De fraudejacht bij de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u bekend met de code 1043 in relatie tot fraudebestrijding bij de inkomstenbelasting?1 2
Eind april heb ik, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer, uitleg gevraagd over de projectcode 1043. Op 4 mei jl. heb ik een notitie ontvangen met een toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt en dat dit nog onvoldoende duidelijk was. In de brief van 10 juli jl.3 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen.
Sinds wanneer bent u bekend met de werking van Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-onderzoeken buiten Toeslagen die mogelijk vooringenomen zijn?
Mij is geen informatie bekend dat hiervan (mogelijk) sprake is. Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris ben ik uiteraard bekend met het feit dat het Combiteam Aanpak Facilitators ook onderzoek heeft gedaan buiten Toeslagen.
Hoeveel mensen staan op de uitworplijst 1043?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat geen sprake is van een uitworplijst, maar een projectcode voor het toezicht op aangiftes met een verhoogd risico op systeemfraude.
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude.
Kunt u aangeven hoe mensen op de uitworplijst kwamen en hoe zij geïnformeerd werden over de reden van controle van hun aangifte?
Een ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt bij binnenkomst aan de «Poort» -een afdeling van de Belastingdienst in Heerlen- door analisten geanalyseerd. Deze analyse vindt plaats aan de hand van verschillende query’s. Uit deze zogenaamde «detectie aan de poort» kan volgen dat de analisten van mening zijn dat op basis van de uitgevoerde analyse een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Wanneer de analisten van mening zijn dat sprake is van een verhoogd risico op systeemfraude hebben zij de mogelijkheid tot het opvoeren van twee soorten Aanslagbelastingensysteemklantinformatie-codes (hierna AKI): AKI 1043 en AKI 1044.
De AKI 1043 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarbij sprake is van een risicovolle aangifte van een individuele belastingplichtige dan wel van een belastingplichtige wiens risicovolle aangifte door tussenkomst van een facilitator is gedaan. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Door het opnemen van AKI’s worden de aangiften vervolgens herkend door de selectiemodule en via uitworp gewenst voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team binnen de directie Particulieren.
Naast het opvoeren van (nieuwe) AKI’s hebben de analisten ook de mogelijkheid om een bestaande AKI te verwijderen, als de binnengekomen aangifte geen risico’s bevat die intensief toezicht opnieuw noodzakelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als bij de beoordeling van de vorige aangifte van de betreffende belastingplichtige gebleken is deze geen verhoogd risico op systeemfraude bevatten.
Naast het opvoeren van AKI 1043 bij binnenkomst van de aangifte bij de «Poort» kan een AKI 1043 ook worden opgevoerd door een behandelaar als sprake is van een handmatige behandeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een behandelaar uit een regulier toezichtteam een aangifte ter beoordeling van een reguliere uitworpreden (dus niet AKI 1043 of 1044) krijgt aangeboden, maar die naar zijn professionele oordeel kenmerken bevat die kunnen wijzen op systeemfraude. Het Intensief Toezicht Team neemt dan de behandeling over van deze behandelaar van het reguliere team.
Wanneer een aangifte wordt behandeld beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Klopt het dat mensen jaar na jaar te maken konden krijgen met controle? In hoeverre is dit proportioneel geweest?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Indien een belastingplichtige persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden. Op dit moment zijn deze signalen ons niet bekend.
Welke andere uitworplijsten zijn er die werking hebben als ware het een zwarte lijst?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt4 is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) heeft KPMG geconcludeerd5 dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om. Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Totdat het onderzoek is afgerond, zorgen wij voor extra waarborgen rondom de toezichtprocessen (o.m. meerogenprincipes). We zorgen ook voor extra waarborgen ten aanzien van de criteria op basis waarvan aangiften worden geselecteerd voor behandeling, de rechtsstatelijkheid van de beoordeling, de mogelijkheid van belastingplichtigen om in bezwaar en beroep te gaan als zij het niet eens zijn met het oordeel en het tijdig verwijderen van onterecht gebleken vermeldingen van gegevens. We laten uw Kamer voor het AO Belastingdienst weten hoe we dat precies gaan inrichten.
Specifiek voor 1043 geldt dat we de komende periode geen AKI-codes 1043 en 1044 aan aangiften koppelen en de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Deze periode stopt zodra helder is welke waarborgen getroffen zijn die de rechtstatelijke toekenning van deze AKI’s garanderen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief van 12 oktober jl. «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Is er intern aan de bel getrokken over uitworplijsten die de werking van een zwarte lijst hebben?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er intern aan de bel is getrokken over problemen omtrent dergelijke lijsten. Wel is de Belastingdienst begonnen aan een uitgebreide inventarisatie van de gebruikte lijsten en applicaties en hun werking. De resultaten van deze zoekactie zullen zorgvuldig geanalyseerd worden. Ten behoeve van dit onderzoek worden oude gegevens bewaard.
Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Kunt u de gespreksinstructies van de BelastingTelefoon om mensen te woord te staan die onderwerp waren van fraudeonderzoeken, van CAF, zowel binnen Toeslagen als daarbuiten, als ook van uitworplijsten als 1043, naar de Kamer sturen?
Ja, deze instructies zijn als bijlage6 meegestuurd. De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043 en 1044. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 ziet op «Steekproef Ondernemingen» en niet ziet op systeemfraude. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd. Daarnaast staat in de dialoogondersteuning op enkele plekken project 1043/1044 waar AKI-code 1043/1044 wordt bedoeld (zie bijlage »Criteria niet opstarten AVA-proces aangifte IB en bijlage »DO 1043/1044). Ook deze instructie wordt verbeterd.
Kunt u de handboeken voor de zogeheten AKI's naar de Kamer sturen?
Ja, de Handleiding ABS Beheertaken is als bijlage7 meegestuurd.
Welke methoden gebruikt de Belastingdienst in zijn wens fraude aan te tonen? Is dit enkel boekencontrole en het uitvragen van gegevens, of zijn er ook andere methoden, zoals het plaatsen van spyware in computers van bijvoorbeeld mensen die veel aangiften doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst plaatst geen spyware in computers van mensen.
Voor het opsporen van systeemfraude hanteert de Belastingdienst verschillende methoden. Dit gebeurt met name middels de hiervoor beschreven controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort», door middel van reguliere risicoselectie, door de aanpak van facilitators door het CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) en de samenwerking met externe (overheids)organisaties.
Zoals ook genoemd in de brief van 10 juli jl.8 is het werk van het CAF-team per 3 juli jl. opgeschort.
Door middel van controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort» kunnen vroegtijdig aan de hand van diverse soorten gegevens en contra-informatie onjuiste uitbetalingen van gelden worden voorkomen.
Voor uitgeworpen aangiften die worden geselecteerd voor een inhoudelijke beoordeling, geldt dat aanvullende bewijsstukken en gegevens kunnen worden opgevraagd. Indien stukken worden opgevraagd, wordt de aangifte na ontvangst van de gevraagde bewijsstukken beoordeeld op fiscale juistheid aan de hand van alle relevante gegevens (waaronder de overgelegde bewijsstukken). In geval van afwijking van de ingediende aangifte wordt belastingplichtige in kennis gesteld van (het voornemen tot) afwijking. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
De samenwerking met andere overheidsorganisaties en private partijen, zoals banken, de Financial Intelligence Unit (FIU) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC), is bedoeld om fraude te bestrijden, de compliance te verhogen, eventueel witwassen te bestrijden en ervaring op te doen met publiek-private informatiedeling en samenwerking.
De winsten van zonneparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Zonneparken: goud voor de ontwikkelaars, nauwelijks verdiensten voor inwoners»1, waaruit naar voren komt dat inwoners niet of nauwelijks meeprofiteren van de winsten gemaakt door de ontwikkelaars van de zonneparken?
Maatschappelijk draagvlak geldt als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Participatie bij hernieuwbare energieprojecten is hiervoor een belangrijke sleutel. Daarom zijn er in het Klimaatakkoord afspraken opgenomen over op welke manier afspraken gemaakt worden met de projectomgeving over procesparticipatie en financieel meeprofiteren van projecten. Zoals ook wordt benoemd in het artikel waar u naar verwijst, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud. De effecten van de afspraken uit het akkoord zullen daarom nog niet overal even sterk zichtbaar zijn.
SDE-subsidie gaat niet naar de winsten van projectontwikkelaars, maar vergoedt de onrendabele top van duurzame energieprojecten die anders niet gerealiseerd zouden worden. Jaarlijks wordt de SDE aangepast om tegen de laagste kosten duurzame energie – en daarmee CO2-reductie – te realiseren. Hiervoor berekent het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) onder meer het redelijk rendement, waarmee oversubsidiëring wordt voorkomen. Daarbij is er binnen de SDE+ concurrentie tussen projecten, om de kosten zo laag mogelijk te houden.
Het kabinet streeft naar een evenwichtige lastenverdeling ten behoeve van versterking en behoud van het draagvlak voor de energietransitie. De SDE+ wordt betaald vanuit de opslag duurzame energie (ODE), waaraan zowel bedrijven als huishoudens bijdragen. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt waardoor de lasten substantieel verschuiven van huishoudens naar bedrijven.
Deelt u de mening dat het feit dat huishoudens betalen voor de winsten van projectontwikkelaars en hierdoor hun energierekening zien stijgen, het draagvlak voor de energietransitie wordt ondermijnd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zonneparken op Nederlands grondgebied zijn in buitenlandse handen? Hoeveel subsidiegeld, uit de SDE+-regeling, verdwijnt hiermee naar het buitenland?
SDE-subsidie is geen cadeau dat wordt toegekend om (buitenlandse) producenten blij te maken. De SDE wordt ingezet ter dekking van de onrendabele top van duurzame energieprojecten in Nederland die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden. Daarbij is de nationaliteit van de projectontwikkelaar of financier irrelevant. Gegevens over zonneparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn, heb ik niet tot mijn beschikking en het is ook niet mogelijk om dit te controleren. Bovendien maakt de Nederlandse energievoorziening onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. Het uitsluiten van buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Het doel van de SDE+-regeling is om de productie van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren in Nederland. De SDE+ zorgt er zo mede voor dat zonneparken gerealiseerd kunnen worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugverdiend kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie subsidiegelden naar het buitenland verdwijnen.
Deelt u de mening dat het enerzijds versoberen van de subsidieregeling voor zon-op-dak voor huishoudens en anderzijds het verdwijnen van de opbrengsten van de Opslag Duurzame Energie naar projectontwikkelaars, grotendeels opgebracht door diezelfde huishoudens, goed laat zien hoe onrechtvaardig het huidige klimaatbeleid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het kabinet vindt het belangrijk dat de transitie haalbaar en betaalbaar is voor iedereen. Daarom zijn er verschillende regelingen voor huishoudens en bedrijven om actief mee te doen aan de transitie.
De kosten voor zonnepanelen zijn de afgelopen jaren sterk gedaald en naar verwachting zullen deze blijven dalen, waardoor zonnepanelen steeds rendabeler worden en dus steeds minder fiscale stimulering nodig hebben. Op termijn is naar verwachting geen subsidie meer nodig om zonnepanelen rendabel te laten zijn. Zowel de SDE+ als de afbouw van de salderingsregeling leiden tot een kosteneffectieve prikkel om te investeren in zonnepanelen en zorgen voor een financieel aantrekkelijk perspectief. Zo blijft de energietransitie haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het beloofde gedeelde eigenaarschap niet van de grond komt?
In hernieuwbare energieprojecten die nu tot stand komen, wordt op verschillende manieren participatie toegepast. Deze praktijk is sterk in ontwikkeling en groeiende. De afspraken uit het Klimaatakkoord over participatie en de inzet van alle betrokken partijen zijn hiervoor van groot belang.
Overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector worden op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met kennis en expertise, het realiseren van het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties, en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Ook wordt momenteel in interbestuurlijk verband in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden decentrale overheden hebben om te sturen op participatie. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Dit betekent dat de omgeving van een project financieel kan participeren door mee te investeren, waar ook risico’s bij horen. Er zijn ook andere manieren voor de projectomgeving om financieel mee te profiteren, zoals via een omgevingsfonds. De uiteindelijke keuzes over financiële participatie zijn onder meer afhankelijk van de kenmerken en mogelijkheden van de omgeving en het project.
De afspraken uit het Klimaatakkoord over (financiële) participatie zijn onder meer gemaakt om lusten en lasten eerlijk te verdelen tussen projectontwikkelaars en de projectomgeving. De afspraken zijn niet gericht op het terug laten vloeien van belastinggeld naar inwoners van specifieke gebieden. Met het streven naar 50% lokaal eigendom wordt naast financiële participatie de zeggenschap van de omgeving in een energieproject versterkt.
Zoals eerder gezegd, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud en zijn de effecten van de inspanningen op het gebied van participatie naar verwachting pas over enkele jaren volledig zichtbaar. Een oordeel over het van de grond komen van participatie is daarom nu nog niet te geven. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen heb ik, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. In de Klimaatnota zal ik u dit najaar informeren over de uitkomsten van de nulmeting van deze monitor; dat zal het referentiepunt zijn voor volgende metingen. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Hoe oordeelt u over het feit dat gemeenten geen inzicht hebben in hoe en hoeveel geld er terugvloeit naar de regio? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het bevoegd gezag erop toeziet dat initiatiefnemers en de omgeving het gesprek aangaan over de verschillende manieren waarop de omgeving kan en wil participeren in het project. Deze afspraken worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Ik vind het van belang dat, daar waar het nog niet gebeurt, initiatiefnemers het bevoegd gezag inzicht geven in de afspraken die gemaakt zijn over financiële participatie – en dat de omgevingsovereenkomst hiervoor benut wordt.
De mate waarin bedrijven inzicht geven in het delen van projectspecifieke financiële informatie is aan henzelf. In de praktijk zijn bedrijven open over hun verdiensten richting partijen waarmee zij samenwerken, zoals energiecoöperaties. Energiecoöperaties bieden het voordeel dat de financiële informatie voor de leden van de coöperatie transparant en beschikbaar is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat huishoudens wel degelijk meedelen in de opbrengsten van zonne-energie en de inbreng van hun belastinggeld op een of andere wijze weer terugzien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat van de hernieuwbare-energieprojecten wel 50% eigendom wordt van de omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Levenslanggestraften |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 24 juni 20201 waarin de Staat wordt geboden uiterlijk 8 juli 2020 een beslissing te nemen op het betreffende ingediende gratieverzoek? Bent u voornemens dit uiterlijk 8 juli 2020 te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beslissing is tijdig aan betrokkene uitgereikt.
Bent u bekend met het advies van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2020 waarin het Hof oordeelde dat vanwege het zodanig gebrek aan perspectief op vrijlating van de gedetineerde, de opgelegde gevangenisstraf naar het oordeel van het hof als inhumaan moet worden gekwalificeerd?
Ja.
Wat is uw reactie op dat oordeel? Bent u van mening dat het in een volwassen rechtsstaat toegestaan is om een door een rechter inhumaan gekwalificeerde detentie te laten voortduren? Zo ja, waarom?
Het genoemde hof heeft, conform zijn wettelijk taak, advies uitgebracht over het al of niet verlenen van gratie in de desbetreffende zaak. Het advies is naast andere factoren meegewogen bij de beoordeling van het verzoek.
Bent u het eens dat onnodige civiele procedures over de duur van de termijn moeten worden voorkomen, zowel in het belang van de veroordeelde als van de nabestaanden en/of slachtoffers?
Ja. Voor zover mogelijk moeten procedures over het niet tijdig beslissen worden voorkomen. Dit lukt echter niet altijd. De gratieprocedure bij levenslanggestraften is complex. Zo zijn er uitgebreide onderzoeken noodzakelijk om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke gratieverzoeken vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging.
Wat is uw reactie op de rechtsoverweging uit het arrest van de Hoge Raad2 waaruit blijkt dat de redelijkheid van de termijn een belangrijke rol speelt in de gratieprocedure?
De Hoge Raad heeft in het aangehaalde arrest tot uitdrukking gebracht dat, hoewel de wet geen termijn kent voor het nemen van een beslissing op een gratieverzoek, er binnen een redelijke termijn zal moeten worden beslist. Wat in een concreet geval een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Die omstandigheden kunnen zeer sterk uiteenlopen. Daarnaast dienen in het gratieproces diverse stappen te worden doorlopen, waarbij in de regel zowel het Openbaar Ministerie (OM) als het gerecht om advies worden gevraagd. Het beoordelen van het gratieverzoek en het uitbrengen van advies kost ook deze partijen tijd. Dat is, zoals ik eerder heb aangegeven, juist de reden dat ik een in de wet neergelegde algemene en een specifieke beslistermijn onwenselijk vind.
Uiteraard blijft het bij alle gratieverzoeken van belang dat deze voortvarend worden opgepakt, zowel voor de verzoeker als voor eventuele slachtoffers en nabestaanden. Hiervoor zetten alle betrokkenen zich ook in. In dit verband kan ik uw Kamer melden dat een gratieverzoek doorgaans binnen zes maanden wordt afgehandeld.
Gelet op uw antwoorden op eerdere vragen van de indieners3 waarin u stelt dat vanwege uiteenlopende omstandigheden bij gratieverzoeken het onwenselijk is een termijn aan een gratieverzoek van langgestraften te stellen, kunt u uiteenzetten waarom in vele strafrechtelijke juridische procedures sprake is van uiteenlopende omstandigheden waarbij wel algemene termijnen gelden (bijvoorbeeld de algemene eis tot het uitspreken van een strafvonnis uiterlijk 14 dagen na sluiting van het onderzoek), maar dit bij een gratieverzoek niet mogelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Indien u een algemene termijn voor gratieverzoeken onwenselijk vindt, bent u bereid een termijn specifiek voor langgestraften in te stellen, bijvoorbeeld een termijn van 6 maanden na indiening van het ambtshalve gratieverzoek, mede gezien het feit dat het Adviescollege Levenslanggestraften (ACL) na 25 jaar detentie al een uitvoerig en omvangrijk onderzoek heeft verricht waarbinnen alle gegevens zijn verzameld en gewogen en het dossier aldus klaarligt?
Gratieverzoeken van levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften wordt gevraagd, kosten doorgaans meer tijd. Dat hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die soms noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Nadat het Adviescollege Levenslanggestraften verslag heeft uitgebracht, wordt ook nog advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie en het gerecht dat de straf heeft opgelegd. De adviezen van het OM en gerecht kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek of leiden tot een aanvullend advies van het OM en het gerecht. Zoals reeds aangegeven vragen dergelijke dossiers, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, om een zorgvuldige afweging. Het stellen van een termijn voor de behandeling van dergelijke verzoeken past daar niet bij.
Kunt u gedegen (laten) onderzoeken wat de kosten zijn van de gerechtelijke procedures en de procedures bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die levenslanggestraften hebben moeten voeren ter verkrijging (of behoud) van uitzicht op invrijheidsstelling sinds het Vinterarrest (EHRM) uit 2013? Kunt u de kosten uitsplitsen voor de rechtspraak, de advocaten, de Staat (waaronder de kosten van de het kantoor van de landsadvocaat in verband met de door de levenslanggestraften gevoerde procedures), onderzoeken door Slachtofferhulp Nederland naar de situatie van slachtoffers, van Reclassering Nederland naar de mogelijkheid van begeleiding van de levenslanggestrafte bij eventuele re-integratieactiviteiten en de kosten tbv gedragskundige onderzoeken naar onder meer de delictgevaarlijkheid gedetineerden?
Een dergelijk onderzoek zou complex en tijdrovend zijn. Veel kosten zijn verdisconteerd in de lumpsum budgetten die de verschillende organisaties ontvangen. Dit geldt onder meer voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, Slachtofferhulp en de reclassering. De organisaties houden niet bij hoeveel tijd en middelen worden besteed aan de behandeling c.q. advisering in het kader van de behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat u veel vertrouwen heeft in het gerecht wanneer deze een levenslange gevangenisstraf oplegt, maar wanneer hetzelfde gerecht positief adviseert ten aanzien van een gratieverzoek bij levenslanggestraften u steeds van dit positieve advies afwijkt terwijl voor een dergelijke afwijking blijkens wetsgeschiedenis en jurisprudentie alleen plaats is in geval van bijzondere omstandigheden die niet door het gerecht in zijn advies zijn meegewogen?
Gratie is geen recht van de veroordeelde, maar een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Bij die discretionaire bevoegdheid hoort een ruime beslisruimte voor de Kroon om te beoordelen of gratie wel of niet wordt verleend.
In verreweg de meeste gevallen wordt het rechterlijk advies gevolgd. De adviezen van de rechter wegen zwaar, maar de beslissing van de Kroon blijft berusten op een belangenafweging per situatie. Dat maakt dat het advies van de rechter in een gratieprocedure niet vergelijkbaar is met de uitspraak van een rechter waarin een straf wordt opgelegd.
Overigens heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad recent, in een advies aan de Hoge Raad, uiteengezet dat de door u bedoelde (in lagere rechtspraak gehanteerde) maatstaf voor afwijking van het rechterlijk advies rechtens onjuist is. De mogelijkheid af te wijken van het rechterlijk advies is volgens hem niet beperkt tot gevallen waarin zich feiten of omstandigheden voordoen die niet door het gerecht in zijn advies zijn meegewogen.
Bent u het eens dat het juist de rechter is, en niet een politiek ambtsdrager, die is toegerust om een belangenafweging te maken wanneer het een gratieverzoek van een langgestrafte betreft, en hierbij de belangen van slachtoffers, nabestaanden, de langgestrafte, en de eventuele impact op de maatschappij af te wegen? Zo nee, waarom bent u van mening dat u beter toegerust bent hiertoe? Zo ja, bent u bereid een wetsvoorstel in procedure te brengen die dit regelt?
Het huidige systeem van gratie zorgt ervoor dat een gratieverzoek vanuit verschillende overheidsorganen wordt beoordeeld voordat er een besluit wordt genomen. De relevante belangen, waaronder die van slachtoffers, nabestaanden en de eventuele impact op de maatschappij, krijgen naar mijn mening voldoende gewicht in het gratieproces. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding voor een voorstel tot wetswijziging.
Het artikel ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot’’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»« en de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven welke signalen over slachthuizen u en het management van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op welk moment hebben ontvangen sinds het uitbreken van het coronavirus en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Kunt u bevestigen dat er intern binnen de NVWA een enquête heeft plaatsgevonden over het handhaven en voldoen aan de coronamaatregelen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze enquête en wat is de opvolging geweest? Bent u bereid de uitkomst van deze enquête met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd (kunnen) naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA naar aanleiding hiervan aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen, waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
De interne enquête was bedoeld om de signalen die het management vanuit de werkvloer kreeg in korte tijd kwantitatief en kwalitatief te duiden, zonder er een formeel rapport van te maken. Bij de uitvraag is ook aangegeven dat er vertrouwelijk met resultaten om zou worden gegaan. De resultaten van de interne enquête en die van het arbeidshygiënisch onderzoek hebben geleid tot een beeld op basis waarvan verdere maatregelen zijn genomen. Gezien het doel en de aard van de interne enquête vind ik het niet opportuun deze aan uw Kamer te doen toekomen.
In navolging van deze en eerdere signalen hebben de NVWA en de Inspectie SZW de sector meerdere keren gewezen op zijn verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Ook heeft de NVWA gesprekken gevoerd met de slachthuizen om waar nodig RIVM-maatregelen aan te scherpen. Slachthuizen hebben de eerste verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving, ook voor de op slachthuizen aanwezige medewerkers van de NVWA en KDS. Als de zaken daar niet goed geregeld zijn, dan heeft dat consequenties. Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt. Tevens heeft de NVWA naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om alle dierenartsen op slachthuizen vanaf 11 mei jl. de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Tot slot heeft de NVWA signalen doorgespeeld aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd.
Klopt het dat begin mei de helft van de dierenartsen in een interne enquête heeft aangegeven dat zij regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden? Zo ja, waarom heeft u in reactie op Kamervragen gesteld dat: «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd»? Op basis van welke informatie bent u tot de conclusie gekomen dat de maatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gerespecteerd werden?3
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Ouwehand.
Bent u op de hoogte van de signalen van dierenartsen werkzaam bij de NVWA aan de FNV? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze signalen en welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze signalen, los van de brieven die u op 23 maart en 23 mei heeft gestuurd aan de slachthuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand.
Klopt het signaal dat vanaf het moment dat de maatregelen tegen corona werden aangescherpt er nog steeds stagiaires actief waren op de werkvloer? Zo ja, wat vindt u hiervan, rekening houdend met de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken? Waarom heeft de NVWA als werkgever geen gehoor gegeven aan deze oproep voor de inzet van stagiaires? Zijn er meer mensen aan het werk gestuurd voor activiteiten die niet strikt noodzakelijk waren of vanuit huis konden worden ingevuld? Zo ja, welke? Waarom is er niet gehandhaafd op de maatregelen zoals afgekondigd door het kabinet?
Na het van kracht worden van de coronamaatregelen heeft de NVWA besloten alle opleidingen, stages en werkzaamheden4 in slachterijen die in het kader van COVID-19 niet tot de prioriteiten behoorden, op te schorten. Een uitzondering is gemaakt voor een groep van 17 toezichthoudend dierenartsen die hun interne praktijkopleiding op enkele dagen na hadden afgerond en die in het laatste deel van hun inwerkperiode zaten. Zij hebben deze praktijkopleiding afgerond en zijn daarna ingezet voor de noodzakelijke werkzaamheden in het kader van toezicht op de voedselproductie waarvoor ze tot dan toe waren opgeleid. Deze keuze is gemaakt, omdat voorzien werd dat er capaciteitsknelpunten zouden ontstaan bij dierenartsen. Met hun inzet kon de continuering van het slachtproces worden gegarandeerd.
Wat vind u van het beeld dat de NVWA, een organisatie die anderen moet controleren op naleving van regels, zelf de regels voor het personeel en stagiaires aan de laars lapt?
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. Ik heb in antwoord 1 en 3 op vragen van het lid Ouwehand aangegeven welke maatregelen de NVWA genomen heeft om in deze omstandigheden het werken voor het eigen personeel veilig te kunnen laten verlopen. Ook heeft het kabinet op 4 juni jl. de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 weergegeven en geschetst welke maatregelen de NVWA en de andere betrokken partijen nemen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, om de verspreiding van het virus in slachthuizen tegen te gaan (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat de NVWA de regels aan haar laars gelapt heeft. Dat geldt ook niet voor de inzet van stagiairs, waarvoor ik u verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Waar kunnen medewerkers van de NVWA melding doen over onveilige werksituaties en hoe is opvolging van deze signalen geregeld?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht blijft bestaan tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting, dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar. Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid om extern bij de ISZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
Het onderzoek naar een statushouder in Bernheze |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar proces statushouder afgerond»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het genoemde onderzoek dat het landelijk systeem van koppeling en plaatsing van statushouders hiaten kent? Zo ja, waar bestaan die hiaten naar uw mening uit en hoe gaat u die opvullen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het een zeer betreurenswaardig incident is.
De koppeling door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met gemeenten wordt gemaakt op basis van een systematiek van «screening en matching» met in achtneming van de taakstellingsopdracht van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten. Het is van belang dat de partijen betrokken bij de huisvesting en begeleiding van statushouders gezamenlijk bekijken of er verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling wordt hierover gedurende het jaar meerdere malen overleg gevoerd tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het systeem van toewijzing en begeleiding van statushouders wordt door deze betrokken partijen periodiek bezien op verbetermogelijkheden. Dit tragische incident wordt daarbij uiteraard betrokken.
Deelt u de mening dat de gemeente Bernheze te weinig informatie had om een goede inschatting te maken van de risico’s die een statushouder met sociaal-medische problematiek met zich mee kan brengen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
De exacte beweegredenen van de statushouder bij het incident zijn (nog) niet bekend. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
Omdat het COA geen zorginstelling is, beschikt de organisatie niet over medische dossiers van statushouders. Ook heeft het COA geen inzage in de medische dossiers.
Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, e.e.a. conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over een medisch dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA. Daarvoor is wel de toestemming van de statushouder nodig. Het COA informeert de statushouder hierover, maar heeft daarna geen rol meer.
In deze casus is op initiatief van het COA tweemaal een Sociaal Medisch Advies (SMA)2 aangevraagd inzake de best passende wijze van huisvesten van betrokkene. De belangrijkste conclusies van de SMA zijn gedeeld met de gemeente middels het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Zoals het rapport van de gemeente aangeeft, is er daarnaast tussen het moment van vergunningverlening en verhuizing naar gemeente, gedurende een periode van meer dan een jaar, veelvuldig contact geweest tussen gemeente en het COA. In deze gesprekken zijn de verschillende zorgen en aandachtspunten rond de (plaatsing/huisvesting van de) statushouder gedeeld.
Als het gaat om de overdracht van de statushouder vanuit het azc naar de gemeente ben ik op basis van de huidige beschikbare informatie van mening dat het COA binnen de juridische mogelijkheden de informatie heeft gedeeld die het kon delen. Medische dossiers kunnen niet worden gedeeld door een zorginstelling/huisarts met de gemeente, dat geldt voor iedere burger.
Zoals hierboven aangegeven, sta ik er vanzelfsprekend voor open het proces van informatie-uitwisseling te bezien en in dat kader heb ik onder andere het COA verzocht om in overleg te treden met de gemeente Bernheze en andere betrokken partijen om de uitkomsten van het rapport te bespreken en te kijken waar eventueel nog ruimte is voor verbetering. Daarnaast vindt, als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling (incl. TVS) binnen het proces van huisvesting, drie à vier keer per jaar een overleg plaats tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er ook kwetsbaarheden zijn in het systeem van toewijzing van statushouders aan gemeenten? Zo ja, waar bestaan die kwetsbaarheden uit en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten als zij wel op de hoogte zijn van sociaal-medische problematiek bij een statushouder en die gemeente niet voldoende toegerust is om die problematiek te laten behandelen, die gemeente dan om plaatsing in een andere gemeente moet kunnen vragen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), een wet in het kader van hulp en ondersteuning aan burgers, ook voor nieuwe burgers als statushouders, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen en deel kunnen nemen aan de maatschappij.
Een gemeente kan zelf, indien zij meent dat in een andere gemeente betere zorgfaciliteiten zijn, het initiatief nemen om met een andere (buur)gemeente afspraken te maken om een statushouder over te nemen. Als beide gemeenten daar overeenstemming over hebben, dan zal COA de statushouder «omkoppelen» naar de andere gemeente. De door u gevraagde optie is derhalve reeds een mogelijkheid.
De uitzending van het televisieprogramma Op1 over ouders die hun meervoudig gehandicapte kind verzorgen en verplegen en worden gekort op hun pgb-budget |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Op1 over ouders die hun meervoudig gehandicapte kind thuis verzorgen en worden gekort op hun pgb-budget?1
De uitzending van Op1 toonde de enorme inzet van ouders om de zorg voor hun kind geregeld te krijgen. Ik heb daar veel bewondering voor. En het spreekt voor zich dat het het mooiste is als een kind goede zorg in zijn eigen veilige thuisomgeving kan ontvangen.
Welke van de concreet door deze ouders genoemde voorbehouden handelingen vindt u dat onder gebruikelijke zorg vallen? Welke niet? Gaarne een volledige opsomming van de in de uitzending genoemde voorbeelden.
Een oordeel vellen over welke verpleegkundige handelingen kunnen vallen onder ouderlijke zorg (voorheen gebruikelijke zorg) is aan de beroepsgroep. Dat is namelijk onderdeel van de beroepsnorm. Zoals bij alle Zvw-zorg gaan de beroepsgroepen zélf over de beroepsnormen. Ik vind de zelfstandigheid van de beroepsgroepen een groot goed en respecteer die. Bovendien heb ik niet de verpleegkundige kennis en expertise om te oordelen over verpleegkundige handelingen.
Meer in zijn algemeenheid kan ik wel herhalen wat ik hier al eerder over heb gezegd2, namelijk dat bij het indiceren het onderscheid an sich tussen enerzijds risicovolle of voorbehouden handelingen (die in de wet BIG genoemd staan) en anderzijds niet-voorbehouden handelingen niet relevant is. Als een kind zorg nodig heeft in de eigen omgeving (voorbehouden handelingen of niet-voorbehouden handelingen), dan kan een verpleegkundige die zorg leveren en dat kan dan ook onder de Zvw vallen. Vervolgens kan de verpleegkundige de ouders en/of het kind instrueren/begeleiden om de handeling zelf uit te voeren, bijvoorbeeld via de leeromgeving van Ouder-Kind-Educatie (OKE). Ook dat kan onder de Zvw vallen. Als ouders en/of kind bekwaam zijn geworden om de handeling zelf te doen, hoeft deze in principe niet meer onder de Zvw te vallen. Maar, let wel, dit is afhankelijk van de context. Er zal afgewogen worden in hoeverre ouders en/of kind zijn geëquipeerd om de zorg te verlenen, ze in de praktische omstandigheid zijn om dat geregeld te doen etc. Voor de leveringsvorm van het pgb geldt uiteraard dat een budgethouder ervoor kan kiezen om informele zorgverleners in te zetten om de geïndiceerde zorg te leveren. Bij een pgb is de inzet van de zorg de verantwoordelijkheid van de budgethouder, daar gaat de indicerend verpleegkundige niet over.
Wat «normale» ouderlijke zorg is, is dus voor elke situatie en gezin anders. Dit wordt door de indicerend verpleegkundige bekeken bij de indicatiestelling, vanuit de eigen professionaliteit en autonomie, volgens het verpleegkundig proces. Het betreft altijd maatwerk en kan waar noodzakelijk elk moment worden bijgesteld.
Hoe kan het dat we verpleegkundigen opleiden voor voorbehouden handelingen en hen opnemen in het BIG-register, terwijl u van ouders van meervoudig gehandicapte kinderen verwacht dat zij deze verpleegkundige handelingen zelf voor hun rekening nemen? Als dit niet uw bedoeling is, hoe zet u dit recht?
Zie hiervoor ook mijn antwoord bij vraag 2. Het is afhankelijk van de context. Er zal afgewogen worden in hoeverre ouders en/of kind zijn geëquipeerd om de zorg te verlenen, ze in de praktische omstandigheid zijn om dat geregeld te doen etc. Voor de leveringsvorm van het pgb geldt uiteraard dat een budgethouder ervoor kan kiezen om informele zorgverleners in te zetten om de geïndiceerde zorg te leveren.
Als blijkt dat ouders deze zorg niet willen of kunnen leveren, dan blijft er een aanspraak op de Zvw bestaan, en wordt deze zorg dus geleverd en vergoed vanuit de Zvw. Het betreft altijd maatwerk en kan waar noodzakelijk elk moment worden bijgesteld.
Denkt u dat ouders deze intensieve zorg thuis kunnen combineren met een (full-time) baan? Zo nee, waarom worden zij dan zo in de problemen gebracht? Zo ja, hoe dan?
Dat is afhankelijk van de situatie, en aan de kinderverpleegkundige om bij de indicatiestelling te beoordelen. Als ouders in staat zijn de zorg zelfstandig te bieden en als de draagkracht/draaglast in balans is, dan is de inzet van een kinderverpleegkundige niet nodig, en wordt er dus geen zorg geïndiceerd. Maar als blijkt dat ouders deze zorg niet willen of kunnen leveren bijvoorbeeld door het hebben van een (full-time) baan, dan wordt deze zorg dus geleverd en vergoed vanuit de Zvw (via zorg in natura of via pgb). Het betreft altijd maatwerk en kan waar noodzakelijk elk moment worden bijgesteld. Als er gekozen wordt voor een pgb kan de budgethouder ervoor kiezen om informele zorgverleners in te zetten voor de geïndiceerde zorg.
Waarom voorkomt u niet dat deze ouders, die thuis de klok rond intensieve zorg verlenen aan hun kind, gekort worden op hun financiële ondersteuning?
Ik kan, zoals ik al meermalen aangegeven heb, niet oordelen over de inhoud van individuele casussen, omdat ik daar de (verpleegkundige) kennis en expertise niet voor heb. Bovendien past het niet in de rol- en bevoegdheidsverdeling om als Ministerie van VWS een standpunt in te nemen in individuele casuïstiek. De geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) is de instantie die duidelijkheid kan geven en kan oordelen over de inhoud van een casus. Mochten ouders geen duidelijkheid kunnen krijgen van hun zorgverzekeraar en/of het oneens blijven met het besluit van een zorgverzekeraar, dan kunnen ouders dus hun geschil laten beoordelen door de SKGZ. Het advies van de SKGZ is bindend. Het SKGZ is de instantie die het Zorginstituut om een advies kan vragen. Het Zorginstituut geeft dan advies over de casus aan het SKGZ.
Er is de afgelopen maanden al veel gezegd en geschreven over dit onderwerp. Ik heb gezien dat partijen proberen te werken aan oplossingen, en ik zal dit proces blijven volgen, faciliteren en aanjagen waar nodig, waarbij ik de verdeling van verantwoordelijkheden goed in het oog zal houden. Het is immers niet wenselijk dat ik als Minister op de stoel van de kinderverpleegkundige ga zitten. Het is wel wenselijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt voor alle betrokken partijen.
Om hoeveel ouders gaat het? Hoeveel ouders zijn recentelijk of worden binnenkort gekort?
We weten dat in 2019 1.953 kinderen een Zvw-pgb krijgen. Dit zijn zowel kinderen met een hele intensieve zorgvraag, met grote indicaties als ook kinderen met een kleinere zorgvraag, en dus kleinere indicaties. Bij verreweg het grootste gedeelte van deze groep zijn er geen problemen.
Er is een groep kinderen waar het niet goed loopt. Van belangenorganisaties krijgen we signalen dat het niet goed gaat bij een beperkt aantal gezinnen. Ik heb naar aanleiding van het AO wijkverpleging van 4 maart gevraagd om mij die casussen toe te sturen zodat wij de rode draad van deze casussen konden analyseren. Er zijn tot dusver slechts 4 casussen ingestuurd die we hebben geanalyseerd en daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 8 juni jl.3
Daarnaast heb ik aan zorgverzekeraars gevraagd, hoe vaak zij zijn benaderd om maatwerk te leveren in het kader van de afspraken die wij in februari hebben gemaakt met ZN, V&VN en Per Saldo4. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat er niet veel gebruik hoeft te worden gemaakt van deze afspraak, omdat zorgverzekeraars bij onduidelijkheden in een indicatie contact opnemen met de wijkverpleegkundige en/of de verzekerde en er vervolgens vaak een oplossing wordt gevonden.
Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat medicatie toedienen bij deze ernstig zieke kinderen vergeleken kan worden met het toedienen van een paracetamolletje aan een kind van 6/7 jaar? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, hoe maakt u de verzekeraars duidelijk dat dit niet de bedoeling is?
Bij mijn weten is er geen enkele zorgverzekeraar die daar op die manier naar kijkt. Deze situaties kunnen alleen door een verpleegkundige worden beoordeeld, in samenhang met de context. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2. Als een kind zorg nodig heeft in de eigen omgeving (voorbehouden handelingen of niet-voorbehouden handelingen), dan kan een verpleegkundige die zorg leveren en dat kan dan ook onder de Zvw vallen.
De vraag van het kunnen voorzien in levensonderhoud door ouders, speelt geen rol bij het vaststellen van de zorgbehoefte van het kind. Voor de leveringsvorm van het pgb geldt uiteraard dat een budgethouder ervoor kan kiezen om informele zorgverleners (ouders) in te zetten om de geïndiceerde zorg te leveren. Bij een pgb is de organisatie van de zorg de verantwoordelijkheid van de budgethouder, daar gaat de indicerend verpleegkundige niet over
Kunt u aangeven hoe ouders in hun levensbehoefte moeten voorzien als zij geen (of minder) vergoeding krijgen voor de dagelijkse zorg (vaak voorbehouden handelingen) aan hun meervoudig gehandicapte kind thuis? Vindt u het redelijk om deze zorgspecifieke handelingen te vergelijken met gebruikelijke zorg? Zo nee, wat doet u eraan dit tij te keren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om het gesprek met de zorgverzekeraars aan te gaan op dit punt? Bent u bereid de Kamer te informeren over de verdere uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben en blijf met onder meer zorgverzekeraars in gesprek over de indicatiestellingen voor de kindzorg. Daarnaast heeft de Kamer aan mij gevraagd om met zorgverzekeraars in gesprek te gaan over de handreiking kindzorg en daarover de Kamer te informeren5. Dat zal ik dan ook doen.
Hoe kan het dat u feestelijk tweet over het 25-jarig bestaan van het pgb en tegelijkertijd deze ouders zo vreselijk in de kou zet? Wat komt er terecht van uw oneliners zoals: «Zo thuis mogelijk»?
In samenwerking met alle ketenpartners werk ik aan een toekomstbestendig pgb middels de agenda PGB. Het 25-jarig bestaan van het pgb grijp ik daarnaast aan om samen met budgethouders, zorgverleners en uitvoerders terug te blikken op de ervaringen met het pgb: op de successen maar ook op leerpunten die er ook na 25 jaar nog steeds zijn. Voorop staat de erkenning van de waarde van het instrument pgb die deze mijlpaal van een kwart eeuw rechtvaardigt. Met het gesprek hierover en de gezamenlijke verbeteracties uit de agenda pgb zorgen we dat het pgb ook in de toekomst zijn waarde houdt voor de mensen die het nodig hebben.
Klopt het dat u van mening verschilt met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam of het seismisch risico van de gaswinning in Pernis en Pernis-west is veranderd? Zo ja, kunt u de verschillen nader duiden?
Nee, dit klopt niet. Op 1 mei 2020 heb ik reeds in het schriftelijk overleg bij de beantwoording van vragen van de CDA-fractie (Kamerstuk 33 529, nr. 744) aangegeven dat er over de uitkomst van de seismisch risicoanalyse (SRA) met de gemeente geen verschil van mening is. Het seismisch risico in het winningsplan is conform de leidraad van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerd door de NAM.
Klopt het dat u – hoewel u er vanuit gaat dat het seismisch risico niet is veranderd – toch aanvullende voorwaarden aan de voornemens van de gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) stelt in de vorm van een seismisch risicobeheersplan en het plaatsen van versnellingsmeters boven gasveld Pernis-West om bodemtrillingen te monitoren? Zo ja, waarom neemt u deze aanvullende voorwaarde?
Ja, het klopt dat ik voorwaarden heb gesteld voor de seismische monitoring en het opstellen van een risicobeheersplan. Het voorgaande winningsplan en instemmingsbesluit Pernis zijn opgesteld in 2010. In 2016 heeft SodM een leidraad1 gepubliceerd waarin beschreven staat welke monitoringsverplichtingen en beheersmaatregelen SodM verbindt aan de onderscheiden risicocategorieën. Op grond van de leidraad moet er een seismisch risicobeheersplan worden opgesteld als er sprake is van een indeling in risicocategorie II. Bij het gasveld Pernis-West is hier sprake van. Derhalve diende de NAM er voor zorg te dragen dat er een seismisch risicobeheersplan kwam. Door dat voorschrift in het instemmingsbesluit te stellen heb ik gewaarborgd dat voldaan wordt aan de leidraad. Het voorschrift over het plaatsen van versnellingsmeters is het resultaat van een afspraak die ik met uw Kamer maakte over intensievere monitoring nabij gaswinningen. Dit heb ik toegelicht in mijn reactie op de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) en is in lijn met de motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 849, nr. 178).
De verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030 leidt niet tot een andere beoordeling van de effecten van bodembeweging als gevolg van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade. Dat naar de huidige inzichten een intensievere invulling wordt gegeven aan de monitoringsverplichting doet hier niet aan af.
Deelt u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de te verwachte hoeveelheid te winnen gas door de NAM boven de toegestane marge van 20% heen gaat?
Nee, die conclusie deel ik niet. Dit heb ik toegelicht in het instemmingsbesluit en tevens in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462). De maximale vergunde productievolumes staan op https://www.nloq.nl/maximale-productievolumes-gasveld/ en wordt halfjaarlijks bijgewerkt. Het vergunde volume in het gewijzigde instemmingsbesluit valt binnen het eerder vergunde volume inclusief de 20% marge. De wijziging van het instemmingsbesluit met het winningsplan Pernis-West is geen verruiming van het vergunde volume noch van de marge. Het gewijzigde instemmingsbesluit ziet alleen op de verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030, bij ongewijzigd volume.
Wanneer inderdaad boven de marge van 20% meer te winnen gas gewonnen gaat worden in Pernis, welke gevolgen heeft dit dan voor het seismisch risico en de risicobeoordeling?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 gaat het winningsplan niet uit van winning boven de 20% marge.
Klopt het dat u in uw besluit in 2010 het maximum winningspercentage voor gaswinning in Pernis heeft vastgelegd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462) neem ik in elk instemmingsbesluit het maximale productievolume op. Dit geldt ook voor het instemmingsbesluit Pernis.
Klopt het dat de totale productie, zoals nu voorzien in het wijzigingsverzoek van de NAM, hoger en buiten de grenzen valt van het vingerende winningsplan?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de verlenging van de winningsperiode tot 2030 – en de mogelijke extra risico’s voor de bewoners – leidt tot onrust bij de inwoners van Pernis die al bodemtrillingen gevoeld hebben? Zo ja, wat gaat u doen om de onrust weg te nemen?
In 2019 is de procedure tot verlenging van de winningsperiode doorlopen en was er geregeld contact op ambtelijk niveau. Deze procedure is rustig verlopen en eind 2019 afgerond. Ik ben ervan op de hoogte dat er het afgelopen half jaar kritische vragen zijn gesteld over de gaswinning in Pernis.
Ik voer per regio overleg met de gemeenten en provincies waar mijnbouw plaatsvindt om hen te informeren over de bestaande en de te verwachten mijnbouwactiviteiten in hun regio en om beleidsvraagstukken met betrekking tot mijnbouw te bespreken. Tevens wordt de behoeften op het gebied van informatievoorziening opgehaald. Het te voeren overleg met de regio Zuid-Holland zal ik prioriteren en zo spoedig mogelijk laten plannen.
Op de website mijnbouwvergunningen.nl en via de website nlog.nl staat informatie zodat mensen die ongerust zijn zich kunnen verdiepen in de gaswinning ter plaatse. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Zijn de bewoners van Pernis of vertegenwoordigende organen van bewoners op enige manier betrokken geweest bij de adviesvraag of de gaswinningperiode in Pernis verlengd kan worden? Zo ja, hoe vaak en wanneer is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen, eventueel digitaal in deze corona-tijden?
Zoals ook aangegeven in de verslagen van de schriftelijke overleggen op 1 mei 2020 en op 19 mei (Kamerstuk 33 529, nrs. 744 en nr. 745) geldt dat bij een dergelijk besluit de overheden adviesrecht hebben en omwonenden bezwaar kunnen maken. Gedurende de procedure zijn, zoals gebruikelijk, alle stukken gedeeld en besproken met de decentrale overheden. Om ook los van vergunningprocedures informatie beschikbaar te hebben is de website www.mijnbouwvergunningen.nl ingericht. Op die website is ook informatie over de gaswinning bij Pernis-West, het winningsplan en het instemmingsbesluit te vinden. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Bent u bereid om bij het wijzigen of verlenen van mijnbouwvergunningen hierover ten alle tijden met de betrokken bewoners in gesprek te gaan, zodat zij in een open en transparante manier worden meegenomen in de besluitvorming?
Ja, ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan over de vergunningen die ik in procedure heb. Wanneer er sprake is van een wijziging van de effecten voor de omgeving wordt ook een informatiemarkt georganiseerd waarin het gesprek met omwonenden wordt aangegaan, toelichting gegeven wordt en vragen beantwoord worden.
Klopt het dat voor de gaswinning uit Pernis-West wel een geofon wordt geplaatst om de bodemtrillingen te meten, maar voor de gaswinning uit Pernis niet ondanks dat daar een bodemdaling is gemeten met een vergelijkbaar aantal centimeters als in Groningen?
Nee, dit klopt niet. Er is geen geofoon geplaatst specifiek voor de gaswinning uit Pernis of Pernis-West. Daarnaast is boven het gasveld Pernis geen bodemdaling door gaswinning gemeten die vergelijkbaar is met die in Groningen.
Een meetnet voor het meten van bodemdaling is al decennia aanwezig in het gebied. Sinds 2018 heeft het KNMI extra geofoons geplaatst in de regio als onderdeel van de verdichting van hun meetnet. Deze monitoring is afdoende. In het besluit Pernis-West is alleen het plaatsen van een versnellingsmeter voorgeschreven.
Wat voor consequenties kunnen bevingen (SodM: tot 3.9 op de schaal van Richter) op de gebouwen, de haven én de (petrochemische) industrie hebben?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen van de CDA-fractie in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 529, nr. 744) geldt dat de NAM in het risicobeheersplan beschrijft welke maatregelen zij nemen als zich een beving voordoet. Het risicobeheersplan is in overleg met SodM opgesteld en met de veiligheidsregio besproken. In het risicobeheersplan is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat geïnduceerde bevingen een dusdanige schade kunnen veroorzaken aan industrie, speciale gebouwen, infrastructuur en dijken dat een gevolgrisico zou kunnen ontstaan. De haven en de installaties voldoen aan de veiligheidsstandaarden voor dergelijke gebieden en installaties. De installaties zijn zodanig ontworpen om in geval van een calamiteit, onafhankelijk van de aard van de calamiteit, de installatie te kunnen uitschakelen en consequenties te voorkomen.
De rol van zeewier binnen de energietransitie en de verduurzaming van onze maatschappij |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de technologie die het mogelijk maakt om zeewier om te zetten in biogas?1
Bent u daarnaast bekend met het feit dat zeewier ook gebruikt kan worden als alternatieve meststof, als productiemateriaal voor afbreekbare bioplastics en als duurzame voedingsbron voor onder andere koeien doordat zeewier de vorming van methaan tijdens de vertering in het maagdarmkanaal aanzienlijk kan verminderen?2
Bent u ook bekend met het feit dat de vermenging van zeewier met veevoer het gebruik van antibiotica in de bioindustrie aanzienlijk kan verlagen vanwege de gezondheidsvoordelen die dit met zich meebrengt?3
Weet u dat er per vierkante kilometer 20.000 ton vers zeewier geproduceerd kan worden en dat elke ton zeewier naar inschatting 100m3 aan biogas op kan leveren? Weet u dat zeewierteelt tegelijkertijd CO2 uit de lucht onttrekt?4
Erkent u dat zeewierteelt op verscheidene manieren bij zou kunnen dragen aan de Nederlandse energietransitie en de verduurzaming van onze samenleving in zijn algemeenheid? En dat de productie van biogas gezien onze bestaande gasinfrastructuur en lange kustlijn extra voordelen met zich mee zou kunnen brengen ten opzichte van andere duurzame energiebronnen?
Bent u bekend met het feit dat The Seaweed Company in Zeeland en Groningen de mogelijkheid ziet om een kleinschalig proefproject uit te rollen om de potentie van zeewierteelt en biogas nader te onderzoeken? Bent u bereid het project van The Seaweed Company praktisch mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om dit proefproject te realiseren?
Deelt u de mening dat naast het pilotproject van The Seaweed Company er meer onderzoek gedaan zou moeten worden naar andere toepassingsmogelijkheden van zeewier om de effectiviteit en toepasbaarheid van verschillende zeewiersoorten beter in kaart te brengen? En dat het stimuleren van dergelijke projecten een grote rol kan spelen in zowel de energietransitie als de concurrentiepositie die Nederland heeft op het gebied van verduurzaming?
Bent u in het kader van de hierboven gestelde vragen bereid om onderzoek en innovatie rondom de teelt en het gebruik van zeewier in Nederland te stimuleren? Deelt u de mening dat dergelijke proefprojecten goed onderdeel uit zouden kunnen maken van het Delta Kenniscentrum dat ter compensatie voor de marinierskazerne in Zeeland opgesteld zal worden? Zo nee, kunt u nader verklaren waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om dit in de praktijk te realiseren?
Schrijnende quarantaine in verzorgingshuis |
|
Henk Krol (LHK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee weken op een po-stoel en niet onder de douche: Riet (87) telt haar quarantaine-dagen af in Nunspeet» van 2 juli 2020?1
Ja, dat ken ik.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een zeer schrijnende situatie waarvan een kwetsbare oudere slachtoffer is geworden en die per direct moet worden opgeheven?
Mevrouw heeft inmiddels een definitieve plek gekregen, waar zij heel tevreden is.
Kunt u aangeven waarom tot quarantaine werd besloten, nu er ook een coronatest kan worden gedaan waarbij de uitslag binnen een paar dagen bekend is? Zijn er te weinig testen beschikbaar om nieuwe bewoners te testen? Zo ja, kunt u dat tekort per direct opheffen?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het RIVM. Het RIVM geeft aan dat het testen van ouderen bij opname in een verpleeghuis een besmetting met coronavirus wel kan aantonen, maar niet uitsluiten. Het is niet mogelijk om op basis van testen een infectie uit te sluiten. Als het materiaal voor de test op de juiste manier is afgenomen is het bij een negatieve test wel mogelijk om te concluderen dat de persoon zeer waarschijnlijk niet besmettelijk is. Deze uitspraak geldt echter slechts voor het moment (de dag) waarop de test is gedaan en geeft dus geen garantie dat de betreffende persoon niet besmettelijk is. De test is dus een momentopname. Iemand die contact heeft gehad met een persoon die is besmet met coronavirus kan tot 14 dagen na dit contact klachten ontwikkelen en zelf virus gaan uitscheiden. De test kan daarom niet gebruikt worden ter vervanging van de quarantaineperiode. Overigens heeft Verenso een afwegingskader wanneer quarantaine wel en niet nodig is1.
Kunt u alle verzorgings- en verpleeghuizen vragen nieuwe cliënten niet in quarantaine te zetten maar een coronatest af te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in deze schrijnende casus inderdaad sprake van een mobiel toilet zonder deksel dat één keer per dag geleegd wordt? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onaanvaardbare situatie is waarbij het welzijn ernstig wordt aangetast en de normale hygiëneregels met voeten worden getreden? Zo ja, kunt u aangeven welke actie u gaat ondernemen om dergelijke schrijnende situaties te voorkomen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Navraag leert dat sprake is van een gebouw uit de jaren tachtig waarvan modernisering voorzien is. Om deze reden was er op de kamer van mevrouw geen eigen sanitair, maar moest zij gebruik maken van een po-stoel. Deze situatie is inmiddels opgeheven. Zie ook het antwoord op vraag 2. Verder verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer over de geformuleerde lessen met het oog op een tweede golf. Daarin is aangegeven wat wordt gedaan ter voorkomen van schrijnende situaties.
Klopt de berichtgeving dat de locatie Ittmanshof in Nunspeet de situatie niet veroordeelt of excuus aanbiedt, maar stelt dat het niet anders kon? Bent u bereid de locatie aan een kwaliteitsonderzoek te onderwerpen?
Navraag bij de zorgaanbieder leert dat ook zij deze situatie als onwenselijk beschouwt. Mevrouw woont inmiddels naar tevredenheid in een locatie die zeer recent is opgeleverd.
Het bericht ‘TU Eindhoven mag vacatures niet tijdelijk alleen voor vrouwen openstellen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Bart Smals (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TU Eindhoven mag vacatures niet tijdelijk alleen voor vrouwen opstellen» en de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het aannamebeleid van de Technische Universiteit Eindhoven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de College voor de Rechten van de Mens? Bent u het eens met het College dat de TU/e niet duidelijk genoeg maakt waarom het voorkeursbeleid voor alle wetenschappelijke functies moet gelden, omdat de achterstandspositie van vrouwen niet bij alle faculteiten even groot is? Kunt u dit nader toelichten?
Het College stelt vast dat TU Eindhoven met het Irène Curie Fellowship beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen om feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen. Volgens het College is dit een legitiem doel. Zoals het College in zijn oordeel aangeeft, dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval te worden beoordeeld of maatregelen die leiden tot absolute en onvoorwaardelijke voorrang voor vrouwen bij werving en selectie gerechtvaardigd zijn. In dit geval is het College tot het oordeel gekomen dat het voorkeursbeleid niet voldeed aan de eisen van evenredigheid.
Het is niet aan mij om de beoordeling die het College in dit geval heeft gegeven over te doen. Het College is een onafhankelijk instituut met onder andere de wettelijke taak om te oordelen over individuele klachten over ongelijke behandeling.
Herinnert u zich nog de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van de leden Yesilgoz-Zegerius, Tielen en El Yassini over het aannamebeleid van TU/e?2
Ja.
Waarom oordeelde u destijds dat er geen sprake was van uitsluiting, omdat de vacatures na zes maanden ook opengesteld zouden worden voor mannen wanneer er geen geschikte kandidaten zijn gevonden? Bent u nog steeds van mening dat er geen sprake is van uitsluiting? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens? Zo nee, waarom niet?
Mannen werden met het programma niet geheel uitgesloten. Zij konden worden aangenomen als het binnen zes maanden niet gelukt was een geschikte vrouwelijke kandidaat aan te nemen, en er kon een uitzondering worden gemaakt voor uitmuntende mannelijke kandidaten. Het College overweegt in zijn oordeel dan ook dat er inderdaad geen sprake is van absolute uitsluiting van mannen. Het College oordeelt echter dat mannen geen reële kans maakten, de maatregelen gingen daarom te ver.
Herinnert u zich nog het antwoord dat het niet aan u is om te beoordelen of dit beleid van de TU/e aan alle strenge regels rond voorkeursbeleid voldoet, maar aan het College voor de Rechten van de Mens? Wat betekent de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens voor het voorkeursbeleid van TU/e? Gaat u nu wel ingrijpen bij TU/e?
Het College heeft geoordeeld in deze zaak, waarna de TU/e heeft aangegeven op basis van het oordeel te bezien op welke manier zij hun ambitie om meer diversiteit te bewerkstelligen kunnen voorzetten, binnen de grenzen van wat is toegestaan. Ik vertrouw erop dat zij hun maatregelen zorgvuldig bezien in het licht van het oordeel van het College.
Zijn er nog andere universiteiten of hogescholen in Nederland met een dergelijk voorkeursbeleid? Zo ja, wat betekent dit voor hun voorkeursbeleid en gaat het College voor de Rechten van de Mens hier ook onderzoek naar doen?
Er zijn geen andere universiteiten of hogescholen die op dit moment dergelijke maatregelen nemen. Als er in de toekomst een verzoek om een oordeel bij het College binnenkomt, geeft het College hierover een oordeel.
Bent u bekend met eerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat het voorkeursbeleid niet mag leiden tot een absolute voorrang voor vrouwen? Bent u bereid om bij verdenking van dergelijk voorkeursbeleid op een Nederlandse hoger onderwijsinstelling hier direct onderzoek naar te doen om ervoor te zorgen dat we in Nederland geen oneerlijke aannamebeleid kennen in het hoger onderwijs?
Zie antwoord op vraag 2. Het College houdt rekening met de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkens de uitspraak in deze zaak. Op basis van deze en andere jurisprudentie toetst het College aan de hand van de omstandigheden of voorkeursbeleid gerechtvaardigd is. Dit kan tot verschillende oordelen leiden. In deze zaak kwam het College tot oordeel dat dit niet gerechtvaardigd is. In een zaak uit 2012 waarbij het aannamebeleid van de TU Delft centraal stond, achtte het College dat de TU Delft geen verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht.
Voor onderwijsinstellingen gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers in Nederland. Zij dienen zich aan de wetgeving voor gelijke behandeling te houden. Als iemand meent dat zij dat niet doen, kan die persoon of instantie het College om een oordeel vragen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de TU/e zich gaat houden aan de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens? Kunt u de Kamer op de hoogte houden bij de uitwerking hiervan?
Het is aan de TU/e om een aangepast aannamebeleid vast te stellen. De TU/e heeft mij laten weten dat ze de bevindingen van het College inclusief de handreiking voor toekomstig beleid ter harte hebben genomen. Ze zijn een herziening van het Irène Curie programma aan het voorbereiden, zodat het programma aan de benodigde vereisten tegemoet kan komen. Het is primair aan de TU/e om hierover te communiceren.
De sponsoring van het tijdelijke EU-voorzitterschap |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de recente oproep waarin de Europese Raad gevraagd wordt voor eens en voor altijd private sponsoring van het tijdelijke EU-voorzitterschap de rug toe te keren?1
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Europese Ombudsman waarin de Europese Raad wordt gevraagd de verantwoordelijkheid te nemen op het onderwerp private sponsoring van EU-voorzitters?2
Het kabinet is net als de Europese Ombudsman van mening dat sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in beginsel niet ongewenst is. In haar aanbevelingen van 6 januari 2020 roept de Europese Ombudsman de Raad wel op om met richtsnoeren te komen over de private sponsoring van de EU-voorzitterschappen.
Het kabinet is van mening dat de Raad de aanbevelingen van de Europese Ombudsman serieus moet nemen. Het kabinet zet hierbij in op het formuleren van richtsnoeren in de Raad voor de beste aanpak van private sponsoring van EU-voorzitterschappen, die aansluiten bij de richtsnoeren die Nederland tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap heeft opgesteld. Nederland heeft deze richtsnoeren met het Raadssecretariaat gedeeld.
De Raad heeft op 6 mei 2020 in de beargumenteerde opinie op de aanbevelingen van de Europese Ombudsman aangegeven de mogelijkheid van richtsnoeren voor de beste aanpak van private sponsoring van EU-voorzitterschappen te willen onderzoeken om mogelijke reputatieschade aan de EU te voorkomen. Naar aanleiding van deze reactie van de Raad heeft de Europese Ombudsman haar onderzoek op 29 juni 2020 gesloten. Op dit moment wordt binnen de Raad gesproken over hoe deze richtsnoeren voor de beste aanpak vorm te geven.
Volgens de opgestelde richtsnoeren voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 dienden de bedrijven te voldoen aan een aantal drempelvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een sponsorschap, zoals het leveren van kwalitatief hoogstaande en milieuvriendelijke producten, in lijn met de principes, waardigheid en doelen van het voorzitterschap. Ondernemingen betrokken bij de productie van tabaksproducten en wapens waren bijvoorbeeld bij voorbaat uitgesloten. Onder andere deelname aan of betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten vormden voor Nederland een reden om bedrijven uit te sluiten van een mogelijk sponsorschap. Ook expliciteerden de opgestelde richtsnoeren dat sponsoren geen toegang hadden tot overleggen of evenementen van het EU-voorzitterschap. Deze richtsnoeren zijn op 19 februari 2020 als bijlage bij de beantwoording van een eerdere set Kamervragen over dit onderwerp met uw Kamer gedeeld.
Bent u het eens met de inhoud van de open brief die is gestuurd door een aantal niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en 92 Europarlementariërs over de oproep tot transparantie voor Duitsland als tijdelijk EU-voorzitter?3
Het kabinet voert al jaren een proactieve transparantieagenda binnen de Europese Unie en draagt dit ook actief uit [zie Kamerstuk 21 501-02, nr 2027; Kamerstuk 22 112, nr. 2762; Kamerstuk 22 112, nr. 2699]. Het kabinet onderschrijft het belang van meer transparantie in de Europese besluitvorming en ziet de open brief van ngo’s en Europarlementariërs aan Duitsland als een welkome steun voor de door Nederland en de groep gelijkgezinde lidstaten gevoerde transparantieagenda van de afgelopen jaren.
Mede door de Nederlandse inzet is de groep gelijkgezinde lidstaten, die voorstander is van meer transparantie in de EU, uitgegroeid tot 10 lidstaten en is het Duits EU-voorzitterschap voornemens om de maatregelen ter bevordering van wetgevingstransparantie die door het Fins EU-voorzitterschap geïnitieerd zijn te consolideren.
Kunt u aangeven welke rol Nederland speelt in het aanjagen van het sponsoren van het tijdelijke EU-voorzitterschap?
Zie beantwoording vraag 2.
Vindt u dat de financiële voordelen van sponsoring opwegen tegen de onafhankelijkheid die de EU dient uit te stralen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat sponsoring in beginsel niet ongewenst is. Sponsorschappen zijn een manier om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren. Nederland heeft in voorbereiding voor haar EU-voorzitterschap van 2016 duidelijke richtsnoeren opgesteld voor mogelijke sponsorschappen die destijds online gepubliceerd zijn. Onderdeel van die richtsnoeren is dat tegenover sponsoring van het EU-voorzitterschap geen invloed op- of betrokkenheid bij Europese besluitvorming staat.
Vindt u het ethisch dat bepaalde bedrijven middels sponsoring ook meer naamsbekendheid en invloed kunnen uitoefenen?
Zie beantwoording vraag 5.
Kunt u een overzicht maken van alle bedrijven waardoor Duitsland zich laat sponsoren voor dit EU-voorzitterschap?
De Duitse regering heeft aangegeven niet van plan te zijn om in het kader van het Duits EU-voorzitterschap sponsorovereenkomsten met particuliere ondernemingen te sluiten. Dit staat ook vermeld op de website van het Duits voorzitterschap4.
Bent u bereid om het advies van de Europese Ombudsman ter harte te nemen en namens Nederland een leidende rol te nemen op dit onderwerp?
Zie beantwoording vraag 2.
Bent u bereid namens Nederland de boodschap van Foodwatch en de open brief van ngo’s en Europarlementariërs te ondersteunen en dit ook uit te dragen?
Zie beantwoording vraag 3.
De malafide puppyhandel vanuit Hongarije naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte tegen grote puppyhandelaar: Dieren komen ziek, ondervoed en getraumatiseerd aan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks zeker 80.000 onjuist of niet-geregistreerde, te jonge, zieke, getraumatiseerde of niet-ingeënte puppy’s de Nederlandse grens over worden gesmokkeld, vooral vanuit Oost-Europa, met name Hongarije?
Ik vind het van groot belang dat iedere hond, of deze nu in Nederland is gefokt of daarbuiten, in goede gezondheid en, als deze uit het buitenland komt, op een legale manier Nederland binnenkomt. Het doel van mijn beleid is niet alleen het bestrijden van de illegale handel maar ook er zorg voor te dragen dat, ook in het legale circuit, iedereen een gezonde en sociale hond kan aanschaffen en kan houden.
Kunt u aangeven tegen hoeveel illegale hondenhandelaren en/of broodfokkers de afgelopen vijf jaar proces-verbaal is opgemaakt, tot hoeveel veroordelingen dit heeft geleid en wat de strafmaat was bij deze veroordelingen?
Bij het opleggen van afdoeningen wordt geen onderscheid gemaakt tussen handelaren en/of fokkers.
In de afgelopen vijf jaar zijn bij bedrijfsmatige houders van honden processen verbaal opgemaakt, de respectievelijke aantallen zijn weergeven in onderstaande tabel.
Jaartal
Aantal
2015
36
2016
11
2017
12
2018
14
2019
8
Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid hoeveel pv’s de NVWA elk jaar heeft ingezonden naar het OM. Niet alleen de NVWA maar ook andere opsporingsinstanties sturen pv’s naar het OM in. Processen verbaal zijn ingezonden naar het OM. Het is uiteindelijk aan de rechter, om te bepalen of er een boete of straf wordt opgelegd. Naast het strafrechtelijke optreden zijn ook bestuursrechtelijke sancties opgelegd.
Illegale hondenhandel is in zichzelf echter geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het kan zich uiten in verschillende formeel-juridische strafbare feiten zoals overtredingen van de Dierenwelzijnswet en valsheid in geschrift. Uit de registratiesystemen van het OM kan derhalve niet achterhaald worden hoeveel zaken gerelateerd aan illegale hondenhandel de afgelopen jaren door het OM zijn verwerkt en of dit tot een veroordeling heeft geleid.
Bent u bereid om de strafmaat voor het illegaal handelen in huisdieren en voor het vervalsen van gegevens op huisdierpaspoorten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten. Het strafmaximum voor de overtreding van voorschriften over de handel in dieren is afhankelijk van het type overtreding. Voor het plegen van de meest ernstige feiten staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan bij een handel van enige omvang ook het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen
Bij opzettelijk invullen van onjuiste gegevens in een dierenpaspoort kan sprake zijn van valsheid in geschrift en hierop staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. In de praktijk is niet gebleken dat deze huidige strafmaxima ontoereikend zijn.
Bent u bereid betere controle en handhaving aan de grens te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, in praktijk via een luchthaven, wordt er aan de grens gecontroleerd. Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Bent u bereid om binnen de EU te pleiten voor standaard en eenduidige registratie voor alle honden, waar streng op wordt toegezien door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband vinden, mede op Nederlands initiatief, ontwikkelingen plaats om illegale hondenhandel aan te pakken. Het Europees parlement heeft in februari jl. met algemene stemmen een resolutie aangenomen om de lidstaten en Europese Commissie aan te sporen om maatregelen te nemen en plannen te maken om illegale hondenhandel te bestrijden, vooral door Indentificatie en Registratie (I&R) te verbeteren. Nederland is hierin al een koploper en zal deze voortrekkersrol verder intensiveren door aandacht te vragen voor ons I&R-systeem en samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden voor een Europees I&R of binnen de EU inter-operabele I&R systemen.
Wist u dat broodfokkers niet zelden onderdeel zijn van criminele netwerken, en dat schattingen erop wijzen dat er jaarlijks in de EU honderden miljoenen worden verdiend aan de illegale hondenhandel?
Ja.
Wat doet u om deze criminele netwerken bloot te leggen en hun financiële stromen te doorsnijden?
In maart 2020 is een taskforce hondenhandel gestart. Dit is een samenwerking tussen de NVWA, de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) en de politie om handhaving hondenhandel zo effectief mogelijk te laten verlopen. Zowel op strategisch als op operationeel niveau wordt samengewerkt. Er wordt gezamenlijk aan een integrale handhavingsstrategie gewerkt, waar alle partijen vanuit hun eigen focus en expertise aan bijdragen. Voor de politie is dat bijvoorbeeld het aanpakken ondermijning en het onderzoeken van diergerelateerde criminaliteit (niet zelden is er bijvoorbeeld een verband met drugshandel of geweld), voor de LID ligt de focus primair op dierenwelzijn, de NVWA brengt expertise in over (internationale) hondenhandel en diergezondheid.
Welke concrete stappen onderneemt u om te voorkomen dat mensen een hond afkomstig van een broodfokker kopen?
Naast handhaving van de NVWA bij bedrijfsmatige houders van gezelschapsdieren, waarbij ook wordt samengewerkt met de LID en de politie, richt ik mijn aanpak op de consument door hen voor te lichten. Dit doe ik door het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) mede te subsidiëren. Hier vinden consumenten informatie over de aanschaf van een hond. Informatie van LICG verschijnt bijvoorbeeld ook bij verkoopadvertenties van honden op Marktplaats.
Hebben de inspanningen van dit kabinet om de hondenhandel aan te pakken naar uw inzicht voldoende geholpen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Er is veel inspanning verricht om de hondenhandel te verbeteren. Er vindt steeds meer gerichte voorlichting plaats en de capaciteit voor inspecties is uitgebreid. Aanstaande veranderingen zoals de verbetering van het I&R-systeem zullen voor verdere verbetering zorgen. In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en zijn technische verbeteringen gedaan. Ook is er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd. De mogelijkheid om buitenlandse honden als Nederlandse hond te registreren wordt zo moeilijk mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd blijven verbeteringen in de hondenhandel nodig. De taskforce hondenhandel die ik in het antwoord op vraag 8 noemde, kan hieraan aan belangrijke bijdrage leveren. Voor een verdere toelichting op mijn beleid verwijs ik u naar mijn brief over dierenwelzijn (datum vandaag).
Hoe is het mogelijk dat het wetsvoorstel voor een houdverbod als zelfstandige strafmaatregel, waarmee illegale hondenhandelaren en broodfokkers kunnen worden aangepakt, nog altijd op zich laat wachten?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Het bericht dat de NVWA nalatig is bij corona in slachthuizen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»?1
Ja.
Kent ook u de interne signalen van dierenartsen of andere medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waaruit blijkt dat er gewaarschuwd werd voor een onveilige situatie in verband met de bescherming tegen corona? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat heeft u ermee gedaan? Zo nee, wilt u zich in deze dan alsnog laten informeren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Is het waar dat uit een interne enquête van de NVWA blijkt dat het houden van anderhalve meter afstand op zijn best problematisch is en deelt u de mening van de in het bericht genoemde dierenartsen dat die afstand niet handhaafbaar is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoorden dat de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wel gevolgd worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?2
De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Naar aanleiding van signalen van dierenartsen die de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd kunnen naleven en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april een arbeidshygiënisch onderzoek uitgevoerd op zeven slachthuizen. Op basis van deze signalen en de resultaten van de interne enquête, en vooruitlopend op de definitieve uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand3 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over de arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen zelf over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Begrijpt u dat medewerkers van de NVWA die in slachterijen werken zich in de steek gelaten voelen door hun management? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand heb aangegeven, betreur ik het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Deelt u de mening dat er, aangezien medewerkers van de NVWA bij herhaling geen luisterend oor weten te vinden binnen hun eigen organisatie, een extern meldpunt moet komen waar zij hun meldingen direct kunnen doen? Zo ja, bent u bereid bij dit meldpunt bij een van uw departementen onder te brengen? Zo nee, waarom niet?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije in de eerste plaats het aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht bestaat tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar.
Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken. Het management heeft in instructies voorzien voor werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid extern bij de Inspectie SZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
Deelt u de mening dat de NVWA als organisatie zeker zelf moet zorgen dat de RIVM-richtlijnen nageleefd worden? Zo ja, gaat u hierover met de NVWA in gesprek? Zo, nee waarom niet?
Ja. In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor deze medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever. Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen dat medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in slachterijen de gezondheidsbelangen boven financieel-economische belangen gaan gelden?
Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (kenmerk 2020D29113)) is het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektebestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen terwijl dat in andere gevallen niet noodzakelijk was. Ik constateer dat er door economische overwegingen een grote druk staat op het productiesysteem en het slachtproces, maar in alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend.
Het bericht ‘Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen die over dit onderwerp zijn gesteld op 20 augustus 2018, 18 juli 2019 en op 19 augustus 2019?2, 3 en 4
Ja, ik herinner me deze Kamervragen.
Zou u zich, anders dan in de antwoorden op die vragen, deze keer wel sterk willen maken voor gemeenten die hun inwoners met een laag inkomen een passende ziektekostenpolis willen aanbieden en op die wijze ook voor de desbetreffende inwoners?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing. Zo is de gemeentepolis niet voor iedere verzekerde de meest voordelige en de meest passende polis. Dit hangt af van de zorgbehoefte van de verzekerde, de afspraken die gemaakt worden in de gemeentepolis en van de premie en de gemeentelijke bijdrage. Gemeenten hebben ook andere opties om hun burgers te ondersteunen, zoals het aanbieden van keuzehulpen. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste zorgpolis en bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en indien relevant de bijzondere bijstand.
Verder zijn er andere vindplaatsen om armoede en schulden te signaleren. Binnen de brede schuldenaanpak wordt er gewerkt aan vroegsignalering. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Ook gebruiken gemeenten de lijst wanbetalers zorgpremie van het CAK als vindplaats voor schuldenproblematiek. Gemeenten kunnen op basis van deze gegevens actie ondernemen.
Momenteel lopen er verschillende relevante onderzoeken. Zo vindt er onderzoek plaats naar de effectiviteit van de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars in kunnen zetten om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen onder kwetsbare groepen tegen te gaan. Daarnaast loopt er een onderzoek naar relevante feiten rondom de gemeentepolis, zoals de ontwikkelingen in de afgelopen jaren in het aanbod, de premies en de dekkingen van deze polis. Beide onderzoeken verwacht ik dit najaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Bent u het eens met de stelling dat een collectieve gemeentepolis het makkelijker maakt om goede afspraken te maken over het signaleren van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op in hoeverre na het schrappen van een collectieve gemeentepolis vaker sprake is van bijvoorbeeld zorgmijding of het ontstaan van financiële problemen van mensen met een laag inkomen? Bent u bereid daarnaar, bijvoorbeeld in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook vreemd en niet te rechtvaardigen dat een zorgverzekeraar niet geïnteresseerd is in een collectieve zorgverzekering voor mensen met een kleine portemonnee, omdat die «buiten het kerngebied» van de desbetreffende verzekeraar zouden vallen, maar die verzekeraar blijkbaar tegelijkertijd wel zo’n collectieve verzekering wil afsluiten voor ambtenaren in datzelfde gebied (met vermoedelijk veel lagere zorgkosten)? Wilt u daarover met zorgverzekeraars in gesprek gaan?
Er zijn verschillende redenen waarom enkele verzekeraars zich terug trekken uit gemeenten. Eén van de redenen is dat de samenwerking tussen de verzekeraar, gemeenten, aanbieders en bijvoorbeeld zorgkantoor moelijker tot stand komt buiten het kernwerkgebied van de verzekeraar. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Ik heb gemeenten meerdere keren opgeroepen kritisch te kijken naar de invulling van de gemeentepolis, de effectiviteit en eventuele alternatieven. We zien vaker dat gemeenten kosten – die voorheen via de bijzondere bijstand werden vergoed – laten lopen via de gemeentelijke collectiviteiten, bijvoorbeeld de kosten voor een bril, een compensatie voor het eigen risico. Dat maakt dat de rekening ook voor zorgverzekeraars steeds hoger wordt. Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Waarom heeft u niet gereageerd op de in het artikel aangehaalde brandbrief van de gemeente Heerde en bent u bijvoorbeeld niet met desbetreffende gemeente in gesprek gegaan? Bent u daartoe alsnog bereid?
Op 29 januari 2020 hebben toenmalig Minister Bruins en ikzelf, destijds als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de brandbrief van de gemeente Heerde gereageerd. In deze reactie heb ik dezelfde overwegingen als in bovenstaande beantwoording weergegeven.
Deelt u de mening dat de coronacrisis geen excuus kan vormen om minder hard te werken aan gelijke kansen van alle leerlingen in het onderwijs? Zo ja, betekent dit voor u ook dat elke basisscholier in groep 8 nog altijd zeker moet kunnen zijn van een verwijzing naar een school voor voortgezet onderwijs die recht doet aan zijn of haar individuele capaciteiten?
Door de coronacrisis kunnen de gelijke kansen van leerlingen in het onderwijs onder druk komen te staan. Ik deel uw zorgen daarover. Het schrappen van de eindtoets heeft ertoe geleid dat leerlingen die na het maken van de eindtoets aanspraak zouden maken op een heroverweging van het advies deze kans dit jaar niet krijgen. Ik heb uw Kamer daarover op 18 maart jl. geïnformeerd. Op 17 april jl. heb ik een brief gestuurd aan alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor een soepele en kansrijke overgang voor deze leerlingen om recht te doen aan hun capaciteiten en mogelijkheden1. Ik ben en blijf in gesprek met de PO-Raad en VO-raad over hoe scholen uitvoering kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid en hoe wij scholen daarin het beste kunnen ondersteunen.
Deelt u de conclusie van het Centraal Planbureau (CPB) dat de heroverweging van het schooladvies naar aanleiding van de eindtoets, die vaker nodig blijkt bij kinderen van laagopgeleide ouders en kinderen van ouders met lage inkomens en de heroverwegingen die vaker tot een hoger schooladvies leidden bij kinderen met een migratieachtergrond, samen betekenen dat leerlingen met een migratieachtergrond, kinderen van ouders met een lagere opleiding of laag inkomen zonder eindtoets nu vaker een hoger schooladvies mislopen?1 Zo nee, op welk punt wijst u deze redenering dan af?
Onderzoek wijst uit dat kinderen van lager opgeleide ouders en van ouders met lage inkomens meer baat hebben bij een eindtoets. Bij deze leerlingen is vaker sprake van een heroverweging, waarbij leerlingen met een migratieachtergrond vaker een bijstelling van het schooladvies krijgen. Ik deel daarin de door het Centraal Planbureau gestelde conclusies. Om die reden heb ik bij scholen in het primair en voortgezet onderwijs aandacht gevraagd voor deze groep leerlingen, ook de PO-Raad en VO-raad ondersteunen scholen hierbij.
Meent u dat de handreiking schooladvisering, de mogelijkheid tot herziening van het schooladvies en de extra aandacht voor een warme overdracht bij de overgang tussen primair en voortgezet onderwijs, waar u op wees in reactie op mijn schriftelijke vragen over de manier waarop corona de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot2, nog altijd kunnen volstaan, nu het CPB signaleert dat naar schatting 14 duizend leerlingen zonder verder ingrijpen een hoger schooladvies mislopen door het vervallen van de eindtoets basisonderwijs tijdens de coronacrisis? Zo ja, waarop baseert u dit vertrouwen? Zo nee, op welke wijzen gaat u dan nader ingrijpen?
Uit onderzoek is gebleken dat jaarlijks ongeveer tien procent van de leerlingen een bijgesteld advies krijgt naar aanleiding van de score op de eindtoets. Dat percentage komt overeen met de 14.000 leerlingen die het CPB noemt. Zie hiervoor ook de eindevaluatie van de wet eindtoetsing PO, uw Kamer toegezonden op 21 juni 2019. Bij het schrappen van de eindtoets zijn wij ons ervan bewust geweest dat deze ongewenste consequenties zouden kunnen optreden. Daarom heb ik scholen aanbevolen maatregelen te nemen voor intensivering van de warme overdracht en de oproep tot ruimhartige toelating en kansrijke plaatsing gedaan. De maatregelen die u noemt in uw antwoord zijn hier ook onderdeel van. De PO-Raad, VO-raad en Ouders & Onderwijs hebben een formulier ontwikkeld waardoor po-scholen als toevoeging op het Onderwijskundig Rapport informatie konden meegeven aan vo-scholen over mogelijke ruimte tot bijstelling van het advies. Ook zet ik in overleg met de VO-raad in op een extra evaluatiemoment in de brugklas van het vo. Ik vertrouw erop dat vo-scholen hier hun verantwoordelijkheid in zullen nemen en zal, zoals ik heb toegezegd, deze groep leerlingen de komende tijd blijven volgen en waar nodig aanvullende maatregelen nemen.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Erkent u dat het gebrek aan bescherming tegen piraterij zorgt voor onverminderd grote spanningen bij de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector?
Het risico op piraterij zorgt voor spanning bij de mensen die zelf werkzaam zijn in de maritieme sector, maar ook bij hun familieleden en naasten. Daarnaast raakt het aan de economische veiligheid van Nederland. In de voorbij jaren hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten daarom sterk ingezet op de bestrijding van piraterij, onder andere met deelname aan de EU-missie Atalanta waaraan van 2009 tot en met 2017 jaarlijks met minimaal één schip werd bijgedragen. Inmiddels is het aantal succesvolle kapingen door piraten voor de kust van Somalië drastisch afgenomen en zijn de activiteiten van de missie fors teruggebracht. Dit zien we ook terug in de sterke afname van het aantal aanvragen voor Vessel Protection Detachments (VPD’s) van Defensie. De dreiging van piraterij is echter nog niet voorbij en inzet op de bestrijding van de grondoorzaken daarvan blijft nodig, evenals het bieden van bescherming aan de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector. Nog steeds voorziet de overheid in die bescherming met de inzet van VPD’s. Sinds 2015 werden alle VPD aanvragen gehonoreerd. Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan de nadere regelgeving ten behoeve van de inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij zodat in gevallen waar de overheid niet in bescherming kan voorzien particuliere beveiligers kunnen worden ingezet door een scheepsbeheerder, door een overeenkomst te sluiten met een vergunninghouder.
Herinnert u zich dat de Kamer voor het laatst op 20 mei 2020 is geïnformeerd over de geplande datum van inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja. In de antwoorden van 12 februari 2020 op eerdere Kamervragen van de leden Koopmans (VVD) en Van Helvert (CDA) over de groei van het aantal ontvoeringen in de West-Afrikaanse Golf van Guinee gaf ik aan te streven naar inwerkingtreding zo spoedig mogelijk in 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1728). Ik constateer dat de informatie in het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over 2019 niet meer actueel was.
Klopt de datum van geplande inwerkingtreding op 1 januari 2021 zoals aan de Kamer is gemeld nog steeds? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de zaken die na 20 mei 2020 aan het licht zijn gekomen waardoor inwerkingtreding mogelijk later moet plaatsvinden en kunt u aangeven welke datum van inwerkingtreding voor u acceptabel is?
Op basis van de huidige inzichten en rekening houdend met de vaste data van inwerkingtreding van wet- en regelgeving (1 januari, dan wel 1 juli), gaat het kabinet er vanuit dat inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij uiterlijk per 1 januari 2022 zal plaatsvinden. Het is spijtig dat de inwerkingtreding niet eerder kan plaatsvinden, maar die termijn is noodzakelijk om enerzijds de reparatiewet en de onderliggende regelgeving tot stand te brengen, en anderzijds om de ILT in staat te stellen de nodige voorbereidingen te treffen voor de uitvoering van de taken van vergunningverlening, bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Op welke momenten is sinds 20 mei 2020 inhoudelijke afstemming geweest over de Wet ter Bescherming Koopvaardij met de maritieme sector?
Op 14 mei jl. heb ik overleg gevoerd met de KVNR, NVKK en vakbond Nautilus en de initiatiefnemers van de wet. In de afgelopen periode heeft de prioriteit gelegen bij het creëren van financiële dekking voor de kosten in verband met zowel de uitvoering van de wet, als het inrichten van de werkprocessen van de ILT. Ondanks de budgettaire krapte kon uiteindelijk worden voorzien in deze financiële dekking. In dat verband, maar ook in het licht van de beantwoording van vraag 4, stuur ik u bijgaand2 de HUF-toets van de ILT van 16 april jl., ontvangen op 30 april jl., alsmede de ambtelijke reactie daarop van 23 juni jl.3
Voorts heb ik op 2 juli jl. nader overleg gevoerd met de initiatiefnemers van de wet en is in aansluiting daarop op 6 juli jl. op ambtelijk niveau nader van gedachten gewisseld met de KVNR over aanpassingen van de beoogde regelgeving. Ook met de NVKK en vakbond Nautilus zullen op korte termijn nadere gesprekken plaatsvinden op de onderdelen die deze organisaties betreffen.
Kunt u de reparatiewet en het Besluit bescherming Koopvaardij in het zomerreces aanbieden bij de Raad van State en in september naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede naar aanleiding van de HUF-toets door de ILT en het advies van de Autoriteit persoonsgegevens behoeven de reparatiewet en het concept-besluit bescherming koopvaardij nadere afstemming met de maritieme sector en de uitvoerende organisaties. Vooralsnog wordt uitgegaan van behandeling van de reparatiewet en het Besluit bescherming koopvaardij in het najaar van 2020 door de ministerraad, waarna deze ter advisering zullen worden aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State.
Bent u bereid een taskforce op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie en Veiligheid, Infrastructuur en Water, Buitenlandse Zaken en Defensie, Inspectie Leefomgeving en Transport, de Kustwacht en het openbaar ministerie, en deze wekelijks bijeen te laten komen om zeker te stellen dat dit traject zo snel mogelijk wordt afgerond en de maximale inzet is geleverd om de geplande datum van 1 januari 2021 te halen?
Er bestaat reeds een periodiek interdepartementaal overleg ten behoeve van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarnaast wordt overleg gevoerd over de (voorbereiding op de) uitvoering van de wetgeving door Kustwacht, Defensie, ILT en OM. Ook wordt een interdepartementaal overleg opgezet over de communicatie met de maritieme sector, beveiligingssector en certificerende instanties. Wanneer nodig vindt ook overleg plaats op hoog ambtelijk niveau. Ik acht het wenselijk noch noodzakelijk om in aanvulling daarop nog een extra wekelijks overleg in te richten. Waar nodig wordt steeds extra inzet gepleegd door alle betrokken partijen om de beoogde inwerkingtreding te realiseren.
Bent u tevens bereid deze taskforce regulier te laten overleggen met de maritieme sector?
Waar nodig vindt reeds overleg plaats met de maritieme sector, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Met het oog op de voorbereiding op de uitvoering van de wet- en regelgeving zal ook intensief worden samengewerkt met de maritieme sector, maritieme beveiligingsbedrijven en certificerende instanties over de informatievoorziening aan alle betrokkenen in binnen- en buitenland.
Hoe wordt invulling gegeven aan de reactietermijn van 48 uur voor de Kustwacht?
Met het oog op een doelmatige uitvoering van de wet door Kustwacht en Defensie als uitvoerende organisaties wordt vooralsnog een reactietermijn onderzocht van maximaal 48 uur gedurende de werkweek. De uren in de weekeinden zijn daarvan uitgezonderd. Over deze invulling vindt nog nader overleg plaats met de KVNR.
Overigens merk ik daarbij op dat met het oog op het in de WtBK verankerde uitgangspunt van «VPD-tenzij» een onderscheid moet worden gemaakt tussen de beslistermijn op een aanvraag voor bescherming en de reactietermijn van de uitvoerende instantie. De uitvoering van de bescherming van een transport vergt een gedegen voorbereiding en risicoanalyse die, zeker bij de inzet van defensiepersoneel, afhankelijk van de aard van het transport, de benodigde verplaatsingstijd, opstaplocaties en overige omstandigheden meer dan 48 uur in beslag zal nemen. Een beslistermijn van maximaal 48 uur betekent dan ook niet dat een transport, dat niet valt onder de in de WtBK geformuleerde uitzonderingscriteria van VPD-tenzij, daadwerkelijk uiterlijk 48 uur na het indienen van de aanvraag, behoudens verkregen toestemming, kan plaatsvinden. Dit betekent dat bij het indienen van de aanvraag voor bescherming door de scheepsbeheerders een redelijke termijn voor de daadwerkelijke uitvoering van het transport in acht dient te worden genomen.
Ten slotte benadruk ik dat de beslistermijn van maximaal 48 uur, de mogelijkheid openlaat om in voorkomende gevallen ook sneller dan 48 uur toestemming te verlenen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2021?
Ik ben me ervan bewust dat koopvaardijschepen gevaar lopen in de Golf van Guinee. Nederland ondersteunt daarom de uitwerking van het EU-concept «Coordinated Maritime Presences» (gecoördineerde maritieme aanwezigheid, CMP). Door de maritieme aanwezigheid van de lidstaten te coördineren kan de zichtbaarheid van EU-inzet worden vergroot. Door informatie te verzamelen, analyseren en verspreiden kan worden bijgedragen aan het ontwikkelen van «common operational understanding» (awareness) en meer internationale samenwerking, veiligheid en stabiliteit. Een eerste pilot van het CMP-concept zal worden uitgevoerd in de Golf van Guinee.
Daarnaast ben ik in interdepartementaal verband in gesprek met de maritieme sector over de gevaren in de Golf van Guinee. Als het aanwijzen van de Golf van Guinee als risicogebied in het Besluit bescherming koopvaardij kan bijdragen aan een oplossing ben ik bereid om, in samenspraak met mijn ambtgenoten van Defensie, van Infrastructuur en Waterstaat en van Buitenlandse Zaken, parallel aan de lopende voorbereiding van de wet- en regelgeving, deze mogelijkheid nader te verkennen.
Echter, gegeven het in artikel 4 van de wet verankerde uitgangspunt van «VPD, tenzij», zal de Minister van Defensie in dat geval dan ook bereid en in staat moeten zijn om in voorkomende gevallen buiten de territoriale wateren VPD-beveiliging in de Golf van Guinee te leveren. Ten slotte merk ik op dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch private beveiligers een oplossing bieden.
Het bericht ‘Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Eaton 300 van de 700 banen verdwijnen, met als reden dat het bedrijf productie verhuist naar Turkije en Hongarije waar de productiekosten lager liggen? Is u bekend in hoeverre ook andere redenen meespelen?
In het voorgenomen besluit gaat het om 240 vaste werkplekken en 60 flexibele werkplekken. Ik begrijp van het bedrijf dat Eaton minder specialistische onderdelen van de productie zal verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische hoogwaardige producten.
Vanaf welk moment was u op de hoogte van het voornemen van Eaton om banen in Nederland te schrappen? Wanneer is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd over deze enorme hoeveelheid ontslagen? Is er contact geweest tussen uw ministerie/kabinet en Eaton over de ontstane situatie en het voornemen om banen te schrappen? Wanneer is dit geweest? Welke acties hebt u ondernomen om (te proberen) dit massaontslag te voorkomen?
Het ministerie is vanaf het moment van het eerste persbericht op 1 juli dit jaar op de hoogte van de plannen van Eaton over de verplaatsing van productie met ontslagen voor de vestiging in Hengelo als gevolg. Het ministerie en de lokale overheden zijn niet meegenomen in de overwegingen van de productieverplaatsing en outsourcing van bedrijfsonderdelen en hebben daarom geen mogelijkheden gehad om vooraf acties te ondernemen dit voornemen te beïnvloeden.
Bent u op dit moment met Eaton, de gemeente Hengelo, de provincie Overijssel en partners als het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en Oost NL in gesprek over de gevolgen voor de regio en hoe deze op te vangen? In welke mate heeft het krimpen van het bedrijf ook effecten voor de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio, zoals toeleveranciers en het midden- en kleinbedrijf?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat naar ik verwacht een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton. Het is in deze fase nog te vroeg om in te kunnen schatten wat de exacte effecten zullen zijn op de werkgelegenheid van andere ondernemingen in de regio die gerelateerd zijn aan de activiteiten van Eaton.
Hoezeer deelt u de mening dat het zorgelijk is dat na het massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede er nu wéér banen in Twente verloren gaan en er opnieuw productie uit Nederland verdwijnt naar lagelonenlanden aan de rand van Europa? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat ons land op een glijdende schaal terecht komt, waar aan het einde alle maakindustrie verdwenen is? Deelt u de mening dat het, zeker in het licht van de coronacrisis, noodzakelijk is dat er op korte termijn een industriestrategie komt die dit tegengaat? Wanneer na de zomer ontvangt de Kamer in dat kader het tweede deel van de industrievisie 2050, gericht op de maakindustrie?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Ik hecht onverminderd belang aan een sterke maakindustrie, en zal hier nader op ingaan in de industrievisie gericht op de maakindustrie die de Staatssecretaris en ik in het najaar aan uw Kamer verwachten te sturen.
In hoeverre zien ook landen als Duitsland, Oostenrijk en in Scandinavië zich geconfronteerd met het verdwijnen van maakindustrie naar het buitenland? Hoezeer weten zij maakindustrie in hun land wel vast te houden en op welke manier(en)? In welke mate speelt de hoogte van de loonkosten daarbij wel of geen rol?
Nederland is volgens het World Economie Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. Dit is gegeven door een krachtige combinatie van factoren, zoals een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Zo is de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse hightech sector is twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector. Mede door deze krachtige combinatie liggen de loonkosten in Nederland over het algemeen hoger dan in andere landen. Dit kan een nadeel zijn wanneer het minder specialistische productie betreft en kan een bedrijf er toe bewegen delen van de niet hoogwaardige of specialistische productie naar landen te verplaatsen waar de lonen over het algemeen lager liggen.
Ook bijvoorbeeld minder strenge milieuregulering of een ander fiscaal beleid kunnen redenen zijn voor bedrijven om (delen van) hun productie te verplaatsen naar landen waarvan de impact van deze factoren minder drukt op de cijfers. Landen als Duitsland, Oostenrijk en Scandinavië hebben hierin een vergelijkbaar profiel als Nederland en zien ook outsourcing van (niet hoog innovatieve of specialistische) productie naar landen met lagere loonkosten. Loonkosten wordt ook in Duitsland het meest als reden opgevoerd om delen van het productieproces te verplaatsen naar landen waar dit aanzienlijk lager ligt. Net als Nederland is een onderdeel van de Duitse reactie op deze beweging om bijvoorbeeld te investeren in innovatie en R&D om een sterke kennisbasis te stimuleren en een aantrekkelijk klimaat te creëren voor hoogwaardige en specialistische productie en ontwikkeling.
Bent u bereid de regionale situatie van Eaton, net als die van Apollo Vredestein, te betrekken bij de uitvoering van de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)?
De motie verzoekt onder anderen om te onderzoeken hoe regionale investeringen in en rondom de maakindustrie kunnen worden gerealiseerd en te onderzoeken waar extra kansen liggen om werkgelegenheid te behouden en / of te creëren gericht op de Nederlandse maakindustrie. In reactie wil ik hiervoor in eerste instantie wijzen op de groeibrief, waarin een algemene groeistrategie is gepresenteerd die in belangrijke mate betrekking heeft op de maakindustrie en de belangrijke uitdagingen in deze sector adresseert. Mede naar aanleiding van de motie hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik de ambitie om een industrievisie gericht op de maakindustrie dit najaar aan uw Kamer te sturen.
De nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong, en de draconische uitvoering die hier al meteen op de eerste dag aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong op 30 juni 2020, en met het feit dat er reeds personen zijn aangehouden op verdenking van overtreding van deze wet.
Deelt u de mening dat dit een ernstige aantasting is van de vrijheden van de lokale bevolking en ook een gevaar is voor de Nederlandse en andere inwoners en bezoekers van Hong Kong?
De EU heeft mede namens Nederland op 1 juli 2020 ernstige zorgen uitgesproken over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong.1 Ook heeft de EU op 28 juli 2020 Raadsconclusies gepubliceerd waarin deze zorgen eveneens zijn verwoord, en waarin een gecoördineerd pakket responsmaatregelen werd aangekondigd.2
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, waarvan onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden deel uitmaken, gerespecteerd dient te worden. De inhoud van de wet, maar ook de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres deze heeft ingevoerd, roept de vraag op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het genoemde model stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong, maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak en de vrije toegang tot informatie belangrijk zijn. Diezelfde waarden zijn bovendien belangrijke fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Een wezenlijke aantasting van die waarden kan zodoende zowel de burgerlijke als de economische vrijheden negatief beïnvloeden.
Welke gevolgen heeft deze wet alsook de kennelijke, al dan niet op wetten gebaseerde, praktische dominantie van Beijing over de justitiële keten in Hong Kong?
De wet heeft als gevolg dat de vrijheid van meningsuiting in Hongkong wordt beperkt waar het kritiek op (het beleid van) de Chinese regering betreft. Ook krijgen Chinese veiligheidsdiensten meer bevoegdheden in Hongkong, en heeft de rechter in Hongkong niet in alle gevallen het laatste woord bij zaken die op basis van deze wet worden aangebracht. Dit zijn stuk voor stuk zaken die afbreuk doen aan de rechtsstaat in Hongkong. In hoeverre dit ook betekent dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Hongkong worden aangetast voor zaken die niet op het terrein van de nationale veiligheid liggen, zal de praktijk moeten uitwijzen.
Deelt u de mening dat het nodig is het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Hong Kong dringend te heroverwegen?
Direct na het aannemen van de genoemde Raadsconclusies is het kabinet begonnen met een inventarisatie van de juridische mogelijkheden tot en mogelijke consequenties van opschorting van het bilaterale uitleveringsverdrag3 met Hongkong. Ook is nauw contact gezocht met de andere EU-Lidstaten die evenals Nederland een bilateraal uitleveringsverdrag met Hongkong hebben.
Indien een verzoek tot uitlevering zou worden gedaan waaraan feiten ten grondslag worden gelegd die moeten worden aangemerkt als feiten van politieke aard, dan bieden zowel het verdrag met Hongkong als de Uitleveringswet de mogelijkheid de uitlevering te weigeren. Een eerste inventarisatie heeft geleerd dat het tussen Nederland en Hongkong geldende uitleveringsverdrag in de praktijk nauwelijks wordt toegepast. In de afgelopen 20 jaar werden geen uitleveringsverzoeken uit Hongkong geregistreerd.
Duitsland heeft inmiddels het uitleveringsverdrag met Hongkong opgeschort, en Frankrijk heeft aangegeven het eerder overeengekomen uitleveringsverdrag met Hongkong niet meer te zullen ratificeren. Uit contacten met andere Lidstaten die nog een dergelijk verdrag met Hongkong hebben, blijkt dat enkelen ook naar opschorting neigen.
Aangezien het kabinet van mening is dat een gezamenlijk optreden van EU-Lidstaten ten aanzien van China in het belang van Nederland is, en het van belang is om niet alleen door middel van verklaringen maar ook middels concrete acties uiting te geven aan de ernstige zorgen over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, meent het kabinet – alles afwegende – dat opschorting van het uitleveringsverdrag met Hongkong opportuun is.
Overigens blijft het kabinet het belang van een goede rechtshulprelatie met Hongkong in het kader van de bestrijding van (ondermijnende) criminaliteit onderschrijven.
Het bericht 'Fargeul Amelân wurdt definityf net ferkoarte, Wagenborg net bliid' en het bericht 'Bocht in geul naar Ameland blijft om natuur' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Fargeul Amelân definityf net ferkoarte, Wagenborg net bliid»1 en «Bocht in geul naar Ameland blijft om natuur»2?
Ja.
Kunt u nader en uitgebreid onderbouwen waarom de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» niet door kan gaan, terwijl in antwoorden op eerdere vragen in juni 2019 nog werd aangegeven dat de bochtafsnijding eind 2020 gereed zou kunnen zijn, en idem voor eventuele alternatieven die zijn afgewogen?3
Bij nader onderzoek, in het kader van de passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming voor de Reegeul-Oost, is gebleken dat bij de aanleg en het onderhoud een groter oppervlak van het prioritaire habitattype «permanent ondergelopen zandbanken» wordt verstoord, in vergelijking met de huidige Reegeul. Daardoor is er sprake van permanent kwaliteitsverlies van dit habitattype wat in strijd is met de instandhoudingdoelstelling van dit habitattype voor de Waddenzee. Dit betekent dat de realisatie van de bochtafsnijding Reegeul-Oost vanuit natuurwetgeving niet haalbaar is omdat de staat van instandhouding van dit habitattype in het geding komt en een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming daarom niet kan worden afgegeven.
U verwijst in uw vraag ook naar beantwoording van eerdere vragen (Kamerstuk 2891, 3 juni 2019). Daarin is gesteld dat bij het positief doorlopen van alle procedures voor het verwerven van de noodzakelijke vergunningen, de bochtafsnijding eind 2020 gereed zou kunnen zijn. Het natuuronderzoek heeft uitgewezen dat het verkrijgen van een vergunning niet haalbaar is. Dit heb ik in mijn brief over de voortgang van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) d.d. 19 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 A, nr. 95) aan uw Kamer gemeld.
Waarom was het wel mogelijk om de bochtafsnijding van de «Vloedgeul» te realiseren in de vaargeul naar Ameland, en die ook tot positieve effecten heeft geleid op de dienstregeling, maar de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» niet? Wat is het verschil?
De bochtafsnijding Vloedgeul sluit aan bij een reeds ingezette natuurlijke loop van de geul. Bij de aanleg van de Vloedgeul was geen sprake van verslechtering van habitattypen of leefgebieden. Daarmee was realisatie van de Vloedgeul niet strijdig met de instandhoudingsdoelstelling van de Waddenzee. In het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook een vergunning verkregen. Bij de aanleg van de Reegeul-Oost zou sprake zijn van verlies van het habitattype permanent ondergelopen zandbanken en daarmee wel van een verslechtering van habitattypen of leefgebieden.
Welk overleg heeft er met rederij Wagenborg en de gemeente Ameland plaats gevonden over het niet doorgaan van de bochtafsnijding «Reegeul-Oost» en wat is daaruit gekomen?
Rederij Wagenborg, de gemeente Ameland en alle andere betrokken regionale partijen zijn regelmatig geïnformeerd over het onderzoek naar de bochtafsnijding Reegeul-Oost. Op 22 juni 2020 is aan alle betrokken partijen gemeld dat het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet mogelijk bleek en de realisatie van de bochtafsnijding Reegeul-Oost daardoor niet haalbaar is.
Wat zijn de gevolgen voor de dienstregeling en vertragingen van het niet doorgaan van de bochtafsnijding «Reegeul-Oost»?
Door het niet doorgaan van de bochtafsnijding Reegeul-Oost kan de duur van de overtocht niet met de geschatte vier minuten worden verkort. De bochtafsnijding Reegeul-oost was een van de maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken. De andere maatregelen uit het Open Plan Proces zijn wel gerealiseerd. De effecten van deze gerealiseerde maatregelen op de uitvoering van de dienstregeling worden gemonitord.
Wat zijn de resultaten geweest van de andere maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken?
Naar aanleiding van schriftelijke vragen die eerder dit jaar door uw Kamer zijn gesteld over de «Lange termijn oplossingsrichtingen bereikbaarheid Ameland na 2030» en «Onderzoek vertragingen veerdienst Holwerd-Ameland» heb ik u geïnformeerd op 25 maart 2020 over de aanpassing van het baggerregime, de knip in de dienstregeling, het optimaliseren van het laad- en losproces en de ingebruikname van een sneldienst (Kamerstuk 23 645, nr. 712).
Welke maatregelen ziet u nu nog om de vertragingen bij de veerverbinding Holwerd-Ameland voor de korte termijn te verminderen en bent u ook bereid om te nemen?
De andere maatregelen uit het Open Plan Proces om de dienstregeling betrouwbaarder te maken zijn gerealiseerd. Het vaargeulonderhoud blijft mijn aandacht houden en daarom blijf ik ook de effecten van deze maatregelen op de uitvoering van de dienstregeling monitoren.
Deelt u de mening dat er dan nu gekeken moet worden naar mogelijkheden voor andere maatregelen om vertragingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Welk overleg vindt hierover plaats met rederij Wagenborg, de gemeente Ameland en de provincie Fryslân?
Zoals ik heb vermeld in mijn brief van 14 januari 2020 over «Lange termijn oplossingsrichtingen bereikbaarheid Ameland na 2030 en onderzoek vertragingen verbinding» (Kamerstuk 23 645, nr. 711) start ik dit najaar met het «Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030» waarin ik twee mogelijke langetermijnoplossingsrichtingen nader zal onderzoeken en uitwerken. Bij dit proces worden ook de provincie Fryslân, diverse gemeenten en rederij Wagenborg betrokken.
Hoe moet het niet laten doorgaan van de bochtafsnijding gezien worden ten opzichte van de aangenomen motie van de leden Aukje de Vries en Jacobi, d.d. 7 april 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 198) waarin uitgesproken wordt «ruimte te willen bieden in de Structuurvisie Waddenzee voor een aanpassing van de vaargeul en optimalisatie van het vaargeulonderhoud»?
De huidige Structuurvisie Waddenzee (2012) maakt het realiseren van een bochtafsnijding niet onmogelijk. Het uitgangspunt is dat de vaargeulen meebewegen met de natuurlijke dynamiek. Indien voor een verlegging van een vaargeul moet worden gebaggerd, is een vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Die vergunning kan voor het project Reegeul-Oost niet worden verkregen (zie antwoord 2). Met de afronding van de «Langetermijn Oplossingsrichtingen Bereikbaarheid Ameland na 2030» en het Open Plan Proces heb ik uitvoering gegeven aan de motie Aukje de Vries/Jacobi van 7 april 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 128). Zie ook de eerdergenoemde MIRT-brief van 19 juni 2020.
Hoe moet het niet laten doorgaan van de bochtafsnijding gezien worden ten opzichte van de aangenomen motie Aukje de Vries c.s., d.d. 11 december 2019 (Kamestuk 29 684, nr. 198) waarin «de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang»?
In mijn brief van 9 juli 2020 over de ontwerp-Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk 2020Z13757) heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de genoemde motie. In de Agenda wordt onderkend dat bereikbaarheid van groot belang is voor de economie en de leefbaarheid. Verder wordt uitgelegd wat de uitgangspunten zijn voor de baggerinspanningen van het Rijk, en hoe we gezamenlijk toekomstige ontwikkelingen bestuderen en waar mogelijk kansen creëren voor innovatieve oplossingen. Dit neemt niet weg, dat voor ingrepen in een Natura 2000 gebied een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming is vereist. Aangezien in het kader daarvan is beoordeeld dat de bochtafsnijding permanent schadelijk is voor de natuur kan een dergelijke vergunning niet worden afgegeven.
Waarom is er in het onderzoek alleen gekeken naar het natuuraspect en niet naar het maatschappelijk en economisch belang en de bereikbaarheid van Ameland?
Bij de keuze uit het Open Planproces om de bochtafsnijding Reegeul-Oost als mogelijke optie te onderzoeken, zijn de economische en maatschappelijke belangen meegewogen. Voor het realiseren van de Reegeul-Oost is echter ook een vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Daarom heeft dit onderzoek zich toegespitst op de natuureffecten.
In hoeverre zijn ook de negatieve milieueffecten van de langere vaartijd, volgens Wagenborg zo’n 1.500 kilo CO2-uitstoot per dag, meegewogen?
De afname van de CO2-uiststoot bij aanleg van de Reegeul-Oost ten opzichte van de huidige situatie is onderzocht. De afname van de uitstoot van CO2 is niet doorslaggevend voor het krijgen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming. Het habitatverlies van de permanent ondergelopen zandbanken is de bepalende factor voor het verkrijgen van een vergunning.
Wat zijn de gevolgen van het huidige noodzakelijke baggerregime voor de vaargeul Ameland voor de natuur vergeleken met de bochtafsnijding «Reegeul-Oost»? In hoeverre zijn ook de milieueffecten van het noodzakelijke baggerregime op dit moment meegewogen ten opzichte van een vaargeul met bochtafsnijding «Reegeul-Oost»?
Het baggeronderhoud van de Reegeul-Oost zou naar verwachting hoger zijn dan het baggeronderhoud in de huidige geul. De baggerwerkzaamheden voor de Reegeul-Oost zouden daarom leiden tot een toename van de negatieve effecten op de natuur en een stijging van het totale baggervolume.
Naar welke mitigerende maatregelen voor de effecten van de bochtafsnijding is gekeken en waarom konden deze niet?
Er is gekeken naar aanpassingen van het ontwerp om het kwaliteitsverlies van het prioritaire habitattype «permanent ondergelopen zandbanken» zo veel mogelijk te beperken. Hieruit bleek dat de alternatieve ontwerpen niet het gewenste resultaat opleverden. Zo voldeden de alternatieven niet aan de nautische eisen op het gebied van veiligheid en doorstroming en zou het habitatverlies te groot zijn.
Klopt het dat bij natuurlijke verleggingen van de geul, waardoor de bocht kleiner wordt door de natuurlijke dynamiek, er eerst vergunningen nodig zijn om zo’n verkorte route te mogen bevaren? Waarom is dit? Kunt u toezeggen dat dit sneller en makkelijker kan, zonder lange procedures?
Nee, dit klopt niet. Voor het bevaren van een geul, hetzij natuurlijk gevormd, hetzij aangelegd, is geen vergunning nodig.
9000 dossiers die onterecht vernietigd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 29 november 2019 een lijst naar de Kamer stuurde met alle beroepszaken kinderopvangtoeslag met vermelding van de uitkomst van die zaken?1?
Ja dat herinner ik mij, mijn ambtsvoorganger heeft op 29 november 2019 naar aanleiding van een verzoek van de Kamer uit het systeem van de Belastingdienst een (ongepersonaliseerd) overzicht van 149 pagina’s van alle rechtszaken vanaf 2010 waarbij de kinderopvangtoeslag een rol speelde gestuurd. Hierin zijn uitspraken van rechtbanken en Raad van State opgenomen.2
Herinnert u zich dat u de Kamer een zeer lange lijst ontving van alle 15085 beroepszaken in de kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat maar liefst 4468 zaken ingetrokken waren, waarbij in de toelichting stond: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar»?
Ja dat herinner ik mij. In antwoord 36 van de op 29 november 2019 gestuurde antwoorden is een tabel weergegeven van de uitkomsten van alle rechtszaken rondom kinderopvangtoeslag vanaf toeslagjaar 2006. Het gaat hierbij om 4.080 zaken bij rechtbanken die door de toeslaggerechtigde zijn ingetrokken en 388 zaken bij de Raad van State die zowel door de toeslaggerechtigden als de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zijn ingetrokken. Om zo transparant mogelijk te zijn over de post «Ingetrokken» is in een voetnoot opgenomen: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad.»
Snapt u dat er argwaan is en was omdat zoveel zaken ingetrokken waren en dat het er dus alle schijn van heeft dat de Belastingdienst zeer regelmatig een eerder afgewezen bezwaar vlak voor een zitting alsnog toekende om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen?
Ik betreur dat dit beeld is ontstaan. In de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, vindt door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats op basis van alle, dan beschikbare informatie. Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.
Klopt het dat op 29 november 2019 de dossiers dus nog niet vernietigd waren?
In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, die ik u op 2 juli jl. stuurde, heb ik u geïnformeerd dat bij circa 9.000 beroepsdossiers inzake toeslagen er ten onrechte een vernietigingsstermijn van 7 jaar is aangehouden in plaats van 12 jaar.3 Het grootste deel van deze dossiers (7.087) is inderdaad vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020. Daarnaast zijn er in 2014 144 dossiers vernietigd. Bij deze 144 dossiers is ten onrechte ook de 7 jaarstermijn niet aangehouden. In 2019 zijn er daarnaast 1707 dossiers vernietigd. Niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem. Wel is bekend dat alle beroepsdossiers over toeslagen die tot en met 2012 zijn gearchiveerd vernietigd zijn, alle beroepsdossiers die vanaf 2013 zijn gearchiveerd zijn nog beschikbaar.
Kunt u de ondertekende processen-verbaal van de vernietiging van de beroepszaken tussen 2009 en 2012 aan de Kamer doen toekomen?
Na afloop van een jaar waarin dossiers vernietigd zijn wordt een Verklaring van Vernietiging opgemaakt. In dit document wordt na afloop van een jaar formeel vastgesteld, mede naar aanleiding van een bericht van Doc-Direkt, dat dossiers vernietigd zijn. U treft deze aan in bijlage 1 en 2.4Bijlage 1 betreft de vernietiging van de dossiers in 2014, de toeslagen beroepsdossiers zijn opgenomen onder selectielijst 19 handeling 54; bijlage 2 bevat de vernietiging van de dossiers in 2019, de toeslagen beroepsdossiers zijn hier nummer 201 handeling 24. Voor de vernietiging van de dossiers in 2020 wordt begin 2021 een Verklaring van Vernietiging opgesteld.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de illegale vernietiging van deze processen-verbaal?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft inmiddels laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst/Toeslagen zal meenemen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt, op 22 juli jl. heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd, in verband met de samenhang zijn vraag 1 en 2 gezamenlijk beantwoord.