Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
Het bericht dat het strafrechtelijk onderzoek naar frauderende slachthuizen is gestopt, ondanks dat het OM wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Kunt u bevestigen dat dit gaat om het onderzoek naar de slachthuizen in Noord Nederland, waarbij onder andere minstens honderd ernstig zieke en kreupele dieren koeien werden aangeleverd, hoewel zij helemaal niet hadden mogen vervoerd, omdat dit vervoer leidt tot ernstig dierenleed?
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde overtredingen direct hadden moeten worden bestraft door de aanwezige dierenartsen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar dat deze NVWA-ers hebben nagelaten om te handhaven?
Kunt u bevestigen dat de NVWA-dierenartsen die toezicht hielden bij deze slachthuizen lange tijd niet hebben opgetreden tegen deze (ernstige) misstanden en dat dit pas aan het licht kwam toen medewerkers van een andere afdeling binnen de NVWA hierover aan de bel trokken, waarna de officier van justitie verzocht om de zaak verder te onderzoeken?
Kunt u zich herinneren dat uit het 2Solve onderzoek dat vervolgens is ingesteld naar het optreden van de NVWA bij kleine en middelgrote slachthuizen in Noord Nederland bleek dat er een structureel probleem is met de handhavingscultuur bij een deel van de NVWA?
Is het waar dat nu van vervolging is afgezien wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie, ondanks dat het Openbaar Ministerie (OM) wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren? Zo ja, hoe kon dat gebeuren?
Zijn de benodigde rapporten helemaal niet af of is er voldoende informatie om de slachthuizen te vervolgen en zijn er voldoende stukken verzameld om fraude en mishandeling te bewijzen?
Op welk moment bent u geïnformeerd door het OM of door de NVWA over het feit dat de vervolging van de frauderende slachthuizen zou worden gestaakt, wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie?
Kreeg u eerder signalen dat de vervolging problematisch zou kunnen worden omdat de benodigde bewijsstukken en informatie niet geleverd werden aan het OM? Zo ja, wanneer kreeg u deze signalen en welke actie heeft u daarop ondernomen om vervolging van de strafbare feiten te kunnen vervolgen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u pas op het allerlaatste moment bent geïnformeerd over de niet-vervolging van de frauderende slachthuizen?
Wat vindt u ervan dat door nalatigheid of disfunctioneren van een handhavingsdienst als de NVWA strafrechtelijk onderzoek door het OM wordt gefrustreerd en dat daardoor fraudeurs/criminelen vrijuit gaan?
Vindt u dat geconstateerde, herhaalde misstanden in slachthuizen onbestraft mogen blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie onderneemt u om de geconstateerde misstanden alsnog voor de rechter te brengen?
Is het juist dat van vervolging zou moeten worden afgezien «omdat het onderzoek te lang zou gaan duren»? Zo ja, waarom en acht u het acceptabel dat misdrijven daarmee onbestraft zouden kunnen blijven? Zo nee, bent u bereid het OM aan te sporen alsnog tot vervolging over te gaan?
Wat is in het algemeen de termijn voor het redelijkerwijs instellen van vervolging en wat is de reden in onderhavig geval niet tot vervolging over te gaan en acht u niet-vervolging «redelijk» gelet op het vertrouwen in de rechtsorde?
Is het waar dat er tussen de officier van justitie en de NVWA meerdere gesprekken zijn geweest om de NVWA aan te sporen het onderzoek sneller te doen, maar dat dat geen resultaat heeft gehad en hoe verklaart u dit?
Deelt u de mening dat het niet langer aan de NVWA overgelaten kan worden het toezicht en de handhaving te verbeteren, maar dat ingrijpen in de NVWA noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deelt u de mening dat het disfunctioneren van de NVWA grote gevaren voor het welzijn van dieren en de volksgezondheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u ingrijpen en op welke termijn?
Bent u bereid om de dierenwelzijnsteams van de NVWA onder te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid om op die manier ernstige en structurele misdrijven effectiever aan te kunnen pakken?
Berichten in het Noord-Hollands Dagblad over intimidatie en misbruik van jonge turnsters |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat «psychische en fysieke geseling» nog steeds plaatsvindt en een van de personen nog steeds bij het olympisch traject is betrokken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?1
De KNGU heeft het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Op welke manier ondersteunt u (oud-)turnsters die slachtoffer zijn van misbruik? Is er een onafhankelijke laagdrempelige plek waar zij hun verhaal kunnen doen? Is er gespecialiseerde psychische hulp?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. De sport beschikt over het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) dat mede financieel wordt ondersteund door het Ministerie van VWS. Een belangrijke taak van het CVSN is het bijstaan van sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Het CVSN treedt op als onafhankelijke partij tussen sporters, sportbonden en de verenigingen, en beschikt over een landelijk netwerk voor professionele hulp en begeleiding. Zo is er nauw contact met de politie en werken zij samen met professionele hulporganisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, FIER, Centra Seksueel Geweld en Perspectief Herstelbemiddeling. Daarbij beschikt het CVSN over een eigen team aan vertrouwenspersonen die begeleiding bieden. Tenslotte kunnen seksueel misbruikte sporters terecht voor lotgenoten contact bij het platform Sporters helpen Sporters van de Stichting De Stilte Verbroken.
Zijn er gegevens bekend over psychische problemen zoals trauma's en eetstoornissen bij (voormalig) topsporters? Hebben specialistische behandelcentra, zoals het Landelijk expertise- en behandelcentrum FIER, hier zicht op?
Dergelijke gegevens worden voor deze specifieke groep niet structureel landelijk gerapporteerd. Wel maken sporters gebruik van de chatfunctie van het behandel- en expertisecentrum FIER, waarbij sporters anoniem hun verhaal kunnen doen. Daarbij krijgen sporters advies over het maken van een melding bij het CVSN, eigen sportbond of politie en hoe ze contact op kunnen nemen met een vertrouwenscontactpersoon.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting van het Centrum voor Veilige Sport Nederland binnengekomen over intimidatie, mishandeling en misbruik? Hoeveel meldingen richten zich op het turnen?
Eind maart dit jaar heb ik u bericht over het totaal aantal toegenomen meldingen/contacten van het CVSN (voorheen Vertrouwenspunt Sport) per jaar zoals onderstaand weergegeven2. Daarnaast zal het CVSN haar jaarverslag binnenkort publiceren op de website van NOC*NSF. In dit jaarverslag zijn de laatste cijfers opgenomen met betrekking tot de signalen over grensoverschrijdend gedrag die binnen zijn gekomen bij het CVSN en de sportbonden. Ik heb geen zicht op hoeveel meldingen specifiek gaan over turnen.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
– 0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Wat is er met deze meldingen gebeurd? Krijgen slachtoffers direct hulp aangeboden? Worden zij aangemoedigd en geholpen om aangifte te doen? Zo ja, wie doet dit? Zo nee, waarom niet?
Het CVSN wijst slachtoffers op de mogelijkheden die er zijn als het gaat om hulp en ondersteuning voor het slachtoffer, het aanpakken van de situatie en de eventuele mogelijkheden van sanctioneren van degenen die in overtreding zijn. Slachtoffers worden tijdens dit proces bijgestaan door het CVSN. Indien er vermoedens van strafbare feiten zijn overlegt het CVSN altijd geanonimiseerd met de politie. Het CVSN stimuleert en helpt melder(s) om aangifte/melding te doen bij politie, ISR of (aanklager van) de betrokken bond. Hetzelfde geldt voor melders die zich tot de KNGU wenden en daar de vertrouwenscontactpersoon spreken. Daarbij ziet het CVSN erop toe dat meldingen worden opgevolgd door het onlangs ingevoerde casemanagementsysteem waarin sportbonden signalen registreren. Tot nu toe zijn 50 sportbonden hierop aangesloten en dit wordt nog verder uitgebreid. Het CVSN rapporteert op geanonimiseerde wijze de cijfers uit het casemanagementsysteem in het, binnenkort te publiceren, jaarverslag.
Wat is er gebeurd met de 40 signalen die het Centrum Veilige Sport Nederland tot november 2019 heeft ontvangen en heeft doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR)? Hoe kan het dat bij het ISR momenteel maar één onderzoek loopt naar seksuele intimidatie rondom een trainer in de breedtesport-tak? Wat is er met de andere signalen gebeurd?2
De 40 signalen tot november 2019 betroffen meerdere sporten. In 2019 hebben de aanklagers van het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) in totaal 58 zaken in behandeling genomen uit 2019 en eerdere jaren. In de meeste gevallen gaat het daarbij om zaken als seksuele intimidatie. Specifiek voor turnen heeft het ISR, sinds de invoering van de aanklager bij de KNGU in februari 2017, zeven meldingen gekregen. Dit betrof vijf meldingen die op basis van het Tuchtreglement Seksuele intimidatie zijn behandeld en twee meldingen die onder het algemeen tuchtrecht vielen. Twee meldingen zijn nog in onderzoek en één zaak is nog in behandeling bij de tuchtcommissie van het ISR. De overige zaken zijn reeds afgerond. Daarvan zijn twee zaken geseponeerd door de aanklager.
Eén in verband met het niet willen doorzetten door de meldster en één omdat er in het onafhankelijk onderzoek geen tuchtrechtelijk strafbare feiten werden geconstateerd. Twee zaken zijn behandeld door de tuchtcommissie en daarin is uitspraak gedaan.
Wat vindt u ervan dat een sportpsycholoog sporters ontraadt om naar het ISR te stappen, omdat er veelal niets met klachten wordt gedaan of het leidt tot seponering?
Het is van groot belang dat alle meldingen worden opgevolgd. Bij het ISR wordt in alle gevallen een melding opgevolgd. De onafhankelijk aanklager beoordeelt deze, laat de zaak op objectieve wijze onderzoeken en neemt op basis van de verzamelde feiten, een beslissing over tuchtrechtelijke vervolging. Het ISR opereert daarin onafhankelijk van de sportbonden en NOC*NSF. Ik herken dit beeld dan ook niet en betreur dat een dergelijk advies wordt gegeven.
Bent u bereid om terug te komen op een eerdere reactie op Kamervragen over dit onderwerp, waarin uw ambtsvoorganger zegt «Ik ben niet voor het verplicht stellen van vertrouwenspersonen bij elke vereniging, wel ben ik voor het stimuleren hiervan.» Zo nee, waarom niet?3
Nee, ik ben zeer terughoudend met het opleggen van verplichtingen aan sportverenigingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij NOC*NSF en de sportbonden zelf. Zo is het hebben van een vertrouwenscontactpersoon voor sportbonden reeds opgenomen in de minimale kwaliteitseisen van NOC*NSF. Daarnaast adviseren sportbonden alle aangesloten verenigingen een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen. Sporters kunnen bovendien rechtstreeks contact opnemen met de vertrouwenscontactpersoon van de betreffende bond.
Vindt u dat de acties die De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en het NOC*NSF in de afgelopen jaren hebben ondernomen voldoende resultaat hebben opgeleverd? Is er zicht op de (sociale) veiligheid van verenigingen die niet bij de KNGU zijn aangesloten?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Uit alle verhalen uit het turnen de afgelopen tijd blijkt dat we er helaas nog lang niet zijn. Het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turnsport zal meer inzicht in geven in de benodigde toekomstige acties.
Ik zie wel dat de sportsector stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. De KNGU is continu met de verenigingen in gesprek over de sportcultuur.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de KNGU en de sportverenigingen. Daarbij is de KNGU gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is. Ook heeft de KNGU de laatste jaren een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau waardoor jonge talentvolle sporters minder worden belast. NOC*NSF zet met het CVSN actief in op de preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Samen met de lokale sportakkoorden waar aandacht is voor een positieve sportcultuur, ook voor sportverenigingen die niet bij een sportbond zijn aangesloten, ben ik ervan overtuigd dat deze acties een positieve bijdrage leveren aan de sociale veiligheid en het pedagogisch sportklimaat. Cijfers laten zien dat de sportsector stap voor stap op de goede weg is. Het gevoel van veiligheid tijdens en rondom sportwedstrijden is gestegen van 74% in 2016 naar 78% in 2018. Daarnaast daalt het meemaken van wangedrag in de sport van 36% in 2012 naar 28% in 20185. Een cultuurverandering vergt echter een lange adem en vraagt inzet van ons allemaal.
Op welke wijze wordt in de opleiding tot (top)trainer/coach aandacht besteed aan afhankelijkheidsrelaties die samenhangen met de positie van trainer/coach en mogelijke uitwassen ervan? Ziet u redenen om de eisen voor trainers en coaches verder aan te scherpen?
Het is essentieel dat er in opleidingen en cursussen aan trainers en coaches aandacht is voor het creëren van een veilige en pedagogisch verantwoorde sport. NOC*NSF zet hierop in met de volgende opleidingen:
NOC*NSF werkt aan het opzetten van een doorlopende leerlijn voor topsporttrainers/coaches. Het creëren van een pedagogisch veilig sportklimaat is een cruciaal onderdeel daarvan.
NOC*NSF, KNGU en CIOSNL zijn een gezamenlijke pilot gestart om de opleiding tot trainer-coach te professionaliseren, waarbij de eerste module is gericht op een pedagogisch veilig sportklimaat. Vervolgens kan deze module ook bij andere bonden en onderwijsinstellingen worden ingezet.
NOC*NSF biedt via de Academie voor Sportkader opleidingen aan voor trainers in het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag.
In diverse trainersopleidingen is er aandacht voor sociale veiligheid en pedagogiek. Zie ook kwalificatieprofiel trainer-coach: «Gaat sportief en respectvol om met alle betrokkenen» als onderdeel van «coachen» en «geven van trainingen».
Binnen de MasterCoach opleiding van NOC*NSF Topsport is een dag ingericht voor ethische vraagstukken in de sport, zoals: dopinggebruik, matchfixing en grensoverschrijdend gedrag.
Bij de KNGU is in de opleidingen, afhankelijk van het opleidingsniveau van de trainer/coach, aandacht voor basiskennis pedagogiek bestaande uit veilig sportklimaat, ontwikkelingspsychologie, breed motorische ontwikkeling, communicatie en de rol van ouders. Daarnaast is de KNGU aan de slag met een nieuwe opleidingsstructuur waar de nadruk ligt op pedagogiek, didactiek en breed motorische ontwikkeling. Ik zie op dit moment geen redenen om bovenstaande verder uit te breiden of aan te scherpen.
Is er voldoende zicht op het pedagogische klimaat binnen álle turnverenigingen? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 9.
Wat is de stand van zaken van de lobby voor het verhogen van de seniorenleeftijd van zestien naar achttien jaar?
In Nederland heeft de KNGU afgelopen voorjaar besloten om de seniorenleeftijd voor de wedstrijdsport te verhogen van 16 naar 18 jaar. Voor het komende wedstrijdseizoen wordt dit verder uitgewerkt en geïmplementeerd. De KNGU is daarnaast mondiaal voortrekker in de lobby om dit ook voor internationale wedstrijden in te voeren. Steeds meer landen (vooral West-Europa en Canada) sluiten zich aan bij de KNGU als koploper, er is echter nog geen meerderheid op mondiaal niveau.
Het bericht ‘NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt’ RTL 25 juli 2020 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) danwel de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (IOD) de bewijsstukken en de informatie niet op tijd heeft aangeleverd waardoor het onderzoek naar de misstanden is stopgezet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Deelt u de mening dat consumenten vertrouwen in de NVWA moeten kunnen hebben maar dit in de afgelopen periode al een aantal keren geschaad is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er geen straffeloosheid mag optreden door toedoen van de NVWA (IOD) en zeker niet als het om voedselveiligheid gaat?
Kunt u aangeven wat het gevolg is van het stopzetten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) en heeft dit ook gevolgen voor een mogelijk bestuurlijke interventie door de NVWA (IOD) en kunt u dit toelichten?
Indien er een mogelijkheid bestaat om over te kunnen gaan tot een bestuurlijke interventie met welke termijnen dient de NVWA (IOD) dan rekening te houden?
Deelt u dat deze trage werkwijze zeer onwenselijk is omdat kostbare capaciteit en energie bij het OM en de NVWA (IOD) verloren gaat?
Op welke momenten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, heeft de officier van justitie contact opgenomen met de NVWA (IOD) inzake het trage verloop van het onderzoek en wat is er naar aanleiding van deze contacten (intern) gebeurd?
Kunt u in deze casus een tijdlijn geven van de eerste melding, het (voor)onderzoek en de (procedurele) vervolgstappen tot het moment van het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek en de momenten van contact tussen het OM en de NVWA (IOD)?
Wat zegt deze casus over de cultuur binnen de NVWA (IOD)?
Bent u bereid de uitkomst van het onderzoek dat de NVWA gaat doen naar de reden van de te langzame uitvoering van deze casus, in antwoord op deze vragen (binnen drie weken) of via een afzonderlijke brief voor 1 september 2020, met de Kamer te delen?
Kunt u aangeven of in deze casus sprake is van een risico gericht op voedselveiligheid, een heel hoog frauderisico of incidenten of crises waarover in het Jaarplan 2020 van de NVWA opgenomen is dat in deze gevallen met voorrang capaciteit wordt ingezet? Zo ja, waarom is er geen extra capaciteit beschikbaar gesteld? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven welke risico’s dan bedoeld worden zoals omschreven in het Jaarplan 2020?2
Wie beoordeelt binnen de NVWA (IOD) of er sprake is van een «heel hoog risico» en wordt deze beoordeling zelfstandig en zonder nadere controle uitgevoerd of wordt het vier-ogen-principe toegepast? Zo nee, zou het verstandig zijn daartoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat door de NVWA (IOD) in 2019 29 onderzoeken hebben plaatsgevonden en dat van deze 29 onderzoeken er 26 zijn aangeleverd bij het Functioneel Parket en kunt u aangeven of en hoe deze onderzoeken zijn afgerond?
Kunt u van de drie door de NVWA (IOD) afgebroken onderzoeken aangeven wanneer deze onderzoeken (in welke fase in het verloop van het onderzoek) zijn afgebroken en wat de reden was waarom deze onderzoeken zijn afgebroken?
Zijn in deze genoemde aantallen ook de vooronderzoeken meegenomen? Zo nee, hoeveel vooronderzoeken zijn er door de NVWA (IOD) in 2019 gestart, hoeveel vooronderzoeken hebben een vervolg in de onderzoeksfase gekend en wat is de reden waarom de gestarte vooronderzoeken niet zijn vervolgd (graag een overzicht van alle vooronderzoeken inclusief het mogelijke of te onderzoeken strafrechtelijk feit per vooronderzoek)? Zo ja, betekent dit dat er geen andere onderzoeken door de NVWA (IOD) zijn gedaan?
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid een oordeel vellen over de kwaliteit van de aangeleverde onderzoeken door de NVWA (IOD)? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken heeft het OM de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) van de NVWA (IOD) ontvangen en hoeveel onderzoeken hebben uiteindelijk over deze periode geleid tot strafrechtelijke vervolging en kunt u de reden aangeven waarom er bij de andere zaken uiteindelijk niet overgegaan is tot strafrechtelijke vervolging? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn er in de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) beëindigd, omdat de bewijsstukken en of informatie te lang op zich lieten wachten?
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen door te voeren? Indien geen, kunt u dat toelichten?
Klopt het dat het strafrechtelijk (voor)onderzoek waarover u in de Kamerbrief in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Geurts, Von Martels, Lodders en Bisschop «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude» heeft gesteld dat dit onderzoek loopt, is gestaakt? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit onderzoek is gestaakt en kunt u aangeven waarom deze informatie niet actief met de Kamer is gedeeld, mede naar aanleiding van de verschillende Kamervragen?3
Is er inmiddels meer bekend over de mogelijke uitbreiding van bevoegdheden van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) waarover u in de beantwoording van de vragen over de pootgoedfraude aangaf dat hierover nagedacht wordt en wordt in het rapport over het keurings- en toezichtslandschap, dat u de Kamer heeft toegezegd naar aanleiding van het 2Solve rapport, ingegaan op een mogelijke overdracht van taken en bevoegdheden van de NVWA naar de NAK? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de NVWA en de NAK beide op gelijkwaardige wijze worden betrokken bij dit onderzoek en kunt u aangeven op welke manier de onafhankelijkheid geborgd wordt van het uiteindelijke onderzoek en de aanbevelingen?
Het verlengen van opsporingsvergunningen voor olie en gas aan Vermilion zonder aan wettelijke criteria te voldoen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat een opsporingsvergunning van Vermilion (opsporingsvergunning Utrecht) die al sinds 24 november 2018 verstreken is nog steeds wordt gerapporteerd als verlengd?
Voor het verstrijken van de termijn is een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur gedaan door Vermilion, de houder van de vergunning. Zolang er geen besluit is genomen blijft geregistreerd staan dat deze vergunning er nog is. Vermilion kan echter geen rechten ontlenen aan de wijze waarop NLOG dit registreert.
Klopt het dat Vermilion een verlenging van de opsporingsvergunning heeft aangevraagd, en dat deze verlenging op dit moment in overweging wordt genomen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de verlenging voor de lange periode van acht jaar is aangevraagd door Vermilion, en dat daarmee zeer waarschijnlijk al geanticipeerd wordt op de praktijk van halvering van de tijd door het ministerie bij toekenning van verlengingen van vergunningen? Hoe gaat u hiermee om?
Vermilion heeft een verlenging van de geldigheidsduur van acht jaar aangevraagd. Er is geen praktijk van halvering van aangevraagde termijnen bij toekenning van verlengingen van vergunningen. De termijn die gegund wordt moet afdoende zijn om het werkplan voor het noodzakelijke opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. De aanvrager zal in geval van een aanvraag voor het verlengen van de geldigheidsduur van een opsporingsvergunning moeten aangeven waarom het onderzoek niet binnen de eerder gegunde termijn kon worden uitgevoerd. Ik heb nog geen besluit genomen over het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning of over de exacte termijn van deze verlenging.
Kunt u bevestigen dat er geen vergunningen worden verlengd zonder dat aan de voorwaarden voor verlenging, vastgelegd in die vergunning, is voldaan?
In principe worden er geen termijnen verlengd indien niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor of aan de voorwaarden in de beschikking is voldaan, tenzij het niet aan de aanvrager kan worden verweten dat niet is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking.
De opsporingsvergunning is een marktordenende vergunning. De voorwaarden in de opsporingsvergunning Utrecht stammen nog uit de tijd dat er nog wel nieuwe opsporingsvergunningen werden afgegeven. Deze voorwaarden hadden tot doel de concurrentie tussen de verschillende operators te bevorderen en operators te dwingen zo snel mogelijk onderzoek te doen en tot winning te komen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de bezwaren tegen verlenging van de betreffende vergunning die nu al zijn geuit door het college van de gemeente Woerden?1
Er is geen formeel adviesrecht voor regionale overheden in deze procedure. De reden hiervoor is dat de onderliggende opsporingsvergunning slechts een economisch recht van Vermilion betreft. Het gebied van de opsporingsvergunning beslaat 24 gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, en vier provincies. Het uitvoeren van onderzoek zal uiteindelijk een vele malen kleiner gebied betreffen. Voor het uitvoeren van onderzoek moeten andere vergunningen worden aangevraagd waarbij de betrokken overheden, waarschijnlijk 2 of 3 gemeenten en een provincie, een wettelijke adviesrecht hebben. Met deze gemeenten zal ik uitvoerig afstemmen. Voor het daadwerkelijk mogen winnen van eventuele voorraden zijn diverse andere vergunningen nodig waarbij de betrokken overheden wettelijk adviesrecht hebben. Op dit moment kan en mag Vermilion nog niets en mij zijn ook geen voornemens bekend van Vermilion om op korte termijn onderzoek te gaan doen.
Ik hecht er echter aan om alle processen zo transparant mogelijk te laten verlopen. Indien ik voornemens ben positief te besluiten op het verzoek van Vermilion zal er op gepaste wijze worden afgestemd met de betrokken overheden over dit voornemen en de hierop volgende procedures.
Deelt u de mening dat wanneer een vergunning al geruime tijd verlopen is en er niet voldaan is aan de randvoorwaarden van een verlengen, er geen sprake meer is van een verlenging van een opsporingsvergunning maar van de aanvraag tot een nieuwe vergunning?
Nee, indien de aanvraag is ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de onderliggende vergunning moet ik daar positief op besluiten indien aan alle voorwaarden is voldaan. In dat geval wordt geen nieuwe vergunning afgegeven maar worden de bestaande rechten van de onderliggende vergunning gerespecteerd.
Kunt u bevestigen dat u, conform het regeerakkoord, geen nieuwe opsporingsvergunning aan Vermilion zal afgeven, en dat er gehandhaafd zal worden als er toch opsporingsactiviteiten zonder vergunning plaatsvinden?
Ja, ik geef geen nieuwe opsporingsvergunningen op land af. Dit betreft niet specifiek Vermilion, maar alle operators die op land actief zijn.
Het Staatstoezicht op de mijnen is de onafhankelijk toezichthouder en zal op grond van een eigen mandaat optreden tegen vergunningplichtige activiteiten waarvoor geen vergunning is afgegeven.
Op grond van enkel de opsporingsvergunning Utrecht is het Vermilion niet toegestaan om proefboringen uit te voeren of seismisch onderzoek te doen. De opsporingsvergunning Utrecht betreft een marktordenende vergunning die Vermilion het exclusieve recht geeft binnen het zoekgebied, zoals beschreven in die opsporingsvergunning, aanvragen in te dienen voor vergunningen voor proefboringen en seismisch onderzoek.
Rituele slacht en het Offerfeest |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dusdanige voorschriften heeft geformuleerd dat de rituele slacht, en meer specifiek de rituele slacht tijdens het Offerfeest, praktisch onmogelijk wordt gemaakt? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Nee. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en Kwaliteitskeuring Dierlijke Slacht (KDS) om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Klopt het dat veel aanvragen van slachthuizen in het kader van het Offerfeest door de NVWA zijn afgewezen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De aanname dat veel van de aanvragen voor het slachten tijdens het Offerfeest 2020 zijn afgewezen, deel ik niet. Er hebben zich 53 slachthuizen bij de NVWA aangemeld voor het Offerfeest 2020. Deze slachthuizen hebben hun werkwijze ten aanzien van de richtlijnen met betrekking tot COVID-19 door middel van een plan van aanpak bij de NVWA moeten indienen. De plannen van 9 slachthuizen zijn aanvankelijk niet akkoord bevonden. Vier slachthuizen hebben op basis van een bijgesteld plan toestemming van de NVWA gekregen om tijdens het Offerfeest 2020 te slachten. Tijdens de periode van het Offerfeest hebben dus uiteindelijk 48 van de 53 aangemelde bedrijven geslacht.
Klopt het dat de rituele slacht wordt bemoeilijkt, onder andere omdat de NVWA geen toezicht wil of kan leveren? Zo ja, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk verholpen dient te worden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 1. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en KDS om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Welke voorschriften gelden er in het kader van corona ten aanzien van de rituele slacht en wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid?
Ook bij het uitvoeren van rituele slacht zijn de RIVM-richtlijnen ten aanzien van veilig werken in coronatijd van kracht. Voor antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de NVWA bureaucratische en praktische hindernissen opwerpt waardoor mensen niet volgens religieuze voorschriften kunnen slachten?
Die mening deel ik. De NVWA houdt binnen de kaders van de coronarichtlijnen en de wettelijke kaders voor voedselveiligheid en dierenwelzijn toezicht op onbedwelmd slachten. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, zijn er door de NVWA geen verhinderingen opgeworpen, maar heeft de NVWA de plannen van aanpak van de slachthuizen beoordeeld op de mogelijkheid om tijdens het Offerfeest 2020 op een veilige manier haar taken uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het binnen de kaders van de coronarichtlijnen van belang is om pal te staan voor de mogelijkheid van mensen om middels religieuze voorschriften te slachten?
In Nederland bestaat de wettelijke mogelijkheid om met in achtneming van de vereisten van voedselveiligheid en dierenwelzijn dieren onbedwelmd te slachten. In de huidige tijd moet er rekening gehouden worden met de richtlijnen van het RIVM om de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de slachthuizen te kunnen borgen. Voor het naleven van de coronarichtlijnen daarbij verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om te garanderen dat de rituele slacht onbelemmerd doorgang kan vinden en dat de viering van het Offerfeest niet wordt gefrustreerd? Zo nee, waarom niet?
Onbedwelmde slacht heeft kunnen plaatsvinden, rekening houdend met de eisen die de coronarichtlijnen hieraan stellen.
Bent u bereid om deze vragen vóór 31 juli te beantwoorden?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Bent u bekend met het bericht: «Turncoach Gerrit Beltman verbreekt stilzwijgen over zijn onmenselijke trainingsmethoden: «Ik mishandelde en vernederde jonge turnsters om medailles te winnen. Ik schaam me diep»»1 en het bericht: «KNGU na bekentenis turncoach Beltman: «Helaas herkennen we de verhalen»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het soort barbaarse trainingspraktijken die deze turncoach hanteerde, uitgebannen moet worden uit onze sportwereld? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) bij het externe onderzoek waarmee ze dit soort misstanden tot op de bodem willen uitzoeken?
Ja. Ik betreur dergelijk gedrag. Dit past op geen enkele wijze binnen de positieve sportcultuur waar ik samen met de sportsector voor sta. Daarom financiert het Ministerie van VWS het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport.
Bent u bereid om de KNGU organisatorisch en eventueel ook financieel te ondersteunen als er stappen moeten worden genomen nadat het externe onderzoek van de KNGU afgerond is en de aanbevelingen bekend zijn om de veiligheid van jonge turners en turnsters zoveel mogelijk te kunnen waarborgen? Zo nee, wat bent u wel bereid om te doen?
Ja, ik vind het belangrijk dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd. Ik zal de KNGU, in samenwerking met het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), daarbij ondersteunen waar dat nodig is.
Is er reeds een waterdicht systeem zodat foute coaches niet van de ene sportvereniging naar de andere kunnen overstappen, of van de ene tak van sport naar de andere tak van sport kunnen gaan? Zo ja, is dit in praktijk effectief genoeg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen kunt u nemen?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers en trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op, voor de functie relevante, justitiële antecedenten. Bij VOG-aanvragen van Europeanen die met kinderen willen gaan werken raadpleegt Justis altijd het European Criminal Record System, zodat eventuele justitiële documentatie van buiten Nederland ook kan worden meegewogen in de VOG-screening. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling, is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren, waarvan de VOG onderdeel uitmaakt. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de gratis VOG vooral meerwaarde heeft als er ook andere integriteitsmaatregelen worden getroffen, zoals het hebben van gedragsregels en een vertrouwenscontactpersoon3.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen opstaan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen, maar ook om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd, overstapt van de ene club naar de andere club om daar opnieuw slachtoffers te maken.
De VOG en registratielijst bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren uit de sportsector. Beide systemen gaan echter wel uit van een meldingsbereidheid bij misstanden en van het gebruik van de screeningsmogelijkheden door sportverenigingen. Om die reden heeft de sportsector in 2018 de meldplicht ingevoerd wat inhoudt dat een bestuurder of begeleider verplicht is om te melden bij (een vermoeden van) seksuele intimidatie of misbruik. Daarnaast worden acties ondernomen om het gebruik van screening in de sport verder te vergroten en te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door sportclubs te ondersteunen bij het aanvragen van de VOG. Bovendien ben ik voornemens om verkennend onderzoek te doen naar een «dwingender» karakter voor het gebruik van de VOG bij vrijwilligersorganisaties.
Bent u bereid om samen met de KNGU en NOC*NSF te achterhalen welke andere coaches deze barbaarse trainingspraktijken hebben gehanteerd en ervoor te zorgen dat hun trainingslicenties worden ingetrokken zodat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn? Zo nee, wat kunt u dan doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Bij (vermoedens van) misstanden kan melding gemaakt worden bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Het ISR kan misstanden tuchtrechtelijk onderzoeken en de tuchtrechter kan een sanctie opleggen die van invloed kan zijn op de licentie. Daarnaast heeft de KNGU het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Het bericht 'OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA»?1
Kunt u uitgebreid toelichten wat hier precies aan de hand is?
Hoe beoordeelt u het feit dat het onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zo lang duurde, dat het openbaar ministerie (OM) concludeerde dat het onderzoek onredelijk lang zou duren? Komt dit vaker voor?
Welke conclusie(s) trekt u uit deze gang van zaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een onderzoek naar misstanden in slachthuizen zo lang duurt dat strafrechtelijk optreden niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u dit bericht tegen de achtergrond van het artikel «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?2
Bent u van mening dat het kabinet de bestrijding van milieucriminaliteit voldoende prioriteit geeft? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u doen om dat te verbeteren?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen. Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer, onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking. Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021 over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte voor maatwerk in de interventies.
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven. Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten waarop de verkeersveiligheid in het geding is.
Het bericht dat Polen zich wil terugtrekken uit het verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen wil zich terugtrekken uit verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over wat het betekent voor de veiligheid en gezondheid van vrouwen wanneer Polen uit de Istanbul Conventie stapt?
Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn overal ter wereld zeer ernstige en hardnekkige problemen. Het kabinet onderstreept het belang van de afspraken die zijn vastgelegd in de Istanbul Conventie voor de preventie en aanpak van deze vormen van geweld. Om die reden volgt het kabinet met zorg de oproep binnen het Poolse kabinet om zich uit de Conventie terug te trekken.
Tegelijkertijd stelt het kabinet vast dat er op dit moment geen Pools terugtrekkingsbesluit ligt. Daarover moeten eerst het Poolse kabinet, het Poolse parlement en de Poolse president nog een besluit nemen en het is niet duidelijk of er in al deze geledingen ook voldoende steun zal zijn voor opzegging. Dat zal mede afhangen van de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de vraag of de Conventie – met name op het punt van het concept genderidentiteit – strijdig is met de Poolse Grondwet. Het is niet bekend wanneer het Hof uitspraak zal doen in deze zaak.
Daarop vooruitlopend heeft op 7 augustus jl. een gesprek plaatsgevonden bij het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken om in een vroegtijdig stadium zorgen te uiten over de ontstane discussie, om het belang van de Conventie te onderstrepen en om Polen op te roepen daarbij partij te blijven. Aan deze zogeheten démarche van Frankrijk en Duitsland namen Nederland en nog negen andere landen deel.
Het kabinet blijft de zaak volgen en zal na de uitspraak van het Pools Constitutioneel Hof en een mogelijk besluit van de Poolse regering bezien of en welke verdere actie opportuun is en het meest effectief.
De rechten en positie van LHBTI-personen staan binnen en buiten Europa onder druk. Binnen de bescherming tegen geweld blijft daarom ook aandacht voor LHBTI- en gendergelijkheid belangrijk. Hard bevochten rechten van vrouwen, meisjes en LHBTI’s zijn nu binnen de EU en de VN opnieuw punt van discussie en dat is zorgelijk. Het kabinet blijft zich internationaal inzetten voor rechten van vrouwen en meisjes en gelijke rechten van LHBTI’s. Daarnaast is Nederland niet voornemens om zich terug te trekken uit de Istanbul Conventie. Integendeel, het is een zeer belangrijk instrument in de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes en tegen huiselijk geweld.
Wilt u bevestigen dat het van onveranderd groot belang is dat geweld tegen vrouwen wordt bestreden en hier nog veel werk te doen ligt? Wilt u eveneens bevestigen dat Nederland onder geen beding van plan is het Poolse voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Poolse collega’s in reactie op dit nieuws om te bespreken welke schadelijke gevolgen dit zal hebben naar mening van de Nederlandse regering? Zo ja, wat kunt u vertellen over dit gesprek of deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering het gedrag van Polen afkeurt en om de noodzaak van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen nogmaals te onderstrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, al dan niet in Europees verband, Poolse maatschappelijke organisaties die zich inzetten tegen geweld tegen vrouwen te ondersteunen? Zo ja, welke organisaties heeft u in gedachten hoe ziet dergelijke steun eruit? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om – in samenspraak met het Comité van Landen die de Istanbul Conventie geratificeerd hebben (Nederland is hier lid van) – deze steun te overwegen als daar voldoende aanleiding voor is.
Een verschillend btw-tarief op verschillende vormen van educatie |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat educatie in het basis- en hoger onderwijs is vrijgesteld van btw, dat educatie in de vorm van een muziekles (baan personen boven de 21 jaar) of een sportles (met ter beschikking stellen van de sportaccommodatie) valt onder het lage btw-tarief van 9% en dat een autorijles valt onder het hoge btw-tarief van 21%?
De btw-onderwijsvrijstelling is van toepassing op onder andere het wettelijk geregeld onderwijs en onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar. Muziekles aan personen van 21 jaar of ouder is overigens belast naar het algemene btw-tarief van 21%.
Sportlessen kunnen onder een btw-vrijstelling, het verlaagde btw-tarief of het algemene btw-tarief vallen. Dit is afhankelijk van het feit of de ondernemer die de sportles verzorgt het recht verleent gebruik te maken van de sportaccommodatie én of deze ondernemer wel of niet winst beoogt.
Het klopt dat een autorijles voor het rijbewijs B belast is naar het algemene btw-tarief.
Samenvattend ontstaat het volgende beeld:
Wettelijk geregeld onderwijs
Onderwijsvrijstelling
Onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar
Onderwijsvrijstelling
Onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen vanaf 21 jaar
Algemeen btw-tarief
Gelegenheid geven tot beoefening van sport of lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen
Sportvrijstelling
Gelegenheid geven tot sportbeoefening en baden, in combinatie met de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie, voor zover de sportvrijstelling niet van toepassing is, bv. door een instelling met winstoogmerk
Verlaagd btw-tarief
Sportlessen zonder het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie
Algemeen btw tarief
Autorijles rijbewijs B
Algemeen btw-tarief
Hoe wordt bepaald welke in vraag 1 genoemde educatievorm valt binnen welk btw-tarief?
Op grond van de Europese BTW-richtlijn 2006/112 (de richtlijn) zijn de lidstaten van de EU verplicht te voorzien in een btw-vrijstelling voor bepaalde activiteiten van algemeen belang, zoals «onderwijs aan kinderen of jongeren, school- of universitair onderwijs en beroepsopleiding of -herscholing». In de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) is aan die verplichting uitvoering gegeven door het opnemen van een btw-vrijstelling (onderwijsvrijstelling) voor onder meer het wettelijk geregeld onderwijs en onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar. Of de onderwijsvrijstelling van toepassing is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de leeftijd van de leerling in het geval van muziekonderwijs.
De richtlijn verplicht lidstaten van de EU om van btw vrij te stellen de diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. In de Wet OB 1968 is daaraan uitvoering gegeven met de sportvrijstelling voor instellingen die geen winst beogen. Daarnaast biedt de richtlijn de mogelijkheid voor lidstaten een verlaagd btw-tarief op te nemen voor diensten die bestaan uit het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties. Van die mogelijkheid is in de Wet OB 1968 gebruik gemaakt met het verlaagde btw-tarief voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening door winstbeogende instellingen en baden. Zoals toegelicht in het antwoord op de eerste vraag kunnen sportlessen, afhankelijk van de situatie, onder de sportvrijstelling, onder het verlaagde btw-tarief, of onder het algemene btw-tarief vallen.
Het Europese Hof van Justitie heeft beslist dat autorijlessen om een rijbewijs B te verkrijgen geen «school of universitair onderwijs» in de zin van de richtlijn is.1 De richtlijn kent ook geen mogelijkheid voor toepassing van een (specifieke) btw-vrijstelling of verlaagd btw-tarief voor autorijlessen voor het rijbewijs B. Onderwijs dat zich primair richt op het bijbrengen en ontwikkelen van vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer (zoals lessen voor het rijbewijs B) moet op grond van de richtlijn worden belast naar het algemene btw-tarief.
Kunt u toelichten hoe in andere EU-lidstaten de lage en hoge btw-tarieven en de vrijstelling van btw zijn vormgegeven voor educatieve doeleinden als onderwijs, sportlessen, muzieklessen en autorijlessen?
In andere lidstaten geldt net als in Nederland een verplichte btw-vrijstelling voor onderwijsprestaties. Daar waar vormen van educatie op basis van de richtlijn niet vallen onder de onderwijsvrijstelling, moeten de lidstaten het algemene btw-tarief hanteren. De richtlijn staat het de lidstaten niet toe voor deze vormen van educatie het verlaagde btw-tarief toe te passen.
In andere lidstaten geldt daarnaast, net als in Nederland, verplicht de sportvrijstelling voor sommige diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. Het verlaagde btw-tarief voor het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties is een optie waar lidstaten voor kunnen kiezen. Sportlessen die in combinatie met een sportaccommodatie worden aangeboden, kunnen in andere lidstaten van de EU dus btw-vrijgesteld zijn of belast zijn naar het daar geldende algemene tarief of verlaagde tarief. Net als in Nederland zal dat afhankelijk zijn van het feit of de aanbieder winstbeogend is en wel of geen sportaccommodatie ter beschikking stelt.
De uitspraak van het Hof van Justitie over autorijlessen, genoemd in het antwoord op vraag 2, geldt voor alle lidstaten van de EU.
Bent u bekend met de onderbouwing van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat btw-vrijstelling vanuit onderwijstechnisch oogpunt geschiedt op basis van «de overdracht van kennis en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks onderwerpen, alsmede de verdieping en de ontwikkeling van die kennis en vaardigheden»? 1
Ja.
Deelt u deze onderbouwing van het Europese Hof? Zo ja, kunt u toelichten waarom een muziekles voor mensen onder de 21 jaar wel voldoet aan de onderbouwing van «de overdracht, verdieping en de ontwikkeling van kennis- en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks onderwerpen», en daardoor dus wel vrijgesteld wordt van btw, en een sportles, een muziekles aan mensen boven de 21 jaar of een autorijles niet? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom Nederland voor autorijlessen het hoge btw-tarief rekent en voor andere vormen van educatie het lage btw-tarief of zelfs een vrijstelling hanteert? Kunt u tevens toelichten waarom sportlessen die niet in combinatie met een terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie gegeven worden onder het hoge 21% btw-tarief vallen, maar sportlessen in combinatie met een terbeschikkingstelling van de sportaccommodatie onder het lage 9% btw-tarief? Op basis waarvan heeft Nederland gekozen voor dit onderscheid?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie geeft uitleg aan de bepalingen in de richtlijn. Aan deze in jurisprudentie gegeven uitleg dient Nederland uitvoering te geven. Een richtlijn komt tot stand na besluitvorming door alle lidstaten gezamenlijk. Nederland heeft geen beleidsruimte eenzijdig van die geldende Europese regelgeving af te wijken voor zover het gaat om verplichte vrijstellingen. Nederland heeft wel ruimte om al dan niet gebruik te maken van de binnen de richtlijn geboden mogelijkheden voor een verlaagd btw-tarief. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Bent u van mening dat de gemaakte keuzes in het gehanteerde btw-tarief op verschillende vormen van educatie bijdragen aan een transparant en eenvoudig btw-systeem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Per definitie zijn uitzonderingen op de hoofdregel (belasten naar het algemene btw-tarief) omstandigheden die de transparantie en eenvoud van het systeem niet bevorderen. Bij de totstandkoming van de richtlijn hebben de lidstaten van de Europese Unie niettemin gekozen voor een aantal uitzonderingen op die algemene regel. Daar zijn de lidstaten dan bij de vaststelling van de nationale regels aan gehouden. Teneinde zo veel mogelijk transparantie te bieden heeft de Belastingdienst op zijn website informatie beschikbaar gesteld over de btw wet- en regelgeving, waaronder ook over de verlaagde tarieven en vrijstellingen.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
De oproep tot een mondkapjesplicht |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep om onderzoek te doen naar het nut van een mondkapjesplicht?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening van de betrokken burgemeesters dat, ondanks het feit dat het beleid is gebaseerd op afstand houden, het nut van mondkapjes opnieuw moet worden bekeken omdat het gedrag van mensen begint te veranderen?
Bent u van mening dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van de Universiteit Utrecht reden is om opnieuw de noodzaak van het dragen van mondkapjes te laten wegen door het Outbreak Management Team (OMT)? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vindt u dat het aangescherpte beleid omtrent het dragen van mondkapjes in bijvoorbeeld België en Frankrijk legitimiteit geeft aan het heroverwegen van Nederlands beleid om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid het OMT te vragen bij een dergelijke heroverweging van nut en noodzaak van mondkapjes tevens de verdeling van mondkapjes in verpleeghuizen te betrekken, waarbij wordt uitgegaan van gezondheidsvoordelen in plaats van het principe van schaarste? Zo nee, waarom niet?
Mijn vraag aan het OMT is gericht op de toegevoegde waarde van een niet-medische mondkapjesplicht in bepaalde situaties en op bepaalde plekken vanuit het gezondheidsperspectief. Bij deze vraagstelling is schaarste niet relevant.
Het bericht ‘Neonazi Heerlen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze berichten?1 2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Bent u van mening dat personen of organisaties die uitingen doen zoals «Tod allen Juden» zich schuldig maken aan het oproepen tot geweld en vervolgd en gestraft zouden moeten worden?
Of een uiting of een handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling, waarbij feiten en omstandigheden worden getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Deze beoordeling wordt gemaakt door het Openbaar Ministerie.
Kunt u uitleggen waarom Fadi J., de Duits-Irakese nazi, en/of zijn nazi partij, de afgelopen jaren niet vervolgd is/zijn door het Nederlandse openbaar ministerie (OM) voor het oproepen tot geweld?
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om strafrechtelijke vervolging in te stellen. In deze specifieke zaak is door OM en de politie samengewerkt met de Duitse rechtshandhavingsautoriteiten. Op 16 juli jongstleden heeft dit, na een door Duitsland gedaan overleveringsverzoek, geleid tot de arrestatie van J. De Nederlandstalige website van J. is inmiddels niet meer bereikbaar.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi alsnog te laten vervolgen voor het oproepen tot geweld? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om dergelijke beslissingen te nemen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi ons land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om iemands verblijfrecht in Nederland te bepalen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u van mening dat zolang u Duits-Irakese nazis zoals Fadi J., die oproepen tot het doden van alle Joden, niet keihard aanpakt, u oogluikend toestaat dat Joden ook daadwerkelijk slachtoffer van geweld worden?
Nee, ik ben van mening dat een dergelijke algemene conclusie niet kan worden getrokken op basis van een individuele casus. Ik verwijs u hierbij ook naar het antwoord op vraag 3.
De berichtgeving dat COA geen informatie meer deelt |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft besloten geen informatie meer te delen met de politie? Klopt het dat het COA is gestopt met het delen van informatie met de politie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het COA de informatie juist deelde met de politie omdat de politie de informatie nodig heeft om de criminaliteit onder asielzoekers te bestrijden? Hoe gaat de politie de criminaliteit onder asielzoekers nu analyseren en bestrijden?
De basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van het COA en politie er geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze verstrekking van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Aan de hand van de resultaten van het externe onderzoek en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Hoe verklaart u het dat het COA geen informatie meer met de politie wil delen juist nu het gebrek aan informatiedeling mogelijk de oorzaak is van de moord op Rik door een asielzoeker? Kwam uit het onderzoek naar de moord op Rik nu niet juist naar boven dat meer informatie moet worden gedeeld?
Hiervoor verwijzen we ook naar de beantwoording van de eerder door u en het lid Becker (VVD) gestelde vragen over de moord op Rik van de Rakt.2 De gegevenslevering van het COA aan de politie is opgeschort. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 wordt er eerst een externe toetsing uitgevoerd alvorens de levering zal worden hervat. We zullen uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren. De gegevensverstrekking door het COA aan gemeenten inzake de huisvesting van vergunninghouders staat los van de (opschorting van de) gegevensverstrekking aan de politie. Dit zijn gescheiden informatiestromen die elkaar niet beïnvloeden.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de noodzakelijke informatie over asielzoekers wel wordt gedeeld met de politie, de zorg en de gemeenten die er immers voor moeten en willen zorgen dat asielzoekers geen delicten plegen en de noodzakelijke zorg krijgen indien ze zijn getraumatiseerd?
Het verstrekken van informatie aan de politie is onderwerp van de toetsing en is tijdelijk opgeschort. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3 gaat de informatieverstrekking aan gemeenten in het kader van de huisvesting van vergunninghouders gewoon door.
Voor het delen van medische informatie geldt strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het COA heeft geen inzage in en/of beschikking over medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, dit conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over het medische dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA, daarvoor is wel de toestemming van de statushouder vereist.
Hoe gaat worden bewerkstelligd dat asielzoekers die delicten plegen daar eindelijk wel de consequenties van ondervinden? Bijvoorbeeld het niet verstrekken van een asielvergunning of intrekking daarvan?
Het aanpakken van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Als een asielzoeker een delict pleegt wordt daar vanzelfsprekend tegen opgetreden. Voor de meest overlastgevende asielzoekers worden daarbij vanuit de Top-X-Aanpak alle mogelijke (juridische) instrumenten ingezet. Voor de mogelijkheden ten aanzien van de verblijfsvergunning verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 1 juli 2020 over de mogelijke juridische belemmeringen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning.3
Het bericht ‘Ngo’s: hele modewereld betrokken bij dwangarbeid Oeigoeren’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ngo’s: hele modewereld betrokken bij dwangarbeid Oeigoeren»?1
Ja.
Welke concrete stappen zijn gezet nadat u aangaf «zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China» in uw beantwoording op eerdere Kamervragen?2
In aanvulling op de concrete stappen die in de aangehaalde beantwoording van 27 maart jl. worden genoemd, heeft het kabinet op 30 juni jl. in een gezamenlijke verklaring in de VN-mensenrechtenraad met 27 andere landen opnieuw zorgen uitgesproken over arbitraire detenties, wijdverbreide surveillance en beperkingen die met name gericht zijn tegen Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang. Ook is in deze verklaring wederom aangedrongen op vroegtijdige en betekenisvolle toegang tot Xinjiang voor de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN.3 Tevens heeft Minister Blok op 26 augustus jl. in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren overgebracht.
Bent u van mening dat ondanks de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf, de Nederlandse overheid tenminste in kaart moet brengen welke bedrijven profiteren van dwangarbeid?
Het kabinet blijft bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen, en wijst bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in China, bijvoorbeeld via de MVO risicochecker. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven.
Ondernemingen die opereren in een context met IMVO risico’s zoals dwangarbeid moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dat besluit kunnen motiveren. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen.
Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om daar gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn.
Heeft u geïnventariseerd welke bedrijven gelinkt zijn aan de uitbuiting van Oeigoeren? Heeft u op basis van eerdere berichten hierover contact gehad met de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Wel zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden als VNO-NCW, MKB Nederland en RVO een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. In verband met het coronavirus wordt nog bezien of deze sessie fysiek of virtueel plaats zal vinden.
Voor wat betreft de Nederlandse textielindustrie informeert het secretariaat van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel bedrijven aan de hand van algemene nieuwsberichten over de situatie in Xinjiang en stelt het de situatie in Xinjiang aan de orde in jaarlijkse beoordelingsgesprekken met bedrijven.
Bent u bereid uw afkeuring kenbaar te maken richting de Chinese overheid in navolging van uw collega uit het Verenigd Koninkrijk?3
Nederland stelt de mensenrechten in China consequent bilateraal aan de orde. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi op 26 augustus jl. de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren overgebracht. Op 8 juli jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in China de mensenrechtensituatie in Xinjiang opgebracht in een gesprek met de Directeur-Generaal voor Europese Zaken – een hoge ambtenaar binnen het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 5 november 2019 heeft Minister Kaag in een gesprek met de Chinese assistent-minister voor Handel Ren Hongbin de zorgen van het kabinet overgebracht over het gebruik van technologie voor de surveillance van met name etnische en/of religieuze minderheden. Op 19 juni 2019 heeft Minister Blok in een gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi de mensenrechtensituatie in China aangekaart met specifieke aandacht voor de situatie van religieuze minderheden in Xinjiang en Tibet. Minister-President Rutte heeft op 29 mei 2019 de mensenrechten van de Oeigoeren opgebracht in zijn gesprek met de Chinese vicepresident Wang Qishan. Op 2 november 2018 heeft de Nederlandse ambassadeur in China met 17 andere ambassadeurs een brief aan de partijsecretaris van Xinjiang gestuurd waarin zorgen worden geuit over de behandeling van Oeigoeren in China. Minister-President Rutte heeft in zijn tête-à-tête met de Chinese premier Li Keqiang op 15 oktober 2018 de culturele en religieuze vrijheden van etnische minderheden in China aan de orde gesteld, in het bijzonder naar aanleiding van de zorgwekkende berichten over de situatie in Xinjiang. Op 17 september 2018 heeft Minister Blok in gesprek met Chinese viceminister Wang Chao van Buitenlandse Zaken zijn zorgen gedeeld over de situatie in Xinjiang.
Ziet u inmiddels wel reden om in overleg te treden met Europese collega’s om een gezamenlijke reactie te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft er conform de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-Mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.5 Tijdens de meest recente sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU op 30 juni jl. opnieuw aan deze zorgen gerefereerd.6
Op welke manier en met welk resultaat zijn krachtige internationale reacties gegeven in antwoord op de voortdurende uitbuiting van Oeigoeren, zoals u in uw antwoorden van 27 maart 2020 aangaf nodig te vinden?
De Chinese autoriteiten hechten sterk aan een positief internationaal imago van China. Het is aannemelijk dat kritische interventies door de internationale gemeenschap op zijn minst leiden tot het besef dat mensenrechtenschendingen niet onweersproken blijven. Specifiek wat Xinjiang betreft, heeft de druk van Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen er in ieder geval voor gezorgd dat China zich aangespoord voelt om zich te verantwoorden.
Welke additionele stappen gaat u zetten nu wederom blijkt dat de uitbuiting en dwangarbeid van Oeigoeren voortduurt en wijdverspreid is?
Zoals vermeld in de antwoorden op vraag 2 en 4 heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi op 26 augustus jl. de zorgen van dit kabinet over de mensenrechten van Oeigoeren opnieuw overgebracht. In dit gesprek wees Minister Blok specifiek op het feit dat Nederlandse en Europese bedrijven moeite hebben om aannemelijk te maken dat bijvoorbeeld textiel uit Xinjiang zonder dwangarbeid of andere mensenrechtenschendingen worden geproduceerd. Het kabinet blijft de mensenrechten van Oeigoeren bilateraal, in EU-verband, en in de VN-Mensenrechtenraad aan de orde stellen.
Het bericht ‘Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Helma Lodders (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy»?1
Ja, dit bericht is bij ons bekend.
Hoe groot was het budget waarmee het programma Nederland Fraudeland is gemaakt?
Zoals met uw Kamer is afgesproken, wordt over programmakosten alleen gerapporteerd op genre-niveau. Volgens de KRO-NCRV valt het budget van de onderhavige documentaire binnen de door de NPO gedefinieerde budgetbandbreedtes op genreniveau.
Wat zijn de geschatte financiële gevolgen voor de Nederlandse staat (lees: belastingbetaler) door en het mislopen van mogelijke boetes opgelegd aan de gedaagden in de rechtszaak en de productie van een documentaire van de KRO-NCRV ten aanzien waarvan de kans groot is dat deze nooit wordt uitgezonden?
Of de documentaire wordt uitgezonden is op dit moment onbekend.
Niet te zeggen valt welk bedrag de Nederlandse Staat zou zijn misgelopen. In deze zaken heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de horecaondernemers onder meer geldboetes geëist. Later zijn de eisen door het OM bijgesteld. Het OM heeft een strafkorting van 10 tot 15 procent toegepast vanwege de documentaire. De rechtbank heeft uiteindelijk geen straf en daarmee ook geen geldboete opgelegd. Het OM heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Deelt u de mening dat het entertainen van de kijker met geld van de belastingbetaler voor de publieke omroep in dit geval belangrijker is gebleken dan een valide strafzaak? Zo ja, wat zegt dit over het moreel kompas van de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Het programma Nederland Fraudeland is geen amusementsprogramma maar een documentaire. Doel van de documentaire is om een realistisch beeld te geven van het werk van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) bij de bestrijding van grootschalige fraude in Nederland. Het OM en de FIOD hechten er waarde aan dat hun werkzaamheden voor de maatschappij transparant en kenbaar zijn. Volgens KRO-NCRV is er bij het Nederlandse publiek weinig bekend over de FIOD en bestaat er een maatschappelijk belang om het publiek hierover te informeren. Het is aan de KRO-NCRV om deze journalistieke afweging te maken.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) voor de rechtbank verzwegen dat het OM en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) meewerkten aan een documentaire?
Vooropgesteld zij dat mij terughoudendheid past nu de zaak nog onder de rechter is.
Kort voordat de rechtbank vonnis zou wijzen is het bestaan van de documentaire, middels een perspublicatie in NRC, bekend geworden. De verdachten, raadslieden en de rechtbank waren tot op dat moment niet van de documentaire op de hoogte. Het OM heeft ter terechtzitting d.d. 9 juli jl. aangegeven dat het beter was geweest als de betrokkenen in een eerder stadium zouden zijn geïnformeerd over het bestaan van de documentaire.
In zijn vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het grondrechtelijk recht van privacy van de verdachten is geschonden. Het laten «meelopen» van de documentairemakers met het politieonderzoek heeft meegebracht dat deze bekend werden met informatie uit de opsporing in de zaken tegen de verdachten.
Ten aanzien van het niet vermelden van het bestaan van de documentaire heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie hierdoor bewust de integriteit van het geding in gevaar gebracht. Daardoor dreigde de verdediging immers de mogelijkheid te worden onthouden tot het voeren van een verweer, volgens de rechtbank.
Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
In hoeverre en op welke manier heeft het OM invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een tijdlijn geven van de verschillende «viewings» van het OM en de eisen die het stelde tot aanpassing van de inhoud van de documentaire? Op welke manier hebben de documentairemakers hierop de inhoud aangepast?
Het OM heeft met inachtneming van de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van 1 mei 2012 besloten medewerking te verlenen aan het maken van de documentaire.2 De genoemde Aanwijzing ziet op de communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting in concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. Voor de productie van de documentaire is, zoals te doen gebruikelijk bij dit soort samenwerkingen, in 2014 een mediacontract afgesloten tussen het OM en de producent.
Het OM heeft in zoverre invloed gehad op de inhoud van de documentaire, dat verschillende versies van de documentaire door het OM zijn beoordeeld, teneinde te kunnen controleren of de documentaire voldeed aan de afspraken die in de overeenkomst met de producer waren overeengekomen. Een eerste viewing heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015 en de meest recente viewing op 6 maart 2020. Het OM heeft in de tussengelegen tijd verschillende keren opmerkingen gemaakt die erop zagen dat bepaalde beelden niet in lijn waren met de bepalingen uit het mediacontract. Het ging dan bijvoorbeeld om verzoeken tot het onherkenbaar maken van opsporingsambtenaren of tot de betrokkenen herleidbare beelden. Bij de aanpassingen valt te denken aan het wegpiepen van namen, het onherkenbaar maken van personen en het blurren van logo’s.
Het OM heeft inmiddels bij de documentairemaker aangegeven geen toestemming te geven voor gebruik van de beelden die raken aan het strafrechtelijk onderzoek Fuji, ook bekend als de Sumo-zaak.
Op welke manier heeft de FIOD invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een uiteenzetting geven van alle aanpassingen waar de FIOD de producenten toe opriep? Welke van deze oproepen hebben geleid tot daadwerkelijke aanpassing van de documentaire?
De FIOD is geen partij bij het mediacontract. Wel is de FIOD aanwezig geweest bij het bekijken en bespreken van de film. Evenals het OM wijst de FIOD bij die gelegenheden bijvoorbeeld op logo’s of gezichten van medewerkers die nog zichtbaar zijn. De formele communicatie hierover c.q. verzoeken tot aanpassing verband houdend met de bescherming van de in het mediacontract genoemde belangen zijn steeds uitsluitend via het OM verlopen.
Wat is er precies afgesproken in het mediacontract tussen de FIOD, het OM en de producenten op het gebied van opnames over privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade? Bent u het met de onderzoekers van de NRC eens dat er sprake is van zulke verregaande afspraken dat het in feite een veto is? Kunt u dit nader toelichten?
Het OM en de documentairemakers hebben voorafgaand aan de filmopnames een overeenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de producent verplicht is bij het maken van beeld- en geluidsopnamen de belangen van alle personen waarvan beeld- en geluidsopnamen worden gemaakt met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen in acht te nemen. Dit geldt ook voor de beeld- en geluidsopnamen die het OM ter beschikking stelt ten behoeve van de documentaire.
Ook is vastgelegd dat er geen (herkenbare) beeldopnames mogen worden gemaakt van verdachte personen of rechtspersonen, om diens privacy te beschermen en trial by media te voorkomen.
Met betrekking tot de vraag of bepaalde beelden wel of niet in een documentaire gebruikt mogen worden is contractueel afgesproken dat de producent de, in de ogen van het OM, niet voor uitzending geschikte beeld- en geluidsopnamen niet zal gebruiken, wanneer het OM dat uit oogpunt van bescherming van de belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade noodzakelijk vindt.
Bovengenoemde afspraken zijn gebruikelijk in situaties waarin het OM media toestaat om te filmen bij opsporingsactiviteiten waar normaal gesproken geen buitenstaanders bij aanwezig mogen zijn. Het valt nu eenmaal vooraf niet helemaal uit te sluiten dat beeld- en/of geluidmateriaal wordt gemaakt van bijvoorbeeld gesprekken en/of personen waarvan het OM achteraf in redelijkheid de mogelijkheid moet hebben om publicatie daarvan te voorkomen omdat anders een of meer van de limitatief en concreet in het mediacontract omschreven belangen geschaad zouden worden.
Klopt de stelling van het OM dat «zolang de FIOD en OM niet akkoord zijn met de inhoud van de documentaire deze niet wordt uitgezonden»? Is dit niet in strijd met de journalistieke code van de NPO dat journalistieke programma's onafhankelijk en onpartijdig dienen te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de KRO-NCRV de journalistieke code gaat naleven?
Op grond van het mediacontract heeft het OM de bevoegdheid om het in de documentaire verwerkte beeld- en geluidmateriaal te beoordelen op feitelijke onjuistheden en om dit te toetsen aan belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade. Als er sprake is van een schending van deze belangen zal, als dit noodzakelijk is, van de betreffende opnamen geen gebruik worden gemaakt. Dat doet er niet aan af dat de inhoudelijke en creatieve eindverantwoordelijkheid voor de documentaire krachtens het mediacontract bij de producent berust en dat KRO-NCRV nauw betrokken is bij de productie hiervan, de gesprekken hierover met het OM en de (journalistieke) keuzes die tijdens het productieproces worden gemaakt. Op KRO-NCRV rust namelijk de inhoudelijke verantwoordelijkheid als de documentaire wordt afgenomen voor uitzending.
Waarom laat de FIOD bij het verzamelen van bewijzen in een mogelijke strafzaak media meekijken? Gebeurt dit vaker? Zo ja, hoe vaak, waarom en met welk doel?
Er wordt in beeld gebracht hoe de FIOD te werk gaat en vooral ook waarom. Het aanpakken van fraude heeft niet alleen een financieel belang, maar ook een groot maatschappelijk belang. Het is een duidelijk signaal naar de samenleving dat niet naleving van regels, zoals het niet doen van een juiste, tijdige en volledige belastingaangifte en het niet betalen van verschuldigde belasting wordt aangepakt. De producenten hebben eerdere documentaires gemaakt over het werk van de IND, Belastingdienst en Vreemdelingenpolitie. Ook het werk van de Douane is recentelijk in een uitgebreide reeks te zien geweest. Deze serie heet «de Douane in actie» en is te zien bij RTL 5.
De FIOD heeft niet eerder aan een dergelijke documentaire meegewerkt.
Welke mogelijke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor strafzaken waar ook media met draaiende camera’s meelopen bij invallen en het verzamelen van bewijzen anderszins?
Het OM heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Zolang de zaak niet onherroepelijk is geworden wil ik niet vooruitlopen op de mogelijke gevolgen van (een deel van) het vonnis voor andere strafzaken van het OM.
Inmiddels is per 1 september jl. een gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging in werking getreden (zie Staatscourant 2020, 44879).
Desgevraagd heeft het OM mij laten weten dat de gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging er mede op is gericht om een casus zoals deze zich heeft voorgedaan met de documentaire in de Sumo-zaak te voorkomen.
In het algemeen zij opgemerkt dat de Wet politiegegevens een gegeven kader is voor het verwerken van politiegegevens. Informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon is een persoonsgegeven. Als deze gegevens worden verwerkt in het kader van de opsporing, zijn dat politiegegevens, waarop de Wet politiegegevens van toepassing is.
De rol van het Rijksvastgoedbedrijf bij door Covid-19 getroffen huurders |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ondernemerskring Veenhuizen wil af van pandhuur tijdens coronacrisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het past bij de voorbeeldfunctie van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om coulant om te gaan met de huren van door COVID-19 maatregelen getroffen ondernemers? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe het RVB met deze voorbeeldfunctie omgaat?
Het Rijksvastgoedbedrijf gaat zeer zorgvuldig om met de belangen van de huurders in algemene zin en specifiek voor de locatie Veenhuizen door de betrekkelijk geïsoleerde ligging in een krimpgebied. Rond de COVID-19 ontwikkelingen is in Veenhuizen gekozen voor maatwerkgesprekken met de individuele ondernemers. Waar uitstel van huurbetaling is gevraagd, is dat gehonoreerd.
Een huurbetalingsuitstel is in eerste instantie gegeven voor een periode van drie maanden aan vijf individuele ondernemers met een hoofdfunctie horeca en tien overige huurders. Er vinden individuele gevolggesprekken plaats met de ondernemers en afstemming met de gemeente. Op basis van de meest recente gesprekken wordt voor drie ondernemers aanvullend huuruitstel verleend voor een tweede periode van drie maanden. Naast het huuruitstel worden per ondernemer als coulance zo nodig middels maatwerkafspraken een terugbetalingsregeling overeengekomen.
Kunt u toelichten hoeveel panden het RVB in bezit heeft die worden verhuurd ten behoeve van horeca? In hoeveel van deze panden heeft het RVB een regeling getroffen met de huurders en hoe verhoudt dit aantal zich tot andere verhuurders?
Voor wat betreft Veenhuizen zijn het vijf huurders/ondernemers met een hoofdfunctie horeca of een groot aandeel horeca in hun bedrijfsvoering. Met deze vijf huurders/ondernemers en de andere huurders zijn afspraken gemaakt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft circa 40 huurcontracten in Veenhuizen.
In hoeveel van deze panden gaat het dan om een verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur en in welk deel is er sprake van uitstel van betaling?
Thans is op basis van de maatwerkgesprekken binnen Veenhuizen uitstel van betaling gegeven voor een eerste periode van drie maanden. In een aantal gevallen is betalingsuitstel verleend voor een tweede periode en worden zo nodig via maatwerkafspraken terugbetalingsregelingen overeengekomen. Van verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur is nu geen sprake.
In hoeverre ontvangt u signalen dat het niet kwijtschelden maar slechts uitstellen van de huur voor huurders bij het RVB tot financiële problemen leidt?
Bij drie ondernemers vindt vanwege de individuele financiële situatie opvolging van de maatwerkgesprekken plaats waarbij een tweede uitstelperiode van betaling helpt met een nog nader te bepalen terugbetalingsregeling. De gesprekken worden vervolgd in september 2020 waarbij nadrukkelijk individueel contact wordt gehouden met de ondernemers binnen Veenhuizen.
Welke andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen van de huur aan het RVB ziet u en in hoeverre zijn deze reeds geïmplementeerd?
Tot op heden heeft uitstel van huurbetalingen geholpen voor de huurders/ondernemers in Veenhuizen. De situatie voor de huurders/ ondernemers wordt zorgvuldig gevolgd en er wordt, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, individueel contact onderhouden met de huurders/ondernemers. Voor de andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitzending het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 juli 2020 met het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in afwachting zijn van de testuitslag en mensen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19, niet thuisblijven maar zich in de publieke ruimte begeven?
Ja, die mening deel ik. Het is van essentieel belang dat iedereen zich aan de regels houdt.
Klopt het dat aan mensen die in afwachting zijn van testresultaten dan wel die besmet zijn, wordt gevraagd of ze op basis van vrijwilligheid thuis willen blijven?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat een burgemeester nu op basis van de Wet publieke gezondheid geen mogelijkheden heeft om thuisblijven van deze inwoner te verplichten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor burgemeesters waardoor thuisblijven wel verplicht kan worden bij een positieve test uitslag en bij overtreding kan worden gehandhaafd?
Dat klopt. Deze bevoegdheid om maatregelen te nemen is op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in deze situatie belegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio en niet bij de burgemeester. Dit komt doordat Covid-19 in Nederland geclassificeerd is als behorende tot de groep A infectieziekten. De Wpg biedt de voorzitter van de veiligheidsregio de mogelijkheid om in het bestrijden van deze groep infectieziekten een quarantainemaatregel op te leggen. De quarantaine kan, zo nodig onder te stellen voorwaarden, plaatsvinden in de woning van de betrokkene. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als de betrokken persoon niet vrijwillig meewerkt. Bij de quarantainemaatregel wordt eerst advisering van de GGD ingewonnen en oordeelt de officier van justitie na het nemen van een beschikking tot gedwongen quarantaine of aan de criteria voor het opleggen van de quarantaine is voldaan. De officier van justitie doet vervolgens een verzoek tot voortzetting van de quarantaine, waarna de rechter de betrokkene hoort en een beslissing neemt. In een praktische handreiking die de veiligheidsregio’s ontvangen hebben, is nader uitgewerkt in welke gevallen de maatregel toepasbaar is en hoe de werkwijze binnen de Veiligheidsregio’s en de GGD is om tot een beschikking te komen. Er is een aparte beleidslijn van het OM voor de strafmaat bij het onttrekken aan de genomen maatregel, om zo beter onderscheid tussen lichte en zware vergrijpen te kunnen maken. De huidige wetssystematiek kent de burgemeester andere bevoegdheden toe. Zonder aanpassing van de Wpg zijn er dus geen mogelijkheden voor burgemeesters om thuisblijven verplicht te stellen bij een positieve testuitslag en om deze verplichting te handhaven.
Signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid)-procedure), terwijl de regeling wel voor hun bedoeld lijkt te zijn |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Krijgt u ook signalen dat er ook nu in juli nog, ondernemers vastlopen in de procedure met betrekking tot NOW-1, waarvan de aanvraagtermijnen formeel in juni zijn gesloten, maar waar Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog wel mee in contact is?
Nee, mij hebben geen nieuwe signalen bereikt over ondernemers die knel raken vanwege nog niet geïdentificeerde problemen in de NOW-1. Wel heb ik signalen ontvangen dat ondernemingen die een NOW-1 aanvraag hebben gedaan voor 5 mei en zich niet bewust waren van het feit dat dit een aanvraag op concernniveau was, op basis van de regeling niet in aanmerking komen voor subsidie op werkmaatschappijniveau. Ik ben voornemens de regeling zo aan te passen dat er geen (administratieve) belemmeringen meer zijn om in een dergelijke situatie de subsidie vast te stellen op werkmaatschappijniveau.
Herkent u het signaal van een bedrijf dat in februari 2020 de eerste omzet draaide en btw-aangifte deed, toch niet als nieuw wordt aangemerkt en de tegemoetkoming voor startende ondernemingen moet terugbetalen omdat de Kamer van Koophandelinschrijving eind 2018 plaatsvond en daarmee volgens de regeling geen startend bedrijf is? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de NOW-afwijzingen?
Binnen de NOW-1 wordt, om een relevante referentieperiode te hebben voor zowel loonsom als omzet, uitgegaan van een referentie voorafgaand aan de maatregelen om Corona tegen te gaan en de effecten daarvan. Voor de loonsom wordt in de NOW-1 gekeken naar de loonsom in januari 2020 dan wel november 2019. Voor de omzet geldt dat, bij een onderneming die voor 2019 al bestond, de omzet in 2019 (gedeeld door 4) als referentieomzet wordt gehanteerd. Voor nieuwe ondernemingen – gestart in 2019 of 2020 – geldt dat minimaal een maand referentieomzet beschikbaar moet zijn. Omdat over maart tegemoetkoming voor de loonkosten kan worden ontvangen, moet een werkgever ultimo per 1 februari gestart zijn.
Het bovenstaande betekent inderdaad dat een werkgever die al wel werknemers in dienst heeft per januari 2020 en derhalve een loonsom heeft, maar nog geen omzet heeft gemaakt in 2019, tussen wal en schip kan vallen. Waar de generieke regeling zo goed mogelijk onderscheid probeert te maken tussen bestaande en nieuw gestarte ondernemingen blijkt het criterium van moment van inschrijving in de Kamer van Koophandel niet in alle gevallen ook het moment te zijn waarop (op afzienbare tijd daarna) omzet gemaakt zal gaan worden. Het is evenwel niet mogelijk dergelijke problematiek te voorkomen omdat het voor UWV niet mogelijk is om voor elke werkgever na te gaan vanaf welk moment daadwerkelijk omzet is gegenereerd. Het is eveneens niet mogelijk om na te gaan voor UWV hoeveel van dergelijke situaties hebben geleid tot een afwijzing op grond van de NOW.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat in januari nog geen loonaangifte deed, maar in februari en maart wel, een afwijzing kreeg over de toekenning NOW en nu, na bezwaar, tot oktober moet wachten op uitsluitsel? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de huidige NOW-bezwaren?
Dit signaal ken ik inderdaad. Omdat de NOW uitgaat van de referentiemaand januari voor de loonsom, wordt er geen voorschot verstrekt als er in die maand geen loon is uitbetaald. Enige tijd na de start van de regeling bleek dit voor startende werkgevers of werkgevers met een wisselende loonsom bijv. vanwege seizoensinvloeden tot knelpunten te leiden. In de derde wijziging van de NOW-1, heb ik daarom de mogelijkheid geboden om bij een hogere loonsom in maart–mei 2020 dan in januari 2020 alsnog uit te gaan van de loonsom in eerstgenoemde periode. Ook werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden, kunnen derhalve bij de subsidievaststelling (vanaf 7 oktober opent het loket hiervoor) definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat al dertien jaar succesvol is, in maart een nieuwe eigenaar krijgt die het bedrijf omzet van besloten vennootschap (bv) naar vennootschap onder firma (vof), geen aanspraak blijkt te kunnen maken op de NOW, omdat het volgens de regeling een startend bedrijf is terwijl medewerkers die al vele jaren in dienst waren van de bv (en sinds maart van de vof) bij ontslag wel aanspraak maken op een transitievergoeding passend bij die vele dienstjaren? Bent u het ermee eens dat dit lijkt op meten met twee maten?
Deze situatie kan inderdaad voorkomen. Vanwege het beoogde doel van de NOW – de betaling van NOW-gelden voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk regelen – is maatwerk in het primaire proces niet mogelijk; dit deel verloopt ook geheel geautomatiseerd.
Een werkgever die deze uitkomst als onrechtvaardig ervaart kan, net als iedere werkgever die het niet eens is met de beslissing van UWV, uiteraard in bezwaar gaan. In bezwaar wordt altijd een beoordeling gedaan van de individuele casus, waarbij UWV naast de letter van de regeling ook nadrukkelijk het doel van de regeling in ogenschouw neemt. Dat betekent dat in bezwaar alsnog tot toekenning van de NOW gekomen kan worden ook in casussen waarin puur administratieve belemmeringen in eerste instantie aan toekenning van NOW in de weg stonden (zoals een rechtsvormwissel zonder dat de bedrijfsvoering is gewijzigd). Het UWV zal dit per geval beoordelen in de bezwaarprocedure.
Deelt u de mening dat puur administratieve wijzigingen, zoals verandering van loonaangiftenummer of overname, geen obstakel moeten zijn voor aanspraak op de NOW-1, mits herleidbaar is wat de loonkosten in januari of maart 2020 waren en wat de omzetcijfers over 2019 waren? Welke oplossingen zijn tot op heden door UWV ingezet om bedrijven die hier tegenaan lopen toch te kunnen helpen?
Ik wil eerst in algemene zin benadrukken dat ik het liefst alle werkgevers maatwerk zou willen bieden zodat er geen administratieve obstakels in de weg zouden staan aan een recht op NOW. Dit kan echter niet; daarvoor is de NOW teveel gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering, zodat de bulk van alle aanvragen snel verwerkt kan worden en tot uitbetaling kan komen. Maatwerk verlenen binnen de NOW-regeling is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering, zoals in de genoemde voorbeelden, 100% hetzelfde is gebleven wil ik opmerken dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen («uitvallen in het reguliere proces»). Ondernemingen die menen ten onrechte een afwijzing op hun aanvraag te hebben ontvangen, kunnen daartegen – net als bij iedere andere afwijzende beschikking – bezwaar maken. Wanneer in bezwaar wordt gegaan, zal het UWV de individuele casus van een werkgever (nogmaals) in ogenschouw nemen. Ik weet dat het UWV zoveel mogelijk probeert recht te doen aan het doel van de regeling juist ook in (schrijnende) gevallen van puur administratieve belemmeringen voor het recht op NOW.
Binnen welke termijn moet het UWV normaal op een bezwaarschrift reageren? Klopt het dat bedrijven die bezwaar aan hebben getekend jegens de afwijzing van NOW-1 nu van het UWV horen dat ze pas na 6 oktober 2020 antwoord krijgen op hun aanvraag en bezwaar?
Deze termijn is 6 weken en kan eenmaal eenzijdig door UWV worden verlengd met 6 weken. Daarna kan alleen nog worden verlengd met toestemming van betrokkene zelf. Het klopt niet dat bedrijven die bezwaar hebben aangetekend jegens de afwijzing van NOW-1 pas in oktober antwoord krijgen op hun bezwaar. De beslissingen op de voorschot aanvragen zijn allemaal genomen.
Het is wel zo dat, zoals hierboven uiteengezet, in de derde wijziging van de NOW-11 werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden alsnog een aanvraag om subsidievaststelling kunnen doen en een ingediende aanvraag van deze werkgevers is toegewezen. Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020. Dat betekent inderdaad dat zij pas na indiening van de aanvraag om vaststelling definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Worden bezwaarschriften voor de NOW met spoed behandeld door UWV, gezien de enorme onzekerheid waar bedrijven die zwaar geraakt zijn nu in verkeren? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze zaken worden niet met voorrang behandeld. Voor alle werkgevers en werknemers die een bezwaarschrift bij UWV indienen, geldt dat behandeling daarvan voor hen belangrijk en urgent is. Prioritering op basis van het onderwerp van het bezwaarschrift wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Wat is de instructie van het ministerie aan het UWV is over afwijzingen om administratieve redenen, zoals verandering van loonaangiftenummer of een overname?
Er zijn geen generieke instructies gegeven over deze onderwerpen aan het UWV. Wel heeft het UWV uiteraard haar werkwijze kenbaar gemaakt. Die werkwijze is hierboven onder antwoord 5 beschreven.
Deelt u de mening dat er bij het UWV dan wel bij het ministerie een loket moet zijn dat zich kan buigen over administratief schrijnende gevallen en een definitief besluit kan nemen over een NOW-aanvraag van een onderneming die wel past bij de bedoeling van de NOW, maar waar meer administratieve bewijzen voor nodig zijn dan die de huidige ongerichte procedure kan verwerken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wanneer werkgevers het niet eens zijn met de beslissing van UWV staat er altijd de mogelijkheid van bezwaar open. Er is dus een loket waar deze gevallen terecht kunnen; een apart loket hiervoor is niet nodig en acht ik daarnaast onwenselijk omdat dan discussie zal gaan ontstaan in welk geval een onderneming bij dit specifieke loket mag aankloppen.
Op welke wijze bent u van plan de aangenomen motie-Tielen uit te voeren?1
De motie ziet erop om te identificeren of er nog resterende knelpunten in de NOW zijn die ervoor zorgen dat er afwijzingen op de aanvraag om NOW plaatsvinden vanwege administratieve redenen. Zoals ik ook in de monitoringsbrief voor de NOW van september heb aangegeven, ben ik het er graag mee eens dat schrijnende gevallen in kaart gebracht worden. UWV monitort dan ook de binnengekomen klachten en vragen over de NOW (via het klantcontactcentrum) en de ingediende bezwaarschriften. UWV gaat daarbij na of er patronen en rode draden te ontwaren zijn in casussen die daar aan de orde zijn die blijk geven van administratieve knelpunten in regeling. Eventuele structurele tekortkomingen in de NOW die aanleiding geven tot schrijnende gevallen worden op die manier door UWV aan het Ministerie van SZW gemeld. Zoals ik in voornoemde monitoringsbrief ook heb aangekondigd, is een aanpassing die tegen deze achtergrond al wordt voorbereid het introduceren van een herstelmogelijkheid om bij het indienen van het verzoek om vaststelling alsnog aan te geven dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau wordt gedaan.