Het voortbestaan van Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
Deelt u de mening dat de unieke visie en werkwijze van Fokus-wonen behouden dient te blijven? Zo nee, waarom niet?1
In ADL-clusterwoningen wonen mensen met een ernstige lichamelijke handicap. Velen daarvan zijn aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Dat is voor deze mensen een essentiële voorwaarde om een zelfstandig leven te kunnen leiden. Dat dient uiteraard mogelijk te blijven als op 1 januari 2012 de huidige financiering van deze zorg vanuit een tijdelijke subsidieregeling eindelijk wordt vervangen door reguliere bekostiging. Na dertig jaar is het experimenteerstadium van het Fokuswonen voorbij. De overgang naar de AWBZ betekent uiteraard wel dat er voor cliënten en zorgaanbieders veranderingen op kunnen treden die samenhangen met het verdwijnen van de subsidieregeling. Een verandering voor bewoners is dat voor de zorg in ADL-clusters een eigen bijdrage betaald moet worden. De aanbieder krijgt te maken met meerdere regimes. Het is in de nieuwe situatie aan zorgaanbieder en verzekerde om heldere afspraken te maken over de gewenste invulling van de AWBZ-indicatie.
Bent u van mening dat deze werkwijze behouden kan blijven wanneer het Fokus-wonen grotendeels wordt ondergebracht in de AWBZ? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 1-1-2012 krijgen de bewoners een recht op AWBZ-zorg voor de zorg in- en om de woning die thans nog via een instellingssubsidie wordt bekostigd. Vanaf dat moment gelden ook voor bewoners van ADL-clusters de regels die van kracht zijn voor alle andere mensen met een lichamelijke beperking. Voor individuele bewoners kan dat gevolgen hebben. Bij de indicatiestelling door het CIZ is namelijk de geobjectiveerde zorgbehoefte het uitgangspunt en niet de subjectieve zorgvraag zoals in de huidige dienstverlening in ADL-clusters. Een bewoner kan dan niet zonder meer ten laste van de AWBZ meer hulp vragen dan nodig is om een verantwoorde situatie te bereiken. Daarnaast speelt dat de AWBZ-indicatie is afgestemd op een doelmatige manier van zorgverlening. Het kan doelmatiger zijn om een aantal handelingen tijdens één sessie uit te voeren. Gebleken is echter dat de meeste bewoners van ADL-clusters momenteel niet meer hulp inroepen dan waarop zij op grond van de AWBZ recht op zouden hebben. Uit de resultaten van het herindicatietraject komt naar voren dat de huidige gemiddelde ingeroepen ADL-assistentie van bewoners goed past in de AWBZ-indicatie voor persoonlijke verzorging. Voor velen zal de overgang per 1-1-2012 dan ook geen grote gevolgen hebben.
Kent u de zorgen van Fokus-cliënten over het voornemen om deze voorziening onder te brengen in de AWBZ? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid zich hierover actief te informeren bij de betrokkenen?
Ja. De cliëntenraad heeft op 2 november 2009 aan voormalig Staatssecretaris Bussemaker een notitie overhandigd tijdens de viering van het 30 jarig jubileum van Fokus. Als vervolg daarop hebben ambtenaren van mijn ministerie meerdere malen gesproken met de cliëntenraad van Fokus om te spreken over hun zorgen en wensen. Daarnaast ontvang ik soms ook rechtstreeks signalen van kritische bewoners van ADL-clusters.
Deelt u de mening dat de 24-uursbeschikbaarheid van een ADL-hulp (algemene dagelijkse levensverrichtingen) voor veel Fokus-cliënten essentieel is om zelfstandig te kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot versobering of zelfs verdwijning van de Centrale Units van waaruit ADL-hulpen opereren? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De ADL-units zijn nodig om 24 uur per etmaal noodoproepen te kunnen beantwoorden. De bezorgdheid dat ADL-units als gevolg van de overheveling van ADL-assistentie naar de AWBZ zouden moeten verdwijnen deel ik niet. Voor de totstandkoming van de bestaande ADL-units hebben de woningcorporaties middelen ontvangen van de overheid. De corporaties stellen de bestaande centrale ADL-units om niet beschikbaar aan de aanbieders van ADL-assistentie. Voor nieuwe steunpunten is de NZa-beleidsregel Zorginfrastructuur van kracht. Op dit moment werkt de Nederlandse zorgautoriteit (Nza) aan een uitvoeringstoets over de bekostiging van 24-uurs zorg op afroep. Aan de NZa is expliciet gevraagd om te bezien of wijzigingen in de bekostiging van zorg op afroep noodzakelijk zijn als gevolg van de beëindiging van de instellingssubsidie aan Fokus per 1-1-2012.
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot het verlies van de regie over het eigen leven, bijvoorbeeld niet meer de duur van een douchebeurt of het tijdstip van naar bed gaan kunnen bepalen? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind deze bezorgdheid ongegrond. Het is en blijft aan Fokus en de cliënt om goede afspraken te maken over de wijze waarop de zorg wordt geleverd. Net als voor alle andere lichamelijk gehandicapten die niet kiezen voor een Fokuswoning, moet de omvang van de ingeroepen zorg passen binnen de afgegeven AWBZ-indicatie. Uit het herïndicatietraject komt naar voren dat de omvang van de hulp die de bewoners gemiddeld inroepen goed past binnen de afgegeven AWBZ-indicaties.
Bent u van mening dat de versnipperde ZZP-/PGB-financiering2 bevorderlijk is voor het voortbestaan en de ontwikkeling van unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor veel zorgaanbieders een gegeven dat mensen met een hulpvraag op meerdere systemen een beroep kunnen doen voor wonen, zorg en ondersteuning. Veel zorgaanbieders slagen er in om voor een doelgroep een samenhangend zorgaanbod te organiseren, zodanig dat hun bewoners weinig last van de schotten hebben. Het is echter ook van belang dat niet alleen aanbieders maar ook de inkopers meer integraal denken en inkopen. Pas dan kan voor de mensen met een hulpvraag het beste resultaat worden bereikt.
Op welke wijze garandeert u dat unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg kunnen worden ontwikkeld en blijven voortbestaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik geef geen garanties. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van cliëntorganisaties, gemeenten, corporaties en zorgaanbieders om de handen ineen te slaan en ervoor te zorgen dat alle mensen met een zorgvraag op de woningmarkt aan hun trekken kunnen komen. Door goede samenwerking op lokaal niveau en het optimaal gebruiken van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving biedt, kunnen zorg- en woonconcepten waar mensen met een beperking behoefte aan hebben, behouden blijven en nieuwe concepten tot ontwikkeling komen.
Het Holland-Belgium bid voor het Wereld Kampioenschap (WK) 2018 |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat u op 19 november 2010 nieuwe documenten heeft verstrekt die betrekking hebben op de Nederlands-Belgische kandidatuur voor het WK voetbal in 2018? Zo ja, om welke documenten gaat het? Kunnen afschriften daarvan naar de Kamer worden gestuurd?1
Ja, op 19 november 2010 zijn zowel aan RTL als aan de NRC documenten verstrekt in het kader van de Wob. Al eerder, namelijk op 7 oktober 2010, waren in dat verband naar beide partijen stukken gestuurd die betrekking hadden op het besluit van het kabinet het WK voetbal te steunen en de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen. In aanvulling daarop heeft NRC gevraagd naar stukken die betrekking hadden op de subsidieaanvraag van de KNVB voor de gehele bidprocedure. Deze stukken zijn op 19 november 2010 aan zowel de NRC als RTL ter beschikking gesteld. Bijgaand treft u een kopie van de betreffende set aan.2
Hoe is het mogelijk dat deze documenten later opduiken uit het archief? Kunt u uw antwoord toelichten? Zit er nog meer in het archief dat nog niet geopenbaard is?
Bij de beoordeling van het Wob-verzoek heb ik alle documenten die betrekking hebben op het besluit van het kabinet en de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen verzameld. Ik ben van oordeel dat de subsidieaanvragen weliswaar indirect verband houden met het kabinetsbesluit, maar niet inhoudelijk betrekking hebben op de besluitvorming als zodanig. Het verzoek van NRC heb ik dan ook opgevat als een nieuw verzoek om informatie.
Is het waar dat de documenten zijn verstrekt in het kader van een Wob-verzoek? Lopen er met betrekking tot de WK-kandidatuur nog andere Wob-verzoeken en/of procedures, met als mogelijk gevolg en/of de mogelijke uitkomst de verstrekking van aanvullende documenten? Zo ja, wanneer verwacht u dat die aanvullende documenten verstrekt gaan worden?
Ja (zie antwoord op vraag 1) Er lopen op dit moment geen andere Wob-procedures. RTL heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 7 oktober en 19 november 2010. Voorts heeft RTL een voorlopige voorziening aangevraagd. Dit verzoek om een voorlopige voorziening is door de rechtbank Amsterdam afgewezen, doch met dien verstande dat de rechter wel verzocht heeft om in de bezwaarprocedure mede de e-mailcorrespondentie in het Wob-besluit te betrekken. Deze bezwaarprocedure zal er uiteindelijk toe leiden dat mogelijk meer informatie openbaar wordt gemaakt, waaronder dus ook e-mails.
Hoe verhouden de antwoorden op vraag 5 en vraag 7 zich tot elkaar? Zegt u toe dat er geen extra kosten voor onder andere stadions zullen optreden om de suggestie van een blanco cheque geheel weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord (24 november 2010) op kamervragen d.d. 15 oktober 2010 van het lid Leijten (SP) heb ik melding gemaakt van de afspraken die er bestaan tussen het kabinet en de burgemeesters van de vijf speelsteden over de dekking van de kosten van de stadionaanpassing. Indien het WK zou zijn toegewezen zou nader overleg plaats vinden over een voor beide partijen acceptabele oplossing voor de dekking van de kosten die samenhangen met de WK eisen. Dat betreft de aanpassing van de stadions die verder gaat dan de al voorziene aanpassingen van diezelfde stadions. Die laatste aanpassingen zullen ook plaats vinden zonder het WK voetbal en daar heeft de afspraak met de burgemeesters geen betrekking op.
Is het waar dat bij de Europese Commissie de belastingvrijstelling met een hoog gevoelige status behandeld wordt?
Het is mij niet bekend dat de aan de FIFA toegezegde belastingvrijstelling in het kader van het WK-bid door Nederland en België en/of de door Engeland, Spanje en Portugal toegezegde belastingvrijstelling, door de Europese Commissie als hooggevoelig zou zijn aangemerkt.
Kunt u de totale begroting van het Holland-Belgiumbid openbaar (laten) maken? Zo nee, waarom niet?
In mijn Wob-besluit van 19 november 2010 heb ik aangegeven dat openbaarmaking van de begroting de positie van het Holland-Belgium Bid in de aanloop naar het definitieve besluit van de FIFA zou kunnen schaden. Daarmee zou immers inzage worden gegeven in de wijze waarop het BID zou worden gepresenteerd. Gelet op de afwijzing van het Nederlandse BID is dit argument minder zwaarwegend. Met inachtneming van de Wob zal ik in mijn beslissing op het bezwaarschrift van RTL nogmaals bezien of openbaarmaking dan mogelijk kan zijn.
Is het waar dat de bijdrage voor de begroting van het Holland-Belgiumbid van overheden (Rijk en gemeenten) hoger is dan die van sponsors? Hoe oordeelt u hierover?
De KNVB heeft een begroting ingediend voor de gehele bidprocedure van in totaal € 15 miljoen. Door het Rijk is een bijdrage van € 4,5 miljoen verleend. Daarvan is 1 miljoen afkomstig van het Ministerie van ELI en 3,5 miljoen van VWS. Een zelfde bedrag is aan de Belgische overheid gevraagd. De rest van de begroting – 6 miljoen – is gedekt door bijdragen van de voetbalbonden en sponsors. Ik vind dit een acceptabele verdeling. De begroting die destijds bij VWS is ingediend is gebaseerd op een aantal aannames. Het Holland Belgium Bid comité is, direct na 2 december jl. al gestart met de afrekening om de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven vast te stellen. Deze afrekening zal ik u in het voorjaar doen toekomen. Deze afrekening zal een goed inzicht geven op de kosten van de verschillende activiteiten, zoals het haalbaarheidsonderzoek, het produceren van het Bid Book, communicatie in verschillende vormen, de finale presentatie in Zürich op 2 december, e.d. Duidelijk is al wel, dat volgens het Bidcomité ruim binnen die begroting gebleven wordt.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van Harry Been dat de belastingvrijstelling de Nederlandse staat «hooguit tientallen miljoenen» zal kosten, in relatie tot uw informatie over € 300 miljoen?23
De cijfers die de heer Been heeft genoemd zijn gebaseerd op berekeningen die door het bureau PWC in opdracht van de stichting The HollandBelgium Bid zijn gemaakt. Uit die berekening komt een bedrag van om en nabij de € 30 miljoen naar voren. De bedragen hangen erg af van de gekozen aannames.
In antwoord op door de heer Klaver van de fractie van GroenLinks op 12 augustus 2010 gestelde vragen over de raming van de kosten van de aan de FIFA toegezegde fiscale vrijstellingen, is al een keer een toelichting gegeven op de door het kabinet geraamde kosten van de fiscale vrijstellingen van maximaal € 300 miljoen. Ik zou hier graag kortheidshalve naar de antwoorden op deze vragen willen verwijzen (II, 2009–2010, Aanhangsel, nr. 3345).
Bent u van mening dat het bijdraagt aan de openheid als de woordvoerder van het Holland-Belgiumbid en u andere cijfers noemen als het gaat over de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de kosten en baten van het WK voetbal bestaan nu eenmaal verschillende opvattingen. Die verschillen ontstaan, zoals gezegd, door de gekozen aannames. Wanneer die aannames duidelijk zijn, dan behoeft dat de openheid niet negatief te beïnvloeden.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het AO WK-bid op 8 december?
Ja.
Het mogelijk afschaffen van de Wtcg |
|
Renske Leijten , Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat u overweegt de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) af te schaffen?1
De Wtcg is ingesteld om chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming te verschaffen voor de meerkosten die zij maken als gevolg van hun aandoening of beperking. Deze groepen maakten nauwelijks gebruik van de fiscale aftrekmogelijkheden voor buitengewone uitgaven, terwijl die fiscale regeling juist voor hen was bedoeld. In de berichtgeving over de Wtcg is veelvuldig benadrukt dat de tegemoetkoming nog niet in alle gevallen goed terecht komt. Hierbij is onderbelicht geraakt dat het geld in veel gevallen ook wél terecht komt bij de mensen die we met de Wtcg willen ondersteunen.
Dit laat onverlet dat ik in het interview met EenVandaag heb aangegeven dat de tegemoetkoming daadwerkelijk terecht moet komen bij de mensen waarvoor de regeling is bedoeld. Ik heb geconstateerd dat de doelgroepbepaling nu nog niet optimaal is. De regeling moet dus beter. Het vorige kabinet heeft op advies van de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg al verbeteringen aangebracht in de afbakeningscriteria van de Wtcg. Die verbeteringen worden in 2011 merkbaar. Ik ben voornemens om de regeling na de uitkeringsronde van 2011 te evalueren. Als dan blijkt dat de regeling dan nog niet werkt zoals we beogen, wil ik zelf nog een poging doen om de criteria te verbeteren. Zoals ik echter heb aangegeven, kun je niet oneindig doorgaan met verbeteren. Als uiteindelijk blijkt dat we de regeling niet goed krijgen, dan moeten we op zoek gaan naar iets anders.
Bent u zich ervan bewust dat deze uitspraak leidt tot veel ongerustheid bij mensen die een tegemoetkoming hard nodig hebben om zorgkosten (deels) gecompenseerd te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u garant voor een vervangende regeling als u het niet lukt om de Wtcg beter terecht te laten komen?2
Verwijzend naar bovenstaand antwoord ben ik thans niet voornemens om de Wtcg tegemoetkoming af te schaffen zonder dat hier iets voor in plaats komt.
Erkent u dat de belofte dat de Wtcg het instrument was om geld beter terecht te laten komen dan de Buitengewone aftrek bijzondere ziektekosten is geschaad?3
De Wtcg is begin 2009 ingesteld ter vervanging van de buitengewone uitgavenregeling (BU). Ik wil daarbij benadrukken dat de Wtcg een samenstel van maatregelen omvat en dus méér is dan alleen de algemene tegemoetkoming. Naast deze tegemoetkoming regelt de Wtcg ook een korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo, maandelijkse inkomenscompensatie voor ouderen en een jaarlijkse tegemoetkoming van € 350,– voor mensen die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Tenslotte is er ook een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. De doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten wordt door dit samenstel van maatregelen veel beter bereikt dan bij de BU het geval was. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, laat dit onverlet dat de afbakening van de doelgroep voor de algemene tegemoetkoming nog niet optimaal is en verder wordt verbeterd.
Acht u het mogelijk dat er een nieuwe fiscale mogelijkheid wordt gecreëerd voor teruggave van concrete kosten die samenhangen met chronische ziekte? Zo ja, bent u bereid dit te bespreken met uw collega van Financiën? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gesteld, bestaat de Wtcg uit vijf verschillende maatregelen en één daarvan is een fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. Op grond van deze regeling is het nu al mogelijk om zorgkosten die niet langs een andere weg worden vergoed op te voeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Zo kunnen uitgaven voor onder andere genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen zoals steunzolen of een kunstgebit, een dieet op medisch voorschrift of extra gezinshulp via de belasting worden afgetrokken. Het creëren van een nieuwe fiscale regeling voor kosten die samenhangen met een chronisch ziekte acht ik dan ook niet aan de orde.
De betrouwbaarheid van 'Kies Beter' |
|
Renske Leijten |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de website Kies Beter geen informatie bevat over bezoeken, maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de gezondheidszorg, zelfs niet over perikelen zoals die zich bij HWW Zorg te Den Haag en Monteverdi te Zoetermeer hebben afgespeeld? Wat is uw verklaring hiervoor?1
De inspectierapporten worden via www.igz.nl openbaar gemaakt. In het verleden is ervoor gekozen om op kiesBeter.nl een link naar inspectierapporten te plaatsen. Door een technische storing bij kiesBeter.nl hebben er twee weken geen links naar de inspectierapporten van de verpleeg- en verzorgingshuizen op kiesBeter.nl gestaan. Inmiddels is er een aparte pagina aangemaakt binnen kiesBeter.nl waarbinnen directe linkjes worden gemaakt naar de inspectierapporten van de diverse zorgtypes zoals V&V, thuiszorg, gehandicaptenzorg enz.. Ook op de startpagina zorgverleners wordt gemeld dat deze pagina met linkjes bestaat. Daarnaast is vanaf de homepage te zoeken op trefwoorden zoals: inspectierapporten, IGZ, rapporten.
Daarmee zijn de inspectierapporten zoals over HWW Zorg te Den Haag en Monteverdi te Zoetermeer via www.igz.nl èn www.kiesBeter.nl opvraagbaar.
Bent u van mening dat transparantie en betrouwbare informatie voor zorggebruikers essentieel is om verantwoord te kunnen kiezen tussen verschillende zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Ja, transparante en betrouwbare informatie over zorg en zorgverleners is essentiële informatie voor zorggebruikers.
Op welke wijze dienen zorggebruikers naar uw oordeel te worden voorzien van betrouwbare informatie? Is de website Kies Beter voor u het medium naar keuze? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggebruikers ontvangen informatie uit diverse kanalen: huisarts, zorginstelling, zorgverzekeraar en uit de eigen kring van de zorggebruiker. De mate van betrouwbaarheid van deze informatie is niet bekend.
De overheid vindt het belangrijk dat er betrouwbare informatie is en voelt zich verantwoordelijk om deze informatie beschikbaar te stellen, om die reden is kiesBeter.nl er. Met een website worden veel zorggebruikers en zorgverleners bereikt, om die reden sta ik achter dit medium.
Bent u van mening dat de gegevens van de Inspectie een noodzakelijk bestanddeel vormen voor een goede afweging over de kwaliteit van een zorginstelling? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van een goede afweging kunnen rapporten van de IGZ nuttig blijken. Op kiesBeter.nl staat tevens een link naar het BIG-register met daarop een lijst van BIG-geregistreerden met een bevoegdheidsbeperking.
Bent u nog van mening dat Kies Beter het predicaat van «betrouwbare informatie van de overheid», zoals staat vermeld op de website, verdient? Wilt u toelichten of u de informatie voor zorggebruikers voldoende betrouwbaar en transparant vindt?
KiesBeter.nl beslaat een breed terrein en geeft informatie over verzekeringen, medicatie, zorgverleners en zorginstellingen, patiënteninformatie, actualiteiten in de zorg, kwaliteit, aandoeningen en wachttijden. Het is geen website die «af» is, maar juist een website die ieder jaar gefaseerd gevuld en geactualiseerd wordt om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de vragen van de zorggebruiker. Zoals gezegd wordt de betrouwbaarheid geborgd doordat kiesBeter.nl niet commercieel is en de informatie op kiesbeter afgestemd is met wetenschappelijke instituten. Voor wat betreft de kwaliteitsgegevens volgt kiesBeter.nl het transparantieprogramma Zichtbare Zorg. Deze informatie is in samenwerking met de veldpartijen tot stand gekomen en is betrouwbaar en transparant, maar nog niet volledig. In 2011 wordt de presentatie en de zoekfunctie op kiesBeter.nl eenvoudiger en toegankelijker gemaakt voor zorggebruikers. Dit is een onderdeel van de opdracht aan kiesBeter voor 2011.
Gelooft u dat een ten gunste van zelfregulering terugtredende overheid de toegang tot goede zorg voor iedereen bevordert? Zo ja, op grond waarvan en onder welke voorwaarden?
Ik zie niet goed waar in uw vraag precies de link van kiesBeter met het optreden in geval van het falen van zelfregulering ligt en weet niet naar welk falen van zelfregulering u vraagt.
KiesBeter geeft informatie op basis waarvan burgers een keuze kunnen maken voor een zorgaanbieder. Zorgaanbieders zijn in eerste aanleg met andere partijen als de zorgverzekeraars en cliëntorganisaties verantwoordelijk voor het definiëren van de relevante keuze-informatie waarover op kiesBeter wordt gerapporteerd. Zorgstellingen leveren zelf de gegevens aan voor publicatie op kiesBeter. Beide zijn niet-vrijblijvend, maar een wettelijke verplichting. In het kader van het op te richten Kwaliteitsinstituut voor de zorg wordt bezien hoe de doorzettingsmacht van de overheid bij het definiëren van keuze-informatie verder vorm kan worden gegeven.
Bent u van mening dat de overheid dient op te treden indien zelfregulering faalt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke «high penalty» staat er dan tegenover uw «high trust»?
Zie antwoord vraag 6.
Het initiatief van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) om een Besloten Vennotschap (BV) voor plastische chirurgie te beginnen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het initiatief van het UMCG om een privékliniek voor plastische chirurgie in bv-vorm op te richten voor niet-verzekerderde plastische chirurgie? Acht u een dergelijk commercieel initiatief een taak voor een academisch medisch centrum?1
Het is aan het UMCG zelf om te bepalen welk type behandelingen ze aanbiedt en in welke organisatievorm deze behandeling plaatsheeft. Binnen de plastische chirurgie biedt UMCG, zoals vele andere ziekenhuizen, zowel zorg aan die onder het basispakket van de zorgverzekering valt als zorg die daarbuiten valt. De reden die het UMCG geeft om ervoor te kiezen een BV op te richten voor esthetische chirurgie is om de administratie en financiële kant van deze onverzekerde zorg op transparante wijze te scheiden van de verzekerde vormen van plastische chirurgie die door het UMCG worden aangeboden. Oprichting van een BV heeft voor het UMCG niet geleid tot verandering in de organisatie van de patiëntenzorg.
Hoe wordt voorkomen dat plastisch chirurgen zich op deze commerciële activiteit storten zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere zorg, een dag kent immers maar 24 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specialisten zijn daar werkzaam?
De werkzaamheden binnen het Universitair Centrum voor Esthetische Chirurgie (UCEC) worden uitgevoerd door stafleden van de afdeling Plastische Chirurgie van het UMCG.
Hoe worden deze specialisten betaald? Per verrichting of zijn deze in loondienst? Wat verdient een academisch medisch specialist in deze privékliniek?
De plastisch chirurgen zijn in loondienst van het UMCG en krijgen betaald vanuit een ambtelijke aanstelling die ze bij het UMCG hebben. Zij worden gedetacheerd in de UCEC. De hoogte van het inkomen staat daarmee vast en is onafhankelijk van het feit of ze behandelingen uitvoeren bij het UCEC of het UMCG. Dit inkomen valt binnen de kaders van de CAO Universitair medische centra (CAO-UMC).
Wordt op deze wijze via een omweg het inkomen van de academisch specialisten opgekrikt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 4.
Leidt dit niet tot een toename van de wachtlijsten voor reguliere plastische chirurgie? Zo nee, waarom niet?
Ieder ziekenhuis bepaalt zelf welk type behandelingen ze aanbiedt en daarmee hoe de verhouding tussen de geboden verzekerde en onverzekerde zorg ligt. Het feit dat de esthetische chirurgie in het UMCG in het UCEC wordt uitgevoerd verandert op zichzelf niets aan deze keuze.
Wat vindt u van de wachtlijsten voor plastische chirurgie in het UMCG waarbij men 13 weken moet wachten voor een borstvergrotingsbehandeling en 17 weken voor een buikwandcorrectie, terwijl de Treeknorm voor behandeling zeven weken bedraagt?23
De Treeknormen zijn streefnormen die de veldpartijen onderling overeengekomen zijn. Het is gewenst maar niet noodzakelijk dat elk ziekenhuis op elk specialisme binnen de Treeknorm opereert. De patiënt heeft vrije keuze voor arts en ziekenhuis en kan in die keuze de wachttijd laten meewegen. Als een patiënt geconfronteerd wordt met een hoge wachttijd, kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een spoediger behandeling.
Waarom werkt het UMCG niet deze wachtlijsten weg in plaats van zich bezig te houden met commerciële initiatieven?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 2.
De overname van personeel en zorgbehoevenden in de gemeente Haarlemmermeer |
|
Renske Leijten |
|
Bent u op de hoogte van de situatie in de Haarlemmermeer, waar 400 thuishulpen met collectief ontslag zijn gestuurd doordat hun werkgever buiten de aanbesteding van de huishoudelijke zorg is gevallen?1
Ja.
Bent u van mening dat de gemeente goed beleid voert door de keuze voor drie nieuwe aanbieders, waardoor de oude aanbieder zijn personeel moet ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Ze zijn hierbij vrij in de wijze waarop ze deze ondersteuning vormgeven. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de vraag voor welke aanbieders de gemeente kiest, dit behoort tot de vrijheid van gemeenten.
Wat is uw oordeel over het feit dat zeker de helft van de 400 thuishulpen moeten solliciteren voor hetzelfde werk, maar dat zij wel een schaal lager betaald zullen krijgen?
Arbeidsvoorwaarden zijn primair een zaak van betrokken werkgevers en werknemers. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven van aanbieders van huishoudelijke verzorging te eisen dat zij hun personeel belonen conform de CAO VVT. Verder moeten thuiszorginstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ houdt hier toezicht op. Vanzelfsprekend is het personeel van groot belang bij het streven naar goede kwaliteit.
Erkent u dat het de inzet van de thuishulpen is die maakt of een aanbieder kwaliteit levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel dat juist zij salaris moeten inleveren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van de nieuwe aanbieder T-zorg die enkel iemand aanneemt wanneer diegene de huidige cliënten meebrengt naar deze aanbieder?2
De cliënt kiest de aanbieder van huishoudelijke verzorging. Vanzelfsprekend zijn er cliënten die graag hun eigen hulp willen behouden en er daarom voor kiezen om gebruik te maken van de diensten van de nieuwe werkgever van deze hulp. In die zin kan het in stand houden van de relatie tussen cliënt en medewerker voor alle partijen wenselijk zijn. De keuze hiervoor blijft echter voorbehouden aan de cliënt.
Een aanbieder kan dus niet van een toekomstige medewerker eisen dat deze zijn cliënten «meeneemt» naar deze aanbieder. Bij de gemeente Haarlemmermeer zijn ook geen gevallen bekend, waarbij de nieuwe aanbieder eist dat de potentiële medewerker cliënten meeneemt.
Bent u van mening dat de eis om cliënten mee te nemen een ordentelijke eis is om iemand een contract aan te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de indruk dat de aanbieder niet geïnteresseerd is in het toekomstig personeelslid, maar enkel in diens cliënten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat cliënten die geen keuze maken voor één van de nieuwe aanbieders, geen zorg meer krijgen in 2011?3
De gemeente heeft een compensatieplicht waar het gaat om het bieden van ondersteuning bij het voeren van een huishouding, in natura of in de vorm van een PGB. Als een cliënt geen keuze maakt voor één van de nieuwe aanbieders, dan laat dit de compensatieplicht van de gemeente onverlet. De gemeente Haarlemmermeer heeft mij verzekerd, dat zij ten aanzien van alle cliënten aan deze compensatieplicht voldoet en blijft voldoen.
Bent u van mening dat de gemeente mensen die zorg nodig hebben, en in het bezit zijn van een indicatie, mag uitschrijven wanneer zij niet kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de gemeente te wijzen op haar compensatieplicht voor mensen die een indicatie hebben en te verzoeken mensen die geen keuze hebben gemaakt voor 2011 niet de zorg te weigeren in het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Het dreigement van de NMa aan samenwerkende thuiszorgorganisaties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het dreigement van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan thuiszorgorganisaties over afspraken over marktverdeling, prijsafspraken en gerommel met aanbestedingen, alsmede de boetes voor verschillende thuiszorgorganisaties?1
Wij hebben kennis genomen van de recentelijk door de NMa oplegde boetes aan een viertal thuiszorgorganisaties, alsook vijf besluiten op bezwaar van reeds in 2008 opgelegde boetes. Tevens hebben wij kennis genomen van het bericht dat de NMa met raden van toezicht van thuiszorgorganisaties in gesprek zal gaan om hen te wijzen op het belang van naleving van de Mededingingswet, zodat onderlinge prijsafspraken, het verdelen van markten of cliënten en het vervalsen van aanbestedingen worden voorkomen.2 Dit is evenwel niet op te vatten als een dreigement en wordt ook niet als zodanig ervaren blijkens de contacten die de NMa reeds met verscheidene thuiszorgorganisaties heeft gehad rondom het inplannen van gesprekken met raden van toezicht.
Bent u van mening dat de thuiszorg een sector is die rommelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa constateert in haar persbericht dat thuiszorgorganisaties moeite hebben met het vinden van een balans tussen concurreren en het aangaan van ketensamenwerking. Tegen die achtergrond wil de NMa bereiken dat raden van toezicht actief toezien op de naleving van de Mededingingswet. Zoals bij vraag 1 aangegeven benadert de NMa derhalve raden van toezicht actief om dat te bereiken. Wij ondersteunen deze opstelling van de NMa.
Niettemin is gebleken dat de NMa in de sector verschillende onregelmatigheden heeft aangetroffen die dermate ernstig waren dat de NMa het noodzakelijk achtte om boetes op te leggen aan een negental thuiszorgorganisaties.
Erkent u dat de NMa een belangrijke taak heeft bij het opsporen van grote fraudes, zoals in de bouw en/of telefonie? Bent u van mening dat de zorg onder de fraudeprioriteit valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft een belangrijke taak bij het opsporen van grote fraudes, daar waar het overtredingen van de Mededingingswet betreft. De NMa bepaalt, na een uitgebreide consultatie, zelf haar prioriteiten en aandachtsvelden. De afgelopen jaren is de zorgsector steeds een aandachtsveld geweest. Het is van belang dat waar wet- en regelgeving vormen van vraagsturing in de zorg mogelijk maakt, de NMa met haar toezicht op naleving van de Mededingingswet de onderlinge onderscheidingsruimte van aanbieders en keuzevrijheid van patiënten beschermt.
Kunt u uitleggen hoe het toezicht van de NMa moet worden beoordeeld naar aanleiding van de waarschuwing aan de sector?2 Heeft zij dit overlegd met de andere toezichthouders in de zorg?
De NMa is verantwoordelijk voor het algemene mededingingstoezicht in alle sectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de NMa exclusief bevoegd om toezicht te houden op het kartelverbod. In het kader van dit toezicht binnen de thuiszorgsector, heeft de NMa aangekondigd met raden van toezicht van verschillende thuiszorgorganisaties in gesprek te willen gaan. Deze gesprekken worden vooraf ingepland in overleg met de betreffende thuiszorgorganisaties.
De NMa pleit ervoor dat elke thuiszorgorganisatie een complianceregeling invoert. Zo’n regeling helpt thuisorganisaties te voorkomen dat mensen binnen de organisatie zich schuldig maken aan overtredingen van de Mededingingswet. De NMa ziet hierbij een belangrijke rol voor raden van toezicht om de besturen te wijzen op het belang van een complianceregeling zodat medewerkers weten wat wel en niet kan.
Is het waar dat een zorgkantoor door de andere toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verplicht wordt meerdere aanbieders te contracteren, om zo de marktwerking in de thuiszorg «te organiseren»?
De NZa beoordeelt jaarlijks de zorgkantoren op de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een van de aandachtsvelden is het zorginkoopbeleid van zorgkantoren. Toetsingscriteria zijn daarbij: het contracteerbeleid, de doelmatige zorglevering, alsook innovatie en kwaliteit van zorgverlening. De NZa toetst onder andere of zorgkantoren zorgaanbieders, die vergelijkbare producten aanbieden, op een gelijke en objectieve manier behandelen. Tevens moeten zorgkantoren in het contracteerbeleid duidelijk opnemen welke coulance zij eventueel hanteren in hun beoordeling van nieuwe aanbieders. Een instrument om de doelmatigheid te bevorderen is het contracteren van meerdere aanbieders. Door nieuwe aanbieders een eerlijke kans te geven wordt tevens de keuzevrijheid van cliënten bevorderd. Om dit mogelijk te maken moeten zorgkantoren de procedure voor het contracteerproces en het contracteerbeleid tijdig kenbaar maken aan alle (potentiële) zorgaanbieders.
In het Algemeen rapport Uitvoering AWBZ 2009 besteedt de NZa ruim aandacht aan het functioneren van de zorgkantoren op het gebied van zorginkoop. In deze rapportage geeft de NZa naast het oordeel over het functioneren ook aan welke verbeterpunten er nog resteren. Hiermee wil de NZa bereiken dat zorgkantoren hun taken op een kwalitatief steeds hoger niveau uitvoeren.
Is het tevens waar dat de NZa ook de tarieven voor de thuiszorghandelingen heeft vastgesteld?
De NZa stelt maximumtarieven vast voor de thuiszorgprestaties die in het kader van de AWBZ worden vergoed. Sinds 2007 geldt dit evenwel niet meer voor thuiszorgprestaties in het kader van de huishoudelijke verzorging, omdat deze zijn overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), uitgevoerd door gemeenten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er onderhandeld moet worden over de prijzen, terwijl de NZa de tarieven heeft vastgesteld?
Zoals aangegeven bij vraag 6, stelt de NZa maximumtarieven vast. Een maximumtarief geeft het plafond aan en biedt de mogelijkheid om in de onderhandelingen lager uit te komen. In het kader van een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het aan de zorgkantoren om de tarieven vast te stellen die uiteindelijk worden vergoed. Veel zorgkantoren starten de onderhandelingen met een basistarief onder het maximumtarief waarbij aanbieders een opslag tot aan het maximumtarief kunnen krijgen indien zij ervoor kiezen extra kwaliteit te leveren.
Kunt u uitleggen hoe deze wijze van de zorg organiseren, door het zorgkantoor, de NZa en NMa, bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg voor mensen die thuiszorg nodig hebben?
De wijze van organiseren van zorg bevat prikkels die ervoor moeten zorgen dat de cliënt waar voor zijn premiegeld krijgt. Het zorgkantoor koopt daartoe zorg in met de best haalbare prijs-kwaliteitverhouding en houdt op die manier de aanbieders van zorg scherp. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de AWBZ toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren. De NMa voorkomt op grond van de Mededingingswet dat door mededingingsbeperkende afspraken de prijs en/of kwaliteit onder druk komt te staan omdat dergelijke afspraken de bewust ingebrachte prikkels uitschakelen.
Bent u gelukkig met de miljoenen euro’s boete die is uitgedeeld aan thuiszorginstellingen door de NMa? Bent u van mening dat dit een goede besteding is van zorggelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat deze boetes – en indien tegen de boetes in beroep wordt gegaan de daarmee gepaard gaande rechtszaken – geen doelmatige besteding van zorggelden zijn. De boetes zijn echter het directe gevolg van duidelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze wet is van wezenlijk belang voor het waarborgen van de in de zorgsector geïntroduceerde vraagsturing en keuzevrijheid voor de patiënt. Het opleggen van boetes leidt ertoe dat zorgaanbieders een prikkel hebben om de Mededingingswet na te leven en keuzevrijheid voor patiënten nu en op langere termijn te borgen. Omgekeerd zou het volledig zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om eigenhandig de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit zal ten koste gaan van een structurele verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorgsector en is daarmee niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. Aanvullend willen we nog opmerken dat bij het bepalen van de hoogte van de boetes door de NMa zowel gekeken is naar de hoogte van de omzet als naar de draagkracht van de betrokken instellingen. De boetes brengen derhalve de continuïteit van zorg niet in gevaar.
Bent u van mening dat de NMa het gezondheidszorgbelang dient met het uitdelen van boetes? Zo ja, hoe legt u dat uit? Zo nee, wilt u de NMa verzoeken te stoppen met boetes uitdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het boetegeld weer terecht moet komen bij de zorg? Zo ja, wilt u dat regelen en daarover de Kamer informeren? Zo nee, hoe legt u uit dat premiegelden via een omweg niet bij de zorg terecht komen?
In de Mededingingswet is bepaald dat boetes van de NMa de Staatskas invloeien. Ook bestuurlijke boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Voorts hebben verschillende betrokken thuiszorgaanbieders aangegeven dat de boetes niet ten koste zullen gaan van de patiënt of de kwaliteit van de zorg, maar uit de reserves gefinancierd zullen worden. Wij zien dan ook geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
In dit kader is ten slotte van belang dat in mei van dit jaar de leden van de grootste branchevereniging van zorgaanbieders, ActiZ, een door de NMa voorgestelde sectorbrede schikkingsregeling voor mededingingsovertredingen – de zogenoemde regeling alternatieve afdoening – hebben afgewezen. Hierbij zou een programma worden gestart met een onafhankelijke commissie, waarbinnen thuiszorgaanbieders mededingingsbeperkende afspraken vrijwillig konden melden en beoogd werd herhaling in de toekomst te voorkomen. De commissie zou op grond van de ernst en duur van de gemelde afspraken per onderneming een schikkingsom vaststellen, af te dragen aan een apart fonds. Het geld uit dat fonds zou uitsluitend bestemd zijn voor innovatieve zorgprojecten die direct ten goede zouden komen aan de cliënt.
Een belangrijk aanvullend aspect van deze regeling was dat zorgaanbieders niet in beroep zouden gaan tegen het schikkingsoordeel van de commissie. Aangezien ook de NMa geen opvolging meer zou geven aan bij de commissie aangemelde afspraken, zou de regeling aldus langslepende en kostbare juridische procedures voorkomen. Vooraf was bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer ter hand zou nemen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de nu vastgestelde boetes.
Bent u er gelukkig mee dat de thuiszorgbranche en de NMa recht tegenover elkaar staan, met als resultaat rechtszaken?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij kunnen ons niet vinden in het beeld dat de NMa en de thuiszorgbranche recht tegenover elkaar staan. Een groot deel van de sector is zich inmiddels bewust van het belang van naleving van de Mededingingswet. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de leden van ActiZ zich hebben uitgesproken ten faveure van het tot stand brengen van een zogenoemd «compliance programma» om naleving van de Mededingingswet binnen de sector te bewerkstelligen en voor de toekomst te waarborgen.
De thuiszorgbranche verschilt met name van mening met de NMa over de manier waarop met overtredingen van de Mededingingswet uit het verleden moet worden omgegaan. Zoals bij vraag 11 is aangegeven heeft de meerderheid van de ActiZ leden zich uitgesproken tegen de handreiking die de NMa de sector op dit punt heeft gedaan. Dat er nu sprake zal zijn van rechtszaken is een logisch gevolg op het afwijzen van deze regeling. Zoals al aangegeven bij vraag 11, was immers vooraf bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer op zou pakken.
Vindt u het bijdragen aan de effectiviteit van de zorgsector en met name de doelmatige besteding van gelden, dat er rechtszaken moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe draagt de bemoeienis van de NMa bij aan de wens de bureaucratie in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa legt geen administratieve verplichtingen op aan zorgaanbieders, noch vraagt zij (periodieke) rapportages. De NMa is, als het ware, bureaucratieneutraal. Wel is het van belang dat zorgaanbieders op de hoogte zijn van, en handelen naar, alle op hen van toepassing zijnde regelgeving. In dat kader passen bijvoorbeeld de Richtsnoeren Zorg van de NMa, die zorgaanbieders daarbij ondersteunen, als ook de aangekondigde gesprekken met de raden van toezicht van thuiszorgorganisaties.
Kunt u uitleggen hoe u kleinschalige thuiszorg tot stand wilt brengen, zonder dat er afspraken over aanbod worden gedaan?4
Zorgkantoren kunnen het element kleinschaligheid in hun inkoopbeleid meenemen. Vervolgens kunnen zij meer zorg inkopen bij organisaties die hun zorgverlening kleinschalig hebben ingericht. Buurtzorg is een voorbeeld van een kleine thuiszorgorganisatie die groot geworden is door eigenstandig te groeien.
Bent u van mening dat er voor kleinschalig thuiszorg meerdere buurt- of wijkgerichte teams zich moeten «aanbieden»? Zo ja, kunt u uitleggen wat hier efficiënt aan is? Zo nee, wat gaat u doen met de bemoeienis van de NMa met de thuiszorg?
Vanuit het oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is het zinvol dat ook voor kleinschalige thuiszorg meerdere organisaties zich gaan aanbieden. Dit voorkomt dat een lokaal monopolie ontstaat waarin cliënten niets meer te kiezen hebben. Keuzevrijheid is van belang voor het behoud van onderscheidingsprikkels, wat positieve gevolgen heeft voor de prijs en de kwaliteit.
Over gemeenten die vanwege rijksbezuinigingen het mes zetten in de collectieve zorgverzekering voor mensen met lage inkomens |
|
Renske Leijten |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat gemeenten het mes dreigen te zetten in de collectieve zorgverzekering voor bijstandsgerechtigden, AOW-ers met een klein pensioen en arbeidsongeschikten vanwege de door het kabinet geplande bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te treffen tegen uitkleding van collectieve verzekeringen via gemeenten?1 Zo ja, vindt u het wenselijk dat het aantal onverzekerden en zieken zal groeien met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve (aanvullende) zorgverzekering aan te bieden en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) hebben de gemeenten de beleidsmatige én financiële verantwoordelijkheid voor het treffen van inkomensondersteunende maatregelen ten behoeve van mensen met een laag inkomen. In dit verband geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Artikel 18, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet biedt de gemeente deze mogelijkheid voor de basispolis.
Overigens heeft BS&F aangegeven dat het niet de verwachting is dat per 1 januari 2011 ingrijpende veranderingen zullen worden doorgevoerd. BS&F is een bedrijf dat voor 300 gemeenten met zorgverzekeraars over inhoud en prijs van de contracten onderhandelt. Zij adviseren gemeenten over concrete mogelijkheden om de maatschappelijke positie van minima te verbeteren door hun gezondheid te bevorderen. In de besprekingen over nieuwe polissen die nu worden gevoerd met zorgverzekeraars zijn uiteindelijk geen sterk afwijkende wensen naar voren gekomen. Wel heeft BS&F aangegeven dat enkele gemeenten hun bijdrage zullen beperken.
Ik wil erop wijzen dat het, ongeacht de keuze van een gemeente om wel of geen collectieve verzekering aan te bieden, de eigen verantwoordelijkheid van mensen blijft om zich te verzekeren.
Hoeveel extra premie of hogere eigen bijdragen voor ziektekosten zullen mensen met een laag inkomen betalen bovenop de reguliere tariefstijgingen bij het schrappen van collectieve regelingen? Wat betekent dit voor de koopkracht van de mensen met de laagste inkomens? Wat levert de bezuiniging op collectieve zorgverzekeringen bij gemeenten in totaal op en wat zal het de samenleving kosten?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven en wel of geen collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering en hoe die verzekering is vorm gegeven. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Op grond van de Zorgverzekeringswet kunnen verzekeraars op de nominale premie voor de basisverzekering een korting (van maximaal 10%) verlenen. Tevens kunnen gemeenten binnen de collectieve zorgverzekering een korting bedingen op de aanvullende verzekering. BS&F geeft aan dat bij de gemeenten voor wie zij bemiddelen het premievoordeel per deelnemer aan de collectieve zorgverzekering kan oplopen tot 230 euro per jaar.
Als een gemeente besluit om niet langer van haar bevoegdheid ex artikel 35, zesde lid, van de WWB inzake het aanbieden van een collectieve zorgverzekering, gebruik te maken, betekent dat niet dat de belanghebbende daarmee voor wat betreft medische kosten geen recht meer op financiële inkomensondersteuning door de gemeente zou hebben. Immers een dergelijk besluit van de gemeente laat onverlet dat de belanghebbende een individueel beroep op de bijzondere bijstand kan doen. De gemeente is in dat geval gehouden om – gelet op de bijzondere omstandigheden van het individuele situatie – maatwerk te verlenen. Op deze manier blijft het vergoeden van individuele noodzakelijke medische kosten die niet door een andere passende en toereikende voorliggende voorziening (zoals de zorgverzekering in combinatie met de zorgtoeslag) worden gedekt, mogelijk.
De effecten op de koopkracht in geval een gemeente besluit niet langer een collectieve zorgverzekering aan te bieden zal van persoon tot persoon verschillen.
Deze effecten hangen onder andere af van welke basisverzekering iemand afsluit. Ook kan ervoor gekozen worden om geen, of een beperktere, aanvullende verzekering af te sluiten, waarbij mogelijk bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor niet-verzekerde medische kosten.
De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet een collectieve zorgverzekering aan te bieden is, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt. Hierbij zullen gemeenten zelf de afweging moeten maken hoe de kosten van een collectieve zorgverzekering zich verhouden tot de baten, waaronder mogelijke besparingen op bijzondere bijstand voor niet-verzekerde medische kosten.
De inschatting van Divosa is overigens dat als gemeenten hun minimabeleid heroverwegen ze niet zo snel zullen besluiten om fors te bezuinigen op de collectieve zorgverzekering.
Is het waar dat er momenteel 400 000 volwassenen en 100 000 kinderen gebruik maken van de collectieve zorgverzekering en dus een half miljoen Nederlanders geraakt zullen worden wanneer de bezuinigingen doorgaan?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het aan gemeenten om hun armoedebeleid vorm te geven. De middelen voor de armoederegelingen zijn ongeoormerkt en de gemeente heeft vooralsnog de vrijheid om zelf te bepalen welke groepen mensen recht hebben op welke regeling.
Gemeenten hebben daarbij ook geen rapportageverplichting over het aanbieden van een collectieve zorgverzekering. Daarover is geen landelijke informatie beschikbaar.
Uitgaande van cijfers van BS&F kan worden afgeleid dat het landelijk om ongeveer 600 000 mensen zal gaan (inclusief kinderen) die gebruik maken van de collectieve zorgverzekering. Als eerder aangeduid, zijn er overigens geen indicaties dat gemeenten hun beleid met betrekking tot collectieve verzekeringen op korte termijn aan het herzien zijn, en dat dus deze aantallen mensen te maken krijgen met het vervallen van gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen.
Steekproefsgewijze informatie over het aantal gemeenten dat een collectieve ziektekostenverzekering beschikbaar stelt, ontvangt u in 2010 op basis van een onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen naar armoedebestrijding.
Hoeveel gemeenten hebben een collectieve zorgverzekering voor mensen met een inkomen boven de 110% van de bijstandsnorm? Hoeveel mensen boven de 110% van de bijstandsnorm maken gebruik van deze regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de drempel voor het aanvullende pakket (onder andere tandzorg en fysiotherapie) voor mensen met een laag inkomen wordt verhoogd? Is de toegankelijkheid voor de aanvullende zorgverzekering in het geding? Kunt u dit toelichten?
Zoals reeds bij vraag 1 is geantwoord, geeft artikel 35, zesde lid, van de WWB, de gemeenten de bevoegdheid om haar burgers een categoriale voorziening in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden. De keuze om bij de inrichting van het gemeentelijk minimabeleid al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken, en de afwegingen die voor de gemeente daar een rol bij spelen, is een verantwoordelijkheid die niet bij het rijk maar bij het lokale bestuur ligt.
Deelt u de mening dat niet bezuinigd moet worden op mensen die part nog deel hebben aan de crisis en toch al geen cent te makken hebben, maar de veroorzakers van de crisis moeten bijdragen aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën?
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en omvangrijke begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten zijn gericht op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid.
De betrokkenheid van de betrokkenheid van het ministerie bij de benoeming van Professor Vierhout tot directeur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is geweest bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes?1
Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ). Ik heb ook bij de Provincie Zeeland en bij de voormalige minister Klink navraag gedaan. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik concluderen dat er van hun kant geen betrokkenheid is geweest bij de benoeming.
Is het waar dat zowel voormalig minister Klink als een Zeeuws gedeputeerde betrokken waren bij het overleg dat plaats heeft gehad over de benoeming van professor Vierhout? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en kunt u toelichten wat de beweegredenen zijn geweest voor de persoonlijke aanwezigheid van de minister?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is uit navraag gebleken dat er geen sprake is van eventuele betrokkenheid van eerdergenoemde personen bij de benoeming. Ik kan om die reden dan ook niet verder ingaan op de overige vragen die u in dit verband stelt.
Bent u van mening dat het wenselijk is om volledige openheid van zaken te geven inzake uw ministeriële betrokkenheid? Zo ja, kunt u de Kamer een feitenrelaas sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om volledig openheid van zaken te geven over eventuele ministeriële betrokkenheid. In de beantwoording van vraag 1 en 2 heb ik die openheid van zaken gegeven over deze kwestie. Een feitenrelaas is weinig zinvol, omdat het niet meer informatie over de kwestie geeft.
Bent u bekend met de adviezen die professor Vierhout heeft gegeven, voor een som van ongeveer 260 000 euro, over het toekomstperspectief van de curatieve zorg in Zeeland? Zo ja, wat vindt u van de benoeming van de adviseur tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis?2
De adviezen van professor Vierhout zijn mij bekend. Uit navraag is gebleken dat het genoemde bedrag van 260 000 euro betrekking heeft op de vergoeding aan de Commissie Vierhout, bestaande uit zes leden en één secretaris. Dit bedrag betreft overigens activiteiten die door de Commissie Vierhout in een periode van vier jaar, te weten van 2003 tot 2007, zijn uitgevoerd.
De benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur vind ik niet ter beoordeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het gaat hier om bestuurszaken die vallen binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf.
Hoe beoordeelt u het gevoelen bij vele Zeeuwen dat veel belastinggeld is verspild om te komen tot een fusie van de ziekenhuizen en concentratie van de zorg in Goes op basis van adviezen van professor Vierhout terwijl de bevolking een volwaardig ziekenhuis op Walcheren wil behouden?
Ik ben me zeer bewust van de emoties onder de Zeeuwse bevolking als het gaat om de fusie tussen de Zeeuwse ziekenhuizen. In dit licht kan ik me dan ook voorstellen dat handelingen door het ziekenhuis op een bepaalde manier door de Zeeuwse bevolking worden beoordeeld.
Steunt u de bevolking van Walcheren dat een volwaardig ziekenhuis wenst te behouden, tegen het advies van professor Vierhout in? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur de huidige situatie in Noord en Midden Zeeland. Ik heb eerder in antwoord op kamervragen van kamerlid Voortman (Groenlinks) aangegeven dat mijn voorkeur uitgaat naar het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Hierbij heb ik gesteld dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case die ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig.
Bent u van mening dat er tot dat er een gedragen visie is op de toekomst op de ziekenhuiszorg in Zeeland, afgestemd met de provincie, gemeenten en ziekenhuizen, er geen verdere stappen mogen worden gezet naar ontmanteling van de zorg op Walcheren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en wilt u de Kamer op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 heeft mijn voorganger u een stand van zaken brief toegezegd die onder andere ingaat op de stappen die ik in de komende periode ga nemen ten aanzien van de Zeeuwse situatie. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op de verschillende scenario’s en mogelijkheden die beschikbaar zijn. Ik verwacht u deze brief in de eerste week van december 2010 te sturen. Ik verzoek u deze brief af te wachten.
Kwaliteitsnormen voor borstkankerzorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat er inmiddels drie verschillende lijsten met kwaliteitsnormen voor borstkankerzorg circuleren, namelijk van zorgverzekeraar CZ, Borstkankervereniging Nederland en de specialisten zelf? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?12
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van de keuze-informatie voor de patiënt en van de transparantie van de geboden zorg. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker in het begin, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst dat aan de professionele standaard. Het staat zorgverzekeraars vrij om als inkoper van zorg (aanvullende) eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden en criteria vast te stellen op grond waarvan zij ziekenhuizen al dan niet contracteren. Als zorgaanbieders of beroepsgroepen zelf (nog) geen normen hebben vastgesteld, zoals tot voor kort het geval was bij borstkankerzorg, kan het zijn dat zorgverzekeraars dat in het kader van de zorginkoop als eerste doen.
Ik juich toe dat zorgverzekeraars kwaliteitsaspecten een steeds grotere rol laten spelen bij zorginkoop. Dat bevordert het tot stand komen van normen en het leveren van zorg conform de norm. Het is aan patiënten om – al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgverlener.
Welke kwaliteitsnormen beveelt u aan bij een patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat verschillende kwaliteitsnormen de duidelijkheid voor een patiënt vergroten of verkleinen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat CZ onzorgvuldig te werk is gegaan bij de contractering van borstkankerzorg?3
Op 7 oktober jl. heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Breda in de zaak SAZ Vereniging van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen geoordeeld dat CZ de te betrachten zorgvuldigheid in acht neemt door de ziekenhuizen in de gelegenheid te stellen om binnen een redelijke termijn hun gemotiveerde zienswijze aan CZ kenbaar te maken.
Wat is uw reactie op het gegeven dat CZ twee ziekenhuizen bij wie zij eerder niet meer wilde inkopen, bij nader inzien toch weer toelaat voor borstkankerbehandelingen voor haar verzekerden?4
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop dat is gebaseerd. In het kader van hoor en wederhoor heeft CZ de ziekenhuizen gevraagd om te reageren op de door CZ gebruikte gegevens. Deze gegevens zijn ten dele ontleend aan Zichtbare Zorg, een database waarvoor ziekenhuizen zelf gegevens aanleveren. De controle van de eigen gegevens door de ziekenhuizen heeft ertoe geleid dat CZ de scorelijst voor ziekenhuizen, voorafgaand aan de publicatie ervan, op onderdelen heeft aangepast. Hierdoor is het initiële aantal niet te contracteren ziekenhuizen verlaagd. Ik ben met CZ van mening dat hierdoor mogelijk verwarring is ontstaan.
Bent u van mening dat CZ de informatie over kwaliteitsbehandelingen vergroot wanneer zij eerst zegt dat ziekenhuizen niet goed genoeg zijn, en ze later (na kritiek) toch toestaat te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid uitsluitend wetenschappelijke, door de medische beroepsbeoefenaren en onderzoekers vastgestelde kwaliteitsnormen, in samenspraak met patiënten, als dé norm te laten gelden? Zo nee, wat voor andere kwaliteitsnormen vindt u verder aanvaardbaar? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over hoe u dit gaat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
De gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en het ministerie over het WK-Bid |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op het openbaren van gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en over het WK-Bid? Heeft u getwijfeld over het openbaar maken? Zijn er documenten niet vrijgegeven, en zo ja op welke gronden?1
Er heeft geen twijfel bestaan over het openbaar maken van genoemde verslagen. Er is een aantal documenten niet vrijgegeven op basis van de artikelen 10 en 11 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, met name betrekking hebbend op persoonlijke beleidsopvattingen die zijn geuit in de nota’s en gespreksverslagen (intern beraad )en het openbaar maken van persoonsgegevens (inbreuk op persoonlijke levenssfeer).
Is het waar dat de voormalig staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 7 januari 2010 een overleg heeft gehad met de wethouder van Amsterdam, de burgemeesters van Eindhoven, Enschede, Heerenveen en Rotterdam en de staatsecretaris van Economische zaken over het bid voor het WK-voetbal? Zo ja, klopt het dat in dit overleg alle betrokkenen hebben aangegeven dat «de publieke discussie niet moet gaan over de kosten van de nieuwbouw en verbouw van stadions, maar over het belang dat het WK-voetbal heeft voor Nederland en de speelsteden op het gebied van sport, economie en internationaal aanzien»?2
Op 7 januari 2010 heeft inderdaad genoemd overleg plaatsgevonden. Op verzoek van de burgemeesters van de vijf speelsteden is van gedachte gewisseld over de gevolgen van de kandidaatstelling voor het WK voetbal. In dat verband is onder andere gesproken over de kosten van stadionaanpassing. Maar ook over de mogelijke opbrengsten voor een dergelijk evenement, zowel in economisch als sociaal-maatschappelijk opzicht.
Is het waar dat u op 7 april 2010 een overleg heeft gehad met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de burgemeesters van de speelsteden?3 Zo ja, klopt het in de ambtelijke voorbereidingsbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geadviseerd «niet te lang stil te staan bij de bedragen op zich, omdat deze in de toekomst ongetwijfeld zullen veranderen»?
Ja, dat overleg heeft in vermelde samenstelling plaatsgehad. In de ambtelijke voorbereiding van de toenmalige minister van VWS op dit overleg is genoemde passage inderdaad opgenomen. Over mogelijke kostenstijgingen in de toekomst kan en wil ik niet speculeren. Het bestaande kostenoverzicht van de stadionuitbreiding is een raming die door de betreffende speelsteden is opgesteld.
Kunt u aangeven dat genoemde bedragen nog verder zullen stijgen in de toekomst? Zo ja, wat is de prognose? Zo nee, oordeelt u het kostenoverzicht van de stadionuitbreiding als realistisch?4
Zie antwoord vraag 3.
Staat uw strategie om pas met de speelsteden te onderhandelen over de verdeling van de kosten die gepaard gaan met het WK, op het moment dat het WK is toegewezen aan Nederland en België, nog steeds overeind?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de speelsteden is afgesproken op deze problematiek terug te komen wanneer de toewijzing aan Nederland en België een feit is. In een brief aan de speelsteden van 20 april 2010 heeft mijn ambtsvoorganger aangegevenopnieuw in overleg te treden om tot een voor beide partijen acceptabele oplossing te komen van genoemd financierings-vraagstuk. Deze afspraak heeft er eraan bijgedragen dat de vijf speelsteden de overeenkomst getekend hebben.
De indruk van een blanco cheque deel ik niet. In alle speelsteden bestonden al plannen voor aanpassingen van bestaande stadions dan wel voor nieuwbouw. Deze plannen zullen ook gerealiseerd worden wanneer de toewijzing van het WK aan Nederland en België voorbij gaat.
Is het waar dat de burgemeesters van de speelsteden die afspraken te vrijblijvend vonden en dreigden de «agreements» niet te ondertekenen, wanneer het Rijk vaag bleef over de bijdrage aan de bouw van de stadions? Zo ja, wat was uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat de indruk ontstaat dat zowel het Rijk als de steden ingestemd hebben met een «blanco cheque», door de discussie over de kostenverdeling uit te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, gezien de afspraak de discussie over de kostenverdeling uit te stellen, de Kamer goed is geïnformeerd over de kosten voor het Rijk die samenhangen met de organisatie van het WK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Met de brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 3) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de mogelijke kosten voor stadionaanpassing en de kosten die mogelijk gemoeid zijn met de uitvoering van de rijksoverheidsgaranties.
Is het waar dat de Nederlandse regering na het binnenhalen van het WK 2018 de onderhandelingen met de FIFA over de voorwaarden wil heropenen?5 Zo ja, over welke voorwaarden wil de regering de onderhandelingen dan heropenen? Bent u bereid de Kamer hierover tijdig te informeren?
Er zal geen sprake zijn van het heropenen van onderhandelingen over de voorwaarden. Wel zullen FIFA, het in te richten Local Organisation Committee, het Rijk en andere betrokkenen nadere invulling geven aan de afspraken, zoals te doen gebruikelijk bij de organisatie van grootschalige internationale evenementen. In mijn brief van 26 oktober 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 10) aan uw Kamer, betreffende de antwoorden op de vragen van de FIFA over de overheids-garanties, heb ik nogmaals aangegeven dat er geen nieuwe (aanvullende) garanties worden verstrekt.
Hoe hangt het heronderhandelen samen met uw antwoord op de schriftelijke vragenronde over de agreements, waarin u aangaf dat er geen nieuwe onderhandelingen mogelijk waren?6
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is er sprake van verboden staatssteun als de regering de FIFA garandeert dat BTW die wordt geheven over toegangskaartjes zal worden terugbetaald?78
Het enkele feit, dat aan FIFA toezeggingen zijn gedaan om de kandidatuur van Nederland en België voor het organiseren van het WK voetbal in 2018 of 2022 mogelijk te maken, brengt niet met zich mee dat automatisch staatssteun is of wordt verleend.Mocht in de periode na 2 december (de datum waarop bekend wordt welk land het WK mag organiseren) duidelijk worden dat er mogelijk toch sprake is van staatssteunaspecten – waar ik op dit moment overigens geen aanwijzingen voor heb – dan wordt uiteraard de gebruikelijke procedure gevolgd (dat betekent: ter goedkeuring voorleggen aan de Europese Commissie). Voor nu wacht ik eerst 2 december af, en daarna zal met de FIFA overlegd worden over de vraag op welke wijze Nederland invulling kan geven aan de afgegeven garanties, uiteraard met inachtneming van de geldende regels en parlementaire procedures.
Kunt u, refererend aan uw antwoord over de zaak van de Bavariajurkjes, aangeven hoe de strafrechtelijke bepalingen in de ambush wetten – die toezien op namaak van merkartikelen en inbreuk op auteursrecht – zich verhouden tot het dragen van kleding dat van een concurrerend merk is?6 Is het zeker dat voor dit soort reclame geen nieuwe wetten nodig zijn?
Vooropgesteld wordt dat Nederland geen specifieke ambush-wetten kent. Nederlandse wetgeving bevat wel bepalingen waarmee commerciële rechten civielrechtelijk worden beschermd. Zoals gemeld in het verslag van het schriftelijk overleg (Kamerstukken II 32 371, nr. 8) kan dat in beginsel op drie manieren, namelijk via wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendomsrecht (waaronder auteursrecht en merkenrecht), via wetgeving inzake oneerlijke mededinging (zoals oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame) en via de onrechtmatige daad. Inbreuken op het auteursrecht en het merkenrecht kunnen daarnaast ook strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Uitgangspunt hierbij is dat strafrechtelijke handhaving een ultimum remedium is dat alleen wordt toegepast bij die inbreuken waardoor het algemeen belang wordt getroffen.
Het dragen van kleding van een concurrerend merk als zodanig leidt niet tot een auteursrecht- of merkinbreuk. Indien het ontwerp van de kleding is gekopieerdkan wel sprake zijn van een auteursrechtinbreuk. Ook mag niet ten onrechte het FIFA-embleem op de kleding worden aangebracht.
Ik herhaal hierbij de opvatting van mijn ambtsvoorganger dat mocht na toewijzing van het WK aan Nederland en België in de daarop volgende jaren aanvullende wetgeving alsnog nodig blijken, daartoe uiteraard de gebruikelijke parlementaire weg gevolgd zal worden.
Slechte voorbereiding van stagiairs in de verpleging en verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van het Panel Verpleging & Verzorging, dat 1 op de 3 beroepskrachten vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk?1
De afgelopen jaren is met het competentiegericht onderwijs gestreefd naar een betere aansluiting tussen opleidingen en praktijk. De enquête van het NIVEL is gericht op de knelpunten in deze aansluiting.
Ik vind het serieus te nemen dat 33% van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk. Daartegenover staat, en dat verheugt mij, dat 62% van de stagiairs wel goed voorbereid is op het werken in de dagelijkse praktijk.
Uit de enquête van het NIVEL blijkt verder dat de overgrote meerderheid van stagiairs bij het geven van persoonlijke verzorging (90%) en qua beroepshouding (79%) voldoende of goed scoort. Het knelpunt ligt met name in het feit dat de kennis van voorkomende ziektebeelden bij stagiairs niet toereikend wordt bevonden. In mijn overleggen met de MBO- en HBO- raad zal de component kennis van de opleidingen dan ook een aandachtspunt zijn.
Deelt u de mening dat de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien de juiste wijze is om hen op te leiden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik zie in de uitslag van de enquête van het NIVEL geen knelpunten die ingaan op de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien. Wat de enquête wel laat zien, is dat een stagiair nog geen zelfstandig beroepsbeoefenaar is.
Een opleiding leidt een student op tot beginnend beroepsbeoefenaar. Na het succesvol afronden van een opleiding is iemand inzetbaar als beginnend beroepsbeoefenaar. Dit neemt niet weg dat een stagiair wel bepaalde verantwoordelijkheden kan dragen gedurende de stage, passend bij zijn/haar niveau. Uit de enquête van het NIVEL blijkt dat werkgevers verwachten dat stagiairs een goede beroepshouding en verantwoordelijkheidsgevoel hebben en voldoende vaardigheden hebben op het gebied van persoonlijke verzorging om zelfstandig voor cliënten te zorgen. Deze verwachtingen stroken met de praktijk, aangezien hoge percentages stagiairs voldoende of goed beoordeeld worden op beroepshouding en vaardigheden voor persoonlijke verzorging.
Bent u van mening dat de personeelstekorten in deze sector mede debet zijn aan de druk op stagiairs om als volwaardige krachten te werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Bent u van mening dat stagiairs uitsluitend onder begeleiding zouden mogen werken in het kader van hun opleiding en niet mogen worden ingezet om personeelstekorten op te vangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 4 op de 10 stagiairs een onvoldoende of slechte beoordeling krijgen voor hun kennisniveau? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie vraag 1.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de stimulans voor een goed stagebeleid, via het stagefonds, wordt verscherpt en gecontinueerd?
Mijn streven is continuering van het Stagefonds. Op dit moment loopt een evaluatie van het Stagefonds. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik bekijken of aanpassingen van de regeling nodig zijn.
Bent u van mening dat de ZZP-financiering bevorderlijk werkt voor een goede, zorgvuldige begeleiding van stagiairs op de werkvloer? Zo ja, kunt u aanwijzen waar in de ZZP een scholingscomponent te vinden is? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
In de ZZP-financiering is een component opgenomen waaruit bedrijfsvoeringskosten betaald dienen te worden. Opleiden is een onderdeel van die bedrijfskosten. Daarnaast is in 2008 het Stagefonds gestart. Dit is opgericht om het aantal stagiairs en hun begeleiding te bevorderen. Dat geeft een aanvullende stimulans om op te leiden. Zoals aangegeven streef ik naar behoud van het Stagefonds.
Het opsluiten van een man in een verpleeghuis |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op de tv-uitzending over de zaak rond de heer W.M.?1
Ik betreur het dat in de uitzending de indruk wordt gewekt dat kwetsbare mensen in Nederland zo maar achter slot en grendel kunnen verdwijnen. Dit eenzijdige beeld correspondeert niet met de werkelijkheid, waarin – óók in deze zaak – zorgvuldig door rechters wordt gewogen of het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt, rechtvaardigt dat hij tegen zijn wil wordt opgenomen.
Is het gebruikelijk dat mensen die met een machtiging in een verpleeghuis zitten geen bezoek mogen ontvangen? Zo nee, hoe verklaart u dat dit bij deze persoon wel gebeurde? Zo ja, welke juridische onderbouwing ligt hieraan ten grondslag?2
Nee, dat is niet gebruikelijk. De juridische grondslag voor eventuele beperkingen in het bezoek is gelegen in artikel 40 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Deze bepaling geeft aan dat beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen worden opgelegd, doch slechts:
Bij de heer W.M. zijn in eerste instantie geen beperkingen opgelegd. Later zijn er, op verzoek van de mentor, beperkingen opgelegd aan het aantal bezoekers dat tegelijk bij de heer W.M. op bezoek mocht komen. Naar verluidt zou te veel bezoek tegelijk een nadelige invloed op zijn gemoedstoestand hebben, waarmee mogelijkerwijs voldaan zou kunnen worden aan de onder a. genoemde grond.
Bent u van oordeel dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven? Zo nee, welke inperkingen van het genoemde recht acht u toelaatbaar?3
Inperkingen die voldoen aan de criteria zoals beschreven in artikel 40 van de Wet bopz acht ik toelaatbaar.
Hoe vaak komt het voor dat iemand, die via een rechterlijke machtiging geplaatst is, ontsnapt? Wat zijn de beweegredenen voor de ontsnapping?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal «ontsnappingen» of de beweegredenen daarvoor bij mensen die met een rechtelijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst.
Is het gebruikelijk dat iemand die is verdwenen, maar een machtiging heeft, met grootschalige politie-inzet wordt «opgepakt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is niet gebruikelijk. Toen de heer W.M. op 8 september 2010 werd opgehaald is er een doorzoeking verricht onder leiding van een rechter-commissaris. Omdat de heer W.M. was onttrokken aan een gesloten inrichting en aan zijn bewindvoerder, werd rekening gehouden met de mogelijkheid van een doorzoeking van de woning, waartoe extra mensen aanwezig waren.
Bent u van mening dat iemand die met een machtiging ergens opgenomen is, toegang moet hebben tot een patiëntenvertrouwenspersoon wanneer er klachten zijn over de verzorging? Zo ja, is in deze kwestie juist gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Iedere bewoner van een zorginstelling moet toegang hebben tot een klachtenfunctionaris ter ondersteuning van zijn klachtrecht. In de geestelijke gezondheidszorg is in de Wet Bopz voorzien in een patiëntenvertrouwenspersoon; in de andere Bopz-sectoren is een dergelijke functionaris niet voorgeschreven maar wel vaak voorzien in een cliëntenvertrouwenspersoon of klachtenbehandelaar.
In de onderhavige kwestie was het niet de heer W.M. – die in aanvang geen klachten had over de verzorging of anderszins – maar het waren de vrienden van de heer W.M. die, nadat zij na enige tijd na zijn opname op bezoek kwamen, contact hebben opgenomen met de cliëntvertrouwenspersoon van Cordaan. De cliëntvertrouwenspersoon heeft, conform de klachtenregeling van Cordaan, de mogelijkheden uiteengezet die er zijn indien men een klacht heeft. Ook heeft een van de vrienden per brief aan Hare Majesteit de Koningin aandacht gevraagd voor de situatie van de heer W.M. In reactie daarop heeft de vorige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een brief uiteen gezet welke juridische mogelijkheden er zijn indien men van mening is dat men ten onrechte met een rechtelijke machtiging is opgenomen. Ik ben van mening dat die handelswijze juist is.
Bent u van mening dat iemand die met een machtiging ergens opgenomen is, geïnformeerd moet worden over de interne klachtenprocedure? Zo ja, is in deze kwestie juist gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat schrijft de Wet Bopz ook voor. In het onderhavige geval heeft de heer W.M. bij zijn opname het informatieboekje van de locatie ontvangen, waarin ook de klachtenprocedure in het kort beschreven staat. Bij een cliënt met Alzheimer wordt overigens door de zorgaanbieder in kwestie de mentor of eerste contactpersoon aanvullend geïnformeerd over de klachtenregeling.
Is er in deze kwestie sprake van mondelinge of schriftelijke verzoeken om overplaatsing, ingediend bij de geneesheer-directeur? Zo nee, is de heer W.M. door het verpleeghuis gewezen op deze mogelijkheid? Zo ja, waarom is dit verzoek niet ingewilligd?
In deze kwestie is sprake geweest van een schriftelijk verzoek tot onvoorwaardelijk ontslag, niet tot overplaatsing. Dit verzoek was gericht aan de directie van het zorgcentrum waar de heer W.M. toen verbleef (dit is niet de geneesheer-directeur). Deze heeft het verzoek voorgelegd aan de door de rechtbank aangestelde mentor en de specialist ouderengeneeskunde van de zorgaanbieder. Deze laatste treedt in dergelijke gevallen op als geneesheer-directeur. De mentor en de specialist ouderengeneeskunde hebben het verzoek beoordeeld en de heer W.M. aangemeld voor een andere voorziening. Dit woonzorgcentrum zou naar de inschatting van de mentor mogelijk beter tegemoet komen aan de wensen en leefstijl van de heer W.M. Het betreft een begin 2011 te openen privaat initiatief in het centrum van Amsterdam. Op 15 juni 2010 heeft de directeur van het zorgcentrum waar de heer W.M. thans verblijft, vallende onder dezelfde zorgaanbieder, een brief gestuurd aan de heer W.M. met deze strekking.
Omdat de geneesheer-directeur niet expliciet heeft beslist op het verzoek tot ontslag, heeft de heer W.M. vervolgens via de officier van justitie de rechter verzocht om een beslissing. De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam heeft het verzoek afgewezen.
Hoe oordeelt u over het verloop van de machtigingen in deze kwestie? Is het gebruikelijk dat deze wordt verlengd, wanneer er tegenstrijdige verklaringen zijn omtrent iemands gemoedstoestand?
Het afgeven c.q. al dan niet verlengen van een rechtelijke machtiging is een zaak van de betreffende rechtbank die bij haar beslissing alle argumenten en eventuele tegenstrijdige verklaringen mee laat wegen. Overigens is er in deze zaak een contra-expertise uitgevoerd omtrent de gemoedstoestand (of psychogeriatrische aandoening) van de heer W.M.
Het bericht dat een klagende dochter enkel onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis |
|
Renske Leijten |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een dochter, die openlijk klaagde over eten dat over de datum was, enkel nog onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis?1
Ik heb het bericht gelezen. Daarnaast heb ik informatie ingewonnen bij de zorginstelling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en ben van mening dat er meer speelt, waarbij ik er vertrouwen in heb dat de zorginstelling dit in goed overleg met diverse partijen oppakt.
Bent u van mening dat het weigeren of zelfs verwijderen van verwanten uit een zorginstelling slechts een uiterste maatregel kan zijn wanneer het personeel of de overige bewoners gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar op het moment dat personeel of bewoners zich niet meer veilig voelen onder ander door de aanwezigheid van bezoekers, dan vind ik dat een zorginstelling de verantwoordelijkheid moet nemen en moet kiezen voor de veiligheid van personeel en bewoners. Ik acht de zorginstelling prima in staat om hierin zelf te oordelen en te beslissen en verwacht dat een dergelijke beslissing niet zomaar genomen wordt.
Bent u van mening dat het escaleren van een conflict met verwanten dient te worden voorkomen door de klachten serieus te nemen en in gesprek te gaan over verbetering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was hiervan, naar uw oordeel, sprake in deze casus?
Ja, ik denk dat het voorkomen van een escalatie altijd beter is. De zorginstelling heeft in deze casus al menige malen gesprekken gehad met de dochter van de bewoner om tot een respectvolle wederzijdse relatie te komen. Hiervoor heeft de zorginstelling een beroep gedaan op externe deskundige hulp, zoals politie, een klinisch psycholoog en deskundige begeleiding voor de dochter bij de bezoeken.
Bent u bereid na te (laten) gaan welke voorvallen hebben geleid tot deze maatregel en of de maatregel proportioneel is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb overleg gehad met de zorginstelling. Zij hebben deze maatregel genomen omdat er dreigend en ongeremd gedrag door de dochter werd vertoond naar het personeel toe. De zorginstelling heeft zich hierin laten adviseren door externe deskundige hulpverleners, waarbij er mijns inziens sprake is van een proportionele maatregel.
Heeft het verpleeghuis een voorwaardenregeling met daarin regels aangaande bezoekregelingen?2. Zo ja, hoe luidt deze? Zo neen, welke rechtsbasis heeft het verpleeghuis om de dochter te weren?
Ja, de zorginstelling heeft huisregels, waar personeel, bewoners maar ook familie zich aan dient te houden. Voor de dochter zijn nu specifieke bezoekregels opgesteld.
Is de in het verpleeghuis wonende moeder en haar familie geïnformeerd over de bezoekregeling? Zo neen, bent u van mening dat de regels omtrent bezoek te allen tijde bekend moet zijn?
Ja, de familie is op de hoogte gesteld van de bezoekregels, die specifiek voor hun zijn opgesteld.
Erkent u dat de indruk wordt gewekt dat klagen leidt tot repercussies? Hoe oordeelt u over deze indruk?
Nee, ik heb deze indruk niet. In dit geval is er al langer sprake van een onrustige relatie tussen de dochter en de zorginstelling. Dit is een incident en zegt niets over de andere zorginstellingen.
Bent u van oordeel dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven? Zo nee, welke inperkingen van het genoemde recht acht u toelaatbaar?3
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarnaast acht ik het van belang dat ook familie en bezoekers de huisregels van de zorginstelling respecteren, zodat deze niet wordt gehinderd in het verlenen van goede zorg aan de bewoners.
Hoe oordeelt u over het feit dat de dochter zelfs met politie-inzet is verwijderd? Is aangifte gedaan tegen de dochter? Zo ja, hoe luidt de aangifte? Zo neen, op welke grond is zij met politie inzet verwijderd?
Ja er is aangifte gedaan tegen de dochter, op grond van overtreding van de bezoekregeling. De aangifte is gedaan, omdat de dochter zich niet aan de specifieke bezoekregeling heeft gehouden. Helaas was politie-ingrijpen toen noodzakelijk.
Bent u bereid nu wel een onderzoek te starten naar het voorkomen van een bezoekregeling, bezoekverboden en/of andere maatregelen richting familieleden en/of vrienden van mensen die in een verpleeghuis wonen? Zo neen, waarom nog steeds niet? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten te hebben?
Nee, ik ben niet bereid een onderzoek te starten, aangezien ik vooralsnog geen signalen heb ontvangen dat het creëren van een bezoekregeling voor familie een veelvoorkomend probleem is.
Bent u bereid met de koepel voor zorgaanbieders, Actiz, in overleg te treden hoe om te gaan met toegang van familieleden bij mensen die in een zorginstelling wonen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Nee, ook hiertoe ben ik niet bereid. Veel zorginstellingen maken gebruik van een gedragscode waarin wordt beschreven hoe de bewoner, familie en personeel zich dienen te gedragen en hoe men elkaar met respect moet bejegenen. Ik acht de zorginstellingen hiervoor zelf verantwoordelijk in het opstellen en naleven van deze regels.
Fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB's) |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Twents thuiszorgbedrijf wordt verdacht van fraude met PGB-gelden?1
Mogelijke fraude dient goed onderzocht te worden. Mocht na onderzoek worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van fraude, dan kan dit uiteraard niet worden getolereerd. Het is onverteerbaar dat er enerzijds een toekenningenstop is voor pgb’s, terwijl er anderzijds mensen zijn die volkomen onterecht of onder valse voorwendselen gebruikmaken van schaarse pgb-middelen die collectief worden opgebracht.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op de besteding van gemeenschapsgeld via PGB’s? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de pgb-regeling, zij zien toe op een juiste besteding van de pgb-middelen. De zorgkantoren ontvangen en beoordelen hiertoe de verantwoordingsformulieren die door alle budgethouders periodiek (1 of 2 keer per jaar afhankelijk van de hoogte van hun budget) worden ingevuld, de globale controle. Bovendien voeren zorgkantoren op basis van selectiecriteria intensieve controles uit. Bij de intensieve controle dient te worden vastgesteld dat:
Op welke wijze geeft u de garantie dat zorggelden, via een PGB, worden besteed aan zorg?
Een juiste besteding van de pgb-gelden is de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de budgethouder. Ik vind het van het grootste belang dat de voor zorg bestemde middelen ook daadwerkelijk aan zorg worden besteed. Daarom hebben zorgkantoren naast de globale en intensieve controletaak de bevoegdheid om door middel van materiële controles te onderzoeken of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. Dit kan worden uitgevoerd door telefonisch contact te zoeken met de budgethouder of zorgverlener. Ook kan op basis van kennis en ervaring bij het zorgkantoor gekozen worden voor een (huis)bezoek.
Bij een materiële controle kunnen ook bewijzen van betaling worden opgevraagd.
Materiële controle van alle budgethouders is, gezien het grote aantal, niet mogelijk. Zorgkantoren hanteren een controleprotocol, waarbij op basis van risicoanalyse zoveel mogelijk budgethouders in de materiële controles worden betrokken.
Op welke wijze moet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houden op de invulling van goede zorg wanneer dit geregeld wordt via een PGB?
Waar het gaat om via een pgb-verleende zorg die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen dan wel de Wet BIG houdt de IGZ toezicht volgens haar risicogerichte methodiek van het gefaseerde toezicht.
Erkent u dat het geven van geld voor zorg op de rekening een bron van inkomsten kan zijn voor mensen die iets anders willen doen met dat geld dat bestemd is voor zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zorgkantoren kunnen alleen aan mensen een pgb toekennen, indien het CIZ of het Bureau Jeugdzorg in een indicatiebesluit heeft vastgesteld, dat zij zorg nodig hebben. Het inzetten van het pgb voor andere doeleinden betekent dat de benodigde zorg niet kan worden ingekocht. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 heb ik beschreven hoe wordt toegezien op juiste besteding van het pgb.
Erkent u dat het voor een zorgkantoor moeilijk is om toe te zien op goede besteding van de zorggelden, die via een PGB worden verstrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen stelt u voor om deze moeilijkheden op te lossen?2
In de pgb-regeling zien zorgkantoren via de verantwoordingssystematiek erop toe dat het pgb wordt besteed aan verzekerde zorg. Het CVZ ziet erop toe dat het geheel van subsidiegelden rechtmatig wordt besteed en de NZa controleert of de zorgkantoren hun taken naar behoren uitvoeren. Dit systeem gaat uit van vertrouwen. Het vertrouwt erop dat de budgethouders hun indicatie en hun pgb ook echt nodig hebben. Dit heeft dan ook tot gevolg dat het niet eenvoudig is om mensen die willens en wetens misbruik maken, te ontmoedigen dan wel te ontmaskeren.
Om misbruik van zorggeld te voorkomen heeft de vorige minister van VWS een jaar geleden het overleg «verbetering bestrijding zorgfraude» in het leven geroepen. Dit overleg heeft het tegengaan van pgb-fraude als eerste prioriteit.
Ik verwacht aan het eind van dit jaar een voorstel van dit overleg hoe misbruik van en fraude met het pgb beter te voorkomen zijn. Ik heb het overleg verzocht hiertoe met verstrekkende voorstellen te komen en zal u op de hoogte houden van de voortgang.
Het bericht dat bierbrouwer met borden langs sportvelden eigen reclamecode schendt |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bierbrouwer Heineken eigen reclamecode schendt?1 en2
Ik heb dit bericht gelezen. Ik weet niet of in het onderhavige geval sprake is van schending van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is aan de Reclame Code Commissie om hierover te beslissen.
Is het waar dat de sporters bij de Utrechtse vereniging Kampong voor een kwart minderjarig zijn? Zo ja, bent u van mening dat hiermee de reclamecode wordt geschonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet relevant hoeveel minderjarigen lid zijn bij deze vereniging. Wel is het relevant dat er sprake is van overtreding van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken als op een bepaald moment een kwart van de aanwezigen minderjarig is. Het doet er dan niet toe of dat sporters zijn van Kampong, van een bezoekende sportploeg, toeschouwers of jonge kinderen van de naschoolse kinderopvang die op de sportvereniging worden opgevangen.
Hoe vaak komt voor dat een sportclub reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal heeft? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend hoeveel sportclubs reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal hebben. Ik verwacht dat de alcoholindustrie en de sportverenigingen zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het betreft hier zelfregulering, waarbij de minister van VWS geen formele rol heeft.
Bent u van mening dat sport en alcoholreclame zich tot elkaar verhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor alcoholreclame op plaatsen waar actief sport wordt beoefend door minderjarigen of waar minderjarige toeschouwers zijn is in de zelfregulering de 25%-regel opgenomen.
Hoe verhoudt de oproep van NOC-NSF en de alcoholindustrie, om het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jeugdigen sporten, zich tot reclame voor alcohol langs de velden of in de sporthal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik juich het toe dat NOC*NSF en de alcoholindustrie oproepen het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jongeren sporten. Zelfregulering voor het voeren van reclame langs de sportvelden kan deze oproep ondersteunen.
Bent u van mening dat het voorbeeld van reclame maken door Heineken bij Kampong een goed voorbeeld is van de zelfregulering die de alcoholreclamecode veronderstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u nu bereid strenger te controleren of alcoholreclame publiek bereikt dat minderjarig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het gaat hier om een Reclamecode van de alcoholbranche. Het toezien op de naleving hiervan is geen overheidstaak maar een taak van de zelfregulering.
Bent u ook bereid de code van de alcoholindustrie waarin staat dat drankreclame geen publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen ontvangen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik verwacht van de alcoholindustrie dat ze de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken naleeft.
Hoe verhoudt het feit dat 23 procent van de sportevenementen wordt gesponsord door de alcoholindustrie zich tot de code dat minderjarigen niet actief mogen worden blootgesteld aan reclame voor alcohol? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Of er bij sponsoring sprake is van bereik onder minderjarigen, hangt vooral samen met de aard van de gesponsorde sporten. Bepaalde sporten, zoals skaten, worden veel door jongeren beoefend en kunnen rekenen op veel jeugdige toeschouwers. Andere sporten, zoals golf, zijn meer gericht op ouderen. Het aantal gesponsorde sportevenementen zegt derhalve op zich niet veel, wel de aard daarvan.
Hoe verhoudt de stelling van NOC-NSF «Drinken is geen sport» zich tot de alcoholreclame? Kunt u uw antwoord toelichten?
«Drinken is geen sport» is een voorlichtingsactie en geen alcoholreclame. De voorlichtingsactie richt zich op verantwoord verstrekken van alcohol in sportkantines. Ik ondersteun deze voorlichting.
Wat is er uit de gesprekken gekomen met de bioscoop (reclame)exploitanten en de STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame over de handhaving van de alcoholreclame code?
Op 9 september is er ambtelijk overleg geweest met het bestuur van STIVA. Daaruit bleek dat bij hen nadrukkelijk de wens leeft om alcoholreclame volgens de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken uit te voeren. Indien dit niet het geval is, zijn zij bereid om te bekijken hoe operationele zaken kunnen worden aangepast. Zij zullen hiertoe contact opnemen met exploitanten van bioscoopreclame om te bekijken welke technische belemmeringen kunnen worden weggenomen.
De situatie waarin een terminale patiënt geen zorg kreeg |
|
Renske Leijten |
|
Bent u van mening dat iemand met een urgente vraag goed te woord gestaan moet worden door een zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid na te gaan of dit is gebeurd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, iemand moet altijd goed te woord worden gestaan.
Ik ben dit nagegaan bij het zorgkantoor in kwestie.
Is u bekend dat de familie van de terminale patiënt meerdere malen contact heeft gezocht met het zorgkantoor, maar daar geen gehoor kreeg? Hoe luidt uw reactie hierop?
Uit navraag bij het betreffende zorgkantoor blijkt dat er op een dag tweemaal contact is geweest. Het zorgkantoor heeft in deze gesprekken de klant uitleg gegeven over de PGB-stop en het advies afgegeven om contact op te nemen met de afdeling Zorgtoewijzing van het Zorgkantoor.
Deelt u de mening dat het voor een individu ingewikkeld is wie verantwoordelijk is voor het verkrijgen van zorg en dat een zorgkantoor immer zorgvuldig dient om te gaan met signalen van patiënten? Zo ja, bent u bereid de zorgkantoren hierop te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het proces is ingewikkeld en met de signalen van de patiënt moet altijd zorgvuldig worden omgegaan. Ik zal dit agenderen in het periodieke overleg dat mijn medewerkers met de zorgkantoren hebben.
Verwijzend naar uw antwoord op vraag 3, dat het voor het zorgkantoor onvoldoende duidelijk was dat er urgentie was bij de aanvraag voor overbruggende zorg in natura1, waar wijdt u dit aan?
Het zorgkantoor geeft aan dat de urgentie mogelijk is gebleken uit het klantcontact waarin de cliënt is verwezen naar de afdeling Zorgtoewijzing. De urgentie is niet gebleken uit het later door de cliënt ingestuurde reactieformulier. Dit betreft een formulier dat aan de cliënten wordt opgestuurd als gevolg van de PGB-stop en waarin de cliënt kan aangeven van welke van de mogelijkheden hij gebruik zou willen maken. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke klasses waren vermeld op de indicatie en zijn die klasses geen signaal voor het zorgkantoor om te weten dat het om een terminale patiënt gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De klasses op de indicatie kan ik uit oogpunt van privacy niet vermelden. Wel was op basis hiervan voor het zorgkantoor niet vast te stellen dat er sprake was van palliatieve terminale zorg. Voor een toelichting verwijs ik naar vraag
Is het mogelijk dat op de indicatie geen melding is gemaakt van palliatief terminale zorg? Zo ja, waardoor komt dit?
Palliatieve terminale zorg is geen apart in het Besluit zorgaanspraken (Bza) opgenomen aanspraak. Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg zijn als zodanig echter wel herkenbaar. Ik kan dit als volgt toelichten.
Palliatieve terminale zorg thuis bestaat uit een combinatie van persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Er zijn zes functiecombinaties mogelijk, afhankelijk van de behoefte aan toezicht (gedurende de nacht, overdag of beide) dan wel of het zwaartepunt van de zorgbehoefte verpleging is of persoonlijke verzorging. Indicatiebesluiten met deze functiecombinatie zijn herkenbaar als palliatieve terminale zorg indicatie omdat alleen in geval van palliatieve terminale zorg het besluit geldig blijft tot de verzekerde is overleden. In de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) zijn dergelijke besluiten herkenbaar omdat zij als enige een geldigheidsduur van 100 jaar mee krijgen.
Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg met verblijf zijn herkenbaar omdat vermeld staat dat het ZZP VV10 betreft, het zorgzwaartepakket dat specifiek bedoeld is voor mensen die aangewezen zijn op intensieve palliatieve-terminale zorg met verblijf.
Bent u van mening dat het essentieel is dat een vermelding voor palliatief terminale zorg op een indicatie van het uiterste belang is, mede omdat u een uitzondering heeft gemaakt voor deze patiënten in verband met de Persoonsgebonden Budgetstop? Zo ja, bent u bereid het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) te verzoeken hier uiterst zorgvuldig mee om te gaan?23 Zo nee, waarom niet?
Bij palliatieve terminale zorg telt elke dag. De meeste indicatieaanvragen voor palliatieve terminale zorg komen niet via het reguliere aanvraagproces binnen bij het CIZ maar worden als palliatieve terminale zorg aangevraagd door een zorgaanbieder, via een standaardindicatieprotocol. Vaak is dan ook de inzet van palliatieve terminale zorg al gestart op basis van afspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders. Aanvragen voor palliatieve terminale zorg die wel via het reguliere aanvraagproces bij het CIZ binnen komen en waar de aanvrager duidelijk op het aanvraagformulier aangeeft dat het palliatieve terminale zorg betreft worden door het CIZ eveneens binnen twee dagen afgehandeld.
Ik acht het gezien bovenstaande niet noodzakelijk het CIZ alsnog te verzoeken om uiterst zorgvuldig met de aanvragen voor palliatieve terminale zorg om te gaan.
Dat laat onverlet dat degene die voor palliatieve terminale zorg een PGB aanvraagt de verantwoordelijkheid heeft duidelijk aan te geven dat sprake is van palliatieve terminale zorg, een terminale situatie of een naderend levenseinde. Op dat moment is voor het CIZ herkenbaar dat zij binnen twee dagen een besluit moeten nemen. De aanvrager die een PGB voor deze zorg wenst moet rekening houden dat er beslistermijnen zijn bij het zorgkantoor voor het afgegeven van een PGB-beschikking.
Het experiment met de SOS-arts dat per 1 januari 2011 van start gaat |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat per 1 januari 2011 de SOS-arts van start gaat met het afleggen van visites tegen betaling van € 30,– bij een dagvisite, en € 25,– bij een visite in de avond, ’s nachts of in het weekend?1
Ik vind het van belang dat er in de eerstelijnszorg voldoende dynamiek bestaat en dat er ruimte is voor nieuwe toetreders. Nieuwe toetreders vergroten de keuzevrijheid van patiënten. Of het nieuwe aanbod een meerwaarde heeft zal vanzelf blijken. Zo niet, dan zal de SOS-arts het niet redden. Zo wel, dan heeft de patiënt er baat bij.
Vindt u dit een geoorloofd experiment? Zo ja, waarom?
De NZa heeft besloten om de SOS-arts per 1 januari 2011 te laten starten als een kortdurend kleinschalig experiment. Op basis van de beleidsregel voor kortdurende kleinschalige experimenten, heeft de NZa de bevoegdheid om hierover zelfstandig te beslissen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in Kamervragen dat bijbetaling voor visites van huisartsenzorg ongewenst is?2 Betreft het hier geen huisartsenzorg waarbij het vragen van een bedrag verboden is?3
Op basis van de geldende beleidsregels heeft de NZa maximumtarieven vastgesteld voor diensten geleverd door de huisarts. Het is verboden een hoger tarief dan die maximumtarieven te declareren, betalen of aan derden te vergoeden. Dit verandert niet door het experiment met SOS-arts.
Het experiment geeft de mogelijkheid aan een aanbieder (en zorgverzekeraar) om met een nieuwe zorgprestatie te experimenteren. In dit geval krijgt SOS-arts de mogelijkheid om een prestatie te declareren, in afwijking van de geldende beleidsregels voor de huisartsenzorg. De SOS-arts biedt ook een extra dienst, namelijk het aan huis komen. Veel mensen die geen vervoer hebben of anderszins immobiel zijn, moeten nu een taxi of iets dergelijks betalen om bij de huisartsenpost te komen. Deze vervoerskosten worden ook niet uit de verzekering gedekt. In de reguliere huisartsenzorg blijft het declareren van een bedrag boven het vastgestelde maximum een economisch delict.
Een belangrijke voorwaarde is dat de SOS-arts duidelijk vooraf richting de patiënt communiceert over de hoogte van de eigen bijdrage.
Zijn artsen die dergelijke visites gaan afleggen gekwalificeerd als huisarts of werken zij onder supervisie van een huisarts? Is de kwaliteit van de SOS-arts geborgd?
De SOS-arts werkt met gekwalificeerde huisartsen en de IGZ zal de kwaliteit van zorg toetsen aan de richtlijnen die gelden voor deze beroepsgroep. Daarnaast heeft de SOS-arts geregeld dat deze huisartsen wettelijk toegang krijgen tot het patiëntendossier.
Wie heeft er toestemming gegeven voor dit experiment? Leiden dergelijke initiatieven niet tot tweedeling in de zorg? Bent u bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft toestemming gegeven voor dit experiment (zie tevens antwoord 2).
Aangezien de beleidsregel innovatie juist bedoeld is om innovaties een kans te bieden en om nieuwe aanbieders te laten aantonen dat zij een betere prijs/kwaliteit verhouding kunnen leveren, zie ik dit als een positief besluit.
Mijn inziens zal het experiment met de SOS-arts niet leiden tot een tweedeling in de maatschappij. De toegang tot de reguliere huisartsenzorg wordt geenszins beperkt. De SOS-arts geeft juist een prikkel aan zittende aanbieders om de service van hun diensten te verbeteren. Ik wil de NZa vragen om ook tijdens het experiment gegevens hierover te verzamelen, zodat wanneer de experimenteerfase is afgelopen er een gedegen uitspraak kan worden gedaan over de prijs/kwaliteit verhouding.
Sponsoring patiëntenorganisaties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke manier is de International Alliance of Patients Organisations (IAPO) vertegenwoordigd in het overleg met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)?1
Op de website van het CBG staat aangegeven welke patiënten- en consumentenorganisaties vertegenwoordigd zijn in het overleg met het CBG. De IAPO als zodanig is daarin niet vertegenwoordigd. Wel is één van de deelnemers tevens verbonden aan IAPO. Deze deelnemer vervult in dat overleg dezelfde rol als de andere patiënten- en consumentenorganisaties: het leveren van inbreng vanuit het patiëntenperspectief. Ik vind het een goede zaak dat het CBG het initiatief heeft genomen om het geluid vanuit de patiënten nadrukkelijker naar voren te laten komen.
Erkent u dat de IAPO sterk is verweven met de industrie, ook via projecten?2
IAPO is een internationale,wereldwijd opererende patiëntenorganisatie. IAPO laat via de website (http://www.patientsorganizations.org/index.pl) zien hoe de organisatie is opgebouwd en hoe de organisatie en de diverse projecten worden gefinancierd. Uit de informatie op de website blijkt dat er verschillende projecten zijn waarin IAPO samenwerkt met en financiering ontvangt van diverse farmaceutische bedrijven cq koepels van farmaceutische bedrijven.
Wat is de reden van het CBG om IAOP nog een extra podium te bieden in Nederland terwijl dit geen Nederlandse organisatie is maar een internationale koepel, die niet alleen geld krijgt van zowat het hele farmaceutische bedrijfsleven maar daar bovenop nog van de Amerikaanse en Europese brancheorganisaties van farmaceutische bedrijven?
Het CBG heeft in 2004 het initiatief genomen om samen te werken en kennis uit te wisselen met patiënten- en consumentenorganisaties. Ik vind dit een goed initiatief. Uiteindelijk zijn patiënten degenen die gebruik maken van geneesmiddelen en die vanuit die positie zinvolle inbreng kunnen leveren. Meerdere factoren hebben een rol gespeeld bij de keuze voor bepaalde patiënten- en consumentenorganisaties. Hierbij kunt u onder andere denken aan het (hoge) geneesmiddelgebruik bij de achterban van de patiëntenorganisatie maar ook vertegenwoordiging op Europees niveau. Omdat de werkzaamheden van het CBG niet beperkt zijn tot Nederland is internationale kennis en ervaring bij patiëntenorganisaties eveneens van belang.
Hoe kunt u belangenverstrengeling zowel wat betreft de samenwerking met de European Medicines Agency (EMA) als met het CBG uitsluiten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met u ben ik van mening dat wij voortdurend alert moeten zijn op belangenverstrengeling. Ook EMA en CBG zijn zich terdege bewust van de mogelijkheid dat belangenverstrengeling zich kan voordoen en hebben criteria opgesteld waar patiënten- en consumentenorganisaties aan moeten voldoen. Bij EMA gaat het dan om «Criteria to be fulfilled by Patients’ and Consumers» Organisations involved in EMA Activities» en bij het CBG om het «Beleid inzake patiënten- en consumentenorganisaties die betrokken zijn bij CBG-activiteiten».
Zoals mijn ambtsvoorganger eerder meldde bij de beantwoording van kamervragen over de sponsoring van patiëntenorganisaties zijn er daarnaast ook de volgende waarborgen:
Ten eerste dienen patiëntenorganisaties die een subsidie van het CIBG (Fonds PGO) ontvangen, ervoor zorg te dragen dat het bestuur van de organisatie onafhankelijk is en dat de onafhankelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar is. Dit laatste betekent dat de organisatie in geval van sponsoring zorgvuldig dient na te gaan of de onafhankelijkheid niet in gevaar komt en er zonodig waarborgen dient te treffen om hiervoor te zorgen. Dit is een uitwerking van artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO. Bij de beoordeling van de verantwoordingsstukken in verband met de vaststelling van de instellingssubsidies wordt door de medewerkers van het CIBG (Fonds PGO) bekeken of de subsidiebepalingen door de pgo-organisaties zijn nageleefd. Daarbij vindt ook een toets plaats op bovengenoemd artikel. Daarnaast worden door een externe accountant jaarlijks 25 à 30 organisaties grondig doorgelicht (steekproefsgewijze controle). Ook de onafhankelijkheid van de organisatie is daarbij onderwerp van onderzoek.
Ten tweede zijn sinds 2005 de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties van kracht via de zelfreguleringsinstantie stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Patiëntenorganisaties zijn niet bij de CGR aangesloten maar de Nederlandse farmaceutische industrie wel. Deze gedragsregels geven de eisen aan waaraan sponsoring moet voldoen. Tevens bevatten deze gedragsregels eisen over de transparantie. In Nederland publiceren farmaceutische bedrijven jaarlijks op hun websites de sponsoring van patiëntenorganisaties.
Ten derde kent ook de Nederlandse Consumenten- en Patiëntenfederatie (NPCF) een «Gedragscode Fondsenwerving voor patiëntenorganisaties».
Absolute garanties tegen het optreden van belangenverstrengeling zijn niet te geven, maar bovengenoemde waarborgen perken het risico daarvan naar mijn mening in bevredigende mate in.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.