De falende controle op zorgfraude |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van zorgverzekeraar DSW, dat de afgelopen jaren de fraude in de zorg is toegenomen? Hoe verklaart u deze toename van fraude? Hoe beoordeelt u dat zowel DSW als het Openbaar Ministerie spreken over een fraude van honderden miljoenen op jaarbasis? Kloppen deze cijfers naar uw mening?1
Zoals ik u eerder heb aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de bij de begrotingsbehandeling2 gestelde vragen is de precieze omvang van fraude in de zorg niet goed te kwantificeren, omdat fraude per definitie heimelijk plaatsvindt en we niet weten wat we niet weten. We weten alleen wat aan (vermoedens van) fraude wordt gemeld respectievelijk aan zorgfraude wordt vastgesteld. Hoeveel geld concreet gemoeid gaat met zorgfraude en of sprake is van een toename blijft onduidelijk.
Een belangrijke bron van cijfers over zorgfraude die wel beschikbaar is, is die van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Zij rapporteren onder meer jaarlijks wat er uit de eigen afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars waaronder zorgverzekeraar DSW naar voren komt. Deze cijfers laten de afgelopen jaren een toename zien van de bedragen die gemoeid zijn met afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars. In 2018 is wel sprake van een trendbreuk voor wat betreft de door zorgverzekeraars in afgeronde fraudeonderzoeken vastgestelde fraude3.
(* € 1 mln.)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Fraude-onderzoek
27
53
20
24,8
31,3
33,7
Waarvan vastgestelde fraude
9,3
18,7
11,1
18,9
27
20,5
Deze cijfers van ZN geven dus geen volledig beeld van het totaal aan zorgfraude. Sinds de oprichting van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) in 2016 wordt het aantal gemelde fraudesignalen centraal geregistreerd bij het IKZ. Het aantal fraudesignalen in 2019 (t/m 30 september) bedroeg 377 unieke signalen. In 2018 bedroeg het aantal signalen 558 en in 2017 675.
Hoe reageert u op de uitspraak van de directeur van DSW dat zorgbureaus op dit moment feitelijk risicoloos kunnen frauderen?
Het beeld dat uit de Nieuwsuur uitzending naar voren komt is schokkend. Zorggeld is bedoeld voor zorg en moet niet wegvloeien naar fraudeurs. Fraude met zorggeld is onacceptabel en daar moet hard tegen worden opgetreden. Er wordt ketenbreed bekeken waar de regelgeving fraudebestendiger kan worden gemaakt en de handhaving (toezicht, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden) nog verder kan worden geïntensiveerd.
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders hebben vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in het zorgstelsel de wettelijke plicht om de rechtmatigheid van in rekening gebrachte zorg te controleren. Bij fouten en fraude treden zij op. De Maatregelenrichtlijn van ZN4 is een hulpmiddel voor verzekeraars en zorgkantoren om tot passende maatregelen te komen en kan bij gecontracteerde en op onderdelen bij niet-gecontracteerde zorg worden ingezet. Voorbeelden van maatregelen zijn het inzetten van de procedure van de onverschuldigde betaling, het terughalen van onterecht uitgekeerde «zorg-euro’s, het doorberekenen van gemaakte onderzoekskosten, het inzetten van het tuchtrecht of het ontbinden van de overeenkomst (bij gecontracteerde zorg). Bij ongecontracteerde zorg kan gebruik gemaakt worden van het instrument van de machtigingen5 en van het verbod op akte van cessies6. Naast de inzet van civiel- en tuchtrechtelijke maatregelen kunnen zorgverzekeraars ook aansturen op de inzet van het bestuurs- en strafrecht bij de aanpak van zorgfraude, door het doen van een melding dan wel aangifte richting de NZa respectievelijk het OM.
Daarnaast heb ik ervoor gezorgd dat de capaciteit van de Inspectie SZW is uitgebreid met 20 fte. Deze uitbreiding zal naar verwachting eind 2020 gerealiseerd zijn. Dit geeft – naast de handhavingsinspanningen van de overige ketenpartners – de Inspectie SZW meer capaciteit om zaken die zich daarvoor lenen strafrechtelijk af te doen onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM).
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken van zorgfraude verbeterd. Het wetsvoorstel zorgt er onder andere voor dat zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registeren op één centrale plek. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel in een basis voor partijen om gegevens met elkaar te delen waardoor fraude beter kan worden opgespoord.
Met de meldplicht in het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komen nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld ten behoeve van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook zorgverzekeraars en zorgkantoren kunnen dit gebruiken voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz. Zij hebben al aangegeven de meldplicht als voorwaarde te verbinden aan het verstrekken van de AGB-code die nodig is om te kunnen declareren. Dit wetsvoorstel is op 29 januari jongstleden in de Kamer behandeld.
Ik heb uw Kamer in de brieven van 17 oktober 20197 en 25 november 20198 een opsomming van deze maatregelen gegeven.
Klopt het dat er veel meer fraudeurs zijn dan het Openbaar Ministerie aankan? Geldt dit tekort aan capaciteit ook voor gemeenten, zorgverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Bent u bereid meer middelen en capaciteit beschikbaar te stellen zodat meer frauderende zorgaanbieders gepakt worden?
Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. De aanpak van fraude vergt een ketenbrede inspanning, die strekt van wet- en regelgeving, preventie, toezicht en bestuursrechtelijke sancties tot aan strafrechtelijke opsporing en vervolging. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd en er kan zoals gezegd door verschillende ketenpartners handhavend worden opgetreden. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude. De NZa en de IGJ kunnen bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen en zorgverzekeraars en gemeenten kunnen eigen maatregelen treffen. Het OM zet de per definitie schaarse strafrechtcapaciteit vooral in bij die zaken waarvan verwacht wordt dat die inzet een maximaal maatschappelijk effect heeft. Dat kan bijvoorbeeld een nieuwe vorm van fraude zijn, een zaak waar uitzonderlijk veel geld mee is gemoeid of een zaak waar een signaalfunctie van uitgaat. Het strafrecht wordt ingezet als optimum remedium, parallel aan de andere genoemde handhavingsmogelijkheden.
De besluitvorming over welke fraudesignalen in aanmerking komen voor bestuurs- dan wel strafrechtelijke afdoening vindt plaats in de zogeheten Stuur- en Weegploeg Zorg, onder voorzitterschap van het OM (het Functioneel Parket).
Fraude is niet alleen op te lossen met meer middelen en capaciteit. Er zijn meerdere maatregelen nodig om het net te doen sluiten rond frauduleuze partijen. En dan nog zal het nooit helemaal 100% waterdicht worden, er is altijd een kleine groep die de randen van de wet opzoekt en er zelfs overheen gaan. Maar ik doe er met de ketenpartners in de zorg alles aan het net zo goed mogelijk te dichten, door wetgeving steeds fraudebestendiger te maken en fraudeurs te ontmoedigen door ketenbreed handhavend op te treden en zo te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg.
Voor een overzicht van alle maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de tweede Voortgangsrapportage rechtmatige Zorg 2018 – 2021 Aanpak van fouten en fraude»9 en de brieven van 17 oktober 201910 en 25 november 201911.
In hoeverre wordt gecontroleerd of in de wijkverpleging, of elders in de zorg, binnen familieverband zorg verleend wordt? Beschikt u over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt?
Zorgverzekeraars controleren niet specifiek of de zorg binnen een familieverband wordt verleend. Een aantal zorgverzekeraars heeft in de verzekeringsvoorwaarden wel (aanvullende) eisen of een verbod opgenomen voor zorg die verleend wordt door een familielid. Zorgverzekeraars controleren alle declaraties op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars doen onderzoek naar signalen van fraude die zij beoordelen als «onderzoekswaardig». Dit betekent dat het signaal nadrukkelijk moet duiden op het overtreden van een regel, dat er een bepaald voordeel wordt verkregen met deze overtreding en dat er een vermoeden van bewust handelen moet zijn. Daarbij hanteren zorgverzekeraars een prioriteringsbeleid waarbij onder meer de aard, maatschappelijke impact en omvang van de zaak, de zorgsoort en de uitkomsten van risicoanalyses een rol kunnen spelen.
Ik beschik niet over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt. De opsporingsinstanties en het OM houden dit niet systematisch bij.
Welke aanvullende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat binnen families en kleine gemeenschappen zorgfraude gepleegd wordt?
Er worden geen specifieke maatregelen genomen om fraude binnen families en kleine gemeenschappen aan te pakken. Zoals eerder aangegeven doen de meeste problemen zich voor als het gaat om rechtmatigheid bij de ongecontracteerde zorg. Dat betekent dat zorgverzekeraars een zorgaanbieder niet vooraf, zoals bij gecontracteerde zorg, kunnen screenen. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om de contractering te stimuleren. Daarnaast werk ik samen met branchepartijen en zorgverzekeraars aan het oplossen van de top 10 meest voorkomende declaratiefouten in de wijkverpleging. De knelpunten die hieraan ten grondslag liggen worden aangepakt. Ook wordt het indicatieproces geprofessionaliseerd. We doen dit door de praktijkvariatie in de indicatiestelling in kaart te brengen. Onder meer met als doel het bestrijden van uitwassen. Ook maken zorgverzekeraars steeds meer gebruik van machtigingen vooraf bij niet-gecontracteerde zorg en van het verbod op akte van cessies. Tot slot wordt een raamwerk opgesteld voor het inzetten van een onafhankelijke deskundige indien er sprake is van gegronde twijfel over de juistheid van een afgegeven indicatie.
Bent u bereid met extra aanscherpingen te komen in de nog te behandelen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) om deze grootschalige fraude te stoppen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit? Zo neen, waarom niet?
De Wtza is gericht op een verbetering van het toezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders en het beter bewust maken van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Hiertoe introduceert de Wtza een meldplicht waardoor nieuwe zorgaanbieders reeds voor de aanvang van de zorgverlening in beeld komen bij de IGJ. Daarbij wordt in dit wetsvoorstel de huidige WTZi-toelating vervangen door de Wtza-vergunning. Aan de Wtza-vergunning zijn ook voorwaarden voor goede zorg verbonden en zijn meer mogelijkheden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz en controleren of de ingediende zorgnota’s correct zijn.
Om het net zo goed mogelijk te dichten, fraudeurs te ontmoedigen en te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg wordt een breed pakket aan maatregelen ingezet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Een belangrijke maatregel daarbij is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, waarmee de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders wordt aangescherpt. Dit gebeurt onder andere door het creëren van een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomen en versterking van de positie van de onafhankelijke intern toezichthouder binnen zorgaanbieders. In dit wetsvoorstel zal de Wtza-vergunning verder worden uitgebreid en ingericht om zo goed mogelijk aanbieders die verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan tegen te houden.
Hoe wordt met de nieuwe meldplicht in de Wtza deze fraude voorkomen? Klopt het dat met een meldplicht nog steeds vrij eenvoudig zorg gedeclareerd kan worden omdat er geen controle plaatsvindt op geleverde of te leveren zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het komt dat sinds decentralisaties in de zorg in 2015 het aantallen gevallen van fraude is toegenomen? In hoeverre schiet hierin het gemeentelijk toezicht tekort? Bent u bereid om gemeentelijk toezicht aan te scherpen door een landelijke model voor gemeentelijk toezicht vast te stellen waarin de Inspectie gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) en gemeentelijke toezichthouders intensief samenwerken?
De basis van de Wmo 2015 is het realiseren van lokaal maatwerk voor inwoners. Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 beleidsruimte en ruimte om zelf specifieke kwaliteitseisen te stellen aan aanbieders, passend bij de lokale infrastructuur en omstandigheden. Hieruit vloeit voort dat gemeenten zelf het beste het toezicht – passend bij de lokale keuzes in beleid en de lokale structuren – dienen in te richten om het toezicht effectief te kunnen laten functioneren. Door het Wmo-toezicht op deze manier in de wet te verankeren is de mogelijkheid gecreëerd om op lokaal niveau een sluitende cyclus van contractering en contractmanagement, toeleiding naar ondersteuning, uitvoering van ondersteuning en het toezicht hierop te realiseren. Aan de voorkant kunnen gemeenten (strenge) kwaliteitseisen stellen aan aanbieders. Een landelijk kader voor Wmo-toezicht zou hier afbreuk aandoen.
In mijn beleidsreactie van 12 november 2019 naar aanleiding van het rapport van de IGJ over Wmo-toezicht 201812 heb ik verschillende acties benoemd die ik heb uitgezet om het Wmo-toezicht verder en duurzaam te versterken. Het verder versterken en professionaliseren van het Wmo-toezicht is de belangrijkste doelstelling. Dit doe ik onder andere door:
De VNG te ondersteunen om het instrumentarium van het Wmo-toezicht nader uit te werken (toolkit opdrachtgeverschap).
In gesprek te gaan met GGD-GHOR en VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving om te werken aan landelijk kennisnetwerk.
Openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages wettelijk te verankeren.
In de praktijk, in samenwerking tussen de gemeentelijk toezichthouder en de IGJ, vast te stellen hoe het toezicht op instellingen van beschermd wonen versterkt zou kunnen worden.
Ik kan niet vaststellen dat, sinds de decentralisaties, het aantal gevallen van fraude is toegenomen. Het wordt in ieder geval door contractmanagers en toezichthouders en goed speurwerk van journalisten, steeds meer zichtbaar, hetgeen gemeenten in staat stelt bewust strenger te worden aan de contracteringskant en sancties op te leggen, mocht een aanbieder er frauduleuze praktijken op nahouden. Een goed voorbeeld is de gemeente Almelo waar het contracteren van aanbieders zich steeds verder ontwikkelt en de afgelopen jaren aanvullende voorwaarden gesteld zijn om in aanmerking te komen voor een contract. In aanvulling op deze voorwaarden heeft Almelo in haar verordening voorts ook een speciale clausule opgenomen met eisen over de integriteit van bestuurders en eigenaren van aanbieders.
Problemen bij de verstrekking van hulpmiddelen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de situatie van een vrouw uit Emmeloord die vier maanden haar huis niet uit kon omdat haar aangepaste rolstoel niet kon worden geleverd?1
Vooropgesteld, daar waar hulpmiddelen op maat moeten worden gemaakt en dus niet direct uit voorraad leverbaar zijn, geldt een langere (productie- en daardoor) levertijd die afhankelijk is van de mate en complexiteit van de noodzakelijke aanpassingen. Het kan als regel echter niet zo zijn dat iemand aan huis is gekluisterd omdat een passende rolstoel niet kan worden geleverd. Ik heb hierover contact gehad met de gemeente Noordoostpolder. Het bleek niet mogelijk de hoofdbediening van de nieuwe rolstoel aan te passen om voldoende betrouwbaar te zijn. De gemeente Noordoostpolder heeft vervolgens de beslissing genomen om de oude rolstoel aan te passen. Dit neemt dit weg dat de levering in deze situatie te lang heeft geduurd.
Vindt u het acceptabel dat mensen de dupe zijn vanwege de situatie dat meerdere leveranciers niet meer willen leveren aan het Hulpmiddelencentrum vanwege achterstallige betalingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die afhankelijk zijn van een hulpmiddel mogen geen hinder ondervinden van de financiële situatie van een hulpmiddelenleverancier. De financiële situatie van een leverancier is allereerst een probleem van de leverancier zelf. De gemeente blijft echter altijd eindverantwoordelijk voor de tijdige verstrekking van een adequaat hulpmiddel. Indien de leverancier niet meer aan de contractuele afspraken met een gemeente kan voldoen en de zorgcontinuïteit in het geding komt, dan dient de gemeente andere oplossingen te vinden. Dit kan in het geval van hulpmiddel betekenen dat een gemeente een hulpmiddel inkoopt of huurt bij een andere hulpmiddelenleverancier of zelf een hulpmiddel direct bij een fabrikant inkoopt of huurt. Uiteraard hangt de voorhanden oplossing ook af van de voorwaarden in het lopende contract dat de gemeente met de leverancier(s) in kwestie heeft.
Hoe lang zijn de financiële problemen al gaande bij het Hulpmiddelencentrum en hoe lang bent u hiervan al op de hoogte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben sinds september 2019 op de hoogte van de problemen in de dienstverlening door deze leverancier. In de eerste uitzending van het televisieprogramma Kassa eind september 2019 stond de situatie van een mevrouw centraal die woonachtig is in een gemeente met een contract met het Hulpmiddelencentrum. Naar aanleiding van deze uitzending is door mijn ministerie contact geweest met de mevrouw in kwestie, de gemeente in kwestie en het Hulpmiddelencentrum. Daarbij is mij duidelijk geworden dat de problemen van deze leverancier meer dan incidenteel waren. Het Hulpmiddelencentrum heeft ook schriftelijk op de uitzending van Kassa gereageerd. In deze reactie die eind september op de site van Kassa is geplaatst, is te lezen dat het Hulpmiddelencentrum te maken heeft met achterstanden.
In oktober zijn de bestuurlijke tafel hulpmiddelen en het actieteam hulpmiddelen opgericht. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 17 oktober 2019.2 De directeur van het Hulpmiddelencentrum is ook lid van de bestuurlijke tafel hulpmiddelen. Vanaf eind september is door VWS en daarna in de vorm van het actieteam hulpmiddelen, contact geweest met het Hulpmiddelencentrum naar aanleiding van problemen van cliënten met hulpmiddelen waarvan het Hulpmiddelencentrum de leverancier is. Daar waar nodig is ook contact geweest met gemeenten met een contract met het Hulpmiddelencentrum. Begin december heeft de VNG een ledenbrief naar alle gemeenten verzonden waarin de gemeenten worden gewezen op de leveringsproblemen van het Hulpmiddelencentrum en de noodzakelijke waarborging van de continuïteit van dienstverlening aan cliënten.
In de afgelopen maand hebben gesprekken plaatsgevonden tussen betrokken gemeenten, de VNG, het Hulpmiddelencentrum en het Ministerie van VWS. Het Hulpmiddelencentrum heeft hiernaast deze maand ook intensief gesproken met de investeerder die hen financiert (niet zijnde de gemeenten). Dit heeft op 30 januari geleid tot een principe-overeenkomst tussen het Hulpmiddelencentrum en de betreffende financier.
Deze overeenkomst is tweeledig. Allereerst is sprake van een kapitaalinjectie zodat het Hulpmiddelencentrum de achterstallige betalingen aan leveranciers/fabrikanten kan voldoen zodat deze de levering van hulpmiddelen zullen hervatten. Het Hulpmiddelencentrum heeft reeds voorbereidingen getroffen om alle openstaande orders op een gefaseerde en gecontroleerde manier op te kunnen pakken.
Hiernaast werkt het Hulpmiddelencentrum in nauw overleg met financiële experts van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) aan een nieuwe financieringsherstructurering om ook naar de toekomst toe stabiliteit en continuïteit te kunnen garanderen.
Het Hulpmiddelencentrum zal zelf al hun contractpartners en leveranciers/fabrikanten inlichten.
VWS blijft samen met de VNG de komende periode nauw in overleg met het Hulpmiddelencentrum en betrokken gemeenten om vast te stellen of de continuïteit en kwaliteit van de verstrekking van hulpmiddelen aan hen die daarop zijn aangewezen, voldoende geborgd wordt en blijft.
Is u bekend hoeveel leveranciers niet meer willen leveren en welke leveranciers nog wel willen leveren aan het Hulpmiddelencentrum? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het Hulpmiddelencentrum heeft laten weten dat op dit moment – nog voordat sprake was van de kapitaalinjectie – de meeste leveranciers/fabrikanten willen leveren onder de voorwaarde dat op voorhand afspraken zijn gemaakt omtrent betaling van achterstallige vorderingen. Er zijn ook meerdere leveranciers/fabrikanten die zonder additionele voorwaarden leveren.
Is u bekend in hoeveel gemeenten dezelfde situatie speelt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om te beoordelen of cliënten nog steeds kunnen rekenen op kwalitatieve ondersteuning (zorgcontinuïteit). VWS biedt waar mogelijk de VNG ondersteuning bij de coördinatie om gemeenten te helpen. Gemeenten die zich melden via het actieteam hulpmiddelen worden ook geholpen. Daarnaast biedt VWS ook ondersteuning via het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein. Dit programma ondersteunt gemeenten en aanbieders bij vragen over inkoop in het sociaal domein en kan gemeenten ook helpen bij vragen over bijvoorbeeld het voorzien in alternatieven. Zoals hiervoor is aangegeven, zijn de VNG en VWS gezamenlijk in gesprek met gemeenten die problemen ervaren en zich gemeld hebben. Daarnaast zullen – in samenspraak met het Hulpmiddelcentrum – gemeenten met problemen die nog niet bekend waren, maar wel vanuit het Hulpmiddelencentrum zelf bekend zijn, waar nodig actief worden benaderd.
Is u bekend of er ook andere organisaties zijn die hulpmiddelen leveren aan mensen, die ook in financiële problemen verkeren? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen signalen of aanleiding om te veronderstellen dat soortgelijke problematiek ook bij andere aanbieders van hulpmiddelen speelt. Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers Firevaned.
Wat vindt u van de reactie van de directeur van het Hulpmiddelencentrum dat de financiële problemen veroorzaakt worden doordat gemeenten openstaande rekeningen voor geleverde diensten te laat betalen? Is dit een signaal dat u vaker ontvangt?
In een contract staan afspraken vastgelegd waar beide partijen zich aan moeten houden. Dit zijn afspraken over de te leveren hulpmiddelen en het voldoen aan betalingsverplichtingen. Dat geldt ook contracten tussen gemeenten en het Hulpmiddelencentrum. Ik kan niet beoordelen waardoor het financiële probleem van het Hulpmiddelencentrum is ontstaan. Het komt voor dat gemeenten betalingen opschorten omdat hulpmiddelen niet worden geleverd en/of reparaties niet worden uitgevoerd. De genoemde kapitaalinjectie zal helpen dit proces vlot te trekken.
Op welke wijze gaat u deze problemen oplossen in uw gezamenlijke verbeteraanpak om de verstrekking van hulpmiddelen te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gezamenlijke verbeteraanpak heeft de vorm gekregen van het actieplan hulpmiddelen. Zoals reeds toegezegd, zal ik u deze – na de vaststelling van het plan door de bestuurlijke tafel hulpmiddelen – doen toekomen. Onderdeel van dit actieplan is (naast een aantal maatregelen) een normenkader met daarin afspraken waar partijen zich aan committeren. Deze set van afspraken zal direct van toepassing worden en op korte tijd verbeteringen realiseren.
Kunt u aangeven hoe cliënten die nu problemen ervaren in de tussentijd wel adequaat geholpen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die nu problemen ervaren, kunnen zich te allen tijde richten tot hun gemeente en het Juiste Loket. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de brief «Actieplan verbetering verstrekking hulpmiddelen» die ik simultaan aan uw Kamer stuur.
Het bericht ‘Inspectie: Veilig Thuis sloot zwijgcontract met ouders’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: Veilig Thuis sloot zwijgcontract met ouders»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat «de geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst kenmerken bevatte van een zwijgcontract»? Kunt u uw appreciatie geven van het feit dat Veilig Thuis Utrecht een familie een zwijgcontract heeft opgelegd?
Op 19 maart 2019 ontving de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (hierna: IGJ) van Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht een geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst om te beoordelen of hier sprake was van een overeenkomst die onder de definitie van een zwijgcontract valt. In de periode daarna trad de IGJ in overleg met het bestuur van Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht over de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst.
Naar de mening van de IGJ bevatte één alinea de kenmerken die wezen op een zwijgcontract. Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht heeft de betrokken familie aangeboden het betreffende artikel volledig te laten vervallen. De familie is daar mee akkoord gegaan. Als gevolg hiervan oordeelt de IGJ dat de geanonimiseerde vaststellingsovereenkomst die Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht op 19 maart 2019 heeft aangeboden en die in de periode daarna in afstemming met de betreffende familie inhoudelijk is aangepast, in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract.
Wat vindt u ervan dat het vermoeden van Pediatric Condition Falsification (wat betekent dat ouders hun kind expres ziek maken) in het dossier van Veilig Thuis is blijven staan en dat Veilig Thuis weigert om het te schrappen, ondanks dat dit een onterecht vermoeden is gebleken?
Het is niet aan mij om te oordelen over het handelen van professionals in individuele casuïstiek. Ik kan wel ingaan op de inzet van mijn beleid.
Voor mij staat het belang van kinderen altijd voorop. Ik vind dan ook dat iedereen met een vermoeden van kindermishandeling in het belang van de veiligheid van kinderen contact op moet nemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft de taak om bij alle meldingen die binnenkomen een veiligheidsbeoordeling uit te voeren en waar nodig aanvullend onderzoek te doen. Het gaat vaak om complexe problematiek en het vaststellen of sprake is van kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is niet eenvoudig. Uit onderzoek van Veilig Thuis kan blijken dat de zorgen onterecht waren, maar dat maakt de melding niet onterecht. In het programma «Geweld hoort nergens thuis» zet ik in op het eerder en beter in beeld brengen van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Een belangrijk instrument daarbij is het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: Besluit meldcode), waarin per 1 januari 2019 enkele verbeteringen zijn aangebracht.
In het «Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019» is opgenomen hoe Veilig Thuis handelt wanneer zij om advies wordt gevraagd en wanneer een melding wordt gedaan over vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Het Handelingsprotocol maakt deel uit van het toezichtkader van de IGJ. Met betrekking tot dossiervorming is het volgende opgenomen. Veilig Thuis hanteert zorgvuldige regels bij de dossiervorming en legt alleen gegevens vast die nodig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken. Indien de betrokkene bij het inzien van zijn/haar gegevens vaststelt dat deze feitelijk onjuist, of (gelet op het doel waarvoor ze worden bewaard) onvolledig, of niet ter zake dienend zijn, dan heeft hij/zij het recht om Veilig Thuis te verzoeken deze gegevens te verbeteren, te verwijderen of af te schermen. Hij/zij kan dit recht van correctie ook uitoefenen voor zover hij/zij meent dat Veilig Thuis bij de dossiervorming in strijd handelt met de wet. Veilig Thuis reageert uiterlijk binnen vier weken schriftelijk en gemotiveerd op het verzoek.
Een betrokkene heeft, op grond van artikel 5.3.5 Wmo 2015, het recht om Veilig
Thuis te verzoeken om de gegevens die op hem/haar betrekking hebben te vernietigen. Veilig Thuis vernietigt deze gegevens binnen drie maanden na ontvangst van dit verzoek, tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bewaren van de gegevens van «aanmerkelijk belang» is voor een ander dan degene die het verzoek heeft ingediend. In veel gevallen zal een verzoek om vernietiging door Veilig Thuis moeten worden geweigerd vanwege het «aanmerkelijk belang» van een ander lid van het gezin. Bijvoorbeeld omdat Veilig Thuis over de gegevens wenst te beschikken in geval van een nieuwe melding of om de toeleiding naar de hulp te kunnen volgen, of om een kind of een partner tegen toekomstig geweld te beschermen.
Zijn bij u meer gevallen bekend van ouders of kinderen die onjuiste informatie uit hun dossier proberen te laten schrappen? Zo ja, hoeveel?
Er zijn bij mij geen gevallen bekend van ouders en kinderen die onjuiste informatie uit hun dossier proberen te laten schrappen.
Het is onwenselijk en tegelijkertijd niet 100% te voorkomen dat bij alle duizenden meldingen die jaarlijks onderzocht worden door de VT-organisaties in Nederland, soms onjuiste informatie terechtkomt in een dossier. Het is en blijft mensenwerk. Zoals bij vraag 3 al aangegeven, kunnen betrokkenen verzoeken om aanpassing van het dossier als informatie onjuist is gebleken. Gemeenten bevestigen mij dat
betrokkenen soms een verzoek indienen bij Veilig Thuis-organisaties om aanpassing van dossiers en dat dit in overleg gehonoreerd wordt als de feiten onjuist zijn gebleken.
Deelt u de mening dat zaken die ten onrechte in een persoonlijk dossier belanden, geschrapt moeten kunnen worden? Zo ja, welke acties onderneemt u om dit zo snel mogelijk te regelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Veilig Thuis-organisaties hebben een belangrijke taak. Ze krijgen in veel gevallen te maken met gezinnen waar sprake is van complexe problematiek en het vaststellen of sprake is van kindermishandeling – in welke vorm dan ook – is meestal niet eenvoudig. De medewerkers nemen dagelijks noodzakelijke en in sommige gevallen ook ingrijpende besluiten, in het belang van de veiligheid van kinderen. Daarom is het belangrijk dat Veilig Thuis haar wettelijke taken zorgvuldig uitvoert. In de afgelopen jaren hebben de Veilig Thuis-organisaties geïnvesteerd in de doorontwikkeling van hun werkwijze. Dit heeft onder meer geleid tot het Handelingsprotocol waar ik in het antwoord op vraag 4 naar heb verwezen. Tegelijkertijd wil ik opmerken dat Veilig Thuis-organisaties regelmatig te maken hebben met betrokkenen die het niet eens zijn met het oordeel en/of de besluiten van Veilig Thuis. Dit is, gelet op de aard van het werk en de wettelijke taken van VT, niet in alle zaken te voorkomen.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4, in het Handelingsprotocol van Veilig Thuis zijn richtlijnen opgenomen met betrekking tot zorgvuldige dossiervorming. Doel van dossiervorming is het bieden van kwaliteit en continuïteit in de taakuitoefening van VT. Wanneer betrokkenen niet akkoord zijn met zaken in het dossier dan kunnen ze dit kenbaar maken aan Veilig Thuis. In het antwoord op vraag 4 is beschreven hoe dit proces eruit ziet.
Daarnaast voert het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, samen met Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Kinderbescherming, het actieplan «Verbetering feitenonderzoek» uit.2 Het actieplan heeft als doel om het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen en bij Veilig Thuis te verbeteren. En belangrijke actielijn in dit actieplan is het bevorderen van de kwaliteit van onderzoeken en rapportages.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat Veilig Thuis Utrecht het gezin heeft gemonitord terwijl dit in theorie helemaal niet was toegestaan? Zijn hier bij u meer voorbeelden van bekend?
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek dan wel om te oordelen over het handelen van professionals.
Ik kan wel ingaan op de werkwijze van Veilig Thuis wanneer melding wordt gedaan van een vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Veilig Thuis heeft de taak om bij alle meldingen die binnenkomen een veiligheidsbeoordeling uit te voeren en waar nodig aanvullend onderzoek te doen. Wanneer uit de veiligheidsbeoordeling of uit het onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn voor acute en/of structurele onveiligheid en/of een multi-problematische leefsituatie stelt Veilig Thuis veiligheidsvoorwaarden vast. In deze voorwaarden wordt vastgelegd waaraan tenminste moet worden voldaan om te komen tot directe en stabiele veiligheid. Veilig Thuis monitort vervolgens of wordt voldaan aan deze veiligheidsvoorwaarden. De doelen van het monitoren door Veilig Thuis zijn om te volgen of de directe veiligheid, en later stabiele veiligheid voor alle directbetrokkenen, wordt gerealiseerd en om inzicht te krijgen in de stappen die zijn gezet tot herstel van de opgelopen schade als gevolg van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Met de directbetrokkenen en de betrokken overdrachtspartij(en) worden afspraken gemaakt over contacten die in het kader van het monitoren zullen worden gelegd, zoals met welke partijen wordt gesproken en op welke momenten. Veilig Thuis gaat in het monitoren na of (1) aan de veiligheidsvoorwaarden is voldaan, (2) of deze hebben geleid tot directe veiligheid en later stabiele veiligheid, (3) of er aandacht is voor het werken aan herstel van opgelopen schade. Monitoren valt onder de wettelijke taken van Veilig Thuis waarop de sterke informatiepositie van Veilig Thuis van toepassing is. Dit betekent dat Veilig Thuis geen toestemming nodig heeft voor het voeren van overleg met of het informeren van externe partijen in het kader van het monitoren. Wel dienen de directbetrokkenen hierover te worden geïnformeerd.
Kunt u uw appreciatie geven over het handelen van Veilig Thuis Utrecht in deze situatie? Zijn bij u meer gevallen bekend van onprofessioneel handelen van Veilig Thuis Utrecht?
Het oordeel van de IGJ is dat de vaststellingsovereenkomst die Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht in afstemming met de gemeente Utrecht op 19 maart 2019 heeft aangeboden en die in de periode daarna in afstemming met de betreffende familie inhoudelijk is aangepast, in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 acht ik het gebruik van zwijgcontracten in de zorg onwenselijk. Ik acht het daarom ook juist dat Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht de betrokken familie heeft aangeboden om de alinea die de kenmerken bevatte die wezen op een zwijgcontract volledig te laten vervallen.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen richting Veilig Thuis Utrecht? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Utrecht is op grond van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning (Wmo 2015) opdrachtgever voor Veilig Thuis Utrecht. De IGJ houdt toezicht op het functioneren van de Veilig Thuis-organisaties. De IGJ heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst in de huidige vorm geen kenmerken bevat van een zwijgcontract en dat zij daarmee geen vervolg meer hoeft te geven aan deze vaststellingsovereenkomst in het kader van zwijgcontracten. Het toezicht op Samen Veilig Midden Nederland / Veilig Thuis Utrecht wordt verder vormgegeven binnen het reguliere toezicht van de IGJ. Ik acht het om die reden niet nodig om stappen te ondernemen richting Veilig Thuis Utrecht.
Gemeenten die nauwelijks zicht hebben op de besteding van zorggeld |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op de berichtgeving dat zorgondernemers sinds de decentralisaties in 2015 hoge winsten konden behalen door het gebrek aan toezicht op de besteding van zorggeld door gemeenten?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat gemeenten vorig jaar € 37,9 miljoen aan zorgorganisaties hebben uitgegeven die een opmerkelijke hoge winst hebben gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb eerder aangegeven excessieve winsten maatschappelijk onacceptabel te vinden. Hiertoe neem ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maatregelen die onder meer gericht zijn op de toetreding door zorgaanbieders en de integriteit van hun bedrijfsvoering, zoals ook beschreven in de brieven van 9 juli jl.2, 17 oktober jl.3 en de brief van 25 november jl.4. Hiermee willen wij ervoor zorgen dat zorggeld effectief, doelmatig en rechtmatig wordt besteed. De maatregelen die in deze brieven worden genoemd, ook op het gebied van winst, moeten dergelijke uitwassen in de toekomst voorkomen.
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief van 9 juli jl. onderzoeken we of de maatregelen waar relevant en mogelijk niet alleen gelden voor de verzekerde zorg (Zvw en Wlz), maar ook voor het sociaal domein (Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)) van toepassing kunnen zijn. Daarbij wordt rekening gehouden met de bestaande rollen en verantwoordelijkheden binnen het decentrale stelsel.
Het is belangrijk dat gemeenten en aanbieders transparant zijn over de besteding van zorggeld, waarbij het de taak van de gemeenteraad is om het college van burgemeester en wethouders te controleren. Ten tijde van de totstandkoming en de behandeling van de Wmo 2015 is uitgebreid stilgestaan bij het instrumentarium van gemeenten om kwalitatief goede ondersteuning aan inwoners te realiseren. Ik ben van mening dat gemeenten een omvattend instrumentarium hebben met betrekking tot contractering, rechtmatigheid, uitvoering en het onafhankelijk toezicht. Daar waar nodig versterk ik dit instrumentarium met oog voor de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeente.
Wat is uw analyse over de besteding van zorggeld door gemeenten en de hoge winsten van zorgondernemers? Vindt u dat voorafgaand aan de decentralisaties hier voldoende over is nagedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de mogelijkheden die gemeenten hebben om zorgorganisaties met hoge winsten aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders die doelmatige en veilige ondersteuning kunnen bieden. Derhalve kunnen gemeenten ook zelf aan de voorkant specifieke voorwaarden stellen waar zorgaanbieders aan dienen te voldoen. Bij de contractering van een aanbieder en de levering van ondersteuning is het aan de gemeente om te beoordelen of deze voldoet aan de lokaal vastgestelde kwaliteitseisen en of de ondersteuning doelmatig en veilig geboden wordt. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer of contractmanagement inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven, ook gedurende de looptijd van het contract. Mocht uit verantwoording en na zorgvuldig onderzoek blijken dat er sprake is van onverklaarbare hoge winst(en), kan een gemeente optreden. Een onverklaarbare hoge winst, kan bijvoorbeeld een reden zijn het contract met de desbetreffende aanbieder te beëindigen. Ik stimuleer en ondersteun gemeenten bij het optreden tegen onrechtmatige zorg via het Programma rechtmatige zorg en bij het contracteren via het Programma inkoop en aanbesteden sociaal domein.
Bent u bereid om het winstverbod over de hele zorgsector uit te breiden nu alweer blijkt dat zorgcowboys flink financieel profiteren over de rug van zorgbehoevende mensen en personeel? Zo neen, waarom niet?
Zoals hierboven omschreven in de beantwoording op vraag 2 en 3 vind ik excessieve winsten maatschappelijk onacceptabel en ga ik maatregelen nemen om deze tegen te gaan. Als in de hierboven genoemde eerder verzonden brieven aangegeven, willen wij de mogelijkheid opnemen om randvoorwaarden te verbinden aan winstuitkering in de extramurale zorg. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerkingtreding kunnen variëren per categorie van zorgaanbieders en worden gekoppeld aan het zich voordoen van bepaalde risico’s en excessen in een sector en de noodzaak die tegen te gaan.
Het bericht ‘Die man kent onze zoon helemaal niet’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Die man kent onze zoon helemaal niet»?1
Ja.
Hoe vaak en in welke gevallen wordt door zorginstellingen bij conflicten over de zorg of de financiën ervoor gekozen om de gang naar de rechter te gebruiken om naasten te ontheffen als mentor/bewindvoerder? Bent u het eens met de stelling dat dergelijke conflicten bij voorkeur buiten de rechter om moeten worden beslecht? Zo ja, welke initiatieven neemt u zich voor om de gang naar de rechter tot een minimum te beperken?
De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr) heeft mij geïnformeerd over het aantal verzoeken die zorginstellingen hebben ingediend voor ontslag en benoeming van bewindvoerders en mentoren. In de periode 2014–2016 steeg het aantal ontslag- en benoemingsverzoeken naar circa zestig per jaar, sinds 2017 gaat het om circa twintig verzoeken per jaar.
Naar aanleiding van de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer is gesproken met de landelijke expertgroep van rechters die zich bezighouden met curatele, beschermingsbewind en mentorschap (hierna: de expertgroep). Naar de ervaring van de rechters uit de expertgroep komt het zelden voor dat ontslag- en benoemingsverzoeken door zorginstellingen worden ingediend wegens een conflict met de vertegenwoordiger. Zorginstellingen kunnen bijvoorbeeld aanleiding hebben een verzoek in te dienen als de vertegenwoordiger de belangen van de betrokkene niet goed behartigt. De expertgroep heeft aangegeven dat de berichtgeving van onder andere De Groene Amsterdammer onderstreept hoe belangrijk het is dat de rechter grondig onderzoek doet naar de reden van verzoeken die zorginstellingen indienen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de koepels van zorginstellingen vragen om de berichtgeving van De Groene Amsterdammer en in het bijzonder de daarin beschreven ervaringen van ouders onder de aandacht van hun leden te brengen.
Ik ben het ermee eens dat conflicten tussen zorginstellingen en bewindvoerders/mentoren bij voorkeur buiten de rechter om worden opgelost. Ik vind ook dat de betrokken partijen de keuze moeten hebben om conflicten onderling op te lossen of naar de rechter te stappen.
Een geschil tussen de bewindvoerder/mentor en de zorginstelling over de aan de betrokkene geleverde zorg kan worden voorgelegd aan de klachtenfunctionaris van de zorginstelling. De klachtenfunctionaris kan dan een gesprek tussen de bewindvoerder/mentor en zorginstelling op gang brengen. Als dat gesprek geen oplossing biedt, kan een klacht worden ingediend bij een onafhankelijke geschilleninstantie die een bindende uitspraak doet.
De verhouding tussen de bewindvoerder/mentor en de zorginstelling kan dusdanig zijn verslechterd, dat de rechter nodig is om partijen te helpen het conflict op te lossen. De rechter kan bezien of het mogelijk is partijen toch nog nader tot elkaar te brengen. Als de verhouding tussen de bewindvoerder of mentor en de zorginstelling zodanig is verslechterd dat de zorg aan de betrokkene hieronder leidt, acht de rechter het soms noodzakelijk een andere bewindvoerder of mentor te benoemen, ook als de voorkeur van de betrokkene uitgaat naar diens huidige bewindvoerder of mentor. De rechter benoemt in die gevallen vaak een professionele bewindvoerder of mentor.
Op basis van de cijfers van de Rvdr, de ervaring van de rechters uit de expert-groep en het uitgangspunt dat partijen ervoor moeten kunnen kiezen een conflict aan de rechter voor te leggen, zie ik geen aanleiding de gang naar de rechter te beperken.
Wat vindt u van mentoren/bewindsvoerders die financieel afhankelijk zijn van de instelling waar hun cliënt in zit?
De Groene Amsterdammer bericht dat meer dan de helft van de door De Monitor, Investico en Trouw geënquêteerde bewindvoerders en mentoren voornamelijk cliënten krijgt via zorginstellingen. Dit hoeft op zichzelf niet te betekenen dat zij financieel afhankelijk zijn van zorginstellingen. Als een vertegenwoordiger wel financieel afhankelijk is van een zorginstelling, is dat niet wenselijk. Een vertegenwoordiger moet het belang van de betrokkene centraal stellen. Het risico dat dit niet gebeurt, wordt vergroot als de vertegenwoordiger financieel afhankelijk is van de zorginstelling.
Het Burgerlijk Wetboek bevat waarborgen voor het voorkomen van belangenverstrengeling. In de wet is een lijst opgenomen van natuurlijke en rechtspersonen die niet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder en mentor. Het benoemingsverbod geldt onder andere voor – kort gezegd – medewerkers van zorginstellingen. Zij moeten niet in een positie terecht kunnen komen waarin zij de belangen van hun cliënt – de betrokkene – en hun werkgever – de zorginstelling – moeten afwegen, bijvoorbeeld als de bewindvoerder moet beslissen of de betrokkene meebetaalt aan een uitgave die een zorginstelling doet ten behoeve van alle cliënten. Het benoemingsverbod is erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Ook in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren zijn waarborgen opgenomen voor het voorkomen van belangenverstrengeling bij professionele bewindvoerders en mentoren. Zij mogen bijvoorbeeld geen ander voordeel voor hun werk ontvangen dan de beloning die zij als bewindvoerder of mentor krijgen.
Met inachtneming van de wettelijke waarborgen is het aan bewindvoerders en mentoren om belangenverstrengeling te voorkomen. Zij moeten handelen zoals een goed vertegenwoordiger betaamt. Doen zij dat niet, dan is dit reden voor ontslag en zijn zij aansprakelijk voor de schade die zij de betrokkene berokkenen. Als bijvoorbeeld de ouders of kinderen van de betrokkene vermoeden dat de bewindvoerder of mentor de belangen van de betrokkene niet vooropstelt, maar die van de zorginstelling, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de bewindvoerder of mentor of diens branchevereniging. Het staat partijen vrij om de rechter te benaderen. De rechter beoordeelt dan of de vertegenwoordiger kan aanblijven of dat de belangen van de betrokkene beter zijn geborgd als een andere vertegenwoordiger wordt benoemd.
Hoe worden cliënten en naasten beschermd tegen de financiële belangen van zorginstellingen als hun mentoren/bewindvoerders financieel afhankelijk zijn van de instelling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mentoren/bewindsvoerders niet door zorginstellingen aangewezen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zorginstellingen kunnen niet zelf een vertegenwoordiger aanwijzen of ontslaan. Zorginstellingen kunnen de rechter verzoeken om instelling van beschermingsbewind of mentorschap en daarbij een kandidaat-bewindvoerder of mentor voordragen. Bij de benoeming volgt de rechter in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, bijvoorbeeld voor de partner, een bepaald familielid of een goede bekende. De rechter wijkt daar alleen van af als er gegronde redenen zijn om die voorkeur niet te volgen, bijvoorbeeld als dit niet in het belang van de betrokkene is.
Kan, om misbruik te voorkomen, een bemiddelingstraject verplicht worden voor naasten en zorginstellingen bij conflicten, voordat er iemand als mentor/bewindvoerder wordt ontheven door de rechter? Zo ja, bent u bereid om dat in regelgeving vast te leggen? Zo nee, waarom niet?
In het licht van het antwoord op vraag 2, 3 en 4 zie ik geen aanleiding een bemiddelingstraject te verplichten.
Het sluiten van de afdelingen in van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis Winsterswijk wil afdelingen sluiten ondanks beloftes bij fusie»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de gebroken beloftes, namelijk dat beide ziekenhuizen een volwaardig aanbod zouden behouden?
Santiz streeft naar het leveren van medisch specialistische zorg vanuit twee volwaardige ziekenhuizen in Doetinchem en Winterswijk. Voor Santiz staat dit streven nog altijd overeind. Het ziekenhuis heeft inmiddels laten weten dat ze samen met een vertegenwoordiging van interne en externe betrokkenen en belanghebbenden de regiogroep «Duurzame medisch specialistische zorg Achterhoek» gaan oprichten. Deze regiogroep gaat zich buigen over de verdere invulling van de meest duurzame inrichting van de medisch specialistische zorg in de Achterhoek. De fusie tussen het Streekziekenhuis Koningin Beatrix en het Slingeland Ziekenhuis is in 2016 door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) beoordeeld en door beide instanties is goedkeuring verleend op basis van de toen beschikbare informatie en de situatie destijds (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3400). Het is aan het bestuur van het ziekenhuis om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de fusie. Ik heb hier geen rol in. Fusies kunnen ingrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Terugkomen op toezeggingen draagt hier niet aan bij. Het uitgangspunt van Santiz is toekomstbestendige, hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke medisch specialistische zorg voor alle inwoners van de Achterhoek. Santiz heeft mij laten weten dat dit destijds ook beschreven is in hun fusiedocument.
Is er een oplossing voor de 400 mensen die nu niet meer binnen 45 minuten per ambulance bij een ziekenhuis kunnen komen? Zo ja, wat is de oplossing? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk niet kan sluiten. Deze afdeling is ook nu niet gesloten. Het ziekenhuis in Winterswijk ontvangt een beschikbaarheidbijdrage van de NZa om acute verloskunde 24/7-uur te kunnen blijven aanbieden. Een bereikbaarheidsanalyse van de locatie van het nieuwe ziekenhuis bij Doetinchem aan de A18, dat naar verwachting in 2025 gerealiseerd is, zal uit moeten wijzen of het ziekenhuis in Winterswijk dan nog steeds een gevoelig ziekenhuis is.
Hoe past het sluiten van de kinderafdeling van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB), aangezien ze daar nu juist net een goede samenwerking hebben weten te ontwikkelen, in de visie van de Juiste Zorg op de Juiste Plek?
De Juiste Zorg op de Juiste Plek is een initiatief van partijen in de zorg en ondersteuning en VWS. Hierbij staat het dagelijks functioneren van mensen centraal. De juiste zorg op de juiste plek betekent onder meer zorg dichtbij de patiënt waar het kan en verder weg als dit beter is. Santiz en de zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij op de beide Santiz locaties de afgelopen jaren steeds minder kinderen zien, juist omdat er steeds meer zorg thuis plaatsvindt. Hierdoor, zo laat Santiz weten, is er een steeds kleiner wordende klinische afdeling kindergeneeskunde nodig. Santiz en de zorgverzekeraars willen in de toekomst blijven inzetten op juiste zorg op de juiste plek. Santiz geeft aan dat het daarom, vooruitblikkend op de toekomst, een logische denklijn zou zijn om de klinische kindergeneeskunde van de beide Santiz locaties te bundelen. De poliklinische behandeling, dagbehandeling en digitale zorg voor kinderen blijft op beide locaties gehandhaafd. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit uitwerken.
Hoe kunt u er voor zorgen dat de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn in de regio daar niet verloren gaat?
Partijen versterken de samenwerking onder meer via de regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek». De kindergeneeskunde blijft in de regio bestaan zo hebben Santiz en de zorgverzekeraars mij laten weten. Het Transmuraal Directie Beraad en een Transmuraal Management Beraad, waarin de zorgpartijen uit de Achterhoek zijn vertegenwoordigd, stimuleert en faciliteert de integrale samenwerking tussen de zorgaanbieders uit de eerste en tweede lijn met vele keten/netwerkregiegroepen en gezamenlijke projecten. Dat is de huidige situatie en die blijft zo.
Deelt u de mening dat het Preventie Platform Jeugd een goed voorbeeld is van goede samenwerking en preventie in de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de goede zorg voor jongeren met anorexia gekoesterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis en expertise van de kinderafdeling in Winterswijk en de samenwerking van deze afdeling met andere hulpverleners in de regio zal blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik ben ook van mening dat goede zorg voor jongeren met anorexia gekoesterd moet worden. Het is van groot belang dat de kennis en de expertise van de kinderafdeling in Winterswijk ook op dit gebied behouden blijft, evenals de samenwerking van het ziekenhuis met de hulpverleners in de regio. Hier moeten goede afspraken over worden gemaakt. Santiz en zorgverzekeraars zijn zich hier ten volle van bewust en nemen voldoende tijd om dit via de regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» nader uit te werken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit van de jeugdzorg die nu geboden wordt door de kinderafdeling in Winterswijk niet afneemt door de fusie?
De Raad van Bestuur van Santiz is verantwoordelijk voor het zodanig organiseren van de zorgverlening, dat dit leidt tot goede en veilige zorg. Een fusie of andere organisatieverandering mag nooit leiden tot zorg die niet goed en veilig is. Santiz heeft mij laten weten dat zij met ketenpartners en de zorgverzekeraars inzet op integrale samenwerking die moet bijdragen aan betere zorg, juist ook tijdens en na het fusieproces. De toezichthouders (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit) zullen hierop toezien.
Hoe gaat u de motie uitvoeren, waarin de Kamer uitspreekt dat de afdeling kindergeneeskunde en acute verloskunde in het SKB moeten blijven?3
Op 19 december 2019 heb ik u hierover geïnformeerd (Kamerstuk 29 247, nr. 310). Ik heb, conform de motie, aan de Raad van Bestuur en zorgverzekeraars helder gemaakt dat gelet op de «gevoeligheid» de afdeling acute verloskunde in het SKB niet zomaar dicht kan. Op 16 december en 17 december 2019 heb ik met de ziekenhuisdirectie, zorgverzekeraars, het openbaar bestuur, zorgverleners en inwoners/patiënten vertegenwoordiging gesproken over de strategische koers van Santiz. De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 nog geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorgenomen besluit heeft hernomen en een stap terug doet in het overleg en besluitvormingsproces. Er is een regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» ingesteld. De regiogroep zal begin 2020 starten en het proces wordt begeleid door een externe partij. Hiermee wordt voldaan aan de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de
beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 92). Ik vind het belangrijk dat de betrokken partijen in de Achterhoek gezamenlijk een zorgvuldig proces doorlopen en hier de tijd voor nemen.
Zal het probleem met de wachtlijsten voor jongeren met een eetstoornis niet alleen maar groeien als er nu afdelingen worden gesloten? Zo ja, wat kunt u doen om de sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Santiz heeft mij laten weten dat zij aandacht hebben voor het vraagstuk hoe zij goede zorg voor jongeren met eetstoornissen in de toekomst kunnen blijven garanderen in de Achterhoek zonder dat de wachtlijsten toenemen. Santiz neemt voldoende tijd om dit met interne en externe stakeholders voor te bereiden. De toezichthouders (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit) zullen hierop toezien.
Het bericht ‘VGZ zet succesproject huisartsen op pauze’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moet passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. Ter volledigheid wil ik aangeven dat VGZ niet stopt met de pilot «Positieve Gezondheid». Zij hebben binnen de huidige pilot met vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Begrijpt u waarom zorgverzekeraar VGZ een succesvolle pilot waarbij Limburgse huisartsen meer tijd aan hun patiënten besteden, op pauze zet omdat door de pilot het Maasstadziekenhuis Pantein minder patiënten doorverwezen krijgt, wat financiële gevolgen heeft? Zo ja, vindt u deze keuze acceptabel?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat als huisartsen meer tijd kunnen besteden aan hun patiënten dit positieve resultaten oplevert voor zowel patiënten als huisartsen? Zo ja, zou dit niet voor alle huisartsen mogelijk gemaakt moeten worden?
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». De pilot leidt tot lagere zorgkosten (minder diagnostiek, minder medicatie en het voorkomen van verwijzingen naar de tweede lijn). Bovenal leidt de pilot tot een hogere patiënt- en huisartstevredenheid. Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat huisartsen voldoende tijd voor en met de patiënt hebben om goede zorg te kunnen verlenen en dat zij plezier houden in hun werk. Daarom heb ik in het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg het thema «meer tijd voor de patiënt» expliciet opgenomen. Het verschilt per regio en situatie op welke manier meer tijd voor de patiënt het beste kan worden gecreëerd. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is.
Hoe verhoudt de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat de pilot klinkende resultaten oplevert en dat zij er zeker een meerwaarde van inzien, zich tot de prioriteit die de zorgverzekeraar geeft aan zijn financiële belangen? Is hier sprake van samenwerking of eenzijdig opgelegd beleid?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met Zorggroep Syntein en het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist passen binnen uw programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit van VGZ zich tot uw beleid?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld die past binnen het programma De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven. Met de betrokken partijen wordt gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor medisch specialistische zorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
De rode draad door de hoofdlijnenakkoorden is het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Daar is deze pilot een goed voorbeeld van. Ook is het een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt». Ik bespreek zowel in bestuurlijk overleg huisartsenzorg als medisch specialistische zorg de voortgang op de afspraken en doelstellingen binnen de akkoorden.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat weegt in dit geval voor u zwaarder, de financiële gevolgen voor de zorgverzekeraar of de gezondheid van mensen en het realiseren van zowel «de juiste zorg op de juiste plek», het hooflijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, op de juiste plek, nu en in de toekomst. Dit is de rode draad door de hoofdlijnenakkoorden die ik onder andere met de partijen in de huisartsenzorg en medisch specialistische zorg heb afgesloten. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven in het vervolg gesteund worden door zorgverzekeraars?
Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het project van deze huisartsen door kan gaan en wordt uitgebreid?
Zie antwoord vraag 9.
De sluiting van de Hoenderloo Groep |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het sluiten van de Hoenderloo Groep voor de betrokken kinderen, hun ouders en de medewerkers van de instelling?
Uiteraard roept dit besluit grote emoties op bij jeugdigen die bij De Hoenderloo Groep verblijven en hun ouders. Ik vind dat zij zo snel mogelijk moeten weten waar zij aan toe zijn. Het is daarom essentieel dat Pluryn zorg draagt voor een heldere en directe communicatie over wat er gaat gebeuren.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Ook met alle medewerkers zal op korte termijn het gesprek worden gevoerd. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de situatie nauwgezet om te zorgen dat betrokken partijen, zoals Pluryn en gemeenten, hun verantwoordelijkheid nemen. Ik laat mij door Pluryn en de gemeenten en jeugdhulpregio’s met regelmaat op de hoogte stellen, zoals ik onlangs heb gedaan tijdens mijn bezoek aan De Hoenderloo Groep waar ik sprak met enkele jeugdigen, ouders, professionals, een vertegenwoordigend wethouder namens gemeenten en de bestuurder van Pluryn.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de sluiting van de Hoenderloo Groep?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.1
Op welke wijze bent u betrokken bij de herplaatsing van de kinderen die getroffen worden door de sluiting van de Hoenderloo Groep, dan wel een overname en doorstart van de instelling?
Ik volg de situatie nauwgezet om te zorgen dat Pluryn en gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik laat mij door de IGJ, Pluryn en de gemeenten met regelmaat op de hoogte stellen, niet alleen uit oogpunt van de continuïteit van zorg, maar ook vanwege de invloed op het zorglandschap. In het antwoord op vraag 4 ga ik op de verantwoordelijkheden van Pluryn en de gemeenten.
Welke partijen zijn er op dit moment betrokken bij het proces van herplaatsing, dan wel overname en wie heeft daarin de regie?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor alle jeugdigen die nu verblijven bij De Hoenderloo Groep.
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De gemeenten dienen daarom in nauwe samenwerking met Pluryn de continuïteit van zorg te borgen. Ook moeten zij ervoor zorgen dat jeugdigen met een complexe problematiek ook na de sluiting van De Hoenderloo Groep passende jeugdhulp krijgen. Jeugdigen uit vele regio’s, lang niet altijd in de omgeving van de locaties in Hoenderloo en Deelen, verblijven momenteel in deze twee locaties. Daarom kunnen gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid alleen nakomen als zij bovenregionaal samenwerken. Onder regie van de gemeente Utrecht is deze samenwerking gestart. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS de gemeente Utrecht bij haar coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie. Ook de Jeugdautoriteit is betrokken.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is reeds betrokken en zal het afbouwplan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Overweegt u de Hoenderloo Groep financieel te ondersteunen om de continuïteit van de zorg te garanderen, indien de afbouw of overname van de instelling op enigerlei wijze spaak dreigt te lopen, zoals u ook gedaan heeft met jeugdhulpaanbieder Juzt?
Per 1 januari 2020 is de eerder aangekondigde subsidieregeling voor het verstrekken van liquiditeitssteun voor continuïteit van cruciale jeugdhulp gepubliceerd. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gecontinueerd kan worden in gevallen waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Subsidie wordt slechts verstrekt in uitzonderlijke, acute situaties, waarin de desbetreffende organisatie en de (veelheid van) samenwerkende gemeenten onvoldoende slagen in het garanderen van de continuïteit van cruciale jeugdzorg. Op basis van een continuïteitsplan dient aangetoond te worden dat met de subsidie, in de vorm van liquiditeitssteun, de continuïteit gegarandeerd is. En ook moet worden aangetoond hoe uiterlijk na een jaar de liquiditeitssteun terugbetaald kan worden. De Jeugdautoriteit adviseert mij, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en daar waar het een gecertificeerde instelling betreft, eveneens de Minister voor Rechtsbescherming over het toekennen van subsidie. Als Pluryn tijdens of door de afbouw van De Hoenderloo Groep in acute liquiditeitsproblemen komt, dan kan zij een aanvraag doen voor liquiditeitssteun op basis van deze regeling. De Jeugdautoriteit zal deze aanvraag beoordelen en mij adviseren over het wel of niet toekennen van een subsidie.
Om hoeveel kinderen uit hoeveel gemeenten gaat het precies?
Het gaat om ongeveer 200 kinderen uit 100 gemeenten (32 jeugdzorgregio’s).
Erkent u dat het geen optie is om de kinderen naar huis te sturen, bij gebrek aan opvangplekken?
Kinderen naar huis sturen bij gebrek aan geschikte opvangplekken is inderdaad geen optie. Ook niet voor Pluryn. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind, uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- en adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
Zoals hierboven al genoemd, zal de IGJ dit afbouwplan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Gezien het tekort aan personeel in de jeugdzorg, hoe wordt gewaarborgd dat de medewerkers van de Hoenderloo Groep in de sector werkzaam blijven?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep, onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
De kosten van het organiseren van de ouderenzorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe reageert u op de zorgen van gemeenten die aangeven dat door de aankomende vergrijzing de ondersteuning van thuiswonende ouderen de komende vijf jaar zeker 7% meer gaat kosten?1
In het artikel in de Volkskrant van 2 december jl. uit de wethouder van Rotterdam zijn zorgen over de toenemende kosten in de Wmo. De VNG verwacht op basis van een uitvraag bij 6 gemeenten dat de kosten, mede vanwege de vergrijzing, jaarlijks met 7% zullen stijgen. Hoewel op basis van deze steekproef geen conclusies getrokken kunnen worden over de landelijke trend ben ik met de VNG van mening dat er grote uitdagingen zijn in de organiseerbaarheid en betaalbaarheid van de zorg. Dit is een uitdaging waar we gezamenlijk als centrale en decentrale overheid voor aan de lat staan. Ten aanzien van de ontwikkelingen in de Wmo acht ik het van belang om deze goed te volgen. Dan doen we ook via de daartoe beschikbare bronnen.
Zo worden de financiële effecten van de invoering van het abonnementstarief gevolgd door middel van een landelijk monitoronderzoek. Op basis van de uitkomsten uit het monitoronderzoek zal ik jaarlijks met de VNG het gesprek hierover voeren. In dit gesprek wordt, mede in het licht van de motie Hijink c.s.1, besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat sprake is van ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed binnen de hen toekomende beleidsruimte. Zoals ook gemeld in mijn brief van 4 december jl. kunnen op basis van de eerste resultaten van de monitor – vanwege het nog niet beschikbaar zijn van landelijke kwantitatieve data – echter nog geen harde conclusies worden getrokken en zijn eventuele maatregelen op dit moment dan ook niet aan de orde.2
Leidend uitgangspunt voor de financiering is dat het Rijk gemeenten in staat moet stellen om haar wettelijke taken adequaat uit te voeren. In het Interbestuurlijke Programma (IBP) hebben Rijk en gemeenten afspraken gemaakt over de financiële uitgangspunten in deze kabinetsperiode. Dat betrof onder andere afspraken over de indexatie van het gemeentefonds, de zgn. normeringssystematiek (trap-op, trap-af). Dat betekent dat de omvang van deze middelen stijgt of daalt met de ontwikkeling van de rijksuitgaven (het accres). Met ingang van 2019 wordt daarbij gewerkt met een breder begrip («brede mand») van de rijksuitgaven. Naast de uitgaven via de rijksbegroting worden ook de uitgaven op het terrein van sociale zekerheid en de zorg hierin meegenomen. Daardoor werkt de ontwikkeling van de uitgaven onder de Wlz en Zvw via de normeringssystematiek door in de budgetten voor het gemeentefonds. En daarmee indirect dus ook in de budgetten die gemeenten kunnen bestemmen voor de Wmo.
Tevens is in 2019 een deel van de budgetten voor het sociaal domein overgeheveld naar de algemene uitkering. Daardoor vallen de budgetten voor de Wmo (excl. Beschermd Wonen) nu onder de normeringssystematiek van het gemeentefonds. Het accres is één integrale indexatie voor zowel loon-, prijs- als volumeontwikkelingen, waar voorheen de indexatie voor loon- en prijs enerzijds en volume anderzijds nog afzonderlijk plaatsvond. Als gevolg van deze afspraken zijn er (structureel) substantieel meer middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Het accres van het Gemeentefonds bedraagt in de huidige kabinetsperiode, mede als gevolg van deze verbreding van de grondslag, circa € 5 miljard.
Onder regie van BZK wordt momenteel de normeringsystematiek van het Gemeentefonds geëvalueerd. Deze evaluatie wordt eens in de vier jaar gezamenlijk door de fondsbeheerders, VNG en het IPO uitgevoerd. De evaluatie heeft tot doel om mogelijke varianten voor de normering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds aan te dragen voor het volgende kabinet. Hierbij kan worden bezien of de bestaande normeringssystematiek toekomstbestendig is of dat alternatieven passender zijn. De Tweede Kamer wordt hierover door de Minister van BZK in het voorjaar van 2020 geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraak van zorgwethouder De Langen uit Rotterdam die aangeeft dat de kosten voor de ouderenzorg een groter probleem gaan worden dan de tekorten die er nu zijn op de jeugdzorg? Bent u het eens met de constatering van wethouder De Langen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat de impact van de decentralisaties uit 2015 is onderschat, ondanks dat de gevolgen van de vergrijzing bekend waren en de sluiting van de verzorgingshuizen reeds was ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Hervorming van de Langdurige Zorg (HLZ) in 2015 is een belangrijk startschot gegeven om ons zorg- en ondersteuningsstelsel voor de lange termijn passend en houdbaar te houden. Zowel voor mensen die thuis ondersteuning en zorg nodig hebben als voor mensen die verblijven in een instelling, is meer nadruk gelegd op wat mensen en hun omgeving zélf kunnen en hoe ze zelf regie kunnen houden op hun eigen leven. De HLZ heeft tot verschillende omvangrijke en ingrijpende wetswijzigingen geleid en tot een gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen de daarbij betrokken partijen.
Op basis van de toenmalige inzichten hebben gemeenten de (wettelijke) instrumenten en de middelen ontvangen om hun verantwoordelijkheden ook te kunnen waarmaken. De HLZ brengt een aanzienlijk transformatie met zich mee, de doelstellingen zijn niet van vandaag op morgen gerealiseerd, dat wisten we ook in 2015 al. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over de evaluatie van de HLZ, waarin ik aangeef dat een deel van de doelen reeds gehaald maar dat er ook nog knelpunten zijn die de komende periode aandacht vragen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn brief «Merkbaar beter thuis» van 20 juni jl.3
Heeft de voorganger van wethouder De Langen in Rotterdam de problemen ten tijde van de decentralisaties ook onderschat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat het zorgaanbod voor ouderen is verschraald door het wegvallen van de verzorgingshuizen, dat de huishoudelijke hulp geen tijd meer heeft voor een kopje koffie en dat eenzaamheid onder ouderen nog groter wordt? Ziet u deze problemen ook en kunt u uw analyse hierover geven?
Met de HLZ is ingespeeld op de behoefte van ouderen om, ook in de situatie waarin zij te maken krijgen met beperkingen in hun zelfredzaamheid, zo lang mogelijk zelfstandig en liefst thuis, te kunnen blijven wonen. Dit is daarmee een bewuste keuze. Daar waar wordt vastgesteld dat dit niet langer mogelijk is en onverantwoord wordt, zijn andere oplossingen in het stelsel voorhanden, bijvoorbeeld een indicatie voor de Wlz. Uit de evaluatie van de HLZ blijkt dat bijna 80% van de mensen die ondersteuning ontvangt vanuit de Wmo 2015 deze ten tijde van het onderzoek, relatief kort volgend op HLZ, beoordeelden als kwalitatief goed.4 Het is aan gemeenten in samenwerking met de andere partners in de uitvoering, om continue te investeren in een verdere verbetering van de uitvoering. De Wmo 2015 biedt mensen de nodige waarborgen. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente een bijdrage aan die ondersteuning leveren die als passend kan worden aangemerkt in de betreffende situatie. Het zal u duidelijk zijn dat ik belang deel van de zoektocht naar mogelijkheden om de eenzaamheid onder ouderen te verminderen. Voor het doorbreken van de trend van eenzaamheid onder ouderen is in maart 2018 het Actieprogramma Eén tegen eenzaamheid gelanceerd. Het bestrijden van eenzaamheid doen we door samen te werken. Landelijk in de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid en lokaal met gemeenten en lokale organisaties.
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat er meer tussenvoorzieningen moeten komen voor ouderen die niet in aanmerking komen voor een verpleeghuis, maar het thuis nauwelijks meer redden aangezien mantelzorgers uitgeput raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om in individuele situaties te bezien of en zo ja, welke ondersteuning geboden dient te worden om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te maken. Alertheid daar waar het gaat om (on)mogelijkheden en dreigende overbelasting van mantelzorgers is daarbij van groot belang.
Vanuit het programma Langer Thuis bevorder ik dat gemeenten in samenwerking met zorgverzekeraars het aanbod van respijtzorg vergroten en beter toegankelijk maken. Respijtzorg is bedoeld om mantelzorgers voor thuiswonende ouderen te ontlasten om zodoende overbelasting te voorkomen. Een specifiek vorm van respijtzorg is logeerzorg. In de pilots logeerzorg wordt op 10 plekken geïnvesteerd in de verbetering van de toeleiding en ontwikkeling van het aanbod van incidentele logeerzorg om de mantelzorgers te ontlasten. Een belangrijke les uit de pilots tot nu toe is dat op het gebied van de inkoop van plekken nog niet altijd duidelijk is hoe logeerzorg te organiseren is. Gemeenten en zorgverzekeraars moeten daarvoor samenwerken, maar die samenwerking is nog niet vanzelfsprekend. In het vervolg van de pilots wordt specifiek onderzocht of ook de inzet van structurele logeerzorg kan bijdragen aan ontlasting van de mantelzorgers van ouderen met een zeer complexe zorgvraag.
Hoeveel kleinschalige woonvormen zijn er met uw subsidieregeling tot nu toe bijgekomen? Is dat voldoende om te voldoen aan de vraag naar extra woonvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de stimuleringsregeling bevorder ik dat bewonersinitiatieven en sociale ondernemers worden geholpen bij hun financiering. Er zijn op dit moment 18 aanvragen geweest voor een subsidie van de initiatieffase; hiervan zijn er op dit moment 8 toegekend en 6 afgewezen. Begin 2020 zal de stimuleringsregeling worden aangepast om ervoor te zorgen dat er meer gebruik wordt gemaakt van de regeling. Ten aanzien van de totstandkoming van nieuwe woonzorgvormen is overigens een veel breder scala van partijen actief, zoals woningcorporaties, private investeerders, projectontwikkelaars en zorgaanbieders. RIGO Research en Advies heeft op dit moment de geclusterde woonvormen in 63% van de gemeenten in kaart gebracht. Daarin zijn op dit moment 1.903 woonlocaties geïnventariseerd met in totaal 91.467 wooneenheden, verdeeld over 235 gemeenten.
De VNG, Aedes, ActiZ en de ministeries van VWS en BZK hebben in de Taskforce Wonen en zorg de handen ineen geslagen om gemeenten te ondersteunen in hun regierol bij de opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid. De Taskforce heeft zich tot doel gesteld dat alle gemeenten uiterlijk eind 2020 de opgave hebben bepaald. De ambitie is daarnaast dat eind 2021 alle gemeenten een «wonen en zorgafspraak» hebben gemaakt met woningcorporaties, zorgaanbieders en zorgkantoor om deze opgave uit te voeren.
Vindt u dat gemeenten met de beschikbare middelen kunnen uitkomen, terwijl er grote financiële tekorten zijn op de Wmo en de Jeugdzorg? Vindt u het gerechtvaardigd dat gemeenten noodgedwongen moeten bezuinigen op bibliotheken of wegonderhoud omdat zij onvoldoende geld hebben voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Personeel Hoenderloo Groep: «Sluiting te wijten aan falend bestuur»»1 en de brief van de Ondernemingsraad(jeugdzorg) en de Medezeggenschapsraad (onderwijs) van de Hoenderloo groep?2
Ja.
Heeft de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder signalen ontvangen dat er meerdere malen situaties zijn geweest waarin de geboden ondersteuning aan cliënten ernstig tekort schoot? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan?
De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep1. Eind 2018 deed de IGJ een onderzoek bij de Hoenderloo Groep (DHG) naar aanleiding van signalen in de media en de eigen berichtgeving van DHG hierover richting de inspectie. De signalen betroffen de toepassing van een strafmaatregel, de zogenoemde stilzitmaatregel, binnen de leefgroepen van DHG, locatie Deelen. De inspectie ontving ook enkele signalen van ouders over een repressief klimaat op de locatie van DHG in Deelen.
De inspectie besloot tot een gericht onderzoek naar de toepassing van repressieve maatregelen bij DHG, locatie Deelen. De inspectie concludeerde in dit onderzoek dat op een aantal groepen voor open en gesloten jeugdhulp strafmaatregelen zijn toegepast door pedagogisch medewerkers die niet voldeden aan de eisen die de Jeugdwet hieraan stelt. Tevens handelde DHG niet op methodische wijze en volgens een effectief bevonden methode. Verder oordeelde de inspectie dat verbetering nodig was op het gebied van het realiseren van een passend leefklimaat op de leefgroepen van DHG, het vergroten van deskundigheid van medewerkers op het gebied van de-escalerend en responsief werken en het benutten van klachten en systematische informatie over de kwaliteit van de hulp zodat passende verbetermaatregelen getroffen zouden worden.
De IGJ verzocht DHG om een concreet verbeterplan op te stellen voor niet alleen locatie Deelen, maar ook de andere locaties. DHG heeft een integraal verbeterplan opgesteld met hierin tevens de verbetermaatregelen die nodig zijn om de in 2017 en 2018 door de inspectie geconstateerde tekortkomingen op te heffen op het gebied van de gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel en loverboys. De inspectie heeft het verbeterplan beoordeeld en concludeerde dat het verbeterplan voldoende volledig en realistisch was. Op basis van de verbetermaatregelen die DHG op dat moment reeds in gang had gezet, had de inspectie vertrouwen dat DHG verdere verbetering op de geconstateerde punten kon realiseren.
Op dit moment is de IGJ bezig met een onderzoek bij de Hoenderloo groep. De aanleiding voor dit onderzoek was om de hiervoor genoemde verbetering te toetsen. In de afgelopen periode heeft de IGJ ook enkele signalen ontvangen over de kwaliteit van zorg en de interne organisatie en aansturing van Pluryn. De inspectie betrekt deze signalen in haar toezicht. De resultaten daarvan worden naar verwachting begin 2020 gepubliceerd.
Stel dat medewerkers constateren dat de geboden ondersteuning aan cliënten tekort schiet in een jeugdzorginstelling, wat kunnen zij dan doen met deze constateringen?
Als medewerkers een klacht hebben, moet dit in eerste instantie gemeld worden binnen de instelling. Indien zij geen gehoor voor hun klacht vinden binnen de instelling waarvoor ze werken, kunnen ze (anoniem) een melding doen bij de IGJ.
Bent u het eens met de opmerking van lector Peer van der Helm «Dit systeem moet je echt niet meer willen. Ik ben blij dat Hoenderloo sluit»?3
In het bewuste interview staat dat lector Peer van der Helm met lede ogen aanziet hoe kwetsbare jongeren maanden in separeercel of vastgebonden liggen. Dan volgt het aangehaalde citaat. In die context ben ik het eens met Peer van der Helm dat we het systeem moeten veranderen. Daarom hebben we in het programma Zorg voor de Jeugd het doel opgenomen dat ook jeugdigen als ze uit huis geplaatst moeten worden ze zo thuis mogelijk moeten wonen. Dat houdt ook in dat we naar een minder repressief systeem moeten gaan. De doelstelling uit het plan De best passende zorg voor kwetsbare jongeren is het aantal gedwongen afzonderingen zoveel mogelijk terug te dringen.
Hoe beoordeelt u het dat de Ondernemingsraad meerdere malen heeft aangegeven risico’s te zien in het werken volgens het principe van zelfsturing zonder manager, maar dat noch de Raad van Bestuur, noch de directie daar voldoende op acteerden?
Herkent u het beeld dat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsen dat er op financieel gebied sprake was van het «ontbreken van voldoende kostenbewustzijn»?
Welke acties heeft de Raad van Toezicht ondernomen naar aanleiding van de heldere signalen over de zorgen van de Medezeggenschapsraad?
Indien het beeld wat de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad schetsten waar is, had het dan in de rede gelegen dat de Raad van Toezicht actie had ondernomen?
Daar waar in de brief van de Ondernemingsraad en de Medezeggenschapsraad te lezen valt dat er vertrouwen is in de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur, kunt u aangeven of de vorige leden van de Raad van Bestuur nog actief zijn in de zorg en, zo ja, in welke hoedanigheid?
Indien een Raad van Toezicht tekortschiet, wat zijn dan de consequenties voor de leden van een dergelijk tekortschietende Raad van Toezicht?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet zij haar functioneren ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. De Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) hebben het programma Goed Toezicht ontwikkeld om raden van toezicht hierbij te ondersteunen.
Wat is de ontwikkeling van de tarieven geweest in de jeugdzorg sinds 2015?
Er is geen overall beeld te geven van de ontwikkeling van de tarieven in de jeugdzorg sinds 2015. Deze ontwikkeling zal daarnaast per aanbieder, zorgvorm en gemeente verschillen, en is mede afhankelijk van de inhoudelijke afspraken die tussen gemeenten en aanbieders gemaakt worden.
Klopt het dat Pluryn in 2016 en 2017 nog respectievelijk 4,5 en 4,8 mln «winst» in de boeken konden schrijven?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een positief resultaat van afgerond 4,5 miljoen euro in 2016 en afgerond 4,9 miljoen euro in 2017.
Klopt het dat in 2018 er sprake was van een verlies van 15 mln?
In de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording staat een negatief resultaat van 15,6 miljoen euro.
Klopt het dat het percentage werknemers in de flexibele schil in 2017 20% was en in 2018 21,8%, zodat er nauwelijks een toename was van het aantal «dure uitzendkrachten»?
Pluryn heeft aangegeven dat de flexibele schil deels bestaat uit een eigen invalpool en deels uit in te huren uitzendkrachten. De eigen invalpool van Pluryn wordt volgens hen kleiner en het beroep dat gedaan wordt op dure uitzendkrachten of ZZP’ers wordt groter, met name bij De Hoenderloo Groep.
Klopt het verder dat het ziekteverzuim in 2018 juist daalde ten opzichte van 2017?
Pluryn heeft aangegeven dat dit niet klopt. Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd voor het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording bedroeg het ziekteverzuimpercentage 6,8% in 2018. Dat is een stijging met 2017, waarin het verzuim volgens het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 5,9% betrof.
De sluiting van jeugdzorginstelling De Hoenderloo Groep |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expert: Sluiting Hoenderloo Groep kan dramatisch uitpakken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht gaat over de zorgen van ouders en jeugdigen over de gevolgen van het besluit van Pluryn om de Hoenderloo Groep te sluiten. Uiteraard roept dit besluit grote emoties op bij jeugdigen die bij de Hoenderloo Groep verblijven, en hun ouders. Ik vind dat zij zo snel mogelijk moeten weten waar zij aan toe zijn. Het is daarom essentieel dat Pluryn zorg draagt voor een heldere en directe communicatie over wat er gaat gebeuren. Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd.
Bent u het met de heer Vermeiren eens dat er in feite geen alternatief is voor de zorg die De Hoenderloo Groep biedt, gezien het feit dat de meeste van de betrokken kinderen al een lang, intensief zorgtraject hebben doorlopen en nergens meer terecht kunnen?
Het kan niet zo zijn dat kinderen gedwongen worden weer thuis te gaan wonen, als daar geen passende hulp kan worden gegeven. Pluryn is verantwoordelijk voor een zorgvuldige aanpak met passende maatwerkoplossingen voor elk kind in te richten. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- en adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kunnen thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven. Pluryn blijft verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg voor de kinderen, tot de allerlaatste kinderen een geschikte nieuwe plek hebben gekregen.
Hierin hebben eveneens de gemeenten hun verantwoordelijkheid. Zij moeten er zorg voor dragen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp (blijven) krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om, ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS de gemeente Utrecht bij haar coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie. Ook de Jeugdautoriteit is betrokken.
Vindt u het ook onwenselijk dat deze jongeren mogelijk gedwongen worden weer thuis te gaan wonen, waar vaak niet de goede zorg kan worden geboden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat de gevolgen van een eventuele sluiting van De Hoenderloo Groep niet alleen door individuele gemeenten kunnen worden gedragen, maar dat een gecoördineerde aanpak is vereist? Bent u bereid om hier vanuit uw stelselverantwoordelijkheid regie te nemen?
Met deze stelling ben ik het eens. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De gemeenten dienen daarom in nauwe samenwerking met Pluryn de continuïteit van zorg te borgen. Ook moeten zij ervoor zorgen dat jeugdigen met een complexe problematiek ook na de sluiting van De Hoenderloo Groep passende jeugdhulp krijgen. Jeugdigen uit vele regio’s, lang niet altijd in de omgeving van de locaties in Hoenderloo en Deelen, verblijven momenteel in deze twee locaties. Daarom kunnen gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid alleen nakomen als zij bovenregionaal samenwerken. Onder regie van de gemeente Utrecht is deze samenwerking gestart. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de situatie nauwgezet om te zorgen dat betrokken partijen, zoals Pluryn en gemeenten, hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u bereid de Jeugdautoriteit om advies te vragen, aangezien het bij De Hoenderloo Groep gaat om cruciale jeugdhulp die niet zomaar elders kan worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De Jeugdautoriteit is nauw betrokken bij de aanpak. Gelet op de aanpak die ik in mijn brief van 17 december 2019 heb geschetst zie ik nu geen aanleiding de Jeugdautoriteit om extra advies te vragen.2
Welke mogelijkheden ziet u om de zorgverlening bij De Hoenderloo Groep te contineren, aangezien het gaat om cruciale jeugdhulp die niet zomaar elders kan worden aangeboden?
Of een doorstart van de Hoenderloo Groep tot de mogelijkheden behoort is een afweging die Pluryn en gemeenten moeten maken, mede in relatie tot de vraag of zij de continuïteit van zorg kunnen borgen.
Bent u bereid om afspraken te maken met Pluryn om te waarborgen dat geen enkel kind dat nu zorg ontvangt bij De Hoenderloo Groep tussen wal en schip zal vallen?
Op dit moment verblijven ongeveer 200 kinderen bij de Hoenderloo Groep. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak met maatwerkoplossingen voor elk kind in te richten. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen. In het antwoord op vraag 4 heb ik de bestanddelen van deze aanpak beschreven. De IGJ houdt toezicht op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht. Zo heeft de IGJ aan Pluryn gevraagd de hierboven beschreven aanpak uit te werken in een concreet plan voor een zorgvuldige zorgoverdracht. Zoals hierboven zal de IGJ dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Het OPS-model |
|
Helma Lodders (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van het lid Bisschop (SGP) over het bericht dat de broncode van het Operationele Prioritaire Stoffen (OPS)-model nog niet openbaar is gemaakt?1
Ja.
Herinnert u zich dat u beloofd heeft dat de broncode van het OPS-model in de week van 4 november 2019 openbaar gemaakt zou maken?
Ja.
Kunt u aangeven of de hele broncode, inclusief de achterliggende rekenregels/modellen en de bijbehorende data, openbaar zijn gemaakt?
Ja, in de week van 4 november 2019 is de broncode van het OPS-model openbaar beschikbaar gesteld. De bijbehorende data (meteorologische data, landgebruiksdata, ruwheidsdata en achtergrondkaarten) worden standaard bij de OPS-download meegeleverd.
De emissiedata zijn geen onderdeel van de broncode. Voor informatie omtrent de emissiedata en het kort geding van het Mesdag Zuivelfonds en Stichting Stikstofclaim verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat de rekenregels (die onderdeel zijn van het OPS-model) en de bijbehorende data nog (steeds) niet openbaar zijn gemaakt?
Nee, deze data zijn openbaargemaakt als onderdeel van de OPS-download, zoals benoemd in het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 22 september 2019 heeft toegezegd informatie te delen en op 3 december 2019 gecommuniceerd heeft dat er eerst een juridische toets wordt uitgevoerd en dat tot die tijd de data niet verstrekt wordt?
Op de site van Emissieregistratie zijn de emissiedata inzichtelijk. Niet alle emissiedata zijn openbaar op Emissieregistratie te vinden aangezien deze bedrijfsvertrouwelijke en/of privacygevoelige (AVG) informatie bevatten. Het betreft hier bijvoorbeeld detailinformatie van emissiebronnen (tot op schoorsteenniveau) uit de industrie waaruit bedrijfseconomische informatie kan worden afgeleid of emissiedata van individuele agrariërs die onder de AVG-wetgeving vallen.
In het kort geding van 13 december 2019 vroegen het Mesdag Zuivelfonds en Stichting Stikstofclaim om alle emissiedata. De voorzieningenrechter bepaalde dat het RIVM uiterlijk 31 december 2019 diende te bepalen of de gevraagde data gedeeld konden worden. Het RIVM had in de 10 gevallen waarbij de detailinformatie vertrouwelijk was, navraag gedaan of deze informatie gedeeld kon worden. In drie gevallen is hier geen toestemming voor gegeven. Het RIVM is met het Mesdag Zuivelfonds en Stichting Stikstofclaim overeengekomen dat voor deze gevallen geaggregeerde data per bedrijfslocatie worden geleverd aan de stichtingen. De emissiedata zijn 7 januari 2020 geleverd aan de stichtingen en openbaar op de website van het RIVM geplaatst.
Deelt u de mening dat openheid en transparantie een belangrijk uitgangspunt zijn voor het vertrouwen in het rekenmodel? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om het RIVM de opdracht te geven de gevraagde informatie zo snel mogelijk openbaar te maken? Zo ja, wanneer kan deze informatie worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De gehele broncode is in de week van 4 november 2019 openbaargemaakt. De methode en de data van het model waren al eerder openbaar.
Op de informatie-uitvraag betreffende het kort geding van het Mesdag Zuivelfonds en Stichting Stikstofclaim ben ik ingegaan in het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe vaak deze rekenregels en de bijbehorende data zijn en worden aangepast en op basis van welke informatie deze rekenregels en bijbehorende data zijn en worden aangepast?
Rekenregels en data worden op jaarbasis aangepast aan de hand van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Alle veranderingen aan rekenregels en data worden gemeld en beschikbaar gesteld via de websites http://www.emissieregistratie.nl, www.aerius.nl en https://www.rivm.nl/publicaties/grootschalige-concentratie-en-depositiekaarten-nederland-rapportage-2019.
Bent u bereid om, zodra een wijziging van de rekenregels/bijbehorende data plaats heeft gevonden, deze informatie openbaar beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep dicht na fouten en financiële problemen»?1
Ja.
Welke locaties sluiten er nu precies?
Pluryn sluit de locaties in Hoenderloo en Deelen.
Om hoeveel jongeren gaat het in deze locaties?
Het gaat om ongeveer 200 jongeren die momenteel bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Kloppen de volgende drie redenen dat deze instelling gaat sluiten (i) gebrek aan kwaliteit van de zorg, (ii) de financiële problemen en (iii) de verharde jongeren met een complexe zorgvraag?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.2 De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep3.
Klopt het dat voor de jongeren een passende oplossing wordt gevonden? In het artikel is sprake van opvang thuis, wat houdt dat precies in?
Dat klopt. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen, dat gebaseerd is op de zorgvraag van de cliënten en de contractuele afspraken met gemeenten. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Pluryn werkt nog aan een plan voor afbouw en sluiting van het onderwijs en overdracht van leerlingen bij het Hoenderloo College. De inspectie van het onderwijs (IvhO) verwacht een plan van sluiting van het onderwijs begin februari te ontvangen en ziet toe op uitvoering van dat plan. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor een overdracht van leerlingen, mochten zij ergens anders hun onderwijs vervolgen. De IvhO ziet hier vervolgens op toe.
Herkent u het beeld dat Pluryn schetst dat jeugdzorginstellingen te weinig geld ontvangen om verharde jongeren met een complexe zorgvraag op een juiste manier te kunnen helpen?
Het beeld dat Pluryn schetst sluit aan bij de discussie die veelvuldig tussen gemeenten aan aanbieders plaatsvindt. Soms leidt dit zelfs tot rechtszaken, zoals onlangs nog bij de aanbesteding in de regio Haaglanden. Ook sluit het beeld aan bij signalen van aanbieders dat sommige gemeenten geen of onvoldoende indexatie bieden en dat afgesproken tarieven niet altijd kostendekkend (blijken te) zijn. Dit laatste komt mede doordat jeugdhulpaanbieders niet altijd een goede onderbouwing van hun kostprijs hebben.
Gemeenten zijn vanuit de Jeugdwet, artikel 2.12, verplicht te waarborgen dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Gemeenten dienen op basis van dit artikel een reële prijs te betalen.
Om dit te versterken zal in de Jeugdwet een artikel worden opgenomen, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al geldt, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. In de AMvB zal in ieder geval opgenomen worden dat afspraken gemaakt dienen te worden over de (wijze van) indexering van tarieven.
Wat is het alternatief voor deze verharde jongeren met een complexe zorgvraag wanneer ze niet geholpen kunnen worden door Pluryn?
Zie het antwoord op vraag 5 voor de jongeren die nu bij De Hoenderloo Groep wonen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS hen bij hun coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie.
Voldoen de jongeren die behandelt worden door de Hoenderloo Groep aan de kenmerken die u in uw brief van 7 november 2019 rekent tot de groep waaraan hulp op bovenregionaal en regionaal niveau moet worden geboden?2
Ja.
Zou de nieuwe financieringsstructuur zoals u die ontvouwt in de brief van 7 november 2019 voorkomen hebben dat de Hoenderloo Groep in financiële problemen zou zijn gekomen?
Dat jeugdhulpaanbieders niet meer in financiële problemen komen valt onder geen enkele financieringsstructuur te garanderen. Ik verwacht wel dat de voorstellen die wij in deze brief hebben gedaan voor een betere organisatie, aanbieders in een stabielere omgeving brengen waardoor ook de financiële onzekerheden en risico’s kleiner worden. Bovendien is het van belang om instellingen in financiële problemen tijdig in beeld te hebben.
Er zijn inmiddels verschillende stappen gezet om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp tijdig te kunnen signaleren. Binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd heeft de VNG heeft daartoe inmiddels een instrument ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan accounthoudende regio’s. Een accounthoudende regio is in de meeste gevallen de grootste opdrachtgever van een aanbieder van specialistische jeugdhulp of een gecertificeerde instelling. De accounthoudende regio acteert naar andere regio’s bij risico’s van discontinuïteit. Bij dreigende liquiditeitsproblemen bijvoorbeeld bepalen de betreffende aanbieder en accounthoudende regio welke stappen gezet moeten worden. Het instrument dat de VNG heeft ontwikkeld en ter beschikking heeft gesteld aan accounthoudende regio’s levert input voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) blijft zowel regio’s als aanbieders ondersteunen en ontwikkelt het ondersteuningsaanbod verder.
Aanvullend daarop zal de Jeugdautoriteit – die per 1 januari 2019 is opgericht – in 2020 worden versterkt om continuïteitsproblematiek eerder in kaart te brengen, bij de kern aan te pakken en te voorkomen. De Jeugdautoriteit bouwt in de eerste helft van 2020 een afdeling monitoring op, zowel inhoudelijk als organisatorisch. De Jeugdautoriteit voert op dit moment een verkenning uit naar het opzetten van een early warning system.
Op welke wijze wordt het personeel naar nieuw werk geholpen?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
Herinnert u zich nog de antwoorden op vragen van ons over een weeffout in de financiering van het passend onderwijs van 6 juni 2018 en de vervolgvragen van 5 maart 2019?3 4
Ja.
Heeft de sluiting van de Jeugdzorginstelling Hoederloo Groep, en dan met name de sluiting van de locatie in Deelen, nu gevolgen voor de financiering van het passend onderwijs voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Het Rijk bekostigt de school die het onderwijs verzorgt voor jongeren die verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp, zoals de locatie van de Hoenderloo Groep in Deelen. Het samenwerkingsverband waaraan deze school is verbonden heeft dus geen financiële verantwoordelijkheid voor die school. De sluiting van die school heeft dan ook geen gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei.
Echter, in de Gelderse Vallei speelde er een financieel probleem bij de doorstroom van jongeren vanuit de school bij de instelling voor gesloten jeugdhulp naar een school bij een instelling voor «open» jeugdhulp. Het samenwerkingsverband werd namelijk wel financieel belast met de kosten voor de «open» plaatsing op grond van het woonplaatsbeginsel als gevolg van deze doorstroomroute.
Dit heeft geleid tot een herstelactie voor het kalenderjaar 2019 en het schooljaar 2019–2020 van de toerekening van deze kosten aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp en de daarbij behorende school halverwege dit kalenderjaar dicht gaan, zal deze doorstroomroute vanaf die datum niet meer plaatsvinden in deze regio.
Voor de periode tot aan de sluiting worden de financiële gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei op basis van de herstelactie gecorrigeerd. De middelen die de Gelderse Vallei hiervoor ter compensatie ontvangt, komen rechtstreeks van het samenwerkingsverband dat van oorsprong verantwoordelijk was. Dit samenwerkingsverband is hiermee akkoord gegaan door een toelaatbaarheidsverklaring af te geven.
Betekent het overigens dat door de huidige weeffout in de financiering van het passend onderwijs rondom Deelen dit nog op de begroting blijft drukken op de begroting van het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp in Deelen dicht gaat en de bijbehorende school ook, zullen er geen leerlingen meer doorstromen vanuit de gesloten setting naar een open instelling jeugdhulp. Hierdoor vindt er geen toerekening van de kosten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs meer plaats via het woonplaatsbeginsel aan het samenwerkingsverband Gelderse vallei.
Klopt het dat dit samenwerkingsverband de schoolloopbaan van de zittende en uitgestroomde leerlingen van Deelen moet blijven bekostigen ook als Deelen dicht gaat?
Met de eerdergenoemde herstelactie (zie ook het antwoord op vraag 12), zijn de zittende en uitgestroomde leerlingen van het Hoenderloo College in Deelen toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst. Dit vond plaats via een aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring voor de leerling en na instemming van het betreffende samenwerkingsverband. Door bovenstaande herstelactie zal het samenwerkingsverband waarbinnen de school van Deelen staat, alleen de schoolloopbaan van uitstromende leerlingen bekostigen die voorheen ook al woonachtig waren in dit samenwerkingsverband.
Betekent de sluiting van Deelen dat u niet langer naar een financiële compensatie gaat zoeken voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei omdat het een aflopende zaak is of voelt u zich hier nog voor verantwoordelijk?
De herstelactie (zie antwoord vraag 12) voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei had betrekking op de kalenderjaren 2019 en 2020. Dit is bijna afgerond. Er was een werkwijze afgesproken op basis waarvan ook in de toekomst de financiële kosten voor de plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs zouden worden toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst in plaats van aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei, waarmee het probleem dus ook structureel was opgelost Voor het huidige kalenderjaar geldt dat de 1 oktober telling in de systemen is aangepast waardoor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei niet opnieuw wordt geconfronteerd met kosten voor jongeren die niet oorspronkelijk uit hun regio afkomstig zijn.
Het bericht ‘‘Nu Niet Zwanger’-programma moet wel vrijwillig zijn’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Nu Niet Zwanger»-programma moet wel vrijwillig zijn»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat er absoluut nooit sprake mag zijn van dwang tot anticonceptie of stigmatisering van vrouwen binnen dit project?
Ja. Nu Niet Zwanger (NNZ) is een vrijwillig programma, waarbij er nooit sprake is van dwang.
NNZ maakt de kinderwens bespreekbaar bij kwetsbare vrouwen én mannen met een opeenstapeling van complexe problemen en beperkingen. NNZ ondersteunt hen bij het nemen van de regie over hun kinderwens. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Doel is het voorkómen van onbedoelde en ongeplande zwangerschappen bij vrouwen en mannen die op dat moment geen kinderwens hebben. Door hun weerbarstige, complexe problemen beschikken zij vaak niet over goede kennis en informatie over anticonceptie, staan ze hier niet bewust bij stil, zijn ze vaak niet in staat dit praktisch te regelen en de anticonceptie adequaat te gebruiken. Door proactieve voorlichting en begeleiding op maat over kinderwens, seksualiteit en anticonceptie, wordt hun empowerment vergroot, worden ze in staat gesteld daadwerkelijk zelf de regie over hun kinderwens te nemen. Zo kunnen ze een weloverwogen keuze maken, in plaats van dat een zwangerschap hen «overkomt».
Zijn er inderdaad (gespreks)protocollen die waarborgen bieden zodat er geen sprake kan zijn van dwang?
De kern van NNZ is maatwerk. Door kwaliteitseisen en toegangscriteria2 als voorwaarden aan de projectsubsidie te verbinden en door het faciliteren van een zorgvuldige implementatie in de regio met de beschreven NNZ-methodiek, zijn in het project waarborgen ingebouwd om dwang en drang te voorkomen. Ik licht dat hieronder toe.
Op basis van de resultaten uit een pilot in Tilburg in 2014, waar NNZ ontstaan is, is er een kwalitatief onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn de basis voor de methodiek. De methodiek van het programma, waarbij het vrijwillige karakter uitgangspunt is, is door Rutgers beschreven en is leidend bij de implementatie van NNZ in de regio. Deze implementatie in de regio wordt intensief begeleid door een kwartiermaker vanuit het landelijk team van GGD-GHOR Nederland. De kwartiermaker ondersteunt de lokale projectleider en traint de inhoudelijke coördinator van een regio bij de implementatie van NNZ, zowel inhoudelijk als procesmatig. Een essentieel onderdeel van een succesvolle aanpak van NNZ is de samenwerking binnen het lokale medisch en sociaal domein.
De gesprekken van Nu Niet Zwanger worden uitgevoerd binnen de reguliere zorg waar de man of vrouw al in beeld is. De betrokken professionals hebben een beroepsopleiding gevolgd, vallen onder de bestaande wet- en regelgeving, een eventuele beroepscode en onder de bij de instelling geldende voorschriften en protocollen. De uitvoering van NNZ valt onder diezelfde voorwaarden. Instellingen faciliteren hun professionals om zich de methodiek eigen te maken, zodat zij een deel van de begeleidingsfunctie in hun reguliere werk toe kunnen passen. Binnen betrokken instellingen worden aandachtsfunctionarissen voor Nu Niet Zwanger aangesteld. Zij worden extra geschoold op basis van de beschreven methodiek en krijgen (praktische) ondersteuning vanuit het programma om de kwetsbare (potentiële) ouders – en eventueel hun partner – te begeleiden. Deze scholing is in samenwerking met Rutgers ontwikkeld. De kern van NNZ is maatwerk. De professional die het gesprek aangaat investeert in de persoonlijke relatie, sluit aan bij de leefwereld van de cliënt zodat duidelijk wordt of er een kinderwens is en hoe gedacht wordt over anticonceptie. De uitvoerende professionals kunnen een meer complexe casus samen uitvoeren of overdragen aan de zogenaamde aandachtsfunctionaris van Nu Niet Zwanger binnen de instelling waar zij werkzaam zijn.
Indien een man of vrouw ervoor kiest om de kinderwens uit te stellen door middel van adequate anticonceptie wordt deze altijdvia de reguliere medische zorgroute gerealiseerd (dus via de huisarts, verloskundige of gynaecoloog). Opnieuw zijn daarbij dan de voor deze beroepsgroepen geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Indien een persoon wel een actuele kinderwens heeft, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden.
Door de hierboven beschreven zorgvuldige wijze van implementatie, binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg, ben ik van mening dat de vrijwilligheid van NNZ geborgd is.
Als deze protocollen beschikbaar zijn, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. NNZ wordt uitgevoerd binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg. Als er geen kinderwens is, wordt eventuele anticonceptie altijdvia de reguliere medische zorgroute via huisarts, verloskundige of gynaecoloog gerealiseerd. Hierbij zijn de geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Iedere regio heeft een projectplan, lokale afspraken over opschalen van casuïstiek en het inzetten van het somatisch netwerk voor het desgewenst consulteren of realiseren van anticonceptie. Professionals worden getraind in de NNZ methodiek. Deze methodiek zelf is niet door vertaald in een protocol, juist ook om maatwerk te stimuleren en te borgen.
Wat is precies de afbakening van de doelgroep voor het project Nu Niet Zwanger?
De doelgroep is afgebakend met toegangscriteria3. De toegangscriteria zijn leidend voor het bepalen wie er in aanmerking komt voor NNZ:
NNZ richt zich op kwetsbare mannen en vrouwen in de vruchtbare leeftijd waarbij sprake is van (vaak) een combinatie van:
Opeenstapeling van problemen en beperkingen (multi-problematiek) zoals het zich gecombineerd voordoen van bijvoorbeeld ernstige psychiatrische problematiek, verstandelijke beperking, verslaving, dakloosheid, schulden, loverboyproblematiek, ongedocumenteerd zijn, etc.
Gebrek aan zelfredzaamheid en zelf herstellend vermogen.
Tekortschieten of onvoldoende aansluiten van hulp van zorg en omgeving.
Vanwege complexe problematiek (vrijwel) altijd al in beeld bij diverse organisaties.
Het is belangrijk om op te merken dat problemen – en combinaties van problemen – op verschillende mensen verschillende effecten hebben. Er is geen vaste meetlat die aangeeft welke problemen tot welke mogelijkheden en beperkingen leiden. Daarom moet altijd naar het individu, diens unieke situatie en draagkracht worden gekeken.
Hoe wordt bij het programma bepaald wie tot de doelgroep «kwetsbare vrouwen» behoort en in aanmerking komt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en door wie worden vrouwen benaderd voor het project Nu Niet Zwanger? Is dat een zorgverlener of iemand van de gemeente?
NNZ wordt uitgevoerd door de zorgprofessional die al betrokken is bij de kwetsbare (potentiële) ouder. Te denken valt aan professionals werkzaam in verslavingszorg, GGZ, verstandelijk gehandicaptenzorg, vrouwenhulp-verlening, GGD, wijkteams, MEE, dak- en thuislozenzorg, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, welzijnszorg, maatschappelijk werk, Veilig Thuis, huisartsen, verloskundigen en/of gynaecologen. Zij benaderen de mannen en vrouwen in eerste instantie voor NNZ, vanuit hun reguliere behandelrelatie. Binnen de instellingen zijn aandachtsfunctionarissen voor NNZ aangesteld die professionals begeleiden en complexe casuïstiek over kunnen nemen en kwetsbare mannen en vrouwen kunnen begeleiden. De eventuele anticonceptie wordt altijd via de reguliere zorgroute (huisarts, verloskundige of gynaecoloog) gerealiseerd. Zij gaan uiteraard ook nogmaals volgens de geldende richtlijnen en protocollen voor hun beroepsgroepen het gesprek met de mannen en vrouwen aan.
Hoe wordt stigmatisering door het project voorkomen?
Aan het subsidiebesluit voor NNZ zijn de toegangscriteria voor de afbakening van de doelgroep (zie ook vraag4 en kwaliteitseisen5 als voorwaarden verbonden. Hierin staat vrijwilligheid voorop; er is geen sprake van dwang en drang. NNZ ondersteunt kwetsbare (potentiële) ouders bij het nemen van de regie over hun kinderwens, door het gesprek hierover aan te gaan. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Indien er wel een actuele kinderwens is, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden. Een vrije, weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden indien de man of vrouw over de juiste informatie en de juiste praktische ondersteuning beschikt.
Door de kwaliteitseisen en toegangscriteria als voorwaarden te verbinden aan de projectsubsidie voor NNZ wordt, in combinatie met de zorgvuldige implementatie in de regio die intensief begeleid wordt vanuit het landelijke team (zie vraag6, stigmatisering voorkomen.
Op welke manier worden mensen die het project Nu Niet Zwanger uitvoeren opgeleid? Op basis van welk protocol?
Het programma wordt in de regio opgestart en ondersteund door het landelijk team van GGD-GHOR NL. De regio die met NNZ aan de slag wil krijgt een kwartiermaker toegewezen die de kwaliteit van de opzet en aanpak van NNZ in de regio bewaakt. Nu Niet Zwanger wordt in de regio uitgevoerd door7 een projectleider8 inhoudelijk coördinatoren als inhoudsdeskundigen, netwerkbouwers in de regio en uitvoeringsondersteuning;9 de aandachtsfunctionarissen in de instellingen zelf; en10 de professionals van die instellingen. Om deze uitvoerders te ondersteunen doet het programma op verschillende manieren aan deskundigheidsbevordering, in samenwerking met Rutgers. Zo is er een opleiding voor inhoudelijk coördinatoren, zijn er face-to-face trainingen en is een e-learning beschikbaar. Voor de projectleiders en de inhoudelijk coördinatoren is er landelijke intervisie, zijn er terugkomdagen, refereerbijeenkomsten, een digitale community en de mogelijkheid tot moreel beraad.
Wanneer wordt de eerste monitor verwacht ter uitvoering van de motie Raemakers Bergkamp?2
In de tweede voortgangsrapportage Kansrijke Start, d.d. 11 december 2019, ben ik hierop ingegaan. Van de drie NNZ-programma’s die al langer lopen (Midden Brabant, Rotterdam en Nijmegen) is bekend dat sinds de start er ruim 2600 gesprekken zijn gevoerd door professionals over de kinderwens, waarvan het ruim 300 keer gesprekken met mannen betrof. Voor deze drie programma’s geldt voor de afgeronde NNZ-trajecten dat ruim 80% van de deelnemers op dat moment geen kinderwens bleek te hebben en gekozen heeft voor adequate anticonceptie. De regio’s die in 2018 en 2019 gestart zijn, zijn veelal nog druk bezig om de infrastructuur en het netwerk op te zetten en de scholingen te organiseren. Het daadwerkelijk helpen van kwetsbare vrouwen en mannen begint daar nu op gang te komen. Tot nu toe zijn in die regio’s 205 mannen en vrouwen aangemeld voor Nu Niet Zwanger. Van deze mannen en vrouwen heeft tot nu toe 68% gekozen om de kinderwens uit te stellen en is de anticonceptie gerealiseerd. Met een gedeelte van deze mensen is het gesprek nog gaande.
Wat betreft de omvang van de gehele doelgroep van Nu Niet Zwanger; het Sociaal Cultureel Planbureau heeft in 2014 gesteld dat ongeveer 15% van de bevolking over de gehele linie achterblijft en een onzeker bestaan leidt. De kwetsbare (potentiële) ouders waar NNZ zich op richt bevinden zich in die groep. In het komende jaar werkt het RIVM samen met het Erasmus MC en andere experts in het kader van de monitoring aan de operationalisatie van de term «kwetsbaar». Deze definitie en kwantificering van kwetsbaarheid zal ook meer inzicht in de totale doelgroep van Nu Niet Zwanger.
Tot slot ben ik op dit moment een separate, onafhankelijke monitor aan het inrichten voor Nu Niet Zwanger.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Zwangerschap en geboorte op 18 december?
Ja.
Uithuisgeplaatste kinderen die niet meer terug kunnen naar de eigen ouders |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kind kan niet terug naar ouders» van Radar?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat kinderen van ouders die uit huis gezet worden en daardoor (tijdelijk) geen vaste woning hebben, in een pleeggezin worden geplaatst?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak dit voorkomt. Het CBS registreert het totaal aantal plaatsingen in pleeggezinnen. De redenen die ten grondslag liggen aan uithuisplaatsingen van kinderen worden niet geregistreerd. Wel zien we dat er in het geval van huisuitzettingen van gezinnen vaak ook sprake is van andere problematiek, waardoor een uithuisplaatsing in een gedwongen kader soms noodzakelijk is.
Klopt het dat de overheid eist dat in een dergelijk geval een uit huis gezette ouder binnen een half jaar een woning moet hebben, omdat anders het kind zodanig gehecht is aan het pleeggezin dat het niet meer teruggeplaatst wordt? Zo ja, hoe vaak komt dat voor?
Nee, er is geen sprake van een algemene eis van de overheid dat ouders na uithuisplaatsing van een kind binnen een half jaar een woning moeten hebben. In algemene zin geldt dat als een kind in het gedwongen kader uit huis wordt geplaatst, er voor terugkeer in ieder geval sprake moet zijn van adequate omstandigheden voor het kind. De termijn waarbinnen terugkeer dient plaats te vinden, ligt niet vast. Wat in het belang van het kind is, vereist maatwerk op basis van diens specifieke situatie en omstandigheden.
Deelt u de mening dat als de overheid eist dat een ouder als voorwaarde voor terugplaatsing van eigen kind(eren) binnen een half jaar eigen woonruimte moet hebben, dat er dan ook een verantwoordelijkheid op diezelfde overheid ligt om te helpen met zoeken naar woonruimte, al dan niet met een urgentieverklaring? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen eis die de overheid stelt (zie beantwoording vraag 3).
Deelt u de mening dat uithuiszettingen als gevolg van schulden en armoede niet zouden mogen plaatsvinden als het een gezin met kinderen betreft? Zo nee, waarom niet?
Kabinetsbeleid is huisuitzettingen als gevolg van schulden en armoede te voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Woningverhuurders zetten zich daarvoor op verschillende manieren en met goede resultaten in. De motie Peters en Kuzu vraagt bijvoorbeeld de aanpak «laatstekanscuratele» in te zetten met als doel geen huisuitzettingen wegens schulden meer te hebben.2 De aanpak houdt in dat de verhuurder als voorwaarde stelt voor het mogen blijven wonen, dat de gemeente of een bewindvoerder het beheer van de financiën van de huurder tijdelijk overneemt. Het kabinet zorgt dat eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving, om deze en andere goede voorbeelden op grotere schaal in te zetten, worden weggenomen. De Minister voor Milieu en Wonen informeerde de Kamer recent dat het huurrecht geen belemmering is.3 Met een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden belemmeringen voor de verwerking van de persoonsgegevens opgelost, uiteraard binnen de kaders van de privacyregeling (zie antwoord 6 & 7). Waar mogelijk ondersteunt het kabinet maatschappelijke initiatieven om huisuitzettingen te voorkomen. Recente voorbeelden zijn de projecten «Vroegsignalering landt in Nederland» en «Huren zonder zorgen: Financieel in balans je eerste woning huren», die zich respectievelijk richten op het versterken van de samenwerking tussen woningverhuurders en gemeentelijke schuldhulpverleners bij het oplossen van huurachterstanden en op het voorkomen van huurachterstanden bij jongeren.
Op welke wijze heeft u in dit verband uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Peters c.s. (35 000 XVI, nr. 85) waarin verzocht is om te onderzoeken hoe uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede zo veel mogelijk voorkomen kan worden?
Deze motie is betrokken bij de uitvoering van zowel de actieagenda van de opgave Schulden binnen het Interbestuurlijk Programma als de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die uw Kamer op 10 maart jl. heeft aangenomen.5 Deze wetswijziging neemt belemmeringen weg voor het delen van huurachterstanden van woningverhuurders met gemeenten en zal daarmee de samenwerking tussen gemeenten en verhuurders versterken om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere maatregelen (zoals huisbezoek en telefonisch contact) die corporaties nemen om huurachterstanden te voorkomen.
Het aantal vonnissen tot huisuitzetting nam de afgelopen achtereenvolgende vijf jaren telkens af. Het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen bij corporaties daalde van 6.980 in 2013 naar 3.000 in 2018. 12% van deze huishoudens heeft ook kinderen. Zelfs wanneer de rechter oordeelt dat iemand uit huis gezet mag worden, zoeken corporaties, gemeenten en andere partners tot het laatste moment met de huurder(s) naar een oplossing. Dat leidt ertoe dat bij 75% van de vonnissen alsnog een oplossing wordt gevonden en er geen huisuitzetting plaatsvindt.
Op welke wijze is het voorkomen van uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede meegenomen in de uitwerking van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? En op welke wijze is dit meegenomen als onderdeel van de Brede Schuldenaanpak?2 Welke resultaten heeft dit tot nog toe gehad?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Kinderombudsman dat als er toch wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing, er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouder(s) waar het kind naartoe gaat?
In geval de Kinderombudsman bedoelt dat er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouders waarvan de kinderen uit huis zijn geplaatst via een rechterlijke machtiging, deelt het Kabinet die mening niet. Uiteraard acht het Kabinet het van belang dat kinderen zo veel mogelijk bij hun eigen ouders kunnen wonen. Ouders zijn echter primair zelf verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een adequate woonsituatie voor hun gezin, ook wanneer een huisuitzetting samenloopt met een uithuisplaatsing van kinderen. Gemeenten en corporaties kunnen deze vaak kwetsbare huishoudens daarbij ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door hen bij een eventueel vonnis tot huisuitzetting een tweede kans te geven en de huurovereenkomstvorm voort te zetten (het zgn. tweede-kansbeleid). Ook kunnen gemeenten dakloze ouders waarvan de kinderen in pleeggezinnen verblijven, benoemen tot urgentiecategorie in de huisvestingsverordening of urgentieregeling. Tevens kunnen zij overwegen hen met voorrang een woning toe te wijzen op basis van beoordeling van de specifieke omstandigheden van de situatie van het huishouden.
Het bericht ‘Elke dag dertien doden door ongelukkige val’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elke dag dertien doden door ongelukkige val»?1
Ja.
Kunt u de toename van het aantal valincidenten verklaren, nu blijkt dat na correctie voor de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking ook nog een stijging is te zien? Zo niet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Een belangrijke verklaring voor de toename van het aantal valincidenten is dat ouderen langer leven met één of vaak meerdere (chronische) ziekten en aandoeningen – en het daarmee gepaard gaande medicatiegebruik. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt dan ook de kans op een val toe. Deze combinatie maakt ook de kans op een val met dodelijke afloop groter. De stijging van dodelijke valongevallen gecorrigeerd voor de vergrijzing is ook het grootst bij de 80+ers, blijkt uit de CBS rapportage1. Hiernaast spelen factoren als langer zelfstandig wonen en het op een latere leeftijd hebben van een actievere leefstijl een rol. In mijn ogen is hier voldoende over bekend en onderstreept dit het belang van de inzet op effectieve valpreventie. Dit doe ik bijvoorbeeld in het Programma Langer Thuis en de Staatssecretaris in het Programma Preventie in het Zorgstelsel.
Deelt u de mening dat met het afschaffen van verzorgingstehuizen het gat tussen zelfstandig thuis wonen en het verpleeghuis te groot is en dat het één van de oorzaken is van de toename van het aantal valincidenten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de toename van het aantal doden door late gevolgen van een val verklaren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door ouderen jaarlijks te screenen op verhoogd valrisico het aantal valincidenten kan afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Effectieve valpreventie start met het vinden of opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Dit opsporen kan met de inzet van een korte valrisico-test. Als daaruit een verhoogd valrisico blijkt, is screening op individuele risicofactoren voor een val nodig. De screening zelf leidt niet tot een lager valrisico of minder valincidenten, dat gebeurt pas na doorverwijzing en opvolging van de adviezen en maatregelen volgend op de screening.
Ik vind het structureel opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico belangrijk evenals periodieke screening op persoonlijke risicofactoren van ouderen die een verhoogd risico hebben. Alleen dan kunnen ze effectief worden geadviseerd en doorverwezen om valongevallen te voorkomen.
Binnen het Programma «Preventie in het Zorgstelsel» brengen we samen met het werkveld in kaart waar en waarom het knelt in de keten van effectieve valpreventie (van opsporen en screenen tot doorverwijzen en uitvoeren/deelnemen aan aanbod). Dit voorjaar zal de Staatssecretaris uw Kamer informeren over knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen van deze en enkele andere interventies op het snijvlak van zorg en het sociaal domein (toezegging begrotingsbehandeling).
Medicatiegebruik kan de aanleiding zijn voor een valincident; in hoeverre zou het aantal valincidenten bij ouderen voorkomen kunnen worden door een betere screening van medicatiegebruik, ofwel een medicatiebeoordeling?
Een valongeval wordt veroorzaakt door (een combinatie van) meerdere factoren. Medicatiegebruik is hier één van. Bij de screening van ouderen met een verhoogd valrisico is een medicatiebeoordeling ingebed. Tegelijk kan een losse medicatiebeoordeling helpen bij het opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Een medicatiebeoordeling heeft pas effect op valrisico als er naar aanleiding van die beoordeling daadwerkelijk wordt ingegrepen door huisarts, apotheek of medisch specialist en de medicatie vervolgens waar mogelijk wordt afgebouwd, bijgesteld of aangepast. Het gesprek erover met de oudere zelf is hierin belangrijk. Uiteraard is het soms niet mogelijk medicatie aan te passen. In dat geval zijn andere maatregelen nodig om valrisico te verlagen.
Kunt u in dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Geleijnse/Rutte?2
Mijn collega Bruins heeft uw Kamer op 19 december 2019 geïnformeerd over het aantal uitgevoerde medicatiebeoordelingen en de stand van zaken van de herziening van de module Medicatiebeoordeling van de Richtlijn Polyfarmacie bij ouderen.3
Welke concrete, structurele acties worden opgepakt om valpreventie te verbeteren? Bent u bereid hier haast mee te maken?
In de Kamerbrief van 5 jul 2019, waarin wordt ingegaan op de tussenevaluatie maatregelen preventie in het zorgstelsel, staat de interventiegerichte aanpak toegelicht. Valpreventie maakt hiervan onderdeel uit.4 Op dit moment worden effectieve valpreventie activiteiten en programma’s nog niet op grote schaal aangeboden. Samen met partijen uit het werkveld wordt in kaart gebracht wat redenen hiervoor zijn en wat er nodig is om meer ouderen deel te laten nemen. Het Zorginstituut (ZiN) is betrokken bij de vraag welke onderdelen van deze interventie onder de basisverzekering zouden kunnen vallen. Komend voorjaar informeert de Staatssecretaris uw Kamer over de voortgang hiervan.
Regio’s of professionals die nu al aan de slag willen met valpreventie kunnen aan de slag met alle beschikbare kennis en programma’s en hulpmiddelen die er al zijn.5 Indien nodig zijn subsidiemogelijkheden beschikbaar om hier samen aan te werken, bijvoorbeeld met een zorgverzekeraar via een preventiecoalitie.
Bent u zich ervan bewust dat een betere valpreventie heel veel menselijk leed én veel zorgkosten kan besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens dat de inzet op effectieve valpreventie belangrijk is. Dat blijkt ook uit een recent uitgevoerde Maatschappelijke Kosten Baten Analyse, uitgevoerd door Erasmus MC, VeiligheidNL en Vilans.6 Er is al veel bekend over wat werkt in valpreventie en er zijn meerdere (kosten) effectieve programma’s beschikbaar. De implementatie van die activiteiten moet verbeteren en daarvoor zijn, zoals benoemd in het antwoord op de vorige vraag, meerdere acties in gang gezet.
Tekortschietende hulp in woonzorgcentrum Het Schild |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgcentrum Het Schild in de problemen: kwaliteit schiet tekort»?1
Ja.
Wat brengt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot de conclusie dat ze eraan twijfelt of het Het Schild «gaat lukken» om de noodzakelijke zorg te leveren? Welke aanwijzingen heeft de IGJ daarvoor?
Uit het inspectieonderzoek blijkt dat er nog steeds tekortkomingen zijn in de zorgverlening. De inspectie heeft in oktober 2019 kwaliteitsverbeteringen geconstateerd, maar het resultaat acht de inspectie nog niet voldoende en niet voldoende stabiel. De beperkte en wisselende verbeterresultaten zetten het vertrouwen van de inspectie onder druk. De inspectie heeft daarom geoordeeld dat het instellen van verscherpt toezicht noodzakelijk is geworden.
Waarom is klaarblijkelijk meer dan een jaar verstreken tussen het vorige onderzoek en het huidige? Is dat standaard in gevallen als hier aan de orde? Zou het gelet op de hierboven bedoelde twijfel van de IGJ niet voor de hand hebben gelegen eerder een heronderzoek te verrichten?
Het Schild stond in 2018 voor een grote verbeteropdracht over alle getoetste thema’s heen. De bewaking en het herstel van de kwaliteit is primair de taak en de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Het Schild kreeg een verbetertermijn van 9 maanden om aan de normen te voldoen. De inspectie voerde na deze verbetertermijn een hertoetsbezoek uit in oktober 2019.
Is nu in de ogen van de IGJ sprake van een laatste kans voor Het Schild om de zorg op orde te brengen?
De inspectie heeft verscherpt toezicht ingesteld om de situatie binnen Het Schild nauwlettend te kunnen volgen. Als de termijn van het verscherpt toezicht afloopt, zal de inspectie de stand van zaken binnen Het Schild nogmaals beoordelen en zo nodig aanvullende maatregelen treffen.
Vindt u het redelijk dat bewoners al minimaal een jaar zorg ontvangen die blijkbaar niet goed genoeg is?
Uiteraard moet het zorgaanbod in Het Schild voldoen aan geldende normen. Als dat niet het geval is, kunnen er immers risico’s voor de cliënten ontstaan. Mede hierom geldt nu een situatie van verscherpt toezicht.
Welke alternatieven zijn er voor de tot een zeer specifieke doelgroep behorende bewoners als Het Schild gesloten zou moeten worden? Hoe kunt u verzekeren dat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Van iedere zorgaanbieder wordt verwacht dat deze zorg biedt die passend is bij de cliëntgroep. De inspectie betrekt de continuïteit van zorg bij haar toezicht en bij door haar te nemen maatregelen.
Bent u bereid Het Schild in aanmerking te laten komen voor extra vrijgemaakte verpleeghuismiddelen om de gewenste en noodzakelijke omslag te maken? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan treffen om de zorg voor deze kwetsbare ouderen te waarborgen?
Ik heb naar aanleiding van de problematiek bij Het Schild contact opgenomen met het zorgkantoor. Het zorgkantoor is in gesprek met Het Schild om te bezien welke maatregelen er nodig zijn om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van zorg op orde te krijgen, zodat wordt voldaan aan de vereisten van de IGJ en de continuïteit van zorg voor deze kwetsbare ouderen kan worden geborgd. Het zorgkantoor kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden voor ondersteuning vanuit het kwaliteitsbudget verpleeghuiszorg. Voorts ontvangt Het Schild inmiddels vanuit het programma «Waardigheid en trots op locatie» ondersteuning op het gebied van bedrijfsvoering en zorg.
De sluiting van de Vlinderhof en Bloesemhof in Montfoort |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de mogelijke sluiting van dagbestedingslocatie de Vlinderhof en het kleinschalige verpleeghuis de Bloesemhof?1 2
Sluiting van een zorgvoorziening doet altijd zeer. Zeer voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, zeer voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, zeer voor de gemeenschap die een voorziening kwijtraakt, zeer voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg. Daarom is goed overleg met bewoners en hun naasten essentieel.
Vindt u het wenselijk dat woonvormen worden gesloten omdat geen vast personeel gevonden kan worden en de inhuur van uitzendkrachten duur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een (dreigende) sluiting van locaties voor dagbesteding en/of verpleeghuiszorg, zoals die in Montfoort, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieders en de inkopers van de zorg (zorgkantoor en gemeente) die voor de drie onderwerpen de primaire verantwoordelijkheid hebben. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken.
Van de bestuurder van De Rijnhoven heb ik begrepen dat er in december op de dagbestedingslocatie De Vlinderhof nog 4 cliënten zijn: 1 vanuit de Wmo en 3 cliënten met een Wlz-indicatie die in afwachting van plaatsing in een verpleeghuis tijdelijk gebruik maken van de dagbesteding. Andere Wmo-cliënten maken gebruik van andere dagbestedingslocaties binnen en buiten de gemeente Montfoort. Met 4 cliënten, die ieder een aantal dagdelen komen, is de bezetting van deze locatie niet erg groot en is kwalitatief goede dagbesteding naar het oordeel van de bestuurder niet of nauwelijks te garanderen.
De Rijnhoven heeft mij aangegeven dat met de huidige cliënten afspraken zijn en worden gemaakt voor vervangende dagbesteding, gekoppeld aan eventueel extra vervoer. Met 1 geïndiceerde Wlz-cliënt is nog geen definitieve afspraak gemaakt, met de andere 3 inmiddels wel.
Ten aanzien van verpleeghuislocatie De Bloesemhof heb ik van de bestuurder van De Rijnhoven begrepen dat het een kleinschalige locatie met 8 plaatsen is. De locatie bestaat uit een huiskamer met 8 zit/slaapkamers en gedeelde sanitaire voorzieningen. De locatie heeft geen verdere faciliteiten zoals een activiteitenruimte, een bezoekersruimte, een restaurant of een spreekkamer. Wel is deze nabij een woonzorgcentrum gesitueerd. Een dergelijke locatie is maakt het moeilijker kwalitatief goede zorg te bieden, onder andere vanwege de beperkte mogelijkheden om echt persoonsgerichte zorg aan iedere cliënt te kunnen geven. De bestuurder geeft aan dat de locatie ook niet in trek is bij het personeel, wat leidt tot wisselende zorgverleners, hetgeen de kwaliteit van zorg ook niet ten goede komt.
Op dit moment wonen er op deze locatie 8 cliënten, waarvan 2 cliënten tijdelijk, omdat ze op de wachtlijst staan voor een andere verpleeghuislocatie. Voor de Bloesemhof zelf is geen wachtlijst. Inwoners van Montfoort met een Wlz-indicatie hebben (ook) belangstelling voor andere locaties in de nabijheid, veelal met betere faciliteiten.
Met de huidige bewoners van de Bloesemhof (en hun naasten) heeft De Rijnhoven gesprekken gevoerd over plaatsing elders. Het is de bedoeling dat alle cliënten worden geplaatst op de locatie van hun voorkeur, deels binnen en deels buiten de gemeente Montfoort, maar allemaal in de nabijheid. De bestuurder heeft aangeven dat voor de 5 cliënten die op een andere locatie van De Rijnhoven geplaatst willen worden, dat geregeld is. Voor de 3 cliënten die naar een andere zorgaanbieder willen, wordt zoveel mogelijk getracht om dat tijdig te regelen, eventueel wordt gebruik gemaakt van een overbrugging op een andere locatie van De Rijnhoven.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van De Bloesemhof. Ook al omdat De Rijnhoven besloten heeft in de nabijheid van Montfoort extra plaatsen te genereren en het feit dat in die nabijheid voldoende andere verpleeghuislocaties zijn met goede faciliteiten (zie ook het antwoord op vraag 4). Ook de gemeente heeft begrip voor de sluiting van De Vlinderhof als dagbestedingslocatie. Zowel zorgkantoor als gemeente hechten daarbij sterk aan de continuïteit van zorg voor de cliënten.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat sluiting, met name vanuit het oogpunt van kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners van de Bloesemhof zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Begrijpt u hoe ingrijpend het is voor deze ouderen om te moeten verhuizen naar een andere stad, omdat er geen andere plek is waar deze ouderen terecht kunnen in Montfoort? Zijn er mogelijkheden om de Vlinderhof en het Bloesemhof open te houden? Bent u bereid hierin te ondersteunen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel erg zonde is dat mooie woonvormen en zorgvoorzieningen verdwijnen, terwijl er een groot tekort is aan zorgplekken voor ouderen? Wat gaat u hieraan doen?
Sluiting van deze zorgvoorzieningen is pijnlijk voor de bewoners, cliënten en hun naasten en het verdwijnen van de verpleeghuislocatie is voor de plaats Montfoort een gemis, zeker in een periode dat het aantal ouderen in Montfoort aan het toenemen is.
De sluiting van De Bloesemhof betekent echter niet dat er geen verpleeghuiszorg in de gemeente Montfoort meer mogelijk is. Zo is er in Montfoort zelf een woonzorgcentrum waar onder meer met VPT verpleeghuiszorg geleverd wordt en is er in Linschoten (eveneens gemeente Montfoort) in 2017 een nieuwe verpleeghuislocatie geopend met 33 plaatsen. Daarnaast zijn er in omliggende plaatsen (Woerden, Harmelen, Oudewater) verschillende verpleeghuislocaties. Zoals hiervoor aangegeven heeft De Rijnhoven ter compensatie van de vervallen plaatsen in de Bloesemhof op andere locaties in de nabijheid 8 extra plaatsen gecreëerd. Verder is De Rijnhoven bezig om in dezelfde regio extra capaciteit te genereren op een nieuwe locatie. Van de gemeente Montfoort heb ik begrepen dat er met andere zorgaanbieders gesprekken gevoerd worden over een nieuwe locatie in Montfoort zelf.
Wat betreft de dagbesteding zijn in Montfoort andere dagbestedingsmogelijkheden (o.a. op een zorgboerderij), waar meer vraag naar is dan naar de dagbesteding in De Vlinderhof. Dat betekent dat (toekomstige) cliënten niet naar andere gemeenten behoeven te gaan.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de beslissingen die genomen worden over de Vlinderhof en het Bloesemhof? Zo neen, waarom niet?
De beslissing om De Vlinderhof en De Bloesemhof te sluiten is definitief en er zijn geen verdere stappen in de besluitvorming daarover te verwachten. Wel zal ik de wijze waarop de overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Kinderen die seksueel zijn misbruikt en onvoldoende hulp krijgen |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het item «Misbruikslachtoffer Stephanie (16) zwaar in problemen na verkeerde diagnose» in Hart van Nederland gezien?1
Ja
Bent u het eens met de conclusie dat vaak niet wordt herkend dat slachtoffers een post-traumatische stresstoornis ontwikkelen na seksueel misbruik?
Het blijkt in de praktijk moeilijk om te herkennen wanneer als gevolg van seksueel misbruik een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld is. Dit heeft meerdere oorzaken. Voor slachtoffers is het lastig om over seksueel misbruik te spreken omdat bijvoorbeeld schaamte en angst een rol spelen. Daarnaast zijn signalen van seksueel geweld niet altijd zichtbaar omdat ook andere ernstige problematiek aan de orde kan zijn. Hierdoor blijft de nodige hulp voor onderliggende problemen soms achterwege.
Zo ja, wat kunt u doen om het herkennen van seksueel misbruik onder hulpverleners te verbeteren?
Het herkennen van seksueel geweld en de gevolgen is een belangrijke stap in de hulpverlening. Daarom zijn we op verschillende manieren bezig om dit met hulpverleners te verbeteren.
Binnen het programma Geweld hoort nergens thuis is specifieke aandacht voor slachtoffers van seksueel misbruik. Met het programma zetten we in op het verbeteren van traumascreening en het organiseren van meer traumahulp. Komende periode wordt verder gewerkt aan:
Dat regio’s en organisaties beschikken over handvatten voor (a) het maken van de afweging óf en wanneer traumascreening nodig is, (b) het uitvoeren van traumascreening en (c) het monitoren van de traumascreening en -behandeling.
Dat regio’s en organisaties in staat worden gesteld om bepaalde groepen kinderen en gezinnen de juiste traumahulp te bieden. Het gaat dan in ieder geval om de gezinnen en kinderen die in de Vrouwenopvang zitten, bij Veilig Thuis bekend zijn, in beeld zijn van een GI, in behandeling zijn bij een van de drie «Multidisciplinaire centra onder één dak» of onderdeel uitmaken van de MDA++-aanpak.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS, mede ter uitvoering van de motie Kuiken, de uitvoering van de pilots High Intensive Care & High Safety. De aanbieders Fier, Spirit en Sterk Huis ontwikkelen via deze pilots alternatieven voor gesloten plaatsingen en gaan na welke alternatieven wel en niet werken. De opbrengsten van deze pilots worden gedeeld met de gehele sector.
Momenteel wordt binnen het programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming een richtlijn trauma ontwikkeld. Deze richtlijn heeft tot doel de traumasensitiviteit onder jeugdprofessionals te vergroten om over- en onderdiagnostiek van traumagerelateerde problemen zo veel mogelijk te voorkomen
Bij de Centra Seksueel Geweld kunnen slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase medische en psychische hulp krijgen, waaronder traumabehandeling.
Tot slot is de Minister voor Rechtsbescherming recent een landelijke campagne gestart om mensen die seksueel geweld hebben meegemaakt te motiveren hulp te zoeken. Dankzij de campagne, «wat kan mij helpen», waaronder de bijbehorende website (www.watkanmijhelpen.nl) kunnen mensen die een ongewenste seksuele ervaring hebben gehad zien wat anderen hebben meegemaakt, waarom zij professionele hulp hebben gezocht en vooral ook wat hen dat heeft gebracht.
Met de hierboven beschreven ontwikkelingen zetten wij ons gezamenlijk in om slachtoffers te ondersteunen in het zoeken van hulp.
Klopt de analyse van onderzoeker Peer van der Helm dat 300 tot 400 meisjes in Nederland verkeerd gediagnosticeerd zijn na seksueel misbruik? En ongeveer 10 procent binnen vier jaar komt te overlijden? Zo nee, welke cijfers zijn u bekend?
Uit navraag over deze cijfers blijkt dat de heer van der Helm een ruwe schatting heeft gemaakt van de prevalentiecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over patiënten met eetstoornissen van 18 jaar en ouder2 en suïcide onder jongeren.3 Er is bekend dat kwetsbare jongeren die te maken hebben met multi-problematiek in 60% van de gevallen ook ervaring hebben met seksueel geweld of misbruik.4 Op basis van een combinatie van deze cijfers is de schatting gemaakt.
De precieze aantallen zijn niet bekend, onder andere omdat jongeren vaak veel verschillende diagnoses of problemen hebben waar seksueel geweld één van de oorzaken van is.
Herkent u het signaal van Stephanie die aangeeft dat ze «van het kastje naar de muur is gestuurd»? Zo ja, hoe kan het dat kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik zo vaak worden doorverwezen?
Het is belangrijk dat jongeren met complexe en/of meerdere problemen een goede diagnose krijgen om te zorgen dat zij de juiste hulp en zorg krijgen. Het signaal dat het bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek nog onvoldoende lukt om op tijd, de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen, herken ik. De kern van de problematiek wordt in de regel gedurende de behandeling duidelijk en pas als de behandelrelatie op gang komt, ontstaat er bij de cliënt ruimte om hierover te praten. Seksueel misbruik speelt bij iedere cliënt een eigen specifieke rol in de problematiek. Het is daarom moeilijk bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek om tijdig de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen. Zo wordt bij slachtoffers van seksueel geweld niet altijd de onderliggende problematiek tijdig herkend. Ook is het huidige aanbod nog te veel op enkelvoudige specialistische jeugdhulp ingericht/toegerust. Meervoudige problematiek vraagt om een integrale benadering, behandeling van meerdere aspecten en onderliggende problematiek. Ik herken dan ook het signaal van Stephanie. Daarom ben ik niet alleen bezig met het inzetten op het beter en vaker herkennen (van de gevolgen) van seksueel misbruik en traumascreening, maar ben ik ook gestart met de inrichting van de regionale expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. Met de expertisecentra willen we bereiken dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is.
Bent u bereid om meer gegevens inzichtelijk te maken over seksueel misbruik en hulptrajecten voor kinderen en jongeren, zoals hoe lang het duurt voordat de juiste diagnose wordt gesteld, hoe vaak kinderen en jongeren worden doorverwezen en hoelang het duurt voordat ze in een behandeltraject zitten?
Jeugdproblematiek van deze aard ontwikkelt zich dynamisch, zo ook de aard en ernst daarvan. Geestes- en gedragsproblematiek is moeilijk meetbaar te maken omdat er meerdere factoren een rol spelen. Het delen van misbruik door de cliënt en het stellen van «de juiste diagnose» vraagt om vertrouwelijkheid tussen behandelaar en cliënt. Die vertrouwelijkheid (en daarmee de behandeling) wordt geschaad als er bijvoorbeeld bij het eerste contact direct naar wordt gevraagd.
Binnen deze context doe ik er alles aan om de problematiek zo zichtbaar mogelijk te maken. Hierom is dossieronderzoek verricht naar het voorkomen van seksueel geweld bij kinderen in jeugdhulp waar we vermoeden dat deze het meest voorkomt. Zo weten we vanuit het CBS onderzoek5 dat tussen de 2.5 en 4.1% van jongeren in jeugdhulp seksueel slachtofferschap een rol in de aanleiding speelt voor de hulp. Bij ongeveer 40% van de kinderen die in 2016 gesloten jeugdhulp hebben ontvangen, was dit mede naar aanleiding van seksueel geweld. Meisjes worden elf keer zo vaak gesloten geplaatst als jongensslachtoffers van seksueel geweld.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen6 om meer zicht te krijgen op de aanleiding van kindermishandeling en seksueel geweld van jeugdhulp, laat ik samen met de Nationaal Rapporteur onderzoek doen of er alternatieve mogelijkheden zijn om het voorkomen van seksueel geweld in beeld te krijgen zodat professionals hier beter op in kunnen spelen.
Is bekend hoeveel kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik nu nergens terecht kunnen voor een behandeling? Hoe kan het dat er te weinig beschikbare plekken zijn waar kinderen en jongeren terecht kunnen voor hulp?
De gevraagde cijfers zijn niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of geweld, nog steeds regelmatig in een isoleercel terechtkomen?
Zie antwoord 9.
Bent u het eens met de stelling dat dwangmaatregelen (zoals opsluiting en fixeren) herbelevingen kunnen oproepen en trauma’s veroorzaken? Bent u het met ons eens dat dwangmaatregelen mede om deze redenen niet opgelegd mogen worden aan jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
Dat jongeren die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik of geweld in een isoleercel terechtkomen zou niet moeten gebeuren. Want we weten dat een dergelijke gedwongen afzondering traumatiserend kan worden. Niet voor niets is de doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen in 2021 met 80% te verminderen. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Een positieve ontwikkeling is dat de IGJ in hun Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen geconstateerd heeft dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp bezig zijn met het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.7
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken die u heeft gemaakt met de jeugdzorgsector om het aantal afzonderingen fors terug te dringen?
Om op termijn te stoppen met de afzondering in de jeugdzorg, worden, zoals benoemd in de derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd8, de volgende stappen gezet:
Er is een brede definitie opgesteld.
Er is reeds een nulmeting beschikbaar. Dit vormt het startpunt en geeft een analyse van de omvang van het probleem.
Er worden twee nieuwe metingen uitgevoerd om de voortgang te monitoren.
De instellingen zijn begonnen met het vervolg van het project «Ik laat je niet alleen» met als doel het aantal gedwongen afzonderingen te verminderen. Volgend voorjaar wordt dit meegenomen in de meting.
Er wordt een overzicht ontwikkeld over de verminderingen van gedwongen afzonderingen en good practices ten aanzien van alternatieven worden gedeeld.
Er komt een voorstel voor registratie en definitieve inrichting van de landelijke monitor gedwongen afzonderen in samenspraak met instellingen.
De IGJ ontwikkelt, op basis van de factsheets terugdringen vrijheidsbeperking gesloten jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb, voor de zomer van 2020 een nieuw toetsingskader.
De ministers van VWS en JenV bereiden een wetsvoorstel voor waarin de rechtspositie van jeugdigen in gesloten jeugdinstellingen zoveel mogelijk geharmoniseerd wordt.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van uw gesprekken met gemeenten over het oplossen van de problemen bij het Centrum Seksueel Geweld?
De CSG’s hebben bij de VNG aangegeven onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en regionale borging van de 16 CGS’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod. Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. De VNG heeft ons geïnformeerd dat het merendeel van de betrokken gemeenten de voor 2020 door «hun» CSG ingediende begroting te zullen honoreren. De overige gemeenten zullen hier binnenkort een beslissing over nemen. Verder bereiden VWS, VNG en JenV momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet geven in de ontwikkelingen en de financiering van het CSG.
Het bericht 'Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkse appartementen gebouwd met Nederlandse zorgmiljoenen: gemeente onderzoekt rol 47 Utrechters»?1
Ja.
Heeft u gezien dat de rechtbank het zeer aannemelijk noemt dat de frauderende broers hun bedrijf enkel en alleen hebben opgericht om te frauderen met zorggeld en dat zij zes jaar lang geen beroep meer mogen uitoefenen in de zorg? Worden deze broers geregistreerd in het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat heb ik gezien. Ik ben bezig met het voorbereiden van een wetsvoorstel, dat er voor zorgt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over fraudeurs in het Waarschuwingsregister Zorgfraude kunnen registreren.2 Het streven is dit wetsvoorstel eind tweede kwartaal 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden. Voor registratie in het Waarschuwingsregister Zorgfraude moet er sprake zijn van de gerechtvaardigde overtuiging van fraude en aan de overige vereisten voldaan zijn die nog worden opgesteld in wet- en regelgeving en een protocol. Op grond van het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zouden de broers opgenomen worden in het Waarschuwingsregister Zorgfraude.
Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is een register dat momenteel wordt beheerd door koepelorganisatie RegioPlus, waarin aangesloten zorgaanbieders medewerkers kunnen registreren die grensoverschrijdend gedrag (diefstal, mishandeling, seksueel grensoverschrijdend gedrag) richting cliënten vertonen. Fraude is volgens het protocol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn geen grond voor registratie.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat mensen die helemaal geen zorg nodig hebben toch een persoonsgebonden budget (pgb) hebben ontvangen? Bent u van mening dat deze frauderende budgethouders het onterecht ontvangen zorggeld tot op de laatste cent moeten terugbetalen? Zo nee, waarom niet?
Geld voor de zorg moet naar de zorg. Dit betekent dat de frauderende budgethouders en zorgaanbieders het ten onrechte ontvangen zorggeld terug moeten betalen. De betrokken partijen (zie het antwoord op vraag 4 en 5) zijn daar ook mee bezig. Uit de vonnissen is niet af te leiden dat er geen PGB-zorg nodig was. Er is zorg verleend, zij het (veel) minder zorg dan was toegekend. De vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren is niet meer te beantwoorden.
Wat gebeurt er met het appartementencomplex in Turkije?
De gemeente en het zorgkantoor zullen alles in het werk moeten stellen om de ten onrechte verstrekte middelen terug te vorderen. De gemeente Utrecht heeft een team van vier medewerkers samengesteld die zich hier mee bezig gaat houden. Andere afdelingen binnen de gemeente kunnen erbij worden betrokken als de situatie daarom vraagt. In eerste instantie gaat de gemeente op grond van het bestuursrecht de bedragen proberen terug te vorderen. Als betaling uitblijft, dan kan de gemeente met een dwangbevel tot terugvordering overgaan. Zilveren Kruis is aan het onderzoeken wat de meeste kans van slagen heeft. Het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie naar tientallen cliënten of hun vertegenwoordigers loopt daarnaast nog steeds. Lopende het onderzoek kan het OM geen mededelingen doen over de middelen die het inzet jegens verdachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat 6,5 miljoen euro aan zorggeld terugkomt?
Zie antwoord vraag 4.
Om fraude met persoonsgebonden budget tegen te gaan is het trekkingsrecht ingevoerd; heeft deze fraude onder dit trekkingsrecht plaatsgevonden?
De periode waarop de fraude betrekking heeft loopt van 2014 tot 2018. De fraude valt voor een deel onder de AWBZ-tijd en voor een deel onder het trekkingsrecht. Ik zal de Kamer informeren over de verdere uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verdere uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?