De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
Het bericht dat zorginstelling Pluryn kinderen weigert die specialistische hulp nodig hebben |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Pluryn diep in het rood; zorginstelling sluit deuren voor schrijnende, acute gevallen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Pluryn de personeelskosten met 24 miljoen zijn gestegen?
Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording betroffen de personeelskosten eind verslagjaar 2017 afgerond 275 miljoen euro en eind verslagjaar 2018 afgerond 299 miljoen euro. De stijging tussen 2017 en 2018 betreft circa 24 miljoen euro.
Kunt u aangeven met welk bedrag de inkomsten zijn gestegen in 2018?
Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording betrof het totaal aan bedrijfsopbrengsten eind verslagjaar in 2017 afgerond 404 miljoen euro en eind verslagjaar in 2018 afgerond 411 miljoen euro. Het gaat dus om een stijging van circa 7 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat de afschrijvingen in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 zijn geweest?
In de onderstaande tabel vindt u de bedragen die Pluryn in de periode 2015–2018 heeft afgeschreven op haar materiële vast activa. Deze gegevens komen uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG.
2015
2016
2017
2018
14,3
15,6
16,8
17,8
Kunt u aangegeven in een tijdspad welke rol en ingrepen de Raad van Toezicht heeft gedaan?
Vanuit mijn positie acht ik het niet wenselijk te treden in het optreden, de relaties en verhoudingen tussen het bestuur, toezicht en medezeggenschap in een specifieke organisatie. In algemene zin vind ik het belangrijk dat de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht transparant zijn over hun besluitvorming en dat zij adviezen van de medezeggenschapsorganen voor medewerkers en cliënten hierbij betrekken.
Kunt u aangeven in een tijdspad welke overnames er zijn geweest en wat dat deed met de kritieke prestatie indicators (KPI’s)?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor de jeugdigen die nu verblijven bij de Hoenderloo Groep. Ik acht het vanuit mijn positie dan ook niet wenselijk om in te gaan op deze gedetailleerde informatie over de bedrijfsvoering van Pluryn, die niet in de openbare jaarverantwoording is terug te vinden.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is geweest van het aantal cliënten tussen 2015 en 2018?
In de onderstaande tabel vindt u het aantal cliënten van Pluryn in de periode 2016 – 2018. Deze gegevens komen voor 2017 en 2018 uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG en voor 2016 uit haar jaarverslag op de website van Pluryn:
2015
2016
2017
2018
3.451
6.335
7.075
NB: Pluryn heeft in 2016 Intermetzo overgenomen. Dit verklaart de toename in aantal cliënten.
Uit het jaarverslag 2015 op de website van Pluryn kunnen deze gegevens niet op deze wijze worden gelezen.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is geweest van het aantal fte dat werkzaam is bij Pluryn tussen 2015 en 2018?
In de onderstaande tabel vindt u het aantal fte’s van Pluryn in de periode 2016–2018. Deze gegevens komen voor 2017 en 2018 uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG en voor 2016 uit haar jaarverslag op de website van Pluryn:
2015
2016
2017
2018
Cliëntgebonden
1.913
3.875
3.822
Niet-cliëntgebonden
1.133
463
839
Totaal
3.046
4.338
4.661
Uit het jaarverslag 2015 op de website van Pluryn kunnen deze gegevens niet op deze wijze worden gelezen.
Kunt u daarin een onderscheid maken tussen personeel dat direct betrokken is bij de zorg en dat werkzaamheden doet die niet direct gericht zijn op zorg (administratie, management, etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is van de kosten die betrekking hebben op het vastgoed?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor de jeugdigen die nu verblijven bij de Hoenderloo Groep. Ik acht het vanuit mijn positie dan ook niet wenselijk om in te gaan op deze gedetailleerde informatie over de bedrijfsvoering van Pluryn, die niet in de openbare jaarverantwoording is terug te vinden.
Is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ergens betrokken geweest bij overnames?
De (rechtsvoorganger van de) ACM heeft op 22 oktober 2010 een besluit genomen over de fusie tussen Pluryn en de Hoenderloo Groep dat inhield dat de omzetdrempels voor een fusiemelding niet werden overschreden. Hierdoor kon de fusie doorgang vinden. Op 20 december 2011 heeft de (rechtsvoorganger van de) ACM besloten dat Pluryn Hoenderloo en Koraal samen SeysCentra mochten starten. Tot slot heeft de ACM op 9 februari 2017 goedkeuring verleend aan de overname van Intermetzo door Pluryn. De ACM oordeelt in zijn besluit dat de voorgenomen concentratie de concurrentie niet significant zal beperken. De Stichting Pluryn Hoenderloo Groep en Intermetzo kregen daarom toestemming om te fuseren.
De NZa heeft in het kader van de zorgspecifieke concentratietoets twee keer goedkeuring verleend aan een concentratie waar Pluryn bij betrokken was. De eerste goedkeuring is verleend op 11 juli 2016 en betreft een bestuurlijke fusie tussen Pluryn en Intermetzo. De tweede goedkeuring is verleend op 29 december 2016 en ziet op een overname door een onderdeel van Pluryn: Stichting Pluryn Maatschappelijke Ondernemingen.
Tijdens de zorgspecifieke concentratietoets toetst de NZa in hoeverre partijen de effecten van de voorgenomen concentratie voldoende in kaart hebben gebracht en of partijen hun ondernemingsraad, cliëntenraad en overige stakeholders voldoende hebben betrokken. Daarnaast kijkt de NZa naar de gevolgen voor cruciale zorg. De NZa heeft geen bevoegdheden om de concentratie inhoudelijk te beoordelen op de gevolgen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.
Waarom heeft de NZa niet eerder ingegrepen toen er zorg werd geboden waarvoor geen vergoeding was?
De NZa heeft nauw contact met de zorgkantoren over de continuïteit van Wlz-zorg zoals geboden door Pluryn. Bij de NZa zijn geen signalen bekend dat zorgkantoren geen vergoeding zouden geven voor geleverde Wlz-zorg of dat de tarieven niet kostendekkend zouden zijn. De NZa heeft wel signalen ontvangen dat er financiële problemen spelen in het domein van de jeugdhulp en deze kenbaar gemaakt aan het Ministerie van VWS. De NZa houdt echter geen toezicht op dit domein.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer 'Ouderdomsregelingen ontleed' |
|
Hilde Palland (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van de Algemene Rekenkamer «Ouderdomsregelingen ontleed»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit data-analyse van de Algemene Rekenkamer (AR) blijkt dat 34.000–51.000 rechthebbende huishoudens geen beroep doen op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)?
Ik vind de omvang van het door de Algemene Rekenkamer gerapporteerde niet-gebruik fors en onwenselijk. Het gaat hier om een kwetsbare groep ouderen. In mijn bestuurlijke reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven onderzoek te zullen laten doen naar de achtergronden en de redenen van het niet-gebruik. Het rapport van de Algemene Rekenkamer onderstreept het belang van het terugdringen van het niet-gebruik en het wegnemen van de belemmeringen die de SVB daarbij ondervindt.
Bent u het eens met de conclusie van de AR dat u verantwoordelijk bent voor de werking van het stelsel dat een basis-oudedagsvoorziening aanbiedt aan ouderen die dit nodig hebben?
Ja. Daarbij moet ik opmerken dat de AOW hierin de basis-oudedagsvoorziening is en dat de AIO een bijstandsvoorziening is, die moet voorkomen dat ouderen in Nederland die geen toereikend beroep op deze basis-oudedagsvoorziening kunnen doen, zouden moeten rondkomen met minder dan het voor hen geldende sociaal minimum. Van belang daarbij is het spanningsveld tussen enerzijds de AIO als minimumvoorziening, waarvoor betrokkenen zelf een aanvraag moet doen, en anderzijds mijn verantwoordelijkheid voor de werking van het stelsel als geheel.
Bent u het eens dat niet-gebruik van de AIO en de Overbruggingsregeling AOW (OBR) betekent dat niet alle mensen de inkomensondersteuning krijgen die zij mogelijk nodig hebben?
Daar ben ik het mee eens, waar het gaat om onbedoeld niet-gebruik. Mensen kunnen er echter ook bewust voor kiezen om geen beroep op de regelingen te doen. En het is erg moeilijk om het niet-gebruik nauwkeurig te meten. Voor een onbekend gedeelte kunnen in het gemeten niet-gebruik ook ten onrechte mensen worden meegenomen die geen recht hebben of juist mensen niet zijn meegenomen die wel recht hebben. In de technische toelichting gaat de Algemene Rekenkamer daar uitgebreid op in.
Is dan de conclusie juist dat u verantwoordelijk bent om het niet-gebruik van deze regelingen, waardoor ouderen leven onder het bestaansminimum, tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit niet-gebruik terug te dringen?
Ja. Die verantwoordelijkheid strekt zich uit tot het goed informeren van burgers over het bestaan van de AIO, de omstandigheden waaronder zij daar recht op hebben en de verplichtingen die daaraan verbonden zijn en daarnaast tot het in staat stellen van burgers om hiervoor een aanvraag in te dienen. Het is uiteindelijk wel aan de burgers zelf om kennis te nemen van die informatie en om zelf te beslissen om al dan geen aanvraag in te dienen.
Niet-gebruik is, zoals ook de SVB aangeeft, een continu aandachtspunt. Er gebeurt al veel om niet-gebruik van de AIO te voorkomen en te bestrijden. Maar het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft aan dat het beter moet en is aanleiding om breed te bekijken wat beter kan. Eerder heeft ook de wethouder Sociale Zaken van de gemeente Amsterdam dit namens de G4-gemeenten onder mijn aandacht gebracht. In het Algemeen Overleg over pensioenonderwerpen op 16 oktober heb ik naar aanleiding daarvan aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over een met de G4-gemeenten afgestemde aanpak. Daarover ben ik met partijen in overleg.
Daarnaast zal ik de ontwikkeling van het niet-gebruik uitgebreider volgen. Ik wil weten hoe de ontwikkeling is sinds het peilmoment van het Rekenkamer-onderzoek (1 januari 2017). Samen met de SVB en het CBS bereidt mijn ministerie nu een onderzoek voor dat de situatie voor het nu meest recente beschikbare peilmoment in beeld brengt (1 januari 2018) en later herhaald kan worden. Daarvoor wordt mede gebruik gemaakt van de door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde en ter beschikking gestelde methodiek. Nieuw onderdeel van het onderzoek is de vraag waar – in welke gemeenten – het probleem van het niet-gebruik van de AIO het grootst is. Mogelijk biedt dat nieuwe aanknopingspunten voor een gerichte aanpak.
Klopt het dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het niet-gebruik van de AIO doelmatiger en doeltreffender kan aanpakken als zij over inkomensgegevens uit de polisadministratie van het UWV zou beschikken?
Ja. De SVB ziet mogelijkheden om het niet-gebruik van de AIO met behulp van gegevensuitwisseling doelmatiger en doeltreffender aan te pakken. Ik heb echter moeten vaststellen dat de eerder voorgestelde gegevensuitwisseling niet proportioneel was. De uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer geven een extra aanleiding om nogmaals te kijken naar de vraag wat de beste wijze is om niet-gebruik tegen te gaan en daarbij ook te kijken naar gegevensuitwisseling.
Indien we samen met de SVB concrete mogelijkheden zien om een gegevensuitwisseling op een proportionele manier binnen het kader van het privacyrecht vorm te geven – bijvoorbeeld met behulp van technische toepassingen waarbij gegevens gepseudonimiseerd verwerkt worden of op basis van een experiment – dan zal ik de SVB vragen een uitgewerkt voorstel (getoetst door de Functionarissen Gegevensbescherming) ter advies voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Binnen het kader van het privacyrecht moet gegevensuitwisseling ook steunen op een deugdelijke juridische grondslag. In dit geval gaat het daarbij om een duidelijk omschreven wettelijke taak, waarvoor deze gegevensuitwisseling noodzakelijk is. Toen besloten werd om de AIO door de SVB te laten uitvoeren, was dat onder meer met het doel om het niet-gebruik van de AIO tegen te gaan.
Is de koppeling met de UWV-polisadministratie de enige wijze waarop het SVB doelmatig en doeltreffend het niet-gebruik van de AIO kan aanpakken of ziet u nog andere mogelijkheden?
Nee. Ik denk dat er daarnaast ook andere wegen zijn waarmee niet gebruik tegengegaan kan worden. We moeten op zoek naar alle mogelijkheden om bijvoorbeeld in de voorlichting en de uitvoering verbeteringen aan te brengen.
Kunt u aangeven wat de SVB administreert wanneer iemand bijvoorbeeld tien jaar tussen zijn 15de en 65ste niet in Nederland heeft gewoond en daardoor voor tien jaar geen AOW-rechten heeft opgebouwd?
De SVB registreert de AOW-opbouw van ingezetenen in Nederland per jaar in de 50 jaar voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Het maakt hiervoor niet uit in welk land iemand geboren is.
Kunt u aangeven wat de SVB administreert wanneer iemand bijvoorbeeld geboren is in een ander land dan in Nederland en op zijn 25ste zich hier vestigt en daardoor voor tien jaar geen AOW-rechten heeft opgebouwd?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de SVB uit de eigen administratie kan nagaan of iemand onvolledige AOW-rechten heeft opgebouwd?
Ja.
Zijn er redenen in de privacywetgeving die de SVB ervan weerhoudt om schriftelijk, telefonisch of anderszins contact te zoeken met iemand met onvolledige AOW-opbouw en in overleg met de persoon na te gaan of er recht is op de AIO?
Nee. Er zijn wel redenen van doelmatigheid en doeltreffendheid om niet apart contact te zoeken met alle mensen die mogelijk aanspraak maken op AIO. De AIO is bedoeld om te voorkomen dat het inkomen van mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, onder het sociaal minimum zakt. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor mensen met een onvolledige AOW-opbouw, maar ook voor AOW-gerechtigden met een nog niet AOW-gerechtigde partner die als huishouden onvoldoende inkomsten en/of vermogen hebben om boven het sociaal minimum uit te komen. In Nederland zijn bijna 340.000 mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd met een onvolledige AOW-opbouw. Daarvan hebben bijna 39.000 mensen een AOW-opbouw van minder dan 50% en bijna 90.000 mensen een AOW-opbouw van tussen de 50% en 80%. Een beperkt gedeelte daarvan heeft mogelijk recht op AIO: de Algemene Rekenkamer signaleert bijvoorbeeld een niet-gebruik van 4.067 personen met een inkomen van minder dan 50% van de AIO-norm en een niet-gebruik van 12.589 personen met een inkomen tussen de 50% en 80% van de AIO-norm. Iedere AOW’er krijgt informatie over de AIO, maar het is niet doeltreffend en doelmatig om daarnaast iedereen die mogelijk in aanmerking komt voor de AIO te bellen of te spreken. Met uit gegevensuitwisseling verkregen gegevens over het inkomen en het vermogen van mensen met onvolledige AOW en AOW-gerechtigden met een nog niet AOW-gerechtigde partner zou wel een gerichte benadering kunnen plaatsvinden. Dan worden mensen met mogelijk recht op AIO gericht met extra informatie benaderd en hoeven mensen die op basis van deze gegevens niet in aanmerking voor AIO komen niet extra benaderd te worden.
Kunt u zich nog herinneren dat de heer Heerma vorig jaar, 2018, tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een vraag heeft gesteld over kleine zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die in problemen zijn gekomen door de stijgende AOW- en pensioenleeftijd, de zogenoemde brandende huizen?2
Ja, ik heb vorig jaar aan de heer Heerma (CDA) toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal van 2019 te informeren over de uitkomst van het onderzoek dat ik zou starten naar aanleiding van zijn vragen over kleine zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die in de problemen kunnen komen door de stijgende AOW- en pensioenleeftijd – i.c. mijn toezegging in het debat over de begroting SZW 2019 in november 2018. Deze toezegging heb ik tot mijn spijt tot op heden nog niet gestand gedaan. In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik toegelicht dat er vertraging was opgetreden bij dit onderzoek en dat ik dit onderzoek pas na de zomer aan uw Kamer aan zou kunnen bieden. In mijn brief van 15 oktober 2019 heb ik toegelicht dat ik onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek opdracht heb gegeven om nader onderzoek te verrichten bij onder meer verzekeraars naar het AOW-hiaat en private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, alsmede naar de verzekeringsmogelijkheden voor oudere zelfstandigen. Begin november heeft het onderzoeksbureau het eindrapport opgeleverd. Ik heb dit rapport op 25 november jl. naar uw Kamer gestuurd.
Herinnert u zich nog dat uw toezegging is geweest dat u over deze kwestie de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 zou informeren? Klopt het dat deze toezegging niet gestand is gedaan?3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de Kamer voor de begrotingsbehandeling van uw ministerie in 2019 deze toezegging alsnog gestand doen? En zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2019?
Ja.
Het boek ‘Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA), Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Lilian Helder (PVV), Maarten Groothuizen (D66), Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid kennis te nemen van het boek «Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases»?1
Ik ben door mijn ambtenaren over de inhoud van het boek ingelicht.
Wat is in algemene zin uw reactie op zaken waarin mogelijke ongerijmdheden zijn gevonden of twijfel is blijven bestaan over de ware toedracht van overlijdens? Deelt u in algemene zin de mening dat het belangrijk is voor het vertrouwen in de opsporing dat zo min mogelijk twijfel blijft bestaan over de waarheid achter mogelijk niet adequaat onderzochte zaken, niet alleen voor de waarheidsvinding maar ook voor de rouwverwerking van nabestaanden?
Ja, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben in onze brief van 16 januari 20192 onderkend dat de twijfel bij nabestaanden over de oorzaak van het overlijden van hun naaste kan leiden tot veel onzekerheid en onrust. Het is van groot belang dat de vragen van nabestaanden beantwoord worden en dat zij helderheid verkrijgen over de doodsoorzaak van hun dierbare. Dat is niet alleen een belang van de nabestaanden, maar ook een belang van de samenleving als geheel, alsmede in het belang van de opsporing indien er vermoedens zijn van mogelijke strafbare feiten.
Wat is uw reactie op de stelling in het boek dat in de opsporing lang niet altijd ruimte is voor kritiek, dat de signalen van klokkenluiders lang niet altijd op prijs worden gesteld, dat opsporingsinstanties niet transparant genoeg zouden zijn en meer zouden kunnen doen om van fouten te leren? Welke ruimte ziet u hier voor verbeteringen?
Het is van groot belang om van fouten te leren. Het realiseren van een cultuur waarin fouten worden besproken is één van de doelstellingen van de Ontwikkelagenda opsporing. De politie heeft geconstateerd dat het realiseren van de ontwikkeling in de opsporing meer eigenaarschap in de operatie vereist. De politie en OM hebben bij iedere eenheid een veiligheidsthema gekozen waarop het lerend vermogen binnen de recherche een impuls krijgt.
In het halfjaarbericht politie najaar 2019 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van de politie om een divers, inclusief en veilig werkklimaat te bevorderen.3 Ik heb daarbij aangegeven welke verschillende loketten binnen de politie aanwezig zijn waar medewerkers terecht kunnen met een klacht of vraag, afhankelijk van het soort klacht.
Bij de arrondissementsparketten zijn regionale reflectiekamers ingesteld en op landelijk niveau is er een landelijke reflectiekamer. In complexere onderzoeken (dus ook bij levensdelicten en/of andere ernstige strafbare feiten) worden te nemen beslissingen in het opsporingsonderzoek besproken met andere – niet bij de zaak betrokken – officieren van justitie en politiefunctionarissen zijn. Tegenspraak en reflectie hebben hiermee een formeel karakter gekregen door middel van het ter discussie stellen van hypothesen en beslissingen, hiermee wordt tunnelvisie voorkomen. De recherche officier van justitie heeft – samen met de kwaliteitsofficier van justitie – de rol om gebruikmaking van de reflectiekamer te bevorderen.
Per 1 januari 2020 is bij de politie in aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen voor het melden en afhandelen van interne klachten en misstanden een ombudsfunctionaris aangesteld. Hierover heb ik u in mijn brief van 20 december jl. nader geïnformeerd.4 De ombudsfunctionaris is onafhankelijk en heeft meerdere rollen. Naast informeren, adviseren, kan zij onderzoek (laten) doen naar meldingen over bejegening van medewerkers en leidinggevenden, alsmede over de sociale veiligheid in de organisatie, zoals discriminatie, pesten en andere grensoverschrijdende omgangsvormen. De ombudsfunctionaris adviseert direct aan de korpschef en kan naar aanleiding van het onderzoek aanbevelingen aan hem doen.
Bent u bereid specifiek kennis te nemen van de beschrijving van de zaak Larissa Dumont, een jonge vrouw die met een doorgesneden hals dood werd aangetroffen in haar manege? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat deze zaak door de politie en het openbaar ministerie (OM) destijds niet beschouwd werd als misdrijf en nu nog steeds niet, maar waar allerlei getuigen en deskundigen inmiddels zeer serieuze kanttekeningen bij plaatsen, maar er geen serieuze stappen worden gezet om andere scenario’s en een mogelijk misdrijf nader te onderzoeken?
Indien nabestaanden na het overlijdensonderzoek twijfels hebben over de conclusies daarvan, kunnen zij deze kenbaar maken aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens nader onderzoek laten verrichten, als de van nabestaanden verkregen informatie daartoe aanleiding geeft. Er loopt op dit moment een pilot second opinion in Noord-Holland. Deze pilot ziet erop om twijfel bij nabestaanden over de conclusie van het OM over de doodsoorzaak zoveel mogelijk weg te nemen. In de pilot zal een andere officier van justitie samen met de politie het dossier en het te verrichten onderzoek herbezien.
In het geval het OM wel een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en het onderzoek volgens het OM te weinig aanknopingspunten heeft opgeleverd voor vervolging, kunnen nabestaanden een review aanvragen conform de aanwijzing Review (tweede beoordeling) van het OM.
Als uiterste middel bestaat er voor de gevallen waarin nabestaande vermoeden hebben van een misdrijf reeds een (wettelijke) voorziening om beklag te doen over het niet opsporen van een delict. Op grond van artikel 12 Wetboek van strafvordering kunnen belanghebbenden een klacht indienen wanneer een officier van justitie het besluit heeft genomen een delict niet of niet-verder te vervolgen. Als een opsporingsinstantie na aangifte beslist om geen opsporing te verrichten, kunnen nabestaanden – alvorens een dergelijke artikel-12-klacht in te dienen – aan de officier van justitie een bevestiging vragen dat (ook) niet zal worden vervolgd. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een nieuwe procedure ontworpen waarin het niet-opsporen wel reden kan zijn voor een klacht bij het gerechtshof, zij het nadat daartegen eerst een klacht is ingesteld bij de officier van justitie en die negatief heeft beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel van advocaat Job Knoester om een onafhankelijke commissie op te richten, een loket waar nabestaanden mogelijk niet adequaat onderzochte zaken kunnen aanmelden waarna experts (zoals advocaten, (oud)rechercheurs, officieren van justitie en rechters, wetenschappers) deze zaken onder de loep kunnen nemen, zodat onafhankelijk en objectief onderzoek (als second opinion) plaatsvindt? Bent u bereid er over na te denken een dergelijk loket in te richten, vanwege het belang dat het voortbestaan van ernstige twijfel over de waarheid zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politie niet mag noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn |
|
Emiel van Dijk (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie mag niet noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn»?1
Ja.
Op basis waarvan zou het niet mogelijk zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren?
De politie gaat de identiteit na van iedere verdachte. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Indien nodig voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte wordt ook het systeem Basisvoorzieningen vreemdelingen (BVV) geraadpleegd, dit is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
Het vaststellen van de identiteit van een verdachte wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is het registreren van de verblijfsstatus niet relevant en om die reden is er voor de politie geen wettelijke grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
Deelt u de mening dat het probleem met rovende en stelende asielzoekers in Amsterdam moet worden aangepakt en als het niet mogelijk zou zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren, dit dan geregeld moet worden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Los van de vraag of zich binnen de groep criminelen in Amsterdam waar het hier om gaat ook daadwerkelijk asielzoekers bevinden, wordt hard opgetreden tegen alle vreemdelingen die het met hun misdragingen verpesten voor de groep die recht heeft op bescherming. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en haar voorganger hebben hiertoe een breed palet aan maatregelen getroffen. Hierover is uw Kamer meerdere malen bij brief geïnformeerd.2 Een voorbeeld is het VRIS protocol, waarvan het doel is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Zie voor de redenen waarom het registeren van de verblijfsstatus van verdachten door de politie niet noodzakelijk is, de antwoorden op de vragen 2 en 4.
En zo ja, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de politie voortaan bij alle overtredingen en misdrijven noteert of dit een asielzoeker of illegale vreemdeling betreft om zo het probleem onder deze groep inzichtelijk te krijgen en op die manier ook beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registreren van de verblijfstatus door de politie is niet noodzakelijk, gezien de politie in het eerdergenoemde systeem BVV de verblijfstatus al kan nagaan van een verdachte. Het registreren door de politie zou tot een extra werklast leiden, wat niet noodzakelijk is in het kader van het strafrecht.
Wel kan het koppelen van gegevens bijdragen aan de aanpak van fenomenen en/of trends. Zo wordt het binnenkort voor de politie inzichtelijk of een verdachte een asielzoeker is die voorkomt op de zogeheten Top-X lijst met de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Binnen de Top-X aanpak moet het binnen zowel de migratie- als strafrechtketen namelijk meteen duidelijk zijn dat een persoon op de zogeheten Top-X lijst voorkomt en daarmee afhankelijk van de problematiek kan rekenen op een individuele aanpak vanuit de migratie en/of strafrechtketen. Momenteel worden er in Noord-Nederland ervaringen opgedaan met de Top-X aanpak. De verwachting is dat de aanpak medio 2020 in heel Nederland is uitgerold.
En zo nee, deelt u de mening dat het probleem van rovende en stelende asielzoekers wordt verdoezeld?
Nee, zo biedt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onder andere jaarlijks uw Kamer de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aan. Hierin wordt middels het incidentenoverzicht informatie verschaft over overlast en criminaliteit, waarvan asielzoekers verdacht worden.
Deelt u de mening dat asielzoekers die hier komen om te roven, stelen of zich op andere manieren crimineel gedragen, dienen te worden vastgezet net zo lang totdat ze kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom kiest u er dan voor om deze groepen de hand boven het hoofd te houden in plaats van onze samenleving te beschermen?
Allereerst kunnen asielzoekers, net als alle andere verdachten, in voorlopige hechtenis worden genomen, afhankelijk van het misdrijf waarvan zij worden verdacht.
Verder blijft vreemdelingenbewaring een ultimum remedium dat wordt opgelegd op basis van een afweging gebaseerd op de individuele omstandigheden. Het plegen van een strafbaar feit of het vertonen van overlastgevend gedrag is niet één van de gronden voor een bewaringsmaatregel, al kan het wel een rol spelen in de afweging. Wel acht ik het van belang om ook, in het licht van het regeerakkoord, de mogelijkheden voor de verwijdering en in bewaring stellen van vreemdelingen met strafrechtelijke antecedenten te versterken. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie het mogelijk wil maken om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland zijn en een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden. Ik wijs er wel op dat de gesprekken met onder meer het Europese parlement nog tot een conclusie moeten komen.
Volledigheidshalve wijs ik er bovendien op dat het op basis van dit voorstel echter niet zo zal zijn dat iedere vreemdeling die een misdrijf heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht in bewaring kan worden gesteld.
En zo nee, erkent u dan dat de politie tijd besteedt aan het oppakken en opstellen van processen-verbaal terwijl de verdachten weer op roverspad gaan en ongestraft hun gang kunnen gaan?
Nee. Met een breed palet aan maatregelen wordt ingezet op de aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen.
Het bericht dat arbeidsmigranten slavenarbeid verrichten op Italiaanse tomatenplantages |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat landarbeiders onder erbarmelijke omstandigheden tomaten moeten plukken in Zuid-Italië, zoals blijkt uit een recente aflevering van de Keuringsdienst van Waarde?1 2
De betreffende aflevering van de Keuringsdienst van Waarde is mij bekend.
Deelt u met Oxfam Novib de zorgen, zoals geuit in de uitzending, over deze groep van bijna vierhonderdduizend mensen vanwege deze verschrikkelijke arbeidsomstandigheden? Keurt u het af dat dit soort misstanden zich in de EU afspelen?
Het kabinet keurt uitbuiting en onderbetaling op de arbeidsmarkt ten principale af, onverschillig waar deze praktijken plaatvinden. Het kabinet kan geen uitspraken doen over een specifieke casus in Italië. Het kabinet wil er op wijzen dat het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties ook in EU-verband een prioriteit is die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het Kabinet zet zich in internationaal verband, bijvoorbeeld in de International Labour Organisation, in voor het bevorderen van fatsoenlijk werk en een gelijk speelveld in mondiale waardeketens.
Vindt u het rechtvaardig dat deze mensen 12 uur per dag, 7 dagen per week voor een loon van 22 tot 30 euro per dag moeten werken, waarna een groot deel bovendien opgaat aan de lunch en het vervoer naar het werk? Kan dit voorkomen in Nederland?
Het is aan de Italiaanse autoriteiten om op te treden indien hun wet- en regelgeving op dit gebied overtreden wordt. Zowel voor Italië als Nederland geldt dat iedere vorm van betaling beneden de daarvoor gestelde minimumnormen aangepakt moet worden. In Nederland zijn er voor alle werknemers heldere normen op de arbeidsmarkt, die zijn vastgelegd in onder andere de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Deze wetten zien er op toe dat er geen onderbetaling plaats vindt of ongezonde werktijden worden gehanteerd. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de Nederlandse arbeidswetten.
Wat vindt u van het feit dat de producten die worden geproduceerd onder dit soort erbarmelijke omstandigheden gewoon in Nederlandse supermarkten liggen? Hoe zouden consumenten deze foute producten kunnen herkennen?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en, op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Hierbij is het beëindigen van de betrekkingen met handelspartners een laatste redmiddel. Consumenten(organisaties) kunnen bedrijven aanspreken op het toepassen van de OESO richtlijnen. Van individuele producten zijn de arbeidsomstandigheden waaronder zij tot stand komen niet zichtbaar.
Op welke manier worden dit soort producten afkomstig uit EU-lidstaten gecontroleerd voordat zij op Nederlandse schappen belanden? Kunt u garanderen dat producten die geproduceerd zijn in de EU vrij zijn van uitbuiting?
De EU stelt richtlijnen vast ten aanzien van arbeidsvoorwaarden die de EU-landen vervolgens in hun nationale wetgeving verwerken en toepassen. Nationale overheden kunnen ook strengere eisen stellen. De uitvoering en handhaving gebeurt door nationale instanties zoals de arbeidsinspectie.
De Commissie controleert of de EU-richtlijnen in de nationale wetgeving zijn verwerkt. Het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en werknemers moet samengaan met een goed arbeidsrecht. Zie antwoord op vraag 7.
Zijn deze problemen bekend bij de partijen van het convenant Levensmiddelen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, welke stappen worden ondernomen door deze partijen om dit te stoppen? Bent u bereid bedrijven die niet in het convenant zitten maar wel betrokken zijn bij de wanpraktijken in Italië direct aan te spreken en de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Brancheorganisaties CBL, FNLI en KNSV zijn partij bij het Convenant Voedingsmiddelen. De achterban van deze organisaties beslaat respectievelijk 95% van de Nederlandse supermarkten, 80% van de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en 95% van de Nederlandse specerijenbedrijven. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben als partijen bij het Convenant Voedingsmiddelen de casus onder de aandacht gebracht bij de overige partijen tijdens de convenantstuurgroep van 3 december jl. In de stuurgroep is afgesproken dat de branchepartijen die het convenant hebben getekend nader onderzoek doen naar mogelijke betrokkenheid van hun leden bij de door de Keuringsdienst van Waarde gesignaleerde vermeende misstanden in de tomatensector in Zuid-Italië, en hier eind januari over rapporteren. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid om uw Italiaanse evenknie aan te spreken op de misstanden die zich afspelen op en rond de tomatenvelden in het zuiden van het land, bijvoorbeeld tijdens of en marge van een Europese Raad, en daarbij aan te geven dat uitbuiting van landarbeiders onacceptabel is?
In alle EU-lidstaten komen, in meer of mindere mate, onfatsoenlijke situaties op de arbeidsmarkt voor. Het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties is ook in EU-verband een prioriteit, die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het bestrijden daarvan is een nationale aangelegenheid.
De berichten ‘Italian banks rush to profit from ECB negative rates’ en ‘Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Italian banks rush to profit from ECB negative rates»1 en «Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen»?2
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat Italiaanse banken «gebruikmaken van de negatieve rentestanden» en dat veel noordelijke banken al op hun limiet zitten en daarom daar niet gebruik van kunnen maken?
De artikelen in het FD en FT zijn naar aanleiding van een speech die het ECB directielid Benoît Cœuré hield op 11 november.3 In deze speech geeft hij een overzicht van de ontwikkelingen op de interbancaire markten van de VS en de EU, in relatie tot overtollige reserves in het systeem. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan het effect van de recent door de ECB aangekondigde tiering maatregel op deze markten. Op 12 september 2019 kondigde de ECB aan dat banken een vrijstelling krijgen van negatieve rente op hun overtollige reserves tot een grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank, de zogenaamde tiering. Banken met overtollige reserves boven de grenswaarde van tiering kunnen deze in principe uitlenen – op de interbancaire markt – aan banken die nog ruimte hebben tot de grenswaarde om gebruik te maken van de vrijstelling, de zogenaamde arbitragemogelijkheid.
Directielid Cœuré wijst in dit kader onder andere op het feit dat de Italiaanse bankensector op geaggregeerd niveau nog circa 40 miljard euro aan ruimte over had terwijl in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland op geaggregeerd niveau voldoende reserves aanwezig zijn om de 0% rente volledig te benutten. In zijn speech gaat directielid Cœuré ook in op het effect van de tiering maatregel op de Europese interbancaire markt. Daarbij geeft hij aan dat er een verschuiving – tussen banken binnen de landsgrenzen, en op geaggregeerd niveau over de landsgrenzen – van overtollige reserves heeft plaatsgevonden na aankondiging van de maatregel.
De primaire doelstelling van tiering is volgens de ECB het ondersteunen van het monetaire transmissiekanaal. Hierbij hebben alle banken in de eurozone dezelfde vrijstelling (tot 6 keer de waarde van hun minimumreserveverplichtingen aan overreserves). Banken die meer reserves aanhouden (over het algemeen noordelijke banken) kunnen dus makkelijker de volledige vrijstelling benutten. De banken met reserves onder de grenswaarde van tiering moeten eerst nog extra reserves aantrekken om de volledige vrijstelling te benutten.
Wat vindt u van het feit dat Italiaanse banken in deze mate gebruikmaken van een arbitragemogelijkheid die wordt geboden doordat banken uit de eurozone zijn vrijgesteld van de negatieve depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB)? Welke mogelijkheden heeft de ECB om dit tegen te gaan?
Het is aan de banken zelf om binnen de prudentiële kaders hun financieringsmix te bepalen. Deze prudentiële kaders zijn de afgelopen jaren versterkt. Zo dienen banken ten behoeve van de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) voldoende liquide middelen aan te houden om liquiditeitsuitstromen het hoofd te kunnen bieden en zijn de vereisten voor interbancaire liquiditeit strenger dan centrale bank liquiditeit. Bovendien is het in dit kader relevant op te merken dat de grensoverschrijdende interbancaire lenigingen die directielid Cœuré in zijn speech noemt op basis van onderpand (secured) plaatsvinden in de zogenaamde repomarkt. Dit verkleint het tegenpartijrisico. Tiering is een beleidsinstrument van de ECB waar alle banken voor een gelijke hoeveelheid reserves gebruik van kunnen maken. Ik hecht er dan ook aan om te benadrukken dat de ECB onafhankelijk moet kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij inzet om aan haar mandaat te voldoen.
Vindt u dat banken, uit Italië of elders, gebruik zouden moeten kunnen maken van dergelijke arbitragemogelijkheden?
Als gevolg van tiering kan het voor banken met reserves onder de grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank aantrekkelijk zijn om liquiditeit aan te trekken en tegen 0% rente bij de ECB te stallen. De stijging van de reporentes heeft ongeveer een week geduurd. Inmiddels liggen reporentes weer net boven of net onder de depositorente van -0,50%. De reporentes zijn gedaald omdat er steeds meer instellingen bereid waren om geld uit te zetten via de repomarkt. Een groter aanbod aan geld betekent dat de rente, de prijs van geld, daalt. De arbitragemogelijkheid heeft hierdoor geen grote impact op de geldmarkt gehad.
Het is aan de ECB om te bepalen of de gevolgen van tiering disproportioneel zijn en of aanpassing van het tieringstelsel nodig is. In algemene zin heeft de ECB aangegeven dat het wenselijk is dat banken gebruik maken van tiering omdat dit de monetaire transmissie kan verbeteren. De manier waarop de banken hiervan gebruik maken is voor de ECB van secundair belang.
Wat zijn de effecten van de introductie van het tieringstelsel op deze arbitragemogelijkheden? Vindt u het wenselijk dat, klaarblijkelijk, door de opzet van het tieringstelsel arbitragemogelijkheden gecreëerd worden?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol waarbij het aan de banken zelf is om de risico’s in te schatten en om binnen de prudentiële kaders de optimale financieringsmix te vinden. De arbitragemogelijkheid is het gevolg geweest van de verschillende hoeveelheden reserves die banken beschikbaar hadden op het moment dat tiering werd ingevoerd. Tiering is een monetair beleidsinstrument van de ECB. Het is dan ook aan de ECB zelf om te beslissen over de wenselijkheid van tiering.
Valt uit deze ontwikkeling nu af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem en het verdere aangekondigde onconventionele monetaire beleid? Vindt u het redelijk dat de Italiaanse banken hier gebruik van kunnen maken, maar veel noordelijke banken niet, omdat ze al op hun limiet zitten?
Nee, uit deze ontwikkeling valt niet af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem. Onder het tieringsysteem wordt voor alle banken eenzelfde hoeveelheid reserves uitgezonderd van de negatieve rente (6 maal de waarde van hun minimale reserveverplichtingen). Juist de banken wier reserves volledig gevrijwaard zijn van negatieve rentes (vooral in de noordelijke landen) profiteren van de maatregel. Deze banken betalen nu op die reserves geen negatieve rente meer. Door de arbitragemogelijkheid kunnen banken met reserves onder de grenswaarde van tiering ook gebruik maken van tiering zonder dat dit ten koste gaat van het voordeel van de banken met reserves boven de grenswaarde van tiering. Daarbij geldt bovendien dat voor het aantrekken van de reserves, de banken met ruimte een premie betalen aan de banken zonder ruimte.
Wat zijn de (macro-economische) gevolgen van deze ontwikkeling en de stappen van de Italiaanse bankensector? Wat zijn de risico’s die daaraan verbonden zitten voor de eurozone als geheel, dan wel voor de noordelijke eurolanden en Nederland?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol, en de precieze effecten zijn moeilijk in te schatten. Zoals eerder vermeld lijkt de arbitragemogelijkheid niet een hele grote impact te hebben gehad. Allereerst omdat de ruimte van circa 40 miljard euro die er was voor vrijstelling van negatieve rentes in Italië niet in verhouding staat tot het totaal aan liquiditeit op de geldmarkt. Daarnaast is de arbitragemogelijkheid snel weggewerkt omdat banken met extra overtollige reserves zijn ingestapt. Dit proces is onderdeel van een efficiënte werking van de geldmarkt en zorgt er voor dat de arbitrage van korte duur is. Het is ook van belang om in acht te nemen dat de risico’s worden beperkt door het gebruik van onderpand.
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestand zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan.
Wat betekent dit voor de stabiliteit van de Italiaanse economie, de stabiliteit van de Italiaanse bankensector en de stabiliteit van de eurozone?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat aanvullende stappen of gesprekken noodzakelijk zijn? Zo ja, welke en gaat u die stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Tiering is een beleidsinstrument van de ECB en de ECB moet onafhankelijk kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij wil inzetten om aan haar mandaat te voldoen.
Het bericht ‘Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herkent en onderschrijft u de resultaten van de «stroomranking»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de «stroomranking» bijdraagt aan meer transparantie over de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid van investeringen, inkoop en levering van energie en inzicht biedt in de verduurzaming op de markt van stroomleveranciers op het gebied van hun investeringen, inkoop en levering. Zo laat de monitor zien dat stroomleveranciers op de consumentenmarkt duurzamere producten zijn gaan aanbieden, maar dat dit in mindere mate geldt voor leveranciers op de zakelijke markt. Ook laat het onderzoek zien dat nieuwe toetreders zich met name profileren op prijs en in mindere mate op duurzaamheid. Ten aanzien van de rapportcijfers die in het onderzoek worden gegeven vind ik het relevant om te benoemen dat de energieleveranciers die het hoogste scoren op basis van de «stroomranking» niet zelf investeren maar duurzame productie en afnemers bij elkaar brengen.
Hoe verklaart u de beperkte stijging in afname van groene stroom door zakelijke consumenten?
Bij de beperkte stijging in de afname van groene stroom door bedrijven spelen twee factoren een rol. Allereerst is de vraag naar duurzame elektriciteit vanuit bedrijven kleiner dan vanuit huishoudens. Daarnaast is de vraag naar stroom vanuit bedrijven ook groter dan de vraag vanuit huishoudens en waardoor er – gegeven het feit dat er 15% van het totale elektriciteitsverbruik duurzaam wordt opgewekt – beperkingen zijn voor de levering van bijvoorbeeld duurzame elektriciteit uit Nederland.
Op welke wijze stimuleert u de afname van groene stroom door zakelijke afnemers?
Sinds de liberalisering van de elektriciteitsmarkt zijn stroomleveranciers vrij om naar eigen inzicht elektriciteit in te kopen voor levering aan burgers en bedrijven. Deze markt is het resultaat van vraag en aanbod. Binnen de geldende wettelijke kaders hebben zakelijke afnemers de vrijheid te kiezen duurzame of fossiele stroom. De overheid heeft in deze keuze niet direct een rol.
Wel is het zo dat in het kader van het streven naar 49% CO2-reductie het aanbod van duurzame elektriciteit richting 2030 fors zal toenemen. Ook vindt het kabinet het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten (zie ook beantwoording van vraag 6). Bovendien zal het beleid van «full disclosure» op de energiemarkt vanaf 2020 leiden tot meer transparantie. «full disclosure» verplicht energieleveranciers om de geleverde energie voor alle afnemers te onderbouwen met Garanties of Certificaten van Oorsprong (GvO/CvO). Op deze manier krijgen de afnemers precies te zien welke energie hun leverancier levert. Voor zakelijke afnemers kan het dan, bijvoorbeeld om publiciteitsredenen, onaantrekkelijk zijn om energie af te nemen die onderbouwd is met Certificaten van kolencentrales. Al deze elementen kunnen bijdragen aan een grotere vraag naar groene stroom door zakelijke afnemers.
Op het onderdeel «investeringen» oordelen de onderzoekers een voldoende, met name door grote investeringen in windenergie, herkent u deze resultaten? En waar ziet u kansen voor energieleveranciers om het aantal duurzame energieopwekkingsprojecten te vergroten, bijvoorbeeld door de inzet van lange termijn inkoopcontracten van Nederlandse windstroom, naar voorbeeld van de NS?
In de «stroomranking» wordt aangegeven dat er in de periode tussen 2014 en half 2019 door de onderzochte stroomleveranciers voor 13,5 GW is geïnvesteerd in windenergie. Daarbij gaat het niet alleen om investeringen in Nederland maar ook om internationale investeringen. Ik kan deze cijfers niet verifiëren, maar de score van een voldoende komt wel overeen met mijn beeld dat er in de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in windenergie.
In langetermijninkoopcontracten, ook wel bekend als Power Purchasing Agreements, (PPA’s)) maken elektriciteitsproducenten en afnemers afspraken over de hoeveelheid en prijs van de te leveren elektriciteit, meestal over een langere periode zoals 10–15 jaar. Dergelijke overeenkomsten kunnen een belangrijke rol spelen in de financiering van duurzame energieprojecten. De inzet van dergelijke contracten biedt investeerders in hernieuwbare energie de mogelijkheid om voor een langere termijn zekerheid te hebben over de opbrengsten van hun elektriciteitsverkoop. Dit kan de business case van hernieuwbare opwekking versterken. Naast de overeenkomst die de NS heeft gesloten met Eneco voor de levering van stroom van het windpark Luchterduinen, heeft ook Microsoft onlangs een PPA afgesloten met Eneco voor de elektriciteitsafname van de windparken Borssele III en IV waarvan het consortium Blauwwind de eigenaar is.
Deelt u de mening dat het interessant is om te overwegen om bedrijven in het jaarverslag te laten rapporteren over inkoop van stroom? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al diverse regels en richtlijnen op het gebied van milieurapportage, die voortvloeien uit EU-regelgeving. Het bestuursverslag, dat door alle middelgrote en grote ondernemingen moet worden opgesteld, moet een analyse bevatten van milieuaangelegenheden van de onderneming, als dat noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de onderneming. Verder moeten alle organisaties van openbaar belang met meer dan 500 medewerkers in het bestuursverslag een niet-financiële verklaring opnemen waarin zij mededeling moeten doen over het beleid op het gebied milieuaangelegenheden.2 Daarbij moet de onderneming ook de voornaamste risico’s ten aanzien van die milieuaangelegenheden betrekken. De Europese Commissie heeft op 20 juni 2019 «Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage» gepubliceerd (PbEU 2019, C 209), die behulpzaam kunnen zijn bij het opstellen van die niet-financiële verklaring op dit onderdeel milieuaangelegenheden. Daarin wordt onder andere aanbevolen om het totale energieverbruik of opwekking uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen op te nemen, met een uitsplitsing van de verschillende bronnen van hernieuwbare energie (pag. 15–16). Ondernemingen kunnen zich onderscheiden door op die wijze aandacht te besteden aan de inkoop van stroom.
Het kabinet vindt het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten, zoals de Minister van Financiën in de Verkenning van de markt voor groene financiering ook schrijft3. Hiertoe behoren ook de eisen aan het ontsluiten van informatie over de klimaatimpact van organisaties van openbaar belang. Het kabinet wil verdere regelgeving over rapportage over milieuaangelegenheden in een ruimer verband zien dan enkel een rapportage over de inkoop van stroom in Nederland. De jaarverslaggeving is een terrein waar eisen voornamelijk op EU-niveau geregeld zijn. De nieuwe Europese Commissie heeft aangekondigd met een Green Deal te komen met nieuwe voorstellen op het gebied van duurzaamheid. Het kabinet ziet de plannen van de Europese Commissie hiertoe met interesse tegemoet.
Overweegt u om de Wet milieubeheer snel te verruimen, door naast investeringen in energiebesparing die zich binnen vijf jaar terugverdienen, ook investeringen in energieopwekking op te nemen? En zo ja, bent u bereid om dit voor zonnepanelen op te rekken naar zeven jaar om zo het aantal zonnedaken in Nederland snel te vergroten?
In het Klimaatakkoord is reeds opgenomen dat de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer verbreed wordt naar CO2-maatregelen. Hierbij wordt ook gekeken naar de rol van hernieuwbare opwek. De Kamer wordt voor 1 juli 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verbreding en verandering. Het is nu nog te vroeg om vooruit te lopen op de uitkomst hiervan.
Deelt u de mening dat het inprijzen van milieuschade, waarover het Cultureel Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) eerder goede rapporten schreven, de afname van groene stroom kan versnellen, bijvoorbeeld via de afgesproken CO2-heffing in het Klimaatakkoord? Wanneer verwacht u de CO2-heffing te kunnen invoeren?2 3
Ik ben van mening dat het inprijzen van milieuschade kan bijdragen aan de afname van groene stroom. De belangrijkste vorm van beprijzing die kan bijdragen aan de afname van groene stroom betreft de beprijzing via het Europese emissiehandelssysteem (hierna: EU ETS). Het EU ETS stelt voor de elektriciteitsproducenten en industrie een plafond aan broeikasgasemissies en maakt die emissies onder dat plafond verhandelbaar. De EU ETS-prijs ontstaat als gevolg van vraag en aanbod van emissierechten onder dat plafond. De op EU-niveau gestelde reductiedoelstelling voor ETS-sectoren (43% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 2005) wordt met behulp van dit mechanisme gehaald. Fossiele elektriciteitsopwekkers berekenen de kosten van het EU ETS vervolgens door aan de eindgebruikers. Hierdoor wordt fossiele stroom duurder in vergelijking met een situatie zonder het EU ETS. De EU ETS-prijs is de afgelopen jaren flink toegenomen en bedraagt inmiddels circa € 25 per ton CO2. Ook de voorgenomen invoering van een minimum CO2-prijs voor elektriciteitsproductie draagt bij aan de businesscase voor groene stroom (en daarmee aan de afname van groene stroom) door het bieden van zekerheid aan investeerders over de minimale prijs van CO2-reductie.
De CO2-heffing voor de industrie ziet toe op het op een verstandige en objectieve manier van beprijzen van CO2-uitstoot van industriële processen. Hieronder valt niet de CO2-uitstoot als gevolg van elektriciteitsproductie. De voorgenomen CO2-heffing is er dus niet direct op gericht om de afname van groene stroom te versnellen.
Het streven is om komend voorjaar een concept van het wetsvoorstel CO2-heffing voor de industrie te consulteren op internetconsultatie.nl. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer informeren over het moment waarop de internetconsultatie start. Het wetsvoorstel zal uiterlijk op Prinsjesdag 2020 bij uw Kamer worden ingediend. De beoogde inwerkingtreding van de heffing is 1 januari 2021.
Het bericht ‘Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen»?1
Ja, wij zijn bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is met simpele witwasconstructies, waarbij geleend geld uit het buitenland zonder problemen gebruikt kan worden voor aankopen in Nederland? Kunt u specifiek ook aangeven hoe groot het probleem is met dit soort simpele witwasconstructies in Noord-Brabant?
Zoals aangegeven in het plan van aanpak witwassen, dat wij op 30 juni jl. aan uw Kamer hebben aangeboden2, is witwassen een immens en complex probleem. Daarom is het van belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. De exacte omvang van witwasstromen door Nederland is niet definitief vast te stellen. Uit onderzoek, verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum door prof. dr. Unger in 20183, blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting circa 16 miljard euro wordt witgewassen. Recenter onderzoek dat is verricht door een onderzoeksteam van prof. dr. Unger schat de omvang van witwassen in Nederland op 12,8 miljard euro. Hoe groot het aandeel in die schattingen is van specifieke witwasconstructies, zoals loanback-constructies, in Nederland of in Noord-Brabant, is niet bekend.
Wel zijn witwasconstructies om verhuld waarde weg te zetten, zoals loanback-constructies, een bekend fenomeen in Nederland. In de Nationaal Risk Assessment (NRA) witwassen, die ook aan uw Kamer is aangeboden4, wordt dit ook genoemd. Ook in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit 2017, dat in opdracht van de Openbaar Ministerie is opgesteld, komt deze manier van witwassen voor5. In het antwoord op de vragen 4 en 5 wordt ingegaan op de middelen en slagkracht.
Hoe vaak komt de genoemde loanback-constructie voor? Hebben de bevoegde instanties voldoende middelen en slagkracht om deze constructies tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en poortwachters in dit soort zaken worden verbeterd? Welke relatie heeft dit bericht met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen?2 Bevestigt deze zaak de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft deze aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht poortwachters, waaronder notarissen en banken, om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast moeten poortwachters een voortdurende controle op de zakelijke relatie met de cliënt en de tijdens deze relatie verrichte transacties uitoefenen, om zich ervan te verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die de poortwachter heeft van de cliënt en diens risicoprofiel. Indien nodig moet de poortwachter daarbij ook de herkomst van de bron van de middelen die bij de transactie worden gebruikt, onderzoeken. Als de poortwachter hier onvoldoende toe in staat is, is hij verplicht om de zakelijke relatie niet aan te gaan of te beëindigen of de transactie niet uit te voeren.
In het plan van aanpak witwassen zijn diverse maatregelen opgenomen om witwassen te voorkomen en te bestrijden, waaronder het intensiveren van de samenwerking tussen publieke en private partijen. Het plan is besproken met betrokken publieke en private partners en zij scharen zich allen achter dit plan.
Zo is in dat kader onlangs de pilot Serious Crime Task Force (SCTF) van start gegaan, dat is ingebed in het Financieel Expertise Centrum. In dat kader kunnen onder stringente voorwaarden witwassubjecten uit de opsporing worden gedeeld met grootbanken en vice versa. Hierdoor kunnen die banken relevante transacties beter identificeren. Publieke partners krijgen daar waardevolle informatie voor terug. Binnen deze SCTF wordt ingezet op het detecteren van zogenaamde brokers. Brokers zijn personen die georganiseerde, ondermijnende criminaliteit mede mogelijk maken door de bovenwereld met de onderwereld te verbinden met hun diensten en contacten. Tevens worden fenomeengerichte projecten op bepaalde witwasthema’s in publiek-private samenwerking opgepakt binnen het Financieel Expertise Centrum. Deze samenwerking wordt de komende tijd geïntensiveerd. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen poortwachters en de Financial Intelligence Unit-Nederland en met het Anti Money Laundering Center. Binnen deze samenwerkingsverbanden worden witwasfenomenen, -typologieën en -methoden vastgesteld en gedeeld.
Zoals ook is aangegeven in vraag 5 is tevens in het kader van het plan van aanpak witwassen een bedrag ter beschikking gesteld, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021, om de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning te intensiveren en de capaciteit te vergroten. Dit omdat meer en betere samenwerking, zowel privaat-privaat, publiek-privaat en publiek-publiek, naar verwachting zal leiden tot meer informatie en handelingsperspectief voor de overheidspartijen. Regelmatig verifiëren wij of de capaciteit van toezichthouders en andere publieke instanties voldoende geborgd is.
Voorts is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) over het breed offensief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit reeds voorzien in verdere aanscherping en slagkracht, zoals in vraag 3 is genoemd7. Daarin is onder meer de oprichting van een multidisciplinair interventieteam (MIT) aangekondigd. Het MIT zal zich gaan inzetten op het afbreken van machtsposities van criminele kopstukken en hun facilitators, het verstoren van ondermijnende bedrijfsprocessen en opwerpen van barrières voor misbruik van de legale economie en infrastructuur. De aanpak is intelligence gedreven en gericht op het blootleggen van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen. Hierbij wordt meer samengewerkt met private partijen, zoals branches en bedrijven. In het voorjaar komt de Minister van JenV met een uitgewerkt plan. In de najaarsnota is alvast bekend gemaakt dat het kabinet hier incidenteel € 110 miljoen in investeert, zodat in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 kan worden gerealiseerd8.
Daarnaast heeft ook de effectiviteit van het nationale beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen onze voortdurende aandacht. Wij hebben een beleidscyclus ingericht waarin aan de hand van de geïdentificeerde witwasrisico’s het anti-witwasbeleid en de effectiviteit ervan periodiek wordt bezien.9 Dat gebeurt door middel van de eerder genoemde NRA en de beleidsmonitor. In de NRA worden de risico’s met de grootste potentiële impact op witwassen en op financieren van terrorisme en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van deze risico’s voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt door experts van verschillende publieke instanties, zoals toezichthouders, FIU-Nederland, opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie alsook van koepel- en brancheorganisaties van meldingsplichtige instellingen en banken. In de beleidsmonitor worden de activiteiten en resultaten van het anti-witwasbeleid en van daarbij relevante actoren in kaart gebracht aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens zoals genoemd in de methodologie van de Financial Action Task Force (FATF). Daarbij wordt ook gekeken wat de mogelijkheden tot verbetering van het anti-witwasbeleid in Nederland zijn. Daarnaast wordt de effectiviteit van het Nederlandse stelsel in 2021 geëvalueerd door de FATF. Ons streven is dat daaruit blijkt dat wij internationaal tot de koplopers op de aanpak van witwassen behoren.
Onderkent u dat een verruiming van het bedrag dat u ter beschikking stelt, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021 voor de intensivering van opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM, problemen rondom de angst bij welwillende meldingsplichtigen niet weg kan nemen? Zo nee, op welke manier ziet u hier een oplossing voor?
Zie antwoord vraag 4.
De peperdure opleiding die het mensen moeilijk maakt om voor de klas te gaan staan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat iemand die jarenlang in de zorg heeft gewerkt en nu is begonnen aan de deeltijd-pabo, te maken krijgt met een zó hoog collegegeld dat hij nu overweegt te stoppen omdat het bijna niet op te brengen is, doordat het gaat om een tweede hbo-studie?1
Uiteraard betreur ik dit. Ik wil iedereen die gemotiveerd en geschikt is om de stap te maken naar het onderwijs de kans geven om de opleiding tot leraar goed te doorlopen. Om dit te stimuleren geldt het wettelijk collegegeldtarief in plaats van het instellingscollegegeld voor studenten die voor het eerst een opleiding in de zorg of het onderwijs willen volgen, maar al wel beschikken over een ander ho-diploma.
De betreffende persoon heeft echter al een afgeronde opleiding in de zorg, wat, zoals ook meermaals in de Kamer is besproken, geen grond biedt voor het wettelijk collegegeld, omdat de zorg ook een tekortsector is.
Dat betekent niet dat er geen andere opties zijn voor mensen die – ook vanuit de zorg – van carrière willen switchen. Het staat iedereen die al een ho-diploma heeft bijvoorbeeld vrij te kijken of de zij-instroomroute een mogelijk te volgen traject is. Voorwaarde hiervoor is dat de geïnteresseerde een afgeronde ho-opleiding heeft, een aanstelling in het onderwijs heeft als leraar/zijinstromer, en het geschiktheidsonderzoek met goed gevolg wordt doorstaan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan men zij-instromer worden, en met een aanstelling (en salaris) als leraar aan de onderwijsbevoegdheid werken – in maximaal 2 jaar. Besturen kunnen hiervoor ook een subsidie zijinstroom aanvragen, waardoor de zij-instromer zelf geen kosten hoeft te maken voor zijn opleiding. Lerarenopleidingen kunnen meer informatie geven over de zij-instroomroute, en weten vanuit hun netwerk ook vaak meer over mogelijke vacatures voor zij-instromers.
Voor zover op te maken uit het bericht, lijkt het echter alsof de betreffende persoon geen aanstelling als leraar/zij-instromer heeft weten te bemachtigen, en daarom een alternatieve opleidingsmogelijkheid zoekt – als voltijd- of deeltijdstudent. Het is, uiteraard, aan schoolbesturen zelf om kandidaten voor vacatures te selecteren. Financiële belemmeringen wil ik daarbij zoveel mogelijk wegnemen, daarom kunnen besturen een subsidie twv 20.000,- euro aanvragen en is vanwege de grote vraag deze beschikbare subsidiepot verhoogd.
Begrijpt u dat het toch pijnlijk is in een tijd waarin scholen geregeld bij ziekte van de juf of meester de klas naar huis dreigen te moeten sturen, omdat er zo’n tekort aan leraren is, dat mensen die zich voor het leraarschap willen kwalificeren, moeten afhaken?
Ja, daarom zijn er verschillende mogelijkheden ingericht om iemand te kans te geven de opleiding tot leraar te volgen, zie vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat in het geval dat iemand echt iets anders wil gaan doen, buiten de zorg, het niet goed is als op deze wijze belangstelling voor het lerarenberoep wordt gefrustreerd?
Ja, uiteraard begrijp ik dit en daarom zijn er meerdere routes ingericht om docent te worden, zie vraag 1.
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Ja, daarom stimuleren we opleidingen om meer maatwerk toe te passen, zoals binnen de zij-instroom route mogelijk is. Hierbinnen wordt de benodigde scholing en begeleiding vastgelegd in tripartiete overeenkomst met de zij-instromer, de school en de opleiding. Dit om te zorgen dat de zij-instromer de beste weg kan volgen naar het leraarschap.
Schoolboeken en ander lesmateriaal waarin veel minder vrouwen dan mannen staan en relatief weinig personages met een niet-westerse naam |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herinnert u zich uw toezegging dat u het gesprek wilt aangaan met educatieve uitgevers over stereotypen in schoolboeken?1 Wat heeft u sindsdien ondernomen om aan deze toezegging gestalte te geven?
Ja (zie hieronder).
Hoe beoordeelt u in dit licht het onderzoek van de Universiteit Leiden2, waarbij in schoolboeken sprake bleek van stereotypering in de zin dat vrouwen systematisch ondervertegenwoordigd zijn en minder vaak een beroep hebben dan een man, terwijl de onderzoekers bij mannen juist vaker personages zagen die topsporter of wetenschapper waren, of iets technisch deden?
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling.
Het onderzoek van prof. dr. Mesman laat onder andere zien dat er in Nederlandse schoolboeken voor de vakken wiskunde en Nederlands minder vrouwelijke dan mannelijke personages voorkomen en ook relatief weinig personages met een niet-Westerse achtergrond. De ondervertegenwoordiging en stereotypering die prof. dr. Mesman met haar onderzoeksteam vond, was vooral impliciet en subtiel, overduidelijke stereotypen zijn bijna niet gevonden. Prof. dr. Mesman geeft aan dat uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat kinderen juist gevoelig zijn voor dergelijke subtiele, verstopte boodschappen.
Het is belangrijk dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij onbewust worden beperkt door deze subtiele en impliciete, stereotiepe beelden. We hebben de onderzoeken dan ook met interesse gelezen en vinden het belangrijk dat uitgeverijen ook daarover met elkaar in gesprek blijven.
Hoe beoordeelt u dat het aantal niet-westerse namen in schoolboeken achterblijft bij het aantal niet-westerse mensen in de samenleving, terwijl volgens het CBS 13,4% van de bevolking van niet-westerse afkomst is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat educatieve uitgevers nu voldoende doortastend optreden door de uitkomsten van het onderzoek te gaan bespreken met de auteurs van de boeken? Waarom (niet)?
Het is goed om te zien dat uitgeverijen zelf het initiatief hebben genomen op dit thema door hun lesmateriaal beschikbaar te stellen voor het onderzoek van de Universiteit Leiden. In totaal kreeg prof. dr. Mesman zestien lesboeken voor wiskunde en zeventien lesboeken voor Nederlands van de verschillende uitgevers. De uitgevers hebben vanaf het begin meegewerkt aan het onderzoek van prof. dr. Mesman, omdat zij benieuwd waren naar de resultaten. De uitgevers gaan de resultaten van het onderzoek bespreken met hun auteurs.
Deelt u de zorg van de Leidse onderzoekers dat «kinderen [...] heel gevoelig [zijn] voor juist subtiele, verstopte boodschappen»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de voortgang van de gesprekken met educatieve uitgevers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over emancipatie van 2 december a.s.?
Ja.
De sluiting van een afdeling in het OLVG Oost door personeelstekort |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis OLVG Oost sluit verpleging oncologie om personeelstekort»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een afdeling moet sluiten als gevolg van een personeelstekort?
Op 11 december sluit de verpleegafdeling hematologie & oncologie in het OLVG locatie Oost. Vanaf 1 december zullen geen nieuwe patiënten meer worden opgenomen in het OLVG Oost. Het gaat, aldus OLVG, om een klein deel van de totale oncologische zorg die het ziekenhuis biedt. Namelijk de klinische zorg voor patiënten onder behandeling van een internist-oncoloog/ hematoloog. De dagbehandeling en de polikliniek blijven wel gevestigd in het OLVG Oost. Patiënten die worden opgenomen kunnen voortaan terecht in het OLVG locatie West. Patiënten kunnen hier de zorg ontvangen die zij gewend zijn te krijgen van het ziekenhuis.
Ik heb vernomen dat het OLVG een zorgvuldige overgang tussen de twee locaties voor zowel de patiënt als het personeel heeft ingeregeld. Patiënten zijn persoonlijk geïnformeerd door het ziekenhuis. Het OLVG heeft er bewust voor gekozen om per 1 december geen nieuwe patiënten meer op te nemen, zodat weinig tot geen van de huidige patiënten hoeven te verhuizen naar de andere locatie. Binnen een straal van 10 km kan dezelfde zorg door dezelfde aanbieder worden geleverd. De kwaliteit van zorg blijft hiermee gewaarborgd. Desalniettemin betekent dit zowel voor de patiënt als voor het personeel een grote verandering waarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan.
Welke gevolgen zal de sluiting van de afdeling hebben voor patiënten van de verpleegafdeling Hematologie & Oncologie van het OLVG locatie Oost?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zal de sluiting hebben voor de kwaliteit van zorg voor patiënten hematologie en oncologie in de omgeving van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorafgaand aan de sluiting geïnformeerd? Zo ja, hebt u voorafgaand stappen ondernomen om sluiting te voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht en is daarmee verantwoordelijk voor het leveren van toegankelijk en kwalitatief goede zorg. Bij het sluiten van een afdeling zullen zij eerst gezamenlijk met de zorgaanbieder, in dit geval het OLVG, kijken of aan de zorgplicht voldaan kan worden. Patiënten die verpleegd moeten worden op de afdeling hematologie & oncologie kunnen terecht bij het OLVG locatie West. Ik heb daarom niet eerder signalen over de sluiting ontvangen.
Verwacht u dat op korte termijn ook in andere ziekenhuizen afdelingen moeten sluiten als gevolg van een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen? Zo ja, hebt u al concrete signalen ontvangen en kunt u deze toelichten?
In de brief «De toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen2» van 2 oktober jl. heb ik aangegeven dat Treant de SEH in Stadskanaal per 1 oktober 2019 ’s nachts, van 22.00 uur tot 8.00 uur, sluit. De redenen hiervoor zijn dat op de locatie Stadskanaal ’s nachts een zeer gering aantal patiënten kwam en dat het, daarmee samenhangend, met een tekort aan gespecialiseerd personeel kampt. Daarnaast is Treant voornemens om de ziekenhuislocatie van Treant in Hoogeveen per 6 april 2020 om te vormen tot een weekziekenhuis en de SEH om te vormen tot een basisspoedpost voor niet-levensbedreigende situaties. Deze SEH-locatie zal per 6 april zeven dagen per week van 8.00 tot 23.00 open zijn.
Er zijn mij geen andere signalen bekend dat op korte termijn afdelingen in andere ziekenhuizen moeten sluiten. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn echter onvermijdelijk. Ik vind het ook belangrijk dat zorginstellingen nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn de juiste zorg op de juiste plek kunnen blijven bieden.
Bent u bekend met de extra problemen die ziekenhuizen in onder meer Amsterdam ervaren bij het aantrekken van gespecialiseerde verpleegkundigen door de krapte op de woningmarkt? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan over maatregelen om deze doelgroep te helpen?
In gemeenten met een gespannen woningmarkt kan het lastig zijn voor mensen met een middeninkomen, waaronder verpleegkundigen, om een betaalbare woning te vinden. Daarom spant de Minister voor Milieu en Wonen zich in om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten. Dit gebeurt onder andere via de Nationale Woonagenda 2018–2021 en woondeals met de regio’s met de meest gespannen woningmarkt, waaronder Amsterdam. Op Prinsjesdag heeft het kabinet een woningbouwimpuls3 van 2 miljard euro aangekondigd om de bouw van betaalbare woningen te stimuleren en maatregelen voor een beter functionerende woningmarkt. Gemeenten hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om specifiek te sturen op het aanbod van betaalbare (middenhuur)woningen of sociale koopwoningen. Tegelijkertijd kunnen zij bij grote schaarste aan betaalbare woningen de huisvestingsverordening gebruiken om woningen toe te wijzen aan een bepaalde doelgroep.
In Amsterdam is reeds ervaring opgedaan met het met voorrang toewijzen van woningen aan zorgpersoneel. Hiervoor heeft Sigra4 samen opgetrokken met de Amsterdamse Federatie voor Woningcorporaties, woningbouworganisatie Wonam en de gemeente Amsterdam. Na eerste positieve ervaringen in een pilot is er een voorrangsregeling gekomen voor medewerkers die werkzaam zijn in jeugdzorg, thuiszorg, zorginstellingen of ziekenhuizen in Amsterdam. Dit goede voorbeeld zou in andere regio’s met tekorten aan zorgpersoneel navolging kunnen krijgen.
Bent u het ermee eens dat betere arbeidsvoorwaarden van belang zijn voor het aantrekkelijk maken en houden van de sector en daarmee bij het terugdringen van het personeelstekort in de zorg? Zo ja, bent u bereid om daarvoor extra middelen vrij te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in de zorg doen waardevol werk en het is belangrijk dat daar goede arbeidsvoorwaarden tegen overstaan. Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorgsector. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. In de cao kunnen naast de afspraken over loon ook afspraken gemaakt worden over onder andere de contractvorm en omvang, werktijden en scholing en opleiding. Het is belangrijk dat de werkgevers en medewerkers gezamenlijk invulling geven en goede afspraken maken over dit soort zaken.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg5 zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken en te behouden. Dit doen we onder andere met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van medewerkers. U bent geïnformeerd over het actieprogramma en u hebt de eerste twee voortgangsrapportages6 ontvangen. Voor het einde van het jaar ontvangt u de derde voortgangsrapportage.
Het bericht dat de rechter het besluit tot afschot van edelherten in de Oostvaardersplassen onrechtmatig heeft verklaard |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november jongstleden, waarin de opdracht van de provincie Flevoland om het aantal herten in de Oostvaardersplassen door afschot terug te brengen tot 490, onrechtmatig wordt verklaard?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak?
De provincie Flevoland beraadt zich op dit moment nog op de uitspraak en de consequenties hiervan. Ook binnen mijn ministerie zullen we de uitspraak van de rechter bestuderen. Het is aan de provincie om de vervolgstappen te bepalen. Indien daartoe aanleiding is treed ik met de provincie in overleg.
Bent u nog steeds van mening dat de provincie Flevoland «zorgvuldig te werk is gegaan», nadat er bijna 1.800 edelherten zijn doodgeschoten zonder dat daar een deugdelijk besluit aan ten grondslag lag?2
Ik ben nog steeds van mening dat de provincie Flevoland zorgvuldig te werk is gegaan, zoals ik ook aangeef in de antwoorden waar u naar verwijst. De provincie Flevoland heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter afgewacht, alvorens tot afschot over te gaan.
Erkent u dat de provincie Flevoland haar wettelijke taak om de natuur en de dieren te beschermen heeft verwaarloosd?
De verantwoordelijkheid voor het welzijn van de grote grazers is in 2016 door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken overgedragen aan GS van de provincie Flevoland. De provincie voert het beleid uit binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn. Over dierenwelzijn heeft de provincie meerdere adviezen gevraagd, waaronder een advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA).
Tegen die achtergrond zie ik geen reden om indeplaatsstelling of welk ander instrument dan ook toe te passen.
Welke mogelijkheden ziet u om de provincie in de Oostvaardersplassen onder verscherpt toezicht te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een indeplaatsstelling te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, gezien uw wens om natuurgebieden samen te voegen in het kader van de stikstofcrisis, te onderzoeken hoe de Oostvaardersplassen verbonden kunnen worden met de Veluwe? Zo nee, waarom niet?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 november jl. wil het kabinet bezien of gebieden kunnen worden samengevoegd of heringedeeld. Dit met het oog op effectiever en efficiënter doelbereik. Ik doe dit samen met provincies. Ik kan nu niet ingaan op specifieke gebieden.
Gebruik van biomassa als energiebron |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Gevolgen van de inzet van biomassa voor elektriciteit en warmte productie op emissies naar de lucht» van DNV-GL?1
Ja.
Wanneer komt u met een reactie op dit rapport? Is dat mogelijk voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken en Klimaat?
Ja, bij dezen. Het rapport van DNV-GL zet voor de Nederlandse situatie op een rij welke berekende uitstoot van CO2, NOx, SO2 en fijnstof verschillende soorten grootschalige centrales hebben op basis van de wettelijke regels.
Het onderzoek constateert dat de specifieke emissies van een grote elektriciteitscentrale die draait op kolen, op biomassa of op een combinatie daarvan vrijwel identiek zijn. Dit komt onder meer door de filters die benodigd zijn om de eisen te halen. Het onderzoek laat ook zien dat een minder grote elektriciteitscentrale circa 20% hogere CO2-, stof- en NOx-emissies heeft dan een grote kolencentrale. De oorzaak hiervan is het lagere rendement dat de minder grote centrale heeft. Dit staat los van de gekozen soort brandstof.
Tot slot wordt er geconstateerd dat warmte-opwekking door middel van aardgas veel schoner is dan het stoken van biomassa.
Het kabinet laat TNO momenteel onderzoeken of de uitstooteisen voor kleinere en middelgrote biomassa-installaties (0,5 – 50 MW) verder kunnen worden aangescherpt vanaf 2022 (zie ook mijn antwoord in vraag 17).
Kunt u toelichten welke vormen van biomassa er gebruikt worden als energiebron en op welke wijze dit wordt gestimuleerd?
Stimulering van biomassa als energiebron gebeurt op dit moment via de SDE+, de ISDE en de bijmengverplichting voor transportbrandstoffen.
Via de SDE+ worden verschillende vormen van biomassagebruik gestimuleerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle biomassaprojecten die op dit moment (stand oktober 2019) een SDE(+)-beschikking hebben. Voor de bedragen die in deze tabel genoemd worden geldt dat dit de maximale uitgaven zijn: naar verwachting zullen de uitgaven in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van uitbetaling van circa 2/3 van het totale bedrag over een periode van maximaal 20 jaar.
Categorie
Soort biomassa
Totale waarde subsidiebeschikkingen (in mln. €)
Vergisting
Mest, slib, reststromen uit voedingsmiddelenindustrie
4.060
Bij- en meestook in kolencentrales
Houtpellets
3.537
Verbranding van vaste biomassa
Nationaal snoei- en dunningshout, resthout
5.226
Verbranding van vloeibare biomassa
Dierlijke vetten, olieachtige reststromen
478
Vergassing
Nationaal snoei- en dunningshout, resthout
83
Afvalverbranding
Restafval
734
Ten aanzien van de subsidiering van bij- en meestook in kolencentrales geldt dat het kabinet reeds heeft besloten dat hiervoor geen nieuwe subsidiebeschikkingen worden toegekend. Deze categorie wordt sinds 2018 niet meer opengesteld.
Op dit moment worden verschillende biomassa-opties gestimuleerd via de ISDE-regeling. Per 1 januari 2020 wordt de subsidiering van pelletkachels en biomassaketels via de ISDE echter gestopt, vanwege de negatieve effecten op luchtkwaliteit. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief van 12 november 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 306).
Voor transportbrandstoffen geldt op basis van Europese afspraken een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Daarnaast is er binnen het Klimaatakkoord een additionele doelstelling van maximaal 27PJ hernieuwbare brandstoffen overeengekomen. De toename in biobrandstoffen moet overwegend worden gehaald uit duurzame reststoffen (met inbegrip van cascadering). Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en bij het ontwikkelen van de circulaire economie. Daarom zullen er niet meer additionele biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen in Nederland worden ingezet dan het niveau van 2020. Daarmee wordt bevorderd dat de groei wordt gerealiseerd met duurzame geavanceerde biobrandstoffen, geproduceerd uit afval en residuen.
Kunt u aangeven hoeveel het gebruik van biomassa bijdraagt aan de reductie van broeikasgassen op dit moment en in de komende tien jaar?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is in 2018 6,6 Mton CO2-reductie gerealiseerd door alle vormen van biomassagebruik gezamenlijk. Ik beschik niet over prognoses over de exacte omvang van de CO2-reductie door biomassagebruik in de komende 10 jaar.
Kunt u aangeven hoeveel het gebruik van biomassa bijdraagt aan het behalen van de doelstelling hernieuwbare energie in 2020 en 2030?
In 2020 wordt volgens de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar verwachting met biomassa 6,6%-punt (139,4 PJ) hernieuwbare energie geproduceerd.
In 2030 wordt volgens de KEV 2019 naar verwachting met biomassa 6,7%-punt (135,2 PJ) hernieuwbare energie geproduceerd. In de KEV 2019 zijn evenwel de maatregelen uit het Klimaatakkoord nog niet meegerekend.
Hoeveel biomassacentrales groter dan 15 megawatt (MW) zijn er op dit moment in ons land en wat is daarvan de totale capaciteit?
Ik beschik niet over specifieke getallen voor het aantal biomassa-installaties met een vermogen van meer dan 15 MW.
In gebruik. Op basis van gegevens van het CBS waren er eind 2018 66 houtgestookte ketels met een vermogen groter dan 1 MW.
In ontwikkeling. Daarnaast zijn er op dit moment nog 46 biomassa-installaties met een vermogen van meer dan 10 MW in ontwikkeling die al een SDE+-beschikking hebben.
Deze getallen zijn exclusief de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales: de vier kolencentrales die Nederland vanaf 2020 nog telt stoken al biomassa bij of zijn van plan dit in de nabije toekomst te gaan doen.
Kunt u inzichtelijk maken welke binnenlandse en buitenlandse soorten biomassastromen op dit moment worden ingezet voor elektriciteit- en warmteopwekking en in welke mate?
De tabel in het antwoord op vraag 3 geeft aan welke soorten biomassa worden ingezet en welk beslag deze verschillende soorten leggen op de SDE(+). Ik beschik niet over exacte informatie over de herkomst van alle biomassastromen die in Nederland gebruikt wordt.
Voor wat betreft houtige biomassa geeft het Platform bioEnergie in zijn Jaarrapportage 2018 aan dat in 2018 77% van alle houtige biomassa (snoeihout, dunningshout, resthout, houtpellets) die gebruikt is voor bioenergie uit Nederland kwam. Het overige deel komt voornamelijk uit onze buurlanden en de Baltische staten. In 2018 is er geen hout geïmporteerd uit Noord-Amerika.
Kunt u aangeven wat op dit moment wordt verstaan onder duurzame biomassa? Hoe zien de duurzaamheidscriteria voor biomassa eruit?
Voor de grootschalige inzet van houtpellets gelden in de SDE+ vanwege de risico’s strenge duurzaamheidseisen. Houtpellets worden met name gebruikt voor de bijstook in kolencentrales. De duurzaamheidseisen schrijven voor dat bossen duurzaam moeten worden beheerd en er geen oerbos wordt gekapt voor de uitbreiding van productiebossen. De duurzaamheidseisen schrijven bovendien voor dat er nieuwe bomen worden geplant om de CO2 die bij verbranding van duurzame biomassa vrijkomt weer vast te leggen, waarbij de bosbeheerder op lange of middellange termijn de koolstofvoorraden behoudt of vergroot. Deze duurzaamheidseisen zijn opgesteld om de duurzame inzet van houtpellets te borgen. Mede als gevolg van de strenge duurzaamheidseisen bestaan de houtpellets die in Nederland ingezet worden in de praktijk uit de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout.
Hoeveel duurzame biomassa is in Nederland beschikbaar?
Op dit moment wordt in het kader van het duurzaamheidskader voor biomassa dat wordt uitgewerkt ook een beschouwing gemaakt door het PBL over de beschikbare hoeveelheid biomassa per biomassastroom, rekening houdend met verschillende invullingen van het fair share-principe en duurzaamheidsniveaus. De SER zal vervolgens in het eerste kwartaal van 2020 een advies uitbrengen over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader. Daarna volgt besluitvorming door het kabinet.
Daarnaast wordt er op basis van de afspraken uit het Klimaatakkoord gewerkt aan het vergroten van het nationale aanbod van duurzame biomassa. Hiervoor wordt de Routekaart nationale biomassa ontwikkeld. De uitwerking van deze Routekaart vindt parallel aan de ontwikkeling van het duurzaamheidskader plaats. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de Routekaart binnen een half jaar na de vaststelling van de duurzaamheidscriteria ter beschikking wordt gesteld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Wanneer verwacht u met het duurzaamheidskader te komen voor de cascadering van gebruik van biomassa? Kunt u aangeven op welke termijn u voornemens bent het in ontwikkeling zijnde duurzaamheidskader te implementeren?
Het streven is dat er in het eerste kwartaal van 2020 een advies ligt van de SER over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader, waarna door het kabinet besloten kan worden over dit kader. Parallel hieraan wordt ook – op grond van de afspraken in het Klimaatakkoord – de Routekaart cascadering ontwikkeld. Voor de implementatie van het duurzaamheidskader geldt dat per stroom zal moeten worden bezien op welke wijze en met welke fasering dit kan en wenselijk is.
Kunt u een onderbouwing geven van het bedrag van 11,4 miljard euro dat gereserveerd is voor subsidies aan biomassa voor energieopwekking?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassacentrales om alleen warmte te produceren en voor welke periode?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassacentrales om warmte en stroom te produceren en voor welke periode?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassa bij- en meestook in kolencentrales en, of omgebouwde kolencentrales om stroom te produceren en voor welke periode? Betreft dit een bedrag van 3,6 miljard euro?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel nieuwe biomassacentrales zijn er de komende jaren gepland en voor hoeveel daarvan is reeds subsidie toegezegd? Hoeveel van de geplande centrales hebben een vermogen van kleiner dan 15 MW? Voor hoeveel daarvan is de subsidie reeds toegezegd?
Onderstaande tabellen geven een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking heeft en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn:
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
12
1 – 10 MW
10
> 10 MW
2
Installaties op vloeibare biomassa
< 1 MW
1
1 – 10 MW
1
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
14
Co-vergisting
5
Overige vergisting
2
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
47
1 – 10 MW
43
> 10 MW
41
Bijstook in kolencentrales
4
Vergisting
Monomestvergisting
96
Co-vergisting
9
Overige vergisting
4
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
>10 MW
1
Installaties op vloeibare biomassa
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
24
Co-vergisting
15
Overige vergisting
7
Kent u het artikel «Elektriciteitscentrale verruilt steenkool voor hout, maar is dat wel duurzaam?»2, waaruit blijkt dat de Amercentrale vrijwel volledig draait op houtkorrels? Kunt u aangeven wat de herkomst van deze houtkorrels is?
Ja, ik ken dit artikel. De herkomst van de houtpellets van een specifiek bedrijf kan ik – in verband met bedrijfsvertrouwelijke aard van deze informatie – niet openbaar maken. Deze houtpellets voldoen aan de strenge duurzaamheidseisen die er gelden voor de gesubsidieerde inzet van houtpellets, en hierop wordt ook toegezien.
Voor alle houtige biomassa voor bioenergie, geeft het Platform bioEnergie in zijn Jaarrapportage 2018 aan dat in 2018:
77% uit Nederland kwam;
het overige deel voornamelijk uit buurlanden en de Baltische staten kwam;
geen hout geïmporteerd is uit Noord-Amerika.
Ziet het kabinet in het rapport van DNV-GL uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat aanleiding om aan kleine biomassacentrales strengere emissiegrenswaarden te stellen in het activiteitenbesluit alvorens tot subsidieverstrekking over te gaan? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet laat TNO momenteel onderzoeken of de uitstooteisen voor kleinere en middelgrote biomassa-installaties (0,5 – 50 MW) verder kunnen worden aanscherpt vanaf 2022.
Ziet u andere mogelijkheden om te bevorderen dat de emissies van stikstof, fijnstof en zwavel uit biomassacentrales beperkt gaan worden? Zijn daarvoor internationale voorbeelden?
Ik ken daar geen voorbeelden van.
Kunt u een reactie geven op de studie van de European Academies Science Advisory Council over biomassa (EASAC)?3
Uw Kamer heeft op 15 november separate brief ontvangen met de reactie op dit rapport.
In hoeverre moet bij de inzet van biomassa ermee rekening gehouden worden dat het decennia duurt voordat de CO2 die vrij komt bij het stoken weer is opgenomen door het bos dat nog moet aangroeien? Indien daar geen rekening mee wordt gehouden, waarom niet?
Het opiniestuk van een aantal leden van EASAC over de grootschalige inzet van houtpellets waar eerder naar verwezen vraagt terecht aandacht voor de «koolstofschuld» van de gebruikte biomassa, oftewel de snelheid waarmee de vrijkomende CO2 bij de verbranding van biomassa weer opnieuw wordt opgenomen. De strenge duurzaamheidseisen die Nederland hanteert voor houtpellets waarborgen dat de koolstofschuld van de gebruikte biomassa beperkt is.
Hoe voorkomt u dat er bij de totstandkoming van de regionale energie strategieën (RES) zwaar wordt geleund op gesubsidieerde biomassacentrales, terwijl die mogelijk niet voldoen aan de voorwaarden van het nieuwe biomassakader? In hoeverre bent u bereid om de subsidieverstrekking voor biomassacentrales te staken tot het biomassakader is opgesteld om mogelijk valse verwachtingen te voorkomen?
Het kabinet heeft in het Klimaatakkoord aangegeven ernaar te streven om in de loop van 2020 een duurzaamheidskader af te ronden om het duurzaam gebruik van biomassa te borgen. Om een wildgroei van biomassacentrales te voorkomen worden, in aanvulling daarop, in de Regionale Energiestrategieën (RES’sen) en de uitwerking per gemeente van een transitievisie Warmteplannen gemaakt voor de transitie vanaf 2021. Daarin mogen alle hernieuwbare opties worden meegewogen, waaronder biomassa. Dat is in lijn met het uitgangspunt van het kabinet dat duurzame biomassa noodzakelijk is voor transitie richting 2030 en 2050. Ik zie dan ook geen risico dat er bij de totstandkoming van de RES’sen en de transitievisies Warmte te zwaar wordt geleund op biomassacentrales die niet in lijn zijn met het duurzaamheidskader.
Ook heeft het kabinet in het Klimaatakkoord aangegeven tot de implementatie van het duurzaamheidskader terughoudend te zijn met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten. Op dit moment zijn er geen signalen dat er knelpunten in de huidige beschikbaarheid zijn. Dat blijkt onder andere uit de SDE+-openstellingen van 2019; in de voorjaarsronde heeft 1 project een beschikking gekregen voor specifiek het gebruik van houtpellets voor de productie van hernieuwbare warmte en elektriciteit; in de najaarsronde hebben hiervoor 2 projecten een aanvraag gedaan die nog moet worden beoordeeld.
Voor installaties op gesubsidieerde houtpellets gelden te allen tijde de bestaande strenge duurzaamheidscriteria in de SDE+.
Het toenemende aantal huishoudens dat de energierekening niet meer kan betalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het aantal mensen dat energierekening niet kan betalen dreigt te verdubbelen»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 650.000 huishoudens hun maandelijkse energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen?
Voor het kabinet staat in het Klimaatakkoord voorop dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Dat betekent dat de huishoudportemonnee zoveel mogelijk wordt ontzien en dat een evenwichtige verdeling van lasten tussen huishoudens en bedrijven wordt bereikt.
Het kabinet heeft daarom in het Klimaatakkoord maatregelen getroffen die de effecten van het energie- en klimaatbeleid op huishoudens beperken. De lasten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) worden verschoven van huishoudens naar bedrijven, bedrijven betalen voortaan 67 procent van de ODE-rekening in plaats van de helft. Ook is de vaste belastingvermindering fors verhoogd. Dit houdt in dat de huishoudportemonnee met de maatregelen in de energiebelasting vanaf 2020 in belangrijke mate wordt ontzien. Voor de periode na 2021 is er sprake van een beperkte stijging in de energiebelastingen. Het kabinet geeft deze maatregelen zo vorm dat de laagste en midden-inkomensgroepen hiervan relatief het meest profiteren. De doorrekening van het Klimaatakkoord van 1 november jl. door het CPB bevestigt dit beeld.
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys waar het artikel naar verwijst dateert van februari 2019. De lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens uit het Klimaatakkoord zijn hierin nog niet meegenomen.
Deelt u de conclusie dat de almaar stijgende energielasten een direct gevolg zijn van uw eigen klimaat- en energiebeleid en u huishoudens daarmee de energiearmoede in stort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat de groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen (naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030) als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De ambitie van het Klimaatakkoord is 1,5 miljoen bestaande woningen via de wijkgerichte aanpak aardgasvrij te maken en 234.000 woningen buiten de wijkgerichte aanpak onder handen te nemen.
Deze ambitie wil het kabinet samen met alle betrokken partijen stap-voor-stap realiseren. Het Klimaatakkoord bevat een breed pakket aan maatregelen om de transitie haalbaar en betaalbaar te houden. Zo wordt bijvoorbeeld de ISDE voor kleine duurzame warmte opties na 2020 verlengd en wordt de ISDE uitgebreid naar isolatie.
Daarnaast zijn er bijvoorbeeld afspraken gemaakt met woningcorporaties over het verduurzamen van sociale huurwoningen en introduceert het kabinet aantrekkelijke leningsvoorwaarden voor verduurzaming van particulieren via het warmtefonds. Bovendien bevordert het kabinet kostenreductie bij installatiebedrijven, aannemers en de energiesector via meerjarige innovatieprogramma’s.
Het kabinet hanteert verder als het uitgangspunt dat steeds meer huishoudens de kosten voor verduurzaming van de woning via een lagere energierekening kunnen terugverdienen. Om dat te bereiken moeten de kosten van verduurzamingsmaatregelen omlaag door innovatie en opschaling en moet de inrichting van de energiebelasting de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen. Daarnaast zijn er subsidies en aantrekkelijke financieringsopties nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer op korte termijn over deze punten informeren in separate brieven over financiering en ontzorging van eigenaar-bewoners en over innovatie en kostenreductie in de bouw.
Deelt u de conclusie van Ecorys dat, ondanks dat steeds meer huiseigenaren isolerende maatregelen nemen in een poging de energielasten te doen dalen, de totale lasten (met bijna 17%) zullen toenemen?
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys dateert van februari 2019. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL Meten met twee maten uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Het kabinet houdt een vinger aan de pols en volgt de ontwikkeling van de energierekening. Daarbij beschouwt het kabinet het inkomensbeleid integraal en weegt het jaarlijks alle plussen en minnen in de koopkrachtbesluitvorming. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is, maar door uw beleid voor velen een onbetaalbaar luxeproduct is geworden? Wat gaat u doen aan deze toenemende energiearmoede?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen behapbaar en betaalbaar zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening echt te verlagen en direct te stoppen met uw klimaat- en duurzaamheidswaanzin?
Zie antwoord vraag 5.
De aanpak van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Kent u meer berichten van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer of beschikt u over onderzoeksgegevens hierover? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem?
Er zijn geen onderzoeken bekend die de aard en omvang van het probleem specifiek binnen het openbaar vervoer schetsen. Navraag bij vervoerders levert op dat zij circa 200 incidenten met betrekking tot seksuele intiminidatie geregistreerd hebben in het afgelopen jaar. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde psycholoog dat het voor daders van genoemde delicten moeilijk is om daar uit zichzelf mee te stoppen? Zo ja, welke hulp is er voor dergelijke zedendelinquenten beschikbaar?
Zie antwoord bij vraag 4.
Deelt u de mening dat behandeling van deze zedendelinquenten doorgroei naar ernstigere seksuele delicten kan voorkomen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel beschreven delicten zijn in mijn optiek ernstige delicten, die op zichzelf – nog los van mogelijke doorgroei naar ernstigere seksuele delicten – het noodzakelijk maken om zo snel mogelijk in te grijpen. Er bestaan diverse vormen van hulp die in het kader van een gevangenisstraf, een tbs-maatregel of in het kader van bijzondere voorwaarden kunnen worden ingezet voor zedendelinquenten.
Juist door vroegtijdig te interveniëren kan recidive en doorgroei naar ernstigere seksuele delicten worden voorkomen. Een juiste behandeling vergt maatwerk. Wat voor de ene zedendelinquent een effectieve behandeling is, hoeft dat niet te zijn voor de ander. De inzet van gestructureerde risicotaxatie, waarmee zicht wordt gekregen op het recidiverisico, kan een belangrijke rol spelen om de meest passende mate van zorg en/of beveiliging te bepalen. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat genoemde zedendelinquenten niet pas na een aantal delicten behandeld zouden moeten worden maar dat eerdere behandeling kan bijdragen aan het voorkomen van recidive? Zo ja, wat moet er gebeuren om eerdere behandeling mogelijk te maken en bent u voornemens dat te doen? Kan dit aspect worden meegenomen bij de aangekondigde herziening van de zedentitel van het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven kan vroegtijdig interveniëren bijdragen aan het voorkomen van recidive. Er bestaan vanuit het strafrecht al diverse mogelijkheden voor behandeling, ook na een eerste delict. Dit kan bijvoorbeeld via een bijzondere voorwaarde die wordt verbonden aan een (deels) voorwaardelijke straf of aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij zwaardere delicten kan ook uit de pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar voren komen dat behandeling nodig is, bijvoorbeeld in het kader van een (voorwaardelijke) tbs-maatregel. Een aanvulling daarop is mijns inziens niet nodig.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de meest passende straf is en of, en zo ja welke, voorwaarden daaraan worden verbonden. Het is om die reden van belang dat al bij het advies van de reclassering en/of het NIFP een juiste inschatting wordt gemaakt van het risico dat iemand opnieuw de fout in gaat, zodat de rechter op een juiste manier wordt geadviseerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in het rapport «Gewogen Risico» gebruiken de reclassering en het NIFP bij zedendelinquenten inmiddels waar mogelijk een risicotaxatie-instrument toegespitst op zedendelinquenten (de SSA).2 Op die wijze krijgt de rechter vanuit hun adviezen voldoende zicht op de noodzaak om behandeling op te leggen. Zoals toegezegd tijdens het debat naar aanleiding van het rapport over Michael P. worden de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het rapport «Gewogen Risico» geëvalueerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2020.
De in het artikel beschreven delicten zijn ernstig en hebben grote impact op slachtoffers. Op dit moment biedt het Wetboek van Strafrecht geen zelfstandige bescherming tegen seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte, terwijl dit gedrag door veel mensen als schadelijk en strafwaardig wordt ervaren. In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei 2019 heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn voornemen aangekondigd om seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht als nieuwe strafbaarstelling op te nemen.4 Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat het seksueel intimideren van anderen in de openbare ruimte niet acceptabel is en bestraffing verdient. Deze nieuwe strafbaarstelling maakt het naar verwachting eenvoudiger voor slachtoffers om aangifte te doen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarmee zij in de openbare ruimte – waaronder in het openbaar vervoer – worden geconfronteerd.
De beschikbaarheid van respijtzorg in gemeenten |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Respijtzorg in Zaanstad slecht geregeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers door middel van het treffen van algemene voorzieningen en van maatwerkvoorzieningen?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om, waar aangewezen, maatschappelijke ondersteuning te verlenen aan ingezetenen, mantelzorg te bevorderen en voorzieningen te treffen om overbelasting van mantelzorgers, onder meer door ondersteuning en mogelijkheden van respijtzorg, te bevorderen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Zaanstad, waarin mantelzorgondersteuning en respijtzorg niet of nauwelijks worden aangeboden aan mantelzorgers die overbelast raken? Wat vindt u daarvan?
Vanuit de Wmo 2015 zijn gemeenten wettelijk verplicht om te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze mantelzorgers ondersteuning behoeven en daar waar dit is aangewezen, ook in te voorzien. De manier waarop dit wordt gedaan is aan gemeenten, uiteraard uitgaande van de behoefte van de betrokken persoon. Er is vanuit mijn ministerie contact geweest met de gemeente Zaanstad en ik stel op grond van de door mij verkregen informatie vast dat het beeld dat in het artikel wordt gegeven geen volledig beeld geeft van de manier waarop mantelzorgers in Zaanstad worden ondersteund. De gemeente werkt met sociale wijkteams die een integrale werkwijze hebben en ondersteuning bieden voor de inwoners waaronder mantelzorgondersteuning. In de praktijk ervaart de gemeente dat het sociale wijkteam een makkelijk vindbare en herkenbare ingang is voor de mantelzorger zelf (en niet uitsluitend in relatie tot de problematiek van de zorgvrager). Het wijkteam informeert mantelzorgers over, en verwijst hen door naar vormen van respijtzorg. De gemeente Zaanstad biedt diverse vormen van respijtzorg aan.
In het artikel wordt gesteld dat het nooit tot een werkbaar contract is gekomen in de lokale aanbesteding, klopt dat?
In 2018 is de dienstverlening door de wijkteams aanbesteed. Dit heeft geleid tot nieuwe hoofdaannemers en nieuwe opdrachten per 2019. De sociale wijkteams in Zaanstad die op 1 januari 2019 zijn begonnen hebben in hun opdracht nadrukkelijk de taak om mantelzorgers te informeren, te adviseren en te ondersteunen. In de aanbesteding voor het maatwerkarrangement respijtzorg heeft de gemeente vervangende respijtzorg ingekocht voor 24 uur, weekenden of vakanties. «Kappa Helpt», waar in het artikel over gesproken wordt, is een aanbieder die respijtzorg levert in de vorm van vervangende zorg aan huis maar de 24 uurs vervangende zorg niet kon leveren. Zij bieden volgens de gemeente vooral kortdurende vervangende zorg. De gemeente kiest ervoor om in die gevallen deze ondersteuning in te vullen door de inzet van vrijwilligers of het netwerk in de wijk. Dit is een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening.
Betekent het feit dat de volgende aanbesteding over drie jaar is nu echt dat mantelzorgers in de desbetreffende gemeente drie jaar moeten wachten op respijtzorg?
Nee dat beeld klopt niet. De gemeente heeft net nieuwe contracten en opdrachten aanbesteed voor de komende 3 jaar. Daarin is ook zeker aandacht voor verschillende vormen van respijtzorg dus mantelzorgers kunnen daar gebruik van maken. De gemeente werkt verder aan een communicatieplan om o.a. de respijtzorg beter onder de aandacht van mantelzorgers te brengen.
Bent u het ermee eens dat de zorg in de avond, nacht of weekeinde zo zwaar kan zijn dat het aanbieden van dagbesteding onvoldoende ondersteuning biedt voor een mantelzorger(s)?
Ik ben het daarmee eens. De zorg voor een naaste kan soms 24 uur doorgaan en dan kan mantelzorg zwaar worden. Het vroegtijdig in beeld krijgen van mantelzorgers helpt voorkomen dat zij omvallen. Het is aan de gemeente in gesprek met betrokkenen om vast te stellen wat in welke situatie nodig is en de daartoe benodigde voorzieningen gecontracteerd te hebben.
Welke mogelijkheden heeft een mantelzorger in een dergelijke gemeente om toch toegang te krijgen tot mantelzorgondersteuning in het kader van de Wmo 2015?
Mantelzorgers hebben in alle gemeenten het recht om het verzoek om ondersteuning bij een gemeente kenbaar te maken. Gemeenten zijn op grond van de wet gehouden om ook zelf, in het onderzoek naar een melding van een ondersteuningsbehoefte, expliciet stil te staan bij de positie van eventuele mantelzorgers en de noodzaak van ondersteuning. De vindbaarheid van de ondersteuning kan nog verbeterd worden. Ook de landelijke mantelzorglijn van MantelzorgNL kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. En ook mantelzorgers zelf zullen meer bewust gemaakt moeten worden van het feit dat als het echt niet meer gaat, de zorg ook tijdelijk overgedragen kan worden aan een vrijwilliger of een professional.
Welke initiatieven kan de gemeente nemen om dit concreet naar mantelzorgers recht te zetten?
De gemeente Zaanstad werkt aan een communicatieplan om mantelzorgers beter in beeld te krijgen. Mantelzorgers van inwoners van Zaanstad worden gewaardeerd met een Zaanse mantelzorgpas en voor jonge mantelzorgers is een Pluim (naast de dag van de mantelzorg). Dit alles heeft ertoe geleid dat de gemeente veel meer mantelzorgers in beeld heeft gekregen. Verder heeft de gemeente per wijk een duidelijk aanbod van mantelzorgondersteuning dat via het sociale wijkteam aangeboden wordt.
Krijgt u signalen dat in andere gemeenten mantelzorgondersteuning door middel van respijtzorg ook niet goed geregeld is?
Vanuit de landelijk aanjager respijtzorg krijg ik signalen dat er diverse vormen van respijtzorg worden ingekocht door gemeenten maar dat mantelzorgers de weg er naartoe onvoldoende vinden. De signalen hierover zijn wisselend: mantelzorgers willen de zorg niet overdragen aan een ander, het aanbod is onvoldoende bekend, het aanbod is niet aantrekkelijk, de bedden zijn er niet omdat deze worden ingezet voor crisissituaties etc. Vanuit het programma Langer Thuis zet ik daarom in op een brede landelijke aanpak op mantelzorg, waarbij we er gezamenlijk voor zorgen dat de ondersteuningsvraag eerder en beter in beeld komt en verzekeraars, gemeenten, werkgevers en zorgaanbieders beter met elkaar samenwerken bij de toeleiding naar en het beschikbaar stellen van de juiste vormen van respijtzorg en ondersteuning.
De uitzending van Undercover Nederland over de misstanden die plaatsvinden in een legale seksinrichting in Doetinchem. |
|
Jan de Graaf (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover Nederland «Sekswerkers hebben in deze seksclub geen leven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aangetoonde misstanden, zoals dat de exploitant weet dat vrouwen gedwongen worden om als prostituee te werken?
Misstanden in de prostitutiebranche moeten hard aangepakt worden. Als een exploitant er weet van heeft dat prostituees bij hem of haar onder dwang werken, dan betekent dat in veel gevallen dat de vergunning ingetrokken kan worden. Het is hiervoor noodzakelijk dat de misstanden daadwerkelijk zijn vastgesteld. Vergunningverlening en toezicht en handhaving binnen de seksbranche zijn lokale bevoegdheden. Een besluit over een eventuele sluiting is eveneens een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat seksinrichtingen zoals in Doetinchem – die willens en wetens misstanden faciliteren – gesloten moeten worden en dat de verantwoordelijken vervolgd dienen te worden?
Indien er sprake is van ernstige overtredingen van vergunningvoorwaarden, ligt het in de rede een inrichting te sluiten. Een besluit over een eventuele sluiting is als gezegd een lokale aangelegenheid. Ik heb contact gehad met de gemeente Doetinchem en heb begrepen dat er zeer regelmatig controles worden uitgevoerd en daar waar nodig handhavend wordt opgetreden. De bestuurlijke controles hebben geen aanleiding gegeven voor een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat controlesystematiek van gemeenten niet moet neerkomen op een afvinklijstje, maar gericht moet zijn op het voorkomen van uitbuiting en misstanden? Zo ja, in hoeverre heeft u een beeld dat dit ook daadwerkelijk de praktijk is en de regelgeving zijn doel dient?
Ja, die mening deel ik. Mijn indruk is dat gemeenten en politie regelmatig controleren op de prostitutiebranche en dat daarbij veel oog is voor mogelijke signalen van mensenhandel en voor andere misstanden. Omdat er echter geen sprake is van een uniform vergunningstelsel en gemeenten hier zelf invulling aan kunnen geven, doen zich lokale verschillen voor en kan het zijn dat eisen aan een seksinrichting – bijvoorbeeld met betrekking tot toegestane werktijden – in de ene gemeente strenger zijn dan in de andere. Het wetsvoorstel regulering sekswerk dat momenteel ter consultatie ligt, gaat hier verandering in brengen door een uniforme, landelijke vergunningplicht.
Wat is uw reactie op de beantwoording van de gemeente dat voor de uitzending van Undercover Nederland controles zijn gedaan, maar dat er onvoldoende mogelijkheden waren om actie te ondernemen?
De gemeente Doetinchem heeft aan mij laten weten dat er tijdens de controles die regelmatig plaatsvinden tot op heden geen misstanden of overtredingen zijn geconstateerd.
Kunt u aangeven hoeveel keer exploitanten van seksinrichtingen signalen van gedwongen prostitutie aan de politie en/of gemeenten melden? Zo ja, hoe duidt u dit aantal? Zo, nee wilt u een inventarisatie uitvoeren?
Exploitanten mogen geen persoonsgegevens van sekswerkers delen met gemeenten; hiervoor is geen grondslag onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Meldingen bij de politie zijn wel altijd mogelijk. Er wordt bij de politie niet geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt een landelijk beeld te geven.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat prostituees in een seksinrichting hulpverlening mogen vragen en accepteren, gelet op het feit dat in de uitzending van Undercover Nederland duidelijk wordt dat vrouwen ondanks bedreigingen geen contact mogen hebben met de politie?
Het is niet aan een seksinrichting om te bepalen of een sekswerker contact heeft met hulpverlening of politie. Veel hulpverleningsorganisaties gericht op sekswerkers werken outreachend en weten op die manier sekswerkers op verschillende plaatsen te bereiken, zowel op als buiten de werkplek.
Heeft u signalen dat deze misstanden bij legale seksinrichtingen niet op zichzelf staan, maar vaker voorkomen in Nederland? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, op welke manier heeft u hier een beeld van gevormd?
Aangezien toezicht op legale seksinrichtingen een lokale bevoegdheid is en misstanden niet landelijk worden geregistreerd, heb ik geen overzicht van aard en omvang van misstanden bij seksinrichtingen. Wel spreek ik regelmatig met gemeenten over de lokale situatie en weet ik dat de gemeenten die een vergunningstelsel hanteren voor seksinrichtingen regelmatig controles uitvoeren, al dan niet samen met politie.
Veel gemeenten maar ook hulverleningsorganisaties geven aan dat zich in het vergunde, zichtbare deel van de branche minder misstanden voordoen dan in het onvergunde en het illegale deel van de branche. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor geweldsincidenten en de prevalentie van seksueel overdraagbare aandoeningen.
Omdat exploitanten met een vergunning deze niet kwijt willen raken, zijn ze geneigd zich aan de vergunningvoorwaarden te houden. Het onvergunde deel van de branche onttrekt zich veel meer aan het zicht.
Het is mede daarom dat het wetsvoorstel regulering sekswerk beoogt de gehele prostitutiebranche vergunningplichtig te maken, zodat hier zicht op is en toezicht en handhaving goed kan plaatsvinden.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over de effectiviteit van de regelgeving en handhaving om misstanden tegen te gaan in legale seksinrichtingen?
Ja. Hier ben ik reeds over in gesprek met gemeenten, onder andere naar aanleiding van de constatering dat op grond van de AVG bepaalde persoonsgegevens niet of niet meer geregistreerd of gedeeld kunnen worden, wat in sommige situaties toezicht kan bemoeilijken. In het wetsvoorstel regulering sekswerk wordt hier een wettelijke grondslag voor gecreëerd waardoor dit knelpunt in de toekomst weg zal vallen.
Hoe verklaart u dat ondanks dat de zedenpolitie signalen van misstanden heeft ontvangen, er geen actie ondernomen is ten aanzien van de seksinrichting?
Vanuit de politie is actie ondernomen. De signalen die zijn ontvangen, hebben geen bevestiging gevonden in de controles die door de politie zijn uitgevoerd. Als gevolg daarvan was er geen aanleiding voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en een daarop volgende strafrechtelijke vervolging.
Indien de inrichting gesloten wordt, op welke wijze wordt dan zorg gedragen voor de vrouwen die er werkzaam waren? Wordt hen een uitstapprogramma aangeboden als zij uit de prostitutie willen stappen?
Onder de Regeling Uitstapprogramma’s III (RUPS III) is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s gerealiseerd. Dit betekent dat er voor iedere prostituee die daar gebruik van wil maken, een uitstapaanbod beschikbaar is.
Daarnaast hecht de politie veel waarde aan een goede en professionele dienstverlening richting de burger. Zij biedt de prostituees, indien zij dat willen, de mogelijkheid tot het doen van een melding of aangifte, en geleidt hen door naar de hulpverlening. De politie doet dit voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk en ondersteunt slachtoffers zo goed mogelijk bij het doen van aangifte.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het aanstaande algemeen overleg mensenhandel van 5 december aanstaande?
Ja.
Het artikel 'NS schrapt korting in de avondspits vanaf 2021' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NS schrapt korting in de avondspits vanaf 2021»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de aanpassing van abonnementen bij de NS?
Op grond van de concessie voor het hoofdrailnet heeft NS de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een abonnementenaanbod dat aansluit bij de wensen van verschillende reizigersgroepen. NS handelt met deze wijziging van het aanbod binnen de afspraken die in de concessie voor het hoofdrailnet zijn vastgelegd.
Bent u het eens met de stelling dat het schrappen van de korting in de middagspits voor de abonnementhouders van 60 jaar en ouder een grote verslechtering betekent, met name wat betreft keuzedagen, aangezien zij dan hun terugreis of heel vroeg of pas na half zeven kunnen aanvangen? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe oordeelt u over de prijsverhoging, namelijk van € 25,50 voor 7 keuzedagen (in combinatie met een abonnement, bijvoorbeeld DalVrij, 5€ per maand) in de oude situatie, naar € 39 voor 3 keuzedagen in de nieuwe situatie, waarbij de reisvoorwaarden ook nog eens worden ingeperkt (keuzedagen zijn dan immers alleen nog maar geldig in de daluren)?
Op dit moment kunnen ouderen, in combinatie met een voordeelurenabonnement, kiezen voor een bijabonnement in de vorm van 7 Keuzedagen. In het nieuwe abonnementenaanbod van NS zal deze mogelijkheid worden afgeschaft. Keuzedagen blijven wel behouden voor de huidige groep klanten die hier gebruik van maakt, waarbij zal gelden dat alleen in de daluren vrij kan worden gereisd.
Voor nieuwe klanten boven de 65 jaar introduceert NS eind 2020 Flexdagen. Flexdagen werken anders dan keuzedagen. De reiziger koopt, zonder dat hij ook een ander voordeelurenabonnement hoeft aan te schaffen, voor € 39 drie vrije reisdagen, waarin buiten de spits gereisd kan worden. De consumentenorganisaties hebben positief geadviseerd over de prijs van de Flexdagen.
Bent u het eens met de stelling dat de rekening voor het meer spreiden van reizigers nu eenzijdig bij oudere reizigers wordt neergelegd en dat dit oneerlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voordeelurenabonnement is niet leeftijdsgebonden. Er is geen sprake van het eenzijdig neerleggen van een rekening bij oudere reizigers. Met de nieuwe voorwaarden kan nog steeds met 40% korting in het weekend en op doordeweekse dagen buiten de spitsuren worden gereisd. Reizigers die in de spits willen reizen, betalen het reguliere tarief. Hiermee wordt de avondspits ontlast en een bijdrage geleverd aan een betere spreiding van de reizigers.
Bent u het eens met de stelling dat het belangrijk is om het gespreid gebruik van openbaar vervoer op een zodanige manier te stimuleren dat alle groepen reizigers daar iets aan bijdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.