Het bericht ‘Duitsland spoort veel besmettingen op’, ‘Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland spoort veel besmettingen op», «Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk aandeel van de nieuwe Nederlandse besmettingen het virus in het buitenland of via een buitenlandse bron zijn opgelopen?
Elke week brengt RIVM rapport uit over de epidemiologische situatie van COVID-19 in Nederland. Uit het rapport van week 37 (tussen 1 en 8 september) blijkt dat 12,4% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest. Uit het rapport van week 38 (tussen 8 en 15 september) blijkt dat 5,1% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest.
Het is bekend dat de meeste Nederlanders die positief getest zijn op het COVID-19 virus en daarvoor in het buitenland zijn geweest, in Turkije, Griekenland, Spanje, Duitsland, België en Frankrijk zijn geweest. We zien dat het percentage besmettingen met een reishistorie de afgelopen weken aan het afnemen is.
Komen de testuitslagen in Nederland overeen met de bevindingen in Duisland, waar positief geteste reizigers het virus vooral opliepen in Spanje en op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reizigers die dat wel zouden willen, worden nu niet getest omdat ze buiten kantooruren arriveren? Klopt het dat op Schiphol maar tot 17.00 uur getest kan worden? Waarom is hier voor gekozen? Welk aandeel van de vluchten uit risicolanden wordt hierdoor uitgesloten van testen?
Zoals ik uw Kamer op 11 september heb laten weten is de teststraat op Schiphol gestart op een relatief kleine schaal en het testen van reizigers gebeurde daar de afgelopen maand risicogericht. Het RIVM onderzoekt nu deze testsetting en de uitkomsten moeten uitwijzen welk effect het testen van reizigers zonder klachten heeft. Mede vanwege de toenemende knelpunten in de testcapaciteit bij de laboratoria en de mogelijkheden in de afnamecapaciteit is eerder besloten om aan het aantal te testen reizigers een maximum te stellen van 1.200–1.400 testen per dag. Er kwamen elke dag ca. 5000 reizigers uit oranje/rode reisgebieden. Deze proef is afgelopen weekend afgerond. Aan de hand van de uitkomsten van het RIVM zullen we bezien hoe we verder gaan met het testen van inkomende reizigers op luchthavens. Daarbij zal de beschikbaarheid van testcapaciteit en de inzetbaarheid van innovatieve testen worden meegewogen.
Wanneer is er aanleiding om de testcapaciteit op Schiphol uit te breiden? Klopt het dat er op andere Nederlandse luchthavens geen teststraat is? Waarom is dit het geval? Welk aandeel van de reizen uit Code Oranje-gebieden wordt hiermee uitgesloten van testen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om de testcapaciteit op Schiphol verder uit te breiden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om ook op andere luchthavens te testen, bijvoorbeeld als daar ook reizigers uit risicogebieden zoals Spanje, de Balkan, Turkije of Parijs arriveren?
Zie antwoord vraag 4.
Was het feit dat er veel populaire vakantiegebieden «op oranje» gingen aanleiding om meer mensen die uit die gebieden terug kwamen, te testen?
Ja, er is inderdaad door de GGD dagelijks gekeken naar vluchten waarvan zij verwachtten dat de risico’s het grootst waren.
Wat wordt gedaan om overland-reizigers uit oranje gebieden te testen?
Zoals ik uw Kamer op 7 augustus jl. en 11 september jl. heb geïnformeerd: indien uit het onderzoek van testen van mensen zonder klachten op de luchthaven blijkt dat dit een toegevoegde waarde heeft, zal ik daarna besluiten of en hoe we dit ook voor terugkerende reizigers kunnen gaan implementeren. Hier zullen we moeten bekijken wat passend is voor welke reizigers en hoe we hen kunnen bereiken met de juiste boodschap. Daarbij is uiteraard ook aandacht voor de capaciteit bij GGD-en en bij de laboratoria.
Is er specifieke aandacht voor bepaalde beroepsgroepen die (vaak) naar risicogebieden reizen, zoals vrachtwagenchauffeurs?
Nee. Vrachtwagenchauffeurs kunnen zich net als iedereen laten testen bij hun GGD wanneer zij klachten hebben. Wel zijn vrachtwagenchauffeurs, net als grenswerkers, voor hun reisdoel uitgezonderd van thuisquarantaine na een reis in een risicogebied.
Het agressief incassobeleid bij woningcorporatie De Key |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Huurders weigeren de huurverhoging per 1 juli»? Wat is hierop uw reactie?1
Ik ken de oproep van de Bond Precaire Woonvormen aan huurders om de aangekondigde huurverhoging door verhuurders voor 1 juli jl. te weigeren. Daarbij richt de Bond zich primair op 800.000 huishoudens die volgens het NIBUD al voor de coronacrisis financieel in de knel kwamen voor wat betreft hun levensonderhoud. Ik vind het een goede zaak dat er organisaties zijn als de Bond Precaire Woonvormen, die bewoners wijzen op hun rechten en hen ook praktisch ondersteunen. Ik heb op 15 september 20204 toegelicht dat ik gerichte maatregelen ga nemen om de betaalbaarheid van het huren voor huurders met een laag inkomen te verbeteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat corporatie De Key huurders geautomatiseerde brieven stuurt waarin wordt gedreigd met het inschakelen van een deurwaarder als er niet wordt ingegaan op de voorgestelde huurverhoging? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb hierover contact gehad met de betreffende corporatie. Volgens woningstichting De Key ontvangen huurders die bij de corporatie of bij de Huurcommissie schriftelijk bezwaar hebben gemaakt tegen de huurverhoging 2020 geen betalingsherinnering voor de niet betaalde huurverhoging zolang de bezwaarprocedure loopt.
Alleen wanneer de corporatie (nog) niet wist dat de huurder bezwaar zou maken, kon het wel gebeuren dat de huurder een betalingsherinnering heeft ontvangen. Bijvoorbeeld doordat de huurder de voorgestelde huurverhoging per 1 juli niet heeft betaald zonder een bezwaarschrift te hebben ingediend. Deze huurders vallen onder de zogenaamde «rappelprocedure». De huurder moet dan zelf het initiatief nemen tot toetsing van de redelijkheid van het huurverhogingsvoorstel bij de Huurcommissie (voor 1 november 2020) als hij de voorgestelde huurverhoging wil betwisten. De corporatie heeft deze huurders uiterlijk 1 oktober 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd dat een voorstel tot huurverhoging is gedaan en informeerde hen over rechten en plichten. In deze procedure bij de Huurcommissie is de huurder de verzoekende partij en dient de leges te betalen.
Enkele huurders die de huurverhoging niet betaald hebben en hierover een betalingsherinnering hebben ontvangen, hebben naar zeggen van De Key contact gezocht met de corporatie en gezegd dat zij de huurverhoging niet wensen te betalen. De corporatie heeft gesteld dat zij bij deze huurders de huurverhoging als betwist heeft opgevoerd. Dit betekent dat De Key het huurverhogingsbedrag niet in rekening brengt zolang het bezwaar loopt (automatisch). Hierdoor ontstaat ook bij deze huurders geen huurachterstand.
Welke andere corporaties maken gebruik van deze automatisch vervaardigde brieven naar huurders die nog geen besluit hebben genomen om de voorgestelde huurverhoging te accepteren? Is dit een wijdverspreid fenomeen onder woningcorporaties? Wordt deze methode ook toegepast door particuliere verhuurders? Zo ja, kunt u inzicht geven in de schaal waarop dit door particuliere verhuurders wordt toegepast?
Mij is bekend dat veel woningcorporaties bij een gesignaleerde betalingsachterstand snel contact opnemen met de betreffende huurders om de reden van de betalingsachterstand te achterhalen en te kijken hoe voorkomen kan worden dat er een serieuze betalingsachterstand ontstaat. Ik heb signalen dat woningcorporaties incassobrieven sturen naar huurders die niet de (gehele) voorgestelde huurverhoging betalen, maar ik heb geen inzicht in de schaal waarop dit gebeurt bij woningcorporaties of bij particuliere verhuurders.
Hoeveel huurders hebben gebruik gemaakt van hun recht om bezwaar te maken tegen de voorgestelde huurverhoging?
Ik beschik niet over een overzicht in hoeverre de ruim 2,2 miljoen huishoudens in de sociale huursector bezwaar hebben aangetekend tegen de huurverhoging per 1 juli jl.
Hoeveel bezwaren tegen de voorgestelde huurverhoging zijn gegrond verklaard? En wat was hierdoor het effect op de voorgestelde huurverhoging?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij huurders die gebruik maken van hun wettelijke recht om niet in te gaan op de voorgestelde huurverhoging volgens u sprake van een betalingsachterstand? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kan het dat verhuurders automatisch vervaardigde herinneringsbrieven sturen aan huurders, waarin gesproken wordt over betalingsachterstand?
Een huurverhogingsvoorstel is een eenzijdig voorstel van de verhuurder om de overeengekomen huurprijs te verhogen. De huurder is niet verplicht in te stemmen met de voorgestelde huurverhoging. Hij kan zijn bezwaar kenbaar maken via een bezwaarschrift (hij mag de voorgestelde huurverhoging dan wel betalen, maar het hoeft niet), of door het niet betalen van de voorgestelde huurverhoging. In dat laatste geval moet de verhuurder de huurder binnen drie maanden na de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging aangetekend een zogenoemde «rappelbrief» sturen. Zie voor een toelichting hierop mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte dat sommige verhuurders dreigen met het doorgeven van contactgegevens van huurders aan gemeenten op grond van huurbetalingsachterstand?2
Steeds meer verhuurders en gemeenten werken samen om huurachterstanden op te lossen en huisuitzetting te voorkomen. Onderdeel is daarvan is vaak dat zowel particuliere als sociale verhuurders een signaal naar de gemeente sturen over betaalachterstanden op het moment dat een betalingsregeling en het zoeken van persoonlijk contact niet tot een oplossing heeft geleid. Gemeenten bieden huurders vervolgens schuldhulpverlening aan.
De juridische borging van deze uitwisseling van persoonsgegevens is opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die daartoe recent is gewijzigd (Stb. 2020, nr. 239, 240 en 241 en Kamerstukken 35 316) en begin 2021 van kracht wordt. De huurder wordt vooraf geïnformeerd door de verhuurder, zodat de huurder de gelegenheid heeft bezwaar te maken tegen het doorgeven van contactgegevens.
In dit kader volg ik met interesse het initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) om met landelijke partijen zoals de VNG en Aedes, een Landelijk Convenant Vroegsignalering tot stand te brengen; doel daarvan is onder andere een meer uniforme aanpak te bevorderen door verschillende organisaties en zo eerder personen met problematische schulden te kunnen helpen. Ondertekening van dit convenant is voorzien dit najaar.
Wat gaat u doen om huurders beter te beschermen tegen het agressieve incassobeleid van corporatie De Key? Kunt u dit toelichten?
Ik verwacht van verhuurders dat zij maatschappelijk verantwoord incasseren. Voor het voorkomen van huisuitzettingen helpt het wanneer woningcorporaties en andere verhuurders bij huurachterstanden in een vroeg stadium contact zoeken met huurders en een betalingsregeling aanbieden. Van huurders mag worden verwacht dat zij bij dreigende financiële problemen hulp zoeken en aangeboden hulp accepteren.
De Key geeft aan dat een van haar doelstellingen is huurachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Amsterdam, de andere corporaties en de huurdersorganisaties met het project Vroegeropaf.
Bent u bereid om indien nodig ook met andere corporaties dan de Key en particuliere verhuurders die huurders herinneringen, aanmaningen, brieven met dreigementen om een deurwaarder in te schakelen sturen, in gesprek te gaan om dit in de toekomst tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Over de betaalbaarheid van huren en het voorkomen van huurachterstanden en huisuitzettingen ben en blijf ik in gesprek met huurders en verhuurders. Ook met Aedes heb ik hier contact over. Allen zijn doordrongen van de noodzaak dat verhuurder en huurder bij betalingsachterstanden in vroeg stadium contact hebben, zowel schriftelijk als persoonlijk contact. De mogelijkheid een deurwaarder in te schakelen is een stok achter de deur om de huur te betalen of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren.
Bent u bereid om het incassobeleid van corporaties ook met Aedes te bespreken?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om huurders beter te informeren over wat hun rechten zijn rondom bezwaar maken tegen de voorgestelde huurverhoging?
Het informeren van huurders over hun rechten rondom het maken van bezwaar tegen de voorgestelde huurverhoging is primair een taak van de verhuurder.
Op de websites www.rijksoverheid.nl6 en www.huurcommissie.nl7 staat toegelicht dat huurders bezwaar kunnen maken tegen een huurverhogingsvoorstel, hoe zij dat kunnen doen en in welke gevallen zij dat (met succes) kunnen doen. Ook de Woonbond geeft op zijn website8 informatie over hoe en in welke gevallen een huurder (met succes) bezwaar kan maken tegen een voorgestelde huurverhoging.
Wilt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik ga ervan uit dat ik met het bovenstaande op adequate wijze uw vragen heb beantwoord.
De berichten ‘Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers’ en ‘Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start’ |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers» en «Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start»?1 2
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is om alle aankomende passagiers uit risicogebieden te testen?
Vindt u dat op dit moment er voldoende voor gezorgd wordt dat het beleid op Schiphol zo is dat, als mensen uit een risicogebied komen zij langs een teststraat gaan, zoals u op de persconferentie van 6 augustus 2020 zei? Zo nee, wanneer verwacht u dat de testcapaciteit voldoende opgeschaald is om iedereen die terugkomt uit een oranje gebied, te testen?
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om de testcapaciteit op korte termijn te verhogen naast het aannemen van meer personeel? Maakt het poolen van testmateriaal hier deel van uit?
Hoe beoordeelt u de testfaciliteiten op Duitse vliegvelden, waar alle reizigers uit risicogebieden getest kunnen worden? Wat is/zijn de reden(en) waarom Duitsland momenteel wel en Nederland niet in staat is alle reizigers uit risicogebieden te testen?
Herkent u het beeld in onder andere een artikel in Trouw van 17 augustus 2020 dat ««wie Nederlands grondgebied bereikt, niks merkt van welke veiligheidsmaatregel dan ook»», ofwel geen informatiepunten, geen mondkapjesplicht, geen gezondheidscontrole en geen quarantaineaanwijzingen? Bent u voornemens hier stappen op te zetten?3
Gaat u bij de uitbreiding van de capaciteit van de teststraat ook rekening houden met wanneer er vluchten uit risicogebieden aankomen? Kunt u toezeggen dat de teststraat voor alle reizigers uit risicogebieden, ongeacht op welk tijdstip of welke dag zij aankomen, beschikbaar zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt op dit moment bepaald van welke vluchten passagiers een test krijgen aangeboden? Wordt hier een prioritering in toegepast per bestemming, bijvoorbeeld op basis van de meeste besmettingen in de afgelopen week?
Heeft u een beeld van waarom mensen zouden aangeven zich niet te willen laten testen bij aankomst uit een risicogebied? Voorziet u hier risico’s en zo ja, welke? Bent u van plan ook hier een aandachtspunt van te maken bij de opschaling van de capaciteit van de teststraat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De financiële consequenties voor waterspeeltuinen als in 2022 de omgevingswet en de AMvB’s Besluit Kwaliteit Leefomgeving en Besluit Activiteiten Leefomgeving in werking treden. |
|
Henk van Gerven , Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat, als in 2022 de omgevingswet en bijbehorende AMvB’s in werking treden, deze gaan gelden voor alle recreatieve zwem- of badgelegenheden in oppervlaktewater, zwemvijvers en overige zwemvoorzieningen groter dan 2m², en dus ook voor waterspeeltuinen?1
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u aangeven of het waar is dat waterspeelplaatsen in de regel zullen gaan vallen in de categorie zwemvijver of overige van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal, Artikel2?
Voor zover het water in de waterspeelplaats niet in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze situaties inderdaad onder het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal).
Voor zover het water wel in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Kent u het gegeven dat veel waterspeeltuinen, al dan niet door gemeenten afgestoten, in handen zijn van stichtingen, die met behulp van vrijwilligers, met veel moeite het hoofd boven water kunnen houden?
Ik ben ermee bekend dat veel waterspeeltuinen door stichtingen en verenigingen worden geëxploiteerd. Ik heb echter geen exacte gegevens over door wie waterspeeltuinen worden geëxploiteerd, evenmin over de financiële situatie van die exploitanten. De wetgeving stelt hier ook geen eisen aan.
Kunt u aangeven of dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beheersplan en het frequent monitoren van de waterkwaliteit, komt te liggen bij de exploitant, in veel gevallen een stichting of vereniging, van het betreffende oppervlaktewater?
De Omgevingswet verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant van waterspeeltuinen. Daarbij kunnen voor de regels voor waterspeeltuinen twee situaties worden onderscheiden.
Kuntu aangeven of daarmee ook de kosten voor het opstellen van het beheersplan en de frequente onderzoeken naar de waterkwaliteit door een erkend laboratorium voor rekening van deze stichtingen of verenigingen komen?
De exploitant is verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften, dit verandert niet onder de Omgevingswet. De exploitant is dus ook verantwoordelijk voor de naleving van de regels over het opstellen van een beheersplan en het laten uitvoeren van wateranalyses door een erkend laboratorium. Daarmee zijn ook de kosten daarvoor voor zijn rekening, ook als de exploitant een stichting of vereniging is.
Als er sprake is van oppervlaktewater, worden de kosten voor monitoring en het jaarlijks veiligheidsonderzoek gedragen door de provincie en waterbeheerder.
Kunt u aangeven wat de motivatie was bij het opstellen van deze AMvB’s en of er bewust gekozen is voor een sterfhuisconstructie en er op deze manier voor te zorgen dat deze, veel al door vrijwilligers georganiseerde voorzieningen, verdwijnen?
De reden om regels te stellen voor waterspeeltuinen is om de gezondheid en veiligheid van gebruikers te waarborgen. Die regels voor waterspeeltuinen in een bassin zijn nu opgenomen in de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) en het gelijknamige besluit. Onder de Omgevingswet komen deze regels in het Bal.
Uiteraard is het jammer wanneer een vereniging vanwege onvoldoende middelen zou moeten stoppen met de waterspeeltuin. Bovenstaande regels zijn noodzakelijk voor de bescherming van de gebruikers van waterspeeltuinen en deze bescherming mag niet afhankelijk zijn van de financiële draagkracht van een exploitant. De gebruikers van deze waterspeeltuinen zijn vaak kleine kinderen en zij kunnen ziek worden van water dat niet voldoet aan de gestelde eisen of letsel oplopen indien de veiligheid onvoldoende is gewaarborgd.
Kunt u aangeven op welke wijze, in het kader van de participatie bij het opstellen van deze AMvB’s, is gecommuniceerd met belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen?
Bij de voorbereiding van de betreffende regelgeving in Bal en Bkl zijn onder meer brancheorganisaties zoals Recron en KHN, bestuurlijke koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen betrokken. Ook zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor de uitvoeringspraktijk. Veel van die organisaties hebben aan de uitnodiging gehoor gegeven. In 2018 is er een internetconsultatie gehouden waarop iedereen kon reageren. Daarbij is er geen inspraakreactie uitgebracht door een exploitant van een waterspeeltuin.
Kunt uaangeven hoe en wanneer belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen op de hoogte worden gebracht van de door hen te nemen initiatieven met betrekking tot de nieuwe regels voortkomend uit de omgevingswet en de AMvB’s die voor hen van toepassing zijn?
De implementatie van de Omgevingswet wordt ondersteund door het interbestuurlijke programma «»Aan de slag met de Omgevingswet»». Regionale ImplementatieOndersteuners (RIO’s) zorgen voor informatie en kennis in de regio maar hebben ook een rol om signalen op te pakken over de uitwerking van de wet in praktijk. Daarnaast is het informatiepunt Omgevingswet (IPOw) hét centrale punt waar alle decentrale overheden, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties terecht kunnen met hun vragen over de Omgevingswet. De Toolkit Omgevingswet biedt ondersteuning van de communicatie van onder meer de bevoegd gezagen met inwoners en ondernemers.
Verder wordt er geleerd van de ervaringen van anderen, onder andere uit pilots. Op de website www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl vindt men alle publicaties, infographics, oefencasussen en animaties, en informatie over bijvoorbeeld trainingen en bijeenkomsten. Ook komt er voor de inwerkingtreding een landelijke onlinecampagne die gericht is op inwoners en ondernemers.
Deelt u de mening dat, hoewel het belang van veilig zwem- of speelwater natuurlijk voorop staat, het verleggen van de verantwoordelijkheid met betrekking tot de kwaliteit van het zwemwater naar de beheerders, niet zou mogen leiden tot een onevenredige stijging van de kosten voor deze stichtingen of verenigingen, waardoor het voortbestaan van deze waterspeeltuinen op het spel komt te staan?
Zoals ook aangegeven onder het antwoord op vraag 4 en 5 verandert de Omgevingswet niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant. Die verantwoordelijkheid wordt dus onder de Omgevingswet niet verlegd. Veilig zwemwater of speelwater moet te allen tijde worden geborgd. Bij het stellen van deze regels is uiteraard ook gekeken naar de proportionaliteit van de regels voor de exploitant in verhouding tot het te beschermen belang. Zo zijn bijvoorbeeld metingen van de waterkwaliteit die weinig zinvol zijn geschrapt, en zijn omgekeerd metingen die naar de huidige inzichten wél relevant zijn, voorgeschreven. Daarnaast hebben exploitanten in het Bal ten opzichte van de huidige regels via doelvoorschriften meer ruimte gekregen om zelf te bepalen met welke maatregelen ze aan gestelde doelen kunnen voldoen. Dit biedt mogelijkheden voor besparingen, doordat maatregelen gecombineerd kunnen worden of beter afgestemd kunnen worden op de situatie van de waterspeeltuin.
Tot slot bevat het Bal ten opzichte van de huidige regels meer maatwerkmogelijkheden. Zo kan de provincie als bevoegd gezag de verplichte maandelijkse metingen deels laten vervallen als deze in de specifieke situatie geen zin hebben, mits de gezondheid gewaarborgd blijft. De exploitant kan zelf verzoeken om maatwerk. Uiteraard kan daarbij het beheerplan een rol spelen. Daarbij hoeft het opstellen van een risicoanalyse en beheerplan niet door een externe deskundige plaats te vinden. Bij het opstellen van deze documenten is het juist van belang dat de exploitant de risico’s in beeld brengt en nadenkt over de te treffen maatregelen, zoals maatregelen ter voorkoming van verontreiniging en verdrinking. De kosten van een risicoanalyse en beheerplan kunnen daarom beperkt blijven. De kosten zullen deels ook samenhangen met de omvang van de waterspeelplaats en bepaalde maatregelen – zoals het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan – kunnen ook door de beheerder worden uitgevoerd. Die maatregelen hoeven dus niet te worden uitbesteed, zodat kosten kunnen worden uitgespaard.
De nieuwe regels brengen dus extra kosten voor metingen van de waterkwaliteit met zich mee, maar anderzijds ook mogelijkheden voor besparingen vanwege doelvoorschriften en maatwerkmogelijkheden. De verwachting is dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige stijging van kosten. Ook het uitgevoerde onderzoek naar de lasten geeft daarvoor voor geen aanleiding.3
Bent u bereid om te onderzoeken of de invoering van de Omgevingswet en de AMvB Besluit Kwaliteit Leefomgeving in 2022, leidt tot ongewenste financiële neveneffecten bij beheerders van waterspeeltuinen of andere recreatieve oppervlaktewaterlichamen?
Ik volg de uitvoering van de nieuwe regels uiteraard en mijn ministerie heeft daarover ook contact met organisaties in het veld. Als daaruit blijkt dat er ongewenste effecten optreden dan ga ik uiteraard met de sector in gesprek en zal bekeken worden of er bijsturing nodig is. Daarbij staat het belang van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van gebruikers te allen tijde voorop. Het ligt daarom niet voor de hand dat financiële problemen bij waterspeeltuinen aanleiding zijn om het beschermingsniveau te verlagen. In geval van geldnood ligt het eerder voor de hand dat op lokaal niveau wordt gekeken hoe de exploitatie van een waterspeeltuin gecontinueerd kan worden. Zo is de afweging om bijvoorbeeld subsidie te verstrekken bij uitstek een lokale afweging. Om die reden zie ik geen aanleiding voor een onderzoek.
Bent u bereid om, als blijkt dat sprake is van een ongewenst financieel neveneffect, te zoeken naar oplossingen die kunnen bijdragen aan het behoud van deze voor veel, vooral kleine, kinderen belangrijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland’ |
|
Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland»?1 En zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bezorgd over de berichten dat meerdere personen die gearresteerd waren na de bomaanslag mogelijkerwijs gemarteld zouden zijn.
Heeft u tevens kennisgenomen van de berichten van onder meer Amnesty International en van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties dat twee voormalige medewerkers van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC), Samer Arbid en Abdul Razeq Farraj, gemarteld zijn in Israëlische detentie?
Nederland en de EU volgen deze zaak nauwgezet. Nederland is via de ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in contact over deze zaak met verschillende Israëlische en Palestijnse ngo’s en het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens. Deze organisaties maken melding van verwondingen en ziekenhuisopname als gevolg van de ondervraging, en stellen dat deze erop kunnen duiden dat de gearresteerde personen mishandeld of gemarteld zouden zijn. De VN heeft in oktober 2019 Israël opgeroepen deze beschuldigingen direct te onderzoeken. Het Israëlisch Ministerie van Justitie heeft een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen van foltering of mishandeling. Over het verloop van dit onderzoek zijn nog geen publieke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten bij de detentie van deze mannen in strijd hebben gehandeld met het VN-verdrag tegen foltering en het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en dat het gebruik van foltering in geen enkel geval gerechtvaardigd is? En zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan met inachtneming van artikel 15 van de Conventie tegen Marteling, die bepaalt dat een verklaring die is afgelegd als gevolg van marteling niet gebruikt mag worden als bewijs in een proces? En zo nee, waarom niet?
Israël stelt dat met informatie verkregen tijdens de verhoren nieuwe aanslagen voorkomen zouden zijn. Het kabinet wijst foltering in alle omstandigheden af en benadrukt dat het verbod op foltering absoluut is. Gebruik van uit foltering verkregen bewijs is strijdig met artikel 15 van het Verdrag tegen foltering, waarbij Israël partij is. Zodoende is het aan Israël om gevolg te geven aan de bepalingen van dat verdrag, waaronder artikel 15. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op het behandelen van Palestijnse gevangenen overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, onder meer bij bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur. De EU heeft in 2019 afspraken gemaakt over het tegengaan van foltering en onmenselijke behandeling. Onderdeel hiervan is dat de EU derde landen aanspoort hun wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen met artikel 15 van het verdrag.
Ook in multilateraal verband wordt Israël opgeroepen het absolute verbod op foltering te respecteren. Het VN-Comité tegen foltering heeft Israël meermaals opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag. Bij de laatste Universal Peer Review (UPR) van Israël in de VN Mensenrechtenraad is Israël opnieuw opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag tegen foltering. In mede door Nederland en andere EU-lidstaten gesteunde resoluties in de VN Mensenrechtenraad is Israël opgeroepen artikel 15 van het verdrag te respecteren.
Wat is uw reactie op het feit dat het proces van de verdachten plaatsvindt voor een militaire rechtbank? Hebben de verdachten naar uw mening over voldoende toegang tot rechtshulp kunnen beschikken?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces.
Het kabinet is bezorgd dat een van de verdachten na zijn arrestatie volgens de VN geen contact mocht hebben met zijn advocaat en volgens de berichten van de Israëlische organisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) tijdens de weken die hij in het ziekenhuis lag geen bezoek mocht krijgen van familieleden of zijn advocaat. Het kabinet is eveneens bezorgd dat volgens PCATI geen specifiek medisch onderzoek is gedaan om vast te stellen of de verwondingen verband houden met mogelijke foltering, zoals geadviseerd wordt door de VN in het Istanbul Protocol voor onderzoek naar foltering. Deze maatregelen beperken ten onrechte de verdediging van de verdachten.
Hoe oordeelt u over de praktijk van administratieve detentie door de Israëlische autoriteiten in het kader van het recht op een eerlijk proces?
Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen (zie ook antwoorden op Kamervragen over de arrestatie en administratieve detentie van Ahed al Tamimi met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 948, d.d. 21 december 2017).
Heeft u zorgen over de detentie en marteling van de oud-medewerkers van UAWC geuit tegenover de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft de Israëlische regering daarop gereageerd?
Nederland bespreekt met regelmaat kwesties die van belang zijn met de Israëlische autoriteiten. Daarbij komen ook mensenrechten aan de orde. Nederland heeft bij Israël zorgen over berichten over foltering opgebracht en aangedrongen op respecteren van de rechten van de verdachten. Nederland heeft daarbij onderstreept belang te hechten aan een eerlijke rechtsgang, ook omdat Nederland als donor van UAWC een belang heeft bij goede waarheidsvinding. Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (DENK), met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3822 d.d. 20 augustus jl.
Bent u voornemens het proces van de oud-medewerkers van UAWC te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland blijft de voortgang volgen. Daarbij zal Nederland contact blijven houden met Israëlische en Palestijnse ngo’s, alsook het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens die deze zaak volgen.
Afwikkeling belastingteruggave nabestaanden |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe vaak de Belastingdienst contact zoekt met nabestaanden bij overlijden als er sprake is van het recht op teruggave van belastingen indien er geen rekeningnummer van de erven bekend is?
Na ontvangst van het bericht van overlijden van een belastingplichtige stuurt de Belastingdienst vanuit het geautomatiseerde systeem een condoleancebrief naar het laatst bekende adres van de overledene. Bij die brief zit een formulier waarin gevraagd wordt om de naam en het adres van een contactpersoon ten behoeve van het afhandelen van lopende zaken van de overledene.
Bij de eerste teruggave wordt een ervenbrief gestuurd naar de contactpersoon, als deze inmiddels bekend is, of naar het laatst bekende adres van overledene met het verzoek de gegevens te verstrekken om de teruggave uit te kunnen betalen.
Voor elke teruggave verstuurt de Belastingdienst bovendien een aparte beschikking en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, wordt er per teruggave ook een mededeling gestuurd. In deze mededeling wordt vermeld dat het terug te betalen bedrag wordt uitbetaald aan de erfgenamen of, als geen rekeningnummer bekend is, dat het bedrag aan de Belastingdienst vervalt. Nabestaanden krijgen dus meerdere berichten wanneer er sprake is van een teruggave.
Een eventuele teruggave wordt gestort op het bankrekeningnummer van de overledene. Als het rekeningnummer inmiddels is opgeheven, onjuist of onvolledig is, wordt de teruggave door de bank teruggestort op de rekening van de Belastingdienst. In dat geval wordt automatisch een formulier verstuurd aan de contactpersoon met het verzoek om een bankrekeningnummer door te geven. Is er geen contactpersoon bekend dan wordt het laatst bekende adres van de overledene als postadres gebruikt voor deze brief. Indien een brief onbestelbaar retour wordt gestuurd, onderzoekt een medewerker of er inmiddels een nieuw (correspondentie)adres bekend is. Ook dan wordt een nieuwe brief naar het nieuwe adres gestuurd.
Overigens is dit jaar een actie gestart om de door de banken teruggestorte bedragen nogmaals in behandeling te laten nemen. Daar waar nieuwe en/of extra informatie achterhaald kan worden van erfgenamen, is opnieuw een brief verstuurd met het verzoek om een rekeningnummer door te geven. Momenteel worden de posten van het jaar 2018 onderzocht. Het doel is om meer teruggaven te kunnen uitbetalen.
Kunt u aangeven hoeveel openstaande posten van teruggave belastingen na overlijden er zijn? Kunt u een overzicht geven per jaar over de afgelopen vijf jaar en om welk bedrag dit in zijn totaliteit gaat? Wat gebeurt er met deze «openstaande posten» (waarbij erven dus niet na de eerste brief hebben gereageerd) en op welke termijn?
Onderstaande tabel bevat het overzicht van het totaal aantal teruggaven aan overledenen in de afgelopen vijf jaar. In de gevallen waarin geen rekeningnummer bekend is of het rekeningnummer is onjuist, onvolledig, opgeheven of geblokkeerd, wordt een brief verstuurd met het verzoek om alsnog een rekeningnummer te verstrekken. Als niet gereageerd wordt op deze brief en de Belastingdienst deze teruggave dus niet kan overmaken, dan wordt het bedrag van de teruggave nog vijf jaar bewaard. Wanneer erfgenamen alsnog een rekeningnummer doorgeven wordt het bedrag uitbetaald. Het tweede deel van de tabel geeft de aantallen en de bijbehorende bedragen weer, waarbij een reactie is uitgebleven. Voor het jaar 2020 zijn de cijfers tot 1 september opgenomen. Volledigheidshalve merk ik op dat de onderstaande bedragen aan veranderingen onderhevig zijn.
Jaar
Teruggave belastingen
Gevallen waarbij reactie uitblijft
Aantal
in euro’s
Aantal
in euro’s
2020
206.224
167.278.964,10
13.655
8.321.374,12
2019
232.765
189.007.632,99
23.902
12.561.648,17
2018
247.345
182.506.465,25
25.049
12.029.065,63
2017
224.015
179.118.933,60
17.314
7.997.789,72
2016
231.324
164.960.255,09
16.138
6.351.505,55
2015
179.678
142.529.672
15.162
5.827.238,23
Bent u bekend met situaties waarin nabestaanden via het f-formulier aangifte gedaan hebben, er sprake is van een teruggave belastingen, het ontbreken van een rekeningnummer van de erven en er door de belastingdienst maar éénmaal een brief gestuurd wordt naar de erven voor het doorgeven van een rekeningnummer waarop de teruggave kan plaatsvinden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 waarin het proces beschreven staat.
Stuurt de Belastingdienst automatisch een f-formulier aan de nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst stuurt automatisch een F-biljet aan de contactpersoon van de nabestaanden. Dit gebeurt niet in de gevallen waarin de overledene in de belastingjaren voorafgaand aan zijn of haar overlijden, niet werd uitgenodigd voor het doen van aangifte vanwege het ontbreken van de aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. Nabestaanden kunnen het F-biljet ook via de website of de Belastingtelefoon Nabestaanden aanvragen bij de Belastingdienst. De uiterste inleverdatum voor het F-biljet is 1 mei van het jaar volgend op het jaar van overlijden.
Kunt u toelichten waarom het f-formulier alleen fysiek kan worden ingevuld en niet bijvoorbeeld digitaal via «Mijn Belastingdienst»? Bent u bereid om het f-formulier vanaf 2021 digitaal beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het digitaal invullen van het f-formulier draagt bij een betere dienstverlening aan de nabestaanden en is ook een wens van de Belastingdienst. Het ontwikkelen van een digitaal f-formulier dat online kan worden ingevuld en ingediend vraagt de inzet van aanzienlijke automatiseringscapaciteit. De Belastingdienst heeft de ontwikkeling van het digitale f-formulier nog niet in gang kunnen zetten, omdat de beschikbare automatiseringscapaciteit voor de relevante applicaties de afgelopen jaren geheel is en wordt benut voor noodzakelijk onderhoud, jaaraanpassingen en implementatie van wetgeving. De Belastingdienst heeft daarom verkend of op een andere wijze online aangifte kan worden gedaan voor iemand die is overleden. Voor de groep nabestaanden, die na afloop van het jaar van overlijden aangifte inkomstenbelasting willen doen, verwacht de Belastingdienst dat in de tweede helft van 2021 een oplossing kan worden geboden. De Belastingdienst en Logius (BZK) werken aan een nabestaandenmachtiging voor de verbetering van dienstverlening aan nabestaanden. Deze machtiging kan worden gebruikt voor de inzage in en afhandeling van belasting- en toeslagenzaken voor de overledene. De Belastingdienst heeft in onderzoek op welke wijze deze machtiging ook is in te zetten voor het doen van de online aangifte inkomstenbelasting voor een overledene door een nabestaande. De voortgang en de uitkomsten worden opgenomen in de eerste voortgangsrapportage 2021.
Voor de groep nabestaanden die al tijdens het jaar van overlijden de aangifte inkomstenbelasting willen indienen kan geen online oplossing worden geboden op korte termijn. De automatiseringsinspanning is in de huidige planning te groot. De Belastingdienst neemt deze wens daarom op in het plan «Beheerst Vernieuwen 2021 – 2024», het IV-portfolio voor vernieuwing. Uiteraard zal een papieren f-formulier voor de aangifte inkomstenbelasting voor een overledene beschikbaar blijven.
Wat vindt u van het praktijkvoorbeeld dat een erkend financieel adviesbureau in 2020 al drie gevallen kent waarin de Belastingdienst één keer gecommuniceerd heeft met de erven en daarna (na uitblijven reactie) niet meer in actie komt?
Ik ben niet bekend met deze casus en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor het proces rondom een overledene verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een overlijden en het afwikkelen van de financiën vaak veel emoties en papierwerk met zich mee brengt en één enkel schrijven van de Belastingdienst tussen «wal en schip» kan raken?
De afwikkeling van financiële zaken van een overledene, inclusief de belastingzaken, is voor veel nabestaanden niet makkelijk. Het is daarom goed voorstelbaar dat één enkel schrijven niet altijd leidt tot een reactie aan de Belastingdienst. Volledigheidshalve wil ik nogmaals aangeven dat ook voor alle teruggaven een aparte beschikking wordt gestuurd en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, ook nog apart een mededeling voor elke teruggave afzonderlijk. Nabestaanden kunnen bovendien de informatie ook via de website van de Belastingdienst raadplegen. Op de website is er ook een checklist ten behoeve van de nabestaanden opgenomen ter controle of alle noodzakelijke stappen en formulieren gevolgd zijn. Bovendien kunnen de nabestaanden via een gratis telefoonnummer contact opnemen met de belastingtelefoon. Hierbij gaat het om een apart telefoonnummer, slechts bedoeld voor nabestaanden, waardoor zij niet het reguliere beltraject in hoeven. Er wordt verder regelmatig bezien waar de dienstverlening verbeterd kan worden.
Kunt u toezeggen dat u de Belastingdienst minimaal drie keer contact zal zoeken met de erven om de zaak af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven welke reactietermijn de Belastingdienst hanteert bij bijvoorbeeld een bezwaar op een naheffingsaanslag of een verzoek om kwijtschelding na een nalatenschap?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken krijgt de belastingplichtige een reactie op het bezwaarschrift. De termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd. In het geval er meer tijd nodig is, wordt er telefonisch dan wel per post contact opgenomen met de belastingplichtige.
Voor beschikkingen op aanvraag zoals een verzoek om kwijtschelding geldt een beslistermijn van acht weken. Indien het niet mogelijk is om binnen acht weken te reageren, wordt dit aan de belastingplichtige medegedeeld en wordt hierbij een redelijke termijn aangegeven binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Wilt u reageren op de volgende casus (praktijkvoorbeeld naar aanleiding van een digitaal werkbezoek): «Dochter heeft beheerstaken bij overlijden vader uitgevoerd. Na twee jaar ontvangt de dochter een naheffingsaanslag. Omdat zij de nalatenschap aanvaard heeft, komt deze naheffing voor rekening dochter. Dochter maakt bezwaar en doet een beroep op kwijtschelding. De Belastingdienst wijst dit verzoek binnen twee weken af en geeft aan dat als dochter in beroep wil gaan dit binnen tien dagen moet worden aangetekend om ontvankelijk te zijn. Dochter doet beroep op adviseur omdat reactietermijn te kort is (van de tien dagen is de brief twee dagen onderweg en nog twee weekenden waardoor er vijf werkdagen overblijven om beroep aan te tekenen). Adviseur vraagt uitstel van twee weken. Dit wordt afgewezen omdat regels regels zijn»? Wat vindt u van deze casus? Klopt het dat de Belastingdienst in dit soort casussen een reactietermijn van tien dagen hanteert? Vindt u deze termijn acceptabel?
Deze casus is mij niet duidelijk en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor de termijnen verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u inzicht geven in de termijnen die de Belastingdienst (breder dan alleen de afwikkeling van nalatenschap) hanteert bij het opvragen van informatie, bewijslast of aantekenen bezwaar of beroep?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken na dagtekening van een naheffingsaanslag moet het bezwaar bij de Belastingdienst worden ingediend. Het is mogelijk om een pro-formabezwaarschrift in te dienen en hierbij om uitstel te vragen. De termijn wordt dan met maximaal zes weken verlengd.
Als het verzoek om kwijtschelding is afgewezen, kan de belastingschuldige binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving, in beroep gaan.
Bij het opvragen van informatie krijgt de belastingplichtige over het algemeen drie weken om te reageren. Indien een belastingplichtige niet binnen deze termijn reageert, is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief op te maken waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de belastingplichtige ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte opgemaakt met een reactietermijn van twee weken, conform regelgeving.
Deelt u de mening dat een fatsoenlijke reactietermijn het aantal bezwaren en beroep kan verminderen (klant moet immers de gelegenheid hebben om de informatie op een juiste en adequate manier aan te leveren en als hij/zij hier toe niet in staat wordt gesteld zal er per definitie een beroep uit voortkomen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze mening deel ik. Als een belastingplichtige meer tijd nodig heeft om aan een informatieverzoek te voldoen, dan is dat mogelijk door contact op te nemen met de inspecteur en om uitstel te vragen.
Kunt u toezeggen dat u de reactietermijnen binnen de Belastingdienst tegen het licht gaat houden en daar waar nodig met maatregelen zal komen om een redelijke reactietermijn vast te leggen? Bent u bereid de Kamer hierover voor de behandeling van het Belastingplan 2021 te informeren?
Bij bezwaar, beroep en administratief beroep hanteert de Belastingdienst reactietermijnen conform wet- en regelgeving. Als het gaat om informatieverzoeken hanteert de Belastingdienst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik zie hierom geen aanleiding om de reactietermijnen voor belastingplichtigen of de Belastingdienst te herzien.
Het met contant geld kunnen blijven betalen in winkels. |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate is er sprake van een toenemend aantal winkels waarin niet langer met contant geld kan worden betaald? Zijn hierover actuele gegevens beschikbaar die u kunt delen?
Het RIVM schrijft op zijn website dat de kans zeer klein is dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten, zoals geld. Handcontact moet worden vermeden. Desalniettemin heb ik vernomen dat er toonbankinstellingen zijn die in verband met het coronavirus niet langer contant geld accepteren of betalingen met contant geld ontmoedigen door in de winkel kenbaar te maken dat pinbetalingen de voorkeur hebben. Ook zijn er toonbankinstellingen die aangeven dat zij niet langer contant geld accepteren, omdat zij problemen ondervinden met het afstorten hiervan. Dat is weer een gevolg van het minder beschikbaar zijn van afstortautomaten.
Er zijn op dit moment geen actuele gegevens beschikbaar over het aantal toonbankinstellingen dat dit betreft en in hoeverre corona hierbij een rol speelt. Het laatste onderzoek naar de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen vond plaats voor het uitbreken van het coronavirus. Hierbij bleek dat 97% van de toonbankinstellingen contant geld accepteerde1. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft onderzoeksbureau Panteia eind augustus de opdracht gegeven om nieuw onderzoek te doen naar de acceptatie van de verschillende betaalmiddelen door toonbankinstellingen2. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de acceptatie van contant geld en in hoeverre het acceptatiebeleid van toonbankinstellingen is veranderd door het coronavirus. De resultaten van dit onderzoek worden begin november verwacht.
Hoezeer spelen corona en het zoveel mogelijk vermijden van lichamelijk contact en/of andere factoren hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u de indruk, of ontvangt u signalen, dat het niet kunnen betalen met contant geld in winkels bij bepaalde groepen tot problemen leidt, zoals ouderen en mensen met een beperking?
In de eindrapportage van de Task Force Herziening standpunt contant geld van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), wordt aangegeven dat het – ondanks de stijging in het aandeel pinbetalingen – van belang is dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel en dat consumenten de keuze houden in de wijze waarop zij aan de kassa afrekenen. Er is tenslotte nog steeds een groep mensen die hun betalingen in contant geld wil voldoen en hier in sommige gevallen ook afhankelijk van is. Met name voor de laatste groep mensen is het belangrijk dat toonbankinstellingen contant geld accepteren. Ik heb incidenteel signalen ontvangen dat er mensen zijn die met contant geld willen betalen, maar dit niet altijd kunnen doen doordat contant geld niet geaccepteerd wordt door de toonbankinstelling. Uit eerder genoemd onderzoek door Panteia zal blijken in hoeverre deze signalen bredere gelding hebben.
Zoals ik schreef in de aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld hecht ik er belang aan dat ook in deze tijden, waarin we rekening moeten houden met het coronavirus, contant geld geaccepteerd wordt. Om die reden heb ik bij het opstellen van de coronaprotocollen door de verschillende sectoren, erop aangedrongen dat «het weigeren van contant geld», zoals door sommige sectoren gevraagd werd, hierin niet opgenomen werd als maatregel. Het belang van het accepteren van contant geld is door het Ministerie van Financiën ook benadrukt tijdens de besprekingen in de MOB Taskforce contant geld. Ik vind het belangrijk dat de afspraken die binnen het MOB hierover zijn gemaakt worden nagekomen4. Daarnaast gaat De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek doen naar de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld. De acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen maakt onderdeel uit van het onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van de voormelde onderzoeken, ga ik in gesprek met de verschillende stakeholders in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waaronder de brancheorganisaties van de toonbankinstellingen. In het MOB bestaan al langer afspraken over de toegang tot contant geld. Zo is er in MOB-verband een afspraak gemaakt dat elk Nederlands huishouden binnen een straal van vijf kilometer een geldautomaat tot zijn beschikking moet hebben.
In hoeverre deelt u de mening dat, rekening houdend met de corona-omstandigheden, het van belang is dat klanten in zoveel mogelijk winkels kunnen betalen met contant geld? Wat is er tot dusver gedaan om dit te borgen, met andere woorden welke beleidskeuzes zijn besproken, uitgewerkt en geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zou volgens u kunnen worden bevorderd dat het aantal winkels waar met contant geld kan worden betaald, zo groot mogelijk is, wetend dat op dit moment winkels contant geld mogen weigeren op voorwaarde dat zij dit duidelijk communiceren?
Toonbankinstellingen mogen, vanwege de contractsvrijheid die is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zelf bepalen welke betaalmethoden zij accepteren. Dit dienen zij duidelijk aan te geven richting de klant, bijvoorbeeld via raamstickers of kassastickers. Voor het goede functioneren van het betalingsverkeer is het belangrijk dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen groot is. Om die reden zijn hierover in MOB-verband afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat de organisaties van toonbankinstellingen hun leden adviseren om contant geld de komende jaren te blijven accepteren tenzij er aantoonbaar specifieke redenen zijn (zoals veiligheid) om dit niet te doen.
Tegelijkertijd geldt dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen ook afhankelijk is van een goede chartale infrastructuur. Dit betekent onder meer de mate waarin toonbankinstellingen het geld kunnen afstorten en de toelevering van wisselgeld, en de bijkomende kosten. Om die reden benadruk ik in mijn overleggen met de banken in het kader van de aanpak van plofkraken dat zij de tijdelijke sluiting van afstortautomaten (een maatregel genomen naar aanleiding van plofkraken) zo snel mogelijk terugdraaien wanneer dit vanuit veiligheidsoogpunt passend is. Het onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal deze infrastructurele aspecten ook meenemen en uit het onderzoek zal volgen of additionele maatregelen wenselijk zijn. Ondertussen verken ik welke maatregelen mogelijk zijn om een goede chartale infrastructuur te waarborgen en/of te bevorderen.
Op welke manier(en) zou het «rekening houden met mensen die afhankelijk zijn van contant geld», waartoe u in uw aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld oproept, gestalte moeten en kunnen krijgen? Bent u bereid dit met toonbankinstellingen te bespreken?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekenen een stijgend aantal pintransacties enerzijds en het handhaven/stimuleren van contante betaalmogelijkheden anderzijds voor de kosten die met name kleine ondernemers hiervoor moeten maken (zoals kosten voor pintransacties, arbeidsuren en verzekeringen)? Hoe verwacht u dat deze kosten zich zullen ontwikkelen en hoe kunnen deze kosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden gehouden?
In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde kosten van een contante transactie voor toonbankinstellingen de afgelopen jaren zijn toegenomen en die voor pintransacties zijn afgenomen. Dit is mede het gevolg van de bevordering van het pinnen en de daarmee gepaard gaande daling van het aantal contante transacties. Gezien de verwachting dat het aandeel giraal betalen verder zal stijgen ten opzichte van contante betalingen, ligt het in de lijn der verwachting dat de gemiddelde kosten van een contante betaling zullen stijgen. In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt wel opgemerkt dat de verschuiving van contante betalingen naar pinnen een kostenbesparing heeft opgeleverd voor zowel banken als toonbankinstellingen.
In het eerdergenoemde onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal ook gekeken worden welke kosten gepaard gaan met het in stand houden van de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld en hoe deze kosten verdeeld kunnen worden. De resultaten worden in juli 2021 verwacht.
Het bericht van weer dreigende tekorten aan beschermingsmiddelen |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er een tekort dreigt aan beschermingsmiddelen zoals handschoenen en beschermende jassen bij de behandeling van patiënten of van patiënten die mogelijk een COVID-19 besmetting hebben opgelopen?1
Klopt het dat bijvoorbeeld in een ziekenhuis in Rotterdam uit nood gewerkt wordt met «regenjassen» in plaats van echt goed beschermende jassen om besmettingen te voorkomen?
Heeft u dergelijke signalen ook ontvangen?
Klopt het dat u heeft gezegd dat er geen tekorten zijn aan beschermingsmiddelen en een flinke voorraad is opgebouwd door het Landelijke Consortium Hulpmiddelen, zodat men niet bang hoeft te zijn dat er een tekort aan beschermingsmiddelen ontstaat?
Kunt u garanderen dat al het zorgpersoneel in ziekenhuizen, andere instellingen en bij behandelingen in een thuissituatie in de toekomst bij een mogelijke tweede golf over voldoende beschermingsmiddelen kan beschikken? Kunt u dit toelichten?
De mogelijkheid voor gepensioneerden in het buitenland om via een app hun levensbewijs door te geven. |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ABP komt met app voor attestatie de vita»?1
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat gepensioneerden snel en makkelijk hun levensbewijs kunnen doorgeven? Waarom is het niet mogelijk dat het levensbewijs (digitaal) naar zowel de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar wordt gestuurd?
Op welke manier volgt u of de app van het pensioenfonds ABP een succes wordt? Kan de SVB in de toekomst ook de app van de ABP gebruiken, als deze heel goed blijkt te werken?
In hoeveel landen is de app voor digitale levensbewijzen van de SVB (Wereldwijd Alternatief Levensbewijs voor een Digitale Overheid (WALDO)) inmiddels beschikbaar? Wanneer wordt deze service wereldwijd beschikbaar?
Herkent u het signaal dat gepensioneerden in het buitenland zowel aan de SVB als aan hun pensioenfonds een levensbewijs moeten sturen, omdat de SVB dit door privacywetgeving niet meer mag delen? Zo ja, wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
Hoeveel gepensioneerden maken gebruik van de SVB-app om digitaal hun levensbewijs aan te leveren? Hoeveel procent van alle gepensioneerden in het buitenland betreft dit?
Hoe vaak komt het voor dat een levensbewijs door de SVB of een pensioenfonds of -verzekeraar geweigerd wordt? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak komt het voor dat een papieren formulier voor het levensbewijs kwijtraakt in de post? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak ervaren gepensioneerden in het buitenland problemen met DigID bij het doorgeven van hun levensbewijs? Waar kunnen zij in dat geval terecht?
Deelt u de mening dat gepensioneerden ook de mogelijkheid moeten houden om een papieren formulier te gebruiken? Hoe is die mogelijkheid gewaarborgd?
Bij hoeveel gepensioneerden is de verzending van hun levensbewijsformulier uitgesteld, doordat vanwege COVID-19 lokale overheidskantoren gesloten zijn?
Hoe wordt bepaald of het in een bepaald land vanaf oktober weer mogelijk is het levensbewijs te laten ondertekenen? Deelt u de mening dat gepensioneerden er niet de dupe van mogen worden als lokale overheidskantoren nog gesloten zijn?
De dreigende uitval van zorgpersoneel door stress. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks hebben we misschien wel bedden, maar geen personeel voor een tweede golf»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de waarschuwingen van ziekenhuisbesturen, vakbonden en Stichting IZZ dat de vermoeidheid, het ontbreken van tijd om bij te tanken en onverwerkte gebeurtenissen zich straks gaan wreken bij een tweede golf? Wat heeft u daar tot nu toe mee gedaan?
De eerste maanden van de uitbraak van covid-19 hebben een zware wissel getrokken op het zorgpersoneel. Zij hebben dag en nacht gewerkt om goede zorg te bieden, soms onder moeilijke omstandigheden. Hun mentale gezondheid en veerkracht is van groot belang om patiënten met covid-19 en het verlenen van reguliere zorg te realiseren. Ik ben me daarvan bewust en begrijp het signaal dat de genoemde partijen afgeven.
Voorop staat dat we er met elkaar alles aan moeten doen om te voorkomen dat zorgprofessionals weer door eenzelfde periode heen moeten als we hebben gezien in maart en april. Daarom blijft onze inzet, ook nu we het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames sterk zien stijgen, gericht op het voorkomen van dezelfde situatie als toen. Naast de algemene gedragsregels voor een ieder in onze samenleving, betekent dat ook inzetten op regionale maatregelen. De inzet is en blijft om ervoor te zorgen dat zorgmedewerkers veilig aan het werk kunnen met voldoende beschermingsmiddelen en testen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgprofessionals ook ruimte krijgen om gebeurtenissen uit die eerste periode en schokkende ervaringen goed te verwerken. Gelukkig kunnen zorgverleners voor mentale ondersteuning vaak terecht binnen hun eigen organisatie of vinden zij steun in hun persoonlijke omgeving. Daar waar dit in mindere mate gebeurt, of wanneer zij liever met iemand van buiten de organisatie praten, ondersteunen we vanuit VWS twee initiatieven. «Sterk in je werk – Extra coaching voor de zorg» is er voor laagdrempelige mentale ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen zoals PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP. Ook kunnen zorgverleners terecht bij het Informatie en Verwijs Centrum (IVC) dat in opdracht van VWS is opgericht. Het IVC biedt informatie voor zorgverleners over zelfzorg, stress, angst en eenzaamheid, tips voor leidinggevenden van zorgverleners en crisisteams. Het contactpunt van ARQ IVP en het IVC blijven de komende twee jaar bestaan en worden ingevuld op basis van actuele behoeften en vragen.
In het kader van het programma Waardigheid en Trots in de regio zijn verpleeghuizen in Noord-Brabant gestart met het implementeren van het concept teamreflectie: een methode om de ervaringen opgedaan tijdens de zorg voor patiënten met covid-19 binnen het team een plaats te geven, opdat een ieder weer gezond en gemotiveerd aan de slag kan. Ook andere regio’s tonen belangstelling voor deze methodiek en we onderzoeken momenteel de mogelijkheden om verder op te schalen.
Ook heb ik er begrip voor als zorgpersoneel aangeeft het nodig hebben om zich te kunnen opladen. Zeker in een context, waarin het -ook zonder corona- al heel druk is in de zorg. Daarom is het van belang dat we samen met alle partijen, ons inzetten opdat er voldoende en goed uitgerust (extra) personeel beschikbaar is om de hoge werkdruk en uitval wegens verlof of ziekte op te vangen. Daarom gaan we verder met het platform «Extra handen voor de zorg» waar professionals die niet meer in de zorg werken zich kunnen aanmelden om tijdelijk terug te keren. Om mensen snel op te leiden en inzetbaar te maken voor de zorg, is de Nationale Zorgklas opgericht. Dit is een online modulaire leeromgeving waar herintreders en mensen met weinig zorgervaring extra training kunnen volgen om opnieuw of breder ingezet te worden. Ook kunnen er grote groepen mensen met zorgaffiniteit maar zonder zorgachtergrond terecht om in korte tijd te worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Ik wil nogmaals mijn waardering voor het werk van zorgprofessionals benadrukken. Daarom komt er in 2021 een tweede bonus van 500 euro als onderdeel van een brede aanpak voor het werken in de zorg. Met die aanpak willen we ons blijvend richten op het verminderen van werkdruk, meer loopbaanmogelijkheden en meer zeggenschap voor zorgprofessionals. In 2021 komt daarvoor 20 miljoen euro beschikbaar. Om de aanpak ook vanaf 2022 voor te kunnen zetten stelt het kabinet voor dat jaar 80 miljoen euro beschikbaar en vanaf 2023 130 miljoen euro structureel. Tot slot stelt het kabinet een onafhankelijke commissie aan die mogelijke knelpunten en kansen – ook in de arbeidsvoorwaarden – analyseert en verschillende varianten uitwerkt voor een volgende kabinetsformatie.2
Maakt u zich ook ernstig zorgen dat een deel van het zorgpersoneel de komende maanden dreigt uit te vallen vanwege stress, onder andere veroorzaakt door hoge werkdruk, angst voor besmetting en opgedane schokkende ervaringen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 18.000 zorgmedewerkers besmet zijn geweest met Covid-19 en 541 zorgmedewerkers daarmee in het ziekenhuis zijn beland? Erkent u dat een deel van deze besmettingen tijdens het werk zijn opgelopen?
Volgens de meest actuele weekrapportage van het RIVM op het moment van schrijven zijn er tot en met 22 september 10.00 uur 21.256 zorgmedewerkers in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met Covid-19 gemeld. Van hen zijn 547 (3%) gemeld als opgenomen in het ziekenhuis. Het is echter niet bekend of te achterhalen of zorgmedewerkers het virus tijdens hun werk hebben opgelopen of daarbuiten.
Erkent u dat het kwalijk is dat deze zorgmedewerkers bij een eventuele doorverwijzing worden geconfronteerd met het betalen van het eigen risico van minimaal 385 euro en eventuele andere kosten zoals behandelingen van een fysiotherapeut?
Voor wat betreft de kosten voor behandelingen fysiotherapie wil ik graag verwijzen naar mijn eerdere besluit om per 18 juli jl. eerstelijns paramedische herstelzorg voor patiënten die ernstige Covid-19 hebben doorgemaakt voorwaardelijk tot het basispakket toe te laten3. De kosten die deze patiënten -en dus ook patiënten werkzaam in de zorg- maken voor behandelingen fysiotherapie worden hierdoor voorwaardelijk vergoed vanuit het basispakket. Het eigen risico van minimaal 385 euro geldt in dit geval wel.
Het eigen risico vervult echter een belangrijke rol binnen het zorgstelsel. Het uitzonderen ervan voor specifieke groepen zoals zorgmedewerkers acht ik ongewenst. Het draagt namelijk bij aan de financiering van de zorguitgaven en het kostenbewustzijn van verzekerden. Iedere volwassen verzekerde betaalt eigen risico, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke groepen verzekerden. Dat is ook onderdeel van de solidariteit binnen het stelsel.
Ook vanuit de uitvoering bezien stuit dit voorstel op bezwaren. Voor andere werknemers, die mogelijk eveneens via hun werk met Covid-19 in aanraking komen, zijn er ook geen regelingen om het eigen risico te vergoeden. De regeling voor politie- en brandweerpersoneel waar in de vraag naar verwezen wordt, richt zich niet specifiek op het eigen risico en het vergoeden van eigen risico van de zorgverzekering is zeker niet standaard. Wel kan er sprake zijn van schadeloosstelling bij beroeps gerelateerd letsel. Dit kan verschillende vormen van immateriële en materiele schade dekken. Het schadeloosstellen van beroeps gerelateerd letsel is echter een invulling van de zorgplicht van de werkgever. Aangezien de zorg privaat is georganiseerd, ligt de zorgplicht voor zorgmedewerkers die helaas ziek zijn geworden tijdens hun werk in eerste instantie niet bij de overheid, maar bij de individuele zorgwerkgevers.
Ten slotte wil ik in dit kader ook de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC) noemen. De Stichting ZWiC is een privaat initiatief dat fondsen werft om zorgmedewerkers en hun familieleden bij te staan en de financiële gevolgen van een intensive care traject of onverhoopt overlijden vanwege Covid-19 te verzachten. Ik heb uw Kamer eerder per brief geïnformeerd dat ik bereid ben om dit initiatief financieel te ondersteunen tot een verdubbeling van maximaal € 10 miljoen4.
Bent u bereid het eigen risico voor zorgmedewerkers die zelf Covid-19 hebben opgelopen dit jaar en wellicht volgend jaar te compenseren, net zoals dat nu het geval is bij onder meer politie- en brandweerpersoneel dat ziek wordt tijdens het werk?
Zie antwoord vraag 5.
Het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer |
|
Michel Rog (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat op rijksoverheid.nl wordt gecommuniceerd dat voor kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het terecht is dat kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs niet verplicht worden om mondkapjes te dragen, omdat sommige jongeren met een beperking het dragen hiervan niet begrijpen en mogelijk erdoor in paniek kunnen raken?
Ja, dat is terecht. Leerlingen zijn – in lijn met het OMT/RIVM-advies – niet verplicht om een mondkapje op school te dragen, omdat zij, gezien hun leeftijd, onderling beperkt besmettelijk zijn.
Klopt het dat desondanks uit de thans geldende noodverordening volgt dat reizigers van 13 jaar en ouder verplicht zijn om een mondkapje te dragen tijdens het vervoer?2
Het klopt dat in de noodverordening is opgenomen dat voor reizigers vanaf 13 jaar en ouder het verplicht is om een mondkapje te dragen. Daarbij is, mede gelet op deze doelgroep, ook bepaald dat niet wordt gehandhaafd op dit gebod als er wegens een medische reden het dragen van een mondkapje niet mogelijk is.
Klopt het dat juridisch gezien de noodverordening boven de sectorprotocollen staat?
Dit is juist.
Deelt u onze mening dat hier geen onduidelijkheid over moet ontstaan, mede omdat verschillende regio’s en vervoerders er daardoor mogelijk versnipperd mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat duidelijk moet zijn dat leerlingen geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs, zodat voor de vervoerders geen onduidelijkheid bestaat.
Kunt u – gezien het feit dat de scholen inmiddels weer open gaan – op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verschaffen over het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer, bij voorkeur door de noodverordening op dit punt aan te passen zodat die overeenkomt met de openbare informatie en de sectorprotocollen?
Deze duidelijkheid wordt geboden door een aanvullende aanwijzing aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s op grond van de Wet publieke gezondheid, die sinds 11 september jl. van kracht is. Deze wijziging houdt in dat niet mag worden gehandhaafd ten aanzien van de mondkapjesplicht in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs. Het sectorprotocol van het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) blijft hiermee van kracht. Ik heb het KNV hiervan op de hoogte gesteld.
Het bericht ‘Hotel biedt longstay aan: 799 euro voor 6 vierkante meter’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hotel biedt longstay aan: € 799 voor 6 vierkante meter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat € 799, voor een «woning» van 6 vierkante meter waarvan zo’n 2 m2 feitelijk woonoppervlak, een bizarre prijs is en dat de geboden ruimte op geen enkele manier als een woning gekwalificeerd zou kunnen worden?
CityHub hotel biedt kamers aan voor kortstondig verblijf onder een hotelbestemming. Hoewel ik de voorkeur geef aan reguliere bewoning voor mensen die opzoek zijn naar een woning, kunnen dergelijke aanlandplekken meerwaarde hebben voor een woningzoekende die tijdelijk onderdak nodig heeft in afwachting van een woning. Het is echter aan gemeenten om te bezien of dergelijke aanlandplekken een bijdrage kunnen leveren voor bijvoorbeeld studenten.
Deelt u de opvatting dat het van belang is dat nationale en internationale studenten kunnen wonen op een plek die leefbaar en betaalbaar is, en constateert u dat deze eenheden aan geen van deze voorwaarden voldoen?
Ik vind het belangrijk dat voor studenten voldoende en passende huisvesting beschikbaar is. Daarom heb ik samen met betrokken partijen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting ondertekend. Samen zetten we ons in op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod naar studentenhuisvesting. De ambities die de studentensteden de afgelopen jaren hebben uitgesproken worden meer en meer ondersteund door concrete plannen waarmee het tekort lokaal zal teruglopen. Zo zijn er vorig jaar in verschillende studentensteden bijna 8.000 woningen gerealiseerd. Daarnaast zijn verschillende acties ingezet om studenten te informeren over hun rechten en mogelijkheden, zoals het laten checken van hun huurprijs bij de Huurcommissie. Zoals ik hierboven heb aangegeven, kan het concept meerwaarde hebben voor een woningzoekende die tijdelijk onderdak nodig heeft. Dit kan ook het geval zijn voor (internationale) studenten.
Kunt u aangeven welke regelgeving geldt voor dergelijk «woning»-aanbod? Deelt u de mening dat, mede gezien het adverteren op een kamerverhuursite en het bewust adverteren van het concept «flexible living», de aanbieder niet zomaar een beroep kan doen op het feit dat het hier om toeristische verhuur zou gaan?2
In deze casus betreft het geen verhuur van een woning maar van een hotelkamer voor kortstondig gebruik. Het huurrecht is derhalve niet van toepassing. Het staat aanbieders van hotelkamers vrij om te bepalen via welke kanalen zij hun aanbod onder de aandacht willen brengen. Ik deel uw mening dat een kamerverhuursite voornamelijk kamers met een woonbestemming zou moeten aanbieden.
Op welke wijze is in regelgeving nu exact het onderscheid gemaakt tussen toeristische verhuur, en verhuur van woonruimte? Welke voorwaarden worden er in deze gevallen gesteld aan overeenkomsten? Hoe is hierin in het bijzonder de bescherming van huurders van de ruimte geregeld?
Bij de verhuur van hotelkamer wordt geen gebruik gemaakt van een reguliere huurovereenkomst. Er is immers geen sprake van wonen. Bij verhuur van woonruimte wordt een (tijdelijke) huurovereenkomst door huurder en verhuurder getekend en kan huur(prijs)bescherming van toepassing zijn.
Geeft dit voorbeeld en het feit dat, mede als gevolg van de coronacrisis, meer horeca-partijen extended stay en/of longstay aanbieden, aanleiding om huurbescherming ook hiervoor mogelijk te maken, regelgeving in brede zin te herzien of in ieder geval om nader afspraken te maken met deze partijen?
Ambtelijk is met de gemeente Amsterdam gesproken over de wenselijkheid van dergelijke constructies. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat zij hotelkamers als aanlandplekken voor studenten beschouwen maar dat dit in geen enkel opzicht de norm mag worden. Volgens de gemeente Amsterdam zijn hotels in beginsel niet om in te wonen. Ambtelijk wordt er samen met de gemeente Amsterdam bezien wat passende maatregelen zijn om langdurig verblijf in hotels niet de norm te laten worden.
Op welke termijn verwacht u met het convenant naar buiten te komen over transparantie voor huurders over de aanvangshuurprijs? Zal dit direct ook worden gevolgd door wetgeving?
Ik ben met de sector in overleg om meer transparantie te creëren voor huurders over hoe de aanvangshuurprijs tot stand komt. Zo kunnen verhuurders zich beter verantwoorden over de hoogte van de huurprijs. Dit zal leiden tot een convenant met de sector. Ik verwacht dit najaar het convenant met uw Kamer te kunnen delen. De afspraken van het convenant kunnen vervolgens verankerd worden in wetgeving, zodat zij bindend worden voor de gehele sector.
Het bericht '300 buurtbussen rijden al maanden niet door corona: duizenden reizigers gedupeerd’. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «300 buurtbussen rijden al maanden niet door corona: duizenden reizigers gedupeerd»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u uitleggen waarom buurtbussen niet kunnen rijden, terwijl al het andere vervoer wel weer rijdt?
In maart hebben de buurtbusverenigingen in overleg met de vervoerders besloten om te stoppen met het rijden van de buurtbussen. Het RIVM-advies was toen dat risicogroepen het OV het beste konden mijden. Omdat een groot deel van de buurtbuschauffeurs i.v.m. hun hoge leeftijd in deze risicogroep vallen, werd het risico voor de buurtbusvrijwilligers te groot geacht. Ook het algemene advies voor de reizigers was toen om alleen OV te gebruiken indien noodzakelijk. Sinds 1 juni is dit advies gewijzigd en is in het OV, op de buurtbussen na, weer de normale dienstregeling van kracht.
In een buurtbus is het, in tegenstelling tot in een grote bus, niet mogelijk om 1,5 meter afstand te houden tussen chauffeur en reizigers bij het in- en uitstappen. Zolang dit niet is opgelost, vinden vervoerders het niet verantwoord om de buurtbussen weer in te zetten in het OV. De sector heeft daarom aan TNO gevraagd de ventilatie in buurtbussen te beoordelen. Volgens de bevindingen van TNO voldoen kleine busjes die worden ingezet als buurtbus vaak niet aan de ventilatie eisen. Op dit moment voert TNO verdiepend onderzoek uit, waarbij ook wordt gekeken welke oplossingen mogelijk zijn. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin oktober afgerond.
Welke maatregelen zijn nodig om buurtbussen weer te laten rijden en op welke termijn worden deze maatregelen getroffen?
Op dit moment wordt door de vervoerders onderzocht welke maatregelen in een buurtbus bescherming kunnen bieden voor chauffeur en reizigers. TNO is gevraagd om een aantal proefopstellingen te beoordelen. Indien het advies is dat aanpassingen in het voertuig nodig zijn, zal de RDW deze maatregelen technisch keuren voordat deze aanpassingen doorgevoerd kunnen worden.
Hoeveel buurtbussen rijden er momenteel niet in Nederland en hoeveel reizigers worden getroffen door de afwezigheid van de buurtbussen?
In een normale situatie rijden er in Nederland ongeveer 350 buurtbussen die verantwoordelijk zijn voor ongeveer 227 buurtbuslijnen. Jaarlijks worden hiermee tussen de 3 en 4 miljoen ritten gemaakt. Voor het overgrote deel van deze bussen is een passend alternatief gevonden. Voor de laatste plekken waar dat nog niet het geval is wordt door alle betrokkenen naar een oplossing gezocht.
Is het bij u bekend of deze reizigers een alternatief aangeboden hebben gekregen om toch mobiel te blijven en te kunnen reizen met het ov? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
De decentrale overheden zijn, onder andere via concessies, verantwoordelijk voor de inzet van buurtbussen. In de meeste provincies zijn reeds alternatieve vervoersoplossingen gevonden voor de buurtbusreizigers. Deze alternatieven kunnen per regio verschillen. Zo worden op diverse plaatsen grote bussen met beroepschauffeurs ingezet. En in Friesland rijdt bijvoorbeeld de belbus of opstapper, in Noord-Brabant kunnen de reizigers op die verbindingen waar nu geen buurtbus meer rijdt tegen OV tarief met de regiotaxi reizen en in Noord-Holland rijdt vanaf 1 september een soort taxibuurtbus die van te voren geboekt moet worden. In het Nationale Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) van 27 augustus is hier over gesproken en is gezamenlijk het belang onderstreept om zo snel mogelijk een oplossing te bieden op de plekken waar nog geen alternatief beschikbaar is.
Bent u het ermee eens dat het openbaar vervoer van cruciaal belang is voor participatie in de samenleving op welke manier dan ook (werk, school, boodschappen, sociale contacten etc.)?
Het openbaar vervoer is een onmisbare schakel in ons mobiliteitssysteem. Daarom zet ik mij er voor in het openbaar vervoer zo goed mogelijk te laten functioneren zodat iedereen die dat wil er veilig gebruik van kan maken. Ook de buurtbussen zijn hierin een belangrijke schakel, omdat een buurtbus juist de mensen die vaak minder alternatieven hebben een vorm van mobiliteit biedt. Daarom vinden alle betrokkenen het belangrijk dat er goede alternatieven worden geboden. Aan de andere kant heb ik ook begrip voor het lastige dilemma van de regionale concessieverleners en vervoerders, want het vervoer moet immers zowel voor de reizigers als de vrijwilligers die de buurtbus rijden ook veilig zijn.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de buurtbussen zo snel mogelijk weer kunnen rijden en zolang dat nog niet kan, reizigers voor hetzelfde tarief een alternatief krijgen aangeboden?
De vervoerders onderzoeken samen met de industrie welke mogelijkheden er zijn om de ventilatie te verbeteren en kuchschermen te plaatsen. Zodra TNO en de RDW eventuele aanpassingen goedkeuren en deze in de voertuigen zijn geïnstalleerd, zijn de buurtbussen gereed. Ik heb in het NOVB het belang van alternatief vervoer benadrukt. Dit belang wordt door alle leden van het NOVB gedeeld. Ik heb de decentrale overheden gevraagd goed en creatief te kijken naar de plekken waar nog geen alternatief beschikbaar is.
Het actief ontmoedigen van onnodige reizen naar risicogebieden |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «1 op de 5 nieuwe coronapatiënten was kort daarvoor op vakantie in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat van de ruim 4.000 nieuwe coronabesmettingen die de afgelopen week werden vastgesteld, er 738 in de twee weken daarvoor in het buitenland zijn geweest? Zo nee, hoe zit het dan?
De wekelijkse epidemiologische update van het RIVM geeft aan dat er in week 34 (11–18 augustus) inderdaad sprake was van het feit dat 18,4% van de COVID-19 patiënten voor aanvang van de ziekte in het buitenland is geweest.
Erkent u dat op dit moment onnodig veel nieuwe besmettingen vanuit het buitenland Nederland binnenkomen? Zo nee, waarom niet?
Import van COVID-19 uit het buitenland moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Daarom worden al verschillende maatregelen getroffen. Zie vraag 5 voor deze maatregelen.
Erkent u dat de waarschuwing van het label «code oranje» kennelijk niet voldoende is om het aantal onnodige reizen naar risicogebieden in voldoende mate in te perken? Zo nee, waarom niet?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken. Communicatie naar de burger over o.a. reisadviezen wordt op regelmatige basis in interdepartementaal verband besproken.
Overigens zijn er op dit moment 2 verschillende aanleidingen voor een oranje reisadvies voor een land in de EU. Er zijn landen met een oranje reisadvies, omdat het RIVM oordeelt dat de gezondheidssituatie niet veilig is (COVID-risico-gebied). Ook landen die beperkende maatregelen invoeren voor Nederlanders zoals quarantaine bij aankomst vanwege de gezondheidssituatie in Nederland krijgen een oranje reisadvies (zoals bijvoorbeeld het VK en Finland), omdat die beperkende maatregelen zich niet verenigen met een toeristisch reispatroon. Voor reizigers die terugkeren uit dergelijke landen geldt geen quarantainemaatregel. Of quarantainemaatregelen gelden bij terugkeer wordt duidelijk gecommuniceerd in de reisadviezen en via andere kanalen.
Hoe gaat u de dagelijkse stroom aan nieuwe besmettingen vanuit het buitenland stoppen?
Op mijn verzoek voert het RIVM wekelijks een inventarisatie uit van landen die onveilig zijn om naar toe te reizen. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar het aantal besmettingen en het aantal testen uitgevoerd in dat land. Ook wordt het aantal positief geteste personen met een reishistorie in het betreffende land meegewogen. Daarnaast worden de diplomatieke posten geraadpleegd voor meer informatie over de situatie van een land of gebied. Op basis van de inventarisatie onveilige landen van het RIVM wordt het reisadvies van de rijksoverheid telkens aangepast.
Reizigers die naar een oranje gebied afgereisd zijn dat een COVID-19 risicogebied is, worden dringend geadviseerd om 10 dagen in thuisquarantaine te gaan bij aankomst in Nederland. Daarnaast is op Schiphol een teststraat (dit betreft een onderzoeksetting) ingericht om reizigers uit dergelijke risicogebieden direct te kunnen testen bij hun aankomst in Nederland. Bij de gates worden reizigers opgewacht door GGD-personeel dat hen o.a. begeleidt naar deze teststraat en informatie geeft over thuisquarantaine. Ook vooraf aan hun reis worden reizigers bewust gemaakt van de gevolgen van een reis (met vliegtuig). Om aan boord van een vliegtuig toegelaten te worden, moet elke passagier een gezondheidsverklaring invullen waarin hij/zij verklaart geen klachten te hebben die duiden op COVID-19 en bewust is van de gevolgen van de reis.
Ook voor landen met een geel reisadvies worden reizigers geadviseerd om zich in het buitenland zowel te houden aan de maatregelen die in Nederland gelden als aan de lokale maatregelen. Deze boodschap wordt via verschillende communicatie kanalen, waaronder het reisadvies, gecommuniceerd.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen nog massaal afreizen naar bestemmingen met code oranje?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de motie-Van Esch c.s. waarin de Kamer de regering oproept om «vliegreizen naar risicogebieden actiever te ontmoedigen»?2
Ja.
Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus jl. heeft de Minister-President aangegeven uitvoering te geven aan de motie door reisorganisaties te wijzen op het bijzondere karakter van de noodzakelijk reizen. De Minister van IenW heeft de Nederlandse reisorganisaties en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hierop gewezen via een brief.
Erkent u dat bestemmingen met code geel ook vrij plotseling in code oranje kunnen veranderen, zoals recent nog het geval was met o.a. Brussel, Parijs, Marseille, Madrid, Mallorca, Ibiza en verschillende Spaanse regio’s?3
Ja, er is sinds op 15 juni jl. het wereldwijde oranje reisadvies werd losgelaten en de reisadviezen voor EU landen werden aangepast naar een gele classificatie indien de situatie dat toeliet, ook steeds voor gewaarschuwd dat reisadviezen in verband met de snel veranderende virusdynamiek weer naar een oranje classificatie opgeschaald kunnen worden. Dit is via de kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere overheids-communicatiekanalen gecommuniceerd aan het publiek, de reisbranche en andere belanghebbenden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zijn reisadviezen op de wekelijkse beoordeling van het RIVM van de COVID-19 situatie in die landen.
Deelt u de mening dat het daarom verstandig is om ook reizen naar bestemmingen met code geel actief te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert reisadviezen op basis van de situatie in het desbetreffende land. Via de kleurcode wordt inzichtelijk gemaakt hoe veilig een land of gebied is. De situatie in landen met code geel of oranje verschilt dus van elkaar en het is voor de Nederlandse burger van belang dat deze verschillen inzichtelijk blijven. Daarom is het niet wenselijk om dezelfde waarschuwingen af te geven voor oranje en gele kleurcodes. Een gele kleurcode voor een land houdt in dat daar veiligheidsrisico’s zijn. Reizigers worden aangeraden goed voorbereid op reis te gaan. Zoals in het antwoord van vraag 9 staat genoemd waarschuwt het Ministerie van Buitenlandse Zaken reizigers dat als gevolg van nieuwe virusuitbraken het gele reisadvies voor bepaalde gebieden of landen weer kan worden aangescherpt.
Herinnert u zich de recente publiekscampagne van de rijksoverheid toen er op OV-haltes posters hingen met teksten als «met de bus, alleen als het noodzakelijk is»?4
Ja.
Is een dergelijke campagne volgens u ook een optie voor het actief ontmoedigen van vliegreizen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 30 juli 2020 (Aanhangsel van de Handelingen 3637) met antwoorden op vragen van het lid Van Raan (PvdD) heb ik aangegeven dat reizen reeds wordt ontmoedigd door voor bepaalde gebieden een oranje reisadvies uit te brengen en dit reisadvies op verschillende manieren onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er weer volop reclames in omloop zijn voor ploftickets en dat op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, niet of nauwelijks melding wordt gemaakt van het reisadvies bij bepaalde bestemmingen?5 6 7 Zo nee, waarom niet?
Reisorganisaties worden aangemoedigd om een link naar het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op te nemen. Veel organisaties doen dit ook al.
Het staat reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen vrij om reizen aan te bieden en aan te prijzen. Mits de reizigers zich aan de RIVM-richtlijnen houden, stellen de reis- en luchtvaartbranche hen in staat om van een op vakantie te gaan of een noodzakelijke reis te maken. Hoewel ik reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen niet kan verplichten hun aanbod te wijzigen, vind ik het niet passen dat reizen naar oranjegebieden worden aangeprezen als mogelijke vakantiebestemming. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 heeft de Minister van IenW reisorganisaties hierop gewezen via een brief.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, duidelijk moet worden gemaakt wat het reisadvies is bij de beschikbare bestemmingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, het reizen naar risicobestemmingen actief dient te worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u de actie van Corendon waarbij tijdens de verzengende hittegolf de korting op vliegtickets opliep bij hogere temperaturen?8
Ja.
Deelt u de mening dat, vanwege o.a. de klimaatcrisis en de coronacrisis, dergelijke reclames voor ploftickets volstrekt ongepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 13, 14 en 15.
Wat is uw inzet om het aantal reclames voor ploftickets in te dammen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u alsnog een concreet antwoord geven op de eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Raan over de onwenselijkheid van het bagatelliseren van volksgezondheidrisico’s en de waarde van code oranje door Corendon?9
Uw Kamer heeft op 30 juli 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3637) de verzochte concrete antwoorden ontvangen.
Kent u het bericht «De coronateststraat op Schiphol is «moeilijk te vinden» en «de capaciteit is onvoldoende»«?10
Ja.
Klopt het dat de capaciteit van de teststraat op Schiphol nog steeds onvoldoende is? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op dit moment is de testcapaciteit op Schiphol ca. 800–1000 testen per dag. Vanwege de huidige druk op de labcapaciteit en omdat het hier nog gaat om een onderzoeksetting naar het effect van testen van mensen/reizigers zonder klachten, wordt er vooralsnog niet opgeschaald. Op zijn vroegst verwacht ik het resultaat en een advies van dit onderzoek half september.
Klopt het dat de GGD nog geen verzoek heeft gekregen om de testcapaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden? Zo ja, waarom is die opdracht nog niet gegeven?
Dat klopt. Op dit moment moeten we allereerst weten hoe effectief de teststraat is op Schiphol omdat het hier gaat om het testen van mensen zonder klachten. Daarom is er op Schiphol ook direct een onderzoek gestart. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek half september. Ten tweede nam de druk op de lab capaciteit de afgelopen weken sterk toe. Op de drukste dag van de week in week 34 was er zelfs een stijging van 40% in het aantal afgenomen testen, ten opzichte van de drukste dag in week 33. Dit komt onder meer doordat steeds meer mensen zonder klachten zich laten testen. Dit legt een grote druk op de testketen en testcapaciteit van de GGD’en en laboratoria.
Wanneer gaat u de GGD alsnog verzoeken om de capaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden?
Zie antwoord vraag 22.
Wat is de stand van zaken omtrent teststraten op andere Nederlandse luchthavens?
De eerste oriëntatie gesprekken met andere luchthavens dan Schiphol hebben plaatsgevonden. Uitbreiding is echter met name afhankelijk van de druk op de lab capaciteit en de resultaten van het onderzoek op Schiphol. Vergeleken met Schiphol komen er relatief veel minder reizigers uit COVID-19 risicogebieden aan op deze luchthavens. Daarnaast moeten deze mensen alsnog 10 dagen in quarantaine, en kunnen zij zich ook bij (milde) klachten laten testen bij een GGD in hun eigen regio.
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie binnen een week beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt bovenstaande vragen binnen een week te beantwoorden.
Het bericht ‘Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies’ |
|
Niels van den Berge (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de geografische spreiding van de subsidieverdeling van het Fonds Podiumkunsten voor de periode 2021–2024?
In mijn brief van 15 september 2020 (2020Z16366) heb ik aangekondigd dat ik in de periode 2021–2024 extra investeer in het podiumkunstenaanbod. Dat doe ik door de 71 instellingen die van het Fonds Podiumkunsten een positief advies hebben ontvangen, maar waar het budget ontoereikend voor was, alsnog meerjarig te subsidiëren. Via het Fonds Podiumkunsten is jaarlijks € 15 miljoen extra beschikbaar voor deze instellingen. Daarnaast volg ik het advies van de Raad voor Cultuur, om een extra impuls te geven aan de culturele infrastructuur in de provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland en Limburg. Daar voeg ik de provincie Overijssel aan toe. Ik zet hiervoor de jaarlijks beschikbare € 2 miljoen van de matchingsregeling «Verbreding en Vernieuwing» in. Op deze manier wordt de culturele infrastructuur, op plekken waar die nu minder stevig is, versterkt. De basisinfrastructuur kent in de periode 2021–2024 meer geografische spreiding dan ooit. Per saldo gaat er ruim € 25 miljoen meer naar instellingen in de regio dan in de periode 2017–2020.
Bent u het met de mening eens dat niet of nauwelijks sprake is van regionale spreiding nu 54% van de subsidies in Amsterdam terecht is gekomen, terwijl slechts 4% van de subsidies in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen terecht is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van het cultuurlandschap in de regio Oost-Nederland en de provincie Gelderland te voorkomen nu daar nul aanvragen van gezelschappen gehonoreerd zijn, ondanks positieve beoordelingen van het Fonds Podiumkunsten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in beeld wat deze verdeling doet voor het culturele middensegment in de regio en hoe schat de Minister het risico in dat dit belangrijke middendeel – met onder andere de functies aanjagen en het kweken van talent – in de culturele keten hierdoor verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar het gevaar dat talent hierdoor vertrekt uit de regio naar de randstad, waardoor het gunstige makersklimaat nog verder verschuift naar de randstad? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voorzien dat, toen u de financieringsmethode wijzigde, het Fonds Podiumkunsten minder grote nadruk zou gaan leggen op regionale spreiding, omdat de financieringsmethode is gewijzigd en er meer geld naar de BIS is gegaan en daar een bredere spreiding is ontstaan, zoals Fonds Podiumkunsten in een reactie zegt? Zo ja, is dit een bewuste keuze geweest en waarom? Is een uitgebalanceerde geografische spreiding bij de verdeling van beide subsidiestromen niet wenselijker?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘LTO Noord wil af van ‘onzinnige beregeningsverboden’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord wil af van «onzinnige beregeningsverboden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u als opdrachtgever het feit dat een concept van de publicatie over bestaande wetenschappelijke kennis met betrekking tot beregening is gedeeld met belangenorganisatie LTO Noord?
De opdracht is voortgekomen uit een vraag die gesteld was in het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur, waarin informatie over de actuele stand van zaken en kwesties die spelen tijdens een droogtesituatie worden uitgewisseld. Dit sectoroverleg is ingesteld naar aanleiding van de droogte-ervaringen in 2018 en de aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte.
De opdracht betrof deskresearch om de bestaande wetenschappelijke kennis over de efficiëntie van beregening bijeen te brengen voor de beregeningsmethode waarmee in Nederland de grootste arealen worden beregend (i.e. de spuithaspel, gebruikt in akker- en weidebouw). Onderdeel van het voorziene proces was een bespreking met vertegenwoordigers van de landbouwsector en van de waterschappen, als beoogde gebruikers van de kennis. Doel was om te toetsen of de laatste stand van de wetenschappelijke kennis over efficiëntie beregening in de notitie helder is weergegeven. De bevindingen zelf stonden tijdens deze bijeenkomst niet ter discussie.
In het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur nemen naast LNV en Rijkswaterstaat vertegenwoordigers deel vanuit LTO, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), alsook deelnemers vanuit Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de Landschappen en de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE). Met de waterschappen is een overleg georganiseerd in Unie van Waterschappen-verband.
Wat is de reden dat de conceptstudie is gedeeld met belangenorganisaties alvorens tot definitieve publicatie wordt overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wie heeft ervoor gekozen om de conceptstudie te delen met belangenorganisaties en welke partijen zijn hierbij buiten LTO Noord nog meer geïnformeerd over de conceptresultaten van de studie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de samenstelling van de betreffende onderzoeksgroep?
De onderzoekersgroep bestaat uit onderzoekers van WUR, KNMI en enkele zelfstandige specialisten op dit gebied. Hun namen staan vermeld in de bijgaande definitieve notitie.
Bent u bereid om het onderzoek meteen naar de Kamer te sturen in de vorm zoals het is gedeeld met belangenorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De notitie is recent afgerond door de onderzoekersgroep en de definitieve versie is bijgevoegd. Ten opzichte van de conceptnotitie zijn de tekstpassages over de verdampingsverliezen overdag verduidelijkt en is er enige kennis over de relatie tussen windsnelheid en dag-nacht alsook windsnelheid en regio in relatie tot beregeningsverliezen toegevoegd2.
Deelt u de mening dat het in het kader van wetenschappelijke onafhankelijkheid zorgvuldiger zou zijn geweest om de publicatie niet voor te leggen aan belangenorganisaties alvorens er sprake is van een definitief resultaat?
Die mening deel ik niet. De bevindingen van de notitie stonden tijdens dit overleg immers niet ter discussie. Zie de antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Het bericht dat Doekle Terpstra voorzitter is van het nieuwe coördinatieteam ventilatie op scholen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van het coördinatieteam ventilatie op scholen tevens voorzitter is van Techniek Nederland, de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel?
Ik wil benadrukken dat het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie Scholen (hierna: LCVS) een inventariserende en ondersteunende rol heeft. Dit team gaat scholen helpen om te onderzoeken of de gebouwen voldoen aan de al bestaande eisen voor ventilatie. Het LCVS heeft geen concluderende rol, de schoolbesturen en GGD’s zijn namelijk inhoudelijk verantwoordelijk voor de eventueel te nemen acties. Met Doekle Terpstra is veel expertise beschikbaar over ventilatie en dat kunnen scholen nu goed gebruiken. De heer Terpstra neemt op persoonlijke titel het voorzitterschap van het LCVS op zich. Ik twijfel niet aan zijn integriteit. In het LCVS zit bovendien niet alleen Doekle Terpstra, maar ook de schoolbesturen, gemeentes en de GGD-GHOR.
Hoe voorkomt u dat hier belangenverstrengeling optreedt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe garandeert u de onafhankelijkheid van het coördinatieteam aangezien zijn voorzitter op 12 augustus in een persbericht aangeeft dat de situatie van de ventilatiesystemen op scholen ronduit alarmerend is?1
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat gebeurt er als de ventilatiesystemen van scholen ondermaats blijken te zijn maar het onduidelijk blijft of het een relevante rol speelt in de rondgang van het virus?
Op basis van de inventarisatie die er nu plaatsvindt zullen scholen al dan niet actie moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat een ventilatiesysteem voldoet aan de geldende eisen. Ook los van het virus is het belangrijk dat een ventilatiesysteem op school daaraan voldoet. Het RIVM geeft aan dat het op dit moment onduidelijk is of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus, dat ventilatiesystemen geen rol lijken te hebben gespeeld in de epidemie en dat er geen reden is het huidige beleid aan te passen.
Waar komt uiteindelijk de rekening te liggen voor het verbeteren van de ventilatiesystemen als de voorspelling van de voorzitter van het nieuwe coördinatieteam ventilatie op scholen waarheid blijkt te zijn?
Schoolbesturen zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het op orde brengen van de ventilatie. Hiervoor ontvangen zij middelen via de lumpsum. Afhankelijk van de omvang van de aanpassingen zou het schoolbestuur ook hiervoor opgebouwde financiële reserves kunnen aanspreken. Het zou zo kunnen zijn dat voor een doelmatige en structurele oplossing een grotere ingreep in het gebouw noodzakelijk is. Het schoolbestuur kan dan in overleg met de gemeente om te bespreken wat voor die school de beste oplossing is. We zien goede voorbeelden in het land, onder meer in Amsterdam, waar gemeente en schoolbesturen dat prima hebben opgepakt.
Het bericht 'Irakees die zijn Friese vrouw voor ogen van hun kinderen doodde alweer vrij' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de barbaarse moordenaar van een Friese vrouw al na zo’n korte tijd is vrijgelaten door de Iraakse autoriteiten?
Allereerst wil ik benadrukken dat het hier om een zeer schokkende zaak gaat. Ik begrijp volkomen dat het voor de nabestaanden erg moeilijk is dat de dader eerder dan verwacht weer is vrijgekomen. Tegelijkertijd is het naar mijn mening niet aan een bewindspersoon om een oordeel uit te spreken over de berechting van een strafbaar feit. De scheiding der machten is immers een belangrijke basis voor de democratische rechtstaat en de rechterlijke macht maakt haar eigen afwegingen in individuele zaken. Dit geldt ook nu het een strafrechtelijke procedure in het buitenland betreft. De berechting van een eigen onderdaan is een interne Iraakse aangelegenheid, waar Nederland niet in kan treden, ondanks het feit dat een Nederlandse familie slachtoffer is geworden van een verschrikkelijk misdrijf.
Bent u bereid om de Iraakse ambassadeur op het matje te roepen en ervoor te laten zorgen dat deze Iraakse moordenaar weer zo snel mogelijk in Irak achter slot en grendel komt te zitten? Zo nee, waarom accepteert u deze onrechtvaardige situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u er in het vervolg voor zorgen dat dergelijke gestoorde gekken Nederland in beginsel helemaal niet meer binnen mogen komen en dat u dus eindelijk eens stopt met het bieden van onderdak aan oorlogsmisdadigers, terroristen, nep-vluchtelingen en gestoorde psychopaten, en dus een inreisverbod regelt voor o.a. Irak? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag biedt de mogelijkheid om personen uit te sluiten van asielrechtelijke bescherming, onder andere als zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid of een ernstig niet-politiek misdrijf hebben gepleegd. Nederland maakt waar nodig gebruik van deze mogelijkheid. Bescherming is er immers voor de slachtoffers, niet voor de daders. In iedere individuele asielprocedure wordt daarom onderzocht of er aanwijzingen zijn dat de aanvrager betrokken is bij zulke daden of een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Naar mijn oordeel is het een illusie om te denken dat het nemen van een maatregel zoals hier voorgesteld criminele vreemdelingen voorgoed buiten de deur zou kunnen houden. Crimineel gedrag, of een psychische stoornis die tot dergelijk gedrag leidt, kan zich immers ook ontwikkelen eerst nadat iemand toelating tot Nederland heeft gekregen. Daarnaast laten nieuwsberichten zien dat dit gedrag overal voorkomt en niet is gebonden aan land van herkomst, cultuur, religie of wat dan ook. De oplossing kan dan ook niet liggen in een inreisverbod voor onderdanen van een beperkt aantal landen.
Deelt u de mening dat het terugreizen van de moordenaar eens te meer heeft aangetoond dat het ten eerste in alle gevallen prima mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst, het ten tweede klaarblijkelijk hartstikke veilig is in Irak en we dus helemaal geen asielverzoeken meer zouden moeten toelaten uit dergelijke landen en ten derde dat we helemaal zouden moeten stoppen met het bieden van onderdak, gratis zorg etc. aan lieden die door zowat 10 veilige landen heen zijn gereisd om hier op de kosten van de Nederlandse belastingbetaler te komen parasiteren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een duidelijk antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De redenen waarom iemand heeft te vrezen in zijn of haar land van herkomst verschillen van persoon tot persoon. Daarom moet ieder asielmotief individueel beoordeeld worden. Het is zeer goed mogelijk dat een land voor de ene persoon (weer) veilig is, terwijl een ander er nog steeds te vrezen heeft voor zijn of haar leven, voor marteling of voor andere daden van vervolging of onmenselijke behandeling.
Het Kabinet heeft in het Regeerakkoord opgenomen dat vluchtelingen die aan het noodlot willen ontsnappen, bescherming moeten krijgen. Dat is ook vastgelegd in internationale verdragen. Als we zouden stoppen met het behandelen van asielverzoeken uit een bepaald land, zouden we geen kennis meer kunnen nemen van de asielmotieven van een persoon, waardoor we die persoon bij terugkeer mogelijk in gevaar brengen. Zolang er geen mogelijkheid is om asielverzoeken elders te beoordelen, is het dus van belang deze te blijven behandelen.
Vanzelfsprekend is daarbij het uitgangspunt dat personen uit veilige landen, criminele vreemdelingen en personen die elders bescherming kunnen vinden geen bescherming in Nederland krijgen.
Loslopende nertsen en covid-19 |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met loslopende nertsen in Nederland? Zo ja, waar lopen deze los en in welke hoeveelheden? Zo nee, acht u loslopende nertsen een gevaar voor de volksgezondheid?
Deze nieuwsberichten zijn mij inderdaad bekend. Op dit moment blijkt uit mediaberichten dat er in verschillende delen van het land loslopende nertsen zijn aangetroffen. Aangezien het melden van deze dieren niet verplicht en centraal geregeld is valt niet te zeggen waar en hoeveel nertsen er loslopen. Wel vindt monitoring plaats van loslopende nertsen in het kader van het NEM1. De afgelopen jaren kwam hier een stabiel beeld uit naar voren van een laag aantal incidentele observaties. Deskundigen van partijen uit het veld geven na rondvraag aan geen opvallende stijging te zien in het aantal loslopende nertsen.
Een loslopende nerts is in principe geen gevaar voor de volksgezondheid. Met deze vraag vermoed ik dat u doelt op de kans dat een loslopende nerts met SARS-CoV-2 besmet is en dit zou kunnen doorgeven aan een persoon. De grootste kans op besmetting door nertsen ontstaat als er intensief contact is tussen mensen en geïnfecteerde nertsen, zoals in een stal van een nertsenhouderij. Dat is bij loslopende nertsen in de buitenwereld niet het geval. Nertsen zijn van nature schuwe dieren die in zijn algemeenheid het contact met mensen niet opzoeken. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor de opvang en tijdelijke verzorging van zwerfdieren. Mensen die loslopende nertsen aantreffen, wordt geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente, die de loslopende nerts kan (laten) vangen.
Besmette bedrijven worden geruimd en pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich er maximaal voor in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Tijdens een ruiming spant de NVWA zich maximaal in om eventueel ontsnapte nertsen direct te vangen. Hiervoor zijn er op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig.
Ondanks alle maatregelen zijn er recent twee loslopende nertsen gevangen, gedood en door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) positief getest op SARS-CoV-2. Eén van deze nertsen is gevangen in de buurt van Deurne, in de omgeving van besmette en geruimde bedrijven. Het dichtstbijzijnde geruimde bedrijf ligt op 1.200 meter afstand. De andere nerts is aangetroffen in Egchel. Ook hier zijn recentelijk twee besmette bedrijven geruimd, op 400 en 700 meter afstand. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze twee nertsen afkomstig zijn van besmette bedrijven. De ervaring op de nertsenbedrijven heeft laten zien dat intensief contact met een nerts nodig is om besmet te raken door een nerts. Zoals hiervoor al aangegeven, nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De drijvende kracht achter het stijgend aantal besmettingen bij mensen op dit moment is nog steeds de verspreiding van het virus tussen mensen. De rol van loslopende nertsen hierin is verwaarloosbaar.
Zouden loslopende nertsen een bron van besmetting kunnen zijn bij nertsenhouderijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is de inschatting dat er niet veel loslopende nertsen besmet zijn met SARS-CoV-2. Besmette bedrijven worden direct geruimd en loslopende nertsen worden zo snel mogelijk gevangen. In het traceringsonderzoek dat het onderzoeksconsortium voor ons uitvoert worden alle mogelijke besmettingsroutes onderzocht. Om deze route van besmettingen uit te sluiten wordt ook de rol van loslopende nertsen daarin bekeken. De recente vondst van een loslopende nerts wordt hier uiteraard in meegenomen.
Het nauwelijks openbaar maken van medicijnonderzoek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat maar 3% van de resultaten van klinische medicijnonderzoeken openbaar gemaakt wordt? Wat is uw reactie?1
Ik heb het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» gelezen dat aangeeft dat Nederland achter blijft bij registraties in het EudraCT en hiermee ook in het publiek toegankelijke EU Clinical Trials Registry.
Transparantie en publieke toegang tot de resultaten van klinische proeven, zowel positief als negatief, zijn fundamenteel voor de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. Het verzekert proefpersonen dat hun vrijwillige deelname aan klinische onderzoeken nuttig is en dat de resultaten zijn verzameld en gerapporteerd in het belang van iedereen. Transparantie vergroot de wetenschappelijke kennis en helpt klinisch onderzoek vooruit te helpen en efficiëntere ontwikkelingsprogramma's voor geneesmiddelen te ondersteunen.
De resultaten van onderzoek worden na een grondige «peer-review» primair openbaar gemaakt door middel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms. Op die manier worden de zorgprofessionals bereikt die de bevindingen in de praktijk moeten brengen en doorvoeren in behandelrichtlijnen, waardoor patiënten kunnen profiteren van de onderzoeksresultaten. Dat neemt niet weg dat publicatie in openbare registers belangrijk is om de samenleving breder te informeren over de opbrengsten van onderzoek. Daarom vraagt de overheid om onderzoeksresultaten ook te registreren. Het is daarom dat – vooruitlopend op nieuwe Europese regelgeving op het terrein van klinisch onderzoek met geneesmiddelen – de vereisten voor het publiceren van samenvattende resultaten van klinische onderzoeken in de EudraCT zijn opgenomen in een Europees richtsnoer2. Dit richtsnoer legt de verantwoordelijkheid voor registratie bij de opdrachtgevers van het onderzoek, die als enige zicht kunnen houden op het verloop en de voltooiing van hun studies. Onder het richtsnoer ontbreekt de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie juridisch af te dwingen.
Anders dan onder het richtsnoer biedt de inmiddels vastgestelde EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek3 wel deze mogelijkheid. Door vertraging van de ontwikkeling en oplevering van de benodigde EU-portaal en databank is evenwel een exacte datum van inwerkingtreding van de verordening helaas nog niet te geven. De verwachting is echter dat deze eind 2021 in werking treedt.
Wetenschappelijke instellingen zouden zich echter niet alleen daar waar vereist en juridisch afdwingbaar moeten inspannen om de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk openbaar te maken. Zeker ook in het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en de ambities die door het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zou meer transparantie door registreren, publiceren en het zonder beperkingen beschikbaar stellen van de beschikbare informatie vanzelfsprekende aandacht moeten hebben van wetenschappelijke instellingen.
Waar publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms wel plaatsvinden, is het teleurstellend dat ook herhaalde vraag om aandacht -waaronder een gezamenlijke oproep door het Europees Geneesmiddelenagentschap en de hoofden van de nationale geneesmiddelenbureaus, gevolgd door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek – nog niet heeft geleid tot een toename van de publicatie van onderzoeksresultaten in de openbare trialregisters.
Deelt u de mening dat patiënten gevaar kunnen lopen door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van geldverspilling door het niet registreren van eerdere resultaten van klinische studies? Is dit voor u aanleiding ervoor te gaan zorgen dat resultaten voortaan wel geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het gunstig is voor sommige farmaceutische bedrijven, dat bepaalde resultaten van klinisch onderzoek niet openbaar gemaakt worden? In hoeverre speelt de farmaceutische industrie hierbij een rol?
De medisch-ethische toetsingscommissie dient de afspraken over de openbaarmaking/ publicatie van de onderzoeksgegevens mee te nemen bij de beoordeling van het onderzoeksprotocol. Daarbij is het uitgangspunt dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met mensen zonder beperking openbaar gemaakt dienen te worden.
Het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» lijkt daarbij eerdere constateringen door het Europees Geneesmiddelenagentschap te bevestigen dat universiteiten en non-profitorganisaties een zwakkere staat van dienst hebben op het gebied van publiceren van onderzoeksresultaten in EudraCT dan de industrie.
Wat vindt u van het verschil met landen als het Verenigd Koninkrijk waar 80% van de studieresultaten openbaar zijn, en Ierland waar dat zelfs in 100% van de klinische studies het geval is? Welke verklaring heeft u voor dit verschil ten aanzien van beleid, regelgeving en controle?
Vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT volgen in beginsel Europese regelgeving. Eerdere publicaties over met name de registraties door Universiteiten in het Verenigd Koninkrijk geven helaas ook geen onverdeeld positief beeld.4
De eerder aangegeven vraag om aandacht van het Europees Geneesmiddelenagentschap voor de vereisten voor registratie in EudraCT is dan ook niet op specifieke landen gericht.
Waar en hoe is de Europese richtlijn uit 2014 geïmplementeerd die aangeeft dat resultaten van klinisch onderzoek binnen een jaar na afronding opgenomen moeten worden in een Europees register?
Het voorstel voor regelgeving uit 2014 betreft een verordening met in beginsel rechtstreekse werking. Het gaat hier om de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek waar ik in mijn beantwoording van vraag 1,2 en 3 naar verwijs en die dus nog niet in werking is getreden.
Lidstaten zijn verplicht om regels vast te leggen voor sancties op het niet nakomen van voorschriften voor het publiek toegankelijk maken van informatie in de EU-databank5. Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 33a, van de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
In lijn met de vertraging de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek -zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1,2 en 3 – zal ook het in werking treden van deze wet naar verwachting niet eerder plaatsvinden dan eind 2021.
Welke instrumenten heeft u om universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland te verplichten om resultaten van klinische studies te registreren?
In het licht van de Open Science ambities van het Nederlands kabinet en ook de ambities die het Nederlandse veld hiervoor zijn uitgesproken, zouden wetenschappelijke instellingen zich moeten inspannen om ook de resultaten van klinische studies zo veel als mogelijk ook openbaar te maken in EudraCT.
Met het in werking treden van EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek en de Wet van 22 maart 2017 tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Geneesmiddelenwet in verband met de uitvoering van verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, ontstaat de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie ook juridisch af te dwingen.
Hoe is het toezicht door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) op het registreren van de resultaten van klinische studies in de praktijk geregeld?
In een eerdere versie van het rapport «Clinical trial transparency in the Netherlands» is ten onrechte het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aangemerkt als de instelling die verantwoordelijk is voor het bijhouden van klinische onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd. Dit is niet het geval – het maakt geen deel uit van het mandaat van het CBG om klinische onderzoeken vast te leggen of op te volgen.
In de Wet Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd aangewezen voor toezicht op naleving van de wet. Als de verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek in werking treedt, krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ook de mogelijkheid om sancties uit te oefenen als niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen met betrekking tot openbaarmaking.
Bent u van mening dat Nederland, mede vanwege de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het goede voorbeeld dient te geven? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Meer of minder voldoen aan de vereisten met betrekking tot registratie in EudraCT moet los staan van de vestiging van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in Nederland. Vooralsnog ga ik ervan uit dat de hernieuwde aandacht voor de nu al geldende vereisten ook Nederlandse wetenschappelijke instellingen doet voorsorteren op het in werking treden van de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek. Dit ook in de wetenschap dat vanaf dat moment de verplichting tot registratie juridisch is af te dwingen.
Kunt u toezeggen dat u het CBG zult aanzetten om het naleven van de regels voor het registreren van klinische studies nu al streng te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat het aantal meldingen van universiteiten, onderzoeksinstituten en farmaceutische bedrijven in Nederland voortaan wordt opgenomen in het jaarverslag van het CBG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.