Het bericht dat de overheid nog steeds miljarden aan investeringen in de fossiele industrie dekt |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid dekt nog steeds miljarden aan investeringen in de fossiele industrie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe verklaart u dat de overheid via de exportkredietverzekering (EKV) nog steeds 36 keer meer dekking verstrekt aan fossiele brandstoffen dan duurzame energie? Hoe verhoudt zich dat tot het Klimaatakkoord van Parijs?2
De cijfers die in het vermelde bericht worden gepresenteerd herken ik niet. Zoals eerder aan de Kamer is gemeld was per ultimo 2018 31% van de bestaande verplichtingen gerelateerd aan de olie- en gassector. Op dit moment – per eind oktober 2019 – is 4,6 miljard euro van de totale netto-verplichtingen van 15,2 miljard euro, oftewel 30%, fossiel-gerelateerd.
Ten aanzien van de samenstelling van de ekv-portefeuille is van belang te noemen dat de ekv, een vraaggestuurd en generiek instrument dat niet specifiek gericht is op energieprojecten, een weerspiegeling is van een aantal sectoren waarin het Nederlandse bedrijfsleven een sterke exportpositie heeft, waarvan aannemerij voor offshore werkzaamheden en levering van schepen de belangrijkste zijn. Bij de ekv gaat het meestal om verzekeringen van substantiële transacties met een lange looptijd. Wijzigingen in een ekv-portefeuille, die over vele jaren is opgebouwd, vinden geleidelijk plaats. Naar de toekomst kijkend is het positief dat het Nederlandse bedrijfsleven, ook het bedrijfsleven dat historisch sterk is in de olie- en gasindustrie, ook op het terrein van duurzame(re) energievormen een sterke marktpositie ontwikkelt en dit vertaalt zich in een geleidelijke toename van het aantal transacties voor deze sector. Zo is onlangs een polis afgegeven voor een offshore wind-op-zee-project in Taiwan en het beleid is erop gericht om meer van dergelijke transacties in verzekering te nemen.
Hoe verklaart u dat van de totale kredietverstrekking van 17,7 miljard euro in de periode 2012–2018 ongeveer 11 miljard euro ging naar dekking voor aan fossielgerelateerde bedrijven?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat het effect is van de indirecte steun via de EKV voor de fossiele industrie met een bedrag van ongeveer 1 miljard euro op de resultaten van het Nederlandse internationale klimaatbeleid? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van het kabinet is gericht op vergroening van de ekv-portefeuille. Dit is onder meer toegelicht in de aanbiedingsbrief van de meest recente Monitor Exportkredietverzekeringen (Kamerstuk 26 485, nr.314) en recent toegelicht tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer (Kamerstuk EK 2019/2020, nr. 7, item 8. Het beleid beoogt het aantal groene transacties binnen de portefeuille te vergroten. Hiervoor is een sterke internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op het terrein van duurzame energie noodzakelijk en deze wordt vanuit de overheid actief ondersteund met de ekv en door de ondersteuning van het postennetwerk in het buitenland. Daarnaast is het van belang om de huidige ekv-portefeuille beter te gaan meten: in welke mate kan een transactie meer of minder als groen worden gekwalificeerd? Bij dit traject wordt aansluiting gezocht bij de meetmethode van de IFC. Tevens wordt een methodologie ontwikkeld om de ekv-portefeuille te relateren aan de SDG’s.
Het ontwikkelen van deze nieuwe meetmethodes van de portefeuille is binnen de ekv-wereld vernieuwend en zal in het komende jaar bruikbaar zijn als inbreng in internationale fora op het terrein van de ekv. Hiermee kan Nederland mogelijk de basis leggen voor internationale beleidsvorming over de toekomst van de ekv in relatie tot de doelen van het Akkoord van Parijs. Aangetekend dient te worden dat vooralsnog het draagvlak voor een dergelijke beleidsontwikkeling bij autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de ekv uiterst beperkt is. Ook Europese partners zijn bezorgd dat het nationale bedrijfsleven en werkgelegenheid het slachtoffer zullen zijn, dat orders zullen worden overgenomen door bedrijven uit landen die zich niet of minder gebonden achten aan niet alleen de Parijs-klimaatdoelstellingen, maar ook aan een aantal belangrijke andere principes op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook deze legitieme zorgen zullen geadresseerd moeten worden bij een mogelijke internationale discussie over de ontwikkeling van ekv-portefeuilles in relatie tot het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u met de mening dat het doel internationale handelsbevordering niet los te koppelen is van internationale afspraken om klimaatopwarming tegen te gaan zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot handelsbevordering is gericht op onze welvaart en ons welzijn veilig te stellen én duurzaam te verbeteren. Het kabinet vergroent het handelsinstrumentarium om hiermee een bijdrage te kunnen leveren aan het realiseren van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en aan de SDG-agenda.
Zijn de effecten op klimaatopwarming opgenomen in het Integraal Afwegingskader (IAK)? Zo ja, moet ook de uitvoeringsinstantie Artradius zich hier aan houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gevolgen voor milieu zijn onderdeel van het Integraal Afwegingskader (IAK). Het IAK is echter een kader dat wordt gehanteerd voor vaststelling en invoering van nieuw beleid en is hier dus niet aan de orde. Het ekv-beleid, vastgelegd en ingekaderd door de Kaderwet Financiële Verstrekkingen Financiën, bestaat reeds lange tijd. Het ekv-beleid wordt overigens bepaald door de Staat (als verzekeraar) en niet door Atradius (enkel uitvoerder).
Bent u bereid om steun aan de financiële steun aan de fossiele industrie via EKV uit te faseren vanaf 2020? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het in Nederland uitfaseren van het geven van verzekeringen voor alle investeringen die te maken hebben met fossiel gaat een brug te ver. Het zou niet effectief zijn, omdat elk ander buitenlands bedrijf wel exportkredietverzekering kan krijgen voor fossiele projecten. Het belangrijkste effect zou het verdwijnen van werkgelegenheid en productie uit Nederland zijn. In de toekomst zal het wellicht lukken om – net als nu al voor steenkolen is gebeurd – multilaterale afspraken te maken over het afbouwen van de verzekering van fossiele projecten. Nederland vraagt internationaal aandacht voor de noodzaak van de vergroening van de ekv en zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb beschreven zet ik nationaal stappen om het beleid zo aan te passen dat er meer ruimte ontstaat voor transacties die bijdragen aan het Klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bereid in internationale context, zowel via de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als in coalitie met andere landen, te pleiten voor gezamenlijke stappen voor uitfasering van steun aan de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Nederlands vetorecht in geval van inzet kernwapens |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Is het bericht juist dat Nederland geen vetorecht heeft in geval de VS besluit tot inzet van kernwapens?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Hiermee is één squadron F-16’s belast. Besluitvorming binnen de NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland vereist is.
Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, alsmede de precieze procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Bent u bereid alsnog een vetorecht te eisen bij de Amerikanen over de inzet van kernwapens die in beheer zijn van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is het juridisch vastgelegd dat Nederlandse militairen, piloten en ondersteunend personeel worden ingezet bij de uitvoering van de Amerikaanse beslissing tot de inzet van het kernwapen? Kunt u de overeenkomst met de Amerikaanse regering ter inzage aan de Kamer beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennis genomen van het artikel «Mijn job? Atoombommen onder straaljagers hangen», waarin een Belgische ex-militair vertelt over zijn werk op vliegbasis Kleine Brogel, waar dezelfde soort kernwapens liggen als in Volkel?2 Kunt u bevestigen dat de procedures in Volkel vergelijkbaar zijn? Zo nee, hoe zijn of waren de procedures in Volkel?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er een specifieke regeling voor Nederlands militair personeel om af te zien van de uitvoering van het bevel tot afvuren van kernwapen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt de tekst daarvan met de Kamer delen? Deelt u de opvatting dat een dergelijk gewetens- of politiek bezwaar dient te worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Nucleaire besluitvorming binnen NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de bondgenoten. Dat houdt in dat voor nucleaire besluitvorming per definitie ook de instemming van Nederland vereist is. Zodra een dergelijk besluit binnen NAVO is genomen krijgt dit binnen de krijgsmacht de vorm van een dienstbevel. Het hebben van gewetensbezwaren tegen het uitvoeren van deze taak van Defensie kan gevolgen hebben voor de positie van betrokkene. Voor het beleid met betrekking tot ambtenaren met gewetensbezwaren verwijs ik u graag naar Circulaire MP 33-210 van de Staatssecretaris van Defensie van 15 februari 1989, nr. PB 89/1600/76
Is het juist dat Amerikaanse troepen de leiding hebben bij de uitvoering van veiligstellen bij een ongeval met een kernwapen in Nederland? Zo nee, hoe is deze situatie dan geregeld?
Zoals hiervoor vermeld, kunnen geen mededelingen worden gedaan over locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De kans dat er iets misgaat met transporten van Amerikaans nucleair materiaal over Nederlands grondgebied is uitzonderlijk klein, maar nooit volledig uit te sluiten. Nederland is daarom goed voorbereid op mogelijke ongevallen. De plannen zijn hiervoor aanwezig en in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van de bestaande Nederlandse crisisbesluitvormingsstructuren. Eenheden van de Verenigde Staten zullen in nauwe samenwerking aansluiten bij deze structuren.
Is het juist dat er een verdrag ten grondslag ligt aan de regeling van het Amerikaans bewind bij gevolgen van een kernongeval en dat dit verdrag de «Agreement between the Government of of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United States of America for Responding to an Occurrence in the Netherlands involving U.S. Nuclear Weapons or Nuclear Component» heet? Is het juist dat het in 1992 is overeengekomen?3 Bent u bereid dit verdrag aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze was de organisatie van rampenbestrijding in geval van een kernongeval geregeld vóór 1992?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de B-61-11 niet te vervangen als deze voor vernieuwing c.q. modernisering naar Amerika worden gestuurd?4
De Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recentelijk in antwoord op Kamervragen van Karabulut c.s. in 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2001). Zoals eerder bekend gesteld, hebben de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma, het zogenaamde Life Extension Program (LEP), met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van onder meer het type B61 blijvend te garanderen. Het LEP betreft Amerikaanse kernwapens, dus NAVO-bondgenoten hebben geen zeggenschap over deze modernisering.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen Overleg van 12 december 2019 over het kernwapenbeleid aan de Kamer te sturen?
Ja.
Een 'family day' |
|
André Bosman (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Martijn van Helvert (CDA), John Kerstens (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Femke Merel Arissen (PvdT), Henk Krol (50PLUS), Salima Belhaj (D66), Peter Kwint , Sadet Karabulut , Chris Stoffer (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Harm Beertema (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen van «family day» zoals gebruikelijk bij terugkeer van Amerikaanse troepen die op uitzending/missie/deployement zijn geweest?
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke mogelijkheid om kinderen van wie de vader of moeder op militaire uitzending/missie/deployement is geweest gelijk na terugkomst een dag vrij te geven van school, ook in Nederland mogelijk te maken?
Ik begrijp het verzoek van de leden van uw Kamer. Op grond van de artikelen 11, onderdeel g, en 14 van de Leerplichtwet 1969kan het hoofd van de school of instelling verlof verlenen aan leerlingen voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om een tijdelijke vrijstelling van de leerplicht op grond van «andere gewichtige omstandigheden». De terugkomst van een ouder van een militaire missie valt hier mijn inziens onder, omdat dit een bijzondere aangelegenheid is.
Omdat ik het een begrijpelijk verzoek vind, zal ik aan alle scholen een brief sturen waarin ik erop zal wijzen dat de genoemde situatie onder deze bestaande mogelijkheid valt waarvoor een bijzondere vorm van verlof is toegestaan. De terugkomst van een vader of moeder is een heugelijk gebeurtenis waar kinderen bij moeten kunnen zijn.
Op welke termijn kunt u dat invoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
Een passage uit het boek Missie F-16 over mogelijke burgerslachtoffers in Irak |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het boek Missie F-16, in het bijzonder met de passage op bladzijde 234 waarin een F-16-vlieger vertelt over een vijfde casus met mogelijke burgerdoden door Nederlands optreden in Irak?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Kerst 2014 een Nederlandse F-16 een aanval uitvoerde op een voertuig toen opeens twee brommers van de andere kant passeerden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dit gaat over een wapeninzet in de eerste inzetperiode tussen 2014 en 2016. Daarbij rees kort na de aanval twijfel of er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers. Dit werd gemeld door de analisten die vanuit het coalitiehoofdkwartier in Qatar met de operatie hadden kunnen meekijken. Deze melding is opgenomen in het After Action Report. Er kon echter vrijwel direct worden vastgesteld dat van burgerslachtoffers geen sprake was. Het Ministerie van Defensie zag daarom geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar dit geval. Naar aanleiding van de initiële melding uit het coalitiehoofdkwartier heeft CENTCOM, conform de eigen voorschriften, de wapeninzet onderzocht. De conclusie was eveneens dat er geen sprake was van burgerslachtoffers.
Overigens concludeert ook Airwars in de door uw Kamer aangehaalde bron dat er bij de beschreven wapeninzet geen sprake was van burgerslachtoffers («Airwars grading: discounted»).
Klopt het, zoals de F-16-vlieger meldt, dat de brommers, die niet het doelwit van de aanval waren, werden besproeid met kogels? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Betreft dit de aanval waar monitororganisatie Airwars eerder over heeft gepubliceerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze casus nooit aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er allemaal gedaan om te onderzoeken, door Nederland of door de coalitie, of bij deze aanval (mogelijk) burgerslachtoffers zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoeken naar dit incident, van Nederland of de coalitie, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere aanvallen, die niet aan de Kamer zijn gemeld, waarvoor Nederland verantwoordelijk is en waarover Airwars heeft bericht, omdat er (mogelijk) burgerslachtoffers bij zijn gevallen? Zo nee, hoe is dit uitgesloten? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Binnen de anti-ISIS coalitie is afgesproken dat meldingen van derden over mogelijke nevenschade of burgerslachtoffers in behandeling worden genomen door CENTCOM. CENTCOM beschikt immers over de informatie over welk land op een bepaalde datum, tijd en locatie een luchtaanval heeft uitgevoerd en heeft bovendien meer expertise, capaciteit en inlichtingenproducten om onderzoek te kunnen doen naar de betrouwbaarheid van meldingen. CENTCOM neemt dus kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Maandelijks publiceert CENTCOM namens de coalitie een openbaar overzicht dat in gaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden.
Uw Kamer is geïnformeerd over de vier gevallen die door Defensie en/of het OM zijn onderzocht waarbij mogelijk sprake is van burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet. Op dit moment lopen er, voor zover bekend, geen onderzoeken meer.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het debat over burgerslachtoffers dat waarschijnlijk volgende week plaatsvindt?
Ja.
Het bericht 'Gevangenis Pointe Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gevangenis Point Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden die u gegeven hebt op mijn vragen over het bericht «Dagelijkse rechten geschonden inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten»?2 Wordt u nog steeds op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt?
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren en kan u melden dat ik nog altijd op gezette tijden word geïnformeerd over de diverse ontwikkelingen. Tevens wordt nog steeds gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen zich in en ten aanzien van de Pointe Blanche-gevangenis sinds de beantwoording van de vragen in september hebben voorgedaan? Kunt u daarbij betrekken de inhoud van het bericht zoals weergegeven in de aanhef van deze vragen (zie 1) en kunt u daarbij betrekken het bericht in het Antilliaans Dagblad van zaterdag 9 november 2019 «Situatie in gevangenis «explosief»»? Klopt het dat onlangs de mariniers bij herhaling in de gevangenis zijn ingezet en kunt u uitleggen waarom de bijstand van die mariniers noodzakelijk was?
Het gevangeniswezen op Sint Maarten blijft een punt van zorg. Bekend is dat de gedetineerden sinds oktober jl. tot begin december staakten in verband met de (leef)omstandigheden in de gevangenis. Eind oktober weigerden de gedetineerden terug te keren naar hun cellen, hetgeen ertoe geleid heeft dat het Land Sint Maarten, door tussenkomst van de Gouverneur, een verzoek om militaire bijstand heeft gedaan aan de Minister van Defensie. De bijstand behelsde de inzet van een bewaking- en beveiligingseenheid van het Korps Mariniers voor het bewaken en beveiligen van de buitenring van de gevangenis, gecombineerd met een doorzoeking van cellen, ter ondersteuning van het Korps Politie Sint Maarten. De inzet heeft plaatsgevonden van 26 oktober t/m 2 november jl. en is eenmaal met een week verlengd t/m 9 november.
Met Sint Maarten wordt elke 2 weken gekeken naar de voortgang van de afgesproken verbetermaatregelen. Op basis daarvan moet ik helaas concluderen dat de voortgang nog altijd (te) veel tijd in beslag neemt. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen periode betreft de voltooiing van de tweede vleugel van de jeugdinrichting (Miss Lalie Center). Ook worden sinds deze zomer nieuwe medewerkers getraind voor de gevangenis die hun opleiding binnenkort zullen afronden en wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de plaatsing van het nieuwe buitenhekwerk en de nieuwe toegangspoort. Het is van belang dat Sint Maarten zich blijft inzetten voor een spoedige afwikkeling van de afgesproken verbetermaatregelen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regering van Sint Maarten daarom op 5 november jl. per brief nogmaals gewezen op het belang om voortvarend uitvoering te geven aan de afgesproken verbetermaatregelen. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming heb ik de nieuwe interim--regering hier op maandag 25 november jl. per videoconference zelf ook op gewezen.
In hoeverre geven de ontwikkelingen zoals die zich in en ten aanzien van de gevangenis voordoen vertrouwen in een gunstige afronding van de supervisie waaronder het Koninkrijk der Nederlanden door de Raad van Europa is geplaatst? Kunt u aangeven hoe dit traject loopt?
Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Corallo zag op de staat van het cellencomplex bij het politiebureau van Philipsburg. Zoals bekend, is op 9 april 2019 namens Sint Maarten een actieplan ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Hierin staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. Het is aan de Raad van Europa om te bepalen of het actieplan en de uitgevoerde werkzaamheden kunnen leiden tot afronding van de supervisie. Het Koninkrijk is nog in afwachting van de appreciatie van het actieplan door het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers, die begin 2020 wordt verwacht. Daarbij zullen mogelijk nadere aanwijzingen worden gegeven voor de informatie die nodig is om aan de EHRM-uitspraak in de zaak Corallo te voldoen.
Wordt door enig gerecht in Caribisch Nederland dan wel op Aruba, Curaçao of Sint Maarten ter beschikking stelling (TBS) opgelegd? Bestaan er voorzieningen voor TBS-gestelden in dit deel van het Koninkrijk? Wordt er gebruik gemaakt van TBS-faciliteiten in Nederland? Indien er geen TBS-faciliteiten bestaan voor veroordeelden in het Caribisch deel van het Koninkrijk, op welke wijze wordt de maatregel dan geëxecuteerd en op welke wijze keren deze mensen terug in de samenleving?
Curaçao, Aruba en Sint Maarten (hierna: de landen) hebben sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het opleggen van de tbs-maatregel opgenomen in hun respectievelijke Wetboeken van Strafrecht3. De landen zijn zelf verantwoordelijk voor de rechtshandhaving en behoren de noodzakelijke voorzieningen te treffen.
De geestelijke gezondheidszorg in de landen is op dit moment beperkt in haar mogelijkheden. Voor zover wij hebben vernomen, is in de landen een enkele keer een tbs-maatregel opgelegd. Bij de executie wordt geen gebruik gemaakt van voorzieningen in Europees Nederland. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de maatregel ligt bij de landen zelf.
De tbs-maatregel leent zich, in verband met het karakter van de behandeling, niet voor tenuitvoerlegging in Europees Nederland. Dit omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel voorziet in een fasering (verlof), resocialisatie en doorzorg/nazorg, hetgeen van belang is voor een veilige en gefaseerde terugkeer van de tbs-gestelde in het normale maatschappelijke verkeer. Ten aanzien van Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) bestaat geen mogelijkheid om een tbs-maatregel op te leggen. Wel wordt gewerkt aan het organiseren van adequate forensische zorg op Bonaire.
Het bericht ‘Over de Maas is transparant, maar alleen tot op zekere hoogte’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Over de Maas is transparant, maar alleen tot op zekere hoogte: het is geen vuilnishoop»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat goede controle van ingevoerde grond van belang is om zo te voorkomen dat er grote hoeveelheden vervuilde grond in Nederlandse plassen gestort worden?
Geïmporteerde grond moet voldoen aan wettelijke eisen. Zo moet geïmporteerde grond voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit en dient elk transport te worden gemeld bij de ILT (EVOA-regelgeving). Bij deze melding dient een milieu hygiënische verklaring aanwezig te zijn. Indien door Rijkswaterstaat bij een fysieke controle wordt geconstateerd dat de partij niet overeenkomt met de melding Besluit bodemkwaliteit wordt conform de Landelijke handhavingsstrategie opgetreden. Voor 2019 en 2020 is het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen opgenomen als speerpunt voor de Inspectie Leefomgeving en Transport en de samenwerking met Rijkswaterstaat is geïntensiveerd.
Wat zijn de resultaten van steekproefcontroles van de uit het buitenland aangeleverde grond, die Rijkswaterstaat, na klachten van omwonenden strenger is gaan controleren en waar bij een aantal gecontroleerde schepen (met eindbestemming dit project) problemen naar voren kwamen sinds het moment van de verondieping?
In oktober 2018 hebben Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een gezamenlijke handhavingsactie uitgevoerd op scheepstransporten met geïmporteerde grond. Hierbij is zowel administratief als fysiek gecontroleerd. De ILT heeft gecontroleerd op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen en Rijkswaterstaat op het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij is vastgesteld dat de naleving op de regelgeving slecht was. Voor 2019 en 2020 is daarom het toezicht op de import van grond als speerpunt aangemerkt binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport. Hierover heb ik u ook geïnformeerd met de brief van 4 december 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 153) betreffende de stand van zaken tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Bent u bekend met het door de gemeente Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard aangekondigde onderzoek naar de herkomst en samenstelling van de grond en transporten?
Ik ben bekend met het onderzoek. Het onderzoek is inmiddels in opdracht van de gemeente West Maas en Waal door RPS advies- en ingenieursbureau uitgevoerd.
In het kader van het onderzoek is de administratie van 25 toegepaste partijen grond in het project «Over de Maas» onderzocht. Voor deze partijen is vastgesteld dat de landelijke regels worden toegepast. De gemeente maakt zich echter wel zorgen of de landelijke regels en het systeem voldoende sluitend zijn. Hierover zal door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een gesprek met de gemeente worden gevoerd. Het gaat hierbij vooral om het verkrijgen van meer inzicht in de oorsprong, aard en omvang van toegepaste grondstromen.
Bent u bereid zich sterk te maken voor het inregelen van structurele handhaving bij het toepassen van grond, en dan met name in het geval van verondiepingsgrond?
Ja. Het toezicht op import en het toepassen van grond in diepe plassen is voor Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport een speerpunt. Het bevoegd gezag voor het verondiepen van diepe plassen ligt bij de waterbeheer, dat wil zeggen Rijkswaterstaat of het Waterschap. Het toezicht wordt door Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport risico gestuurd uitgevoerd, daarmee kan een maximaal effect worden gerealiseerd met de beschikbare capaciteit. Deze risico gestuurde aanpak moet ervoor zorgen dat de inspecteurs eerder moedwillige niet-nalevers controleren. Waar er sprake is van een overtreding vindt handhaving plaats. Ik ga verder in gesprek met de provincies, waterschappen en gemeenten over de intensivering van de handhaving. Hiermee geef ik gevolg aan de motie van de leden Brenk (50PLUS) en Stoffer (SGP) (TK, 2019–2020, 35 300XII, nr.46).
Op welke kennis is de aanname van additionele natuurwinst in dit geval gebaseerd, gegeven het feit dat projecten als de verondieping van de Vonkerplas worden georganiseerd om extra natuurwinst te realiseren en in de uitzending van Zembla van 26-09-2019 werd gesteld dat natuurwinst door verondiepen geen algemeen houdbare stelling meer is? Is die kennis nog relevant?
De ecoloog Piet-Jan Westendorp heeft in de Zembla uitzending aangegeven dat je niet in algemene zin kunt zeggen dat een verondieping goed is voor de natuur. Ik onderschrijf deze bewering. Per diepe plas moet worden onderzocht of een verondieping nodig is en of het goed is voor de natuur, dit is maatwerk. Bij de voorbereiding van een verondieping kan nu bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» en het kennisdocument van de STOWA «Heldere kijk op diepe plassen» uit 2010. In het document van de STOWA is de kennis voor een ecologische beoordeling vertaald naar praktijkgerichte maatregelen en beoogde effecten.
Hoe worden dit project en andere soortgelijke (verondiepings)projecten verantwoord als de doelen niet vooraf bepaald zijn?
Het doel van een project moet vooraf zijn bepaald. Bij het verondiepen van een diepe plas moet namelijk het uitgangspunt zijn dat toepassingen niet mogen leiden tot onaanvaardbare risico’s en het moet gaan om een nuttige en functionele toepassing. In het inrichtingsplan moet worden onderbouwd hoe dit doel wordt bereikt. Hierbij moet ook aandacht zijn voor een gewenste ontwikkeling van een gebied en bestaande of in voorbereiding zijnde ruimtelijke- en waterplannen. De waterbeheerder en de gemeente moeten een project respectievelijk toetsen aan het Besluit bodemkwaliteit en het bestemmingsplan/waterplan.
Op welke wijze vinden aanbestedingen plaats voor het verondiepen van plassen? Wordt daar gekeken naar andere factoren dan enkel prijs? En zo ja, welke?
Veel van de verondiepingen van diepe plassen worden uitgevoerd door private partijen. Bij de projectvoorbereiding, het schrijven van bestek en de opdracht moet rekening worden gehouden met het inrichtingsplan voor het project en de wettelijke eisen. Immers een verondieping moet nuttig en functioneel zijn en overeenkomstig de geformuleerde doelstelling worden uitgevoerd.
De arbeidskrapte in de kinderopvang en het niet kunnen inzetten van gediplomeerde kraamverzorgenden |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Meenen en De Pater-Postma van 4 september 2019, waarin u is gevraagd om een arbeidsmarktvisie en een plan om de arbeidskrapte in de kinderopvang op te lossen? Wanneer kan de Kamer dit plan tegemoetzien? 1
Ja. Zoals ik in mijn reactie heb aangegeven, ben ik met de sectorpartijen in gesprek over de arbeidsmarktkrapte. Dit verloopt voorspoedig. Aan de hand van deze gesprekken willen we gezamenlijk komen tot breed gedragen oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken. Ik zal u hierover in de eerste helft van volgend jaar informeren.
Bent u bekend met het bericht dat het tekort aan personeel in de kinderopvang blijft toenemen en dat de kinderopvang samen met de bouw en horeca inmiddels tot de branches behoort met het hoogste aantal openstaande vacatures? 2
Ja, het is mij bekend dat het steeds moeilijker wordt voor werkgevers om vacatures voor pedagogisch medewerkers te vervullen. Ook het signaal uit de Quick Scan3 – dat het aantal openstaande vacatures in de kinderopvang tot een van de hoogste behoort – is mij bekend.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er voldoende personeel is voor het op een verantwoorde en veilige manier kunnen opvangen van kinderen in de kinderopvang?
Ik hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Een kinderopvang die ouders in staat stelt arbeid en zorg te combineren en zo de arbeidsparticipatie bevordert. En een kinderopvang die kinderen stimuleert in hun ontwikkeling. Hiervoor is het belangrijk dat er voldoende pedagogisch medewerkers beschikbaar zijn, zodat zij kwalitief goede kinderopvang kunnen bieden.
Is het u bekend dat de arbeidskrapte wordt vergroot door een door de sociale partners vastgestelde en aangescherpte lijst met opleidingen, waardoor onder andere gediplomeerde kraamverzorgsters niet kunnen worden ingezet?
De vraag naar kinderopvang is de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Mede door deze stijging, is ook de vraag naar medewerkers sterk gegroeid. De cao-partijen hebben in deze context op 30 mei 2018 een cao-akkoord bereikt. Hierin is ook de lijst met opleidingen opgenomen die kwalificeren voor een functie in de kinderopvang. Cao-partijen hebben destijds weloverwogen gekeken naar de kwalificatielijst. Het beroep pedagogisch medewerker is een vak apart met unieke expertise en vaardigheden.
Ik wil hier wel bij aantekenen dat, behalve de opleiding, ook ervaring van een potentiële werknemer ertoe doet. Een kandidaatwerknemer met een opleidingsachtergrond die niet in de lijst met opleidingen is opgenomen, kan een gelijkstellingsverzoek indienen bij de gelijkstellingscommissie van het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang. Zij bekijken de relevante werkervaring, opleidingsachtergrond en gevolgde bij- en nascholing.4 Als een gelijkstellingsverzoek wordt verleend, is de medewerker gekwalificeerd bevonden voor een functie in de kinderopvang. Een grote meerderheid van de verzoeken wordt gehonoreerd. Deze procedure staat ook open voor gediplomeerde kraamverzorgsters.
Deelt u de mening dat gediplomeerde en ervaren kraamverzorgsters in tijden van arbeidskrapte, bij uitstek geschikt zijn om ingezet te worden op babygroepen in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
De lijst met diploma’s die kwalificeren voor een functie in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Cao-partijen hebben weloverwogen gekeken naar de kwalificatielijst. Ik ben niet betrokken bij het overleg tussen cao-partijen. Werkgevers en werknemers moeten in alle vrijheid tot een resultaat kunnen komen waar zij allen achter kunnen staan. Zij zijn ook het beste geëquipeerd om te beoordelen of een opleiding voldoende voorbereidt op het beroep pedagogisch medewerker.
Constaterende dat de cao Kinderopvang tot eind 2019 loopt en de onderhandelingen over een nieuwe cao reeds zijn begonnen en een goede gelegenheid bieden om de lijst met opleidingen snel aan te passen en minder rigide te maken, bent u bereid om zo spoedig mogelijk met de sociale partners in gesprek te gaan en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid om arbeidskrapte tegen te gaan door aanpassing van de opleidingenlijst?
De sociale partners zijn zich terdege van deze verantwoordelijkheid bewust. Dit constateer ik ook in de constructieve gesprekken die ik met vertegenwoordigers van de sector voer over mogelijke oplossingen voor de arbeidsmarktkrapte. Het is verder niet aan mij om mij te mengen in het cao-overleg.
Wilt u daarbij in het bijzonder benadrukken dat de lijst zodanig moet worden aangepast, dat gediplomeerde en ervaren kraamverzorgenden voortaan kunnen worden ingezet op de babygroep? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 5 en 6 is het niet aan mij om mij te mengen in het cao-overleg. Het oppakken van knelpunten rondom de vastgestelde lijst van opleidingen is aan de sociale partners zelf en past niet bij de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wilt u tevens in het door u toegezegde actieplan aandacht besteden aan het kunnen inzetten van zij-instromers, zoals nu ook in het onderwijs gebeurt, en aan de inzet van kraamverzorgenden in de kinderopvang?
Zijinstroom is een van de onderwerpen die aan bod komen tijdens de gesprekken over de arbeidsmarktkrapte in de kinderopvang. Dit zie ik, samen met de partijen, ook als potentiële oplossing. Over de oplossingsrichtingen zal ik u in de eerste helft van volgend jaar informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2019?
Ja.
Achterstandsscholen die zich bevinden in fijnstofgebieden |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht«Onderzoek: de lucht is vuiler op achterstandsscholen»?1
Ja.
Bent u bekend met het begrip «fijnstofscholen»?
Dit begrip heb ik gelezen in het artikel van OneWorld en De Groene Amsterdammer, maar verder gebruik van deze term is mij niet bekend. Het lijkt te gaan om scholen die gevestigd zijn in een «fijnstofzone», een term uit het artikel die gebruikt wordt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Landelijk wordt niet gesproken van «fijnstofzones» en ook niet van «fijnstofscholen».
Wat vindt u ervan dat de ouders van kinderen die op een dergelijke fijnstofschool zitten, niet weten dat er sprake is van een fijnstofprobleem?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de kennis van fijnstofproblematiek bij ouders. Informatie over de luchtkwaliteit per gebied wordt door het RIVM jaarlijks gepubliceerd in de vorm van luchtkwaliteitskaarten. Deze kaarten worden als onderdeel van de Atlas Leefomgeving gepubliceerd.2 Het onderwerp krijgt zeker bestuurlijke aandacht. Op gemeentelijk niveau uit dit zich bijvoorbeeld in de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.
Deelt u de mening dat de basisscholen die in een fijnstofgebied gelegen zijn, voorlichting dienen te geven aan de ouders van kinderen over de gevaren van fijnstof en de manieren waarop de school hiermee omgaat?
Ik vind het belangrijk dat de luchtkwaliteit rondom scholen goed is. Scholen zijn hier niet altijd van op de hoogte en kunnen daarom ouders niet goed informeren. Het is aan gemeenten om schoolbesturen te informeren over de luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, en maatregelen te treffen om blootstelling aan lokale bronnen te verminderen.
Deelt u de mening dat het bewustzijn van de gevaren van fijnstof voor kinderen op scholen en bij schoolbesturen laag is? Zo ja, welke maatregelen wilt u dan nemen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Het is mij niet bekend in hoeverre schoolbesturen op de hoogte zijn van de gevaren van fijnstof. De expertise over de gezondheidseffecten van luchtkwaliteit is belegd bij de regionale GGD’en. Zij adviseren daarover aan allerlei partijen, waaronder scholen.
Bent u bekend met het feit dat bij een op de vijf kinderen met astma in Nederland de ziekte gerelateerd is aan luchtvervuiling door het verkeer en dat in geen enkel ander Europees land dat aantal zo hoog is?
Ja, dit cijfer is afkomstig uit The Lancet Planetary Health.3 De Nederlandse score ligt relatief hoog, wat mede veroorzaakt wordt door de hoge bevolkingsdichtheid.
Deelt u de mening dat de gezondheid van kinderen lijdt onder de onwetendheid en laksheid van de scholen? Zo nee, waarom niet?
Schone lucht is een collectieve opgave. Het kabinet heeft de ambitie om, samen met decentrale overheden, de luchtkwaliteit voor iedereen te verbeteren; dus ook bij scholen. Deze doelstelling is opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.4
Het Schone Lucht Akkoord streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit waarbij wordt toegewerkt naar de WHO advieswaarden in 2030. Doel van het akkoord is minimaal 50% gezondheidswinst uit binnenlandse bronnen te realiseren in 2030 ten opzichte van 2016.
Erkent u schone lucht als een individueel recht voor iedereen?
Zie antwoord onder vraag 7.
Bent u bekend met het bericht dat 16 van de 26 fijnstofscholen in Amsterdam «achterstandsscholen» zijn? Zo ja, wat vindt u ervan dat het probleem onevenredig veel «achtergestelde» kinderen treft?
Er bestaan in Nederland onderwijsachterstanden. Gemeenten en scholen kunnen aanspraak maken op rijksgelden om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Uit navraag bij de gemeente Amsterdam is gebleken dat op het moment van het onderzoek vijf basisscholen voorzien waren van F9-filters. Onder deze vijf bevonden zich ook scholen met een (volgens de CBS onderwijsachterstandenindicator) relatief hoge achterstandsscore.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat, voordat de gemeente Amsterdam scholen begon te subsidiëren, zeven «achterstandsscholen» in fijnstofzones helemaal geen filtersysteem hadden in hun schoolgebouw, terwijl «niet-achterstandsscholen» wel allemaal een filtersysteem hadden?
Zie antwoord onder vraag 9.
Deelt u de mening dat de oneerlijke verdeling van de hoeveelheid luchtvervuiling op scholen te maken heeft met de welvaart waarin de kinderen leven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord onder vraag 9.
Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken.
Vindt u dat er sprake is van structurele ongelijkheid als je als grondslag de gezondheidsverschillen neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord onder vraag 9 en 11.
Bent u bekend met de berichtgeving dat leerlingen van een montessorischool in Amsterdam zich verplicht moeten huisvesten in de «achterstandsschool» de Rosaschool, die zich bevindt in een fijnstofgebied, en dat de gemeente hierdoor een F9-filterinstallatie heeft geïnstalleerd in de Rosaschool, er geld vrijkomt voor het opknappen van de lokalen, er een subsidie van 70.000 euro voor een nieuw groen plein komt, en dat de gemeente ook het schooldeel van 50.000 euro heeft betaald?
Ja.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat bovengenoemde investeringen in de Rosaschool pas gedaan zijn sinds bekend is dat de nieuwe leerlingen van deze montessorischool zich hier zullen vestigen? Zo ja, vindt u dat er sprake is van ongelijke behandeling van leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Kunt u aan de Kamer doen toekomen wat voor maatregelen er worden genomen bij de bestaande basisscholen die gevestigd zijn in een fijnstofgebied?
Zie antwoord onder vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat onderhoud aan de filters cruciaal is voor het wegfilteren van ongezond fijnstof en dat een groot deel van de basisscholen helemaal geen onderhoud verricht aan de filters? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is van belang om goed onderhoud te plegen en regelmatig filters te vervangen. De GGD adviseert scholen en gemeenten hier ook over.
Deelt u de mening dat fijnstoffilters en groene pleinen door het Rijk gefinancierd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het past niet in de huidige structuur van het stelsel om scholen en gemeenten specifiek te financieren voor fijnstoffilters en groene pleinen. Het is aan schoolbesturen en gemeenten om zelf een afweging te maken in de inzet van de beschikbare budgetten. Ook hebben verschillende provincies en gemeenten subsidies beschikbaar om groene schoolpleinen te realiseren.
Het bericht ‘Loonkloof tussen man en vrouw verder gegroeid: gat van 175 euro in het bedrijfsleven’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Loonkloof tussen man en vrouw verder gegroeid: gat van 175 euro in het bedrijfsleven»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat vrouwen de afgelopen twee jaar nog weer wat minder zijn gaan verdienen dan mannen?
De resultaten van het Nationaal Salaris Onderzoek (NSO) van Intermediair en Nyenrode zijn teleurstellend omdat zij een indicatie vormen dat de loonkloof in Nederland zich niet sluit en juist mogelijk weer groter wordt. De loonkloof die het NSO laat zien is het onverklaarbare loonverschil tussen mannen en vrouwen, namelijk de «gecorrigeerde loonkloof». De gecorrigeerde loonkloof is het loonverschil waarbij er voor achtergrondkenmerken – waarvan bekend is dat ze sterk samenhangen met beloning – is gecorrigeerd, om de lonen zo vergelijkbaar mogelijk te maken. Achtergrondkenmerken die hierbij relevant zijn, zijn onder andere sector, arbeidsduur (voltijd/deeltijd), opleiding en werkervaring. Het is lastig te zeggen wat de oorzaken zijn van de gecorrigeerde loonkloof en op basis van het onderzoek is niet te zeggen waar dit verschil vandaan komt en in hoeverre er sprake is van beloningsdiscriminatie. Van beloningsdiscriminatie weten we dat dit meestal onbewust gebeurt en niet moedwillig.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert elke twee jaar in opdracht van het Ministerie van SZW een rapport met een onderzoek naar beloningsverschillen. De laatste meting staat in de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016»2, die in november 2018 is gepubliceerd. Ik verwacht eind 2020 een nieuwe Monitor. Dit onderzoek laat door de afgelopen jaren een afname zien van de gecorrigeerde loonkloof, al stagneert deze afname in het meest recente tijdvlak. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van de nieuwe Monitor in 2020 en of ook daarin de stagnering doorzet of zelfs weer omslaat in een groei van de loonkloof. Mocht dit zo zijn dan benadrukt dit de urgentie van extra inzet om de loonkloof te verkleinen alleen maar meer.
Klopt het dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen vooral is gegroeid tussen mannen en vrouwen jonger dan 36 jaar?
Uit een vergelijking van het NSO van 2017 met het NSO van 2019 komt naar voren dat de loonkloof bij mannen en vrouwen jonger dan 36 jaar licht is gegroeid.
Volgend jaar publiceert het CBS het tweejaarlijkse rapport naar de loonkloof bij de overheid en het bedrijfsleven. CBS hanteert andere methodieken. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u bereid om ook zelf opdracht te geven tot het jaarlijks monitoren van de (gecorrigeerde) loonkloof?
De loonkloof wordt, sinds 2008, iedere twee jaar gemeten door het CBS. De laatste meting staat in de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016», die in november 2018 is gepubliceerd. Het volgende rapport wordt eind 2020 gepubliceerd. Een tweejarige monitor biedt voldoende inzicht in de omvang van de loonverschillen en in de meerjarige trend.
Klopt het dat vrouwen gemiddeld genomen ook nog eens meer uren werken dan waarvoor zij betaald krijgen, terwijl dat bij mannen niet het geval is?2
Het NSO stelt onder andere dat vrouwen meer extra uren werken bovenop hun reguliere werkweek dan mannen. Het NSO vergelijkt daarvoor de mediane contractuele arbeidsduur van respondenten met de mediaan van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren.
Het CBS houdt cijfers bij over de mate van overwerken van werknemers4. Overwerken wordt door het CBS als volgt gedefinieerd: «Er is sprake van overwerken wanneer iemand meer uren werkt dan contractueel overeengekomen». De meest recente cijfers van het CBS stellen dat 70% van de mannelijke werknemers en 64% van de vrouwelijke werknemers weleens overwerkt. 33% van de mannelijke werknemers en 27% van de vrouwelijke werknemers werkt regelmatig over. Deze cijfers suggereren dat mannen vaker overwerken dan vrouwen.
Het verschil tussen de CBS-cijfers en het NSO kan op een aantal manieren worden verklaard. De twee onderzoeken hebben bijvoorbeeld een andere steekproef. Daarnaast telt het CBS het aantal individuele werknemers dat overwerkt, terwijl het NSO twee medianen met elkaar vergelijkt. De verdeling van contractuele- en daadwerkelijke arbeidsduren – die voor vrouwen sterker gespreid is dan voor mannen, omdat de meeste mannen in voltijd werken – heeft daardoor invloed op de vergelijking.
Kunt u een inschatting geven van de bijdrage van de verschillende oorzaken van de loonkloof, zoals het hoge aandeel parttime werk, het mogelijk slechter onderhandelen door vrouwen, zwangerschapsdiscriminatie, het feit dat in sectoren waar veel vrouwen werken gemiddeld de beloning lager ligt, of het denken in stereotypen over leiderschap?3
Het is moeilijk te zeggen wat de exacte bijdrage is van de verschillende oorzaken van de loonkloof die u noemt, aangezien dit een complex samenspel van verschillende factoren is. Ik zal hieronder een uiteenzetting maken van wat we al weten over de door u aangedragen oorzaken van de loonkloof.
Wat betreft het hoge aandeel parttime werk in Nederland, verwacht ik begin 2020 het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijd, waarbij de motieven en de factoren die ertoe leiden dat veel vrouwen parttime werken, uitgebreid onderzocht worden.
Diverse onderzoeken, waaronder de «Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2016», laten zien dat vrouwen vaker werken in sectoren waar de beloning gemiddeld lager ligt, zoals het onderwijs en de zorg. Bij het berekenen van de gecorrigeerde loonkloof wordt dan ook altijd gecorrigeerd voor sector, aangezien dit een van de achtergrondkenmerken is waarvan we weten dat die sterk samenhangt met beloning.
Recente onderzoeken6 laten zien dat vrouwen ongeveer even vaak als mannen onderhandelen over het salaris, maar dat mannen dit 25% vaker toegekend krijgen dan vrouwen. Dit onderscheid komt waarschijnlijk niet voort uit moedwillige discriminatie, maar is vaak onbedoeld en eerder het gevolg van onbewuste stereotype beeldvorming over vrouwen.
Het is onduidelijk wat de invloed van zwangerschapsdiscriminatie en het denken in stereotypen op de loonkloof is, aangezien het een moeilijk te kwantificeren construct is. Er zijn mij dan ook geen onderzoeken bekend die dit in samenhang met de loonkloof hebben onderzocht. Stereotype beeldvorming over mannen en vrouwen wordt weleens aangedragen als een verklaring voor het resterende onverklaarde loonverschil (gecorrigeerde loonkloof), maar hard bewijs hiervoor ontbreekt.
Deelt u de analyse van de hoogleraar psychologie Van Muijen dat de loonkloof een grote hobbel vormt om van de «parttimecultuur» af te komen?4
Het is een complex vraagstuk, waar geen eenduidig antwoord op te geven is. In Nederland is het «anderhalfverdienersmodel» veelgebruikt, waarbij het vaak de vrouw is die parttime werkt. Dit komt mede door het gegeven dat arbeid- en zorgtaken nog veelal ongelijk verdeeld zijn tussen de man en vrouw, waardoor de arbeidsparticipatie van vrouwen geremd wordt. Dit draagt bij aan de parttime cultuur. Zoals blijkt uit het NSO en andere onderzoeken is de zorg voor kinderen nog vaak primair een vrouwenaangelegenheid en zijn het vaak vrouwen die besluiten minder te werken. Of dit komt door de loonkloof is lastig te zeggen. Een lager loon kan invloed hebben op de beslissing van een vrouw om minder te werken. Als ze minder verdient dan haar partner, kan het makkelijker zijn voor de vrouw om meer zorgtaken thuis op te pakken en minder te gaan werken na het krijgen van een kind dan voor haar partner. Andersom weten we juist ook weer dat het gegeven dat vrouwen vaker in deeltijd werken hun carrièrekansen belemmert en daarmee de (ongecorrigeerde) loonkloof vergroot. Om vrouwen gelijke kansen te bieden, moeten aanpak van de loonkloof en maatregelen gericht op het stimuleren van meer uren werken dus in samenhang worden bezien.
Wat heeft u het afgelopen jaar ondernomen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten? Wat hebben deze maatregelen opgeleverd?
Het dichten van de (ongecorrigeerde) loonkloof begint bij het bieden van gelijke kansen, stimulerend arbeidsmarktbeleid en emancipatoir beleid. Zo verlaagt dit kabinet de lasten op arbeid, breidt het geboorteverlof voor partners uit en investeert in de kinderopvang, onder andere om te stimuleren en mogelijk te maken dat vrouwen met (jonge) kinderen meer uren gaan werken.
De aanpak van beloningsdiscriminatie is tevens onderdeel van het Implementatieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018 – 20218, waar ik de Kamer op 22 november over heb geïnformeerd. Hierin staan verschillende maatregelen genoemd die erop gericht zijn de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten. Zo bevorder ik dat ondernemingsraden en personeelsfunctionarissen met het onderwerp aan de slag gaan. Hierbij kan het vergroten van de transparantie van beloningsystemen helpen. In de campagne «Verderkijkers», waarin wordt samengewerkt met BNR-nieuwsradio item de Ondernemersdesk Inclusiviteit, is ook aandacht voor het onderwerp. Daarnaast werk ik ook nauw samen met de Minister van OCW om de loonkloof sneller te laten afnemen. Die subsidieert de activiteiten van Women Inc., om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof, waaronder de campagne #15procentminder op Equal Pay Day en de Gelijk Loon Check die werkgevers kunnen gebruiken. De Stichting van de Arbeid heeft toegezegd haar checklist gelijke beloning te updaten.
Deelt u ook de analyse dat de oplossing van het dichten van de loonkloof niet bij de vrouw ligt, maar in het bedrijfsleven? Dat het probleem wordt opgelost als bedrijven hun salarisstructuur inzichtelijk maken en salarissen gelijktrekken?5
Werkgevers hebben een grote rol en verantwoordelijkheid in het terugdringen van de loonkloof. Transparantie is daarvoor een belangrijk aspect. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal bijdragen aan bewustwording bij bedrijven en werknemers. Ook zal dit een gesprek binnen bedrijven en in de maatschappij op gang brengen.
De leden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk werken aan indiening van het initiatiefwetsvoorstel «Wet gelijke beloning van vrouwen en mannen». Ik wacht indiening van het wetsvoorstel af, en zal vervolgens een standpunt bepalen.
Vooruitlopend hierop ben ik samen met de Stichting van de Arbeid en andere betrokken organisaties actief met dit onderwerp bezig, waarbij we onder andere inzetten op het delen en toepassen van goede praktijken over hoe het gesprek hierover op gang kan worden gebracht, en welke maatregelen het beste werken.
Kunt u een overzicht geven van internationale voorbeelden voor wetgeving om de loonkloof te dichten, zoals bijvoorbeeld in IJsland, Duitsland en Verenigd Koninkrijk? Is er al iets te zeggen over de werking in de praktijk, gezien het feit dat een deel van de wetgeving van recente datum is?
In andere Europese landen zijn transparantiemaatregelen ingevoerd. Veelal gaat het hierbij om een verplichting om looninformatie te publiceren. Deze uitgevraagde looninformatie verschilt per land, maar bestaat vaak uit verschillende loonkloof-statistieken zoals het gemiddelde en de mediane uurloon van beide geslachten, waaronder de landen die u noemt.
Er zijn mij – met uitzondering van IJsland – geen landen bekend waar er sancties staan op het hebben van beloningsverschillen. Aangezien de wetgeving in de meeste Europese landen vrij recent is – zoals u zelf zegt – zijn er mij ook geen evaluaties bekend over de werking van dergelijke maatregelen. Transparantiemaatregelen lijken wel bij te dragen aan de bredere maatschappelijke discussie over de loonkloof in betreffende landen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Moldaviërs die naar Nederland worden gesmokkeld |
|
Vicky Maeijer (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «OM: mensensmokkelaars brengen Moldaviërs naar Nederland» en «Bus met 65 Moldaviërs aangehouden bij AZC Ter Apel»?1
Ja.
Hoeveel Moldaviërs zijn er sinds de visumvrijstelling in 2014 naar Nederland gekomen, hoeveel van hen hebben asiel aangevraagd, hoeveel hebben asiel gekregen en hoeveel van hen zijn daadwerkelijk weer teruggekeerd naar Moldavië?
Sinds 28 april 2014 kunnen Moldaviërs visumvrij naar Nederland reizen.2 Vanwege de visumvrijstelling is het onbekend hoeveel Moldaviërs er sindsdien naar Nederland zijn gereisd.
Onderstaande tabel geeft per jaar een overzicht van het aantal ingediende eerste asielaanvragen door Moldaviërs vanaf 1 januari 2014 tot en met oktober 2019 en geeft een overzicht van het aantal afdoeningen in diezelfde periode.3 In totaal hebben 2040 Moldaviërs sinds 1 april 2014 een eerste asielaanvraag ingediend.4 Sinds 1 april 2014 heeft de IND 1650 asielaanvragen afgewezen. Alleen in 2015 is er minder dan 10 keer een asielaanvraag ingewilligd. In de overige jaren binnen die periode is er geen asielaanvraag ingewilligd. In 130 gevallen is de asielaanvraag op een andere manier afgedaan door de IND.5
Eerste asielaanvraag
<10
<10
20
340
830
840
2.040
Afwijzingen
<10
<10
<10
270
620
750
1.650
Inwilligingen
<10
<10
Overig
<10
10
70
40
130
Vanaf mei 2014 tot en met oktober 2019 zijn 1150 Moldaviërs aantoonbaar vertrokken. Dat wil zeggen dat zij ofwel gedwongen zijn vertrokken ofwel dat zij zelfstandig onder toezicht uit Nederland zijn vertrokken. 910 Moldaviërs zijn zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de Nederlandse autoriteiten. De vertrekcijfers omvatten overigens niet alleen terugkeer naar het land van herkomst, maar bijvoorbeeld ook naar een andere EU-lidstaat op grond van een Dublinclaim.
Gedwongen vertrek
<10
10
20
50
140
200
Zelfstandig vertrek
<10
<10
<10
90
280
350
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
<10
<10
10
110
200
580
Over de afhandeling van de asielaanvragen van de groep Moldaviërs die vanaf november zijn ingestroomd wordt uw Kamer in het eerste kwartaal 2020 geïnformeerd.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met het verstrekken van opvang, leefgeld, medische zorg en andere voorzieningen voor personen uit Moldavië die hier asiel aan vragen? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de hoge instroom van Moldaviërs verwijs ik u naar de brief van 16 december jl. aan uw Kamer6.
Daarnaast is er voor alle asielzoekers een aanpassing gemaakt in de medische zorg in de eerste fase in het asielproces. Bij de invoering van de verbeterde asielprocedure was reeds sprake van een versoberde vorm van medische zorg in de eerste fase van het asielproces. Volwassen asielzoekers die in de Centrale Ontvangstlocatie (COL) en de Procesopvanglocatie (POL) verbleven, kwamen enkel in aanmerking voor medische noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg. In de praktijk betekende dit dat asielzoekers gemiddeld na 4 tot 8 weken werden doorgeplaatst naar een azc, waar zij in aanmerking kwamen voor de volledige Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA)7.
Ten tijde van de verhoogde asielinstroom nam de verblijfsduur in de POL toe en is besloten dat in alle locaties de RMA van toepassing werd. Dit was om te voorkomen dat asielzoekers te lang moesten wachten op bijvoorbeeld fysiotherapie, hulpmiddelen, mondzorg of bepaalde vormen van medisch specialistische zorg.
De huidige situatie, met relatief veel personen die niet voor bescherming in aanmerking komen, heeft ervoor gezorgd dat dit toenmalige besluit is heroverwogen om weer aan te sluiten bij de bedoeling van de verbeterde asielprocedure. Het opnieuw koppelen van enkel medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg aan de COL en de POL vind ik niet meer wenselijk. Hierdoor zou een ongelijke behandeling ontstaan van de verschillende groepen asielzoekers. Veiligelanders en Dublin-claimanten zouden in die situatie eerder aanspraak maken op medische zorg op grond van de RMA, terwijl andere groepen asielzoekers juist lang op die RMA-zorg zouden moeten wachten, omdat veiligelanders en Dublin-claimanten veel sneller doorstromen naar een AZC dan andere asielzoekers, die in verhouding lang in de POL verblijven. Ik heb derhalve besloten dat met ingang van 1 december 2019 alle asielzoekers – met uitzondering van kinderen – gedurende de eerste twee maanden in de COA-opvang alleen voor medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare medische zorg in aanmerking komen. Dit geldt dus ook voor de groep Moldaviërs.
Deelt u de mening dat er een causaal verband is tussen visumvrij reizen en illegaal verblijf? Zo, nee waarom niet?
Het risico op illegaal verblijf is één van de aspecten die wordt meegewogen bij voorstellen van de Europese Commissie voor het invoeren of afschaffen van de visumplicht. Als de visumplicht is afgeschaft naar aanleiding van een aan voorwaarden verbonden traject, zoals in het geval van Moldavië, wordt tevens op dit aspect gemonitord door de Europese Commissie, ook met het oog op een eventueel beroep op de noodremprocedure. Aandacht voor illegaal verblijf als gevolg van visumvrij reizen is nadrukkelijk in beeld. In hoeverre daar in voorkomende gevallen sprake van is, wordt langs die weg onderzocht, tezamen met de mogelijke oorzaken van een toename van illegaal verblijf en/of asiel. Dit laatste is van belang voor het treffen van mogelijke maatregelen om de toename van illegaal verblijf en/of asiel in te dammen.
Bent u bereid artikel 8 uit Verordening 2018/1806 te activeren om zo de noodremprocedure in werking te zetten, zodat de overlast van Moldavische asielzoekers een halt kan worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werkt Nederland op verschillende manieren aan het terugdringen van de toename van asielzoekers uit Moldavië. Ten eerste neemt Nederland maatregelen om Nederland een minder aantrekkelijke asielbestemming te maken en terugkeer te realiseren. U bent hierover bij brief d.d. 16 december jl. geïnformeerd8.
Ten tweede heeft Nederland input geleverd voor het jaarlijkse monitoringsrapport t.b.v. het noodremmechanisme van de Europese Commissie, dat binnenkort – vermoedelijk begin dit jaar – uit zal komen. Verwacht wordt dat dit rapport meer inzicht zal geven in mogelijke oorzaken van de toestroom. Het kabinet zal dit meenemen in de oordeelsvorming met betrekking tot eventueel verder te treffen benodigde en mogelijke maatregelen. Het gebruik van de noodremprocedure is een uiterst redmiddel waar specifieke criteria aan verbonden zijn, waaronder steun in EU-verband. Gezien de inzet van het kabinet zoals hierboven verwoord, is een beroep op de noodremprocedure nu niet aan de orde.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de visumplicht voor personen met de Moldavische nationaliteit zo snel mogelijk weer wordt ingevoerd? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Subsidie voor een nazorgsysteem |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI)-stichting Hart4all?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Hart4all een nazorgsysteem faciliteert dat ervoor zorgt dat burgerhulpverleners na hun inzet bij een reanimatie of ernstig ongeval de mogelijkheid krijgen om in contact te komen met betrokkenen?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat dit contact beide partijen kan helpen bij de verwerking, waardoor het ervoor kan zorgen dat de burgerhulpverlener ook een volgende keer weer de helpende hand wil bieden en niet kan uitvallen voor zijn of haar werk?
Burgerhulpverlening met behulp van AED’s is een waardevolle aanvulling op de acute zorg. Een inzet bij een reanimatie kan een indrukwekkende ervaring zijn voor een vrijwillige hulpverlener. Het is daarom van belang dat de mensen die deze hulp verlenen niet alleen goed zijn voorbereid maar ook na een inzet de benodigde nazorg krijgen.
Klopt het dat u een soortgelijk nazorgsysteem subsidieert dat gebouwd wordt door HartslagNu?
VWS heeft naar aanleiding van het amendement De Lange2 een subsidie verleend van € 1 miljoen. Het amendement luidt als volgt:
«Door zorgprofessionals de ruimte te geven, kunnen innovatieve, kwalitatief hoogwaardige concepten ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan zijn de initiatieven Hartveilig wonen en HartslagNU. Dit zijn hulpsystemen waarbij inmiddels 100.000 vrijwillige burgerhulpverleners in heel Nederland snel ter plaatse kunnen zijn om iemand met een acute circulatiestilstand te reanimeren in aanvulling op ambulancezorg. Door opgeleide, geregistreerde burgerhulpverleners alvast te laten starten met snelle, slimme zorg is de kans op overleving na een acute circulatietoestand de afgelopen jaren meer dan verdubbeld. Daardoor kunnen per jaar duizenden levens worden gered. De systemen zijn inmiddels geheel geïntegreerd met de regionale meldkamerstructuur.
De indieners van dit amendement beogen de kwaliteit, toegankelijkheid en tijdigheid van acute zorg te bevorderen door de initiateven Hartveilig wonen en HartslagNU een stimuleringssubsidie toe te kennen, onder de voorwaarde dat beide systemen worden samengevoegd tot één landelijk dekkend netwerk dat werkt vanuit één applicatie. Daarnaast kan binnen deze structuur het toenemend aantal burgerhulpverleners worden ingezet voor de ondersteuning bij andere zorg gerelateerde calamiteiten en kan verdere innovatie plaatsvinden op het gebied van nazorg en ondersteuning van de burgerhulpverleners.»
Voorwaarde voor deze subsidie was dus niet alleen de samenvoeging van de bestaande alarmeringsnetwerken voor AED-alarmering in één systeem en applicatie. De subsidie op grond van het amendement is tevens bedoeld voor de ondersteuning bij andere zorg gerelateerde calamiteiten en voor verdere innovatie op het gebied van nazorg en ondersteuning van de burgerhulpverleners.
Waarom subsidieert u een alternatief nazorgsysteem? Bent u soms ontevreden over het systeem van Hart4all? Zo ja, waarom?
De subsidie die VWS heeft verstrekt heeft als voorwaarde dat er één alarmeringsnetwerk wordt gerealiseerd. Dit is inmiddels het geval, alle Regionale Ambulancevoorzieningen maken gebruik van het alarmeringsnetwerk van HartslagNu. De subsidie was op grond van het amendement tevens bedoeld voor verdere innovatie op het gebied van nazorg. Het staat organisaties vrij om zelf te kiezen van welk nazorgsysteem zij gebruik maken.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om het bewezen systeem van Hart4All verder uit te rollen?
VWS heeft conform het amendement De Lange subsidie verleend voor uitvoering van het gehele amendement, te weten de samenvoeging van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening en de verdere innovatie op het gebied van nazorg. Stichting HartslagNu is opgericht om de taken die hiervoor nodig zijn uit voeren. HartslagNu heeft mij laten weten dat er meerdere malen overleg is geweest met Hart4all om te bezien of er ten aanzien van nazorg zou kunnen worden samengewerkt. Deze gesprekken hebben niet geleid tot een oplossing. De voorkeur van HartslagNu gaat uit naar een nazorgmodule die volledig is gedigitaliseerd en conform de wet- en regelgeving van de Algemene Verordening Gegevensverwerking geïncorporeerd kan worden binnen het landelijke oproepsysteem voor burgervrijwilligers. Deze keuze is door HartslagNu gemaakt op basis van kwaliteitseisen en beheersbaarheid.
Is HartslagNu een organisatie met of zonder winstoogmerk?
HartslagNu is een stichting zonder winstoogmerk.
Wilt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Consequenties PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) |
|
Erik Ronnes (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten «Na stikstof nu impasse door PFAS, bouwsector maakt zich op voor acties» en «Afvoer van grond veel duurder door nieuwe regels PFAS»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Deelt u de mening dat door de genomen maatregelen het bedrijfsleven, in het bijzonder de bouw- en baggersector, zwaar wordt geraakt?
Voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS waren er geen landelijke bodemnormen voor PFAS. Uit de bestaande bodemwetgeving volgt dan dat je grond waar zo’n niet genormeerde verontreinigende stof in zit, niet mag toepassen zonder beleidskader. Zo wordt namelijk voorkomen dat we de grond vuiler maken of de verontreiniging verspreiden. Door het wijdverbreide gebruik van PFAS worden deze stoffen op veel plekken in het land aangetroffen. Dat betekent dat veel bedrijven in de bouw- en baggersector hiermee te maken hebben. Daarom heb ik, mede op verzoek van decentrale overheden, op 8 juli jl. een tijdelijk handelingskader opgesteld om veilige ruimte te bieden voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. Er zijn ook onduidelijkheden over wat er wel kan. Bijvoorbeeld bij toepassing van grond en bagger op landbouw en natuur. Daar wil ik benadrukken dat daar niet de bepalingsgrens van 0,1 μg/kg ds, maar de feitelijke gemeten achtergrondwaarde (met een maximum van 3,7,3) leidend is. Ook komen er bij de bodemhelpdesk vragen binnen over het transporteren van grond, terwijl in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht is het niet noodzakelijk is dat voorafgaand aan transport een bodemonderzoek op PFAS is uitgevoerd. Wel dient een transportbegeleidingsformulier aanwezig te zijn. Ik werk er hard aan om deze onduidelijkheden weg te nemen. Ook zet ik alles op alles om projecten die door PFAS hinder ondervinden, op een veilige manier weer vlot te trekken. Ik begrijp de frustratie onder bouwers en baggeraars. Ik heb de voorbije weken meermaals gesproken met de sector en ook op werkbezoeken gezien wat de gevolgen zijn. Daarom heb aanvullende maatregelen en acties in gang gezet waarover ik u met mijn brieven van 9 oktober 2019 (Kamerstuk 28 089, nr. 149), 29 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 57) en 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heb geïnformeerd.
Bent u ermee bekend dat de bouwsector, inclusief de grond-, weg- en waterbouw, in duidelijke bewoordingen aangeeft dat het tijdelijk handelingskader PFAS ervoor zorgt dat een groot deel van de bouwprojecten stil ligt? Bent u ermee bekend dat reeds begin deze maand werd aangegeven dat betrokken partijen in gesprek zijn in «Den Haag» om de problemen op korte termijn te tackelen? Welke partijen hebben deelgenomen aan deze gesprekken?
Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Door de contacten met de sector krijg ik een beter beeld van de knelpunten in de praktijk. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn onder meer de regionale werkconferenties georganiseerd om knelpunten en regionale vraagstukken gezamenlijk aan te pakken. Ook is afgesproken dat we met gemeenten in gesprek gaan over de bodemkwaliteitskaarten en over hoe hen het beste te ondersteunen op dit vlak. Hiervoor heb ik onder meer een versnelling van de procedure voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten mogelijk gemaakt. Ook heb ik een expertteam ingesteld die als een soort vliegende brigade gemeenten kan ondersteunen bij het opstellen van bodemkwaliteitskaarten. Tevens is afgesproken om eventuele onnauwkeurigheden bij de metingen van laboratoria te onderzoeken. Ik heb hiervoor onderzoek uitgezet.
Herinnert u zich uw uitspraken «We bewaken de gezondheid, want PFAS is echt rotzooi» en «Maar we gaan er wel voor zorgen dat projecten niet onnodig stilliggen» en dat u aan de slag gaat met het houden van werkconferenties door het hele land? Hoeveel werkconferenties, met welke partijen over welke projecten worden komende maand over de PFAS georganiseerd?2
Ja, er zijn al door het hele land informatiebijeenkomsten geweest voor zowel medewerkers van decentrale overheden als voor het bedrijfsleven. De opkomst was hoog en we hebben daarmee veel vragen kunnen beantwoorden en onduidelijkheden kunnen wegnemen. Ook zijn er regionale werkconferenties georganiseerd. Doel van de bijeenkomsten is om te zorgen dat alle partijen beschikken over de juiste informatie en dat op regionaal niveau knelpunten in kaart worden gebracht en projecten worden vlot getrokken. De volgende bijeenkomst zijn reeds geweest/staan in de planning:
Donderdag 31 oktober: Informatiebijeenkomst Eindhoven
Maandag 4 november: werkconferentie PAS + PFAS in Den Haag
Maandag 4 november: informatiebijeenkomst Rotterdam
Dinsdag 5 november: informatiebijeenkomst Groningen
Donderdag 7 november: Bestuurlijk overleg PFAS Noord-Brabant
Vrijdag 8 november: informatiebijeenkomst Utrecht
Donderdag 20 november: werkconferentie Noord-Holland
Vrijdag 6 december: werkconferentie Noord-Brabant
Donderdag 12 december: werkconferentie Zeeland en werkconferentie Noord-Holland
Dinsdag 17 december: werkconferentie Zuid-Holland.
Voor de overige regio’s liggen er concrete plannen voor de werkconferenties, maar is nog geen datum bekend. Eind dit jaar zullen in het hele land een werkconferenties zijn geweest. Indien nodig worden vervolgbijeenkomsten gepland.
Is de bouwsector betrokken bij de totstandkoming van het tijdelijk handelingskader met betrekking tot de PFAS? Zo ja, op welke manier?
Tijdens het opstellen van het tijdelijk handelingskader is diverse malen contact geweest onder meer met VNO/NCW, naast het contact met betrokken mede overheden en Rijkswaterstaat.
Overziet u de gevolgen voor het achterblijven van de broodnodige bouw- en verbouw van woningen? Welke duiding is aan deze ontwikkeling te geven?
Mijn inzet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat projecten in de bouw vertraging oplopen. Ik heb geen eigenstandige cijfers. Uit een enquête van Bouwend Nederland is naar voren gebracht dat er landelijk een totaal van 2.338 woningen mogelijk hierdoor vertraagd opgeleverd zouden worden.
Om te zorgen dat de eventuele vertraging minimaal is en in de toekomst voorkomen wordt, breng ik steeds in beeld wat de ruimte is om grond en baggerspecie op een verantwoorde manier toe te passen. Waar knelpunten ontstaan, is het van belang om te kijken wat wel kan binnen het tijdelijk handelingskader PFAS. Daar ben ik actief mee aan de slag via bijvoorbeeld regionale werkconferenties, de informatiemarkten, de Bodemplus Helpdesk en het expertteam als een soort van vliegende brigade. Verdere ruimte zal ontstaat bij actualiseren van de bodemkwaliteitskaarten op PFAS en via de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde waar het RIVM nu aan werkt.
Hoeveel woningen worden niet in het beoogde tempo gerealiseerd door het tijdelijk handelingskader PFAS?
Zie antwoord vraag 7.
Overziet u de gevolgen voor de werkgelegenheid in de bagger-, bouw- en aanverwante sectoren? En welke duiding is aan deze ontwikkeling te geven?
Er is geen volledig beeld van de gevolgen voor de werkgelegenheid. Wel heb ik de knelpunten op hoofdlijnen scherp in beeld. Overleg met de brancheorganisaties heeft bijgedragen aan het verhelderen van de problematiek in de sector. Om de concrete knelpunten bij projecten op te lossen zijn al veel acties in gang gezet, zoals ik u in de Kamerbrief van 13 november heb meegedeeld. Om de gevolgen voor projecten nader in kaart te brengen zijn de regionale werkconferenties opgezet waar concrete knelpunten bij projecten in kaart worden gebracht.
Hoe verhouden de maatregelen inzake de PFAS zich met de maatregelen in de ons omringende landen?
De aanpak in andere landen is niet goed te vergelijken. Nederland is een Deltaland, waarbij we dicht op het grondwater zitten. Dat vraagt om een andere benadering dan bijvoorbeeld landen als Zwitserland en maakt dat een één op één vergelijking met andere landen veelal niet mogelijk is. Daarnaast zien we dat door nieuwe kennis en inzichten worden de gezondheidskundige risicogrenzen voor PFAS steeds scherper worden gesteld. Landen met relatief hoge normen hebben die over het algemeen al enkele jaren geleden afgeleid op basis van toen nog hogere gezondheidskundige grenzen. Normen gebaseerd op recente data zijn vaak veel strenger. Er is in de EU geen juridisch kader voor bodem zoals dat met de bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water er wel is voor de waterkwaliteit. Daarmee is er ook nog geen Europese harmonisatie van standaarden en analyse methodieken. Wel hebben verschillende stoffen uit de PFAS groep de laatste jaren op Europees niveau de status van zeer zorgwekkende stof gekregen, meest recentelijk in het geval van GenX. In Nederland wordt veel gewerkt met algemene regels waarin de normering is vastgesteld. In veel andere landen is het grondverzet onderhavig aan vergunningen. Dan is de normering op een andere manier in de regelgeving opgenomen. Daarbij zijn de beschermingsdoelen verschillend vanwege de verschillen in de feitelijke situatie.
Het weigeren van een lesbisch stel voor KID door het Franciscus Gasthuis in Rotterdam |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Franciscus Gasthuis in Rotterdam lesbische en alleengaande vrouwen weigert voor kunstmatige inseminatie met donorsemen (KID)?
Van het Franciscus Gasthuis heb ik begrepen dat de KID behandeling in hun ziekenhuis niet wordt aangeboden. Om die reden worden alle vrouwen (zowel vrouwen zonder mannelijke partner, als vrouwen met een mannelijke partner) die een KID behandeling willen, door het Franciscus Gasthuis doorverwezen naar een ander ziekenhuis.
Kunt u bevestigen dat de toegang weigeren voor lesbische en alleengaande vrouwen tot de behandeling KID in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling?
Het onderscheid maken in de toegang tot zorg alleen op basis van seksuele geaardheid of leefvorm, is niet toegestaan. In dit geval is er geen sprake van het maken van een dergelijk onderscheid, aangezien dit ziekenhuis alle vrouwen die een KID behandeling nodig hebben, doorstuurt naar een ander ziekenhuis.
Staat u nog steeds voor het standpunt zoals dat is geformuleerd bijna 20 jaar geleden, naar aanleiding van het oordeel van de Commissie gelijke behandeling in 2000, dat voor toegang tot KI-behandelingen geen onderscheid mag worden gemaakt naar leefvorm?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen patiënten doen om zich hier tegen te wapenen? Waar kunnen zij zich melden op het moment dat zij hier tegenaan lopen?
Ten algemene kunnen patiënten met een klacht over een ziekenhuis of arts terecht bij de klachtenfunctionaris die het ziekenhuis op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg moet hebben. Daarnaast kunnen personen die geconfronteerd worden met ongelijke behandeling, een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens.
Omdat er in deze casus geen sprake is van ongelijke behandeling, zie ik geen aanleiding om met het Franciscus Gasthuis in overleg te gaan.
Wat kunt u doen om dit tegen te gaan? Wat doet u als er een signaal binnenkomt over ongelijke behandeling op basis van gekozen leefvorm?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het Franciscus Gasthuis over het weigeren van lesbische en alleengaande vrouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er bij u signalen bekend dat op meer plekken lesbische of alleengaande vrouwen de toegang tot KID wordt geweigerd?
Nee.
Kunt u nogmaals bevestigen dat totdat de subsidieregeling KID in werking treedt, zorgverzekeraars bereid zijn behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu al in een traject zitten en vrouwen die zich nog melden voor een traject?
Zoals ik u eerder heb gemeld, vergoeden de zorgverzekeraars gedurende 2019 de KID behandelingen voor alle vrouwen.
Op verzoek van de klinieken heb ik met zorgverzekeraars besproken om dit ook de eerste 3 maanden in 2020 te doen, zodat de klinieken de tijd te hebben om de uitvoering van de subsidieregeling in orde te maken. Daarmee is er voor vrouwen zonder mannelijke partner doorlopend vergoeding beschikbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Zwangerschap en Geboorte van 18 december 2019?
Ja.
Jarenlange sabotage van auto's van militairen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat niet alleen het kabinet Defensie saboteert, maar ook kwaadwillende(n)?1
Ik ben bekend met het artikel van RTL Nieuws van 15 november jl. naar aanleiding van een getuigenoproep van de Koninklijke Marechaussee op 14 november. In die oproep vroeg de Marechaussee het personeel op alle Defensielocaties om alert te zijn op losgedraaide wielbouten van personenauto’s en motorvoertuigen.
Herinnert u zich nog mijn vele vragen over het openbaar maken van alle incidenten binnen Defensie? Kunt u aangeven waarom u destijds niet op de proppen kwam met deze misselijkmakende sabotagedaden? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee doet, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), onderzoek. Vanaf 2013 zijn er meerdere onderzoeken gedaan naar aanleiding van meldingen. Aanvankelijk betrof dit lokale incidenten. Omdat recent op meerdere Defensielocaties meldingen voorkwamen, is er gekozen voor een landelijke waarschuwing/getuigenoproep. In enkele gevallen is er een wiel van een voertuig afgelopen met materiële schade tot gevolg. Over de inhoud van dit onderzoek kan ik geen uitspraken doen, dat is aan het OM.
Kunt u aangeven waaruit de sabotage bestaat, welke gevolgen dit teweegbracht (zoals bijvoorbeeld ongevallen) en welke kosten hiermee gemoeid zijn? Kunt u ook chronologisch aangeven welke stappen zijn genomen en tot welke resultaten deze hebben geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn alle militairen volledig schadeloos gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit – als goed werkgever – onmiddellijk alsnog te doen, nu vaststaat dat Defensie jarenlang sabotagedaden toestond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schaamt u zich niet dat u wel onmiddellijk in de bres springt voor diversiteit en klimaatprojecten, maar jarenlang toestaat dat de auto’s van militairen worden gesaboteerd met alle (mogelijke) gevolgen van dien (zoals bijvoorbeeld kosten, ongevallen en angst)? Bewijst deze gang van zaken dat militairen wederom het onderspit delven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het hoog op dat wielbouten van (motor)voertuigen van personeel op Defensielocaties mogelijk met opzet zijn losgedraaid. Gelukkig hebben de meldingen van losse bouten niet geleid tot slachtoffers, maar deze situaties zouden potentieel ernstige gevolgen kunnen hebben. Daarom voert de Marechaussee een onderzoek uit en heeft in dat kader Defensiepersoneel opgeroepen om alert te zijn op hun (motor)voertuig en de wielbouten in het bijzonder. Bij een opvallende situatie wordt men verzocht zo snel mogelijk contact op te nemen met de Marechaussee.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verband tussen enkele van uw vragen (vragen 2, 3 en 4) zijn deze in samenhang beantwoord.
Het bericht ‘Consumentenorganisaties: hef 25 cent per vliegticket voor garantiefonds’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenorganisaties: hef 25 cent per vliegticket voor garantiefonds»?1
Ja.
Welke wettelijke garanties hebben Nederlandse consumenten als zij op vakantie gaan en als zij een vliegticket boeken?
Een reisaanbieder is op basis van Europese regelgeving wettelijk verplicht om maatregelen te treffen voor het geval van een faillissement of dreigend faillissement bij pakketreizen of gekoppelde reisarrangementen. De maatregelen moeten verzekeren dat, wanneer de aanbieder om financiële redenen zijn verplichtingen niet kan nakomen, een andere partij zijn verplichtingen overneemt of de reissom wordt terugbetaald. Indien de pakketreisovereenkomst personenvervoer omvat, moet ook repatriëring van de reiziger naar Nederland geregeld zijn. Als consumenten een los vliegticket boeken dan geldt deze wettelijk verplichte bescherming niet.
Kunt u aangeven welke, op Schiphol vliegende, maatschappijen de afgelopen twee jaar failleerden?
Ja, dat waren WOW Air, Adria Airways, Jet Airways en FlyBe.
Klopt het dat de consument een wettelijke garantie heeft bij het kopen van een vakantiereis van 700 euro, maar geen enkele garantie heeft bij het kopen van een los vliegticket van 700 euro? Kunt u toelichten waarom er geen wettelijke garanties zijn voor consumenten bij losse ticketkoop?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 gelden er wettelijke garanties in het geval van een faillissement of dreigend faillissement bij pakketreizen of gekoppelde reisarrangementen. Uit deze Europese regelgeving2 volgt dat er geen wettelijke garantie voor losse vliegtickets geldt. Het gaat om een andere situatie dan bij pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen waarbij consumenten een door de reisorganisatie samengesteld pakket of gekoppeld reisarrangement kopen en geen of beperkte keuzemogelijkheden hebben ten aanzien van de luchtvaartmaatschappij die de vluchten uitvoert. In vraag 6 ga ik in op de andere mogelijkheden die consumenten hebben om zich bij de aankoop van vliegtickets te laten beschermen tegen een mogelijk faillissement.
Deelt u de mening dat de rechten van consumenten goed beschermd moeten worden, ook als het om vliegreizen gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat kopers van vliegtickets van maatschappijen of reisorganisaties die tijdens de reis, of vlak voor de vlucht failliet gaan, aanspraak kunnen maken op een vervangende vlucht of vakantie, of in ieder geval hun geld terugkrijgen?
Consumenten lopen bij elke betaling vooraf het risico dat de verkoper failliet gaat voordat de overeengekomen prestatie geleverd kan worden. Dat risico bestaat niet alleen in de reissector. Net als in veel andere sectoren kunnen consumenten ervoor kiezen om zich hiertegen te beschermen. Hierbij kan gedacht worden aan bescherming door de aankoop via een creditcard te doen, een aanvullende verzekering af te sluiten of gebruik te maken van zogenaamde rescue fares (vluchten met een gereduceerd tarief) die andere luchtvaartmaatschappijen aanbieden aan reizigers die gestrand zijn. Op deze manier wordt hier in de praktijk via private initiatieven invulling aan gegeven.
Klopt het dat Denemarken een nationaal garantiefonds heeft waarmee de Deense consumenten die vliegtickets kopen, een geld-teruggarantie hebben? Kunt u toelichten hoe dit Deense garantiefonds werkt?
Nee, het Deense garantiefonds kent geen geld-teruggarantie bij losse vliegtickets. In plaats daarvan zorgt het garantiefonds bij een faillissement van een luchtvaartmaatschappij voor repatriëring van de consument als deze een geldig vliegticket heeft gekocht met vertrek van en terugkeer naar een Deense luchthaven. Als de consument nog niet is vertrokken, dan kan men mogelijk geld terugkrijgen. Er is een eigen risico van DKK 1.000 per persoon, zo’n 135 Euro, en er wordt betaald als er voldoende middelen in het fonds zitten, na aftrek van de kosten voor thuisvervoer van gestrande consumenten.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat Nederlanders in de toekomst de dupe worden van reisorganisaties of luchtvaartmaatschappijen die failliet gaan, waardoor de reizigers vast komen te zitten in het buitenland en met een hoop extra kosten te maken krijgen?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 6 zijn er voor alle consumenten reeds mogelijkheden om zich bij de aankoop van vliegtickets te beschermen tegen een faillissement van een luchtvaartmaatschappij.
Bent u bereid om naar een garantiefonds, naar Deens model, voor vliegreizigers te kijken?
Hoewel Nederlandse consumenten zijn geconfronteerd met faillissementen van luchtvaartmaatschappijen, is het aantal luchtvaartmaatschappijen dat op Nederland vliegt en failliet gaat beperkt. Gezien de bescherming die consumenten bij pakketreizen of gekoppelde reisarrangementen genieten en de alternatieven die consumenten hebben bij het kopen van een los vliegticket, zie ik vooralsnog geen aanleiding om een garantiefonds vliegtickets in Nederland nader te onderzoeken.
Zou u deze vragen apart kunnen beantwoorden?
Ja.
Het verbieden van deurverkoop |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Meer deurverkoop van energie verwacht: «Dit wordt een puinzooi»»?1
Ja.
Herkent u het signaal dat naast de overlast van deurverkoop, mensen geregeld last hebben van misleiding of agressieve verkooptechnieken bij deurverkoop? Deelt u de zorg dat deurverkoop de positie van consumenten kan schaden?
Dit signaal heeft mij ook bereikt. Deurverkoop is een legitiem verkoopkanaal, maar het is onacceptabel en bovendien een overtreding van de wet als verkopers consumenten misleiden of agressieve handelspraktijken hanteren. Dat schaadt het vertrouwen van consumenten en straalt af op de hele sector. Organisaties die aan deurverkoop doen, moeten zich deze signalen dan ook serieus aantrekken.
Wanneer verwacht u dat het verbod op ongevraagd telefonische verkoop ingaat?
Zoals u weet bereid ik een wetsvoorstel voor dat een opt-in-systeem instelt voor telefoongesprekken met commerciële, ideële of charitatieve doeleinden (telemarketing). Ik heb dit voorstel recentelijk aanhangig gemaakt bij de Raad van State. Het streven is om dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2020 bij uw Kamer in te dienen, zoals gemeld in de voortgangsbrief over de Consumentenagenda.2 Het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is vooralsnog niet bekend, omdat het onder andere afhankelijk is van de advisering door de Raad van State en de behandeling van het voorstel in uw Kamer en de Eerste Kamer. Ik verwacht dat de wetswijziging in de eerste helft van 2021 in werking kan treden.
Verwacht u net als de sector dat het aantal deurverkopen gaat toenemen als het verbod op ongevraagde telefoonverkoop ingaat?
De toekomst zal uitwijzen wat het wetsvoorstel telemarketing betekent voor de inzet van de verschillende verkoopkanalen. Bedrijven en andere organisaties die gebruik maken van telemarketing kunnen hun marketingstrategie en hun personeelsbeleid aanpassen naar aanleiding van de wetswijziging. Of er een tijdelijk of permanent effect op zal treden in andere verkoopkanalen, zoals deurverkoop, is onzeker en moeilijk te voorspellen. De organisaties die aan deurverkoop doen, zullen het verkoopkanaal zo optimaal mogelijk blijven inzetten. Dat hoeft niet te betekenen dat deurverkoop zal toenemen, omdat deze organisaties niet gebaat zijn bij het veroorzaken van grootscheepse irritatie door massaal bij consumenten te gaan aanbellen. Bovendien kan het verkoopkanaal deurverkoop in (delen van) gemeentes al verzadigd zijn, waardoor het aantal verkopen niet verder kán toenemen.
Heeft u een indicatie hoeveel deurverkopen er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal deurverkopen in de afgelopen jaren. Organisaties die aan deurverkoop doen, maken hierin hun eigen keuzes. Deze keuzes kunnen bedrijfsgevoelig zijn. Daarnaast is het beleid met betrekking tot deurverkoop gedecentraliseerd en kunnen gemeenten maatwerk bieden. Ook daarom zijn gegevens over het aantal deurverkopen niet in een centrale en openbare bron verzameld.
Kunnen gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening een verbod op deurverkoop instellen? Zo ja, kunt u een inschatting geven hoeveel gemeenten een dergelijk verbod hebben?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om verkoop aan de deur te reguleren en paal en perk te stellen aan overlast. Dat kunnen ze doen door een meldingsplicht in te stellen, zoals Delft bijvoorbeeld doet. Ook kunnen gemeenten een vergunningstelsel hanteren, zoals Utrecht doet. Zoals het lid Sjoerdsma (D66) aangeeft, kunnen gemeenten ook verkopen aan de deur verbieden in bepaalde gebieden of op bepaalde tijdstippen. Een ruwe inschatting is dat het grootste deel van de gemeenten geen vergunningstelsel heeft. Wel hanteren veel gemeenten een of meerdere beperkingen ten aanzien van deurverkoop in bepaalde gebieden of op bepaalde tijdstippen.
Daarnaast biedt de Reclame Code Fieldmarketing gemeenten de mogelijkheid om lokale overlast door deurverkoop te bestrijden. Zo stelt de gemeente Ridderkerk stickers beschikbaar waarmee mensen aan kunnen geven dat zij deurverkoop niet op prijs stellen. Organisaties die gebruik maken van deurverkoop moeten deze stickers respecteren.3 De ACM kan handhavend optreden tegen overtreding van deze code.
Wat vindt u van de oplossing om ongevraagde deurverkoop, net zoals ongevraagde telemarketing, te verbieden en een opt-in systeem te hanteren?
In een opt-in systeem is het uitgangspunt dat verkoop aan de deur niet is toegestaan, tenzij de consument daar expliciet toestemming voor heeft gegeven. Het instellen van een dergelijk systeem is ingrijpend. Wat mij betreft is de eerste vervolgstap nu dat organisaties die gebruik maken van deurverkoop serieus en zo snel mogelijk bij zichzelf te rade gaan over hun verkooppraktijken. Ik zal hier ook met energieleveranciers over in gesprek gaan.
Intussen blijf ik signalen over dit thema verzamelen en zal ik uitvoering geven aan de motie Beckerman c.s. Ik zal de ACM vragen het toezicht op de verkoop van energie aan de deur te verscherpen, zoals de motie Beckerman c.s. verzoekt.4
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bezig is met een onderzoek naar agressieve en misleidende werving bij energiecontracten? Hoeveel signalen zijn er bij de ACM binnengekomen? Wanneer verwacht u dat het onderzoeksrapport beschikbaar is?
Dat klopt. De ACM heeft op 31 juli jl. in een nieuwsbericht gemeld dat zij naar aanleiding van signalen van consumenten onderzoek doet naar agressieve en misleidende werving bij de verkoop van energiecontracten.5 Bij de ACM zijn hierover honderden meldingen van consumenten binnengekomen. De ACM kan geen mededelingen doen over lopende onderzoeken, en dus ook niet over (de timing van) mogelijke acties naar aanleiding van onderzoeken.
Hebben de Vereniging Eigen Huis of de Consumentenbond eerder deze problemen bij u aangekaart? Welke maatregelen heeft u op basis van die signalen ondernomen?
Ik heb regelmatig contact met vertegenwoordigers van consumenten en sta altijd open voor hun signalen. Eerder dit jaar heeft Vereniging Eigen Huis mij een brief gestuurd en aandacht gevraagd voor deurverkoop en telemarketing. Ten aanzien van telemarketing heb ik naar aanleiding van aanhoudende signalen vanuit consumentenorganisaties, media, uw Kamer en de ACM al actie ondernomen door een wetsvoorstel voor te bereiden. De signalen over deurverkoop zijn vooralsnog niet van dezelfde orde als bij telemarketing het geval was, maar ik neem ze desalniettemin zeer serieus. Daarom heb ik besloten om met energieleveranciers in gesprek te gaan over hun verkooppraktijken.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Ondernemen en Bedrijfsfinanciering op 5 december 2019 beantwoorden?
Ja.
Het gedogen van overtredingen n.a.v. de PAS uitspraak |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Betekent de Kamerbrief van 13 november 2019, waarin gesteld wordt dat met prioriteit wordt gewerkt aan het via een collectieve regeling legaliseren van activiteiten waarvoor in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te goeder trouw een melding is gedaan, dat de overtredingen van de Wet natuurbescherming die reeds bestaan sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, nog langer voor onbepaalde tijd worden gedoogd?1 2
In het kader van het PAS was een aantal activiteiten vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht. Voor die activiteiten kon worden volstaan met een melding. Deze gemelde activiteiten zullen door de overheid worden gelegaliseerd. Tot die tijd zullen Rijk en provincies in haar rol als bevoegd gezag niet actief handhaven op deze meldingen. Ik verwijs u ook naar de Kamerbrief over de voortgang aanpak stikstof van 16 december jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe verhoudt deze oplossing zich tot de door de regering vastgestelde landelijk handhavings- en gedoogstrategie (beleid), waarin is bepaald dat een overtreding uitsluitend schriftelijk en concreet beperkt in tijd en omvang mag worden gedoogd?3
In de gebiedsaanpakken die dit jaar worden opgesteld, wordt een passende beoordeling voor de te legaliseren meldingen meegenomen. Indien nodig treffen Rijk en provincies maatregelen op gebiedsniveau. Melders hebben op deze manier duidelijkheid gekregen dat hun gerealiseerde project niet alsnog ter discussie komt (Kamerstuk 35 334, nr. 25). Daarmee is er op korte termijn zicht op legalisatie en is de periode waarin sprake is van een overtreding waarop niet actief wordt gehandhaafd beperkt.
Kunt u aangeven hoe de hiervoor genoemde oplossing zich verhoudt tot de in de bestuursrechtspraak ontwikkelde beginselplicht tot handhaving, waaruit blijkt dat een bestuursorgaan gehouden is om tegen een overtreding met bestuursrechtelijke handhaving op te treden?4
In beginsel moet er gehandhaafd worden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgezien, zoals wanneer er concreet zicht is op legalisatie. Daarvan is in dit geval sprake. Voor de gemelde activiteiten vindt dit jaar een passende beoordeling plaats waardoor legalisatie kan plaatsvinden.
Klopt het dat slechts onder bijzondere omstandigheden mag worden afgezien van handhaving, bijvoorbeeld indien sprake is van concreet zicht op legalisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie indien de overtreding door toekomstige wetgeving zou kunnen worden gelegaliseerd en dat onder die omstandigheid niet van handhavend optreden mag worden afgezien? Zo ja, wat is hierop uw zienswijze?5
Op basis van toekomstige wetgeving kan niet worden afgezien van handhaving. In dit geval is legalisatie van bovengenoemde meldingen echter niet afhankelijk van toekomstige wetgeving, maar van een passende beoordeling en waar nodig het nemen van concrete maatregelen.
Maken de meldingen waarbij ten onrechte niet de handelingen zoals aan de orde gesteld in de stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over bemesten en beweiden, ook deel uit van de collectieve legalisatie-regeling?6
Beweiden en bemesten waren op basis van het PAS vergunningvrij, maar het was niet nodig om voor beweiden of bemesten een melding te doen. Deze activiteiten zullen op een andere manier worden gelegaliseerd.
Het bericht 'Amsterdam moet belofte inlossen: hoeveel uur is ‘een schoon huis’?' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam moet belofte inlossen: hoeveel uur is een schoon huis?»?1
Ja.
Wat vindt u van het standpunt van de gemeente Amsterdam dat de gemeente erkent dat het beleid na de rechterlijke uitspraak niet is gewijzigd?
In mijn brief van 12 april 20192 heb ik gemeenten, die klachten en bezwaren hebben ontvangen ten aanzien van een resultaatgerichte manier van werken, opgeroepen om samen met de cliënt te zoeken naar een oplossing die past bij de lokale uitgangspunten, maar recht doet aan de uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Ik heb daarbij opgemerkt dat ik wil voorkomen dat in de komende periode tot aan de door mij voorgenomen wetswijziging een periode van onduidelijkheid aanbreekt voor de vele cliënten aan wie nu naar tevredenheid een voorziening op basis van resultaat is verstrekt. In mijn brief van 28 oktober 20193 heb ik u medegedeeld dat de VNG een webbericht heeft geplaatst, in uitvoering van de motie Slootweg Geluk-Poortvliet4. In dit webbericht wordt gemeenten geadviseerd klachten en bezwaren af te handelen op een manier die recht doet aan de gewezen uitspraak van de hoogste bestuursrechter om de rechtszekerheid van cliënten in de praktijk te borgen.
De internetconsultatie van het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken is gestart op 15 januari jongstleden. Met dit wetsvoorstel krijgen beide vormen van beschikken, uren en resultaat, een plek in de Wmo 2015. Ik acht het nog steeds raadzaam dat gemeenten hun lokale beleid en uitvoering al zoveel mogelijk in lijn brengen met deze wetswijziging en al datgene doen om de rechtszekerheid van hun cliënten in de praktijk te borgen.
Naar aanleiding van de door u gestelde vragen is contact opgenomen met de gemeente Amsterdam. De rechterlijke uitspraken zijn voor het college van B&W van Amsterdam aanleiding geweest om, in afwachting van de voorgenomen wijziging van de Wmo 2015, voor Amsterdamse clienten tijdelijk de mogelijkheid te creëren een beschikking in uren aan te vragen en te ontvangen. Deze mogelijkheid is door het college van B&W opgenomen in de «Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2020».
Vindt u het terecht dat de gemeente Amsterdam vooruitloopt op een wetswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het uitgangspunt dat de uitspraak in deze zaak en de gang naar de rechter gevolgen heeft voor alle Amsterdammers met schoonmaakhulp en er dus een beleidsaanpassing zou moeten volgen?
Het college van B&W van de gemeente Amsterdam heeft in lijn met mijn oproep een werkwijze uitgestippeld tot aan de wetswijziging van de Wmo 2015 die past bij het resultaatgerichte beleid van de gemeente enerzijds en de uitspraak van de rechter anderzijds. Uitgangspunt van het college daarbij is dat voorkomen moet worden dat voor de vele cliënten aan wie naar tevredenheid een voorziening op basis van een resultaat is verstrekt een periode van onduidelijkheid aanbreekt en waarin een nieuw besluit over hun ondersteuning moet worden genomen. Het college heeft cliënten dan ook niet actief geïnformeerd over de mogelijkheid van een tijdsaanduiding. Tegelijkertijd ontvangen die cliënten die daarom vragen een beschikking met een tijdsaanduiding.
Op basis van informatie die ik heb ontvangen van de gemeente Amsterdam heeft de meneer in kwestie een beschikking met een tijdsindicatie aangevraagd en ook ontvangen. Het afgeven en verlengen van urenindicaties is – in afwachting van de wetswijziging – een handmatig proces. De gemeente Amsterdam erkent dat in dit proces iets is misgegaan, waardoor meneer per abuis een resultaatbeschikking heeft ontvangen, wat zo spoedig als mogelijk door het college gecorrigeerd is. Voordat deze beschikking kon worden afgegeven had deze meneer echter al bezwaar aangetekend.
Wat vindt u ervan dat deze meneer opnieuw naar de bezwaarcommissie van de gemeente moet terwijl de rechter over dezelfde zaak reeds uitspraak had gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat in afwachting van een wetswijziging een gemeente altijd mag afwijken ten voordele van de burger, maar nooit ten nadele?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg te gaan met de gemeente Amsterdam waarbij het uitgangspunt is dat rechtelijke uitspraken gewoon opgevolgd moeten worden, zeker gezien de aangenomen motie-Slootweg/Geluk? Waarom wel of waarom niet?2
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen aanleiding om met de gemeente Amsterdam in overleg te treden.
De veiligheid van en toezicht op indoor kartbanen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezicht kartbanen ontbreekt: gemeenten en autosportbond willen keuring»?1
Ja.
Bent u ermee bekend hoeveel mensen per jaar in het ziekenhuis belanden na een ongeval op een indoor kartbaan?
Het aantal bezoeken aan de Spoedeisende Hulpafdelingen in verband met letsels door karten fluctueert de afgelopen 10 jaar tussen de 350 en 650 per jaar. Dit zijn de totale aantallen voor indoor en outdoor kartbanen. Specifieke cijfers van het aantal mensen dat in het ziekenhuis belandt na een ongeval op een indoor kartbaan zijn niet bekend.2
Kunt u aangeven aan welke wettelijke veiligheidsregels indoor kartbanen die zich niet op attractieparken bevinden, moeten voldoen?
Kartbanen die zich bevinden in attractieparken, moeten voldoen aan het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS). Het WAS heeft als doel om bij te dragen aan veilig spelen en bezoeken van attracties. Op zichzelf staande kartbanen vallen niet onder het WAS omdat ze worden gezien als sportbeoefening. Dit is vastgelegd in de Reikwijdtenotitie WAS, welke laatst gewijzigd is in 2007.
De karts zelf zijn machines en moeten voldoen aan de productveiligheidseisen van het Warenwetbesluit Machines. Voor het overige worden momenteel geen eisen gesteld.
Zijn er regels voor deze indoor kartbanen ten aanzien van het parcours, de eisen waaraan karts moeten voldoen, minimumleeftijd, de aanwezigheid van éénduidige veiligheidsinstructies, etc.? Zo ja, welke? Wie stelt deze op? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat geen toezicht wordt gehouden op indoor kartbanen? Zo nee, welke instantie houdt toezicht op indoor kartbanen? Zo ja, waarom niet? Welke bevoegdheden hebben gemeenten in deze?
Er is geen toezicht vanuit de rijksoverheid op de kartbaan anders dan op de karts zelf op basis van de machinerichtlijn. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft mij geïnformeerd dat gemeenten geen bevoegdheid hebben en dus geen toezicht houden op indoor kartbanen.
Kunt u aangeven wanneer de indoor kartbaan aansprakelijk is voor persoonlijk letsel?
De exploitant van kartbanen is verantwoordelijk voor een veilig verloop van deze sportactiviteit. Dit blijkt ook uit jurisprudentie.3 Wanneer de exploitant van een indoor kartbaan wel of niet aansprakelijk is voor persoonlijk letsel, is een privaatrechtelijke kwestie.
Vindt u dat er eenduidige veiligheidsregels en toezicht zouden moeten komen op indoor kartbanen die geen onderdeel zijn van een attractiepark? Zo ja, op welke wijze wilt u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik wil indoor kartbanen onder het WAS brengen. Activiteiten zoals karten die in het verleden vooral als sport werden beoefend, worden nu vaker aangeboden als losse (eenmalige) ontspanningsactiviteit. Er is een eerste gesprek gevoerd met de autosportfederatie (KNAF). In overleg met de KNAF, gemeenten en aangewezen keuringsinstellingen laat ik bekijken hoe de keuring op veiligheid van kartbanen het beste uitgevoerd kan worden. Deze aanpassing is onderdeel van een aantal voorstellen om de veiligheid van attractie- en speeltoestellen te verbeteren, die ik begin volgend jaar aan uw Kamer zal aanbieden.
De kosten van de gevolgen van de stikstofuitspraak |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waar is het bedrag van 500 miljoen euro dat het kabinet uittrekt voor de stikstofcrisis op gebaseerd, en is dit voldoende voor de korte en lange termijn?1
Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen voor nieuwe bron- en natuurherstelmaatregelen. De aard en timing van maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek is nog onzeker. De € 500 miljoen wordt gedekt uit de onderschrijding van het budget in 2019 (zie Najaarsnota). Het bedrag van € 500 miljoen is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. Randvoorwaardelijk voor aanwending van deze middelen is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en bijdrage aan natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag van € 500 miljoen voldoende is.
Komt de aangekondigde 500 miljoen euro in het geheel uit de «woningbouwimpuls» van 1 miljard euro, die is aangekondigd op Prinsjesdag, of zijn er andere dekkingen van de 500 miljoen?
De begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen is aanvullend op de € 1 miljard die gereserveerd staat voor de «woningbouwimpuls». De begrotingsreserve van € 500 miljoen is gevuld door onderschrijding in 2019 (zie Najaarsnota).
Hoeveel van de 1 miljard euro aan «woningbouwimpuls» gaat daadwerkelijk naar woningbouw, hoeveel naar infrastructuur en hoeveel naar de gevolgen van de stikstofuitspraak en kunt u uw antwoord toelichten?
Met de woningbouwimpuls van € 1 miljard kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is en het opvangen van de gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Er is geen sprake van schotten binnen de woningbouwimpuls. In een afwegingskader wordt nader uitgewerkt welke procedures en voorwaarden er worden gesteld aan een Rijksbijdrage. Uw Kamer wordt door de Minister voor Milieu en Wonen begin volgend jaar nader geïnformeerd.
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stikstofproblematiek gesproken over 75.000 nieuwe woningen en in de Kamerbrief over de woningbouwimpuls over 65.000 nieuwe woningen?2
In de Nationale Woonagenda heeft het kabinet met relevante partijen de ambitie vastgelegd om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren. In 2018 is deze ambitie gehaald, en ook dit jaar verwacht het kabinet dat we de benodigde productie kunnen realiseren. Door teruglopende vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, en ook door de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur lopen projecten vertraging op en staat de ambitie van 75.000 woningen onder druk.
In de brief over de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr.1) staan diverse maatregelen die het kabinet neemt om op korte termijn voldoende stikstofruimte te realiseren. Met deze stikstofmaatregelen ontstaat voldoende stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020.
In de brief over de woningbouwimpuls staan de uitgangspunten en het proces voor een Rijksbijdrage. Door onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. In deze brief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de woningbouwimpuls kan bijdragen aan de bouw van 65.000 woningen. Dit is een rekenkundige schatting op basis van een gemiddelde onrendabele top van circa € 15.000 per woning3. In de praktijk zal de hoogte van de bijdrage per woningbouwproject verschillen. De uiteindelijke hoogte is namelijk afhankelijk van de complexiteit en de mate waarin een tekort door additionele inzet van betrokken partijen verminderd kan worden. Zo kan in de regio Utrecht door het combineren van de bijdragen van diverse partijen een relatief groot effect op de woningbouw worden bereikt. De woningen die met de impuls gerealiseerd worden dragen bij aan de langjarige ambitie om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren.
Is het mogelijk dat geld uit de «woningbouwimpuls» wordt besteed aan de sanering van de veehouderij? Zo nee, waar komt de extra 60 miljoen euro vandaan?3
In antwoord op 3 heb ik aangegeven waar de woningbouwimpuls voor bedoeld is.
De extra € 60 miljoen voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is gefinancierd uit de hiervoor gereserveerde Urgenda-middelen.
Wat zullen de (extra) kosten voor gemeenten en provincies zijn om de gevolgen van de stikstofuitspraak op te vangen en hoe gaat u hen hierbij ondersteunen, aangezien veel gemeenten het al financieel moeilijk hebben door onder meer de Pfas-problematiek en de kosten van het sociaal domein?4 5 6 7
Op dit moment is nog niet inzichtelijk wat de exacte financiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor gemeenten en provincies zijn. Het is van belang dat de betreffende overheden waar mogelijk worden ondersteund. Zo is de helpdesk van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie van de provincies) reeds uitgebreid om alle vragen (waaronder die van overheden) te kunnen beantwoorden. Aanvullend hierop richt het kabinet een «vliegende brigade» in, waarmee bevoegde gezagen op locatie ondersteund kunnen worden bij de toestemmingverlening. Tot slot is het Expertteam Woningbouw beschikbaar om gemeenten te helpen bij concrete woningbouwprojecten die tegen stikstofvragen aan lopen en kunnen daar extra ondersteuning bieden.