal voor een deel op een later moment alsnog worden ingehaald, maar dat zal niet voor alle uitgestelde zorg van toepassing zijn. Bovendien zijn er grenzen aan de mogelijkheid om inhaalzorg te realiseren, bijvoorbeeld door de bestaande capaciteit in het zorgaanbod en/of restricties die zorgaanbieders ook de komende tijd in acht moeten nemen als gevolg van de coronacrisis. Het is daarom heel moeilijk om nu al te zeggen wat per saldo het effect op het volume van de zorg zal zijn.
Kunt u garanderen dat geen enkel ziekenhuis faillissement hoeft aan te vragen vanwege gederfde inkomsten nu en in de nabije toekomst?
Met de continuïteitsbijdrage en meerkostenregeling is er sprake van compensatie, waardoor ziekenhuizen niet vanwege de coronacrisis in financiële problemen hoeven te komen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor korte en langere termijn geborgd. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door zorgverzekeraars, ook tijdens deze coronacrisis. Zie ook de beantwoording van vraag 2 en 3.
Kunt u zich voorstellen dat sommige zorgverzekeraars harder getroffen worden dan anderen door de coronacrisis? Kunt u kwantificeren wat het verwachte effect is van de coronacrisis op de risicoverevening onder zorgverzekeraars?
Ja, dat kan ik mij zeker voorstellen. Het is echter nog niet bekend wat de totale financiële gevolgen zijn, en dus ook niet wat de gevolgen zijn voor individuele verzekeraars. Ik ben op dit moment samen met ZN, Zorginstituut Nederland en NZa in beeld aan het brengen wat de gevolgen zijn, zowel voor de reguliere zorg als voor coronakosten. Ik ben in overleg met zorgverzekeraars om te kijken wat het effect is op de risicoverevening. Ik verwacht u in juni een brief te sturen over de risicoverevening 2021. Mogelijke aanpassingen in het model vanwege COVID-19 worden in de komende maanden in beeld gebracht. Ik verwacht daar in september, als ik het model voor 2021 vaststel, duidelijkheid over te geven.
Ziet u in de huidige omstandigheden ook reden voor structurele aanpassingen van het zorgstelsel?
Bij de behandeling van de begroting van VWS voor 2020 op 30 en 31 oktober 2019 heb ik een Contourennota aangekondigd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik de Tweede Kamer voor de zomer van 2020 via de Contourennota zal informeren over mogelijke aanpassingen van het zorgstelsel, waarbij ook een vraag is hoe wij omgaan met (regionale) samenwerking tussen aanbieders en inkopers ten aanzien van domeinoverstijgende vraagstukken. Wegens de coronacrisis is de Contourennota uitgesteld tot het najaar. Daarin zal ook worden ingegaan op de huidige omstandigheden: welke lessen de Coronacrisis ons leert.
Overweegt u, of heeft u overwogen, om de zorg volledig (al dan niet tijdelijk) te financieren op basis van de omzetcijfers van 2019? Zo ja, wat zijn uw afwegingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 hebben zorgverzekeraars eerder al aangekondigd financieel comfort te willen bieden bij omzetdaling, de meerkosten te vergoeden en aanbieders (sneller) te bevoorschotten om liquiditeitsproblemen te voorkomen. De invulling van de continuïteitsbijdrage wordt vormgegeven door zorgverzekeraars en besproken met aanbieders. Voor mij is van belang dat de continuïteit van zorg wordt geborgd, en ik ben daarom in nauw contact met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over nadere afspraken.
Voor de instellingen met een omzet kleiner dat 10 miljoen euro per jaar is er vorige maand een generieke invulling van de regeling opgesteld waarbij is gekozen voor een basis in 2020. Aan de invulling van de regeling voor grotere zorgaanbieders wordt momenteel hard gewerkt.
De verruimde vergunning voor garnalenvissers |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal toegestane visuren voor de garnalenvisserij met de laatste vergunningsverruiming bijna is verdubbeld ten opzichte van de oorspronkelijke 130.000 visuren?
Nee, dat is niet juist. In de vergunning ten tijde van de bezwaarprocedure waren in totaal 187.250 visuren toegestaan. Na de herberekeningen vanuit WMR is het nu geldende maximale aantal 246.366 visuren.
In totaal waren in de primaire vergunning destijds 129.820 visuren vergund.
Ter verheldering op dit ingewikkelde proces wil ik graag een toelichting geven. De wijzigingen zijn doorgevoerd via losse wijzigingsbesluiten, de integrale vergunning, zoals die ook online raadpleegbaar is, is hierop niet aangepast. Het werken met losse wijzigingsbesluiten is overigens een reguliere werkwijze binnen de vergunningverlening en die wijzigingsbesluiten zijn ook destijds voor een ieder direct online raadpleegbaar gemaakt.
Het jaar 2015 is bij de vergunningverlening van destijds als ijkjaar aangehouden. De omvang van visserij in dat jaar is ten tijde van de vergunningverlening en op basis van de passende beoordeling als ecologisch verantwoord aangemerkt. Die omvang blijkt, na berekening door WMR, groter dan eerder door de NVWA was vastgesteld.
De herberekening van WMR geeft nu een accurater beeld van de daadwerkelijke visserij in dat specifieke jaar. In de daadwerkelijke beïnvloeding van de visserij op de natuur verandert met deze wijziging dus niets. Op de nu vastgestelde visserij-omvang had de sector feitelijk al recht, maar omdat de berekeningen van de in 2015 gerealiseerde visuren niet juist bleken, is dit nu gecorrigeerd met de beslissingen op bezwaar.
Deelt u de mening dat de ecologische impact van de garnalenvisserij in een zeer belangrijke mate wordt bepaald door het totaal aantal visuren en de snelheid waarmee gevist wordt?
Het totaal aantal visuren is inderdaad een van de factoren die bepalend is voor de ecologische impact van de garnalenvisserij. Daarom is het maximale aantal visuren ook formeel vastgelegd in de vergunningverlening.
De snelheid van vissen is een redelijk vast gegeven en verschilt per visregio; in de zuidelijke Natura 2000-gebieden wordt op een hogere snelheid gevist dan in de noordelijke Natura 2000-gebieden. De aan de passende beoordeling ten grondslag gelegde wetenschappelijke onderzoeksrapportages zijn mede gebaseerd op feitelijk veldonderzoek die de specifieke visserijpraktijk, en daarmee ook de specifieke reguliere vissnelheden, onderzocht hebben op hun ecologisch effect. Op basis van de diverse effectanalyses is vanuit mijn ministerie geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Klopt het dat de negatieve ecologische effecten op Natura 2000-gebieden ondanks de natuurconvenanten Viswad en Vibeg en de daarin opgenomen doelstellingen, waaronder een halvering van de visserij-impact, de laatste jaren juist is toegenomen?
Uit beschikbare objectieve en wetenschappelijke informatie kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van negatieve ecologische effecten die destijds tot weigering van de aangevraagde vergunning hadden moeten leiden of nu aanleiding zouden moeten zijn tot ingrijpen in de verleende vergunningen.
De beoogde vermindering van de visserij-impact is een bestuurlijke afspraak en moet door de garnalensector zelf geïmplementeerd en geoperationaliseerd worden. Bijvoorbeeld door minder visuren of minder visgebied aan te vragen dan voorheen.
Klopt het dat bij in het verleden afgegeven vergunningen de daaraan ten grondslag liggende passende beoordelingstoets uitging van een vissnelheid van 3,5 knopen? Zo ja, deelt u de mening dat het uitgangspunt van de vergunning niet meer valide is in deze nieuwe situatie met hoge vissnelheden en een hogere impact?
Bij de keuze voor het gebruiken van de parameter «visuren» is vanuit mijn ministerie uitgegaan van de in de passende beoordeling vastgelegde algemene ecologische effectanalyse. Vanuit die optiek bevatte die passende beoordeling de effectanalyse voor de garnalenvisserij in haar daadwerkelijke en feitelijke omvang in het jaar 2015.
Met de keuze voor de gerealiseerde visuren in het ijkjaar 2015 is daarmee dus in de op die basis afgegeven vergunningen, een ecologisch oordeel uitgesproken over de toelaatbaarheid van deze visserij in de vorm waarin zij in 2015 werd uitgevoerd. Die omvang van vissen in dat jaar is initieel op een te lage vissnelheid ingeschat. Per besluit van 21 december 2018 is dit gecorrigeerd. Er wordt in de zuidelijke Natura 2000-gebieden namelijk op hogere snelheid gevist vergeleken met de noordelijke Natura 2000-gebieden. De initiële berekening door NVWA ging enkel uit van de «noordelijke» vissnelheid; zij heeft dat dus ter inhoudelijke onderbouwing van het voorgenoemd besluit van 21 december 2018 gecorrigeerd voor de hogere «zuidelijke» vissnelheden. Dat heeft dan ook geleid tot een hoger aantal aan vergunde visuren (187.250 visuren). WMR heeft vervolgens op dezelfde basis haar berekeningen uitgevoerd, maar met correctie voor de bij de NVWA geconstateerde omissies in de software.
De feitelijke situatie in 2015 is dus eerst ten onrechte te beperkt «vastgelegd» in de vergunning; dit is later gecorrigeerd. Dat doet echter niets af aan de inhoudelijke beoordeling van de aangeleverde passende beoordeling en de mate waarin zij representatief is voor de visserij-omvang in 2015.
Heeft u een nieuwe passende beoordelingstoets laten uitvoeren om de effecten van de vergunningsverruiming op de ecologie in het Natura 2000-gebied te toetsen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee. Er is dan ook geen sprake van een feitelijke verruiming van de vergunning. Ik verwijs op dit punt naar hetgeen ik hierover in de Kamerbrief meld.
Deelt u de mening dat, aangezien het uitgangspunt dat ten grondslag lag aan de eerdere beoordelingstoets niet meer valide is en een verruiming een potentieel grotere invloed heeft op de ecologie, een nieuwe beoordelingstoets zou moeten worden uitgevoerd?
Nee, ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 5 en 6.
Kunt u toelichten in hoeverre u belanghebbende natuurorganisaties heeft betrokken in uw besluitvorming rondom de vergunningsverruiming? Indien deze niet voldoende betrokken waren, welke stappen bent u voornemens te nemen om hen alsnog te betrekken?
Via de diverse bestuurlijke overlegkaders zijn de betrokken natuurorganisaties meegenomen in het proces van de herberekeningen en de uitkomsten daarvan. Ten behoeve van een zo volledig mogelijke geïnformeerdheid is er vanuit mijn ministerie al eerder met deze organisaties de afspraak gemaakt hierover hen in een technische briefing in meer detail mee te nemen. Met hen is afgesproken daarmee te wachten tot het moment van afgifte van de beslissingen op bezwaar. Deze technische briefing heeft op 2 juni 2020 plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Zelfstandigen die net buiten de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) dreigen te vallen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat als een ondernemer wel omzet heeft gemaakt in het eerste kwartaal en voldoet aan het criterium voor de zelfstandigenaftrek, maar om wat voor reden dan ook (nog) niet was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (Kvk) op 17 maart 2020, hij of zij geen aanspraak kan maken op de Tozo?
Ja. Een persoon die met zijn onderneming niet staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo). Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel beschikken over een btw-nummer maar nog geen inschrijving hadden bij de KvK op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een btw-nummer, maar niet over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel is mij niet bekend. De normale gang van zaken is eerst een inschrijving in handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarna afgifte van een btw-nummer volgt.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een persoon wel ondernemer voor de omzetbelasting is, maar géén onderneming voor het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Overigens is, anders dan in de vraagstelling blijkens de formulering «nog geen inschrijving» lijkt te worden verondersteld, het beschikken over een btw-nummer geen stap naar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (zie ook antwoord 3).
Hoeveel zelfstandigen zijn er die wel ingeschreven zijn bij de KvK maar geen btw-nummer hadden op 17 maart 2020?
Het aantal zelfstandigen dat beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, maar niet over een btw-nummer, kan niet anders dan gering zijn. Een zelfstandige ontvangt binnen twee weken na inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bericht van de Belastingdienst of de ondernemer ook ondernemer is voor de omzetbelasting. Dit is bij veruit de meeste ondernemers het geval. De ondernemer ontvangt dan een btw-nummer van de Belastingdienst.
Indien een btw-nummer door de Belastingdienst wordt ingetrokken, bijvoorbeeld omdat er langer dan een jaar geen btw is betaald of in rekening is gebracht, wordt in de situatie van een inschrijving in het handelsregister de onderneming in de meeste gevallen tevens door de Kamer van Koophandel uitgeschreven.
Wanneer geldt een verplichting voor het hebben van een btw-nummer?
Zodra iemand een onderneming start en door de Belastingdienst wordt aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting, is een btw-nummer nodig voor het doen van de btw-aangifte en communicatie met de belastingdienst.
Wanneer geldt een verplichting tot inschrijving bij de KvK?
Op grond van de Handelsregisterwet 2007 zijn alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland verplicht zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Er is sprake van een onderneming als er sprake is van het zelfstandig leveren van goederen of diensten aan anderen, met de bedoeling om door deelname aan het economisch verkeer winst te maken1.
Wat is de reden dat bij de Tozo-uitkering de inschrijving bij de KvK als voorwaarde is gesteld en niet het hebben van een btw-nummer?
Voor de opzet van de Tozo is voor wat betreft de doelgroep in belangrijke mate aangesloten bij het bestaande Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De voorwaarde van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geldt ook voor het recht op bijstand op grond van het Bbz 2004, als onderdeel van de wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel b, onder 1, van het Bbz 2004). Er is niet overwogen om voor de Tozo af te wijken van deze voorwaarde voor bijstandsverlening aan zelfstandigen op grond van het Bbz 2004.
Kunnen gemeenten bij schrijnende gevallen afwijken van de eis tot inschrijving bij de KvK in de Tozo als iemand wel duidelijk een bedrijf was gestart en beschikte over een btw-nummer?
Een persoon die niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat niet is voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. Het beschikken over een btw-nummer maakt dat niet anders. Wie niet aan de wettelijke definitie van zelfstandige van de Tozo voldoet, en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet.
Alleen als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan van de artikelen van de Participatiewet en eventueel van de Tozo worden afgeweken. Een zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de Participatiewet is alleen aan de orde als vast staat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Een schrijnende situatie is hiervoor niet voldoende; het zal hierbij moeten gaan om een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Bent u bekend met het feit dat er zich nu situaties voordoen waarbij al een voorschot door de gemeente is verstrekt, maar deze moet worden terugbetaald? En dat gemeenten hebben gewerkt met informatie van de website van de rijksoverheid, waar op dat moment stond «voldoet aan wettelijke vereisten voor de uitoefening van het eigen bedrijf, waaronder ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; is vóór 17 maart 2020, 18.45 uur gestart met de onderneming en voldoet aan het urencriterium, d.w.z. minimaal 1.225 uur per jaar werkzaam in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;» als twee losse eisen?
In de brieven van 17 maart2 en 27 maart3 2020 aan de Tweede Kamer zijn de kaders geschetst van de Tozo. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 31 maart 20204 aan de Tweede Kamer aangegeven dat gemeenten op basis van die contouren al konden beginnen met het verwerken van de aanvragen. Ik ben bij de wettelijke vormgeving van de Tozo niet afgeweken van de eerder geschetste kaders. Een aantal gemeenten is op basis van die geschetste kaders voortvarend gestart met het verstrekken van voorschotten. Eigen aan het verstrekken van voorschotten is dat achteraf kan blijken dat in een aantal gevallen niet aan de wettelijke voorwaarden voor het recht op bijstand is voldaan, en dat het voorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald.
In de bijlage bij de genoemde brief van 27 maart 2020 is onder andere opgenomen:
«Zelfstandigen dienen te voldoen aan de volgende eisen:
Op de website van de rijksoverheid heeft gestaan:
«Meer specifiek gelden de volgende eisen:
Vanzelfsprekend zijn deze criteria cumulatief, zoals ook uit de gehanteerde formuleringen blijkt.
Corona onder bewoners azc Sneek |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Besmette bewoners azc Sneek overgeplaatst naar noodopvang Zoutkamp»1 en het bericht «Man uit AZC Sneek slaapt buiten uit angst voor corona»?2
Ja.
Wie heeft het besluit genomen om de bewoners van het asielzoekerscentrum (AZC) Sneek over te plaatsen? Wat was de rol van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de GGD hierbij?
Naar aanleiding van de testuitslagen is in afstemming tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA besloten om besmette personen, hun gezinsleden en degenen die tot hun wooneenheid behoren over te plaatsen.
Er is voor deze aparte opvang voor besmette bewoners uit Sneek en hun gezinsleden en/of huisgenoten gekozen om de verspreiding van het virus zo snel mogelijk te stoppen. Op de locatie in Sneek is onvoldoende mogelijkheid om deze verschillende groepen gescheiden van elkaar te huisvesten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze overplaatsing?
Vrijwel alle bewoners die in Zoutkamp in quarantaine verbleven, zijn na het aflopen van hun quarantaine periode weer teruggeplaatst naar het AZC in Sneek. Drie bewoners zijn vanaf Zoutkamp op een andere COA locatie geplaatst.
Op welke wijze, op welk moment en door wie zijn de bewoners op de hoogte gebracht van de verhuizing?
Naar aanleiding van de testuitslagen heeft er overleg plaatsgevonden tussen GGD Fryslân, Veiligheidsregio Fryslân en het COA over de te nemen vervolgstappen. Nadat duidelijk was dat de locatie in Zoutkamp daadwerkelijk kon worden ingezet en ingericht als quarantainelocatie zijn de betrokken bewoners zijn door COA medewerkers van de locatie Sneek geïnformeerd over hun verhuizing.
Kent u signalen van onrust onder de bewoners? Zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen?
De overplaatsing van een groep bewoners naar de quarantaine locatie in Zoutkamp had vanzelfsprekend grote impact op de bewoners van AZC Sneek. Het COA personeel heeft er alles aan gedaan om de situatie voor de bewoners zo aangenaam mogelijk te maken en zorgen die leefden onder bewoners weg te nemen. Dit laat onverlet dat deze periode voor bewoners en het personeel van COA een bijzondere uitdaging is geweest.
Alle bewoners die zijn overgeplaatst naar Zoutkamp kregen op hun kamer de nodige voorzieningen voor het verblijf in quarantaine; zoals een ijskast, magnetron of oven. Daarnaast ontvingen bewoners fruitpakketten, speelgoed voor de kinderen en spelletjes voor volwassenen. Ook konden bewoners bij het COA personeel aangeven welke boodschappen ze nodig hadden. Bij sommige bewoners leidde deze situatie tot zorgen en medische vragen. De GGD is verschillende keren op de locatie aanwezig geweest om uitleg te geven aan de betrokken bewoners.
Welke beschermingsmaatregelen zijn er getroffen om bewoners en medewerkers tegen verdere verspreiding van het virus te beschermen? Zijn de regels over het gebruik voor iedereen duidelijk? Is er voldoende beschermingsmateriaal beschikbaar?
Het COA heeft verschillende maatregelen getroffen ter voorkoming van verspreiding van het virus. Een duidelijke en doelgerichte informatievoorziening aan bewoners speelt daarbij een zeer belangrijke rol. COA-medewerkers informeren de bewoners over het coronavirus, de maatregelen die het COA treft en wat bewoners zelf kunnen doen om besmetting te voorkomen.
Via «MyCOA», de website speciaal voor asielzoekers, zijn bewoners in meerdere talen geïnformeerd over het coronavirus. In de AZC’s hangen posters en tevens worden flyers verspreid over het coronavirus en hygiënemaatregelen. Om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, volgen medewerkers de algemene richtlijn «houd anderhalve meter afstand» en heeft het COA de infobalies voorzien van plexiglas schermen. Een verpleegkundige «infectieziektebestrijding / publieke gezondheidszorg asielzoekers» van de GGD geeft persoonlijke voorlichting op de COA locaties.
Beschikbaarheid van voldoende beschermingsmiddelen is in Nederland in meer algemene zin een knelpunt geweest in de achterliggende periode. Alle COA locaties hebben sinds eind april voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor situaties waarbij het gebruik hiervan noodzakelijk is. Voor bewoners en medewerkers van de locatie Zoutkamp zijn verschillende aanvullende maatregelen getroffen, zoals het volledig scheiden van positief geteste bewoners van niet-positief geteste bewoners en het beschikbaar stellen van aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen voor medewerkers.
Begrijpt u dat bewoners die negatief op corona zijn getest, liever niet met besmette bewoners in een opvang in quarantaine willen worden gebracht? Zo ja, waarom en kan daar rekening mee worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek hebben COA, GGD en de Veiligheidsregio overleg gehad over de noodzakelijke stappen. Ter bescherming van de volksgezondheid in het algemeen en de COA bewoners in het bijzonder, is besloten tot overplaatsing van geïnfecteerde personen plus hun gezinsleden en/of huisgenoten naar Zoutkamp. De locatie Sneek bood voor deze groep onvoldoende mogelijkheden voor isolatie en quarantaine. In de locatie Zoutkamp zijn de positief geteste (geïnfecteerde) mensen en negatief geteste (maar mogelijk wel besmette) huisgenoten separaat opgevangen (in respectievelijk een isolatie- en quarantaine-afdeling).
Deelt u de mening dat, als asielzoekers de voorkeur geven aan het slapen in een tent zonder voorzieningen, dat er op duidt dat men bang is om door contact met positief geteste bewoners besmet te worden en dit daarom niet als een echt vrijwillige keuze kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na de vastgestelde besmettingen in Sneek heeft de GGD telefonische gesprekken gevoerd met alle bewoners die waren getest. Bewoners die bijzondere zorgen of aandachtspunten hadden, hebben aanvullend contact gehad met een arts. De GGD, noch de behandelend artsen hebben specifieke zorgpunten gesignaleerd ten aanzien van de betrokken personen en geadviseerd dat alle bewoners op hun gebruikelijke kamer kunnen blijven.
Waarom worden zowel positief als negatief geteste bewoners samen in hun nieuw onderkomen geplaatst? Is het mogelijk om positief en negatief geteste asielzoekers afzonderlijk ergens onder te brengen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn daarvoor en onder welke voorwaarden kan daar alsnog voor worden gekozen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het besluit om de ILT te verzoeken tot handhaving Verordening (EG) 261/2004 passagiersrechten luchtvaart. |
|
Rutger Schonis (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «KLM volgt Brussel: biedt groep klanten weer geld terug» en «De Europese Commissie overweegt wel degelijk procedures om vouchers»?1
Ja.
Klopt het dat het in Nederland mogelijk blijft voor luchtvaartmaatschappijen om ervoor te kiezen om geen geld terug te geven, wanneer een geboekt ticket vanwege de coronacrisis niet kan worden gebruikt? Zo ja, kunt u toelichten hoe zich dit volgens u verhoudt tot de uitspraak van de Europese Commissie dat het verplichten van consumenten om een voucher te accepteren in strijd is – en blijft – met de Europese wet- en regelgeving?
Nee, op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). Daarmee gaat de ILT de Verordening (EG) 261/2004 weer handhaven. Overigens veranderde deze aanwijzing niet het recht op terugbetaling en had de aanwijzing een tijdelijk karakter.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de aanbeveling van de Europese Commissie ertoe strekt dat klanten recht hebben op teruggave bij álle tickets van vluchten die geannuleerd zijn sinds de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om niet te handhaven, tenzij die klanten actief hebben aangegeven de voucher als alternatief te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is.
Heeft uw besluit om de aanwijzing richting ILT in te trekken mogelijk directe gevolgen voor de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen?
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 31 936, nr. 740) heb ik met de aanwijzing beoogd om de druk op de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen te verminderen en in het bijzonder om faillissementen te helpen voorkomen. Wat de directe gevolgen van de intrekking zullen zijn voor de liquiditeitspositie valt op dit moment nog niet te overzien en zal ook per luchtvaartmaatschappij verschillen. Wel blijf ik iedereen die het zich financieel kan permitteren, oproepen om vouchers te accepteren.
Wat gaat u doen om consumenten die reeds een voucher hebben geaccepteerd te beschermen tegen liquiditeitsproblemen of een faillissement van een luchtvaartmaatschappij?
Nederland heeft meermaals bij de Europese Commissie gepleit voor een Europese garantie op vouchers. Deze boodschap heb ik herhaald tijdens de informele videoconferentie voor EU Transportministers op 4 juni jl. Ik heb bij de Commissie aangegeven graag met hen hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat met uw besluit en de aangekondigde mogelijke inbreukprocedure tegen Nederland door de Europese Commissie hierover nog meer urgentie is ontstaan om over de toelaatbaarheid van luchtvaartvouchers zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen? Indien u deze mening deelt, bent u bereid om hier op korte termijn actie op te ondernemen?
Met de beantwoording van 11 juni jl. op eerdere Kamervragen van de leden Paternotte en Schonis (D66) over het uitreiken van «coronavouchers» door reisorganisaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3115) en ook met mijn brief van 11 juni jl. over handhaving van Verordening (EG) nr. 261/2004 in relatie tot vouchers in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 783) heb ik meer duidelijkheid verschaft.
Kunt u toelichten hoe u dit onderwerp in de Europese Unie al heeft aangekaart en wat de resultaten hiervan tot nu toe waren?
Zie antwoord 5.
Kunt u toelichten of en op welke manier uw huidige aanwijzing aan de ILT voorkomt dat consumenten alsnog een jaar op hun geld moeten wachten?
Op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft Verordening (EG) nr. 261/2004.
De ILT ziet er in Nederland op toe dat luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de Europese regels op het gebied van passagiersrechten. Als luchtvaartmaatschappijen stelselmatig onvoldoende actie ondernemen, zal de ILT handhavend optreden. Daarbij kunnen bestuursrechtelijke sancties worden ingezet zoals het opleggen van een last onder dwangsom.
De civiele rechter heeft de bevoegdheid om te oordelen over individuele claims.
Wordt door de ILT ook toezicht gehouden en gehandhaafd op de wettelijke betalingstermijn die de Europese Commissie voorschrijft?
De ILT kan niet afdwingen dat luchtvaartmaatschappijen in individuele gevallen tot terugbetaling binnen de wettelijke termijn overgaan, maar betrekt de meldingen van passagiers bij de handhaving op het stelselmatig overtreden van de verordening door luchtvaartmaatschappijen.
De Kamer wordt half juli geïnformeerd over de handhaving door de ILT inzake de luchtvaartvouchers, zoals toegezegd tijdens het notaoverleg luchtvaart en corona op 18 juni.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
13.000 mbo’ers die geen stageplek of leerbaan hebben |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe gaat u in het mbo een sluitende aanpak voor de beroepspraktijkvorming waarmaken, zoals de Kamer in 2015 de regering heeft verzocht door de motie van het lid Jadnanansing c.s. aan te nemen, nu het tekort aan stageplekken in het mbo is opgelopen tot 13.000?1 2
Op dit moment is er inderdaad een tekort van 13.000 stages en leerbanen, wat uitzonderlijk hoog is en te maken heeft met onder andere de contact-beperkende maatregelen die veel impact hebben op sectoren zoals toerisme, verzorging en horeca. SBB heeft daarom op verzoek van mij en de Minister en Staatssecretaris van SZW een actieplan opgesteld dat er voor moet zorgen dat zoveel mogelijk jongeren en werkenden en werkzoekenden toch een stage of leerbaan kunnen krijgen.3 Er wordt door SBB extra acquisitie gedaan om nieuwe leerbanen en stageplekken te vinden. Hiervoor zijn door het kabinet ook additionele middelen ter beschikking gesteld aan SBB.4 Onderdeel van het actieplan is dat er een goed beeld ontstaat van de studentenaanmeldingen per school, voor zowel opleiding als locatie. Door het regelmatig ophalen van deze informatie ontstaat een nog beter inzicht in waar tekorten aan leerbanen en stages (dreigen te) ontstaan. SBB kan dan proactief en tijdig bijsturen. SBB gaat hier samen met de scholen mee aan de slag. Het meldpunt stage- en leerbanentekorten wordt extra onder de aandacht gebracht van scholen en studenten. Studenten die hun stage of leerbaan verliezen melden zich eerst bij de school om een passende oplossing te vinden. SBB helpt als er een vervangende plek nodig is. Om studenten in staat te stellen hun opleiding af te ronden en niet in de knel te komen als gevolg van het wegvallen van stages en leerbanen, heb ik met de sector afgesproken dat onderwijsteams kunnen beoordelen of leerdoelen en praktijkopdrachten afgerond kunnen worden zonder dat de uren volledig gemaakt worden. Daarbij kan ook gekeken worden naar resultaten uit eerdere stages of naar alternatieve (praktijk-)opdrachten. In formele zin is er zo sprake van een sluitende aanpak. Dat laat onverlet dat vanwege de onzekerheid over de economische ontwikkelingen zich nog steeds knelpunten bij de beroepspraktijkvorming kunnen voordoen.
Vanzelfsprekend houd ik nauw een vinger aan de pols of de genomen maatregelen volstaan.
Kunt u garanderen dat deze mbo’ers, die vooral worden opgeleid voor beroepen in de openbare orde en veiligheid, retail, horeca, luchtvaart en evenementen- en toeristensector, niet de dupe worden van de ontstane situatie, die geheel buiten hun schuld is ontstaan? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat de betrokken mbo’ers studievertraging oplopen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de zorg van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) dat deze stagetekorten een voorbode zijn van toekomstige werkloosheid van de mbo’ers die geen stageplek weten te verwerven? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen?
Het tekort aan stageplaatsen en leerbanen kan inderdaad een indicatie zijn van knelpunten op de arbeidsmarkt voor schoolverlaters. Het CPB heeft in het rapport «Scenario’s economische gevolgen coronacrisis» (26 maart 2020) aangegeven dat de gevolgen voor onder meer schoolverlaters groot kunnen zijn. Ondanks dat de crisis het voor scholen niet gemakkelijk maakt, wil ik wel het belang benadrukken van dat de omvang van de instroom van opleidingen zo goed mogelijk aansluit bij de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Scholen hebben daartoe een wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief. SBB monitort in hun werkwijze doelmatigheid welke opleidingen een goed arbeidsmarktperspectief bieden en welke niet. Voor het zomerreces zal ik conform toezegging uw Kamer een voortgangsbrief over de kabinetsreactie op het IBO-onderzoek «Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» toesturen. Ik zal hierbij ook ingaan op de knelpunten voor schoolverlaters en mogelijke maatregelen.5
Wilt u in overleg treden met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat om gezamenlijk de problematiek die zich nu aftekent, te verhelpen?
In het kabinet is volop overleg over de aanpak van de COVID-19 problematiek. Zo heeft het kabinet onlangs een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over het wegwerken van achterstanden, onder meer door een extra impuls voor SBB voor de aanpak van tekorten aan stages en leerbanen.
De situatie in gevangenissen in coronatijd. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht, «Coronamisstanden in gevangenissen, gedetineerden worden monddood gemaakt»?1
Mijn berichtgeving aan de Tweede Kamer is gebaseerd op informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb vertrouwen in de juistheid van deze informatie. DJI informeert mij regelmatig over de uitvoering van de coronamaatregelen. Ik leg daarnaast (virtuele) werkbezoeken af aan penitentiaire inrichtingen. Deze geven mij een goed beeld van een penitentiaire inrichting (PI) en van de lokale situatie.
Bent u ervan verzekerd dat u zelf een goed beeld heeft van de actuele en feitelijke gang van zaken in de gevangenissen? Zo ja, hoe kan het dan dat op een fors aantal punten het beeld zoals dat geschetst wordt door gedetineerden en familieleden afwijkt van hetgeen u steeds aan de Kamer heeft gemeld?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het eigenlijk gerechtvaardigd dat het voor gedetineerden zo moeilijk wordt gemaakt hun verhaal te doen, terwijl het uitdrukkelijk niet gaat over de delicten en belangen van slachtoffers, maar slechts over de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden in detentie? Zo ja, waarom? Op wat voor sancties kunnen gedetineerden rekenen als bekend wordt dat ze hun ervaringen delen met Kamerleden en journalisten?
Een gedetineerde moet de directeur om toestemming vragen voor een gesprek met de media. De directeur beoordeelt dit verzoek aan de hand van artikel 40 van de Penitentiaire Beginselenwet. Hierin staat dat een gedetineerde een gesprek met de media kan voeren als het bepaalde belangen niet schaadt zoals de bescherming van de openbare orde en de goede zeden of het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Ook kan de directeur voorwaarden verbinden aan een gesprek met de media of er toezicht op uitoefenen. Indien een gedetineerde deze toestemming niet heeft gekregen en toch een gesprek heeft met de media kan een sanctie worden opgelegd. Dat kan bijvoorbeeld een straf op cel zijn of een extra controle op brief- en telefoonverkeer. Het bepalen van de sanctie is maatwerk en mede afhankelijk van de ernst van de gevolgen van het niet naleven van de regels.
Waren er nu echt geen veilige oplossingen te bedenken voor het bezoek van bijvoorbeeld een terminaal zieke vader die voor een laatste keer zijn gedetineerde zoon wilde bezoeken? Waarom konden diezelfde dag dan wel bouwvakkers in de inrichting werkzaamheden uitvoeren?
Het opschorten van al het bezoek en verlof in de PI’s was noodzakelijk om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Mede hierdoor is het aantal besmettingen binnen de inrichtingen tot nu toe beperkt gebleven. Deze maatregelen vallen veel gedetineerden zwaar en dat is begrijpelijk. De ontwikkeling van het aantal besmettingen in Nederland staat een stapsgewijze versoepeling van de mogelijkheden tot bezoek en verlof inmiddels weer toe. Ik heb uw Kamer daarover op 29 mei en 15 juni geïnformeerd.2
Het verrichten van onderhoudswerkzaamheden door bouwvakkers is niet in strijd met deze maatregelen als deze werkzaamheden nodig zijn voor de veiligheid van personeel en gedetineerden. Uiteraard worden hierbij de richtlijnen van het RIVM in acht genomen.
In hoeverre zijn de mogelijkheden om te Skypen per gedetineerde, om het verbod op bezoek te compenseren, nu daadwerkelijk verruimd? Erkent u dat dit niet soepel verloopt?
Contact met familieleden en naasten is voor iedereen van belang, ook voor gedetineerden. Om de opschorting van bezoek en verlof te compenseren zijn de mogelijkheden voor beeldbellen (Skype) in hoog tempo vergroot. Binnen een week na de maatregelen waren er hiervoor 400 tablets beschikbaar. Inmiddels beschikt DJI over 850 tablets met een veilige Skypeverbinding voor alle inrichtingen. Weliswaar waren in een aantal inrichtingen opstartproblemen maar die zijn inmiddels verholpen. Daarnaast zijn er af en toe verstoringen die niet beïnvloedbaar zijn, zoals bijvoorbeeld een landelijke storing met Skype of met een netwerkverbinding. Over het algemeen verloopt het gebruik van Skype adequaat en conform de verwachting. Buiten de mogelijkheid van Skypen houden de gedetineerden de mogelijkheid tot telefonisch contact.
Waarom verschillen de bezoekregelingen voor advocaten per inrichting? Vindt u dat terecht?
Zoals eerder aangegeven behouden advocaten de mogelijkheid om cliënten te bezoeken, bijvoorbeeld met plexiglas tussen advocaat en cliënt of op 1,5 meter afstand. De rechtsgang moet immers ongestoord kunnen plaatsvinden. De situatie per gebouw verschilt echter per inrichting. Daarom hebben vestigingsdirecteuren de ruimte gekregen om voor hun eigen vestiging maatwerk toe te passen om het bezoek van advocaten veilig, conform de richtlijnen van het RIVM, te laten plaatsvinden. Dit betekent dat de bezoekregeling per inrichting kan verschillen.
Naast de mogelijkheid tot fysiek bezoek staan de advocaten ook andere manieren ter beschikking om vorm te geven aan contact met hun gedetineerde cliënt zoals via de telefoon of beeldbellen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de anderhalve meter afstand in veel inrichtingen niet wordt nageleefd, gedetineerden geen (of niet tijdig) zeep krijgen, medewerkers geen beschermende middelen dragen en zelfs bij het fouilleren niet eens altijd handschoenen gedragen worden? Hoe is dit mogelijk?
De medewerkers van DJI houden zich aan de richtlijnen van het RIVM, binnen de mogelijkheden die de gebouwen bieden. Conform deze richtlijnen gebruiken medisch personeel en medewerkers die in direct contact komen met mogelijk besmette gedetineerden persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een masker en handschoenen. Daarnaast gebruiken DJI-medewerkers die nieuw binnenkomende gedetineerden moeten fouilleren en visiteren persoonlijke beschermingsmiddelen.
In de algemene ruimten van de PI is zeep beschikbaar waarmee gedetineerden de handen kunnen wassen. Gedetineerden zijn zelf verantwoordelijk voor de aanwezigheid van zeep op cel. Zeep kan worden gekocht in de gedetineerdenwinkel. Het kan voorkomen dat bepaalde merken zeep tijdelijk niet voorradig zijn, maar dan is er altijd een alternatief voorhanden. Er is dan ook geen sprake van dat gedetineerden niet of niet tijdig worden voorzien van zeep.
Nieuwe gedetineerden van buitenaf worden altijd twee weken op een eenpersoonscel geplaatst. Contact met andere gedetineerden wordt vermeden. Bij binnenkomst in de PI vindt direct een medische intake plaats met verscherpte aandacht voor coronaverschijnselen en eventuele kwetsbaarheid van de gedetineerde. Zo nodig wordt op medische indicatie getest op besmetting. Tijdens deze twee weken is er sprake van «close monitoring» om te bezien of een gedetineerde klachten ontwikkelt. Indien dit het geval is wordt de betrokkene direct volgens protocol geïsoleerd. Na de quarantaineperiode van 2 weken kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel in een meerpersoonscel worden geplaatst.
Begrijpt u de angst voor verspreiding van het virus in gesloten setting, mede vanwege de ervaringen in andere landen?
De situaties die zich in andere landen hebben voorgedaan zijn inderdaad zorgelijk. Om dit soort situaties in Nederlandse inrichtingen te voorkomen heeft DJI in een vroeg stadium vergaande maatregelen getroffen. Dit heeft het ervoor gezorgd dat het aantal besmettingen zeer beperkt is gebleven.
Wat zijn nu precies de criteria voor plaatsing in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg? Waarom wordt daar niet veel eerder toe overgegaan, omdat daar de kennis en expertise is en men daar een afdeling heeft voor besmette personen?
Gedetineerden met coronagerelateerde klachten worden geïsoleerd. De medische zorg in de PI’s is gelijkwaardig aan de zorg buiten detentie.3 Een gedetineerde met (milde) coronaklachten kan daarom in de eigen inrichting worden behandeld. In het geval er 24-uurs zorg nodig is, maar geen sprake is van een noodzaak tot ziekenhuisopname worden gedetineerden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische zorg JCvSZ. Het JCvSZ is geen ziekenhuis. Als klachten van een gedetineerde wel van dien aard zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is, zal betrokkene in een regulier ziekenhuis worden opgenomen.
Klopt het beschrevene over de inval van het Interne Bijstandsteam?
De aard van het werk van het IBT brengt met zich mee dat de 1,5 meter niet altijd gehandhaafd kan worden, omdat zij personen die onwillig of agressief gedrag vertonen in bedwang dienen te houden. Ook het dragen van een mondmasker kan, als zij in actie moeten komen en één of meerdere gedetineerden fysiek in bedwang moeten houden, niet goed mogelijk of zelfs risicovol zijn. Het IBT werd in PI Vught ingezet op een afdeling met gedetineerden die geen coronagerelateerde verschijnselen vertoonden. Conform de richtlijnen van het RIVM is het in een dergelijke situatie niet nodig om mondmaskers te dragen. Indien medewerkers van het IBT zelf coronagerelateerde klachten hebben blijven zij, conform de RIVM-richtlijnen, thuis.
Klopt het dat op een afdeling, waar een besmette persoon verbleef die later is overleden, daarna niemand is getest? Zo ja, waarom niet?
Het betreft hier een persoon die is overleden tijdens de extramurale fase van de ISD-maatregel (Inrichting Stelselmatige Daders). Op het moment dat hij de inrichting verliet, had hij nog geen klachten. Daarom zijn de voormalige celgenoten conform de destijds geldende richtlijnen van het RIVM niet getest. Deze schreven voor dat er alleen werd getest als sprake was van coronagerelateerde klachten. De voormalige afdelingsgenoten zijn wel gemonitord op coronagerelateerde symptomen. Het staat overigens niet vast dat de betreffende gedetineerde aan corona is overleden.
Kunt u garanderen dat nieuwe gedetineerden altijd eerst in quarantaine worden geplaatst, of zijn er uitzonderingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, die een gedetineerde gelijk gaf die bezwaar maakte tegen plaatsing in een meerpersoonscel? Welke consequenties heeft dit voor het beleid door te gaan met de inzet van meerpersoonscellen? Hoe kan dat eigenlijk veilig en verantwoord plaatsvinden conform de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu?
De RSJ heeft in deze zaak de plaatsing van de gedetineerde in een meerpersoonscel geschorst, omdat de directeur in die specifieke casus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gezondheidsrisico aanvaardbaar was.4 In overige zaken is de plaatsing in een meerpersoonscel niet geschorst. De eerstgenoemde uitspraak van de RSJ doet dan ook geen afbreuk aan het kunnen plaatsen van gedetineerden in meerpersoonscellen.
Het plaatsen in een meerpersoonscel kan veilig en verantwoord plaatsvinden omdat daarbij een vaste werkwijze wordt gehanteerd. Gedetineerden die voor het eerst instromen in een penitentiaire inrichting worden eerst twee weken op een eenpersoonscel op een aparte inkomstenafdeling geplaatst (gelet op incubatietijd van het coronavirus). In deze periode wordt gemonitord of de gedetineerde klachten ontwikkelt. Als dit niet het geval is, kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel een meerpersoonscel worden geplaatst. Alleen gedetineerden die volledig klachtvrij zijn, worden samen in een cel geplaatst. Bij elke verdenking van besmetting wordt er getest. Voor gezonde gedetineerden zijn meerpersoonscellen ook in de huidige situatie een passende vorm van detentie.
Het bericht 'Defensie en politie willen samen personeel werven' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Defensie en politie willen samen personeel werven»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en Defensie een bilaterale overeenkomst hebben gesloten met onder andere de afspraak het verkennen van uitwisselbaarheid in loopbaanpaden? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zoals ik meldde in het eerste halfjaarbericht politie 20192, hebben de politie en Defensie op 9 april 2019 een bilaterale overeenkomst gesloten, waarin is afgesproken nauwer te gaan samenwerken, onder meer op het gebied van human resources management. Op dit moment wordt er invulling gegeven aan de samenwerking.
De samenwerking tussen de politie en Defensie is opgehangen in een bredere samenwerking in het veiligheidsdomein, onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook DJI, de Douane en de Brandweer deel van uitmaken. Gestart is met een gezamenlijk arbeidsmarktonderzoek, hetgeen inmiddels is afgerond.
Binnen de organisaties worden de medezeggenschapsorganen met enige regelmaat op de hoogte gehouden van de voortgang en activiteiten in de samenwerking. Dit geldt ook voor de gezamenlijke vakorganisaties, die sinds kort samenwerken in de «Coalitie voor Veiligheid».
Bent u bekend met het feit dat diverse personen, thans (nog) werkzaam bij Defensie, bereid zijn de overstap naar de politie te overwegen, dan wel daadwerkelijk te maken? Zo ja, bent u ook bekend met het gegeven dat een dergelijke overstap in de praktijk een forse terugval in netto salaris als gevolg heeft van soms wel meer dan € 700,– bruto per maand? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit verschil financieel overbrugd dient te worden, omdat anders niet verwacht en verlangd mag worden dat personen die Defensie verlaten zich bij de politie als werkzoekende zullen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, deelt u de mening dat de politie hierdoor waardevolle potentiële werknemers laat lopen?
Ik kan geen uitspraken doen over de beweegredenen van individuele Defensiemedewerkers die overstappen naar de politie, of dit overwegen.
Daarnaast herken ik mij niet in het door u geschetste algemene beeld. Zonder een nadere duiding van functie, rang en leeftijd is het vermeende verschil in salaris onmogelijk te onderschrijven of te weerleggen. Behalve enkel het salaris zijn er ook andere factoren, zoals de inhoud van het werk en loopbaanperspectief, die van invloed zijn op de afweging om al dan wel of niet over te stappen naar de politie.
Vooralsnog zie ik dan ook geen aanleiding om vermeende salarisverschillen van medewerkers die overstappen van Defensie naar de politie te compenseren. Daarnaast hebben Defensie en politie afgesproken om elkaar op de arbeidsmarkt niet te beconcurreren. Dit neemt uiteraard niet weg dat iedere werknemer vrij is om te solliciteren waar en wanneer hij/zij dat wenst.
Deelt u ook de mening dat dit niet mag gebeuren, omdat de politie voor de grote opdracht staat de komende jaren vele duizenden nieuwe werknemers te werven?
Zoals bekend, staat de politie voor een omvangrijke vervangings- en uitbreidingsopgave. Ik wijs er echter op dat de politie er vooralsnog in slaagt voldoende nieuwe medewerkers te werven.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, ondanks de coronaproblematiek, te beantwoorden, omdat geen tijd verloren mag gaan op dit onderwerp?
Ja.
Het voorgenomen uitstel van nieuwe btw-regels voor e-commerce van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om de invoering van nieuwe btw-regels voor e-commerce met zes maanden uit te stellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit uitstel ook uitstel betekent voor het heffen van btw op Chinese pakketjes?
Ja, dit leidt ertoe dat ook de btw-heffing wordt uitgesteld over pakketjes met een waarde van niet meer dan € 22 uit landen van buiten de Europese Unie die rechtstreeks naar consumenten worden gezonden.
Bent u het ermee eens dat deze gederfde btw-inkomsten zeer onwenselijk zijn, juist in deze tijd waarbij de staatsschuld oploopt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet-heffen van btw op pakketjes onder de € 22,– zorgt voor een blijvend oneerlijk speelveld tussen Nederlandse (web)winkels en Chinese webwinkels zoals Alibaba?
Op basis van het zogenoemd «btw e-commerce pakket» wordt de btw heffing op grensoverschrijdende internetverkopen van goederen en diensten aan consumenten gemoderniseerd en vereenvoudigd. Deze handel is de afgelopen jaren zeer fors toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de btw-regels aangepast moeten worden. Uitgangspunten hierbij zijn onder meer dat de btw wordt geheven in het land van bestemming en er gelijke concurrentievoorwaarden gelden voor bedrijven binnen en buiten de EU. Voor de handel van buiten de EU zal de heffing in veel gevallen verschuldigd zijn door de platforms die betrokken zijn bij de verkoop.
Op dit moment geldt er in Nederland een btw-vrijstelling bij de invoer van goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan € 22 voor consumenten in de EU. Deze -al tientallen jaren bestaande- vrijstelling komt omwille van het gelijke speelveld tussen non-EU en EU-ondernemers te vervallen. Om te voorkomen dat consumenten separaat de btw moeten afrekenen voor iedere zending die in Nederland wordt ingevoerd, veelal via de postbezorger, wordt er voorzien in een nieuw aangiftesysteem voor de leveranciers, het zogenoemde éénloketsysteem. Voor de afdracht van de btw in alle lidstaten waar zijn klanten zitten, kan de ondernemer zich dan registreren en aangifte doen in één lidstaat. Deze lidstaat zorgt er vervolgens voor dat de btw wordt doorgeleid naar de belastingdiensten van de andere betrokken lidstaten.
Hiernaast wordt eenzelfde systeem opgezet voor de levering van goederen en diensten binnen de EU. Implementatie van het omvangrijke pakket aan maatregelen en het op elkaar aansluiten van deze éénloketsystemen in alle lidstaten vergt veel van de IT systemen van de belastingdiensten. Diverse lidstaten, waaronder ook Nederland, hebben aangegeven niet op tijd klaar te zijn om inwerkingtreding per 1-1-2021 te kunnen garanderen. Ook van ondernemers wordt veel gevraagd met de implementatie van de nieuwe regels. De Corona crisis zet de tijdige implementatie alleen maar verder onder druk.
De Belastingdienst onderzoekt op dit moment op welke manier en per welke datum het e-commerce pakket kan worden geïmplementeerd (inclusief bijbehorende IT-systemen). Dit onderzoek is voor de zomer gereed. We zullen uw Kamer hier daarna zo snel mogelijk over informeren. Iedere vorm van uitstel zorgt voor een tijdelijk langer ongelijk speelveld tussen ondernemers buiten en binnen de EU. Voor de Belastingdienst, Douane, ondernemers en consumenten is het echter essentieel dat het nieuwe systeem goed wordt voorbereid en zoveel mogelijk gelijktijdig met de andere lidstaten wordt geïmplementeerd. Uiteraard streven alle lidstaten ernaar om het systeem zo snel mogelijk te laten functioneren.
Bent u bereid om dit namens Nederland ter discussie te stellen?
Zoals reeds aangegeven is Nederland één van de landen die 1 januari 2021 niet gereed is om het e-commercepakket naar behoren te laten functioneren. Daar komt bij dat sommige Nederlandse ondernemers ook hebben aangegeven meer voorbereidingstijd nodig te hebben. Nederland is dan ook om die redenen gebaat bij het voorgestelde uitstel.
Ziet u mogelijkheden om de btw op Chinese pakketjes zoals gepland in te voeren per 1 januari 2021, ook bij een generiek uitstel van de nieuwe btw-regels voor e-commerce? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ziet geen mogelijkheden om de btw-vrijstelling per 1 januari 2021 af te schaffen. Het IT-systeem van de Belastingdienst is per die datum niet gereed om de forse toename aan btw-aangiftes te kunnen verwerken. Voor een goede werking van de interne markt is vereist dat alle lidstaten de nieuwe EU-wetgeving tegelijkertijd invoeren.
Kunt u toelichten hoe u dit oneerlijke speelveld wilt rechttrekken als het voorstel voor de nieuwe btw-regels wordt uitgesteld?
De eerder genoemde € 22 vrijstelling bestaat al tientallen jaren en is slechts een onderdeel van een meer omvattend pakket aan maatregelen. Door met name de toename van e-commerce hebben de lidstaten besloten dat er een einde moet komen aan het ongelijke speelveld tussen ondernemers buiten de EU en binnen de EU. De implementatie van het omvangrijke wetgevingspakket vergt echter een forse aanpassing van de IT-systemen van de Belastingdiensten en de ondernemers. Mede vanwege de corona is nader uitstel voor een EU-brede implementatie nodig. Tussentijdse maatregelen op een enkel onderdeel van het totale pakket liggen niet in de rede.
Bent u bereid bovenstaande vragen afzonderlijk en voor de eerstvolgende Europese top waar dit onderwerp wordt besproken te beantwoorden?
Het is ons op dit moment niet bekend of en zo ja, wanneer dit dossier op een Europese top wordt besproken. De verwachting is wel dat de Ecofin Raad hier voor de zomer overeenstemming over bereikt.Dit zal waarschijnlijk via een zogenoemde schriftelijke procedure plaatsvinden.
Het bericht dat China het oog laat vallen op (verzwakte) Nederlandse bedrijven |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China laat oog op (verzwakte) Nederlandse bedrijven vallen»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat China grote interesse lijkt te hebben om Nederlandse bedrijven in de maritieme industrie over te nemen, mede in het kader van de «Made in China 2025» strategie?
Het kabinet is bekend met de «Made in China 2025»-strategie en de Chinese ambitie op het gebied van de maritieme maakindustrie. Het beeld dat dit leidt tot een toename in overnames van Nederlandse bedrijven, wordt niet herkend.
Klopt het dat deze strategie mede mogelijk gemaakt wordt door staatssteun van de Chinese overheid en wat heeft dit voor gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse (en Europese) maritieme industrie?
De mondiale scheepsbouw kent een lange traditie van scherpe internationale concurrentie waarbij een directe overheidsbetrokkenheid geen uitzondering is. De Nederlandse maritieme maakindustrie heeft door een strategie gericht op de ontwikkeling en productie van hoogwaardige innovatieve schepen een onderscheidende positie weten op te bouwen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard maakt voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, inclusief de maritieme maakindustrie. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Hoe waarborgt u de concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme industrie, zeker nu deze door de gevolgen van de coronacrisis lijkt te verzwakken, en bent u hierover in overleg met de sector?
De concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme maakindustrie is vanwege de sterke internationale oriëntatie van deze industrie een terugkerend agendapunt in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de bedrijven en de brancheorganisaties in deze sector. Met de Topsector Water & Maritiem en diverse specifieke instrumenten wordt het innovatievermogen, duurzame ontwikkeling en de toegang tot financiering versterkt. Tegelijkertijd is het Nederlandse marinebouwcluster, als onderdeel van de maritieme sector, van groot strategisch belang voor Nederland. Zoals beschreven in de Defensie Industrie Strategie uit 2018 (Kamerstuk 34 225, nr. 23) is het vanuit strategisch belang wenselijk een zelfscheppend marinebouwcluster te behouden, beschermen en versterken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is voor de Nederlandse economie als China maritieme bedrijven overneemt, die door de coronacrisis verzwakt zijn?
Het kabinet is van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Dit geldt ook voor overnames en investeringen in de Nederlandse maritieme maakindustrie en in tijden van economische tegenwind. Ook in deze tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door marktpartijen wordt verschaft; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Niettemin, wanneer overnames en investeringen binnen de maritieme sector tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden, is het wenselijk dat de overheid in kan grijpen. In beginsel zal hierbij gezocht worden naar oplossingen vanuit de markt. Tegelijkertijd moet ook hier benadrukt worden dat het kabinet zich inzet voor het verbeteren van een gelijk speelveld zodat er geen sprake is van oneigenlijke voordelen voor ondernemingen van buiten Europa.
Erkent u dat de huidige coronacrisis (familie)bedrijven in de maritieme industrie, maar ook in andere sectoren, kwetsbaar maakt door bijvoorbeeld vraaguitval en dat deze bedrijven daarom een makkelijke prooi worden voor overnemende partijen, zoals investeerders uit China?
Zonder twijfel hebben bedrijven in sommige branches, vooral die direct lijden onder de noodzakelijke coronamaatregelen, hun marktwaarde zien dalen. Het kabinet heeft echter vooralsnog geen signalen ontvangen van ongewenste overnames of investeringen in de maritieme industrie of in andere sectoren als gevolg van de coronacrisis. Vanwege de economische situatie is het mogelijk dat ondernemingen goedkoper worden overgenomen. Tegelijkertijd biedt dat ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daar staat tegenover dat potentiele ondernemende partijen ook hun buffers hebben moeten aanspreken en daarmee een kleinere oorlogskas hebben. Wat per saldo het effect is, is moeilijk te zeggen. Vooralsnog is geen sprake van een overnamegolf, ook niet binnen de maritieme industrie.
Kunt u ingaan op de zorgen die leven in de maritieme industrie omtrent de risico’s op overnames? Hoe gaat u aan deze zorgen tegemoetkomen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die leven binnen de Nederlandse maritieme maakindustrie ten aanzien van het risico’s op overnames. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat in nauw contact met de grote ondernemingen, de familiebedrijven en brancheorganisaties om voortdurend op te hoogte te blijven van ontwikkelingen in de sector. We doen dit proactief, zodat signalen van ongewenste overnames of investeringen tijdig worden opgepakt.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen en instrumenten er zijn en/of worden genomen om de door de coronacrisis verzwakte maritieme industrie te beschermen tegen onwenselijke overnames bijvoorbeeld vanuit China? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de nationale en de Europese inzet?
Het Nederlandse ondernemingsrecht kent een aantal reguliere beschermingsmaatregelen waarmee ondernemingen zichzelf kunnen beschermen tegen vijandige overnames, waaronder blokkeringsmaatregelen en – indien het een beursgenoteerde onderneming betreft – het uitgeven van prioriteitsaandelen of beschermings-preferente aandelen of het buitenplaatsen van bepaalde strategische activa.
Het kabinet werkt daarnaast in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer er sprake is van risico’s voor onze nationale veiligheid, zal de overheid in moeten kunnen grijpen bij overnames of investeringen. Het kabinet ontwikkelt hiervoor zowel sectorspecifiek als generiek instrumentarium. Op 11 november 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de implementatie van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De Uitvoeringswet hiervoor wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer verstuurd. In dezelfde brief bent u ook geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor een stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Dit stelsel gaat toezien op de screening van overnames en investeringen binnen aanbieders van de vitale processen of vitale infrastructuur en bij ondernemingen die technologieën ontwikkelen die raken aan nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden.
In aanvulling op het in ontwikkeling zijnde instrumentarium, heeft het kabinet op 2 juni 2020 aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van deze peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni 2020 zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. Op deze manier zet het kabinet zich proactief in om ongewenste overnames of investeringen met risico’s voor de nationale veiligheid tegen de achtergrond van de coronacrisis te voorkomen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Op Europees vlak worden verschillende maatregelen ontwikkeld die bijdragen een sterke concurrerende sectoren, inclusief de maritieme sector zodat die weerbaar is tegen ongewenste overnames. Deze maatregelen zijn onderdeel van onder andere de Europese industriestrategie van de EU. De Europese voorstellen, die zich onder meer concentreren rondom het verbeteren van het mondiale gelijke speelveld, het stimuleren van innovatie, verduurzaming en het ondersteunen van het mkb, zijn veelal ook in nationale beleidsdoelstellingen terug te vinden. Mede naar aanleiding van de motie Palland (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475) wordt momenteel verkend in hoeverre specifieke maatregelen noodzakelijk zijn ter bevordering van het gelijke speelveld voor de maritieme maakindustrie.
Bent u bereid om reeds geplande overheidsinvesteringen bij de maritieme industrie naar voren te halen, zodat deze sector gestimuleerd wordt en zodat de risico’s voor onwenselijke overnames mogelijk verkleind worden?
Momenteel brengen de collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie de mogelijkheden in kaart. Over de uitkomst hiervan kunnen nog geen mededelingen gedaan worden.
Wat kan het stelsel van investeringstoetsing op nationale veiligheidsrisico’s betekenen voor de maritieme industrie en in hoeverre kan deze toetsing de industrie ondersteunen tegen vijandige overnames, bijvoorbeeld uit China?
Wanneer ondernemingen in de Nederlandse maritieme industrie onder het toepassingsbereik van het wettelijk instrumentarium voor investeringstoetsing komen te vallen – als het brede stelsel van investeringstoets dan wel de sectorspecifieke toets voor de defensie-industrie in werking treedt – kan het kabinet besluiten tot ingrijpen bij overnames en investeringen indien de bescherming van de nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft. Dit zal mogelijk zijn wanneer de onderneming een aanbieder van een vitaal proces is of een technologie ontwikkelt die raakt aan onze nationale veiligheid. Wanneer de onderneming een aanbieder van het vitale proces Inzet Defensie is (als onderdeel van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis), zal het in ontwikkeling zijnde wettelijke regime voor investeringstoetsing binnen de defensie-industrie van toepassing worden.