Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de vragen van 28 november 2013?1 Kunt u een aanvullende reactie geven op de berichten dat de PvdA Amsterdam en organisaties als STIL, LOS en INLIA felle kritieken hebben geuit op de eigen bijdrage die vreemdelingen per medicijn moeten betalen?2
Ja.
In juni 2013 heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen. Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hebben hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel in deze gesprekken ook begrip gekregen.
De vijf-euromaatregel is niet van toepassing op weekvervolguitgiftes. Het CVZ heeft dit bewust zo gedaan om te voorkomen dat deze groep door de maatregel met onevenredig hoge kosten wordt geconfronteerd. Niet alle patiënten met chronische medicatie hebben een weekvervolguitgifte. Tot 1 januari 2014 werden de medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen voor maximaal 1 maand meegegeven. Deze uitgiftemogelijkheid is verruimd. De apotheker kan nu voor drie maanden medicatie meegeven. Een patiënt die voor langere tijd medicatie gebruikt betaalt dan dus maar eens in de drie maanden vijf euro per receptregel.
Deelt u de zorgen dat deze standaardbijdrage ervoor zal kunnen zorgen dat vreemdelingen huiverig zijn om medisch noodzakelijke zorg te vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt ondanks de maatregel toch voorkomen dat vreemdelingen niet de zorg vragen en krijgen die ze nodig hebben?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening van de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het CVZ een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen. Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen. Die ontwikkeling vind ik onwenselijk.
Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Ik zie in de vijf-euromaatregel geen onoverkomelijke drempel voor het verkrijgen van zorg. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen.
Vraag 4 impliceert dat illegalen hier jaren verblijven en in grote mate afhankelijk zijn van de gezondheidszorg in Nederland. Gratis gezondheidszorg bij illegaal verblijf zal illegaal verblijf niet ontmoedigen.
Op welke wijze zal een apotheek kunnen toetsen of een vreemdeling de medicijnen wel of niet kan betalen? Deelt u de mening dat vreemdelingen niet alleen risico lopen om de benodigde medicijnen niet te kunnen betalen, maar dat zij ook onnodig lang op hun medicijnen moeten wachten, als eerst moet worden vastgesteld of zij de medicijnen wel kunnen betalen?
Het toetsen van financiële draagkracht van mensen die medicijnen nodig hebben is feitelijk ondoenlijk en vind ik bovendien ongewenst. Dat doen apothekers immers ook niet voor de eigen medicijnbijdrage van verzekerden.
De apotheker diende voorheen te beoordelen hoeveel de patiënt kon betalen. Dit was een tijdrovende en vaak onmogelijke taak. Deze discussie was hoogst onplezierig en leidde vaak tot een onbevredigend resultaat.
Kunt u reageren op de kritiek van STIL dat deze maatregel op de lange termijn alleen maar duurder zal uitpakken, als mensen blijven rondlopen met medische problemen en uiteindelijk in het ziekenhuis zullen belanden?3
Zie antwoord vraag 2.
Welke extra incassokosten zullen er voor het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) verbonden zijn aan het innen van de 5 euro? Op welke wijze verhouden deze kosten zich tot de opbrengsten? Indien deze kostenraming onbekend is, bent u dan bereid deze alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
Aan het innen van de € 5 zijn voor het CVZ geen incassokosten verbonden.
Het CVZ heeft met de apothekers contractueel afgesproken dat zij € 5 aan de patiënt moeten vragen voor een medicijn. De verantwoordelijkheid om deze te innen ligt bij de apotheker. Bij de uitbetaling aan de apotheker wordt op elke receptregel dit bedrag automatisch ingehouden. Weekvervolguitgiften zijn van deze maatregel uitgesloten.
Klopt het dat niet duidelijk is of deze maatregel een besparing zal opleveren? Zo ja, op welke wijze acht u de 5 euromaatregel dan proportioneel, niet alleen gezien het feit dat ervoor gewaarschuwd wordt dat vreemdelingen niet meer de noodzakelijke zorg kunnen krijgen, maar ook omdat de kosten van medicijngebruik in heel Nederland in 2012 met bijna 10 procent zijn gedaald?
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Deelt u de mening dat de maatregel een inbreuk vormt op de artikelen 11 en 13 van het Europees Sociaal Handvest? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De bescherming van het Europees Sociaal Handvest (ESH) strekt zich niet uit tot vreemdelingen die niet legaal verblijven op het grondgebied van Nederland. Onderdeel 1 van de Bijlage bij het herziene ESH bepaalt op dit punt dat het ESH slechts van toepassing is op die vreemdelingen die onderdaan zijn van andere landen die partij zijn bij het ESH en die legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn in Nederland. Een maatregel die zich richt op illegaal verblijvende vreemdelingen kan dus niet in strijd zijn met het ESH.
Het bericht dat het landelijk schakelpunt uitbreidt naar ketenzorg |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Landelijk schakelpunt zet stap naar ketenzorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw reactie op de uitbreiding van het uitwisselen van medische gegevens via het Landelijk Schakelpunt (LSP) met ketenzorg voor diabetes, cardiologie, astma en COPD, alsmede gegevens betreffende de ouderenzorg, GGZ en 2e lijn?
Ik hecht belang aan goede en veilige (elektronische) informatie-uitwisseling in de zorg. Als zorgaanbieders snel over de juiste informatie kunnen beschikken over hun patiënt en de patiënt op zijn beurt niet meerdere malen hetzelfde verhaal hoeft te vertellen dan draagt dat bij aan de efficiency en kwaliteit van zorg. Ook het principe van ketenzorg, waarbij zorgaanbieders samenwerken rond de zorg van een patiënt met een complexe hulpvraag, ondersteun ik van harte. Efficiënte informatie-uitwisseling tussen de verschillende zorgverleners rond die patiënt is een essentiële voorwaarde voor multidisciplinaire samenwerking.
Uiteraard is het daarbij van groot belang dat de gegevensuitwisseling veilig gebeurt met respect voor de privacy van de patiënt.
Uit de informatie van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), de beheerder van het landelijk schakelpunt (LSP), blijkt dat met de ondertekening van een convenant in november 2013 door partijen die een adviserende of toetsende rol (gaan) vervullen (o.m. de patiëntenfederatie NPCF en het Nederlands Huisartsengenootschap) en partijen die als bijvoorbeeld opdrachtgever, beoogd gebruiker of financier belang hebben bij het programma rond ketenzorg (o.m. Nictiz, ZN, HIS-leveranciers) een eerste stap is gezet in de richting van informatie-uitwisseling in de ketenzorg.
Vindt u het wenselijk dat hele groepen zorgverleners, zoals diëtisten, podotherapeuten en pedicures, voortaan ook medische dossiers kunnen inkijken?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) gelden er regels die een veilige uitwisseling van (medische) patiëntgegevens tussen zorgverleners moeten waarborgen. Dit geldt vanzelfsprekend ook als gegevens worden uitgewisseld in het kader van ketenzorg.
Het is de verantwoordelijkheid van de beheerder van een elektronische uitwisselingssysteem om ervoor te zorgen dat gegevensuitwisseling plaatsvindt conform deze wet- en regelgeving en te borgen dat (medische) gegevens uitsluitend voor inzage beschikbaar zijn voor die hulpverleners die daar op grond van de geldende wet- en regelgeving recht toe hebben.
Wat betekent deze uitbreiding voor de veiligheid van de medische gegevens en de privacy van de patiënten?
De VZVZ geeft aan dat de plannen rond ketenzorg worden getoetst op veiligheid en privacy, om actuele medische informatie beschikbaar te hebben in een behandelrelatie.
Het CBP is de toezichthouder en kan indien nodig handhavend optreden.
Wordt patiënten apart om toestemming gevraagd voor deze uitbreiding?
Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) moet elke zorgaanbieder toestemming vragen aan de patiënt of hij/zij gegevens beschikbaar mag stellen. Ik heb begrepen dat de VZVZ de reikwijdte van de toestemmingsvraag in overleg met de betrokken partijen blijvend zal toetsen.
Wat vindt het College Bescherming Persoonsgegevens van deze uitbreiding?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens. Als het CBP – al dan niet na een wijziging in een elektronische uitwisselingssysteem – hiertoe aanleiding ziet, zal het CBP handhavend op kunnen treden.
In hoeverre is Nictiz betrokken bij deze uitbreiding? Kunt u dit specificeren?
Om de informatie-uitwisseling van zorgaanbieders die mensen met een chronische ziekte helpen te verbeteren, ontwikkelt Nictiz samen met veld partijen informatiestandaarden. Deze informatiestandaarden beschrijven de informatiebehoefte van dit specifieke deel van het zorgveld, sluiten aan bij de zorgstandaarden en zijn vrij beschikbaar voor veldpartijen om toe te passen. Nictiz werkt samen met het Kwaliteitsinstituut en veldpartijen aan de ontwikkeling van informatiestandaarden, zoals beschreven in mijn eHealth brief van 12 juni 2013.
Nictiz heeft in september 2013 een informatiestandaard opgeleverd voor chronisch zieken (met een accent op cardiometabole aandoeningen) Deze standaard is tot stand gekomen in samenwerking met een veelheid van partijen waaronder de Nierstichting, Nederlands Huisartsen Genootschap en Diabetesvereniging Nederland. Nictiz geeft aan dat er behoefte was aan deze standaard omdat bij de behandeling van chronisch zieken meerdere zorgverleners zijn betrokken en een optimale uitwisseling van medische gegevens belangrijk is voor de kwaliteit van het zorgproces.
De VZVZ heeft – als één van de beheerders van een elektronisch uitwisselingssysteem – besloten deze informatiestandaard te gaan toepassen en is hiertoe een samenwerking aangegaan met een aantal veldpartijen. VZVZ heeft onder andere Nictiz gevraagd hierbij te adviseren. Dit past in de opdracht van Nictiz om het veld te ondersteunen om interoperabiliteit tussen zorgverleners en hun systemen te bevorderen – zoals Nictiz ook andere partijen dan VZVZ adviseert bij interoperabiliteit. VZVZ is geheel zelf verantwoordelijk voor de implementatie, en de afspraken met de leveranciers en de zorgomgevingen om die implementatie te realiseren – zowel financieel als inhoudelijk.
Vindt u het passend dat zorgaanbieders voor de uitbreiding naar ketenzorg een geldelijke beloning krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat zorgverzekeraars zorgverleners tegemoet willen komen in een deel van de kosten die zij maken voor aansluiting op en gebruik van het LSP.
Het eerdergenoemde convenant biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid afspraken te maken over een tegemoetkoming in die kosten. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars in het verlengde van de bestaande regelingen voor huisartsen en apothekers, kunnen bekijken of een tegemoetkoming in de kosten opportuun is. Dit om zorgvuldige informatie-uitwisseling via gebruik van het LSP te bevorderen in het belang van de cliënt. Dit is ook de reden dat zorgverzekeraars middelen ter beschikking stellen om pilots rond ketenzorg uit te voeren.
Verder laat ZN weten dat pas als sprake is van een geslaagde implementatie en bij aantoonbare extra kosten voor een zorgaanbieder een nog nader te bepalen tegemoetkoming in de kosten ter beschikking zal worden gesteld.
Het is niet de bedoeling van zorgverzekeraars om aansluiting bij het LSP verplicht op te leggen aan zorgverleners die dit niet wensen. Wel willen zorgverzekeraars voorkomen dat financiële overwegingen een drempel voor gebruik van het LSP zouden vormen.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars informatie-uitwisseling via het LSP als voorwaarde in hun contracten opnemen?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, verwijzen zorgverzekeraars bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Alleen als de beroepsgroep heeft aangegeven dat elektronische gegevensuitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien, zullen de zorgverzekeraars dit als zodanig in hun contracten opnemen. Het is dus de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep zal gelden.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste doorstart van het LSP is en zo ja, wanneer gaat u daar een einde aan maken?
Nee, die mening deel ik niet.
De 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen moeten betalen voor medicijnen |
|
Marit Maij (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop heffing op medicatie» over de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari jl. moeten betalen voor geneesmiddelen?1
Ja.
Waarom is overgegaan tot het invoeren van 5 euro voor medicijnen voor onverzekerbare vreemdelingen? Welk doel ligt hieraan ten grondslag? Welke opbrengst wordt van de maatregel verwacht en waarom wordt deze noodzakelijk geacht?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening voor de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen.
Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen.
Die ontwikkeling vind ik onwenselijk. Een verzekerde betaalt naast de inkomensafhankelijke premie maandelijks ongeveer € 100 nominale premie. Daarnaast geldt voor een verzekerde een eigen risico van € 360 euro per jaar. Een onverzekerbare vreemdeling betaalt deze bedragen niet.
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Op welke wijze is de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de Kamer?
De eigen bijdrage van € 5 heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (Kamerstuk 33 077, nr. 8) aan uw Kamer heb gezonden.
Op welke wijze is en wordt de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en de hulpverleners die voor medicijnen in de apotheek komen?
De verstrekking van medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen vindt plaats door een beperkt aantal gecontracteerde zorgaanbieders. In het aanbestedingstraject dat aan deze contractering is voorafgegaan, is uitvoerig aandacht besteed aan de verplichting van de vijf-euromaatregel. Apothekers met wie het CVZ een contract heeft gesloten zijn dan ook goed op de hoogte van deze maatregel. Apothekers zullen op hun beurt onverzekerbare vreemdelingen informeren. Verder hebben ook alle huisartsen in december 2013 een brief gekregen, waarin is gewezen op deze minimale bijdrage bij de apotheker. De apotheken hebben daarnaast van het CVZ een document gekregen met uitleg over deze regeling in acht talen, die zij de onverzekerbare vreemdeling kunnen geven. Deze toelichtende verklaring is ook te vinden op de website van het CVZ .
In juni 2013 heeft CVZ in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen.
Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel van het CVZ in deze gesprekken ook begrip gekregen.
Welke waarborgen zijn er dat, in het geval een onverzekerbare vreemdeling geen financiële mogelijkheid heeft om de 5 euro eigen bijdrage te betalen, hij/zij niet verstoken blijft van het medicijn dat hij/zij nodig heeft? Kunt u hierbij aangeven welke specifieke waarborgen er zijn voor zieke kinderen, zieke ouderen en chronisch zieken? Deelt u de mening dat nooit de situatie mag ontstaan dat zieke vreemdelingen of uitgeprocedeerde asielzoekers niet de noodzakelijke medicijnen krijgen omdat zij de 5 euro niet kunnen betalen?
Het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit ook regelmatig. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen, meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen. Overigens merk ik op dat ook de verzekerde Nederlander, ongeacht zijn financiële situatie, voor bepaalde medicijnen een eigen bijdrage verschuldigd is.
Welke signalen heeft u ontvangen van Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld ten aanzien van de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari 2014 moeten betalen voor geneesmiddelen? Wat is de mening van deze organisaties over deze maatregel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben apotheken, gemeenten of bijvoorbeeld hulporganisaties om onverzekerbare vreemdelingen financieel bij te staan bij het verkrijgen van medicijnen? Welke signalen heeft u dat dit nu gebeurt?
Het CVZ heeft de apothekers in het aanbestedingstraject geïnformeerd hoe om te gaan met deze regeling. Voor het CVZ is het uitgangspunt dat de apotheker deze bijdrage incasseert. Op het te vergoeden bedrag (receptregel) wordt € 5 standaard in mindering gebracht. Daarnaast heeft de apotheker uiteraard ook zijn professionele verantwoordelijkheid bij de verstrekking van medicatie. Ik vertrouw dat deze hulpverleners hier zorgvuldig mee omgaan.
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten of hulporganisaties financieel bijdragen.
Bent u bereid, in overleg met betrokken organisaties, het College voor Zorgververzekeringen (CVZ) en de apothekers, te monitoren welke effecten deze eigen bijdrage heeft voor de toegankelijkheid voor onverzekerbare vreemdelingen tot noodzakelijke medicatie en de Kamer daarover binnen een jaar te informeren?
De maatregel is op 1 januari jl. ingegaan. Een inventarisatie op basis van twee maanden praktijkervaring komt mij weinig zinvol voor. Het CVZ brengt jaarlijks een monitor uit over de gefinancierde zorgverlening aan illegaal verblijvende vreemdelingen. Ik heb het CVZ gevraagd in deze monitor zo mogelijk in te gaan op de vijf-euromaatregel en zal dit meenemen in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik jaarlijks aan uw Kamer zend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart a.s.? Bent u bereid vóór dit overleg in een eerste inventarisatie bij Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld na te gaan welke gevolgen deze maatregel in de praktijk heeft voor onverzekerbare vreemdelingen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Euthanasie bij mensen met een psychiatrische aandoening |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Negen psychiatrische patiënten kregen vorig jaar euthanasie»?1
Ja.
Beschikt u over cijfers over hoe vaak artsen in Nederland jaarlijks euthanasie verlenen aan psychiatrische patiënten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Acht u het van belang inzicht in deze cijfers te krijgen?
Hoewel de gegevens van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) normaliter pas in de context van het jaarverslag naar buiten komen, heb ik op mijn verzoek reeds de gegevens ontvangen van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met een psychiatrische aandoening. In 2013 waren dat er 42. In 2012 en 2011 waren dat er respectievelijk 14 en 13, dus er is sprake van een duidelijke toename. Van deze 42 meldingen zijn er inmiddels 31 beoordeeld door de toetsingscommissies. Deze meldingen zijn beoordeeld als «zorgvuldig». In het jaarverslag van de Rte over 2013 zal nader ingegaan worden op de achtergrond van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met psychiatrische aandoeningen. Ik zal de Rte verzoeken dit jaarverslag zo spoedig mogelijk aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie te doen toekomen. Niettemin staat een zorgvuldige samenstelling van het jaarverslag uiteraard voorop.
De toename van het aantal meldingen kan onder meer worden verklaard door een toegenomen bereidheid onder artsen tot het verlenen van euthanasie in deze gevallen. Een verklaring voor die toegenomen bereidheid zou gelegen kunnen zijn in het feit dat professionals ermee bekend zijn dat de toetsingscommissies in 2011 en 2012 in 27 gevallen hebben geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen. De opvattingen van artsen over de wettelijke normen kunnen zich in dat opzicht inderdaad hebben ontwikkeld. Deze conclusie staat ook in het rapport van het evaluatieonderzoek naar de Euthanasiewet dat in 2012 aan uw Kamer is gezonden.2
In een casus met psychiatrische problematiek moet de arts met name extra aandacht geven aan de eis van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, de eis van uitzichtloosheid van het lijden en aan de eis van het niet bestaan van een redelijke andere oplossing. De Rte geven dan ook aan dat in dergelijke situaties steeds met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie en zij raden daarom in hun jaarverslagen iedere keer sterk aan dat de arts, naast een onafhankelijke consulent, een of meer deskundigen, onder wie een psychiater, raadpleegt.
Gezien hetgeen ik hiervoor het aangegeven, zie ik het dan ook als een logische ontwikkeling dat artsen steeds beter in staat zijn om te bepalen wanneer er bij een patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt aan een psychiatrische aandoening en een verzoek tot levensbeëindiging doet, sprake kan zijn van het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet.
Deelt u de mening van de algemeen secretaris van de toetsingscommissies dat er geen sprake is van het oprekken van de wet, maar van «zich ontwikkelende opvattingen» over de wettelijke normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat psychiaters «wat minder terughoudend (beginnen te) worden om op euthanasieverzoeken» bij psychiatrische patiënten in te gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit, en wat is uw mening over die afnemende terughoudendheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een behandelend arts zelf bepalen of hij één, twee of drie SCEN-artsen raadpleegt? Hoe vaak komt het voor dat artsen meer dan één SCEN-arts raadplegen?
De Euthanasiewet stelt als zorgvuldigheidseis aan de arts dat deze een onafhankelijk arts moet hebben geraadpleegd en dat deze consulent de patiënt moet hebben gezien en hiervan schriftelijk verslag moet hebben gedaan. De behandelend arts is niet gehouden de mening van de consulent te volgen. De arts behoudt een eigen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de situatie van patiënt. De KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012) zegt hierover dat de SCEN-arts bij een negatief advies desgevraagd de consultvrager in overweging kan geven een andere SCEN-arts te raadplegen. Deze zal op de hoogte moeten worden gesteld van de eerdere consultatie. De KNMG is van mening dat het geen goede zaak is als, na wederom negatief advies, een derde of vierde consulent wordt geraadpleegd om uiteindelijk een positief oordeel te krijgen. De behandelend arts zal zich dan nader moeten bezinnen op zijn voornemen tot euthanasie.3
Daarnaast komt het wel eens voor dat er de nodige tijd verstrijkt tussen het (vroegtijdig) raadplegen van een eerste SCEN-arts en het voornemen van de arts om tot uitvoering van de euthanasie over te gaan. Dan is een tweede en eventueel volgende consultatie noodzakelijk; door dezelfde SCEN-arts, dan wel -indien deze bijvoorbeeld niet beschikbaar is- door andere SCEN-arts(en). Er wordt niet bijgehouden hoe vaak er een tweede of derde SCEN-arts wordt geconsulteerd.
Raadplegen artsen, bij wie een verzoek tot euthanasie van een psychiatrische patiënt ligt, vaker meerdere SCEN-artsen dan in het geval het patiënten met een lichamelijke ziekte betreft? Zo ja, waar blijkt dat uit?
In een richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (Richtlijn omgaan met het verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis uit 2009) wordt aanbevolen om, gelet op de behoedzaamheid die geldt voor hulp bij zelfdoding bij een psychiatrisch patiënt, twee consulenten te raadplegen: een onafhankelijk psychiater (een consulent die in het bijzonder expertise heeft op het gebied van de psychiatrische stoornis van de patiënt) en een onafhankelijke consulent / SCEN-arts die vervolgens meer in algemene zin de zorgvuldigheidseisen toetst. Gelet hierop ga ik er van uit dat artsen in een dergelijk geval vaker meer dan één arts als consulent raadplegen.
Kan een toetsingscommissie, in het geval dat er meer SCEN-artsen bij een geval van euthanasie geraadpleegd zijn, er voor kiezen niet alle betrokken SCEN-artsen te horen? Zo ja, waarom? Op basis van welke gronden kan een toetsingscommissie dit onderscheid maken? Zo nee, waarom niet?
De regionale toetsingscommissies euthanasie beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle door de arts hen ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en degelijke. Indien de informatie die de arts, dan wel de consulent in zijn verslaglegging verstrekt voor de commissie onvoldoende is om zich een oordeel te vormen, dan verzoekt zij de arts of de consulent om nadere schriftelijke informatie.
Artikel 8 van de Euthanasiewet biedt de regionale toetsingscommissie euthanasie de bevoegdheid om zo nodig de meldend arts om een mondelinge toelichting te verzoeken. De regels hieromtrent zijn in een interne richtlijn gevat. Zo kan het voorkomen dat de consulent wordt uitgenodigd zijn consultatieverslag alsnog nader mondeling toe te lichten, indien dit laatste nog vragen oproept. Een mondelinge toelichting kan in een casus helderheid verschaffen aan de toetsingscommissies over complexe situaties die niet duidelijk naar voren komen uit de schriftelijke stukken.
Ook indien de meldend arts meerdere SCEN-artsen en / of andere onafhankelijke deskundigen heeft geraadpleegd, worden alleen diegenen uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting, van wie de verstrekte schriftelijke informatie aan de commissie onvoldoende duidelijkheid heeft geboden.
Kan een patiënt, die om euthanasie verzoekt, invloed uitoefenen op de aard en de omvang van de informatie die een SCEN-arts over die patiënt krijgt? Zo ja, waarom is dat? In hoeverre kan een SCEN-arts die niet volledig geïnformeerd is daardoor belemmerd worden in het geven van advies aan de behandelend arts?
Een patiënt heeft het recht om informatie niet ter beschikking te stellen aan de consulent / de SCEN-arts. Het is evenwel de behandelend arts -die verantwoordelijk is voor de uitvoering- die de afweging moet maken of met het onthouden van informatie de voorgenomen euthanasie op alle wettelijke zorgvuldigheidseisen kan worden getoetst door de SCEN-arts. Als een SCEN-arts van opvatting is dat informatie ontbreekt en er op onderdelen geen uitspraken kunnen worden gedaan over de zorgvuldigheidseisen, dan zal de conclusie zijn dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Het bericht dat het Catharina ziekenhuis in Eindhoven één miljoen euro moet betalen aan vier frauderende dermatologen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Specialisten zitten niet op eiland in ziekenhuis»?1
Het aangehaalde artikel is een reactie van de raad van bestuur van het Catharina Ziekenhuis en de voorzitter van de Vereniging Medische Staf van het Catharina Ziekenhuis op een uitspraak van het Scheidsgerecht voor de Gezondheidszorg over een kwestie bij het Catharina Ziekenhuis.
In de kern betreft het de verhouding tussen raad van bestuur en de medisch specialist. Voor mij is die verhouding duidelijk. In de Kwaliteitswet zorginstellingen is vastgelegd dat het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk is voor het verlenen van verantwoorde zorg. Ik ben het dan ook oneens met de stelling van het Scheidsgerecht dat raad van bestuur en medisch specialisten niet in een hiërarchische verhouding tot elkaar staan. Natuurlijk is de eigen professionele verantwoordelijkheid van de medisch specialist tegenover de patiënt in de spreekkamer een groot goed dat behouden moet blijven. De raad van bestuur heeft echter de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en kwantiteit van de te leveren zorg vanuit de instelling. Daarom sluit de raad van bestuur met de vrijgevestigde medisch specialist ook een toelatingsovereenkomst om wederzijds de verantwoordelijkheden vast te leggen en is overigens ook de medisch specialist gebonden aan de huisregels. De verhouding van de vrijgevestigde medisch specialist tegenover het bestuur is mijns inziens in die zin dezelfde als die van de medisch specialist in loondienst en iedere andere professional die gelet op zijn bijzondere expertise een grote eigen verantwoordelijkheid heeft.
Kunt u aangeven wie er in een ziekenhuis eindverantwoordelijk is voor kwaliteit, veiligheid en correct declareren?
De raad van bestuur draagt de eindverantwoordelijkheid voor het totale ziekenhuis en moet daarop kunnen worden aangesproken. In de Kwaliteitswet zorginstellingen ligt dat voor kwaliteit en veiligheid vast in artikel 2. Het ziekenhuisbestuur is daarnaast conform de Wet marktordening gezondheidszorg verantwoordelijk voor en draagt zorg voor het correct afhandelen van declaraties, zij het dat de vrijgevestigde specialist voor het specialistendeel thans nog zelfstandig – via het ziekenhuis – kan declareren. Met de introductie van integrale tarieven komt ook daarvoor de verantwoordelijkheid bij het ziekenhuis te liggen.
Bent u van mening dat er in een ziekenhuis een instantie moet zijn die verantwoordelijk is voor het totale ziekenhuis, en daarop kan worden aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met het Scheidsgerecht voor de Gezondheidszorg dat er in een ziekenhuis geen hiërarchische verhouding is tussen bestuur en specialisten? Zo ja, wie is er dan wel eindverantwoordelijk in een ziekenhuis? Zo nee, welke acties gaat u naar aanleiding van deze uitspraak ondernemen?
Zoals hierboven aangegeven, is naar mijn oordeel de raad van bestuur te allen tijde de eindverantwoordelijke voor wat er in een ziekenhuis gebeurt. Deze uitspraak van het Scheidsgerecht staat een eventuele fraudeaanpak in dit geval nog niet in de weg. Ik maak immers uit het arbitraal vonnis op dat het Scheidsgerecht in deze specifieke casus in het kader van bindende arbitrage heeft geoordeeld dat de raad van bestuur prematuur heeft geoordeeld over eventueel frauduleus handelen door de medisch specialisten, althans dat deze bewering onvoldoende was onderbouwd. Daarom is in deze zaak de vordering van de raad van bestuur tegen de medisch specialisten afgewezen. Ingeval van fraude door medisch specialisten (of anderen) kan in deze casus zowel in strafrechtelijke zin (door het Openbaar Ministerie) als in civielrechtelijke zin nog altijd actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat de fraudeaanpak in de zorg vrijwel onmogelijk wordt met dit soort uitspraken, waardoor specialisten vrijwel onaantastbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Wat is de reden dat apothekers in Lelystad hebben besloten om de nachtelijke opening te schrappen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Is het wat u betreft acceptabel dat inwoners van Lelystad en omgeving ’s nachts voortaan naar Almere moeten reizen voor geneesmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd zoals zorgverzekeraar Achmea aangeeft. Zie verder de antwoorden op vragen 2 en 6.
Deelt u de mening dat de zorg voor patiënten door deze nachtelijke sluiting onder een acceptabel niveau terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars en individuele apothekers hiermee voldoen aan hun plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag te organiseren? Vindt u niet dat zorgverzekeraars bij de apothekers of ziekenhuisapotheker moeten afdwingen dat ook ‘s nachts in nood medicijnen kunnen worden verkregen in Lelystad?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Of wordt voldaan aan de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week 24 uur per dag te organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Wat is wat u betreft de maximale afstand die patiënten mogen reizen om in de nachtelijke uren aan noodzakelijke geneesmiddelen te kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 is aangegeven, is het niet altijd noodzakelijk dat moet worden gereisd om spoedmedicatie te ontvangen.
Er zijn geen concrete wettelijke normen ten aanzien van een maximale afstand die patiënten of hun vertegenwoordigers mogen reizen om in de nachtelijke uren (of overdag) aan noodzakelijke geneesmiddelen te komen. Overigens speelt de afstand een minder grote rol dan de tijd die verstrijkt tussen de afgifte van het recept van de arts en de daadwerkelijke ontvangst en toediening van de geneesmiddelen. Nogmaals merk ik op dat een en ander ter beoordeling staat van de hiervoor al genoemde specifieke toezichthouders.
Zijn er meer gemeenten waar deze ontwikkeling zich voordoet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat apothekers in Lelystad zorg dragen voor een nachtelijke opening?
Zie antwoord vraag 7.
De toepassing van arsenicum in de kippen- en kalkoenindustrie in de Verenigde Staten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Roxarsone, Inorganic Arsenic, and Other Arsenic Species in Chicken: A U.S.-Based Market Basket Sample »,? waaruit blijkt dat arsenicum in de Verenigde Staten nog steeds in de kippen- en kalkoenindustrie wordt gebruikt?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Ik beoordeel het als positief dat er ook in de Verenigde Staten aandacht is voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat arsenicum door de Europese Commissie verboden is?
Ja. Het gebruik van arseen in diervoeders is binnen Europa verboden. Aangezien de stof ook van nature voorkomt, zijn er op Europees niveau maximale limieten voor deze ongewenste stof in diervoeders vastgesteld. Deze limieten mogen niet worden overschreden.
Kunt u bevestigen dat arseen en arseenverbindingen verdacht kankerverwekkend zijn, zeer toxisch voor de mens en op lange termijn schadelijke effecten kunnen veroorzaken in het milieu?
Arseen kan in verschillende vormen voorkomen. Vanuit toxicologisch oogpunt verdient blootstelling van de mens aan anorganisch arseen met name aandacht. Langdurige inname van anorganisch arseen via de voeding of het drinkwater kan bepaalde vormen van kanker veroorzaken. Daarnaast kan langdurige inname ook tot andere effecten dan kanker leiden, waaronder schadelijke effecten op de huid, het hart, het zenuwstelsel en de ontwikkeling. Arseen en arseenverbindingen zijn toxisch voor de mens, maar de mate van giftigheid is beperkt in vergelijking tot veel andere stoffen.
Het is tevens bekend dat arseen schadelijke effecten kan hebben in het milieu. In het kader van het bodembeleid zijn er normen voor arseen afgeleid die schadelijke effecten moeten voorkomen.
Kunt u aangeven in welke landen arsenicum nog meer verwerkt wordt in veevoer? Zo ja, in welke landen? Is de aanwezigheid van arsenicum op de etiketten van de verwerkte producten vermeld?
Ik heb geen overzicht in welke landen arseen wel mag worden verwerkt in veevoer en welke eisen in de betreffende landen aan etikettering worden gesteld. In Europa mag alleen diervoeder worden geproduceerd of geïmporteerd dat aan de geldende Europese regelgeving voldoet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het gebruik van arseen in diervoeders binnen Europa verboden.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de Europese Unie is, in de onderhandelingen met de Verenigde Staten over een Vrijhandelsakkoord, betreffende groeimiddelen en gentechnologie en de risico’s hiervan voor de volksgezondheid en het milieu?
Verlaging van het hoge beschermingsniveau in Europa voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu door een vrijhandelsakkoord met de VS is niet aan de orde. Vanaf het begin van de onderhandelingen heeft de EU duidelijk gemaakt dat de basiswetgeving ten aanzien van gentechnologie en gebruik van groeibevorderaars bij de vleesproductie niet ter discussie staat. Er zal niet ingeboet worden op consument- en productveiligheid. Nederland ondersteunt dit standpunt.
Kunt u aangeven of de onderhandelingen over een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten ruimte bieden voor de import van vleesproducten, afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat Nederland niet akkoord gaat met een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waarbij gentechnologie en de import van vleesproducten afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen, toegestaan wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat ziekenhuizen miljoenen mislopen doordat onverzekerde Oost-Europeanen de rekening niet kunnen betalen?1
Ik ben van mening dat iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel geld ziekenhuizen de afgelopen vijf jaar zijn misgelopen? Kunt u dat uitsplitsen per jaar?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of in Nederland werken zijn verzekeringsplichtig voor de Zvw. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen aan de hand van het burgerservicenummer worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie, maar het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) houdt niet de nationaliteit bij, omdat dit voor de uitvoering van die wet geen relevant gegeven is.
De door u gevraagde informatie is derhalve niet bij het CVZ beschikbaar.
Ik heb recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Ook moet zo zichtbaar worden of het fenomeen zich concentreert in bepaalde ziekenhuizen of dat het min of meer gelijk verdeeld is over het land.
Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u een overzicht geven hoeveel Oost-Europeanen die in Nederland woonachtig en werkzaam zijn geen verplichte zorgverzekering hebben afgesloten? Kunt u deze cijfers uitsplitsen per land?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt het aantal onverzekerde Oost-Europeanen de afgelopen jaren toe of af? Kunt u inzicht verschaffen in de trendmatigheid van het aantal onverzekerden? Kunt u deze trend nader verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onverzekerde Oost-Europeanen in Nederland woonachtig en werkzaam zijn omdat het de solidariteit in het zorgstelsel ondermijnt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft dit als gevolg dat Oost-Europeanen in sommige gevallen verstoken blijven van noodzakelijke zorg? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen in Nederland heeft toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. Het is exclusief aan de arts om te beoordelen of zorg medisch noodzakelijk is.
De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. De grondslagen van het werk van artsen zijn vastgelegd in de artseneed en in wetgeving. Deze zijn vertaald naar gedragscodes, die artsen verplichten om hun kennis en vaardigheden in te zetten ter bevordering van de gezondheid en het welzijn van de patiënt, kwalitatieve zorg te bieden, daarbij het recht op zelfbeschikking van de patiënt te respecteren en in het belang van de volksgezondheid te handelen.
Ik heb geen signalen dat voorkomt dat medisch noodzakelijke zorg aan deze groep personen of andere onverzekerden niet zou zijn gegeven.
Welke verklaring heeft u ervoor dat Oost-Europeanen onverzekerd zijn? Welke rol spelen werkgevers en uitzendbureaus daarin? Wat is hun verantwoordelijkheid in dezen?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een mogelijke verklaring is dat personen wel verzekeringsplichtig zijn in Nederland, maar zich niet aanmelden bij een Nederlandse zorgverzekeraar. In de praktijk blijkt dat werkgevers en uitzendbureaus hier – evenals de overheid – een voorlichtende rol op zich nemen.
Europese arbeidsmigranten worden in de rijksoverheidsbrochure «Nieuw in Nederland» voorgelicht over hun rechten en plichten in Nederland, waaronder de plicht tot het afsluiten van een Nederlandse zorgverzekering. Daarbij wordt tevens verwezen naar de internetpagina van het CVZ, waarin duidelijk wordt gemaakt dat men als onverzekerde een boete kan verwachten.
Deze brochure voor Europese arbeidsmigranten is er in 14 Europese talen. Arbeidsmigranten worden bij verschillende gelegenheden geattendeerd op deze brochure. Bijvoorbeeld als arbeidsmigranten zich inschrijven als niet-ingezetene. Of bijvoorbeeld bij gemeentelijke bijeenkomsten voor arbeidsmigranten of andere contacten met de gemeente. Voorts is de brochure verspreid onder de verschillende ambassades en EURES kantoren.
Een andere verklaring kan zijn dat mensen nog in hun land van herkomst verzekerd zijn. De meeste lidstaten kennen een ingezetenenstelsel, zodat iemand die kort in Nederland verblijft en acuut zorg nodig heeft, in beginsel verzekerd is in het woonland. In Europese regelgeving is voorzien in betaling van de kosten in deze situaties. Uit informatie van CVZ blijkt, dat er geen betalingsproblemen met deze landen zijn.
Wat doet u om onverzekerde Oost-Europeanen op te sporen? Is het waar dat de opsporing van onverzekerde Oost-Europeanen zeer gebrekkig is?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 2
Indien een EU-ingezetene in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Ingevolge de Wet Ovoz kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de GBA en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan vier maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en het CVZ met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid van is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Hoelang bent u bekend met dit probleem en welke actie heeft u ondernomen? Bent u van mening dat dit afdoende was?
Dat ziekenhuizen in algemene zin worden geconfronteerd met onverzekerden die hun rekening niet kunnen betalen is niet nieuw. Dat onderdanen van EU-landen in toenemende mate onverzekerd zouden zijn is een relatief nieuw geluid.
Het bredere onderwerp van grenzen, mobiliteit en migratie en daarbinnen «migratie en gezondheid», is overigens ook een onderwerp dat de aandacht heeft in Europa. De huidige voorzitter van de EU, Griekenland, ziet dit onderwerp als een prioriteit van het Voorzitterschap.
Het kabinet heeft uw Kamer al eerder gemeld de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken. Ik verwijs kortheidshalve naar onder meer de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 2012 over de voortgang maatregelen EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 29 407, nr. 149), van 13 september 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175), het Verslag van het algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 oktober 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 178) en de bij Kamerstuk 29 407, nr. 149 behorende (meest recente) rapportage over aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit lidstaten die in Nederland verblijven.
Wat gaat u ondernemen om het aantal onverzekerde Oost-Europeanen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 8.
Het zwichten van voetbalclub Vitesse voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vitessenaar Mori niet welkom in Abu Dhabi»?1
Ja, ik ken het artikel.
Deelt u de walging dat voetbalclub Vitesse zwicht voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE)? Zo neen, hoe duidt u deze dhimmitude dan?
Het was een slecht signaal van Vitesse om zonder haar eigen speler Mori af te reizen naar de Verenigde Arabische Emiraten. Je zou verwachten dat men met het voltallige team afreist of niet. Vitesse heeft zelf ook aangegeven dat de beslissing om zonder de speler Dan Mori af te reizen een ongelukkige is geweest.
In zijn algemeenheid, deel ik de zorg over hedendaags antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt in Nederland. Ik heb eerder toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren naar de achterliggende oorzaken daarvan. Dit onderzoek zal gericht zijn op de context waarbinnen jongeren antisemitische opvattingen op doen. De invloed van een islamitische thuisomgeving zal daarin worden meegenomen.
Erkent u het verband tussen het antisemitisme van de VAE en de islam? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen tegen dhimmie-voetbalclub Vitesse?
Geen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de betreffende voetballer alsnog tot het land wordt toegelaten?
Nu Vitesse inmiddels is teruggekeerd, is deze vraag niet meer van toepassing.
Risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Wynand van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering?1
Ja.
Deelt u de mening dat een robuust basispakket voor iedereen beschikbaar moet zijn en juist daarom strikt toezicht en handhaving van het verbod op risicoselectie noodzakelijk is?
Ja, dat ben ik niet alleen van mening, het is ook wettelijk zo geregeld dat het basispakket voor iedereen beschikbaar is. Met de acceptatieplicht voor verzekeraars en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. In de wet is derhalve geen formeel geen «verbod op risicoselectie» opgenomen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op en handhaaft zonodig de naleving van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) onderzoek heeft laten doen naar risicoselectie en aldus signalen hierover heeft gekregen van de Erasmus Universiteit Rotterdam?
Dat is juist. Naar aanleiding van het rapport van de commissie evaluatie risicoverevening zorgverzekeringswet, ook wel commissie Don (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012, 29 689, nr. 391) genoemd, heb ik de NZa gevraagd om expliciet aandacht te besteden aan de naleving van de acceptatieplicht en toepassingen van risicoselectie. De NZa heeft aan IBMG gevraagd dit nader te onderzoeken.
IBMG heeft afgelopen jaar twee rapporten gepubliceerd:
Deze rapporten zijn verwerkt in de marktscan 2013, die ik op 29 augustus toegezonden heb aan uw Kamer. In de marktscan merkt de NZa op dat zij geen signalen heeft ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de wet.
Waarom zijn deze signalen – die nu in de krant staan – niet in de jaarlijkse monitor van de NZA verwerkt?
In de marktscan 2013 gaat de NZa uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek van IBMG. Zo meldt de NZa in de marktscan onder andere dat «uit onderzoek naar de vergelijking tussen overstappers en niet-overstappers blijkt dat mensen die naar verwachting lage zorgkosten hebben (d.w.z. in het algemeen gezond zijn) vaker overstappen dan mensen met voorspelde hoge zorgkosten. De werkelijke zorgkosten van niet-overstappers zonder compensatie van de risicoverevening zijn aanzienlijk hoger dan de kosten van overstappers. Deze verschillen in zorgkosten worden (bijna) volledig gecompenseerd via de risicoverevening. Er blijven wel verschillen over als we de verschillen tussen overstappers en niet-overstappers per verzekeraar (en niet op macro niveau) analyseren. Een aantal zorgverzekeraars had in 2009 selectieve in- en/of uitstroom van verzekerden. Deze selectieve uitstroom of instroom kan voorkomen door zelfselectie van verzekerden (bijvoorbeeld omdat de verzekeraar een polis aanbood die voor een specifieke groep verzekerden aantrekkelijk was) of door risicoselectie van de verzekeraar.»
De NZa presenteert de bevindingen van de onderzoekers zonder dat zij daaraan de conclusie verbinden dat er sprake is van directe risicoselectie. In de praktijk heeft de NZa geen signalen van directe risicoselectie ontvangen.
Overigens hanteren de onderzoekers van IBMG een ruime definitie van risicoselectie, namelijk «acties (anders dan premiedifferentiatie per product) door verzekerden of verzekeraars met als doel of gevolg dat de beoogde risicosolidariteit niet volledig wordt gerealiseerd». Dit betekent dat wanneer een verzekerde overstapt naar een andere verzekeraar vanwege het contracteerbeleid of dienstverlening, dit mogelijk ook al wordt beschouwd als risicoselectie.
Let wel, in het IBMG rapport wordt gewezen op de risico’s en de theoretische mogelijkheden. Ik ben mij ervan bewust dat deze theoretische mogelijkheden er zijn. Vandaar dat ik continu alert ben op signalen van risicoselectie zoals ik ook heb aangegeven in mijn standpunt met betrekking tot de commissie Don. Dat vraag ik ook van de NZa, waarvan ik weet dat zij hier volop aandacht aan schenken en mij zo nodig informeren over zaken die aandacht behoeven.
Deelt u de opvatting dat de NZA ook signalen dient te delen van vormen van risicoselectie die niet strijdig zijn met de wet, maar die wel negatieve gevolgen kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg van hoogleraar Van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering? Bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar deze signalen? Kunt u hierin meenemen op welke manier kan worden voorkomen dat risicoselectie plaatsvindt door selectieve inkoop?
Zoals de onderzoekers zelf aangeven is het bijzonder lastig om alle oorzaken en gevolgen van de vermeende risicoselectie te kennen. Een hele reeks van oorzaken worden genoemd zoals, selectieve marketing, koppelverkoop, de aanvullende verzekeringen, collectiviteiten, etc.
Geen van deze vormen van risicoselectie is in strijd met de wet.
Het belangrijkste wat ik kan doen is doorgaan met het door mij ingezette beleid. Dat houdt in dat ik de uitkomsten van risicoverevening blijf volgen en blijf zoeken naar mogelijkheden om de risicoverevening verder te verbeteren. Op deze wijze vergroot ik de risicosolidariteit waar mogelijk en zorg ik ervoor dat de gewenste mobiliteit in de zorgverzekeringsmarkt blijft optreden.
Kent u het bericht «Bevallingstoerisme» naar Groot-Brittannië?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van «bevallingstoerisme», waarbij hoogzwangere buitenlandse vrouwen naar Nederland komen om hier gratis gebruik te maken van onze gezondheidszorg? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat zijn de kosten?
Voor zover dit betrekking heeft op illegalen waarvan de kosten door zorgaanbieders kunnen worden gedeclareerd bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) op grond van de regeling ex artikel 122a van de Zvw, zijn hierover cijfers beschikbaar. Voor verloskunde en kraamzorg in de eerstelijn werd er in 2012 € 747.000 gedeclareerd voor 970 zwangerschappen. Voor zover het gaat over medisch specialistische zorg in ziekenhuizen of over onverzekerde buitenlanders, anders dan illegalen of onverzekerbare vreemdelingen,heb ik hierover op dit moment geen cijfers beschikbaar. Zie hiervoor mijn reactie op vragen 3 en 4.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van andere vormen van gratis zorgtoerisme? Zo ja, hoeveel kosten zijn hiermee gemoeid?
In de Commissiebrief over het bericht dat duizenden Oost-Europeanen in ons land naar de dokter of het ziekenhuis gaan, maar de rekening niet betalen (2014Z00403) en de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten (2014Z00062) heb ik aangegeven dat ik recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) heb gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg wordt verleend in Nederland waarvoor niet wordt betaald? Zo ja, wat zijn de totale kosten hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is indien buitenlanders naar Nederland komen voor gratis gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit ondermijnt het solidariteitsprincipe dat aan de zorgverzekeringen ten grondslag ligt en zoals wij dat in Nederland kennen. Voor zover het om acute zorgverlening gaat wordt deze uiteraard wel gegeven, ook als mensen die niet kunnen betalen.
De berichten "Groot deel voetbalgeweld bij risicoclubs" en "Duizend gevallen van extreem fysiek geweld" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over het onderzoek waaruit zou blijken dat het leeuwendeel van geweld op en rond de voetbalvelden plaatsvindt bij een select aantal voetbalclubs?1
Uit het onderzoek «Excessief geweld op en om de voetbalvelden» komt naar voren dat een groot deel van geweld op het veld plaatsvindt bij een beperkt aantal voetbalclubs. Er zijn voetbalverenigingen waar meer geweldsincidenten en organisatorische problemen voorkomen. Deze verenigingen worden bestuurlijk en organisatorisch extra ondersteund door de KNVB door het trainen van het bestuurlijke kader en het beschikbaar stellen van een verenigingsbox. Hierin zijn concrete handreikingen en voorbeelden opgenomen variërend van voetbaltechnische trainingen, het organiseren van ouderavonden en het opstellen van jaarplanningen. Ook werken sportverenigingen in toenemende mate samen met onder andere gemeenten, politie en Halt om geweldsincidenten op het voetbalveld tegen te gaan.
Onderschrijft u de conclusie dat deze clubs extra begeleiding nodig hebben van de KNVB2, gemeenten, onderwijsinstellingen en jeugd- en jongerenwerk in de buurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Ja. Ik ben van mening dat samenwerking tussen landelijke en lokale partijen meerwaarde heeft. In enkele gemeenten wordt er door sportverenigingen samengewerkt met professionele ondersteuning. Buurtsportcoaches of sportpedagogen begeleiden hier succesvol spelers, coaches en het bestuur van een vereniging om een omgeving te creëren waarin met plezier wordt gesport.
Vanuit de rijksoverheid stimuleren we deze ontwikkeling en dragen we bij door
het financieren van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat». Op dit moment ontwikkel ik met KNVB, NOC*NSF, Halt, gemeenten en het Ministerie van Veiligheid & Justitie een ketenaanpak om excessen bij sportverenigingen verder terug te dringen. Zodra de ketenaanpak klaar is, wordt dit lokaal verspreid.
Op welke manier kunnen voetbalclubs die te maken hebben met financiële en organisatorische problemen worden geholpen bij het creëren van een veilig sport- en spelklimaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat ook buurtsportcoaches, onderwijsinstellingen en jeugd-en jongerenwerk binnen voetbalclubs een dragende rol kunnen vervullen bij het creëren van een veilig en sportief voetbalklimaat? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de door de KNVB bepleite ketenaanpak zo snel mogelijk vorm en inhoud moet krijgen? Kunt u aangeven welke rol de landelijke overheid daarbij moet spelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat verenigingen aangifte van geweld in de regel overlaten aan slachtoffers, uit angst voor administratieve rompslomp en boetes? Op welke manier kan hierin structureel verandering worden gebracht?
Het is van belang dat verenigingen incidenten melden bij het Meldpunt Sport en Geweld, zodat er snel contact met politie, slachtofferhulp en de sportbond kan worden gelegd en – waar sprake is van strafbare feiten – aangiften kunnen worden opgenomen van slachtoffers en getuigen. Ook de vereniging heeft hierin een verantwoordelijkheid. Uiteraard mogen deze aangiften niet meer tijd kosten dan nodig. Daarom zet de Minister van Veiligheid & Justitie samen met de politie in op het verbeteren van het aangifteproces. Dit gebeurt door het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte gedaan kan worden en door het verbeteren van de kennis en expertise van politiemedewerkers die aangiften opnemen. Ook het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van de aangiften draagt bij aan het verbeteren van het aangifteproces.
Toename openstaande rekeningen in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht waaruit blijkt dat er steeds meer onverzekerde mensen hun ziekenhuisrekening niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen de basiszorg moet krijgen die nodig is, maar dat dan ook iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast?
Ja. Ik deel deze mening. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Klopt het dat er sprake is van een leemte in de regelgeving, waardoor onverzekerde EU-burgers niet effectief aangepakt kunnen worden om zich te verzekeren, dan wel hun rekening te betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten2.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 3
Indien EU-ingezetenen in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Effectieve aanpak van de groep onverzekerde verzekeringsplichtigen is mogelijk door opsporing. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord bij de volgende vraag.
Voor zover het gaat om effectief aanpakken van het betalen van rekeningen kunnen ziekenhuizen zelf ook stappen zetten. Dit is wettelijk afdoende geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Van een aantal ziekenhuizen is bijvoorbeeld bekend dat deze voor niet-acute zorg een voorschot vragen van de betreffende persoon.
Heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) ook een taak om deze groep onverzekerde EU-burgers op te sporen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de gemeentelijke basisregistratie (GBA) en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan 4 maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het College voor Zorgverzekeringen, met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Bent u bereid het CVZ onderzoek te laten doen naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers, en het niet betalen van rekeningen voor zorgkosten? Bent u bereid het CVZ te vragen welke maatregelen genomen moeten worden om wanbetaling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind onderzoek naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers geen taak voor het CVZ, noch een taak voor de Nederlandse overheid als zodanig. Private ondernemingen, waaronder ziekenhuizen, moeten in staat zijn om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om wanbetaling van onbetaalde rekeningen zoveel mogelijk te voorkomen. Het voorkomen en tegengaan van wanbetaling behoort tot de normale bedrijfsvoering van de onderneming.
Recent heb ik de NVZ en NFV gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden, om welke aantallen onverzekerden het gaat, om zo een beeld te krijgen van de stand van zaken.
Het bericht dat het Diaconessenhuis in Meppel zich in de toekomst mogelijk zal beperken tot de planbare zorg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het Diaconessenhuis in Meppel zich in de toekomst mogelijk zal beperken tot de planbare zorg?1
Het Diaconessenhuis heeft aangeven dat het keuzes gaat maken in het zorgaanbod. Dit streekziekenhuis wil basis medisch specialistische zorg aanbieden en intensief samenwerken met de eerste lijn. Het Diaconessenhuis in Meppel heeft bij mij aangegeven dat de hoofdlijnen, welke zijn vastgesteld in overleg met de medische staven en collectieven van beide ziekenhuizen, van het profiel van het Diaconessenhuis er als volgt uitzien:
De kern is dat er een ziekenhuisvoorziening in stand blijft voor laag risico patiënten en electieve zorg:
Bovenstaande keuzes passen binnen mijn beleid waarin ziekenhuizen profielkeuzes gaan maken en zich gaan richten op specifieke aandoeningen om de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg te verbeteren. De integratie van de HAP en SEH past binnen dit beleid.
Is het waar dat het Diaconessenhuis in de nabije toekomst alleen nog door de week open zal zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis verwacht op basis van bovenstaande hoofdlijnen van het profiel de invulling daarvan in de loop van 2014 uit te werken. Uitgangspunt van het profiel is «dichtbij als het kan, verder weg als het moet». Dat adagium geldt voor alle dagen in de week.
Wat is er waar van bericht dat het Diaconessenhuis financiële problemen kent? Hoe groot zijn die problemen? Is er sprake van een mogelijk faillissement?
Het Diaconessenhuis kent een lichte terugloop in zorgvragen en heeft aangegeven komend jaar passende maatregelen te nemen. Het Diaconessenhuis heeft aangegeven dat er geen sprake is van een mogelijk faillissement.
Is het waar dat er sprake is van het inkrimpen van het aantal operatiekamers (OK) en het laboratorium? Welke gevolgen heeft dit voor het personeel en de patiëntenzorg in Meppel?
Het Diaconessenhuis verwacht op basis van bovenstaande hoofdlijnen van het profiel de invulling daarvan in de loop van 2014 uit te werken.
Is het waar dat er sprake is van het sluiten van verschillende afdelingen? Welke afdelingen betreft dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen is.
Is het waar dat deze afdelingen zullen verhuizen naar Zwolle? Welk verband is er met de voorgenomen fusie tussen het Diaconessenhuis en de Isala klinieken? Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot deze fusie?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen is. Daarbij is op 1 januari van dit jaar de zorgspecifieke fusietoets in werking getreden. Dit betekent dat zorgaanbieders met een fusievoornemen met ingang van dit jaar goedkeuring van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) nodig hebben voor zij mogen fuseren. Onderdeel van deze toets is een toets op de bereikbaarheid van cruciale zorg. SEH-zorg is cruciale zorg. Wanneer de fusie door de NZa is goedgekeurd, zal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar oordeel geven. Er is op dit moment sprake van een melding van de fusie bij de ACM.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea bij de plannen om het Diaconessenhuis af te slanken? Heeft zorgverzekeraar Achmea op enigerlei wijze druk uitgeoefend op het Diaconessenhuis?2
Achmea heeft in haar visie te kennen gegeven dat ze, in het maatschappelijk belang van de bevolking van Zuidwest-Drente en Noordwest-Overijssel, goede ziekenhuiszorg dichtbij beschikbaar wil houden en dat een fusie tussen Zorgcombinatie Noorderboog en Isala daarvoor wellicht de beste optie is. Ze ondersteunt daarmee de voorgenomen fusie.
Hoe reageert u op de uitspraak van een medisch specialist werkzaam in het Diaconessenhuis dat «de verzekeraar zorg inkoopt tegen een door de verzekeraar zelf vast te stellen tarief. Het is de wil van de politiek, dat de verzekeraar deze macht heeft» en «de macht van de zorgverzekeraar is te groot geworden»? Vindt u het acceptabel dat een zorgverzekeraar zo’n grote rol heeft bij het uitkleden van de zorg in Meppel?
Het is een kenmerk van het huidige zorgstelsel dat de zorgverzekeraar onderhandelt met ziekenhuizen over prijs, volume en kwaliteit van zorg.
De NZa en ACM houden toezicht op de balans in de onderhandelingsmacht tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zorgverzekeraars pakken in deze regio de handschoen op wat betreft de selectieve inkoop en sturen daarbij op een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunten zijn.
Is het waar dat zorgverzekeraar Achmea het Diaconessenhuis een zeer karig contract heeft aangeboden? Houden de financiële problemen waarin het Diaconessenhuis verkeert hiermee verband?
Achmea is een landelijke werkende zorgverzekeraar die contracten sluit met ziekenhuizen over heel Nederland. Achmea geeft aan dat zij bij het Diaconessenhuis voor 2014 evenals bij andere ziekenhuizen marktconform heeft ingekocht.
Vindt u dat Meppel en de regio zonder een volwaardig ziekenhuis kan? Bent u voorts van mening dat Meppel zonder acute zorg kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Diaconessenhuis heeft mij laten weten dat het profiel, zie mijn antwoord op vraag 1, leidend is en er op dit moment geen sprake van sluiting van afdelingen. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft. Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren aangezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Is het uitkleden van de ziekenhuiszorg wat u eerder bedoelde met «de gezamenlijk gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod te kunnen blijven bieden aan de bevolking»?3
Regionale ziekenhuizen zijn goed gepositioneerd voor het dichtbij brengen van zorg. Het nieuwe profiel van het Diaconessenhuis past bij de ontwikkeling van buurtgerichte ziekenhuizen waar laagcomplexe zorg en ondersteuning wordt uitgevoerd. In het licht van deze ontwikkelingen heeft ook het Diaconessenhuis zich beraden op hun zorgaanbod.
Deelt u onze visie dat het Diaconessenhuis een volwaardig ziekenhuis moet blijven? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Het niet voldoen van testen die controleren op de aanwezigheid van hormoonverstorende stoffen in consumentenproducten |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ZEMBLA-uitzending waarin toxicologen aangeven dat standaardtesten niet nauwkeurig genoeg zijn om lage, maar toch schadelijke concentraties hormoonverstorende stoffen op te sporen in consumentenproducten?1
Ja.
Deelt u de stelling van toxicologen dat het niet voldoen van huidige testen gevaarlijk is omdat ook lage concentraties gezondheidsschade kunnen veroorzaken bij baby’s en foetussen?
Uw vraag bestaat uit twee delen; ik zal op elk deel afzonderlijk reageren. In het eerste deel van uw vraag verwijst u naar uitspraken van toxicologen in de uitzending van Zembla over de huidige testen. De testen die beschikbaar zijn, zijn conform de laatste kennis en wetenschappelijke inzichten opgesteld. Dit gebeurt in het Testrichtlijnenprogramma van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Deze testen worden internationaal geaccepteerd en toegepast. Wanneer er uit het zich snel ontwikkelende onderzoeksveld aanwijzingen komen dat de huidige testen niet meer voldoen of dat er nieuwe methoden nodig zijn, zal de OESO dit opnemen in haar werkprogramma.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de testen die gebruikt worden, volstaan om baby’s en foetussen te beschermen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft daarom al eerder advies gevraagd aan de Gezondheidsraad of de huidige beoordelingsmodellen wel volstaan voor prenatale blootstelling. Het advies hierover wordt eind maart verwacht. Dit advies zal u vervolgens met een reactie van de regering daarop worden toegezonden.
De huidige OESO-testen zijn goed in staat om mogelijk nadelige effecten van een verstoring van de geslachtshormoonsystemen op foetussen en nakomelingen waar te nemen. Tevens kan een belangrijk deel van de mogelijk nadelige effecten van een verstoring van het schildklierhormoonsysteem worden waargenomen. Er wordt momenteel gewerkt aan de verdere ontwikkeling van methoden om andere mogelijk nadelige gezondheidseffecten waar te kunnen nemen, ook waar deze worden veroorzaakt door verstoring van andere hormonale systemen. Nederland levert daaraan een belangrijke bijdrage. Zo heeft Nederland zich ingezet voor de ontwikkeling en internationale acceptatie van de zogenaamde «extended one generation reproductive toxicity study»2 die ten opzichte van de voorgaande test een breder beeld geeft van nadelige effecten op de voortplanting van stoffen met een mogelijk hormonale werking. Deze test is in 2011 vastgesteld maar wordt nog niet toegepast, hoewel landen als Nederland en Denemarken zich sterk maken om deze test in de relevante wettelijke kaders geïmplementeerd te krijgen.
Samenvattend zijn voor sommige effecten al goede testen beschikbaar maar blijft aandacht nodig voor verdere ontwikkeling en implementatie van testmethoden.
Het tweede deel van de vraag betreft gezondheidsschade bij lage doseringen. Er is veel wetenschappelijke discussie over het optreden van potentiële hormoongerelateerde gezondheidseffecten bij lage doseringen. Het blijkt namelijk dat de huidige beschikbare gegevens over deze effecten bij lage doseringen sterk uiteenlopen en ook tegenstrijdigheden bevatten. Vooralsnog is het niet mogelijk om eenduidig vast te stellen of blootstelling aan deze stoffen in lage doseringen een schadelijk effect heeft door verstoring van het hormoonsysteem.
Gezien het ontbreken van kennis is het belangrijk dat de wetenschappelijke discussie hierover voortgaat. Nederland volgt deze discussie nauwlettend.
In hoeverre heeft u zicht op welke stoffen nu wel eens door de controle glippen en welke categorie producten dit betreft?
In de EU zijn producenten en leveranciers van chemische stoffen via de «verordening voor de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen» (REACH)3 verantwoordelijk voor de veiligheid van de stoffen die zij op de markt brengen. In het kader van REACH zijn afspraken gemaakt over de onderzoeken die leveranciers moeten doen naar de veiligheid van hun stoffen. Het doel is uiteraard dat producten veilig zijn bij juist gebruik wanneer zij op de markt komen. Absolute veiligheid kan nooit gegarandeerd worden. De regelgeving streeft naar een goede balans tussen het zo klein mogelijk maken van de kans dat onveilige stoffen op de markt komen en praktische haalbaarheid waaronder ook het beperken van het gebruik van proefdieren. Voor enkele specifieke productgroepen zoals gewasbeschermingsmiddelen en voedselcontactmaterialen geldt aparte regelgeving die ervan uitgaat dat stoffen altijd vooraf getoetst moeten worden voordat ze op de markt komen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al schetste, wordt voor het bepalen van de veiligheid gebruik gemaakt van internationaal vastgestelde testmethoden en procedures. De testvereisten hangen af van de hoeveelheid die per jaar op de markt wordt gebracht. Voor kleinere hoeveelheden gelden minder zware testvereisten tenzij er specifieke zorgen komen uit de basistesten. Dit is omdat er een balans moet zijn met de kosten om de testen uit te voeren en de baten van het op de markt brengen van stoffen. De informatie die afhankelijk van de specifieke toepassing en het productievolume van een stof moet worden verschaft betreft onder meer mogelijke effecten op de vruchtbaarheid, de voortplanting, de zwangerschap en de nakomelingen. Gegevens over het optreden van deze effecten zijn niet voor alle stoffen beschikbaar en het testen hierop is niet in alle gevallen vereist.
Voor veel stoffen is derhalve geen of beperkte informatie beschikbaar. Daarom kunnen voor specifieke producten nadere eisen worden gesteld aan de toelating waarbij goed gekeken wordt of dit kan leiden tot risico’s voor met name kwetsbare groepen zoals kinderen of kwetsbare producten zoals voedselcontactmaterialen.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het te vroeg is voor maatregelen, terwijl zowel nationale als internationale experts met klem aansturen op overheidsmaatregelen? Op basis van welke gegevens komt u tot deze stelling?
Nederland volgt nauwlettend de internationale initiatieven en processen waarin criteria worden ontwikkeld om hormoonverstorende stoffen te kunnen identificeren, ze te detecteren en om maatregelen te nemen. Stoffen waarvan al bekend is dat ze een hormoonverstorende werking hebben, zijn in de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en voor biociden niet toegestaan. Voor industriële chemicaliën die onder de REACH-verordening vallen en hormoonverstorend zijn, geldt dat na identificatie het gebruik hiervan via autorisatie op termijn zal worden afgebouwd. Ook zijn Europese maatregelen genomen voor bepaalde stoffen in consumentenproducten. Zo mogen bepaalde weekmakers niet meer in speelgoed worden gebruikt en is de stof bisfenol A in babyflesjes verboden.
Omdat op Europees niveau meerdere processen lopen om risico’s van (producten met) hormoonverstorende stoffen te beheersen, neemt Nederland op dit moment nog geen aanvullende nationale maatregelen. Binnen de EU voeren de meeste lidstaten ditzelfde beleid, al zijn er ook landen (waaronder Denemarken) die wel kiezen voor aanvullende nationale maatregelen. In de huidige fase, waarin (zie ook mijn antwoord op vraag 2) de wetenschappelijke onzekerheid over het risico nog te groot is, acht ik het niet wenselijk om nationale productbeperkingen in te voeren. Wel is het belangrijk dat de overheid bijdraagt aan het beschikbaar maken van informatie over deze onzekere risico’s, zodat de burger een handelingsperspectief heeft en zelf bewuste keuzes kan maken.
Welke informatie wilt u nog op tafel krijgen voordat u mogelijk overgaat tot het nemen van maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe zwangere vrouwen en ouders van kleine kinderen op dit moment worden voorgelicht over de schadelijke gezondheidseffecten van hormoonverstorende stoffen en de producten waarin deze stoffen zich mogelijkerwijs bevinden? Zijn naar uw mening additionele maatregelen nodig?
Voorlichting aan zwangere vrouwen verloopt onder meer via de website www.strakszwangerworden.nl en de folder Zwanger. Beide communicatiemiddelen worden op reguliere basis herzien en aangepast aan de huidige stand van kennis. Overleg over de eerstvolgende herziening van de folder met betrokken partijen vindt binnenkort plaats. Ik zal dan expliciet kijken of de informatie die nu wordt verschaft, voldoende is om burgers een handelingsperspectief te bieden.
Ziet u kans om eventueel additionele maatregelen te treffen inzake voorlichtingsactiviteiten die nu al plaatsvinden bij zwangere vrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is |
|
Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is?1
Ik heb kennisgenomen van dat bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Is het waar dat het VUmc 10 miljoen euro nodig heeft, terwijl zorgverzekeraars dit jaar maar 3 miljoen euro beschikbaar stelden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik kan de genoemde bedragen niet bevestigen. Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft inderdaad aan 10 mln. nodig te hebben en slechts 3 mln. beschikbaar te hebben gekregen. De twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars laten weten zich niet goed herkennen in dit beeld. Zij melden dat er aanvullende gelden in 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen, in het kader van het zogenoemde Deltaplan Genderzorg. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes maakt in de typen patiënten die zij behandelt en daarmee ook welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat door het geldtekort bij het VUmc ongeveer 600 patiënten jaarlijks verstoken zullen blijven van een behandeling? Is dat naar uw mening verantwoord?
Dat getal is door het VUmc genoemd. Ik kan dat getal niet bevestigen.
Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang de voorgenomen stop voor nieuwe aanmeldingen zou kunnen gaan duren. Die duur is ondermeer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014.
Is het voorts waar dat het VUmc verantwoordelijk is voor 85% van de transgenderzorg in Nederland? Welk alternatief hebben deze mensen binnen Nederland om transgenderzorg te krijgen?
Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars transgenders op deze manier in de steek laten? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Kunnen zorgverzekeraars behandeling zomaar weigeren terwijl transgenderzorg vanuit het basispakket verzekerd is?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dit is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij een zorgaanbieder, in dit geval het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. En de verzekeraar zal de zorg moeten regelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is dit wat u voor ogen heeft met de taak voor zorgverzekeraars om toe te zien op het doelmatig besteden van zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met een doelmatige besteding van zorggeld bedoel ik uiteraard niet dat mensen geen zorg krijgen, zorgverzekeraars hebben immers een zorgplicht. Ik bedoel wel dat de zorg zo doelmatig mogelijk wordt geleverd.
Is het waar dat door dit tekort ook de deskundigenverklaring voor het wijzigen van de geboorteakte in de knel komt? Zo ja, wat gaat u doen om dat knelpunt weg te nemen?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte na inwerkingtreding van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Stb. 2014, nr. 1), staat los van het medische traject.
In het aanwijzingsbesluit zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten.
Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Het bericht dat het VUmc stopt met nieuwe behandelingen van transgenders en patiënten met genderdysforie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VUmc heeft geen geld voor sekseoperaties»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving.
Hoe lang zal deze stop naar verwachting duren, en voor hoeveel nieuwe patiënten betekent dit dat zij geen genderzorg zullen ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang deze stop voor nieuwe aanmeldingen zal duren. Dat is onder meer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5, 8 en 9.
Hoe verhoudt deze stop zich tot het recht op zorg, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dat is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. De verzekeraar zal de zorg moeten regelen.
Kunt u aangeven bij welke alternatieve zorgaanbieder nieuwe genderpatiënten terecht kunnen, wanneer zij niet bij het VUmc terecht kunnen?
Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Kunt u aangeven waar de knelpunten zitten inzake de financiering voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten?
Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft aan dat er te weinig middelen beschikbaar zijn voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten. Navraag bij de twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars leert dat zij dit beeld niet delen. Zij geven aan dat er aanvullende gelden voor 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes kan maken in de typen patiënten die zij gaan behandelen en welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was.
Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de beschikbare middelen voor de zorg voor de komende jaren. Deze zijn beperkt en dat vereist het maken van keuzes. Een deel van de oplossing op langere termijn is mogelijk gelegen in de keuzes die ziekenhuizen, zoals in dit geval het VUmc maken. De zorgverzekeraars geven aan dat zij verwachten dat het VUmc op langere termijn de beschikbare capaciteit in toenemende mate zal richten op haar academisch profiel, waardoor capaciteit voor deze zorg vrijgemaakt kan worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het VUmc en de zorgverzekeraars om aanvullende financiering te vinden?
Ik zie geen rol voor mijzelf om in gesprek te gaan over de bekostiging van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG), dan wel de genderzorg in het VUmc. In de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het zorgverzekeringsstelsel moeten zorgverzekeraars en aanbieders komen tot de afspraken, die nodig zijn om aanbod en kwaliteit en van zorg te garanderen voor burgers. Het is dus aan verzekeraars om in overleg met het VUmc af te spreken hoeveel middelen nodig zijn voor de zorg voor transgenders. Ik wil niet in die verantwoordelijkheid treden en ga ervan uit dat partijen er samen uitkomen. Ik heb bovendien begrepen dat de onderhandelingen nog lopen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, zeer alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het aantal genderpatiënten stijgt? Zo ja, welke stijging wordt er voor 2014 verwacht, en wat zijn de lange termijn verwachtingen?
Het VUmc geeft aan dat het aantal patiënten in Nederland dat zich aanmeldt voor genderzorg de afgelopen drie jaar met ca 200% is gestegen. Ik beschik niet over informatie ten aanzien van het totaal aantal genderpatiënten in Nederland op dit moment noch over verwachtingen voor de korte of de lange termijn.
Is de financiering van behandelingen voor het sterk stijgende aantal genderpatiënten voor 2014 en de lange termijn wel geborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Genderzorg maakt onderdeel uit van het basispakket, daarop rust een zorgplicht en toezicht van de NZa.
Kunt u aangeven wat tot dusverre het resultaat is van het Deltaplan Genderzorg, en op welke wijze u dit in deze kabinetsperiode zal voortzetten?
Het Deltaplan Genderzorg is een plan van aanbieders en zorgverzekeraars dat het mogelijk heeft gemaakt dat het VUmc in 2013 de genderzorg sterk heeft verbeterd, onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Deze uitbreiding van OK capaciteit loopt ook door in 2014. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het Deltaplan heeft ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties is toegenomen. Het Deltaplan loopt door in 2014.
Kunt u aangeven op welke wijze op dit moment de capaciteit voor genderzorg buiten het VUmc wordt uitgebreid, en bent u bereid capaciteitsuitbreiding en scholing omtrent deze specifieke vorm van zorg te stimuleren?
Mij is niet bekend of en waar er mogelijk sprake is van uitbreiding van de capaciteit voor genderzorg in Nederland. De inhoud van zorgopleidingen is een verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingsinstellingen. Deze autonomie wil ik graag respecteren. Ook als het gaat om deskundigheidsbevordering zijn de professionals zelf aan zet. Zij kunnen via de wetenschappelijke verenigingen de aanpassing van de bestaande curricula bevorderen.
Kunt u garanderen dat de behandelstop en capaciteitsproblemen in de genderzorg geen gevolgen zullen hebben voor het verkrijgen van een deskundigenverklaring, die vanaf 1 juli 2014 nodig is voor het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte staat los van het medische traject. In het Besluit aanwijzing deskundigen genderdysforie zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten. Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Het bericht ‘Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland»?1 Bent u voorts bekend met berichten over actuele gevallen van matchfixing in bijvoorbeeld Engeland en Italië?
Ik heb kennis genomen van het bewuste artikel, alsmede de berichtgeving in diverse media over verdenkingen van matchfixing in andere landen.
Bent u van mening dat vooral de georganiseerde criminaliteit via illegale internationale goksyndicaten een grote rol speelt in en rond matchfixing van (voetbal)wedstrijden in binnen- en buitenland?
Ik verwijs naar de conclusie uit het recent afgeronde onderzoek «Matchfixing in Nederland, de aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak», dat ik uw Kamer op 3 september jl. heb doen toekomen2. Conclusie van het onderzoek is dat matchfixing verschillende verschijningsvormen kent, waarbij zowel sportief als financieel gewin het doel kan zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding met of zonder dwang. In een aantal andere Europese landen hebben zich gevallen van matchfixing voorgedaan, waarbij de georganiseerde criminaliteit door omkoping, bedreiging en geweld, spelers en officials er toe heeft bewogen om wedstrijden te vervalsen en financiële winsten te behalen.
Kunt u toelichten welk karakter of welke opzet het justitieel (voor)onderzoek nu precies heeft, gezien de publieke verwarring hierover?
Zoals ik reeds op eerdere Kamervragen3 heb geantwoord, behelst de aanpak van fraude in de voetbalbranche meer dan alleen matchfixing. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt samen met de opsporingsdiensten in het kader van een voorbereidend onderzoek naar signalen in de voetbalwereld die kunnen wijzen op fraude (te denken valt aan mogelijke fraude met transfergelden, illegaal gokken, belastingontduiking om vergoedingen te verhullen of matchfixing). Daarbij wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europese en integrale aanpak van matchfixing door ministers van Sport, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken?
Nederland neemt pro-actief deel aan de onderhandelingen in de Raad van Europa, om tot een verdrag te komen ter bestrijding van matchfixing. Het doel van dit verdrag is om de samenwerking tussen Europese en niet-Europese landen in de strijd tegen matchfixing te versterken. Zo zal dit verdrag tot een integrale en internationale aanpak van matchfixing leiden. De onderhandelingen bevinden zich momenteel in de eindfase. Het is het voornemen de tekst van het verdrag vast te stellen op de sportministersconferentie in het najaar van 2014.
Kunt u bij de Raad van Europa het belang van de conventie aanpak matchfixing benadrukken en aandringen op een versnelde behandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat zorgverzekeraars zeer gebrekkige of geheel verkeerde informatie aan hun verzekerden verschaffen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Warboel bij klantenservices zorgverzekeraar»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de mening dat van zorgverzekeraars verwacht mag worden dat zij correcte informatie verschaffen aan hun verzekerden? Deelt u voorts de mening dat voor een goede werking van dit stelsel het essentieel is dat zorgverzekeraars, als regiespelers hierin, verzekerden van goede informatie voorzien? Zo ja, in hoeverre bent u van mening dat dit momenteel het geval is?
Goede informatievoorziening aan de verzekerde is een kerntaak van de zorgverzekeraar. Als uitvoerder van de Zorgverzekeringswet moeten zorgverzekeraars hun verzekerden goed inlichten over vergoedingen en polisvoorwaarden.
De Consumentenbond heeft onderzoek gedaan naar de informatieverstrekking door de klantenservice van zorgverzekeraars. De Consumentenbond concludeert dat zorgverzekeraars uiteenlopende antwoorden geven. Ook geven verschillende medewerkers van één zorgverzekeraar uiteenlopende antwoorden.
Overigens is het onderzoek van de Consumentenbond gedaan onder een deel van alle zorgverzekeraars. Er ontbreekt dus een aantal zorgverzekeraars in dit onderzoek.
De vragen die worden gesteld zijn soms vrij specifiek en niet altijd wordt voldoende informatie gegeven om de vragen eenduidig te beantwoorden.
Verder wordt uit het onderzoek niet duidelijk op welke wijze de beantwoording per vraag wordt gescoord en hoe deze score uiteindelijk optelt tot een eindscore. Zo scoort Menzis een 5.9 terwijl het oordeel in de eindscore «redelijk tot goed» is.
Deze kanttekeningen laten onverlet dat signalen over ontoereikende informatievoorziening serieus genomen dienen te worden. Een aantal verzekeraars heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om nog eens goed te kijken naar de kwaliteit van de informatieverstrekking van hun klantenservice.
Gelet op het belang dat ook ik hecht aan een goede informatieverstrekking, zal ik dit onderwerp in het reguliere overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aan de orde stellen.
Volledigheidshalve merk ik op dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), op basis van artikel 40 lid 1 tot en met 3 Wet marktordening gezondheidszorg, toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgverzekeraars. De NZa hanteert hiervoor een beleidsregel waaraan zorgverzekeraars zich moeten houden voor wat betreft transparantie in de keuze-informatie. Deze beleidsregel ziet toe op de informatie die zorgverzekeraars moeten verstrekken, zodat het voor verzekerden mogelijk moet zijn om een keuze te kunnen maken over hun basisverzekering. Deze beleidsregel ziet met name op informatie op de website en in de polisvoorwaarden. Op 20 december 2013 heeft de NZa in een persbericht geconcludeerd dat deze informatievoorziening grotendeels op orde is.2 Daar waar de informatie niet juist was, zijn zorgverzekeraars hier op aangesproken. Ik zie dan ook geen reden om, naast het overleg met ZN, andere maatregelen te treffen.
Deelt u voorts de mening dat het door de Consumentenbond geconstateerde probleem des te groter is, daar geen enkele zorgverzekeraar dit op orde blijkt te hebben, en verzekerden dus ook niet kunnen overstappen naar een verzekeraar die hier wel voldoende op scoort?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze specifieke informatieverschaffing van zorgverzekeraars aan verzekerden onderdeel uit te laten maken van het tijdens het algemeen overleg Zorgverzekeringswet van 4 december 2013 door u toegezegde brede onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar informatieverschaffing door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een onderzoek naar vergelijkingssites. Zorgverzekeraars worden niet meegenomen in dit onderzoek. Zoals ik bij de beantwoording van de vorige vragen reeds heb aangegeven, zal ik dit onderwerp wel in een regulier overleg met ZN bespreken.
Bent u bereid in contact te treden met het veld om in kaart te brengen welke acties de zorgverzekeraars voor ogen hebben om hun informatievoorziening naar de verzekerden toe te verbeteren? Zo ja, zou u de Kamer op de hoogte willen stellen van uitkomsten van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol kunt u, of overige instellingen die onder uw gezag vallen, spelen bij het verbeteren van de informatievoorziening van verzekeraars? Bent u voornemens van deze eventuele mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten heeft u om zorgverzekeraars desnoods te dwingen deze informatievoorziening te verbeteren? Bent u bereid deze instrumenten ook daadwerkelijk in te zetten op het moment dat blijkt dat zorgverzekeraars hier geen verbeteringen in aanbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het VUmc geen geld heeft voor de behandeling van transgenders |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VUmc heeft geen geld voor behandeling transgenders»?1
Ja.
Waarom hebben zorgverzekeraars een ontoereikend budget beschikbaar gesteld voor de behandeling van genderdysforie?
Ik kan niet bevestigen dat zorgverzekeraars een ontoereikend budget beschikbaar hebben gesteld, dan wel beoordelen wat de optelsom is van afspraken die er liggen en of dat bedrag ontoereikend is. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Deelt u de opvatting dat behandelingen van genderdysforie niet kunnen worden gestopt door het feit dat zorgverzekeraars hier onvoldoende budget voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de informatie waarover ik beschik, worden de lopende behandelingen van genderdysforie niet gestopt. Het VUmc heeft aangegeven dat lopende behandelingen gegarandeerd blijven. Het VUmc zegt wel een aanmeldingen stop te overwegen bij het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG) voor nieuwe patiënten. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. Zorgverzekeraars kunnen dus niet vanwege te weinig financiële middelen behandelingen (laten) stoppen.
Wat gaat u ondernemen om zorgverzekeraars te bewegen voldoende budget beschikbaar te stellen, en op welke termijn verwacht u dit geregeld te hebben?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van 10 mei 2011 over de meerdere oorzaken die ten grondslag liggen aan de toen al zeer lange wachtlijsten voor genderdysforiebehandelingen, waarin u heeft aangegeven in overleg te treden met het VUmc en de zelfhulpvereniging Transvisie over het oplossen van deze problematiek? Wat is uit deze gesprekken gekomen, en welke acties gaat u ondernemen om de door u genoemde oorzaken aan te pakken?2
Ja dat herinner ik mij. Er hebben in 2012 gesprekken plaatsgevonden met betrokken partijen waarbij eerder geconstateerde knelpunten in de zorg voor transgenders zijn besproken. Om deze knelpunten aan te pakken zijn de afgelopen jaren meerdere initiatieven vanuit het veld tot stand gekomen gericht op het verbeteren van (keten)zorg voor transgenders.
In het huidige stelsel is het aan de veldpartijen zelf (verzekeraars en aanbieders) om te komen tot de afspraken, die nodig zijn om kwaliteit en doelmatigheid van zorg te garanderen voor transgenders. Een van de initiatieven is het Deltaplan Genderzorg van aanbieders en verzekeraars. Het Deltaplan heeft er, volgens de informatie van VUmc toe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen en VUmc de genderzorg sterk heeft verbeterd, onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014. Een ander initiatief richt zich op het ontwikkelen van een regionaal aanbod aan ggz-zorg voor transgenders.
Er spelen in de transgender zorg veel zaken die aandacht behoeven en waarover ik met belangenorganisaties zoals Transgender Netwerk Nederland (TNN) en de Alliantie Transgender Zorg en anderen in gesprek ben. Tijdens een overleg in oktober 2013 heb ik aangegeven dat de regie voor de inrichting van de zorgketen bij veldpartijen ligt maar dat VWS kan faciliteren en bemiddelen. De Alliantie en TNN zullen daartoe met een concreet uitgewerkt voorstel komen.
Bent u bereid samen met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap maatregelen te treffen om de behandeling van genderdysforie te verankeren in de opleidingscurricula?
De inhoud van zorgopleidingen is een verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingsinstellingen. Deze autonomie wil ik graag respecteren. Ook als het gaat om deskundigheidsbevordering zijn de professionals zelf aan zet. Zij kunnen via de wetenschappelijke verenigingen de aanpassing van de bestaande curricula bevorderen. Er zijn mij overigens geen signalen bekend dat er structureel onvoldoende aandacht is voor genderdysforie in de initiële opleidingen of in de bij- en nascholing van professionals.