Het bericht ‘AIVD blokkeert terugkeer tientallen Nederlandse piloten’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «AIVD blokkeert terugkeer tientallen Nederlandse piloten»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse piloten met een Nederlands paspoort en een Nederlands diploma van een Nederlandse vliegopleiding niet aan de slag kunnen in Nederland als piloot wanneer zij langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD? Zou u uw antwoord kunnen toelichten?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de functie van piloot, als onderdeel van de bemanning van een Nederlands luchtvaartuig, aangewezen als vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Dit betekent dat iedere piloot van een Nederlands luchtvaartuig – ongeacht nationaliteit of opleiding – voor aanvang van de werkzaamheden in het bezit moet zijn van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB). De Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO), een gezamenlijk werkverband tussen de AIVD en de MIVD voor (de uitvoering van) veiligheidsonderzoeken, geeft geen VGB af als uit een veiligheidsonderzoek blijkt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat een kandidaat-vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Om dit te beoordelen, moeten de diensten een zo compleet mogelijk beeld krijgen van het verleden van betrokkene. De Wvo schrijft voor dat de diensten uitsluitend gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, meewegen in hun oordeel. Hieronder vallen onder meer politieke en justitiële gegevens. In zijn algemeenheid geldt dat het verkrijgen van deze gegevens niet mogelijk is wanneer betrokkene langere tijd in het buitenland heeft verbleven en er geen daartoe geëigende samenwerking is met de inlichtingendienst van het betreffende land. Dit geldt uiteraard voor alle kandidaat-vertrouwensfunctionarissen, niet alleen voor piloten.
Om aansluiting te zoeken bij de praktijk waarin personen in het kader van werk, studie of toerisme steeds vaker voor een langere periode in het buitenland verblijven, hebben de diensten in 2018 het buitenlandbeleid voor veiligheidsonderzoeken aangepast. In dit kader is ook gesproken met partijen in de burgerluchtvaartsector, waaronder de VNV. In het aangepaste beleid blijft het uitgangspunt dat de gehele beoordelingsperiode in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid voor de diensten inzichtelijk moet zijn. Indien over de beoordelingsperiode geen informatie voorhanden is, is afgifte van een VGB geen optie. Wel kan in een beperkt aantal gevallen rekening worden gehouden met de omstandigheden van het verblijf in het buitenland.
Voor piloten betekent dit dat betrokkene of diens partner ten minste gedurende de helft van de beoordelingsperiode moet hebben verbleven in Nederland of een land waarmee de diensten een daartoe geëigende samenwerkingsrelatie onderhouden. Hierdoor kunnen de diensten inzicht verkrijgen in de beoordelingsperiode en invulling geven aan de wettelijke eis onderzoek te doen naar de gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wvo. Bij de voor piloten geldende beoordelingsperiode van acht jaar gaat het dus om een periode van minimaal vier jaar. Voor het overige gedeelte van de beoordelingsperiode geldt dat betrokkene verifieerbare informatie over het verblijf in het buitenland dient aan te leveren. Bij deze situaties wordt geen afbreuk gedaan aan de bescherming voor de nationale veiligheid die de wet beoogt.
Hoewel het aangepaste beleid voor veel veiligheidsonderzoeken reeds grotere flexibiliteit biedt, houdt de UVO het beleid al enige tijd tegen het licht om te onderzoeken hoe binnen de huidige Wvo nog meer maatwerk geboden kan worden. Ook in de toekomst zal echter geen afbreuk gedaan kunnen worden aan de bescherming van de nationale veiligheid. De Minister van Defensie, tevens Minister voor de AIVD, zal uw Kamer voor het einde van het eerste kwartaal van 2020 nader informeren over de beleidsvoornemens.
Beschouwt u Nederlandse piloten die langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD, zoals Turkije of Indonesië, als een risico voor de nationale veiligheid?
Als de beoordelingsperiode onvoldoende inzichtelijk is, kan de UVO niet beoordelen of betrokkene een risico vormt voor de nationale veiligheid. In dat geval prevaleert het belang van de nationale veiligheid boven het belang van betrokkene. Hoewel het voor betrokkene anders kan voelen, is dit een wezenlijk andere conclusie dan dat betrokkene als een risico voor de nationale veiligheid moet worden gezien.
Kunt u toelichten waarom er door de AIVD is gekozen voor een termijn van vier jaar waarbinnen Nederlandse piloten, werkzaam in het buitenland, zelf bewijs voor goed gedrag mogen aanleveren en waarom dat niet meer mag na vier jaar?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de AIVD onvoldoende capaciteit heeft om onderzoek te doen naar terugkerende Nederlandse piloten en daardoor geen verklaring van geen bezwaar (vgb) kan afgeven aan Nederlandse piloten die weer in Nederland willen werken?
Nee, de AIVD heeft voldoende capaciteit om veiligheidsonderzoeken uit te voeren naar terugkerende Nederlandse piloten.
Deelt u de mening van de vragensteller dat Nederlandse piloten die nu in dienst van een Indonesische luchtvaartmaatschappij mogen landen en opstijgen van Schiphol dat ook moeten kunnen doen voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij op Schiphol?
Omdat de functie van piloot, als onderdeel van de bemanning van een Nederlands luchtvaartuig, is aangewezen als vertrouwensfunctie, is het ondergaan van een veiligheidsonderzoek een wettelijke voorwaarde om voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij te vliegen. Hiermee geeft Nederland invulling aan internationale verplichtingen die zien op de veiligheid van de luchtvaart.
Deelt u de mening van de vragensteller dat het onwenselijk is dat er in Nederland de facto sprake is van een beroepsverbod voor Nederlandse piloten die langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD?
Er is geen sprake van een de facto beroepsverbod. Volgens artikel 19, derde lid, van de Grondwet heeft iedere Nederlander recht op vrije arbeidskeuze, behoudens beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. In dit geval stellen de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wvo beperkingen aan het recht op vrije arbeidskeuze in het kader van de nationale veiligheid. Dit geldt niet alleen voor piloten, maar voor iedere kandidaat-vertrouwensfunctionaris.
Bovendien is het niet zo dat de VGB van iedere piloot die in het buitenland heeft verbleven automatisch wordt geweigerd. In veel gevallen levert het veiligheidsonderzoek wel voldoende waarborgen op en geeft de AIVD een VGB af. In 2018 voerden de AIVD en de MIVD in totaal ca. 62.000 veiligheidsonderzoeken uit. In 339 gevallen werd een VGB geweigerd of ingetrokken op grond van onvoldoende gegevens. Bij de 285 weigeringen of intrekkingen binnen de burgerluchtvaart betrof het in verreweg de meeste gevallen grondpersoneel.
Bent u bereid om samen met de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV), de AIVD en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te kijken hoe er een effectiever vgb-beleid gevoerd kan worden en wanneer nodig de termijn van vier jaar te schrappen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om samen met de VNV, de AIVD en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te kijken of de getroffen Nederlandse piloten alsnog in aanmerking kunnen komen voor een vgb en daarmee aan de slag kunnen bij een Nederlandse luchtvaartmaatschappij?
De UVO levert in ieder veiligheidsonderzoek maatwerk om binnen de kaders van de wet- en regelgeving VGB’s te verstrekken. Daarom ziet de dienst geen mogelijkheid om terug te komen op reeds genomen besluiten. Als betrokkene het niet eens is met de beschikking, kan hij of zij uiteraard bezwaar aantekenen of in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat werken in een land waar de AIVD geen samenwerkingsverband mee heeft aanleiding is voor de AIVD om een vgb te weigeren?
De Wvo dient ter bescherming van de nationale veiligheid. Hierdoor kan nooit op voorhand worden uitgesloten dat het ontbreken van voldoende informatie uit het buitenland zal leiden tot een weigering van een VGB. Als een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een kandidaat-vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, prevaleert het belang van de nationale veiligheid boven het persoonlijk belang van betrokkene. Zoals eerder gesteld, is het voornemen het beleid, waar mogelijk, aan te passen.
CAF-onderzoeken bij in de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de «sjoemelfiscalisten» uit Hoorn die hoofdzakelijk mensen met een laag inkomen en vaak een migratieachtergrond hebben bijgestaan in hun belastingaangifte?1
Ja.
Waarom is hun zaak, waarin zij worden aangemerkt als plegers van systeemfraude, nog niet voorgekomen? Erkent u dat hiermee hun schuld of onschuld niet bewezen kan worden en zij hiermee belemmerd worden in de uitvoering van hun beroep?
Deze zaak is in behandeling bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. In deze zaak moet de vervolgingsbeslissing nog worden genomen. Omdat deze zaak nog in behandeling is, kunnen er verder geen mededelingen over worden gedaan.
Voor welk deel van hun cliënten geldt dat zij de gevraagde bewijsstukken niet konden produceren toen verzwaarde bewijslast bij hen is opgelegd? Wat is er met hen gebeurd en hoe groot zijn sancties bij hen geweest? Doet de commissie Donner onderzoek naar misstanden bij deze groep?
Vanwege de geheimhoudingsplicht in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen antwoorden verstrekken waarin wordt verwezen naar feiten die zien op (individuele) belastingplichtigen. Wel kan waar mogelijk worden aangegeven hoe in het algemeen wordt gehandeld bij de beoordeling van een aangifte inkomensheffingen waarin aftrekposten zijn opgevoerd. Er moet dan door de belastingplichtige aannemelijk worden gemaakt dat er recht op de aftrekpost bestaat. Als geen stukken kunnen worden overgelegd en de opgevoerde aftrekpost ook niet op andere wijze aannemelijk kan worden gemaakt, dan heeft dit als consequentie dat de gevraagde aftrek op dat punt niet zal worden verleend. Verzwaring van de bewijslast zoals genoemd in de vraagstelling houdt in dat de opgegeven (aftrek)post overtuigend moet worden aangetoond en kan slechts in een beperkt aantal situaties en onder strikte voorwaarden worden toegepast.
De commissie Donner kijkt naar toeslaggerelateerde zaken, en doet daarom geen onderzoek naar deze groep.
Kunt u bevestigen dat Werkkollektief Hoorn is aangemerkt als facilitator in een CAF-zaak? Zo ja, om welke CAF-zaak gaat het, hoeveel gedupeerden zijn er en hoe is men tot een verdenking gekomen? Kunt u bevestigen dat op basis van algoritmen tot een verdenking is gekomen?2 Wat is de reden dat u geen poging doet hun schuld te bewijzen en waarom ontneemt u hen daarmee de mogelijkheid hun onschuld te bewijzen?
Vanwege de geheimhoudingsplicht in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de concrete omstandigheden van specifieke gevallen. Ook kan geen concrete informatie worden verstrekt over methoden en werkwijzen, omdat deze informatie de toezichtstrategie van de Belastingdienst raakt. In zijn algemeenheid kan wel het volgende worden opgemerkt ten aanzien van het gebruik van risicoselectie bij vermoedens van mogelijke fraude. De Belastingdienst wordt in zijn toezichtprocessen ondersteund door automatisering en maakt daarbij gebruik van risicoselectie. Signalen vanuit deze risicoselectie kunnen echter nooit direct leiden tot de conclusie dat er sprake is van een verdenking (van fraude). Deze signalen uit de risicoselectie kunnen wel een begin vormen van een vermoeden van mogelijke fraude. Dit geldt ook voor signalen uit andere bronnen. Dergelijke signalen worden altijd eerst nader onderzocht door een medewerker van de Belastingdienst. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek overweegt de Belastingdienst eventuele vervolgstappen.
Op welke wijze kunnen de belastingconsulenten toch hun recht halen als de openbaar aanklager niet overgaat tot vervolging of sepot? Bestaat hier een verjaringstermijn voor?
Belastingconsultenten kunnen een civiele vordering instellen. De verjaringstermijn hiervoor is op grond van artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, 5 jaar nadat de belastingconsulenten bekend zijn geraakt met hun eventuele schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.
Een verdachte kan het bij de strafrechter kenbaar maken, als hij of zij vindt dat het Openbaar Ministerie te lang wacht met het nemen van een besluit over het doorzetten van de vervolging, of het seponeren van een zaak. Op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de strafrechter verklaren dat de zaak geëindigd is, indien hij of zij de mening van de verdachte deelt. Zo’n verzoek kan alleen worden ingediend als de vervolging reeds is aangevangen. Een vervolging kan onder andere starten met het uitbrengen van de dagvaarding, of door een doorzoeking ter inbeslagneming.
Als de strafrechter verklaart dat de strafzaak beëindigd is, kan de gewezen verdachte bij de strafrechter verzoeken om schadevergoeding wegens ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis (artikel 533 Sv) en om vergoeding van door hem gemaakte kosten, zoals bijvoorbeeld advocatenkosten (artikelen 529 en 530 Sv). Een verzoek moet worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de strafzaak.
Wat wordt er bij de Belastingdienst gedaan met de diverse uitspraken van de Kamer en toezeggingen van de regering dat beslissingen door de mens moeten worden genomen en dat toezicht op het gebruik van algoritmen in beoordeling moet worden versterkt? Heeft de motie Verhoeven/Van der Molen om een meldplicht voor ingrijpende algoritmen in te stellen reeds tot beleidswijzigingen geleid?3
De Belastingdienst wordt in zijn toezichtprocessen ondersteund door automatisering en maakt in zijn toezicht op aangifte gebruik van risicoselectie. Bij de ontwikkeling van deze risicoselectie worden waarborgen in acht genomen op het gebied van onder andere privacy, non-discriminatie, informatiebeveiliging en auditeerbaarheid.
Als de risicoselectie leidt tot een voornemen om van de aangifte af te wijken, krijgt de burger de gelegenheid om hier op te reageren voordat het besluit daadwerkelijk genomen wordt. In principe worden deze besluiten door een belastingmedewerker genomen. Er zijn echter gevallen waarin informatie uit de aangifte automatisch gecorrigeerd wordt. Het gaat hier om gevallen, waarin uit contra-informatie van de Belastingdienst, van bijvoorbeeld werkgevers, volgt dat de aangifte niet klopt. De burger ontvangt hiervan een vooraankondiging en kan hierop reageren, voordat deze automatische correctie in zijn of haar nadeel wordt doorgevoerd.6 Door deze manier van behandelen is er altijd sprake van menselijke tussenkomst. Ook voor wat betreft de beslissingen op bezwaar- en verzoekschriften is er altijd sprake van menselijke tussenkomst als er afgeweken wordt van hetgeen door de burger wordt gevraagd.
Mede naar aanleiding van de motie van de leden Verhoeven en Van der Molen hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Rechtsbescherming op 20 december 2019 het onderzoeksrapport «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aangeboden aan uw Kamer.7 In dit rapport bevelen de onderzoekers aan geen meldplicht te introduceren voor ingrijpende algoritmen. In de kabinetsreactie op het rapport zullen voornoemde ministers op deze en de overige aanbevelingen van de onderzoekers nader ingaan.
Een bezoek aan het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut , Lilian Marijnissen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel politieke gevangenen van de Hirak-beweging in de Rif, die vanaf oktober 2016 na de dood van visverkoper Mohsin Fikri verantwoordelijk was voor grote vreedzame demonstraties in het noorden van Marokko, zitten nog altijd vast?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt niet bij hoeveel gedetineerden in Marokko een straf uitzitten naar aanleiding van hun deelname aan de Hirak-beweging, daar het geen personen met de Nederlandse nationaliteit betreft.
Welk oordeel heeft u over de processen tegen deze politieke gevangenen, waaronder protestleider Nasser Zafzafi? Bent u het eens met mensenrechtenorganisaties dat die niet eerlijk zijn verlopen en de gevangenen vrijgelaten moeten worden?
De Marokkaanse autoriteiten zijn afdoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook het desbetreffende Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie. Het is op dit moment niet bekend wanneer dit verzoek behandeld zal worden.
Bent u zich ervan bewust dat het nog vele jaren kan duren voordat processen tegen Hirak-activisten volledig zijn afgerond, dat deze bewust getraineerd kunnen worden en dat dit kan betekenen dat gevangenen nog vele jaren onterecht vastzitten? Wat doet u met dit gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich alsnog uit te spreken over de oneerlijke processen in Marokko, deze af te keuren, en op te roepen tot directe vrijlating van alle politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet, en wanneer, onder welke omstandigheden dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel en welke processen door Nederland zijn gemonitord? Wat en hoe frequent is hierover gecommuniceerd met advocaten van Hirak-activisten? Met hoeveel advocaten is gesproken?
De Nederlandse ambassade heeft het proces tegen 53 Hirak activisten in Casablanca regelmatig bijgewoond. Ook enkele andere EU-ambassades woonden zittingen bij. Zoals toegezegd aan uw Kamer op 28 juni 2018, heeft de ambassade de rechtszittingen in het kader van de beroepsprocedure eveneens bijgewoond. Daarbij is er ook contact geweest met enkele advocaten van de verdachten.
In augustus 2019 heeft de Nederlandse ambassade het Hirak-proces en de veroordelingen besproken met de voorzitter van de Marokkaanse Nationale Mensenrechtenraad, CNDH, die aankondigde een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren.
Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van deze monitoring? Wat is er gedaan met deze bevindingen? Is hierover contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 5.
Welk beeld heeft u van marteling door de Marokkaanse autoriteiten van Hirak-activisten? Kunt u het beeld bevestigen dat de indieners van deze vragen tijdens hun bezoek eerder deze maand aan het noorden van Marokko kregen, namelijk dat marteling en andere mishandeling op grote schaal is toegepast? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichten. Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie die bovenstaand beeld bevestigen.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen tegen gedetineerden heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november 2019 een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar Rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies hiervan zijn beschikbaar op de website van de CNDH (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1062).
Marokko is geen lid van de Raad van Europa. Evenmin heeft het land als zogeheten derde staat de European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment ondertekend. Het is dan ook niet mogelijk om in het kader van het Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment hierover het gesprek aan te gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de Marokkaanse autoriteiten te dwingen zich te verantwoorden voor het inzetten van marteling? Ziet u hiertoe bijvoorbeeld mogelijkheden via het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)? Wat bepleit u in Europees verband om marteling in Marokko tegen te gaan, om het land te dwingen zich te houden aan internationaalrechtelijke standaarden waar het zichzelf aan verbonden heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Welk beeld heeft u van de behandeling van de politieke gevangenen? Krijgen zij goede zorg? Deelt u de zorgen van onze gesprekspartners dat er lang niet altijd goede zorg is? Vraagt u hier aandacht voor bij de Marokkaanse autoriteiten?
Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie over de behandeling van de gedetineerde Hirak-activisten die aanleiding geeft tot zorg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1871). Voor zover bekend uit publieke berichten van de Marokkaanse gevangenisautoriteit is een aantal gevangenen vanuit Casablanca en Fes dichter bij hun familie geplaatst, hiervan zijn geen exacte aantallen bekend.
Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan te dringen dat gevangenen in de buurt van hun familie worden geplaatst zodat er geen lange reizen gemaakt hoeven te worden tegen hoge kosten voor bezoek?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate is sinds 2016 door de Marokkaanse autoriteiten tegemoetgekomen aan de legitieme eisen van de Hirak-demonstranten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, werkgelegenheid en goede zorg in de regio, waaronder een ziekenhuis ter berstrijding van kanker?
Marokko lanceerde in 2015 het programma Manarat Al Moutawassit, ten behoeve van de ruimtelijke en sociaaleconomische ontwikkeling van de provincie Al Hoceima. Binnen dit programma is ook aandacht voor het verbeteren van de gezondheidszorg in de regio, waaronder de modernisering van het oncologisch centrum in Al Hoceima.
Daarnaast werd afgelopen najaar het plan goedgekeurd voor de bouw van een universitair complex en eind 2019 opende een nieuw behandelcentrum voor hemodialyse zijn deuren.
Wat betreft sociaaleconomische ontwikkeling is het noorden overigens niet het armste gebied van Marokko. In de twee noordelijke regio’s Tanger-Tétouan-Al Hoceima respectievelijk Oriental ligt het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking hoger dan het gemiddelde in Marokko1.
Deelt u de opvatting dat dit tot op heden volstrekt onvoldoende gebeurt? Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan de dringen dat meer gedaan wordt ter ontwikkeling van het achtergestelde noorden van Marokko?
Zie antwoord vraag 11.
Ziet u mogelijkheden dat hulp en/of investeringen vanuit de EU meer ten goede komen aan de bevolking van Marokko, ook in het noorden van het land, en niet vooral belandt in de zakken van corrupte, zichzelf verrijkende leiders?
EU-steun aan Marokko richt zich tijdens het lopende Meerjarige Financiële Kader (2014–2020) hoofdzakelijk op de volgende sectoren: toegang tot sociale diensten, inclusief de gezondheidszorg; democratisch bestuur, de rechtsstaat en mobiliteit; en werkgelegenheid en duurzame en inclusieve groei. De verbetering van deze openbare diensten komt de Marokkaanse bevolking ten goede, ook in het noorden van het land. Meerdere programma’s met een regionale focus richten zich bovendien specifiek op Noordelijke regio’s, zoals een project voor rurale ontwikkeling van EUR 50 mln, dat Oriental als één van de drie focusregio’s heeft. De samenwerking en steun vanuit de EU kent verschillende vormen: zowel samenwerking met en steun aan de overheid, als het maatschappelijk middenveld en de private sector.
De steun van de Europese Commissie is onderworpen aan gedegen toetsing van ontvankelijkheidscriteria en naleving van financiële regels. Ontwikkelingsprogramma’s kunnen bovendien worden onderworpen aan audits door de Europese Rekenkamer en aan onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dit heeft tot doel om onrechtmatigheden te voorkomen of op te sporen, en bij te dragen aan de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld door het formuleren van aanbevelingen. Ook vinden regelmatig evaluaties plaats. Het kabinet vindt het belangrijk dat hier lering uit getrokken wordt en dat aanbevelingen worden opgevolgd.
Kunt u het beeld bevestigen dat migratie vanuit het noorden van Marokko richting Europa is toegenomen sinds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties? Welke cijfers zijn u hierover bekend?
Tot en met 2018 nam het aantal irreguliere migranten in Spanje jaarlijks toe. In 2019 is dit gehalveerd.2 Een deel van deze migranten heeft de Marokkaanse nationaliteit. Het is onbekend uit welke regio in Marokko deze migranten afkomstig zijn en wat hun motieven waren om te migreren.
Een andere indicator is het totale aantal eerste asielaanvragen in de EU van personen met de Marokkaanse nationaliteit. Deze cijfers zijn sinds 2016 gedaald.3 Op basis van bovenstaande gegevens kan ik het door u geschetste beeld niet bevestigen.
Ziet u een relatie tussen enerzijds de toegenomen migratie en anderzijds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties en het onvoldoende tegemoetkomen aan de legitieme eisen van de bevolking in het gebied?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de opvatting dat het harde neerslaan van de Hirak-demonstraties en de marteling die erop volgde ertoe moet leiden dat activisten die asiel aanvragen in Europa niet teruggestuurd kunnen worden omdat er geen enkele garantie is op een eerlijk proces? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag leent zich niet voor een beantwoording in zijn algemeenheid. Als er een asielaanvraag aan de orde is, wordt deze individueel beoordeeld.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties in Marokko, om in aanmerking te komen voor buitenlandse financiering, zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten? Wat is u hierover bekend?
Er is geen Marokkaanse wet- of regelgeving die stipuleert dat mensenrechtenorganisaties in Marokko zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten. Wel dient iedere non-gouvernementele organisatie (NGO) die in Marokko financiering wil ontvangen zich te registreren bij het Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als NGOs buitenlandse financiering ontvangen, dienen zij dit binnen dertig dagen na ontvangst te melden aan het Sécrétariat Général du Gouvernement.
Probeert Nederland om onafhankelijke mensenrechtenorganisaties in Marokko te financieren uit het Mensenrechtenfonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, lukt dat?
Nederland financiert op dit moment diverse onafhankelijke mensenrechtenorganisaties vanuit het mensenrechtenfonds zoals ook opgenomen in de jaarlijkse mensenrechtenrapportage (BZDOC-609426177-43).
Kunt u aangeven waarom u geen poging heeft ondernomen om een gesprek tussen de delegatie en de burgemeester van Al Hoceima mogelijk te maken?
Aangezien de delegatie geen officieel werkbezoek bracht aan Marokko heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen rol in het faciliteren van gesprekken of onderdelen van het programma.
De tien tips voor de toekomst van de wijkverpleging |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op de stelling van Jos de Blok (directeur Buurtzorg Nederland) dat door het toepassen van de juiste interventies er 20 tot 30 procent minder volume nodig is in de wijkverpleging, zonder dat dit ten koste gaat van tevredenheid of kwaliteit?1
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo goed en ook zo slim mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Het is aan de beroepsgroep (V&VN) om richtlijnen en standaarden te ontwikkelen die professionals in de praktijk kunnen gebruiken. Via ZonMw investeer ik, gedurende de looptijd van het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging, jaarlijks € 2 mln. in de richtlijnontwikkeling van de beroepsgroep. Daarnaast heb ik in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging afspraken gemaakt met partijen om o.a. de kwaliteit van de indicatiestelling door wijkverpleegkundigen te verbeteren en de ongewenste praktijkvariatie te verminderen.
Begrijpt u de zorgen van de heer De Blok dat oplossingen vooral bedacht worden door een select groepje bestuurders aan overlegtafels, terwijl juist geluisterd moet worden naar de mensen uit de praktijk?
Ik begrijp de zorgen dat oplossingen niet voor maar met betrokkenen uit de sector moeten worden bedacht. Dat is ook de reden waarom ik zelf regelmatig in contact ben met zorgprofessionals en cliënten in de praktijk. Ik ga er verder van uit dat de bestuurders met wie ik vervolgens om tafel zit, zelf ook hun licht in de praktijk (bij hun achterban) hebben opgestoken en die inbreng meenemen in het overleg. Niemand is er bij gebaat met oplossingen te komen waarvoor geen draagvlak bestaat en die niet bijdragen aan het oplossen van knelpunten.
Bent u voornemens om een duidelijke standaard te maken voor de wijkverpleging, bijvoorbeeld door verbetering van het kwaliteitskader, zodat wijkverpleegkundigen de meest effectieve interventies kunnen toepassen en van elkaar kunnen leren? Hoe gaat u afdwingen dat alle aanbieders in de wijkverpleging volgens professionele standaarden gaan werken?
Partijen2 in de sector wijkverpleging hebben in 2018 gezamenlijk een kwaliteitskader wijkverpleging afgesproken. Ik ga dat kader niet wijzigen cq verbeteren. Ik faciliteer partijen om het kwaliteitskader te implementeren. Partijen hebben zichzelf met het kwaliteitskader verplicht om te werken volgens professionele standaarden. De inspectie (IGJ) beoordeelt de kwaliteit en veiligheid van de zorg thuis vanuit het perspectief van de cliënt. Hiervoor heeft de IGJ het toetsingskader «Toezicht op de zorg thuis» ontwikkeld.
Deelt u de mening dat verschillende onderdelen van de wijkverpleging zoals preventie, indiceren etc. geïntegreerd moeten worden, zodat versnippering voorkomen wordt en beschikbare capaciteit optimaal benut kan worden?
Ik vind het aan zorgaanbieders en zorgprofessionals om het werk zo goed mogelijk in te richten en te organiseren. Wat mij betreft staat het cliëntperspectief daarbij centraal en wordt er tevens voor gezorgd dat het werk voldoende uitdagend en afwisselend is voor de zorgprofessionals. In het kwaliteitskader wijkverpleging hebben partijen opgenomen dat preventie een belangrijke taak van de wijkverpleging is en wordt wijkverpleging ook beschreven als generalistische zorg. Zeker gezien de huidige arbeidsmarktproblematiek is er noodzaak om de beschikbare capaciteit optimaal te benutten. Het is daarbij ook in het belang van werkgevers om het werk zo aantrekkelijk mogelijk te maken en te houden om zo het schaars beschikbare zorgpersoneel voor de wijkverpleging te behouden.
Wat vindt u van het voorstel om de aandacht, die nu gericht is op indicatiestelling, te verschuiven en te veranderen naar interventies en uitkomsten? Kunt u uw antwoord toelichten? Denkt u dat juist het sturen en financieel afrekenen op indicaties tot gevolg kunnen hebben dat zorgaanbieders in sommige gevallen worden uitgedaagd om meer en lang zorg te verlenen dan met de juiste interventies nodig zou zijn?
Wat mij betreft is het geen kwestie van kiezen maar èn-èn. Zorgprofessionals moeten ervoor zorgen dat de indicatiestelling, de start van het zorgproces, goed en professioneel wordt verricht. Zij moeten er tevens voor zorgen dat de met de cliënt afgesproken (behandel)doelen worden bereikt en dat deze uitkomsten van zorg beschikbaar komen. Partijen werken in het kader van de implementatie en ontwikkeling van het kwaliteitskader met elkaar aan de ontwikkeling en implementatie van meetinstrumenten. Ik ben het ermee eens dat er in het huidige stelsel prikkels zijn om onnodig meer en lang zorg te verlenen. Ik zie dat met name terug bij het verlenen van niet-gecontracteerde zorg waarbij het aantal uren zorg per cliënt per maand in 2018 in de niet-gecontracteerde zorg 2,7 keer zo hoog is als bij de gecontracteerde zorg. Dat is ook de reden waarom ik het aandeel niet gecontracteerde wijkverpleging wil terugdringen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat organisatiebelangen leidend zijn en dat gedacht moet worden vanuit goede oplossingen voor cliënten en slimme interventies voor wijkverpleegkundigen?
Voor mij staat in de zorg de cliënt centraal. Zorgprofessionals moeten hun werk zo goed mogelijk kunnen doen en zorgaanbieders moeten dit faciliteren. In mijn brief3 van 14 mei 2019 heb ik u mijn toekomstperspectief op de wijkverpleging geschetst. Ik wil toe naar een situatie waarin integrale zorg wordt verleend door herkenbare en aanspreekbare teams wijkverpleging. Zorgprofessionals (van één of meerdere zorgaanbieders) die wijkverpleging en wijkzorg verlenen, werken samen als één team in de wijk.
Gaat u het advies overnemen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om tot één integraal tarief te komen voor de wijkverpleging, een tarief dat door alle zorgverzekeraars gehanteerd wordt zodat de administratie vergaand vereenvoudigd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vraag de NZa advies over de toekomstige bekostiging van de wijkverpleging. Een dergelijk advies is nu nog niet beschikbaar. De NZa heeft wel diverse deelrapportages uitgebracht over bijvoorbeeld de ervaringen met de experiment beleidsregel4 alsmede een tussenrapportage over de doorontwikkeling van de bekostiging5. Uiteraard ben ik er voorstander van om de bij de bekostiging behorende administratie zo eenvoudig mogelijk te maken. Dat zal één van de voorwaarden zijn waaraan ik het advies van de NZa zal toetsen.
Wat vindt u van het voorstel van de directeur van Buurtzorg Nederland om het deel verpleegzorg dat mensen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) thuis ontvangen onder te brengen in de Zorgverzekeringswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voorstel om de verpleegzorg die mensen vanuit de Wlz thuis ontvangen onder te brengen in de Zorgverzekeringswet, las ik ook terug in het advies van de Commissie Toekomst zorg thuiswonende ouderen6 dat ik u op 15 januari 2020 stuurde. Zoals ik in die brief heb aangegeven gaat een aantal aanbevelingen van de Commissie verder dan het huidige kabinetsbeleid en vergt wijziging van de stelsels. Voor de meer ingrijpende aanbevelingen die tot stelselwijzigingen zouden leiden, geldt dat ik na het verschijnen van de definitieve versie van het advies zal bezien waar deze raken aan de Contourennota, waarin ik een meer integrale reactie op de verdergaande aanbevelingen wil meenemen.
Het bericht ‘Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak»?1
Uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging volgt dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om het tabaksontmoedigingsbeleid te beschermen tegen de commerciële belangen van de tabaksindustrie. De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. Artikel 5, derde lid, richt zich tot alle overheidsinstanties. Om overheidsinstanties te informeren over artikel 5, derde lid, heb ik afgelopen jaar een brief gestuurd aan alle ministeries, provincies en gemeenten. De notitie «Verduidelijking invulling artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag», opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van VWS en Financiën, is meegestuurd met deze brief. Deze verduidelijking is nog steeds van kracht.
De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de website: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/inhoud/transparant-over-contact-tabaksindustrie.
Aanpak van smokkel is een uitvoeringstechnische kwestie waarbij de Douane zich op operationeel niveau laat voorlichten over het normale patroon van de internationale logistieke keten en de wijze waarop je echte tabaksproducten van namaak kunt onderscheiden. Deze kennis versterkt de informatiepositie van de Douane in haar handhavingstaak en de actieve fraudebestrijding. Wanneer kennis gehaald wordt bij een individuele fabrikant, gaat dat om kennis die exclusief voorhanden is bij die fabrikant. Het contact dat tussen de Douane en de tabaksindustrie plaatsvindt, past derhalve binnen de kaders van artikel 5, derde lid, en is gepubliceerd op voornoemde website.
Wat is uw reactie op de conclusie die in het artikel wordt weergegeven «dat de tabaksindustrie haar producten zelf actief smokkelt»? Vindt u het in dat kader logisch dat de Nederlandse Douane juist de tabaksindustrie heeft gevraagd een cursus opsporen van tabakssmokkel te geven?
Op basis van gegevens van de Douane kan ik de in het artikel weergegeven conclusie voor de Nederlandse situatie niet staven. Van de sigaretten die in de afgelopen drie jaar in beslag genomen zijn, is het overgrote deel aangemerkt als «illicit whites»2 en «namaak». Slechts een klein deel van de inbeslaggenomen sigaretten is als «echt» product aangemerkt (afkomstig van de bekende tabaksfabrikanten), waarbij niet vaststaat dat bekende tabaksfabrikanten een actieve rol hebben gehad bij de smokkel van deze producten.
Om haar handhavingstaak goed te kunnen uitvoeren en daarmee bij te dragen aan actieve fraudebestrijding, dient de Douane te beschikken over een zo breed mogelijke informatiepositie. Vanuit diverse invalshoeken wordt informatie vergaard. Bepaalde informatie is alleen voorhanden bij een fabrikant. Dat is bijvoorbeeld het geval bij informatie over het normale handelspatroon en de specifieke echtheidskenmerken van bepaalde producten. Voor het verkrijgen van die informatie doet de Douane, op basis van een bestaand EU-Agreement en een nationale Memorandum of Understanding (MoU), een verzoek bij de betreffende fabrikant. Dit breed kennis vergaren op uitvoeringsniveau, maakt niet dat er een afhankelijkheid is of ontstaat van een bepaalde partij.
Kunt u alle documenten met betrekking tot deze bijeenkomst naar de Kamer sturen?
De informatie die is gedeeld tijdens de bijeenkomst is gedaan in de vorm van een presentatie. De tabaksfabrikant heeft deze informatie niet gedeeld in de vorm van een document of in een andere vorm.
Kunt u aangeven welke tabaksfabrikant de betreffende training aan de Douanemedewerkers heeft gegeven?
De tabaksfabrikant die deze training verzorgde was Japan Tobacco International Company Netherlands B.V.
Bent u van mening dat de Douane met het contact met de industrie het door Nederland ondertekende internationale antirookverdrag Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overtreedt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt volgens u deze samenwerking zich tot het advies dat de Wereldbank geeft in haar rapport: «Vermijd afhankelijkheid van de tabaksindustrie: de rol van de industrie vormt een obstakel in de bestrijding van illegale handel, omdat de tabaksindustrie zelf zowel direct als indirect gelinkt is aan de illegale handel in tabaksproducten»?
Zie antwoord vraag 2.
De samenwerking van het ministerie van Financiën met kinderopvangbranchevereniging BOinK |
|
Femke Merel Arissen (PvdT) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eindelijk vinden de gedupeerden in toeslagaffaire gehoor»?1
Ja.
Waarom is er besloten tot een overeenkomst tussen het Ministerie van Financiën en de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) Kunt u een reconstructie geven hoe, en onder welke voorwaarden, deze overeenkomst tot stand is gekomen?
Er is geen overeenkomst met BOinK. De Minister van Financiën heeft de afgelopen weken veel gesprekken gevoerd, met medewerkers, met leidinggevenden – zowel binnen het departement als binnen de Belastingdienst – en met betrokken ouders. Voor het uitnodigen van de ouders is ouderbelangenorganisatie BOinK benaderd, zij vertegenwoordigen ruim 5.000 oudercommissies. Bovendien is BOinK een bekende partner en zijn ze betrokken bij het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Belastingdienst/Toeslagen. Veel ouders hebben persoonlijk contact met BOinK over hun situatie met de kinderopvangtoeslag. Ouders voelen zich gehoord door de organisatie, mede omdat ze het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag zijn gestart (met de SP en Bond van Belastingbetalers) en medeopsteller zijn van het zwartboek. Veel ouders hebben zich ook aangemeld bij het Meldpunt. Het was om deze reden mijn inschatting dat BOinK voor de ouders een betrouwbare partner is. Dit helpt het gesprek makkelijker in een open setting op gang te brengen en biedt de ouders comfort. De ouders zijn geselecteerd en telefonisch uitgenodigd door BOinK tussen kerst en vrijdag 3 januari. Voor de twee gesprekken in kleine setting op woensdag 10 januari hebben zich in totaal 14 ouders aangemeld.
Klopt het dat de selectie van ouders die aanwezig mochten zijn bij dit gesprek via BOinK is verlopen? Waarom is voor deze aanpak gekozen?
Ja dat klopt. Zie voor de toelichting antwoord 2.
Wat heeft BOinK in het verleden en in het bijzonder de afgelopen twee jaar concreet gedaan om de gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, waaronder de ouders die onder Combiteam Aanpak Facilitators 11 (CAF 11) vallen, bij te staan?
Voor deze vraag verwijs ik u graag naar BOink zelf, het ministerie houdt geen activiteitenlijst bij van contacten met maatschappelijk organisaties. Het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag startte op 9 juli 2019 op initiatief van BOinK, de Bond van Belastingbetalers en de SP. Bij het meldpunt meldden zich zo’n 280 ouders, geteld tot en met de publicatiedatum van het zwartboek d.d. 28 augustus 2019. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de inhoud van de brief die voorzitter Gjalt Jellesma van BOinK heeft geschreven aan de ouders aan de vooravond het gesprek?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gedupeerde ouders die zo lang niet gehoord zijn, een persverbod opgelegd krijgen door de organisatie die zegt hun belangen te behartigen en zich opwerpt als woordvoerder?
Het staat burgers altijd vrij om de pers te spreken. Het ministerie heeft hierbij geen rol gehad. De e-mail is op initiatief van BOinK opgesteld en verstuurd nadat zij de ouders telefonisch hebben uitgenodigd. Hierin is een verzoek opgenomen om niet voorafgaand aan de gesprekken met de pers te spreken.
Klopt het dat de gedupeerde ouders eveneens door BOinK gevraagd zijn om de «achterdeur» te nemen in plaats van de hoofdingang van het ministerie? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat dit pijnlijk is, zeker als mensen zich jarenlang niet gehoord of gezien hebben gevoeld?
In de e-mail van BOinK is hierover niets opgenomen. Ik heb slechts achteraf begrepen dat BOinK gevraagd heeft of ouders liever media niet te woord willen staan en hoe hierin te kunnen handelen.
Hoeveel meldingen van gedupeerde ouders in de toeslagaffaire heeft het meldpunt van BOinK inmiddels ontvangen? Hoe heeft dit meegewogen in de besluiten omtrent de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Financiën en BOinK?
Het Meldpunt Stopgezette Kinderopvangtoeslag startte op 9 juli 2019 op initiatief van BOinK, de Bond van Belastingbetalers en de SP. Bij het meldpunt meldden zich zo’n 280 ouders, geteld tot en met de publicatiedatum van het zwartboek d.d. 28 augustus 2019.3 Inmiddels heeft de Belastingdienst/Toeslagen via BOinK 740 meldingen van ouders binnengekregen.
De samenwerking tussen de Belastingdienst/Toeslagen en BOinK is al van voor de oudergesprekken op 8 januari jl. Zij zijn partner in het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag (KOT). De samenwerking is constructief. Voor het ministerie is contact met «het veld» van belang om hier lering en signalen uit te kunnen trekken. Omdat BOinK ouders kent waarvan de precieze situatie per dossier binnen de kinderopvangtoeslag sterk verschilt en ik juist ouders in uiteenlopende situaties wilde spreken, acht ik BOinK ook een goede samenwerkingspartner voor deze gesprekken. Het was mijn inschatting dat BOinK voor de ouders een betrouwbare partner is. Dit helpt het gesprek makkelijker in een open setting op gang te brengen en biedt de ouders comfort.
Zijn de gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, in het bijzonder CAF 11, geconsulteerd door het Ministerie van Financiën over de beslissing om met BOinK samen te gaan werken en deze als officiële belangenbehartiger en woordvoerder te laten optreden? Zo ja, hoeveel ouders en op welke wijze?
Nee. Ik beschouw BOinK in het algemeen wel als een belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang en daarmee zijn ze voor het ministerie een belangrijke stakeholder in het dossier. BOinK is overigens niet hun officiële belangenbehartiger en woordvoerder.
Bent u ermee bekend op welke wijze BOinK haar rol als woordvoerder van gedupeerde ouders in de toeslagaffaire, nu en in de toekomst, denkt vorm te geven? Zo ja, kunt u toelichten hoe BOinK dit gaat invullen?
Nee. BOinK is belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang. Ouders kunnen de organisatie benaderen voor advies en ondersteuning. Hoe BOinK de belangenbehartiging vormgeeft, is aan hen zelf.
Met welke frequentie zit het Ministerie van Financiën met BOinK om de tafel over de toeslagaffaire of welke plannen zijn daartoe?
De Belastingdienst/Toeslagen onderhoudt contacten met BOinK. De contacten gaan breder dan alleen over de toeslagenkwestie, maar betreffen de kinderopvangtoeslag in zijn algemeenheid. Ik beschik niet over aantallen hoe vaak er met BOinK gesproken is over het stopzetten en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. Vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), beleidsmatig verantwoordelijk voor kinderopvang, zijn er reguliere contacten met het kinderopvangveld. BOinK is een van die partijen in dat veld. De Belastingdienst/Toeslagen participeert, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, sinds 2018 In het Verbeterprogramma kinderopvangtoeslag. In het kader van dat traject zijn er overleggen (eens in de 2 à 3 maanden) waaraan ouderorganisaties, BOinK en Voor Werkende Ouders, en brancheorganisaties uit de kinderopvang deelnemen. In deelprojecten binnen het verbeterprogramma, zijn er ook nog contacten tussen de Belastingdienst/Toeslagen, het Ministerie van SZW en BOinK. Daarnaast zullen er, periodiek, gesprekken gaan plaatsvinden tussen de directeur Belastingdienst/Toeslagen en de voorzitter van BOinK.
Kunt u aangeven, of bent u bereid uit te zoeken, hoe vaak en op welke wijze tijdens de gesprekken tussen BOinK, de Belastingdienst en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de afgelopen jaren het hardvochtige beleid van de Belastingdienst met betrekking tot het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag is besproken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u verklaren, of bent u bereid te reconstrueren, waarom er naar aanleiding van ingebrachte signalen van BOinK over de stopzettingen geen actie ondernomen is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen, indachtig voorgaande vragen, welke meerwaarde u ziet in een samenwerking met BOinK bij de inspanningen van het Ministerie van Financiën om de gedupeerde ouders uit de ellende te helpen?
Ik beschouw BOinK in het algemeen wel als een belangenbehartiger van ouders in de kinderopvang en daarmee zijn ze voor het ministerie een belangrijke stakeholder in het dossier.
Het bericht ‘Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten»?1
Ik ben niet verbaasd dat dergelijke producten worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht. In Nederland worden sigaretten en shagtabak met mentholsmaak per 20 mei 2020 verboden, aangezien kenmerkende smaken zoals menthol roken aantrekkelijker maken. Het is mogelijk dat sommige rokers dergelijke mentholkaarten gaan gebruiken om vanaf die datum toch tabak met mentholsmaak te kunnen roken. Dit heeft inderdaad veel weg van een poging van de producent om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen.
Wat is uw mening over Rizla Flavour Infusions en Frizc Flavor Cards, een soort kaartjes die in een pakje sigaretten of shag gedaan kunnen worden waarna na 60 minuten het tabak naar menthol gaat smaken? Bent u van mening dat hier gebruik wordt gemaakt van een truc om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen aangezien dit als accessoires wordt gepresenteerd in plaats van als tabaksproduct?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat dit betreffende product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt en dat er dus geen sprake is van toezicht door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Het is juist dat dit product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt.
Wel is het in artikel 3.7.a vijfde lid van de regeling onder de Tabaks-en rookwarenwet verboden andere producten dan de betreffende rookwaren toe te voegen aan een pakje sigaretten of shag.
Dat is echter iets anders dan het los verkopen van een dergelijk product dat de consument zelf kan toevoegen.
Geldt in Nederland wanneer het verbod op mentholsigaretten ingaat ook een verbod voor dergelijke geurkaartjes? Zo nee, gaat u een dergelijk verbod alsnog regelen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven valt het product niet onder de huidige wetgeving. Ik ben van mening dat dergelijke producten niet passen bij het door mij gevoerde tabaksontmoedigingsbeleid en het streven naar een Rookvrije generatie in 2040. Roken moet niet aantrekkelijk gemaakt kunnen worden. Ik ben voornemens een inventarisatie te laten uitvoeren naar de aard en de omvang van dergelijke «accessoires» die de aantrekkelijkheid van het roken van sigaretten en shagtabak kunnen vergroten. Ik zal de uitkomst van deze inventarisatie met u delen. Het is mijn intentie om te bezien hoe we deze praktijk vervolgens door een verbod kunnen tegen gaan.
Recente ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van rubbergranulaat bij kunstgrasvelden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sportveldbeheerder veroordeeld voor verspreide kunstgraskorrels»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december jl., waarbij een sportclub veroordeeld is voor het overtreden van de zorgplicht en artikel 13 van de Wet Bodembescherming?2
Ik neem kennis van de uitspraak. Het is aan de rechter om aan wetgeving te toetsen.
Wat verstaat u onder de zorgplicht die sportclubs met kunstgrasvelden hebben? Wanneer voldoen sportclubs met kunstgrasvelden wel aan de zorgplicht en artikel 13 van de Wet Bodembescherming? Hoe zouden de sportclubs invulling moeten geven aan de zorgplicht? Wat zijn de consequenties hiervan voor sportverenigingen die veelal met vrijwilligers werken?
De zorgplicht is beschreven in artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Het gaat daarbij in wezen om een dubbele zorgplicht, gericht tot een ieder: in de eerste plaats de verplichting om de verontreiniging te voorkomen; in de tweede plaats moet – als de verontreiniging zich toch voordoet – de bodem worden gesaneerd om de directe gevolgen van de verontreiniging te beperken dan wel zoveel mogelijk ongedaan te maken. De eigenaar, opdrachtgever of beheerder van een kunstgrasveld is verantwoordelijk voor het naleven van de zorgplicht tijdens de aanleg, het onderhoud en de renovatie van het kunstgrasveld met rubbergranulaat korrels. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of sprake is van een juiste invulling van de zorgplicht. De Vereniging Sport en Gemeenten heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam de wethouders sport van de gemeenten op 24 december jl. per brief geïnformeerd3 en gewezen op beschikbare informatie over de invulling van de zorgplicht voor kunstgrasveld met rubbergranulaat korrels. In 2014 is een richtlijn van de brancheorganisaties VACO/RecyBEM opgesteld. In november jl. heeft de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek het «document zorgplicht, milieu kunstgrasvelden» gepresenteerd. In beide documenten zijn uitvoerig de maatregelen beschreven om verspreiding van rubbergranulaat korrels te voorkomen, zoals het plaatsen van kantplanken langs het veld, gebruik maken van uitloopmatten, regelmatig vegen rondom het kunstgrasveld. De beschreven maatregelen bieden de basis voor een verantwoord beheer van het sportveld.
Klopt het dat in negen van de tien grootste Nederlandse gemeenten nog altijd rubbergranulaat op kunstgrasvelden ligt?3 Vindt u dat, mede in het licht van deze uitspraak van de rechtbank, problematisch? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren? Zo nee, hoe kunt u de zorgen over mogelijke veroordelingen wegnemen bij clubs die dit type kunstgrasvelden in beheer hebben?
Het is mij bekend dat op veel kunstgrasvelden op sportverenigingen gebruik wordt gemaakt van rubbergranulaat. Het gebruik van rubbergranulaat korrels hoeft niet problematisch te zijn, mits de verspreiding van dit materiaal naar de bodem en het oppervlaktewater zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Hiervoor verwijs ik tevens naar mijn brief aan uw Kamer op 19 februari 20195 inzake het gebruik van rubbergranulaat. In antwoord op vraag 3 is beschreven welke concrete informatie voorhanden is over de maatregelen die de beheerders van de kunstgrasvelden kunnen nemen om verspreiding van rubbergranulaat te voorkomen.
Welke opties hebben sportverenigingen om wel aan de zorgplicht te voldoen? Is het veranderen van de vulling naar bijvoorbeeld kurk voldoende om aan de zorgplicht te voldoen? Zo ja, is dit mogelijk op dezelfde matten of zijn hier andere matten voor nodig en wat zijn ongeveer de financiële consequenties van dit soort keuzes voor sportverenigingen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 is er concrete informatie voorhanden welke maatregelen de beheerders van kunstgrasvelden kunnen nemen om aan de zorgplicht te voldoen. Het is daarbij aan de leverancier en de beheerder om te zorgen dat het toegepaste materiaal voldoende veilig is voor gebruikers en het milieu, ook als het gaat om kurk. Dat laat onverlet dat vanuit de zorgplicht verspreiding moet worden voorkomen, ongeacht het soort materiaal.
Bent u het ermee eens dat clubs die gebruikmaken van rubbergranulaat in kunstgrasvelden niet aan hun lot overgelaten moeten worden, aangezien deze clubs het vaak financieel niet breed hebben en afhankelijk zijn van vrijwilligers? Welke rol kunt u hierbij spelen?
Sportclubs worden op verschillende manieren ondersteund met het op een juiste manier onderhouden van kunstgrasvelden, en met de aanleg van milieuvriendelijke kunstgrasvelden. Recentelijk hebben de Minister voor Medische Zorg en ik op basis van de SBIR-innovatieoproep «milieuvriendelijke sportvelden» financiering toegekend aan twee projecten (in totaal € 1,5 miljoen) met als doel om een kunstgrasveld te produceren dat hoogwaardig recyclebaar is en waarbij geen of biologisch afbreekbare instrooimateriaal wordt gebruikt. Ik verwacht dat de uitkomsten begin 2021 beschikbaar zijn. Bovendien kunnen sportverenigingen vanaf dit jaar 30% subsidie aanvragen vanuit de BOSA-subsidieregeling van VWS voor het nemen van diverse maatregelen die de verspreiding van instrooi-materiaal tegengaan, zoals de aanleg van kantplanken en het plaatsen van schoonloopvoorzieningen. Ik ben van mening dat sportclubs met deze maatregelen en de informatievoorziening van de VSG en BSNC, waar ik in antwoord op vraag 3 al naar verwees, goed worden ondersteund in het op een juiste manier invulling geven aan de zorgplicht en duurzaam aanleggen en onderhouden van kunstgrasvelden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO leefomgeving dd. 20 februari 2020?
Ja.
Het bericht 'Publiceren van openbaar fosfaatrechten register Meststoffenwet' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u de mening dat waarde die fosfaatrechten vertegenwoordigen door de overheid is gecreëerd?
Deelt u de mening dat melkveehouders de introductie van fosfaatrechten niet als een voordeel of als steunmaatregel hebben ervaren?
Is het niet zo dat de waarde van de toegekende fosfaatrechten pas bij verkoop te bepalen is? Zo ja, staatssteun wordt toch pas geacht te zijn ontstaan op het moment dat de fosfaatrechten verhandeld worden en daarmee dus een waarde krijgen?
Hoe bepaalt u de waarde van staatssteun die u voornemens bent te publiceren en wordt daarbij ook rekening gehouden met het wettelijk vastgestelde afromingspercentage? Zo nee, waarom niet?1
Welke gegevens gaat u precies publiceren, houdt u er daarbij rekening mee dat alleen de provincie vermeld hoeft te worden en gaat u, of bent u bereid, alleen bedragen in tranches/staffels te publiceren (net zoals dat geldt voor diverse andere regelingen)?
Maakt u gebruik van de ontheffingsmogelijkheid die kan worden verleend ten aanzien van individuele steunverleningen van minder dan 500.000 euro? Zo nee, waarom niet?2
Als het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan bereid om hetzelfde te hanteren als bij uitbetaalde betalingsrechten, waarbij de gegevens van ontvangers die minder dan een bepaald bedrag uitbetaald krijgen worden geanonimiseerd?
Is dit een eenmalige publicatie of worden wijzigingen c.q. overgang van fosfaatrechten ook gepubliceerd?
Welke sancties zitten op het niet publiceren van hetgeen in paragraaf 3.2.7, onderdeel 104 van de staatsteunrichtsnoeren is opgenomen?
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie en daarbij in te zetten op het niet openbaar publiceren van de fosfaatrechten? Zo nee, waarom niet?
Bent u alles overziende bereid een heroverweging te doen met betrekking tot het openbaar maken van een fosfaatrechten register Meststoffenwet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid niet tot publicatie over te gaan totdat er in de Tweede Kamer plenair of in een algemeen overleg een debat plaats heeft kunnen vinden over de vragen en de door u gegeven antwoorden?
Chun; de man die niet bestaat |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Het verhaal van Chun de man die niet bestaat»?1
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Erkent u dat de heer Chun geen humaan leven kan leiden zolang China hem niet terugneemt en Nederland hem geen recht geeft op verblijf?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het Nederlands vreemdelingenbeleid niet bedoeld is om dit soort onmenselijke situaties jarenlang te laten voortduren?
Indien wordt gedoeld op situaties waarin vreemdelingen niet kunnen terugkeren naar een land van herkomst of van een eerder verblijf, terwijl zij ook niet in Nederland mogen verblijven, luidt het antwoord bevestigend. Het buitenschuldbeleid is in 2001 ingevoerd met het oogmerk een oplossing te vinden voor dit soort situaties.
Ik voeg hier in algemene zin aan toe dat een veel voorkomende reden waarom een vreemdeling er niet in slaagt terug te keren is dat de autoriteiten van het aangezochte land twijfels hebben over de gestelde nationaliteit of identiteit van de vreemdeling. Dit kan het gevolg zijn van het ontbreken van bepaalde (kopieën van) documenten uit het land van herkomst, waaruit de nationaliteit en de identiteit van betrokken vreemdeling zou moeten blijken. Ook kan de twijfel gebaseerd zijn op een gesprek tussen de vreemdeling en de vertegenwoordiger van het betreffende land.
Voordat een buitenschuldvergunning in beeld komt, is het van belang dat de vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten naar het land van herkomst of naar een derde land waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar toegang zal worden verleend. De vreemdeling dient alle stappen te zetten die redelijkerwijs verlangd kunnen worden.
Hoeveel mensen bevinden zich in Nederland in een soortgelijke situatie?
Ik ga ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op de gestelde situatie waarin vreemdelingen niet kunnen terugkeren naar een land van herkomst of van een eerder verblijf, terwijl zij ook niet in Nederland mogen verblijven. Een indicatie hiervoor is te vinden in het aantal aangevraagde en verleende buitenschuldvergunningen. 2
Aanvragen
Verleningen
2017
50
10
2018
50
20
2019
70
30
Voor een goed begrip merk ik op dat indien een vreemdeling in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning, deze veelal ambtshalve wordt verleend aan het eind van een bemiddelingstraject, zonder dat daar een daartoe strekkende aanvraag aan voorafgaat. Onder «verleningen» zijn zowel de verleningen op aanvraag als de ambtshalve verleningen ondergebracht.
Hoe rijmt u een dergelijke gang van zaken met de mensenrechten en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden?
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en andere internationale verdragen kennen een breed spectrum aan rechten die fundamenteel zijn voor de Nederlandse samenleving. Het Nederlandse rechtsstelsel, inclusief het vreemdelingenrecht, is gebaseerd op deze internationale verplichtingen. Het internationale recht staat toe dat nationale overheden sommige rechten voorbehouden aan eigen onderdanen of aan vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben. Het staat overheden eveneens toe om, met inachtneming van de internationale verplichtingen, een nationaal beleid te voeren met betrekking tot het verblijfsrecht van personen die niet de nationaliteit van het land hebben. Het verplicht er niet toe om in gevallen als hier bedoeld een verblijfsvergunning te verstrekken. Desalniettemin heeft Nederland in 2001 het buitenschuldbeleid ingevoerd om situaties zoals bedoeld in het antwoord op vraag 3 tegen te gaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de heer Chun een verblijfsvergunning krijgt, zodat hij kan gaan werken en een bestaan kan opbouwen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 7 januari 2020, waarin wordt onthuld dat de Arubaanse luchtvaartmaatschappij Aruba Airlines betrokken is (geweest) bij de gedwongen deportatie van ten minste drie Cubanen door de Cubaanse overheid zonder wettelijke grond?1
Ik ben bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 7 januari 2020, maar ik kan de bewering dat Aruba Airlines betrokken zou zijn (geweest) bij de uitzetting van Cubanen door de Cubaanse overheid niet eigenstandig bevestigen dan wel ontkennen.
Kunt u deze onthullingen bevestigen dan wel ontkennen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze aantijgingen te (laten) onderzoeken?
Luchtvaart is op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een landsaangelegenheid en geen aangelegenheid van het Koninkrijk. Aruba is een autonoom land binnen het Koninkrijk en daarmee zelf verantwoordelijk voor luchtvaart. De regering van Aruba heeft met Aruba Airlines gesproken over de aantijgingen. Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Havana heeft de kwestie onder de aandacht gebracht bij de Cubaanse regering. Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending de Cubaanse ambassadeur in Den Haag om opheldering gevraagd. De Cubaanse autoriteiten ontkennen de beschuldigingen en geven aan dat deze personen vrijwillig uit het land zijn vertrokken. De betrokkenen zijn volgens de Cubaanse regering vrij om terug te keren naar Cuba.
Bent u het eens dat Aruba Airlines hiermee de UN Guiding Principles on Business and Human Rights schendt? Zo nee, waarom niet?
De UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) bieden richtlijnen voor de manier waarop bedrijven invulling zouden moeten geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Na het bekend worden van de aantijgingen tegen Aruba Airlines heeft de regering van Aruba de luchtvaartmaatschappij nog eens gewezen op het belang van mensenrechten en de naleving daarvan.
Mede naar aanleiding van de gesprekken tussen de regering van Aruba en Aruba Airlines heeft de luchtvaartmaatschappij maatregelen genomen om de controles tijdens de boarding procedures verder aan te scherpen.
Vindt uitzetting van dergelijke Cubaanse activisten door Aruba Airlines nog steeds plaats? Zo ja, bent u bereid er bij de Arubaanse overheid op aan te dringen dat dit zo spoedig mogelijk wordt stopgezet?
De beschuldiging dat Aruba Airlines zou hebben meegewerkt aan het uitzetten van Cubaanse activisten kan niet eigenstandig worden bevestigd.
Wist Aruba Airlines dat zij op deze manier meewerkten aan de gedwongen deportatie van deze Cubanen? Zo nee, acht u dat geloofwaardig? Zo ja, hoe duidt u dit?
Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Klopt het dat het Koninkrijk der Nederlanden een brief van vier VN-vertegenwoordigers over deze zaak heeft ontvangen? Zo ja, kan de Tweede Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie aan betreffende VN-vertegenwoordigers?
Dat klopt. De reactie is hierbij aangehecht.
Klopt de bewering dat Aruba Airlines (bijna) geheel in Venezolaanse handen is of is geweest? Zo ja, hoe duidt u dit en klopt het dat dit niet toegestaan is op basis van Ministerial Decree DL/121257-A en DL/1131–2012 van september 2012?
Aruba Airlines betreft een volgens de Arubaanse wetten opgericht Naamloze Vennootschap en valt daarmee onder Arubaanse jurisdictie. Bovengenoemde landsbesluiten DL/121257-A en DL/1131-2012 specificeren dat minstens 70% van de aandelen en daadwerkelijke zeggenschap in handen moeten zijn van permanent ingezetenen van Aruba of een Arubaans rechtspersoon. Er wordt volgens de regering van Aruba aan alle van toepassing zijnde eisen voldaan voor wat betreft eigenaarschap en registratie.
Wat kan en zal het Koninkrijk doen voor de uitgezette Cubanen, gezien de persoonlijke situatie van deze personen en hun gezinnen? Welke mogelijkheden ziet u om deze Cubaanse mensenrechtenverdedigers, kritische journalisten en andere activisten te ondersteunen en/of te voorzien in compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘ProRail: spoor niet berekend op hevige regenbuien en extreme hitte’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van ProRail omtrent de extreme weersomstandigheden die door klimaatverandering vaker voor gaan komen?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u het eens met de stelling van ProRail dat het Nederlandse spoor niet berekend is op de extreme weersomstandigheden die klimaatverandering met zich meebrengt?
Extremere weersomstandigheden brengen mogelijk nieuwe risico’s en uitdagingen met zich mee voor het onderhoud en de beschikbaarheid van het spoor. Ik heb hier op 29 maart 2019 in mijn beleidsprioriteitenbrief aan ProRail voor de jaren 2020 en 2021 aandacht voor gevraagd.2 Specifiek heb ik ProRail gevraagd om de gevoeligheid van het spoornetwerk en de gevolgen en risico’s voor het assetmanagement in kaart te brengen op de aspecten hitte, droogte, extreme regenbuien en wateroverlast. ProRail volgt daarbij de systematiek van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie met stresstesten en risicodialogen.
ProRail heeft in haar beheerplan voor 2020 en 2021 toegezegd de effecten van de klimaatveranderingen en met name het optreden van extreme weersomstandigheden en de risico’s voor het spoornetwerk te onderzoeken en mij daarover te adviseren.3 In afwachting van dit advies kan ik nog geen uitspraak doen over mogelijke effecten, risico’s en kosten.
De eerste inzichten die leiden tot een adaptatiestrategie voor het spoornetwerk komen naar verwachting eind 2020. Een definitief advies over het beheersen van de effecten van de klimaatveranderingen en de extreme weersomstandigheden voor het spoor met bijbehorende maatregelen wordt eind 2021 verwacht.
Kunt u bevestigen dat het spoor direct dan wel indirect te maken (zal) krijg(en)(t) met de gevolgen van klimaatverandering, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd? Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke onderdelen van het Nederlandse spoor bestempelt u als extra gevoelig voor extreme weersomstandigheden en op welke manier zorgt u ervoor, met uw huidige beleid, dat deze onderdelen toekomstbestendig worden gemaakt?
Extreem weer zorgt voor specifieke problemen. Zo kan hevige regenval leiden tot overlast op sporen, perrons, emplacementen en in tunnels. Bij hitte is er gevaar van zogeheten spoorspatting, rijdraadbreuken en storingen in relaiskasten. Droogte kan leiden tot het verzakken van spoorbanen in veengebieden en tot natuur- en bermbranden.
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven zal ProRail de effecten daarvan in kaart brengen via stresstesten en risicodialogen. En mij adviseren over wat nodig is om het spoor ook in de toekomst op niveau te houden. Dit speelt bij onderhoud van bestaande infrastructuur, maar ook bij nieuwe projecten.
Bij projecten maakt ProRail gebruik van een handreiking klimaatadaptatie. Hiermee kunnen klimaateffecten op een praktische wijze in kaart worden gebracht voor projecten en deze handreiking geeft tevens aan welke uitdagingen voor dat specifieke project gelden. Op dit moment worden aan de hand van eerste inzichten ook al incidenteel maatregelen genomen: zo is er bij project station Driebergen-Zeist een extra groot waterbekken aangelegd voor zeer zware regenval in korte tijd.
Het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorginstellingen misbruik lijken te maken van de regeling waarmee zij aanstelling of ontslag van een bewindvoerder, mentor of curator mogen vragen? Wat is uw reactie hierop? Waren deze signalen al eerder bij u bekend?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Ik vind de voorbeelden die in de berichtgeving van De Groene Amsterdammer worden genoemd zorgelijk en heb daarom naar aanleiding van het artikel gesproken met de rechters uit de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van de rechtspraak (hierna: de expertgroep). In de verdere beantwoording ga ik daarop ook in.
Hoe verklaart u de ruime verdubbeling van het aantal aanvragen om aanstelling of ontslag van een bewindvoerder of mentor door zorginstellingen in 2019 ten opzichte van 2014? Is dit volgens u een wenselijke ontwikkeling?
De leden Van Nispen en Hijink verwijzen naar cijfers uit de berichtgeving van De Groene Amsterdammer. Zij maakt er in haar berichtgeving melding van dat Investico cijfers heeft opgevraagd bij de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr). De Rvdr bericht mij dat zij de vraag van Investico kreeg hoeveel instellings- of opheffingsverzoeken door zorginstellingen zijn ingediend. Naar aanleiding van de vragen van het lid Ellemeet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1697) en de vragen van de leden Van Nispen en Hijink heb ik de betreffende cijfers bij de Rvdr opgevraagd. Er lijkt sprake van een misverstand rond de cijfers. De cijfers die de Rvdr heeft verstrekt betreffen het aantal instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap dat zorginstellingen in de periode 2014 tot en met juni 2019 hebben ingediend. In totaal gaat het om 3.279 verzoeken. In de berichtgeving van De Groene Amsterdammer lijkt precies dit aantal van 3.279 verzoeken gepresenteerd te worden als het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken met betrekking tot bewindvoerders en mentoren dat zorginstellingen hebben ingediend.2
Bij de Rvdr heb ik ook opgevraagd het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken dat zorginstellingen hebben ingediend. In de periode 2014–2016 steeg het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken naar circa zestig per jaar, sinds 2017 gaat het om circa twintig verzoeken per jaar.
Is de praktijk, zoals in het bovengenoemd artikel beschreven, in lijn met de geest van de wet? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om zorginstellingen duidelijk te maken dat wat zij doen niet wenselijk is?
Zorginstellingen hebben in de periode 2014 tot en met 2019 3.279 instellingsverzoeken voor bewind en mentorschap ingediend. Het doel van het toekennen van deze bevoegdheid aan zorginstellingen is de toegang tot bewind, mentorschap en curatele te verbeteren voor kwetsbare mensen zonder familie en sociaal vangnet. Door de betrokkenheid van zorginstellingen vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Het gaat bijvoorbeeld om zorgmijders en mensen zonder (betrokken) familie.3 Dat zorginstellingen jaarlijks een aantal instellingsverzoeken indienen is in lijn met de geest van de wet.
Op welke manier controleren rechters aanvragen van zorginstellingen? Hebben rechters voldoende tijd om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen? Kunt u dit nader onderbouwen? Wordt bijvoorbeeld gedegen getoetst of een bewindvoerder/mentor volstrekt onafhankelijk is en niet te veel op schoot zit bij een zorginstelling?
Als een zorginstelling een instellingsverzoek voor bewind, mentorschap of curatele indient, moet de zorginstelling op grond van de wet motiveren waarom de familie dat verzoek niet indient. De rechters de expertgroep geven aan dat een verzoek door een zorginstelling doorgaans wordt ingediend omdat er geen familie is of geen betrokken familie. Als een zorginstelling een ontslag- en benoemingsverzoek indient, beoordeelt de rechter de gegrondheid van het verzoek en weegt hij alle betrokken belangen af. De expertgroep benadrukt dat het belang van de betrokkene altijd voorop staat. Dit is in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat onder meer bepaalt dat maatregelen zoals bewind, mentorschap en curatele de wil en voorkeuren van de betrokkene respecteren.
De wet bevat waarborgen voor het voorkomen van belangenverstrengeling. In de wet is een lijst opgenomen van natuurlijke en rechtspersonen die niet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder, mentor en curator. Het benoemingsverbod geldt onder andere voor – kort gezegd – medewerkers van zorginstellingen. Zij moeten niet in een positie terecht kunnen komen waarin zij de belangen van hun cliënt – de betrokkene – en hun werkgever – de zorginstelling – moeten afwegen. Zo’n situatie kan bijvoorbeeld ontstaan als de bewindvoerder of curator moet beslissen of de betrokkene meebetaalt aan een uitgave die een zorginstelling doet ten behoeve van alle cliënten. Het benoemingsverbod is erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Ook in het Besluit kwaliteitseisen zijn waarborgen opgenomen voor het voorkomen van belangenverstrengeling bij professionele vertegenwoordigers. Zij mogen bijvoorbeeld geen ander voordeel voor hun werk ontvangen dan de beloning die zij als vertegenwoordiger krijgen.
Met inachtneming van de wettelijke waarborgen is het in de praktijk aan vertegenwoordigers om belangenverstrengeling te voorkomen. Zij moeten handelen zoals een goed vertegenwoordiger betaamt. Doen zij dat niet, dan is dit reden voor ontslag en zijn zij aansprakelijk voor de schade die zij de betrokkene berokkenen. Als bijvoorbeeld de ouders of kinderen van de betrokkene vermoeden dat de vertegenwoordiger de belangen van de betrokkene niet vooropstelt, maar die van de zorginstelling, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de vertegenwoordiger. Het staat partijen vrij om de rechter te benaderen. De rechter beoordeelt dan of de vertegenwoordiger kan aanblijven of dat de belangen van de betrokkene beter zijn geborgd als een andere vertegenwoordiger wordt benoemd.
Rechters hebben voldoende gelegenheid, tijd en mogelijkheden om te onderzoeken wat er aan de hand is als sprake is van een conflict tussen de zorginstelling en vertegenwoordiger of mogelijke belangenverstrengeling bij een vertegenwoordiger. De rechter kan bijvoorbeeld informatie bij de vertegenwoordiger en zorginstelling opvragen en de betrokken partijen horen. Dit is bevestigd door de expertgroep.
Op de rechtbank wordt nagegaan of verzoeken van zorginstellingen worden vergezeld door akkoordverklaringen van familie. De rechtbank gaat via de Basisregistratie Personen (BRP) na of er familie is die bij het verzoek van de zorginstelling moet worden betrokken. Familie die buiten beeld was, kan op die manier alsnog worden betrokken. De familie krijgt op deze manier als belanghebbende de gelegenheid om te worden gehoord. Mocht er een belanghebbende zijn die onverhoopt toch buiten beeld is gebleven of die niet bereikbaar was, dan kan die belanghebbende zich alsnog bij de rechtbank melden en zal de rechter bekijken of er aanleiding is om zijn beslissing te herzien. Blijft de beslissing in stand en is de belanghebbende het hier niet mee eens, dan kan de belanghebbende hoger beroep instellen.
Is het volgens u wenselijk dat bewindvoerders en mentoren voor hun inkomen sterk afhankelijk zijn van zorginstellingen, waarbij een kwart van de bewindvoerders en mentoren aangeeft weleens onder druk te zijn gezet door zorginstellingen?
De Groene Amsterdammer bericht dat meer dan de helft van de door De Monitor, Investico en Trouw geënquêteerde bewindvoerders en mentoren voornamelijk cliënten krijgt via zorginstellingen. Dit hoeft op zichzelf niet te betekenen dat zij financieel afhankelijk zijn van zorginstellingen. Als een vertegenwoordiger wel financieel afhankelijk is van een zorginstelling, is dat niet wenselijk. Een vertegenwoordiger moet het belang van de betrokkene centraal stellen. Het risico dat dit niet gebeurt, wordt vergroot als de vertegenwoordiger financieel afhankelijk is van de zorginstelling.
Ik herken het beeld dat vertegenwoordigers loopjongens lijken te zijn geworden, niet. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, bevatten de wet en het Besluit kwaliteitseisen waarborgen om belangenverstrengeling tegen te gaan.
In de evaluatie van de wetswijzing uit 2014 is door rechters opgemerkt dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene. Zij hebben daarbij opgemerkt dat als de kwaliteit van de vertegenwoordiging te wensen overlaat, zorginstellingen actie kunnen ondernemen doordat zij de bevoegdheid hebben om de rechter te verzoeken de vertegenwoordiger te ontslaan.4
Naar aanleiding van de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken met voornoemde expertgroep. De expertgroep heeft aangegeven dat de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer onderstreept hoe belangrijk het is dat de rechter grondig onderzoek doet naar de reden van verzoeken die zorginstellingen indienen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de koepels van zorginstellingen vragen om de berichtgeving van De Groene Amsterdammer en in het bijzonder de daarin beschreven ervaringen van ouders onder de aandacht van hun leden te brengen.
Vindt u ook dat het er op lijkt dat bewindvoerders en mentoren eerder loopjongens lijken te zijn geworden van zorginstellingen in plaats van dat zij echt de belangen van hun cliënt behartigen? Vindt u, net als het College voor de Rechten van de Mens, deze ontwikkeling ook een gevaar voor de rechtsbescherming van ouderen en verstandelijk beperkten? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er concreet gedaan met de evaluatie van de wet in 2018, waaruit bleek dat een op de vijf professionele bewindvoerders en mentoren negatief was over de toegenomen macht van zorginstellingen?
Uit de wetsevaluatie blijkt niet dat 1 op de 5 professionele vertegenwoordigers negatief is over de toegenomen macht van zorginstellingen. Hieronder worden hieromtrent meest relevante uitkomsten van de evaluatie weergegeven en wordt toegelicht welke actie er na de evaluatie is ondernomen.
In de wet is geregeld welke (rechts)personen een verzoek mogen indienen tot instelling en opheffing van bewind, mentorschap en curatele en ontslag van de vertegenwoordiger. Met de wetswijziging uit 2014 is de kring van verzoekers uitgebreid. Hiermee is beoogd meer personen uit de nabije omgeving van de betrokkene te betrekken bij diens bescherming en de toegang tot de beschermingsmaatregelen beter te borgen.5 Aan de kring verzoekers zijn toegevoegd degene die het gezag over de betrokkene uitoefent, gemeenten (in geval van zogenoemd schuldenbewind) en zorg- en begeleidingsinstellingen (hierna tezamen: zorginstellingen). In de evaluatie van de wetswijziging in 2018 is ook deze uitbreiding van de kring van verzoekers betrokken. De onderzoekers constateren dat (vrijwel) alle ondervraagde rechters (9 van de 10) en een aanzienlijk deel van de professionele bewindvoerders, mentoren en curatoren (36 van de 77) positieve ervaringen hebben opgedaan met de uitbreiding van de kring van verzoekers. Als reden hiervoor wordt vooral gewezen op de verruiming van de signaleringsmogelijkheid. Door onder meer zorginstellingen de mogelijkheid te bieden om de instelling van een beschermingsmaatregel te verzoeken vallen minder hulpbehoevenden tussen wal en schip. Dit is vooral relevant bij personen die niet of nauwelijks over familie beschikken, voegen de onderzoekers toe.6
Van de 10 geraadpleegde rechters oordelen er 5 neutraal over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen vanwege hun (zeer) beperkte ervaring hiermee. 3 rechters hebben hier meer ervaring mee opgedaan. Deze rechters zijn positief over de uitbreiding van de kring. Zij hebben daarbij aangegeven dat met name zorginstellingen goed zicht hebben op de verhouding tussen de vertegenwoordiger en betrokkene; als de kwaliteit van vertegenwoordiging duidelijk te wensen overlaat, hebben zorginstellingen met de mogelijkheid van het indienen van een ontslagverzoek een extra instrument in handen om actie te ondernemen.7 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 positief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek kunnen indienen (1 op de 10). Als reden daarvoor hebben deze respondenten met name genoemd dat de uitbreiding van de kring van verzoekers heeft geresulteerd in meer controle op de werkzaamheden van vertegenwoordigers.8 Van de 77 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers hebben er 8 neutraal en 7 negatief geoordeeld over de uitbreiding van de kring van (rechts)personen die een ontslagverzoek mogen indienen. Dit betreft tezamen 1 op de 5 geraadpleegde professionele vertegenwoordigers. Deze respondenten hebben volgens de onderzoekers vooral opgemerkt dat deze bevoegdheid erin kan resulteren dat meer ontslagverzoeken worden ingediend bijvoorbeeld vanwege oneigenlijke gronden. Als voorbeelden van oneigenlijke gronden worden onenigheid in de familie of financiële overwegingen genoemd.9 In de evaluatie blijkt niet van voorbeelden van gevallen waarin zorginstellingen daadwerkelijk een verzoek hebben ingediend op oneigenlijke gronden.
Op 4 juli 2019 heb ik de appreciatie van de wetsevaluatie aan de Kamer gezonden.10 Naar aanleiding van de wetsevaluatie zijn verschillende stakeholderbijeenkomsten georganiseerd. Tijdens die bijeenkomsten zijn de ervaringen met verzoeken van zorginstellingen niet door mijn ministerie geagendeerd. De reden daarvoor is dat de uitkomsten van de evaluatie op dit onderwerp daar geen aanleiding voor gaven. 1 op de 11 professionele vertegenwoordigers bestempelde de uitbreiding van de kring van verzoekers in het algemeen als negatief, zonder specifiek te refereren aan zorginstellingen. Daartegenover bestempelde bijna de helft van de professionele vertegenwoordigers en 9 van de 10 rechters de uitbreiding als positief.11 Deze resultaten geven geen doorslaggevende positieve of negatieve uitkomst, zeker niet nu uit de wetsevaluatie (a) blijkt dat er nog weinig ervaring was opgedaan met verzoeken van (rechts)personen die bij de wetswijziging aan de kring van verzoekers zijn toegevoegd en (b) niet blijkt van voorbeelden waarin verzoeken op oneigenlijke gronden zijn ingediend en deze daadwerkelijk hebben geleid tot de opheffing van een beschermingsmaatregel of ontslag van een vertegenwoordiger. Verzoeken van zorginstellingen zijn tijdens de bijeenkomsten ook niet door deelnemers aan de orde gesteld.
Heeft u inmiddels gesproken met de rechtspraak? Zo ja, wat was van dit gesprek de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u dat doen en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor, Trouw en De Groene Amsterdammer is vanuit mijn ministerie op 6 december 2019 gesproken met de expertgroep. De uitkomsten van dit gesprek zijn vermeld in de beantwoording van de voorgaande vragen.
Het artikel ‘Opvang nieuwe slachtoffers huiselijk geweld niet geregeld’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Opvang nieuwe slachtoffers huiselijk geweld niet geregeld»?1
Ja.
Wat uw mening over het feit dat uit het artikel blijkt dat er vanaf eind 2019 geen vrouwenopvang geregeld is in Noord- en Midden-Limburg? In hoeverre is er in andere gemeenten in Nederland onduidelijkheid over het beleid voor vrouwenopvang in 2020?
Vanwege een juridische procedure is de aanbesteding van de vrouwenopvang in de regio Noord- en Midden-Limburg niet afgerond per 1 januari 2020. Dat wil echter niet zeggen dat er geen opvang is voor slachtoffers van huiselijk geweld. De gemeente Venlo heeft (mede) namens de regio Limburg Noord en Midden afspraken gemaakt met andere aanbieders van vrouwenopvang buiten de eigen regio. Deze afspraken gelden totdat wordt overgegaan naar een definitieve gunning. De continuïteit van opvang en ondersteuning in de regio is hiermee gewaarborgd.
Er is in de regio Noord- en Midden-Limburg geen sprake van onduidelijkheid over het beleid voor vrouwenopvang.
Zijn er gemeenten of regio’s in Nederland waar voor 2020 (al dan niet tijdelijk) geen vrouwenopvang geregeld is? Zo ja, welke zijn dat?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er gemeenten of regio’s zijn in Nederland waar voor 2020 geen vrouwenopvang geregeld is.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de aanbestedingsprocedure ervoor gezorgd heeft dat per 1 januari 2020 de opvang voor deze kwetsbare vrouwen niet goed geregeld is? Zijn u meer gevallen in Nederland bekend waarbij de aanbestedingsprocedure voor Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-zorg, en dan met name bij de vrouwenopvang, niet juist verlopen is?
Met enige frequentie leiden aanbestedingen voor zowel Jeugdwet als Wmo tot rechtszaken. Door de vertraging die dit oplevert in een procedure, kan de implementatietermijn of de overgang naar een nieuwe aanbieder soms onder druk komen te staan. In enkele gevallen zoals deze is er zelfs sprake van een overbruggingstermijn waarin een oud contract niet rechtmatig verlengd kan worden terwijl een nieuw contract nog niet in kan gaan. Ook als dit het geval is, blijft de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en ondersteuning voor haar inwoners. De regio Noord- en Midden-Limburg heeft binnen de mogelijkheden passende oplossingen gevonden. Zowel voor de risicobeoordeling en de toeleiding naar opvang als het bieden van de opvang zelf. De regio heeft de inzet die dit heeft gevraagd, ook geleverd.
Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij inkoop en aanbesteden heb ik samen met hen een ondersteuningsprogramma (het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein) ingericht. Dit programma ondersteunt gemeenten en aanbieders in vier actielijnen:
Eerder informeerde ik uw Kamer over dit ondersteuningsprogramma bij mijn brieven van 24 januari 20192 en 15 november 20193. Ik heb uw Kamer in deze brieven ook geïnformeerd over mijn inzet om in Europa ruimte te zoeken om aanbesteden in het sociaal domein op meer passende wijze vorm te geven.
In hoeverre biedt u op dit moment ondersteuning aan zorgaanbieders of gemeenten waarbij de aanbestedingsprocedure voor Wmo-zorg en -opvang niet soepel verloopt? Indien hier op dit moment niets voor bestaat, in hoeverre bent u dit op korte termijn van plan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties worden er momenteel door u ondernomen om de informatievoorziening richting gemeenteraden rondom Wmo-zorg te verbeteren, aangezien uit dit artikel, maar ook uit het rapport Wmo toezicht 2018 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bleek dat gemeenteraden vaak niet op de hoogte gesteld worden over Wmo-zaken?2
Het informeren van de gemeenteraden over de lokale Wmo-zorg is een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Ik onderneem dan ook geen acties ten aanzien van de informatievoorziening richting de gemeenteraden.
Hoe verhoudt dit artikel zich volgens u met het punt uit het hoofdlijnenakkoord geestelijke gezondheidszorg (GGZ), waarin wordt aangegeven dat voor de juiste zorg op de juiste plek een goede triage en diagnostiek van belang is en dat partijen zich daar ook voor gaan inzetten?
De aanmelding, triage en toegang voor de vrouwenopvang is belegd bij Veilig Thuis. De vrouwenopvang maakt geen onderdeel uit van de geestelijke gezondheidszorg. De punten uit het hoofdlijnenakkoord zijn om die reden niet van toepassing op de vrouwenopvang en het artikel.
Het bericht dat Nederland een belastingparadijs is voor organisaties met een ‘algemeen nut’ dienen, omdat ze moeilijk te controleren zijn |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie dat uit onderzoek van het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico en het datajournalistieke platform Pointer blijkt dat tussen 43% en 53% van de «algemeen nut beogende instellingen» (ANBI’s) niet voldoen aan gestelde eisen voor schenkingen?1
De Belastingdienst neemt de taak toezicht te houden op alle ANBI-voorwaarden serieus. Signalen zoals uit dit onderzoek naar voren komen worden dan ook goed bekeken. Ik meen wel dat de uitkomsten nuance behoeven. Ik licht dat in de antwoorden op onderstaande deelvragen nog nader toe. Wanneer een ANBI niet aan één van de gestelde eisen voldoet, betekent dit nog niet dat het doel aan alle eisen niet heeft voldaan. Het is daarom verstandig de toezichtscapaciteit zodanig te richten dat deze de grotere risico’s bestrijdt.
Kunt u uitleggen waarom zelfs over 2017 maar liefst één derde niet voldoet aan de gestelde eisen? Hoe kan dit zo lang op zijn beloop gelaten worden?
Het belangrijkste inhoudelijke (materiële) criterium waaraan een ANBI moet voldoen is dat nagenoeg het geheel van al haar activiteiten het algemeen nut moet dienen en dat er geen sprake mag zijn van particuliere belangen. Het ANBI-team zet ten aanzien van de materiële criteria, in aansluiting op de handhavingsstrategie van de Belastingdienst, de beschikbare capaciteit daar in waar de kans op niet-naleving fiscaal gezien het grootst is en dit om grotere bedragen kan gaan.
Een formeel vereiste dat bij de ANBI-status hoort is de publicatieplicht. Deze eis is niet fiscaal gedreven maar gericht op het publieksvertrouwen: op basis van de informatie die de ANBI verplicht op de website vermeldt kan een donateur een eigen oordeel over de ANBI vormen. Eén onderdeel van dit formele vereiste is het publiceren van de jaarcijfers. De Belastingdienst houdt op de publicatieplicht ook risicogericht toezicht. Ieder jaar wordt beoordeeld welke groep extra gecontroleerd gaat worden. Zie vraag 6 waar ingegaan wordt op de gemaakte keuzes in 2018 en 2019.
Heeft u een inschatting hoeveel procent van de 600 miljoen euro die jaarlijks gemoeid is met de Geefwet wel geïnd zou worden als alle ANBI’s die niet voldoen hun status kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fiscale ondersteuning aan goede doelen, via de Geefwet, heeft vooral vorm gekregen door de giftenaftrek (budgettair beslag € 377 miljoen in 2020, Miljoenennota 2020) en door de vrijstelling van de schenk- en erfbelasting voor ANBI’s en SBBI’s (budgettair beslag € 215 miljoen in 2020, Miljoenennota 2020). Het valt moeilijk in te schatten of en met hoeveel het budgettaire beslag van deze regelingen zou dalen indien van alle ANBI’s die niet aan de ANBI-eisen voldoen, hun status zou worden ingetrokken. Het beeld is dat het gros van de giften aan fondsenwervende instellingen naar de bekendere grote goede doelen gaat die niet alleen een ANBI-status hebben maar ook vaak beschikken over een CBF-erkenning. Deze doelen voldoen aan de eisen en ontvangen meer, en gemiddeld grotere, giften. Naar verwachting zou het dan ook om een relatief beperkt bedrag gaan.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat onderzoeksjournalisten in korte tijd uitgevonden hebben dat velen niet voldoen en dat de Belastingdienst dat niet lukt?
Investico heeft van 381 ANBI’s bekeken of deze jaarcijfers op hun website hebben staan. Dit is niet hetzelfde als het houden van toezicht op de gehele publicatieplicht bij de in totaal ruim 43.000 ANBI’s waar het ANBI-team toezicht op houdt. ANBI’s publiceren op hun eigen website zonder verplicht format. Daardoor is het niet mogelijk snel inzicht te verkrijgen in de mate waarin alle ANBI’s elk jaar opnieuw voldoen aan de publicatieplicht. Daarnaast is het enkel waarnemen dat niet is voldaan aan de verplichting de jaarcijfers te publiceren niet voldoende voor de Belastingdienst. Het doel is dat de ANBI wel voldoet aan de verplichtingen. De ANBI wordt daarom aangeschreven om de omissie te herstellen en vervolgens moet er actie worden ondernomen indien geconstateerd wordt dat dit niet met een herstel is opgevolgd. Dit kost aanzienlijk meer tijd.
Kunt u een reactie geven op de inschatting dat 910 uur nodig zou zijn om alle ANBI’s te onderzoeken op het voldoen aan een jaarverslag? Bent u bereid deze werkwijze te ontwikkelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar vraag 4. De door het platform ingeschatte behandeltijd ziet alleen op het waarnemen dat geen jaarcijfers op de website staan, en niet op het uitvoeren van toezichtshandelingen op de gehele publicatieplicht.
In de praktijk merkt de Belastingdienst ook dat de jaarcijfers niet altijd direct gevonden kunnen worden op de website van een ANBI. Ook dit kost meer tijd dan 75 seconden waarover Investico spreekt. Het niet voldoen aan de publicatieplicht leidt ook niet direct tot een intrekking. De in het antwoord op vraag 4 beschreven gelegenheid voor de ANBI om alsnog compliant te zijn conform de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst zorgt voor extra behandeltijd. Het doel is immers dat ANBI’s voldoen aan de gestelde eisen.
Bovengenoemde werkwijze maakt dat het ANBI-team jaarlijks zo’n 4.000 ANBI’s controleert op alle onderdelen van de publicatieplicht (dus niet alleen de jaarcijfers). Hoeveel tijd het kost om alléén naar de jaarcijfers te kijken is niet apart door de Belastingdienst onderzocht. Dit zou niet zinvol zijn omdat de kans groot is dat instellingen dan nog steeds niet voldoen aan de andere onderdelen van de publicatieplicht.
Kunt u verklaren dat ruim 1.500 ANBI’s in zijn geheel niet vindbaar zijn via een website of iets dergelijks? Kunt u aangeven hoe de Belastingdienst hiermee omgaat?
Het toezicht op de ANBI-instellingen volgt de lijn van de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst. Deze strategie is erop gericht dat burgers en bedrijven bereid zijn uit zichzelf fiscale regels na te leven, zonder dwingende en kostbare acties van de Belastingdienst. Aan de hand van deze strategie maakt de Belastingdienst voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is namelijk praktisch onmogelijk om op alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Het toezicht wordt daarbij zo selectief en gericht mogelijk ingezet, afgestemd op de (oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven.
In 2018 is als volgt toezicht uitgevoerd op de publicatieplicht. Er zijn bijna 4200 instellingen beoordeeld waarvan ruim 3000 geselecteerd zijn omdat zij een niet-werkende link naar hun website hadden.
In 2019 is het toezicht deels op een specifieke doelgroep gericht en zijn vooral instellingen beoordeeld op publicatieplicht die na de ANBI-wetgeving per 1-1-2008 (artikel 6.33 inkomstenbelasting) automatisch aangemerkt zijn als ANBI en een ANBI-beschikking hebben ontvangen. Deze instellingen hadden vóór 1-1-2008 belastingvoordelen op basis van artikel 24 van de Successiewet.
Waarom neemt de Belastingdienst de intrekkingen van het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF-keurmerk) niet één op één over als zij tot de conclusie komt dat een ANBI het goede-doelenkeurmerk niet meer verdient? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een intrekking van het CBF-keurmerk leidt niet automatisch tot een intrekking van de ANBI-status, omdat de Belastingdienst een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft. Ook is het zo dat aan een CBF-keurmerk niet precies dezelfde criteria ten grondslag liggen als aan de ANBI-status. Wel is het zo dat een intrekking door het CBF er toe zal leiden dat de Belastingdienst ook de betreffende ANBI zal bekijken.
De samenwerking tussen het CBF en de Belastingdienst erkent de belangrijke rol die de sector heeft in het verhogen van de kwaliteit van de goede doelen. De samenwerking benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de sector als het gaat om een goede naleving van de kwaliteitseisen.
Op welke onderzoeken rust de gedachte dat door de belastingvrijstelling er meer geefbereidheid zou zijn? Kunt u de onderzoeken waarderen op hun validiteit?
Het meest recente onderzoek is de evaluatie van de giftenaftrek door Dialogic. Daaruit blijkt dat de giftenaftrek de totale omvang van giften van belastingplichtigen binnen de inkomstenbelasting verhoogt.2 Uit de evaluatie van de giftenaftrek door Dialogic blijkt circa 40% van de gebruikers van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting daadwerkelijk meer te geven door deze regeling.3
Erkent u dat bij erf- en schenkbelasting geldt dat de geefbereidheid geen argument is om aan goede doelen te geven, omdat immers de belasting in andere gevallen toch ook betaald moet worden en dat door de belastingvrijstelling de overheid dus 215 miljoen euro per jaar onnodig misloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vrijstelling van schenk- en erfbelasting die in principe van toepassing is voor ANBI’s en sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s) heeft primair tot doel te voorkomen dat deze instellingen schenk- of erfbelasting zijn verschuldigd over de door hen ontvangen schenkingen, legaten, erfenissen e.d. Zonder deze vrijstelling zou een tarief van 30% (tot € 126.723, 40% over het meerdere) gelden boven de reguliere vrijstelling van € 2.208 per keer. Dit zou voor instellingen die relatief hoge bedragen per schenking of erfenis ontvangen, tot gevolg hebben dat deze schenking of erfenis netto fors lager uitpakt.
Hoe waardeert u de suggestie van hoogleraar belastingrecht S. Hemels dat via een portaal waar iedere ANBI informatie moet aanleveren beter naar de «top van de piramide» onderzoek kan worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijk portaal kan mogelijk bijdragen aan de handhaving van de publicatieplicht omdat op die wijze alle informatie voor de publicatieplicht van alle instellingen op één centrale plaats beschikbaar zou komen. Hierdoor is het direct duidelijk welke instellingen niet voldoen aan de publicatieplicht. De realisatie hiervan zou een aanvullende vraag zijn in het ICT-portfolio van de Belastingdienst. Over de mismatch tussen vraag en aanbod in dit portfolio is de Kamer bij brief van 17 januari 2020 ingelicht.4
Hoe reageert u op de Amerikaanse schrijver Anand Giridharadas die stelt dat filantropie beter vervangen kan worden door belasting betalen door multinationals en de superrijken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn aangehaalde boek geeft Giridharadas een inkijkje in met name de wereld van Amerikaanse filantropen. Daarbij is hij kritisch op de giften van de superrijken en stelt dat meer gelijkheid en hogere belastingen van het bedrijfsleven en rijken noodzakelijk zijn. De Verenigde Staten en Nederland zijn echter niet direct vergelijkbaar waar het gaat om belastingen en filantropie. De Amerikaanse wereld is dus niet de Nederlandse wereld. Filantropie – het vrijwillig ter beschikking stellen van geld en goederen aan doelen van algemeen nut – speelt een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. Veel burgers zijn betrokken bij goede doelen door schenkingen, nalatenschappen en inzet van hun tijd. Het maatschappelijk belang van (particuliere) initiatieven zoals goede doelen, staat buiten twijfel. Overigens zijn vergelijkbare vragen gesteld in het kader van het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over de beleidsvisie op filantropie die is verschenen naar aanleiding van de verkenning van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) Filantropie op de grens van overheid en markt. 6 Deze worden beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming.
Het bericht 'Minister houdt poot stijf: Zonder nieuwe vluchten geen Lelystad' |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Corrie van Brenk (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het het bericht «Minister houdt poot stijf: Zonder nieuwe vluchten geen Lelystad»?1
Ja.
Bent u het eens met het door u geuite citaat »Het is vanaf begin af aan duidelijk geweest dat Lelystad Airport nooit voor 100 procent vluchten zou kunnen overnemen van Schiphol.»?
Vanaf het begin af aan is duidelijk geweest dat goedkeuring van de Europese Commissie (EC) noodzakelijk was alvorens een VVR in te kunnen zetten. Het was daarentegen niet vanaf het begin af aan duidelijk welke vorm de VVR zou moeten hebben om de EC tot een positief oordeel te doen besluiten.
De EC heeft mij, mede naar aanleiding van een marktconsultatie, laten weten bezwaren te hebben tegen de VVR in de vorm zoals deze was genotificeerd op 12 juli 2018. Aangezien er geen zicht was op goedkeuring, heb ik de notificatie ingetrokken op 4 december 2018 en uw Kamer hierover geïnformeerd2. Zoals ik u destijds ook heb geïnformeerd kwamen de bezwaren van de EC voort uit de eis voor non-discriminatie en proportionaliteit en dan met name dat de VVR de markttoegang voor nieuwe gegadigden niet volledig mocht afsnijden.
Vervolgens heb ik in de dialoog met de EC ingezet op maximale selectiviteit met een aangepaste VVR en het rapport laat zien dat dit ook het geval is, namelijk 80 tot 90%. Bij het indienen van de aangepaste VVR was duidelijk dat markttoegang voor nieuwe gegadigden niet volledig afgesneden mocht worden.
Herinnert u zich dat u op 3 juli 2018 in een brief aan de Kamer schreef: «Doordat Lelystad Airport dit karakter van een overloop heeft, zal op deze luchthaven geen autonome groei van handelsverkeer plaatsvinden.»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u op 18 december 2018 in een debat zei, in antwoord op een vraag over het uitsluiten van autonome groei: «Als ik nul kans meer zag, had ik dat nu ook aan uw Kamer gemeld. (...) Ik heb de handdoek dus nog niet in de ring gegooid.»?3
Ja.
Als het altijd al duidelijk was dat autonome groei op Lelystad Airport onvermijdelijk is, waarom erkende u dat dan pas in uw Kamerbrief van 9 december 2019, waarin u schreef: «Gelet op de strikte voorwaarden van de EU (...) moet rekening gehouden worden met 10 tot 20% autonome groei op Lelystad Airport.»?4
In aanvulling op de beantwoording van vraag 2 heb ik uw Kamer op 17 januari 2019 geïnformeerd6 dat ik een onafhankelijke analyse zou laten uitvoeren naar de te verwachten verplaatsing van vluchten van Schiphol naar Lelystad op basis van de VVR. Over de resultaten van deze analyse heb ik uw Kamer op 9 december 2019 geïnformeerd7.
Wist u op 3 juli 2018 al dat autonome groei op Lelystad Airport onvermijdelijk was?
Nee.
Wist u op 18 december 2018 al dat autonome groei op Lelystad Airport onvermijdelijk was?
Zoals ik op 14 december 2018 in mijn brief aan uw Kamer8 heb aangegeven was het voor de EC van belang dat de VVR de markttoegang voor nieuwe gegadigden niet volledig mocht afsnijden. De haalbaarheid van mijn inzet om autonome groei volledig te voorkomen stond hierdoor onder druk. In december en begin januari is er intensief gewerkt aan een oplossing om de wens van de Kamer zoveel mogelijk gestand te doen. Ik heb dit in het debat van 18 december 20189 ook aangegeven: «Ik ga me er honderd procent voor inzetten om dat te realiseren, maar ik weet nog niet of het gaat lukken.»
Als u «nee» hebt geantwoord op vragen 6 en 7, wat bedoelt u dan met het citaat in Trouw?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 2.
Als u «ja» hebt geantwoord op een van de vragen 6 of 7, waarom hebt u dat dan niet gemeld aan de Kamer?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 7.
Tijdelijke uithuisplaatsingen vanuit gezinshuizen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met situaties waarin een gezinsouder in loondienst, die voor meerdere kinderen zorgt, gekort wordt op de vergoeding wanneer één van deze kinderen tijdelijk gesloten geplaatst wordt vanwege behandeling?1
Gezinshuisouders die in loondienst werken, vallen onder de werkingssfeer van de CAO Jeugdzorg zie; https://www.jeugdzorg-werkt.nl/cao-jeugdzorg/actuele-cao. In deze CAO worden met de werkgevers- en werknemersorganisaties afspraken gemaakt voor jeugdzorgmedewerkers, waaronder ook afspraken die specifiek gelden voor gezinshuisouders (zie bijlage 3 van de CAO Jeugdzorg).
In zijn algemeenheid geldt voor gezinshuisouders in loondienst dat de omvang van de arbeidsovereenkomst is afgestemd op het aantal kinderen dat bij een gezinshuisouder is geplaatst. Dit betekent meestal dat aan gezinshuisouders een fulltime-aanstelling van 36 uur krijgen bij 4 gezinshuiskinderen. Het kan voorkomen dat een gezinshuisouder in loondienst tijdelijk minder jeugdigen opvangt omdat een jeugdige (tijdelijk) is vertrokken. Het is aan de werkgever en de werknemer om afspraken te maken over de overbruggingsperiode tussen plaatsingen. Artikel 2.4 van de CAO Jeugdzorg biedt de mogelijkheid voor jeugdzorgorganisaties om met hun Ondernemingsraad of de Personeelsvertegenwoordiging (OR/PVT) maatwerkafspraken te maken ten behoeve van gezinshuisouders, dit eventueel als aanvulling op bijlage 3 van de CAO.
Vindt u het wenselijk dat wanneer een kind verblijft in een gezinshuis, maar tijdelijk elders wordt geplaatst voor behandeling, de gezinsouder wordt gekort op de inkomsten, terwijl deze ouder wel de band, het contact, bezoek en allerlei regelwerk voor dit kind blijft houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de verantwoordelijkheid van een gezinsouder niet ophoudt als een pleegkind tijdelijk elders behandeling krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een gezinshuisouder is verantwoordelijk voor een bij hem of haar geplaatst kind zolang hij of zij zorg en/ of begeleiding biedt. In de (tijdelijke) overdracht naar een andere zorgaanbieder maken de nieuwe zorgaanbieder en de plaatsende instantie afspraken over de overdracht van zorg. Als de zorg tijdelijk wordt overgedragen aan een andere zorgaanbieder dan worden onderling afspraken gemaakt hoe de gezinshuisouders worden betrokken bij dit behandeltraject.
Is u bekend hoeveel gezinsouders met een dergelijke tijdelijke terugval in inkomsten te maken krijgen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Het is niet mogelijk om dat uit te zoeken, omdat er geen register is met de namen en adressen van gezinshuisouders.
Zijn er mogelijkheden of goede voorbeelden voor gezinsouders die hun inkomen behouden, ook in situaties waarin een kind tijdelijk elders (gesloten) wordt ondergebracht vanwege behandeling? Zijn hierover binnen de sector afspraken gemaakt of alsnog te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De in antwoord 2 genoemde CAO biedt mogelijkheden voor maatwerkafspraken.
Het bericht ‘Grote zorgen in Kamer over interne onrust Gezondheidsraad’. |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Grote zorgen in Kamer over interne onrust Gezondheidsraad»?1
Ik lees hierin de bezorgdheid van een aantal Kamerleden over de situatie bij het secretariaat van de Gezondheidsraad naar aanleiding van het eerdere artikel hierover in het NRC. De bezorgdheid blijkt ook uit deze en de andere gestelde Kamervragen2.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de sfeer van intimidatie en een ernstig verziekte werkcultuur bij de Gezondheidsraad? Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om tot een oplossing te komen?
Zoals bij elke organisatieonderdeel van VWS is er regelmatig overleg tussen VWS en de algemeen secretaris van het secretariaat van de Gezondheidsraad over de ontwikkeling van de organisatie en bedrijfsvoering. Het verandertraject en de reorganisatie van het secretariaat worden daarin besproken, waarbij ook aandacht is voor de werksfeer op het secretariaat.
Het veranderproces en de bijbehorende reorganisatie van het secretariaat blijkt een lastige en complexe opgave die langere tijd in beslag neemt en veel vraagt van de medewerkers op het secretariaat. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.3
De reorganisatie en de verandertrajecten zijn complex en vragen veel van de medewerkers. Daarom heb ik middelen beschikbaar gesteld om de noodzakelijke verandering te ondersteunen en de verhoudingen binnen het secretariaat van de Gezondheidsraad te verbeteren. Zo is er geïnvesteerd in een organisatieadviseur, het laten dalen van het ziekteverzuim, coaching en opleiding voor leiding en medewerkers en het in breed verband bespreken van de situatie en de te zetten stappen.
Hoe reageert u op de uitkomsten van de enquête die de FNV heeft uitgezet onder het personeel van de Gezondheidsraad dat lid is van het FNV en die door 18 medewerkers is ingevuld? Maakt u zich zorgen over het welzijn van de medewerkers die op het secretariaat van de Gezondheidsraad werkzaam zijn? Hoe reageert u op de uitkomst van de enquête dat door de veranderplannen van de leiding een verregaande vorm van polarisatie en onveiligheid is ontstaan?2
De uitkomst van de enquête illustreert dat het realiseren van veranderingen bij het secretariaat van de Gezondheidsraad een langdurig en veelomvattend proces is, dat nog niet is afgerond.
Vanuit mijn rol als werkgever draag ik verantwoordelijkheid voor het welzijn van de medewerkers van VWS en daarmee ook voor het welzijn van de medewerkers van het secretariaat van de Gezondheidsraad. Het is de verantwoordelijkheid van de leiding van het secretariaat van de Gezondheidsraad om te zorgen voor een gezonde werkcultuur. De uitkomsten van de enquête worden meegenomen in het veranderproces om te komen tot verbeteringen in de werkcultuur. Daarom laat ik mij regelmatig informeren over de stand van zaken rond het proces van verandering en wat daarbij komt kijken.
Het welzijn van de medewerkers vind ik van groot belang. Het veranderproces en bijbehorende reorganisatie van het secretariaat blijkt een lastige en complexe opgave, die veel vraagt van de medewerkers van het secretariaat. De medewerkers kunnen, als zij daar behoefte aan hebben, een beroep doen op vertrouwenspersonen, bedrijfsmaatschappelijk werk en een personeelsraadgever voor ondersteuning.
In 2017 vond de wettelijke vierjaarlijkse evaluatie van de Gezondheidsraad plaats. De evaluatiecommissie5 heeft geconstateerd dat het de Gezondheidsraad ontbrak aan aanpassingsvermogen aan een veranderende context (snelle ontwikkelingen, veel kennis gevraagd, aanpassen aan de eisen van deze tijd). De commissie gaf aan dat hiervoor een formatie gecreëerd moet worden die vernieuwing omarmt en die competenties herbergt om te experimenteren met innovatieve werkwijzen. Dit vergt naar oordeel van de commissie een fundamentele reorganisatie en vernieuwing van het wetenschappelijk secretariaat.
Binnen het secretariaat bestaan al langere tijd verschillen van mening over het belang van, en de oorzaken en oplossingen voor het vernieuwen en versnellen van de adviezen. De slechte werksfeer is gerelateerd aan bovengenoemde ontwikkelingen en laat zich daarmee niet lineair verklaren uit de veranderplannen en reorganisatie.
Wat vindt u ervan dat er een reorganisatie plaatsvindt/heeft plaatsgevonden bij de Gezondheidsraad waar een fors deel van de medewerkers niet achter staat? Bent u nog steeds van mening dat de reorganisatie nodig is om de advisering te versnellen? Ziet u nog steeds de reorganisatie als een middel om de verziekte sfeer aan te pakken? Waar ligt volgens u de prioriteit, bij een snellere advisering of bij het behouden van/realiseren van een sociaal veilige situatie voor de medewerkers van de Gezondheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn medewerkers die niet achter de veranderingen en reorganisatie staan, zoals naar voren komt in het artikel van het NRC. Er zijn ook medewerkers die zich tot nu toe niet hebben uitgesproken en medewerkers die achter de veranderingen en reorganisatie staan. Zo bleek tijdens de eerste bijeenkomst van het secretariaat in het nieuwe jaar, waarin met de medewerkers is stilgestaan bij de recente media-aandacht en wat dit met hen deed. Daarbij zijn de medewerkers tevens uitgenodigd door de pSG van VWS om, indien gewenst, de situatie bij het secretariaat met haar te bespreken en hiervan wordt gebruik gemaakt.
In navolging van de aanbevelingen van de evaluatiecommissie (Derksen) heeft de leiding van de Gezondheidsraad voor de vernieuwing van het adviesproces en daarmee beheersing van de doorlooptijden en waar mogelijk versnelling van de adviezen gekozen. Hiervoor is tevens een andere organisatie-inrichting van het secretariaat nodig, waarmee het bijpassende sturingsmodel wordt ingericht en de communicatiefunctie wordt versterkt. Zoals ik aangaf in mijn reactie op de evaluatie6 van de Gezondheidsraad deel ik de noodzaak tot verandering die uit de evaluatie naar voren komt. Hiervoor is het nodig een reorganisatie door te voeren. Ik sta hier nog steeds achter. Zie verder antwoord op vraag 3.
Een snellere advisering en het realiseren van een veilige situatie voor de medewerkers van het secretariaat van de Gezondheidsraad sluiten elkaar niet uit. Sterker nog, ik geloof dat een goede werksfeer een belangrijke voedingsbodem is voor de vernieuwing van het adviesproces. Goede werksfeer draagt bij aan het kunnen vernieuwen van werkwijzen, zoals beoogd met de veranderingen en de reorganisatie. Dus én-én is het streven.
Kunt u aangeven met hoeveel personen het management in absolute en procentuele zin is gestegen door de reorganisatie? Klopt het dat het percentage management nu 30% bedraagt? Is de oplossing om te kiezen voor meer managers niet archaïsch zoals hoogleraar Weggeman van TU Eindhoven stelt?
In absolute zin is het aantal leidinggevenden gestegen van 2 naar 5; in procentuele zin betreft het een uitbreiding van 4% naar 11% en niet de genoemde 30%. In de oude organisatie was sprake van vier coördinatoren binnen de wetenschappelijke staf; die geen p-verantwoordelijkheid hadden. Deze coördinatorenstructuur is vervallen in de nieuwe organisatiestructuur. Zie ook antwoord vraag 7 lid Van den Berg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1495).
Hoogleraar Weggeman pleit voor het invoeren van zelfsturende teams. Zijn pleidooi sluit niet aan bij de fase van organisatieontwikkeling waarin het secretariaat van de Gezondheidsraad zich bevindt. Zelfsturende teams invoeren is geen oplossing in deze situatie, omdat bij zelfsturende teams ook de leidinggevende taken worden uitgevoerd binnen die teams zelf (gedeeld leiderschap) en zover is de organisatie nu nog niet.
Bent u van mening dat een overleg over de personele gevolgen van de reorganisatie plaats had moeten vinden? Is voldaan aan de regels die binnen het Rijk gelden als het gaat om reorganisaties met personele gevolgen?
Gedurende het hele reorganisatietraject heeft er regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de leiding van het secretariaat en de ondernemingsraad (OR) van het secretariaat van de Gezondheidsraad. De reorganisatie is conform artikel 25 van de WOR voor advies voorgelegd aan de OR. Tevens heeft er overleg plaatsgevonden met de vakbonden over reorganisatie in het Departementaal Georganiseerd Overleg (DGO). Op 18 juni 2019 hebben de vakbonden positief geadviseerd over de start van de voorbereidende fase (voorheen de vrijwillige Van Werk Naar Werk fase).
Helaas waren de OR en de leiding van het secretariaat van de Gezondheidsraad het op meerdere punten niet met elkaar eens. Dat heeft ertoe geleid dat de OR negatief heeft geadviseerd en vervolgens beroep heeft ingesteld bij de Ondernemingskamer. Het beroep van de OR is gemotiveerd afgewezen bij uitspraak van de Ondernemingskamer op 21 november 20197, waarna de reorganisatie ten uitvoer gebracht is.
Het gehele reorganisatieproces, inclusief de plaatsingsprocedure, is vanuit werkgeverszijde zorgvuldig en conform de regelgeving uitgevoerd, met in achtneming van het geldende Van Werk Naar Werk beleid, zoals dat in het Sector Overleg Rijk is overeengekomen.
Heeft de algemeen secretaris wel voldoende draagvlak in de organisatie gezien de gebeurtenissen? Ziet zij de Gezondheidsraad niet teveel als bedrijf waarbij adviezen als broodjes moeten worden gebakken? Is externe begeleiding nodig? Kunt u dit toelichten?
Ik steun de ingezette koers van het secretariaat van de Gezondheidsraad om te komen tot vernieuwing en de Algemeen Secretaris in het veranderproces en de reorganisatie.
Nee.
Afgelopen jaren is meermaals externe expertise betrokken om het proces van vernieuwing te begeleiden. Dit heeft bijgedragen aan de in gang gezette veranderingen en de reorganisatie, maar het proces van vernieuwing en daarmee ook de werksfeer nog niet naar het einddoel gebracht. In dit licht heeft het de voorkeur om de afronding van de reorganisatie en het veranderproces juist onder leiding van de leidinggevenden in de nieuw ingerichte organisatie te implementeren. Dit tevens om te zorgen voor continuïteit, die kan bijdragen aan het tot rust komen van de organisatie.
Wat gaat u doen om het vertrouwen onder de medewerkers te herstellen en het vertrouwen in het instituut Gezondheidsraad te waarborgen?
Zoals hierboven aangegeven zal het veranderproces een proces van lange adem zijn. Ik vind dit traject noodzakelijk, juist voor de toekomst van het instituut Gezondheidsraad. De medewerkers van het secretariaat zijn van groot belang voor het goed functioneren en ondersteunen van de Gezondheidsraad. Tijdens dit veranderproces vind ik het van belang dat er sprake is van een transparant proces en zorgvuldige communicatie. Ik zal actief meekijken, de voortgang volgen en waar nodig meesturen op implementatie van de verandering.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn onverminderd van hoge kwaliteit en het vertrouwen in de adviezen van de Gezondheidsraad is niet in het geding.
Het meewerken van Aruba Airlines aan de uitzetting van dissidenten uit Cuba |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat Aruba Airlines meewerkt aan het uitzetten van dissidenten door Cuba?1
De bewering dat Aruba Airlines zou hebben meegewerkt aan het uitzetten van dissidenten door de Cubaanse regering kan niet eigenstandig worden bevestigd. Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Was de regering van Aruba hiervan op de hoogte?
De regering van Aruba heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van het vervoer van de betrokkenen en is hierover geïnformeerd door de ambassade van koninkrijk der Nederlanden in Cuba nadat de aantijgingen tegen de luchtvaartmaatschappij bekend werden.
Kan Aruba Airlines zélf besluiten aan een dergelijke uitzetting mee te werken, zonder medeweten van de Nederlandse regering, terwijl u wél verantwoordelijk bent voor goed bestuur, de handhaving van mensenrechten en het buitenlandse beleid van Aruba?
Luchtvaart is een aangelegenheid van Aruba. Daarenboven kan Aruba Airlines inderdaad zélf besluiten aan uitzettingen mee te werken. Aruba Airlines is een in Aruba geregistreerde commerciële luchtvaartmaatschappij en valt derhalve onder de wet- en regelgeving van Aruba. In dit verband kan in algemene zin worden gesteld dat de regering van Aruba heeft aangegeven geen volledig zicht te hebben op het concrete vervoer van passagiers door Aruba Airlines. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor Aruba Airlines, wanneer er zou worden meegewerkt aan uitzettingen, dit te melden bij de regering van Aruba.
De regering van Aruba heeft met Aruba Airlines gesproken over de hier bedoelde aantijgingen. Aruba Airlines heeft in een formele reactie aan Aruba laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Als u op de hoogte was geweest van deze uitzettingen, had u daar dan toestemming voor gegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kunt u op deze wijze verantwoordelijkheid dragen voor het buitenlandbeleid van Aruba?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Aruba Airlines in handen zou moeten zijn van een Arubaan, maar feitelijk in handen is van mensen uit Venezuela?
Aruba Airlines betreft een volgens de Arubaanse wetten opgericht Naamloze Vennootschap en valt daarmee onder Arubaanse jurisdictie. Concreet betekent dit dat minstens 70% van de aandelen en daadwerkelijke zeggenschap in handen moeten zijn van permanent ingezetenen van Aruba of een Arubaans rechtspersoon. Er wordt volgens de regering van Aruba aan alle van toepassing zijnde eisen voldaan voor wat betreft eigenaarschap en registratie.
Deelt u de zorgen dat de handelwijze van Aruba Airlines schadelijk kan zijn voor de economie van Aruba, zoals voor de komst van toeristen uit de Verenigde Staten?
Er zijn geen indicaties dat de aantijgingen gevolgen hebben voor de economie van Aruba.
Hoe gaat u verzekeren dat u voortaan uw toestemming kunt geven voordat een vliegmaatschappij uit één van de andere landen in het Koninkrijk meewerkt aan politieke activiteiten die schadelijk zijn voor de betreffende landen en voor het Koninkrijk?
Indien de Landen het wenselijk achten, kunnen zij nadere wet- en regelgeving, dan wel beleid, op dit punt vaststellen om er zorg voor te dragen dat niet wordt meegewerkt aan politieke activiteiten die schadelijk kan zijn voor het betreffende Land, dan wel het Koninkrijk.
De reorganisatie en het verandertraject van de Gezondheidsraad |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in NRC waarin gesteld wordt dat het secretariaat van de Gezondheidsraad al jaren geteisterd wordt door een verziekte werksfeer?1
Ja.
Kunt u schetsen hoe de relatie is geregeld tussen de Gezondheidsraad en de uitvoerende organisatie? Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op de volgende vragen:
Het secretariaat van de Gezondheidsraad ondersteunt de Gezondheidsraad in de uitvoering van de adviestaak.
Het secretariaat wordt door de Minister van VWS beschikbaar gesteld aan de Gezondheidsraad en de Minister van VWS benoemt de Algemeen Secretaris. De (wervings- en selectie)procedure vindt plaats onder regie van de MD-functionaris van bureau ABD (Algemene Bestuursdienst), dat verantwoordelijk is voor het wervings- en selectieproces voor de schalen 15 en hoger. De ABD-procedure wordt gevolgd: https://www.algemenebestuursdienst.nl/vacatures-en-loopbaan/vacatureproces-abd.
De Algemeen secretaris geeft leiding aan het secretariaat en legt over haar inhoudelijke werkzaamheden voor de Gezondheidsraad uitsluitend verantwoording af aan de voorzitter van de Gezondheidsraad. Over de organisatie en bedrijfsvoering van het secretariaat legt de Algemeen secretaris verantwoording af aan de pSG van VWS, die namens de Minister de eigenaarsrol vervult.
Is bij de benoeming van de huidige directeur de reguliere procedure gevolgd? Zo niet, op welke wijze is hierin afgeweken? En waarom is hiervan afgeweken?
Het doorlopen van de reguliere werving- en selectieprocedure heeft geleid tot één geschikte kandidaat, die zich na vervolggesprekken heeft teruggetrokken. Daarop is, na overleg tussen de voorzitter van de GR en DG Volksgezondheid en intern beraad binnen de Gezondheidsraad, de huidige Algemeen Secretaris benoemd door de Minister van VWS. Haar benoeming volgde op een succesvolle interim--periode.
Heeft de directeur bij de aanstelling een specifieke opdracht mee gekregen om te reorganiseren? Zo ja, kunt u dan aangeven wat deze opdracht excact was? En van wie heeft de directeur deze opdracht gekregen?
In de voorafgaande interim--periode en bij de benoeming van de huidige algemeen secretaris was er geen voornemen of plan om het secretariaat van de Gezondheidsraad te reorganiseren. Onder meer naar aanleiding van de uitkomst van de wettelijke evaluatie is gestart met het veranderproces van het secretariaat, waarbij na enige maanden de reorganisatie van het secretariaat noodzakelijk is gebleken en is geïnitieerd.
Kunt u een overzicht geven van welke onderzoeken er de laatste vijf jaar door de Gezondheidsraad zijn gepubliceerd, wat de doorlooptijd was van deze onderzoeken en op wiens verzoek het onderzoek was ingesteld?
Zie tabel in bijgevoegde bijlage I.2
Toelichting op de tabel:
Voor de adviezen die in de periode 2015 tot en met 2019 door de Gezondheidsraad zijn gepubliceerd, is een overzicht gemaakt van de doorlooptijden per advies en is aangegeven voor wie het advies is opgesteld (chronologische volgorde van publicatiedatum). De doorlooptijd van een advies betreft de tijd van adviesaanvraag tot aan de publicatie van het advies.
Niet voor alle adviezen is echter een adviesaanvraag aan de orde. De Gezondheidsraad brengt ook ongevraagd adviezen uit. Daarnaast zijn in voorgaande jaren voor sommige adviezen «raamopdrachten» gegeven, waarbij jaarlijks aan enkele van deze adviezen wordt gewerkt. Voor de ongevraagde adviezen en de adviezen waaraan een «raamopdracht» ten grondslag ligt, is de doorlooptijd bepaald op basis van de eerste commissievergadering waarin het advies is besproken tot aan de publicatie van het advies.
Klopt het dat er bij het secretariaat ongeveer 50 medewerkers in dienst zijn? Wat is het verloop geweest onder deze medewerkers gedurende de laatste vijf jaar en welke leeftijd/diensttijd hadden deze personen? Worden er exit-interviews gehouden? Hoeveel opleidings- c.q. scholingsdagen krijgen medewerkers per jaar?
Ja, er zijn ongeveer 50 medewerkers in dienst bij het secretariaat.
Onderstaande tabel geeft de in-, uit- en doorstroom weer voor het secretariaat van de Gezondheidsraad over de periode 2015–2019. Met doorstroom wordt bedoeld doorstroom naar een ander onderdeel van het Ministerie van VWS. Bij in- en doorstroom is de leeftijd vermeld, bij uitstroom ook de diensttijd in maanden bij het secretariaat van de Gezondheidsraad.
Er wordt standaard een exit interview gehouden met vertrekkende medewerkers.
Er is geen sprake van een vast aantal opleidings- of scholingsdagen per medewerker. Uitgangspunt is dat de medewerker met de leidinggevende tenminste jaarlijks afspraken maakt over persoonlijke ontwikkeling en wordt gefaciliteerd om deze te realiseren. In het kader van het verandertraject is extra geïnvesteerd in persoonlijke ontwikkeling en opleiding.
Instroom
Uitstroom
Doorstroom
Leeftijdscategorie
Aantal mdw
Diensttijd in maanden (min-max)
Aantal mdw
Diensttijd in maanden (min-max)
Aantal mdw
Diensttijd in maanden (min-max)
25–35
10
nvt
5
2–36
0
nvt
36–45
10
nvt
7
7–84
1
nvt
46–55
1
nvt
3
172–230
3
nvt
>56
0
nvt
4
96–213
0
nvt
Kunt u een organigram geven van de organisatie van het secretariaat van de Gezondheidsraad? Klopt het dat 30% van de medewerkers management is c.q. managementtaken heeft? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo niet, wat zijn dan de feiten?
Het organigram van het secretariaat van de Gezondheidsraad ziet er per 31-12-2019 (dus na reorganisatie) als volgt uit:
Het is niet juist dat 30% van de medewerkers managementtaken heeft: na de start van de nieuwe organisatie per 31-12-2019 is de formatie 45.4 fte. Binnen deze formatie zijn er 5 leidinggevenden, dit is 11% van de formatie. Dit betreft een algemeen secretaris, twee hoofden Wetenschappelijke staf, een hoofd Bedrijfsvoering en een hoofd Communicatie en redactie. De algemeen secretaris is verantwoordelijk voor het algemeen functioneren van het secretariaat en geeft leiding aan de vier hoofden. De hoofden Wetenschappelijke staf geven samen leiding aan 25,4 fte, het hoofd Bedrijfsvoering geeft leiding aan 9 fte en het hoofd Communicatie en redactie aan 6 fte. Hierbij valt op te merken dat de leidinggevenden naast managementtaken en p-verantwoordelijkheid ook inhoudelijke taken en verantwoordelijkheden hebben. Er zijn daarnaast geen andere medewerkers bij het secretariaat die managementtaken vervullen.
Kan worden aangegeven hoe vaak met de ondernemingsraad (OR) wordt vergaderd? Is de OR destijds conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) om advies gevraagd? Zo ja, hoe luidde dat advies? Wat vindt de OR dat er nu moet gebeuren?
De algemeen secretaris van de Gezondheidsraad is de bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden. De secretaris vergadert elke 6 weken met de OR.
De OR is op 4 april 2019 conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) om advies gevraagd.
De OR heeft vervolgens op 11 juni 2019 negatief advies uitgebracht op het voorgenomen reorganisatiebesluit. De OR heeft hiervoor een contra-expertise aangevraagd en adviseert de aanbevelingen uit dat rapport op te volgen. Samenvattend adviseert de OR om geen uitbreiding van leidinggevenden door te voeren en om de informele coördinatiestructuur te handhaven. Daarnaast adviseert de OR om geen afdeling Communicatie en redactie op te richten. Er is geen nieuw standpunt van de OR bekend.