Het bericht ’LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen»?1
Ja.
Klopt het dat de inbreng van de sector niet betrokken is of meegenomen wordt bij het opstellen van maatregelen om afspoeling van akkerbouwpercelen te voorkomen? Zo ja, wat is de reden dat de deskundigheid van de sector niet betrokken is? Zo nee, waar komt het verschil van inzicht vandaan?
Met LTO is ambtelijk overleg gevoerd over de maatregelen tijdens de voorbereiding van het ontwerpbesluit, onder andere over afspoeling van akkerbouwpercelen. Ook tijdens de periode van 18 mei tot en met 15 juni jongstleden waarin het ontwerpbesluit is geconsulteerd, is overleg met LTO geweest. De inbreng van LTO en van andere organisaties en individuele landbouwers, heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerpbesluit.
Bij neerslag kunnen nutriënten oppervlakkig afspoelen van percelen naar nabijgelegen wateren. Zoals in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn2 is aangekondigd, wordt deze afspoeling bemoeilijkt voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgronden door het plaatsen van waarneembare hindernissen. In de uitwerking van deze maatregel is ervoor gekozen om de landbouwer opties te geven waaruit deze kan kiezen. In de consultatieversie van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen zijn twee opties opgenomen om deze oppervlakkige afspoeling tegen te gaan, te weten het frezen van een opvanggreppel parallel aan de watergang rondom het perceel zonder aansluiting op oppervlaktewater óf het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen.
De consultatie heeft geleid tot aanpassingen van deze maatregelen. Ten eerste is de optie van het frezen van een opvanggreppel verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ten tweede is de optie van het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen gewijzigd waarbij het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. In het artikel van de Boerderij wordt over deze gewijzigde maatregel aangegeven dat dit problematisch is bij pootaardappelen. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom voorziet het ontwerpbesluit in meerdere opties voor de landbouwer.
Als gevolg van de consultatie is een derde optie toegevoegd: overgenomen is namelijk de optie van het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de watergang grenzend aan het betreffende perceel een onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed.
LTO heeft in de consultatie ook voorgesteld de bewerking van land met een woeltand op te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen om redenen van praktische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Bij toepassing van de woeltand zou, om afspoeling het hele jaar door tegen te gaan, telkens na een stevige regenbui de woeltand opnieuw gebruikt moeten worden. Dit is praktisch moeilijk uitvoerbaar en in de handhaving is lastig te controleren of steeds tijdig een nieuwe bewerking met de woeltand is uitgevoerd.
Kunt u toelichten waarom u voor de gehanteerde mate van gedetailleerdheid heeft gekozen en waarom bent u niet overgegaan tot meerdere maatregelen waarbij de boer kan kiezen uit een palet aan maatregelen die het best past bij de bedrijfsvoering?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 waarin ik heb toegelicht dat, naar aanleiding van de consultatiereacties, in het ontwerpbesluit meerdere mogelijkheden zijn opgenomen die een boer bij de teelt in ruggen op klei- of lössgronden kan toepassen en waaruit hij kan kiezen. Hiermee wil ik ruimte bieden aan maatwerk. Daarbij is een zeker detailniveau van de individuele opties nodig om zowel voor de landbouwer als handhavende partij duidelijk te maken of wanneer in de uitvoering aan een gekozen optie is voldaan.
Het ontwerpbesluit is bij de Kamer ingediend, bent u bereid om in aanloop naar de behandeling van het ontwerpbesluit de wetenschappelijke onderbouwing van de voorgestelde maatregelen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u – voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt – toelichten op welke manier de landbouwpraktijk betrokken is bij het opstellen van de maatregelen en op welke manier de sector, naast de formele consultatieronde, input heeft kunnen geven of maatregelen kunnen voorstellen om invulling te geven aan de doelstelling in het zesde actieprogramma?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. In de fase van de voorbereiding van het ontwerpbesluit is ook ambtelijk overleg gevoerd met Cumela.
Voorafgaand aan de opstelling van deze maatregelen in het 6e Actieprogramma heeft in 2017 overleg met diverse organisaties uit de agrarische sector en andere organisaties plaatsgevonden over de te nemen maatregelen, gegeven de situatie van de waterkwaliteit volgend uit de Evaluatie Meststoffenwet3 en «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland: toestand en trends».4 Ook is in het kader van de verplichte milieueffectrapportage op het ontwerp zesde actieprogramma een publieke consultatie geweest.
Kunt u voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt toelichten wat de verschillende maatregelen betekenen voor de regeldruk in de landbouw en de daaruit voorkomende kosten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u graag naar paragraaf 3.1.1. van de Nota van Toelichting behorend bij het ontwerpbesluit. De aanpassing in de uitrijdperiode op bouwland voorafgaand aan de teelt van maïs leidt tot een toename van de regeldruk als gevolg van de melding die landbouwers uiterlijk 15 februari aan de Minister moeten doen indien zij maïs gaan telen. Aan de berekening van de aanvullende lasten ligt de gecombineerde opgave van 2019 ten grondslag van landbouwers die in die jaren maïs hebben geteeld op zand- en lössgronden. Voor de melding wordt gerekend met 2,5 minuut aanmelden op Mijn RVO, een kwartier voor het verzamelen van gegevens en 1,2 minuut voor het doorvoeren van het perceelnummer. Daarbij wordt gerekend met een tarief per persoon per uur van € 37 overeenkomstig de standaard die voor kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Daarmee komt de totale regeldruk op € 249.428. De reacties in de consultatie zijn aanleiding geweest in het ontwerpbesluit toe te voegen dat de melding van een perceel kan worden gewijzigd, omdat het voorkomt dat na 15 februari met het gebruik van percelen wordt geschoven. Het is niet mogelijk in te schatten hoeveel percelen dit betreft, daarom kan de regeldruk van de wijziging van de melding niet worden berekend.
Voor een landbouwer kan de aanpassing van de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs op zand- of lössgrond leiden tot mogelijke aanvullende afzetkosten voor mest. De omvang van deze kosten is niet te duiden omdat dit per bedrijf zal verschillen.
De aanleg van drempeltjes of andere waarneembare maatregelen tussen en rondom ruggenteelten op klei- of lössgrond brengt kosten met zich mee voor de landbouwer die deze werkzaamheden (laten) uitvoeren. Omdat een landbouwer kan kiezen welke optie hij wil toepassen is de omvang van deze kosten niet te duiden. Daarnaast kan dit per bedrijf verschillen afhankelijk van het areaal dat het betreft.
Ik wil tot slot opmerken dat het Adviescollege toetsing regeldruk geen aanleiding heeft gezien een formeel advies uit te brengen over dit ontwerpbesluit.
Het bericht 'Boeren weten raad met Stikstof' |
|
Mark Harbers (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boeren weten raad met stikstof»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het plan dat de in het artikel genoemde initiatiefnemers samen met LTO Noord hebben ontwikkeld? Erkent u dat het plan elementen bevat die zowel een lagere uitstoot van ammoniak in de landbouw, ontwikkelingsruimte voor de landbouw en andere sectoren alsmede verminderde stikstofbelasting voor de natuur realiseren?
Ik heb waardering voor de initiatiefnemers die het plan hebben ontwikkeld. Ik bekijk samen met de initiatiefnemers en de betrokken provincies of de mogelijkheden die zij zien inderdaad kunnen leiden tot een lagere uitstoot van ammoniak in de landbouw, ontwikkelingsruimte voor de landbouw en andere sectoren en verminderde stikstofbelasting voor de natuur. Het plan dient daarvoor verder te worden uitgewerkt. Ik heb daarover een gesprek gehad met de vertegenwoordigers van deze boeren. Ik ben bereid om de initiatiefnemers daarbij te helpen, bijvoorbeeld door de voorgestelde emissiereductiemaatregelen door te laten rekenen of te onderzoeken of deze maatregelen juridisch geborgd kunnen worden.
Ziet u in het plan van de initiatiefnemers een realistische mogelijkheid voor boeren om het niet-subsidiabele gedeelte van de investeringskosten voor innovatie in stallen te financieren?
Ik zie in het plan van de initiatiefnemers een veelbelovende mogelijkheid om feitelijk gerealiseerde stikstofruimte te verleasen, en door het verleasen voor de initiatiefnemers de inkomsten te genereren die nodig zijn om de noodzakelijke innovatie in stallen te financieren. Een aandachtspunt is of er voldoende vraag naar leaseruimte zal zijn. Het verleasen van stikstofruimte wordt, onder randvoorwaarden, dit najaar door verschillende provincies mogelijk gemaakt middels aanpassing van de provinciale beleidsregels voor intern en extern salderen. Daarmee wordt een belangrijke drempel voor dit initiatief weggenomen.
Welke mogelijkheden ziet u voor het plan voor het verhuren van een gedeelte van de vrijkomende stikstofruimte, gekoppeld aan het financieren van innovatie voor de agrarische sector, als onderdeel van het intern en extern salderen en op welke termijn is dat de realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u voor de provincies om deze plannen onderdeel te laten uitmaken van de gebiedsgerichte aanpak en/of de beleidsregels voor intern en extern salderen? Bent u bereid hierover met de provincies het gesprek aan te gaan, omdat juist daar een groot deel van de uitvoering van de stikstofmaatregelen ligt?
Ik zal samen met de betrokken provincies de initiatiefnemers helpen om het plan nader uit te werken. Daaruit moet blijken of het plan geschikt is om het onderdeel te laten zijn van de gebiedsgerichte aanpak en/of de beleidsregels voor intern en extern salderen. Een andere mogelijkheid is om met de betrokken boeren een pilottraject te starten. Ik ga hierover in gesprek met de betrokken provincies.
Bent u bereid met de initiatiefnemers in gesprek te gaan over de mogelijkheden die zij zien om een bijdrage te leveren aan het oplossen van de stikstofproblematiek?
Ja, inmiddels heb ik ook een gesprek met de initiatiefnemers gehad.
Bent u tevens bereid de aannames en uitkomsten in het plan van de in het krantenartikel genoemde initiatiefnemers door te laten rekenen en in samenspraak met de sector tot een goede uitwerking hiervan te komen?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken»?1
Ja.
Kunt u aangeven aan welke wet- en regelgeving en noodzakelijke afspraken diagnostische laboratoria moeten voldoen voor covid-diagnostiek in Nederland? Klopt het dat arts-microbiologen verplicht lid moeten zijn van Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)? Zo ja, waarom?
Het RIVM heeft een lijst opgemaakt van laboratoria die in aanmerking komen voor het uitvoeren van COVID-19 diagnostiek (momenteel 64 laboratoria). Om op deze lijst te komen moet voldaan worden aan een aantal kwaliteitseisen die opgesteld zijn door de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM). In alle gevallen moeten de laboratoria de kwaliteitstoets voor COVID-19 validatie en verificatie doorstaan en schriftelijk toestemming hebben van het landelijk expertise centrum voor de infectieziektebestrijding van het RIVM.
Arts microbiologen hoeven geen lid te zijn van de NVMM.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse diagnostische laboratoria op dit moment geaccrediteerd zijn voor het doen van covid-diagnostiek? Kunt u daarbij tevens benoemen hoeveel Nederlandse laboratoria wel een accreditatie-aanvraag hebben gedaan, maar deze accreditatie niet hebben gekregen?
Een van de kwaliteitseisen die zijn opgesteld door de NVMM is het bezitten van de benodigde competenties om covid-19 diagnostiek te kunnen uitvoeren. Een accreditatie toont de competentie van een laboratorium aan. Het type accreditatie verschilt ook per type laboratorium:
Klopt het dat Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO)-gecertificeerde laboratoria ten behoeven van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen? Zo ja, waarom moet een laboratorium dat al werkzaam zijn voor de reguliere zorg, ISO-gecertificeerd is, alsnog een nieuwe, aparte kwaliteitscheck ondergaan?
Het is onjuist om te stellen dat ISO gecertificeerde laboratoria ten behoeve van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen. Een accreditatie wordt verstrekt door de Raad van Accreditatie. Een certificaat wordt verstrekt door een geaccrediteerde instelling. Accreditatie en certificatie zijn niet hetzelfde.
Laboratoria moeten wel met een ISO normering aan aanvullende kwaliteitseisen van het RIVM moeten voldoen met betrekking tot validatie en verificatie op het gebied van covid-19 diagnostiek. Overigens zijn er geen laboratoria die de kwaliteitstoets van het RIVM niet hebben doorstaan. Wel is er een aantal laboratoria die hun technieken hebben moeten optimaliseren om aan de kwaliteitseis te voldoen. Dit is niet ongewoon bij de introductie van een nieuw pathogeen en nieuwe diagnostiek.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde tijdsduur is voordat de contractafspraken rond zijn?
De gemiddelde tijdsduur van het afronden van contractafspraken is enkele weken.
Worden aan de Duitse laboratoria, waar contracten mee gesloten worden, dezelfde eisen gesteld als aan Nederlandse laboratoria?
Ja, aan Duitse laboratoria worden dezelfde eisen gesteld.
Kunt u benoemen hoe het bovenstaande bericht zich verhoudt tot het bericht op 3 juli in Trouw «Laboratoria eisen bij de rechter dat ze ook coronatests mogen analyseren»?2
De rechter heeft uitspraak gedaan in de zaak die de in dit artikel genoemde laboratoria hebben aangespannen tegen de Staat. Daarbij heeft de rechter geconcludeerd dat de bezwaren onterecht waren. Inmiddels is er een principeovereenkomst afgesloten met de betreffende laboratoria.
Kunt u aangeven hoe de inkoop, het voorraadbeheer en de distributie vanuit het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) is aangesloten cq. afgestemd met de capaciteitsvraag vanuit laboratoria in hun contacten en contracten met de GGD’en?
Het LCDK is op de hoogte van de bestaande afspraken tussen GGD-en en laboratoria en houdt bij het verleggen van teststromen zo veel mogelijke rekening hiermee.
Kunt u toelichten waarom speciaal coronagezant Feike Sijbesma, die namens Nederland onder andere testen regelde, juist nu zijn werkzaamheden beëindigd, juist nu de testcapaciteit onvoldoende dreigt te worden? Is er voorzien in opvolging?
Allereerst wil het kabinet Feike Sijbesma hartelijk danken voor zijn enorme bijdrage de afgelopen maanden. De heer Sijbesma heeft zich al bijna 6 maanden geheel belangeloos en geheel onbezoldigd ingezet voor het bestrijden van de coronacrisis in Nederland. Hij heeft zich met name gericht op het vergroten van de testcapaciteit.
Mede dankzij de heer Sijbesma is mogelijk geworden dat sinds juni alle Nederlanders met klachten zich kunnen laten testen. Dit betreft de beoogde opschaling van minder dan 2.000 testen per dag eind maart naar 30.000 testen per dag in de zomer (en beoogd circa 70.000 testen per dag in de winter). In juli bedroeg de testvraag slechts de helft van onze testcapaciteit. Daarmee waren in feite de werkzaamheden van de gezant afgerond. Echter, is de vraag naar testen in de tweede helft van augustus, toen de heer Sijbesma zijn werkzaamheden afrondde, enorm is toegenomen, o.a. door het asymptomatisch testen. De Minister heeft de heer Sijbesma gevraagd om nog tot in september te ondersteunen bij het vergroten van de testcapaciteit. Zijn werkzaamheden hebben er de afgelopen weken voor gezorgd dat de testcapaciteit verhoogd kan worden om te kunnen voldoen aan de verwachte en verhoogde test vraag vanaf oktober.
Daarnaast heeft het ministerie en het LCT met hulp van de heer Sijbesma een breed en divers netwerk aan leveranciers van testmaterialen en laboratoria kunnen optuigen. In de komende maanden maakt dat netwerk mogelijk dat wij verder kunnen blijven opschalen qua testen. Daarmee zijn in feite zijn werkzaamheden afgerond. De heer Sijbesma heeft aangegeven dat het kabinet in de toekomst, indien gewenst en mogelijk, een beroep op hem kan blijven doen mocht dat nodig zijn. In dat kader is besloten om voor de heer Sijbesma vooralsnog geen opvolger te benoemen.
Ook begrijpt het ministerie dat de heer Sijbesma ook weer wat balans wil aanbrengen ten aanzien van zijn andere persoonlijke activiteiten en boards, die zich in het bijzonder richten op klimaat en voeding in Afrika.
De oproep om al het zorgpersoneel een bonus te geven. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ziekenhuisbestuurder schrijft brief aan Minister: geef iedereen coronabonus»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de inzet van medische technici, ICT’ers, kantoorpersoneel en roostermakers in de zorg ook bij heeft gedragen aan de continuïteit van de zorg in tijden van corona? Vindt u het daarom eveneens ongewenst dat op dit moment een derde van het zorgpersoneel – waaronder deze mensen – niet onder de bonusregeling valt?
De bonus kent als oorsprong de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen. De bedoeling van deze motie is om een bonus toe te kennen aan alle professionals in de sector zorg en welzijn die zicht tussen 1 maart en 1 september extra hebben in gezet bij de bestrijding van COVID-19.
Het staat buiten kijf staat iedereen in zorg en welzijn belangrijk werk verricht. Maar de bonus is nadrukkelijk bedoeld voor zorgprofessionals die zich extra hebben ingezet en hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19. Dat geldt natuurlijk niet voor alle 1,2 miljoen professionals in de sector. Er is namelijk ook veel zorg en dienstverlening stil komen te liggen, of dienstverlening heeft op aangepaste wijze doorgang gevonden, waardoor er niet altijd sprake is van extra inzet. Daar komt bij dat de uitgaven aan de bonus uiteindelijk ook door belastingbetaler betaald zal moeten worden.
Bent u het met de bestuursvoorzitter eens dat het belangrijk is om niemand van de bonus uit te sluiten en zo te laten zien dat iedereen evenveel wordt gewaardeerd voor de geleverde topprestaties? Bent u bereid de bonusregeling daarom aan te passen?
De bonusregeling is zo opgesteld dat, behoudens zorgprofessionals die meer dan twee maal modaal verdienen, niemand op voorhand wordt uitgesloten. Ook voor zorgprofessionals, die een functie uitoefenen waarvan op voorhand door VWS is ingeschat dat in deze functies vaak geen extra inspanningen gericht op de bestrijding van COVID-19 zijn verricht, kan een bonus worden aangevraagd wanneer deze professional naar de inschatting van de werkgever wel voldoet aan de criteria om voor een bonus in aanmerking te komen. Een aanpassing van de bonusregeling acht ik dan ook niet nodig.
Wilt u bevestigen dat ook de medewerkers in de gehandicaptenzorg voor de bonus in aanmerking komen, aangezien er geluiden zijn dat de bonus bijvoorbeeld niet voor deze medewerkers zou zijn bedoeld?
Zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg worden nadrukkelijk uitgenodigd om, voor de zorgprofessionals werkzaam in hun organisaties die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen, een bonus aan te vragen.
Kan u garanderen dat de bonus nog dit kalenderjaar zal worden uitgekeerd aan het zorgpersoneel?
Per 1 oktober 2020 kunnen zorgaanbieders de bonus aanvragen voor hun zorgpersoneel. Indien de aanvraag tijdig en volledig wordt gedaan, kan spoedig worden overgegaan tot uitbetaling aan de zorgaanbieder, maar uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De zorgaanbieder keert vervolgens de bonus aan de zorgprofessional uit. Op de zorgaanbieder rust de verplichting om dit binnen vijf maanden te doen. Wanneer de zorgaanbieder de bonus daadwerkelijk aan de zorgprofessional uitkeert ligt buiten mijn invloedssfeer. De garantie dat de bonus nog dit jaar bij de zorgprofessional terecht komt, kan ik daardoor niet geven.
Munitiedumps in de Deltawateren en Noordzeekust. |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw onderzoek in de Oosterschelde: hoe gevaarlijk is de dertig miljoen kilo munitie?»?1
Ja.
Bent u van plan om de resultaten van het onderzoek naar de munitiedump in de Oosterschelde te delen met de Kamer? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer de resultaten tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
In 2001, 2002, 2004 en 2015 zijn onderzoeksrapporten over de munitiestort in de Oosterschelde met de Kamer gedeeld. We zijn voornemens dat ook met de resultaten van de recente onderzoeken te doen, die naar verwachting voor het einde van dit jaar zullen zijn afgerond. De resultaten worden dan in 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Wat voor monsters zijn op dit moment genomen om te onderzoeken welk risico de munitiedump vormt voor het Nationaal Park de Oosterschelde en het omliggende gebied?
Zoals in de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Belhaj (Kamerstuk 2019D16068) aangegeven is de berichtgeving aan de omgeving versterkt. Dit heeft onder andere geleid tot een tweetal bijeenkomsten met lokale bestuurders en bestuursleden van belangenorganisaties voor visserij, natuur en recreatie in 2019, waarin eerdere onderzoeken naar de munitiestort zijn toegelicht en de recent uitgevoerde onderzoeken aan de regio zijn toegezegd. Zodra de uitkomsten beschikbaar zijn wordt een vervolgbijeenkomst gepland. In de periode 24 augustus tot 4 september van dit jaar zijn er in de munitiestort Oosterschelde bodem- en watermonsters genomen om de milieukwaliteit daarvan vast te stellen. Daarnaast is door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie een twintigtal stuks munitie aan land gebracht. De granaten zijn ter plaatse met hogedruk watersnijapparatuur door midden gesneden zodat TNO de mate van corrosie aan de hulzen kan gaan bepalen. De munitieresten zijn vervolgens vernietigd.
Wordt in het lopende onderzoek ook het vrijkomen van fosfor uit gedumpte fosforgranaten meegenomen?
Bij de analyse van de bodem- en watermonsters wordt ook naar de aanwezigheid van fosfor gekeken.
Deelt u de opvatting dat het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiedump in de Oosterschelde, notabene in een nationaal park behorende tot het Europese natuurnetwerk Natura2000, onwenselijk is. Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiestort in de Oosterschelde. De situatie rondom de munitiestort wordt periodiek gevolgd. In het kader van de verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit neemt Rijkswaterstaat maandelijks watermonsters in de Oosterschelde om te toetsen of wordt voldaan aan de normen van de Kaderrichtlijn Water. Om de vijf jaar wordt aanvullend daarop een jaar lang elke twee maanden een meting uitgevoerd in de waterkolom direct boven de munitiestort. Deze metingen zijn opnieuw uitgevoerd in 2019.
Vanwege één afwijkende meting, waarbij de gevonden waarden overigens vér onder de normen voor de oppervlaktewaterkwaliteit bleven, vinden vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid in augustus, oktober en december 2020 ter verificatie nog aanvullende metingen plaats. Tot op heden geven de meetresultaten over meerdere jaren heen aan dat er geen sprake is van een situatie die gevaar oplevert voor de gezondheid, de waterkwaliteit of de aanwezige ecosystemen.
In 2000 zijn er daarnaast bodemmonsters uit de munitiestort genomen en geanalyseerd en ook toen is er munitie naar boven gebracht en op corrosie onderzocht. Dat onderzoek is recent herhaald. De uitkomsten van dit onderzoek, gecombineerd met die van eerdere onderzoeken, zullen worden gebruikt om de monitoringfrequentie voor bodem-, water- en corrosiemonsters onderbouwd te beoordelen en vast te stellen.
De resultaten van deze onderzoeken zullen in 2021 in samenhang aan uw Kamer worden toegezonden.
Kunt u een schatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met het opruimen van de munitiedump in de Oosterschelde versus het afdekken en beheersen ervan?
Recente schattingen van TNO voor het opruimen van de munitiestort in de Oosterschelde bedragen tenminste € 75 miljard. Uit een eerste, verkennende inschatting door Rijkswaterstaat komt naar voren dat de kosten van het afdekken van de munitiestortplaats al snel een bandbreedte kennen van enkele tientallen tot meer dan honderd miljoen euro. De omvang van deze kosten is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gebruikte materiaal, oppervlakte, dikte van de afdeklaag, etc.
Kunt u bovendien uiteenzetten wat de overwegingen zijn geweest van het kabinet om tot nu toe niet over te gaan tot opruimen dan wel afdekking van de munitiedump?
In de brief «Onderzoek munitiestortlocatie Oosterschelde» van 25 maart 2004 (Def-04-54), waarbij ook twee rapporten van TNO en het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) aan uw Kamer zijn aangeboden, geven de bewindslieden van Defensie, V&W, LNV en VROM aan dat «op grond van de uitkomsten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek, alsmede vanuit budgettaire overwegingen, op dit moment geen aanleiding bestaat voor een besluit tot het uitvoeren van een bodemafdekking op de stortlocatie. Een eventuele wenselijkheid of noodzaak van een dergelijke maatregel zal in de toekomst regelmatig worden geëvalueerd aan de hand van periodieke controle op water- en waterbodemkwaliteit van de stortlocatie». Vanuit de onder vraag 5 beschreven monitoring is in de tussenliggende jaren geen noodzaak naar voren gekomen om een nieuwe afweging te maken.
Is op dit moment een beheerfonds beschikbaar om de kosten van het onderzoek, het opruimen of het afdekken ook voor meerdere jaren te financieren?
De kosten voor de monitoring van water- en bodemkwaliteit worden gedragen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De financiering vindt plaats uit het reguliere beheerbudget van Rijkswaterstaat. Het Ministerie van Defensie neemt de kosten van het periodieke onderzoek naar corrosie voor haar rekening. Hiervoor is een meerjarig fonds beschikbaar. Voor andere ingrepen, zoals opruimen of afdekken, is geen beheerfonds beschikbaar en zijn ook anderszins geen middelen gereserveerd.
Indien dit beheerfonds niet bestaat, deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van een dergelijk beheerfonds wenselijk kan zijn om enerzijds de risico’s goed in kaart te hebben en anderzijds eventuele maatregelen te financieren die nodig zijn om de veiligheid van het milieu en de omgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 8. Voor de periodieke monitoring van de water- en bodemkwaliteit en de toestand van de munitie ten behoeve van het inschatten van de risico’s voor veiligheid en milieu zijn afdoende middelen beschikbaar. Het kabinet ziet vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u een overzicht geven van waar in de Nederlandse wateren en de Noordzee nog meer munitiedumps te vinden zijn? Speelt daar eenzelfde problematiek als in de Oosterschelde? Zo ja, worden hier ook onderzoeken verricht naar de risico’s voor de omgeving? Zo nee, waarom niet?
Naast de munitiestort in de Oosterschelde zijn er nog drie munitiestortlocaties op de Noordzee: een 30 km uit de kust ter hoogte van Hoek van Holland, een 30 km uit de kust ter hoogte van IJmuiden en een in een geul tussen Ameland en Schiermonnikoog. Op alle drie locaties is de munitie op natuurlijke wijze vrijwel volledig met zand bedekt; bij Ameland zelfs met 10 meter zandafdekking. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten («Area to be avoided») voor de scheepsvaart, staan als zodanig op de zeekaarten en zijn apart van betonning voorzien.
Uit in 2001 geborgen munitie (TNO-rapport PML 2001-A6) blijkt dat de corrosie van de munitie ook in de Noordzee zeer langzaam verloopt. Omdat de munitie grotendeels onder het zand ligt en er getijdestromen over het gebied gaan, zullen de concentraties van de op termijn vrijkomende stoffen zeer laag zijn. In 2006 heeft het Ministerie van Defensie TNO aanvullend onderzoek laten doen naar de milieurisico’s van munitie in de Noordzee. Uit een monstername van munitie voor de kust van IJmuiden is toen gebleken dat er geen aantoonbare belasting van het ecosysteem is.
Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat periodiek metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit in algemene zin. Deze metingen laten zien dat de waterkwaliteit rond de munitiestortlocaties ruimschoots voldoet aan de gestelde normen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
DDoS-aanvallen op internetproviders |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Netwerk Caiway opnieuw getroffen door DDoS-aanval»?1
Ja
Kunt u aangeven, door middel van een overzicht, hoeveel DDoS-aanvallen op internetproviders of andere bedrijven in de vitale digitale infrastructuur er over de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Hoeveel DD0S-aanvallen hebben er op het brede midden- en klienbedrijg (mkb) plaatsgevonden over de afgelopen jaren?
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapport jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door hun Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).2 De NaWas is een privaat non-profit initiatief om DDoS-aanvallen te mitigeren. De NaWas heeft 90 deelnemers en beschermt 2,5 miljoen.nl domeinen, ongeveer 42,5% procent van het Nederlandse internet. In 2019 zijn 919 aanvallen geregistreerd door de NaWas, gemiddeld twee tot 3 per dag. Dit is een lichte daling ten opzichte van het aantal aanvallen in 2018, terwijl het aantal deelnemers groeide in dezelfde periode. De intensiteit van DDoS-aanvallen neemt al jaren gestaag toe. Daarin is geen uitsplitsing te maken naar sectoren.
Welke impact hebben dergelijke DDoS-aanvallen op internetgebruikers en het bedrijfsleven? Is een inschatting te maken van de economische schade als gevolg van de verstoring van het internet die DDoS-aanvallen veroorzaken?
DDoS-aanvallen zijn dagelijks aan de orde in het digitale domein. Om de impact te beperken nemen organisaties mitigerende maatregelen. Dat kan in eigen beheer, via commerciële partijen en men kan zich aansluiten bij de NaWas. Voor internetproviders geldt dat zij een zorgplicht hebben om maatregelen te nemen ten behoeve van de continuïteit van hun dienstverlening op basis van de Telecommunicatiewet. Aanbieders van essentiële diensten hebben een plicht om passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen te nemen op basis van de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Succesvol gemitigeerde aanvallen hebben niet of nauwelijks impact op de continuïteit van de dienstverlening van een bedrijf of voor internetgebruikers. Een inschatting van de economische schade als gevolg van een verstoring van het internet als gevolg van een DDoS-aanval is niet te maken omdat het afhangt van een groot aantal factoren zoals de omvang van de verstoring, de duur van de verstoring en welke diensten worden getroffen.
Welke rol speelt het Digital Trust Center (DTC) in het voorkomen van DDOS-aanvallen en het beperken van de gevolgen van DDOS aanvallen voor het brede mkb? In hoeverre helpt het NCSC het brede mkb hierbij? Welke mogelijkheden bestaan er om het brede mkb hier bij te helpen?
DDoS-aanvallen zijn niet te voorkomen, het is wel mogelijk om de kwetsbaarheid voor en de impact van DDoS-aanvallen te verkleinen. Het DTC en het NCSC maken deel uit van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van schakelorganisaties op het gebied van cybersecurity. Binnen dit stelsel kan, met inachtneming van de hiervoor geldende wettelijke kaders, informatie over bijvoorbeeld digitale kwetsbaarheden en DDoS-aanvallen worden gedeeld tussen publieke en private partijen, met als doel de slagkracht van de partijen te vergroten.
Het DTC informeert niet-vitale bedrijven via haar website over wat te doen voor, tijdens en na een DDoS-aanval, zoals het maken van afspraken met hun ICT-leveranciers.3 Ook informeert het DTC bedrijven welke beschermingsmaatregelen zij kunnen nemen om minder kwetsbaar te zijn voor misbruik van digitale systemen.
Het NCSC heeft primair tot taak de rijksoverheid en vitale bedrijven te informeren en adviseren over voor hen relevante digitale dreigingen en incidenten. Daarnaast verstrekt het NCSC ook, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders, aan andere organisaties voor die organisaties of hun doelgroepen relevante dreigingsinformatie, die in het kader van de primaire taakuitoefening beschikbaar is gekomen. Verder draagt het NCSC bijvoorbeeld ook met haar kennis en expertise bij aan de publiek-private anti-DDoS coalitie en faciliteert het de Information Sharing and Analysis Centers (ISACs). Binnen de ISACs wisselen aanbieders onderling kennis en informatie uit over onder andere DDoS-aanvallen. Naar aanleiding van de recente toename van het aantal en de intensiteit van DDoS-aanvallen, heeft het NCSC gewaarschuwd om extra waakzaam te zijn. Op haar beurt heeft het DTC de aangesloten samenwerkingsverbanden van bedrijven hierover geïnformeerd.
Hoe duidt u het feit dat, volgens cijfers van onder andere de nationale anti-DDoS-coalitie, de complexiteit en intensiteit van DDoS-aanvallen toeneemt? Welke consequenties voor de manier waarop er wordt samengewerkt om DDoS-aanvallen af te slaan dient deze observatie volgens u te hebben?
Op basis van de gegevens van NBIP neemt de intensiteit van DDoS-aanvallen al een aantal jaren toe. In het Cyber Security Beeld Nederland 2020 kwam naar voren dat een toename van de complexiteit van DDoS-aanvallen volgens experts is uitgebleven. Met een toename van de intensiteit van DDoS-aanvallen neemt de noodzaak om samen te werken door kennis en technische mogelijkheden bij elkaar te brengen ook toe. De publiek-private anti-DDoS coalitie is hier een goed voorbeeld van. De anti-DDoS coalitie bestaat uit ongeveer vijfentwintig deelnemers vanuit overheidsorganisaties zoals het NCSC en Agentschap Telecom, internetproviders, internet exchanges, non-profit organisaties en universiteiten. De anti-DDoS coalitie is in 2018 gestart om Nederlandse organisaties beter te beschermen tegen DDoS-aanvallen door middel van kennisdeling, gezamenlijke oefeningen, het promoten van maatregelen tegen aanvallen en het ontwikkelen van technische oplossingen. Elk van deze onderdelen wordt ingevuld door een werkgroep van de coalitie waarin deelnemers kunnen plaatsnemen. De coalitie stelt zich ook tot doel om in brede zin organisaties te informeren over de ontwikkelingen en resultaten via hun website.4
Kunt u aangeven of de wijze waarop er op dit moment tussen providers kennis gedeeld wordt over het afslaan van DDoS-aanvallen naar behoren functioneert?
Het delen van kennis en informatie tussen bedrijven vindt onder meer plaats in de ISACs en in de anti-DDoS coalitie. Mijn beeld is dat deze vormen van kennisdeling en samenwerking concreet bijdragen aan de aanpak van DDoS-aanvallen in Nederland. Een voorbeeld is dat in de anti-DDoS coalitie een zogenoemde clearing house wordt ontwikkeld waarbij in een technisch systeem de karakteristieken van een DDoS-aanval worden uitgewisseld tussen clearing house deelnemers. Dit project draagt ook bij aan de ontwikkelingen van clearing houses in Europa via het EU-project CONCORDIA. Tijdens de recente toename aan DDoS-aanvallen is ook informatie uitgewisseld tussen deelnemers in de coalitie om de kenmerken van de aanvallen scherper te kunnen duiden.
Op welke wijze zijn overheidsinstellingen, zoals het NCSC, betrokken bij het tegengaan van DDoS-aanvallen? Welke instrumenten heeft het NCSC om DDoS-aanvallen te voorkomen en de gevolgen te verkleinen? Welke verbeterpunten signaleert u hierbij?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de voorgaande vragen verrichten verschillende overheidsinstellingen activiteiten ten behoeve van het bevorderen van de weerbaarheid met betrekking tot het tegengaan van DDoS-aanvallen via kennis, informatie en samenwerking. Het NCSC heeft krachtens de Wbni bijvoorbeeld NBIP aangewezen als organisatie waaraan in het kader van bovenvermelde taakuitoefening dreigingsinformatie kan worden verstrekt. Ook de Politie zet in het kader van haar taakuitoefening in op preventie, verstoring, opsporing en vervolging van daders en het uit de lucht halen van botnets die voor onder meer DDoS-aanvallen worden ingezet. Daarnaast wordt door Logius en CIO-Rijk afgestemd met internetproviders hoe directe koppelingen (peering) voor overheidsorganisaties behulpzaam kunnen zijn om de impact van DDoS-aanvallen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden gericht op het tegengaan van DDoS-aanvallen een belangrijke rol hebben in het versterken van onze digitale weerbaarheid? Op welke wijze neemt u deel aan dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik deel de mening dat samenwerking cruciaal is om de digitale weerbaarheid in Nederland te versterken. Het bundelen van kennis en krachten is een hoeksteen van de Nederlandse cybersecurity aanpak in de Nederlandse Cyber Security Agenda. De anti-DDoS coalitie is een goed voorbeeld van samenwerking op een specifiek gebied waarbij kennis vanuit publiek, privaat en wetenschap bij elkaar komt om de weerbaarheid in Nederland te verhogen tegen DDoS-aanvallen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als, naast internetproviders met een landelijk netwerk, ook regionale providers, zoals Caiway of Delta, toetreden tot (publiek-private) samenwerkingsverbanden gericht op het afslaan van DDoS-aanvallen? Zo ja, bent u bereid deze providers hiertoe aan te sporen?
Op basis van de Telecommunicatiewet hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten de plicht om passende technische of organisatorische maatregelen te nemen om de continuïteit van hun dienstverlening te waarborgen. Ik vind het van belang dat internetaanbieders een oplossing kiezen die het beste aansluit bij hun bedrijfsvoering om de continuïteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen mitigerende maatregelen voor DDoS-aanvallen op verschillende manieren worden geïmplementeerd, namelijk in eigen beheer, via een commerciële partij of door zich aan te sluiten bij de NaWas.
Wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de stresstest digitale ontwrichting, geoefend op scenario’s van (grootschalige) verstoring van het internetverkeer als gevolg van DDoS-aanvallen? Op welke wijze komen de lessen die uit deze oefeningen getrokken worden terecht bij de providers?
Binnen de anti-DDoS coalitie worden publiek-private oefeningen georganiseerd waar in een gecontroleerde omgeving een aantal partijen een DDoS-aanval inzet en aantal partijen de DDoS-aanval mitigeert. De lessen uit deze oefeningen worden gedeeld met de verschillende partners zodat zij verbetering door kunnen voeren in hun netwerken. De anti-DDoS coalitie wil deze lessen in de toekomst via hun site delen zodat meer partijen de opgedane lessen kunnen benutten. Deze oefeningen sluiten aan op de inzet van het kabinet voor een structureel oefen- en testprogramma conform de motie Weverling. 5
Worden «normale» internetgebruikers op dit moment voldoende voorgelicht over de noodzaak beschermingsmaatregelen te nemen om daarmee te voorkomen dat hun apparaten misbruikt worden voor het uitvoeren van een DDoS-aanval?
Voor vergroten van de bewustwording van burgers op het gebied van digitale veiligheidsmaatregelen is informatie en handelingsperspectief beschikbaar op veiliginternetten.nl en er vinden campagnes plaats, zoals «Doe je updates». Door apparaten te updaten beschermen eindgebruikers niet alleen zichzelf. Ze zorgen er ook voor dat apparaten minder kwetsbaar zijn om onderdeel te worden van een botnet waarmee onder meer DDoS-aanvallen worden uitgevoerd.
Het bericht ‘Nieuwe studie: elektrische auto gaat langer mee dan gedacht’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe studie: elektrische auto gaat langer mee dan gedacht»?1
Ja.
Herkent en onderschrijft u de resultaten uit het recente onderzoek van de TU Eindhoven?2 Zo nee, waarom niet?
Ik herken en onderschrijf de resultaten van het onderzoek van de TU Eindhoven. In deze studie wordt geconcludeerd, op basis van nieuwe onderzoeken, dat een elektrische auto / batterij veel langer mee gaat dan tot nu toe werd gedacht. Ook blijkt dat de productie van de batterij tot minder CO2-uitstoot leidt dan werd aangenomen. Ik ben verheugd te zien dat het onderzoek naar elektrische voertuigen niet stilstaat en dat belangrijke parameters – zoals CO2-reductie, levensduur van de auto en batterij, en verantwoorde productie van batterijen – zich positief blijven ontwikkelen. Ik heb het Planbureau voor de leefomgeving (hierna: PBL) en andere instanties zoals de Algemene Rekenkamer gewezen op de bevindingen van het rapport.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat de milieuprestaties van elektrische personenauto’s tot op heden worden onderschat?
Indien de bevindingen van het rapport zoals de langere levensduur van de elektrische auto’s in de komende tijd op grote schaal empirisch bevestigd worden heeft dat positieve effecten op de kosteneffectiviteit van een elektrische auto. De positieve effecten van een emissievrije auto gaan dan immers langer mee. Sommige studies zoals van de Algemene Rekenkamer gaan bijvoorbeeld nog uit van een levensduur van slechts 5 jaar van een elektrische auto. De ontwikkelingen en innovaties bij de productie van volledig elektrische auto’s gaan snel en de stroommix wordt steeds groener.
Los van de klimaatwinst heeft volledige elektrische automobiliteit ook nog andere voordelen voor de consument en de samenleving: elektrische automobiliteit draagt bij aan de energietransitie, omdat de elektromotor een veel hoger rendement (ca 90%) heeft dan de fossiele brandstofmotor (35%) en daarom energie bespaart. Daarnaast draagt het bij aan doelstellingen van het Schone Lucht Akkoord3. Voorts draagt elektrische automobiliteit volgens studies bij aan extra werkgelegenheid4. Tot nu toe behoort Nederland tot één van de wereldwijde koplopers op het gebied van elektrisch vervoer, aldus RVO. De positieve effecten op werkgelegenheid, innovatie en export zijn eerder door hen in kaart gebracht. 5
Deelt u de mening dat het voor het monitoren van de voortgang van de afspraken uit het Klimaatakkoord van belang is dat de meest recente inzichten worden gebruikt, ook ten aanzien van het mobiliteitsdeel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Met welke kosten per ton CO2-reductie is bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord gerekend voor wat betreft het onderdeel automobiliteit en waar is dat op gebaseerd?
Voor de bepaling van de effecten van het Nederlandse Klimaatakkoord worden volgens internationale afspraken voor automobiliteit alleen de directe («tank-to-wheel») emissies op Nederlands grondgebied meegenomen. De indirecte emissies bij de productie en distributie van auto’s, brandstoffen of elektriciteit worden in andere sectoren meegenomen of vallen buiten de afbakening van Nederlands grondgebied. In het onderzoek van de TUe staat de technische levensduur en levenscyclus van elektrische auto’s centraal. In 2015 heeft TNO een vergelijkbare «life cycle analysis» uitgevoerd om naast de CO2-uitstoot en vervuilende emissies als gevolg van het gebruik van het voertuig ook de CO2- en vervuilende emissies die worden uitgestoten bij de productie van het voertuig, de accu’s én de elektriciteit en brandstoffen inzichtelijk te maken. Een emissievrije auto met accupakket die volledig op groene stroom wordt gereden, stoot gemiddeld 70% minder CO2-uit dan een vergelijkbare auto op benzine. Rijdt men de emissievrije auto op grijze stroom, dan is de CO2-uitstoot bij gebruik van de elektrische auto 30% minder dan bij gebruik van een conventionele auto. Ook een recente studie van Transport & Environment6 van april 2020 toont aan dat een gemiddelde elektrische auto in Europa al 3 keer schoner is dan een conventionele auto. Bij de kosteneffectiviteitsanalyses van het Nederlandse stimuleringsbeleid staan vooral de directe emissies van autogebruik en de verwachte verblijfsduur van auto’s binnen Nederland centraal.
In het rapport «kosteneffectiviteit stimuleringsbeleid EV» (Revnext, 2020) worden de kosten per vermeden ton CO2 beschreven van het stimuleringsbeleid voor nul-emissie auto’s in het Klimaatakkoord. De totale overheidskosten van het beleid in 2020–2025 liggen voor de zakelijke rijder op circa 500 euro per ton en voor de particuliere rijder op 600 euro per ton. Deze totale overheidskosten bestaan voor circa 50% uit indirecte kosten zoals accijnsderving en minder inkomsten uit BPM. Dat zijn kosten die bij elke verduurzamingsmaatregel optreden, die geen stimuleringseffect hebben en vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de accijnsdervingen bij alcohol of sigaretten die optreden als maatregelen worden genomen om dit gebruik te ontmoedigen. Conform de huidige begrotingssystematiek moeten ook deze indirecte kosten worden meegenomen in de berekening van de totale overheidskosten. Als deze indirecte effecten echter buiten beschouwing worden gelaten en alleen gekeken wordt naar de directe kosten, dan bedragen deze voor particulieren 190–262 euro per ton voor particulieren en 220–311 euro per ton voor de zakelijke rijders. Hierbij is nog uitgegaan van een conservatieve inschatting voor de verblijfsduur en afschrijvingstermijn van een elektrische auto, namelijk van 10 jaar met een autogebruik van 140.000 tot 205.000 km. Binnen de totale kosteneffectiviteit betreft circa 200 tot 300 euro per ton de directe stimuleringskosten, zoals de BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling, bijtellingskorting en subsidies voor elektrische auto’s. De overige kosten betreffen indirecte effecten in het belastingstelsel zoals lagere BPM en accijnsopbrengsten doordat elektrische auto’s in de plaats komen van conventionele auto’s.
Naast het overheidskostenperspectief is voor de maatschappij als geheel het nationale kostenperspectief van belang. In Kansrijk mobiliteitsbeleid 20207 staat beschreven dat de nationale kosten van het Klimaatakkoord voor elektrisch rijden reeds in 2025 lager zijn dan 0 euro per ton CO2. Het stimuleringsbeleid is maatschappelijk gezien kosteneffectief.
Ondanks dat er nog geen grootschalige ervaringscijfers zijn met elektrische auto’s van ouder dan 10 jaar en het onzeker is in welke mate en op welke leeftijd elektrische auto’s in de toekomst naar het buitenland geëxporteerd worden, is een technische levensduur en verblijfsduur van langer dan 10 jaar aannemelijk voor een volwassen markt. Zo hebben benzineauto’s in Nederland een gemiddelde leeftijd van 12 jaar en de gemiddelde leeftijd bij export is 16 jaar. Ik heb daarom een gevoeligheidsanalyse met 15 jaar en een autogebruik van 190.000 tot 255.000 km laten uitvoeren. De totale overheidskosten van het beleid in 2020–2025 liggen in dat geval op circa 300 (zakelijke rijder) tot 500 (particulier) euro per ton CO2. Binnen de totale overheidskosten bedragen de directe stimuleringskosten dan circa 100 tot 250 euro per ton CO2.
Zijn de resultaten van het onderzoek aanleiding om de kosten per ton CO2-reductie in het onderdeel automobiliteit uit het Klimaatakkoord te herijken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u deze herijking gereed hebben? Zo nee, waarom niet?
Veel kenmerken van auto’s en gedragsontwikkelingen in de Nederlandse automarkt hebben invloed op de kosteneffectiviteitsberekeningen. De belangrijkste kenmerken en ontwikkelingen worden zo goed mogelijk meegenomen in de rekenmodellen. Op basis van monitoring van deze kenmerken en ontwikkelingen worden de rekenmodellen up-to-date gehouden en ramingen periodiek geactualiseerd. De overheidskosteneffectiviteit en de nationale kosteneffectiviteit (CPB en PBL 2020) geven het meest actuele inzicht in de kosteneffectiviteit. Het onderzoek van de TUe heeft op onderdelen een andere afbakening en berekeningswijze dan de wijze waarop overheidsbeleid op kosteneffectiviteit beoordeeld moet worden. De belangrijkste uitgangspunten en aannames achter de kosteneffectiviteitsberekeningen komen goed overeen. Het ministerie blijft deze ontwikkelingen monitoren. Op basis van deze monitoring kunnen de uitgangspunten van de methodiek van effectiviteitsberekeningen in de toekomst eventueel worden geactualiseerd. Het blijft daarbij van belang om bij de overheidskosten nadrukkelijk onderscheid te maken tussen directe stimuleringskosten en afgeleide indirecte kosten zoals accijnsderving en gederfde BPM die bij elke vorm van verminderd gebruik van fossiele brandstoffen optreden.
Deelt u de mening dat de consument beter geïnformeerd moet worden over de levensduur van elektrische occasions? Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat de consument goed geïnformeerd moet worden over elektrische occasions, inclusief levensduur van elektrische occasions. In het kader van het Klimaatakkoord heb ik daarom ook met de partners van het formule E-team8 afspraken gemaakt over scholing van personeel als ook aanvullende informatieverstrekking/communicatie.
De markt van elektrische occasions is nog pril en in ontwikkeling. Steeds meer consumenten en marktpartijen oriënteren zich op de mogelijkheden van elektrische occasions. Vanuit de rijksoverheid heb ik elektrische occasions geïncludeerd in de Subsidieregeling Elektrische Personenauto's Particulieren (SEPP), zodat elektrisch rijden ook toegankelijk wordt voor consumenten die een elektrische occasion wensen aan te schaffen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Deelt u de mening dat in het vluchtelingenkamp Moria waar te veel mensen te dicht op elkaar verblijven en de benodigde medische voorzieningen grotendeels ontbreken, dit het risico op verdere verspreiding van COVID vergroot?
Deelt u de mening dat zonder interventie de consequenties vanwege slechte hygiëne en de kwetsbare gezondheid van veel mensen verdere verspreiding van COVID de humanitaire crisis ernstig zal vergroten?
Bent u naar aanleiding van de uitbraak van COVID bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate zorg? Zo ja, deelt u de mening dat de expertise en ervaring die Artsen zonder Grenzen in dit verband op Lesbos heeft daarbij van groot belang is en hoe gaat u zorgen dat hier gebruik van wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de uitbraak van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties moet leiden? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Tevens heeft Griekenland direct na de eerste branden 406 amv die nog op Lesbos verbleven overgeplaatst naar het vasteland. Gelet op de uitzonderlijke situatie op Lesbos heeft het kabinet besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 amv en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw Kamer op de hoogte gesteld in de Kamerbrief van 10 september jl.3 en waarover uitgebreid is gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september. Inmiddels hebben meer dan 10 EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv’s op te vangen, als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
De stand van zaken rond het testbeleid, laboratoriumcapaciteit en ventilatie |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat momenteel de voornaamste reden dat GGD’en niet kunnen opschalen de capaciteitsproblemen bij de laboratoria is?1
Dat klopt.
Wat is de oorzaak van deze capaciteitsproblemen? Klopt het dat het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) onvoldoende reagentia kan inslaan?2
Ondanks alle inzet heeft zich de afgelopen weken een aantal tegenvallers voorgedaan:
Daarnaast is het inderdaad zo dat internationale leveranciers van reagentia op dit moment onvoldoende kunnen leveren aan Nederlandse laboratoria. De inkoopafspraken worden gemaakt via het LCH. Het LCDK kent de reagentia die wél beschikbaar vervolgens zo optimaal mogelijk toe aan de laboratoria.
Hoeveel (private) laboratoria zijn inmiddels aangesloten op CoronIT, het computersysteem dat voor de coronatesten wordt gebruikt?
Op het moment van schrijven zijn bijna 70 laboratoria aangesloten op CoronIT.
Op welke wijze bent u van plan om op zo kort mogelijke termijn de capaciteitsproblemen bij de laboratoria op te lossen?
Er is een aantal acties ondernomen voor de korte termijn:
Zijn er ook andere redenen dat momenteel niet opgeschaald kan worden door de GGD’en?
Nee, dat is niet het geval.
Is de oproep om alleen te testen bij klachten slechts tijdelijk (in verband met de capaciteitsproblemen bij de laboratoria), of blijft dit het testbeleid?3
Dit is het geldende testbeleid.
Klopt het dat diverse zorginstellingen inmiddels weer overgaan tot het zelf testen van personeel – bijvoorbeeld omdat een personeelslid op de afdeling besmet blijkt te zijn – aangezien de GGD hier niet aan kan meewerken?
Ik beschouw het niet als een probleem dat zorginstellingen hun personeel zelf testen. In veel ziekenhuizen is dit staande praktijk. Ik ben in gesprek met ziekenhuizen en de GGD GHOR over de mogelijkheid om alle zorgwerkers in het ziekenhuis te testen, dus zowel het afnemen van monsters als het analyseren van monsters. Het voordeel daarvan is, dat het afgenomen monster al meteen in het ziekenhuis aanwezig is en daarmee meteen naar het laboratorium kan. Daarmee blijft de doorlooptijd kort. Ook andere relevante zorgorganisaties worden hierbij betrokken. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang van de uitwerking.
Kunt u een overzicht geven van hoe lang men per GGD-regio gemiddeld en maximaal moet wachten op een testuitslag?
Dat overzicht is door aanpassingen in CoronIT steeds beter te geven maar is ook aan forse dagelijkse veranderingen onderhevig. Het LCDK en GGD-GHOR monitoren dit dagelijks en ik rapporteer hierover op hoofdlijnen aan de kamer en niet per regio.
Kunt u – in aanvulling op de schriftelijke vragen van de leden Van den Berg (CDA), Peters (CDA), Bergkamp (D66) en Diertens (D66) aan u over het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus4 – een reactie geven op de ontwikkeling van filters waarmee het coronavirus uit de lucht gehaald kunnen worden? Bekijkt het RIVM dergelijke opties, en zo ja, hoe kijken zij hier tegenaan?5
Het RIVM is op de hoogte dat er systemen zijn met filters die als doel hebben virussen uit de lucht te halen, zoals in gebruik bij operatiekamers en vliegtuigen. Deze systemen kunnen in deze settings bij correct gebruik een goede toevoeging zijn aan de andere preventieve maatregelen om infectieziektes te voorkomen. Voor publieke plekken zoals kantoren en scholen is het echter niet duidelijk of systemen met filters die de lucht in een ruimte reinigen, naast de al geldende maatregelen en bestaande ventilatiesystemen, een meerwaarde zijn om COVID-19 te voorkomen omdat de rol van aerogene transmissie van SARS-CoV-2 nog onduidelijk is.
Onderzoekt het RIVM tevens systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van ionisatie en/of UV-C straling? Zo ja, wat is het oordeel van het RIVM hierover?
In het verleden is door RIVM gekeken naar ionisatie en UV-C, maar niet in relatie tot COVID-19 of luchtreiniging. Op dit moment onderzoekt het RIVM geen systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van ionisatie en/of UV-C.
Het bericht ‘Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender»?1
Ja.
Klopt het dat de instroom in de jeugdzorg in het eerste kwartaal van 2020 is afgenomen met 30 procent? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze afname?
CBS heeft onlangs een kwartaalupdate met gegevens over het eerste kwartaal 2020 met betrekking tot de arbeidsmarkt zorg en welzijn op AZW StatLine gepubliceerd en hierbij een nieuwsbericht uitgebracht waarin deze afname van 30% wordt gemeld. Echter, de in het nieuwsbericht gebruikte gegevens betreffen enkel de instroom van nieuwe medewerkers in de Jeugdzorg die voorheen buiten Zorg en Welzijn werkzaam waren en bieden daarmee geen volledig beeld van de ontwikkeling van de instroom van medewerkers in de jeugdzorg. Er is ook instroom vanuit andere branches binnen Zorg en Welzijn naar de jeugdbranche.
Daarnaast moeten ook de volgende aspecten worden meegewogen:
Rekening houdend met deze aspecten en als gekeken wordt naar de gegevens over de in- en uitstroom dan is vanaf 2015 een oplopend aantal mensen dat instroomt te zien. De instroomgegevens over de afgelopen jaren laten zien dat de instroom afneemt en dat is zorgwekkend. Maar deze afname is beduidend kleiner dan de 30% die in het nieuwsbericht van CBS wordt genoemd. De 30% heeft enkel betrekking op de instroom van medewerkers in jeugdzorg van buiten de sector Zorg en Welzijn en zonder dat is gecorrigeerd voor administratieve mobiliteit. Als gekeken wordt naar alle instroom in de branche jeugdzorg (van buiten de sector Zorg en Welzijn en van andere branches binnen Zorg en Welzijn) en daarnaast gecorrigeerd wordt voor administratieve mobiliteit, dan zien we een daling in de instroom van medewerkers in de jeugdzorg van 13% (van ca. 6.400 in Q1 2019 naar ca. 5.600 medewerkers in Q1 2020).
Onbekend is of de covid-19 pandemie een rol heeft gespeeld bij de instroom in het eerste kwartaal 2020.
VWS heeft geen gegevens over de motieven van mensen om niet te kiezen voor een baan in de jeugdzorg. Momenteel wordt in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) een onderzoek uitgevoerd naar mobiliteit in het sociaal domein. Onderzoeksvragen hierin zijn onder meer wat nieuwe werknemers motiveert om (wel of niet) in het sociaal domein te gaan werken, en welke goede voorbeelden er zijn van behoud van werknemers in het sociaal domein. Ik verwacht hiermee meer zicht te krijgen op de motieven die een rol spelen bij de keuze voor het sociaal domein. De resultaten van het onderzoek komen nog in 2020 beschikbaar. VWS gaat de uitkomsten van dit onderzoek bespreken met de veldpartijen en de Arbeidsmarkttafel Jeugd en bezien welke aanvullende acties eventueel nodig zijn gericht op het vergroten van de instroom.
Deelt u de mening, ook van de FNV, dat het verminderen van de administratieve lasten in de jeugdzorg een deel van de oplossing zou kunnen zijn om personeelsverloop- en ziekteverzuim tegen te gaan?
Ja.
Wanneer en op welke wijze voert u de unaniem door de Kamer aangenomen motie-Wörsdörfer c.s. uit waarin u opdracht krijgt bij ministeriële regeling regels te stellen met als doel het aanzienlijk verminderen van de uitvoeringskosten en het stroomlijnen van de verantwoordingseisen en administratieve processen binnen de jeugdhulpsector?2
De afspraak uit het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» is «dat VNG en VWS een project zullen starten om te komen tot een vereenvoudiging van productcodes met normen voor cliëntgebonden tijd, niet-cliëntgebonden tijd en reistijd.» Indien deze normen worden afgesproken zal dit als gevolg hebben dat bijvoorbeeld het bijhouden van een (digitale) agenda voor professionals voldoende is. Ik ben voornemens om de vereenvoudiging van de productcodes vast te leggen in een ministeriele regeling, streefdatum is 1 januari 2022.
Wat is de uitkomst van de gesprekken tussen de regering en gemeenten om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen met als doel een minimale uniformiteit tussen en binnen de 42 zorgregio’s zoals verzocht in de motie van 18 november 2019?3
De uitwerking om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen zit op meerdere vlakken. Zo richt de Norm van Opdrachtgeverschap van de VNG zich op zorgvuldigheidseisen bij inkoop, de verplichting tot het beperken van administratieve lasten en het gebruik van de i-standaarden. In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden eisen gesteld aan de regionale samenwerking. Mijn wens om verantwoordingseisen voor de jeugdhulp op regionaal niveau te stroomlijnen, is verwerkt in dat wetsvoorstel.
Heeft u gesprekken gevoerd met branchepartijen over het verminderen van administratieve lasten van hun kant, zoals door de VVD-fractie gevraagd tijdens het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2020 van 18 november 2019?4 Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? In hoeverre monitort u de daadwerkelijke resultaten van deze gesprekken in de praktijk voor jeugdzorgmedewerkers? In hoeverre zullen nog meer van dit soort gesprekken plaatsvinden?
VWS heeft vanuit het programma Ontregel de Zorg en onder leiding van Rita Verdonk als speciaal adviseur voor de jeugdzorg, diverse gesprekken gevoerd met betrokken partijen over het verminderen van administratieve lasten en regeldruk, waaronder het stoppen met tijdschrijven. Dit heeft o.a. geresulteerd in de ondertekening van het convenant «Stoppen met tijdschrijven» door VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) op 11 juni 2020. Zo gaan werknemers en werkgevers in de CAO vastleggen dat er geen vermijdbaar tijdschrijven meer plaatsvindt. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken geen vermijdbaar tijdschrijven meer op te nemen in de contracten inspannings- en output gericht. VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) hebben regelmatig overleg over de voortgang en monitoring van de afspraken uit het convenant.
Heeft u signalen ontvangen dat jeugdzorgmedewerkers graag meer inspraak in hun werkzaamheden willen hebben? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de inspraak van jeugdzorgpersoneel te vergroten?
VWS is bekend met de wens van professionals om meer inspraak te hebben. Inspraak van professionals is wenselijk en helpend. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak goed te kunnen doen. Inspraak is een onderwerp dat geregeld zal moeten worden tussen werkgever en werknemer. Ik wil en kan hier niet in treden.
De NAM die geen bemoeienis meer heeft in afhandeling van de bevingsschade. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die aankondigt dat hun taak er op zit bij schadeafhandeling?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met het bericht van NAM. NAM meldt dat zij klaar is met de reguliere schadeafhandeling. Dat beeld herken ik. Voor alle 6.199 oude schadegevallen heeft NAM een aanbod gedaan. Voor bewoners die zich niet konden vinden in het aanbod van NAM, was het mogelijk het geschil aan te melden bij de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter). De Arbiter heeft in juni de laatste uitspraak gedaan. Naar ik begrepen heb van NAM zijn alle uitspraken opgevolgd. Hiermee is voor al deze oude schademeldingen het reguliere schade-afhandelingsproces doorlopen en afgerond.
NAM richt zich momenteel op een goede afronding van enkele resterende oude schades die buiten de reguliere schadeafhandeling vallen. Zo zijn er nog enkele complexe situaties waar NAM nog medewerking verleent om tot een totaaloplossing te komen die meer behelst dan alleen schade. Ook kunnen sommige bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken geeft de NAM nog opdracht voor het schadeherstel. In deze gevallen zijn de werkzaamheden gestart of ingepland, of op wens van de bewoner gekoppeld aan bijvoorbeeld bouwkundig versterken. Ook zijn er circa 25 zaken waarin door bewoners een procedure aanhangig is gemaakt bij de rechter. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Klopt het dat alle «oude schadegevallen» (6199) die nog onder de NAM vielen, zijn afgehandeld? Zo ja, is dit naar tevredenheid van gedupeerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het onderzoek naar de afhandeling van de schade te herhalen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een onderzoek dat is uitgevoerd door marktonderzoeksbureau AHA! in opdracht van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, niet in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het onderzoek richtte zich op bewoners die onder de groep «oude»» schadegevallen vielen en die het aanbod van NAM hadden geaccepteerd. Naar aanleiding van het door de Tweede Kamer uitgevraagde onderzoek van AHA! heb ik uw Kamer op 17 december 2019 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 706) over de opgezette «Reparatie herstelkosten acceptanten ruimhartig aanbod NAM». Gezien het feit dat de reparatie inmiddels heeft plaatsgevonden en is afgerond, zie ik geen aanleiding om het eerdere onderzoek te herhalen.
Bent u, net als de NAM, tevreden over de regeling die slechts 54 van de duizenden mensen, met een ontoereikende schadevergoeding, heeft gecompenseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In reactie op vragen van de VVD van het SO Mijnbouw-Groningen op 15 april jl. heb ik uw Kamer op 15 mei jl. geïnformeerd dat het niet de verwachting was dat de ruim 6.000 gevallen een aanvraag zouden indienen. Niet elke bewoner die een aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen heeft ontvangen, voldeed namelijk automatisch aan de voorwaarden van de reparatieregeling. Het is positief dat met deze regeling 54 bewoners bij wie het aanbod van NAM ontoereikend is gebleken een aanvullende vergoeding hebben ontvangen.
Waar kunnen mensen terecht die hun schade nog steeds niet of onvoldoende vergoed hebben gekregen? Wat gaat u doen om deze gedupeerden alsnog naar volle tevredenheid te compenseren?
Voor bewoners bij wie er geen overeenstemming is bereikt over de schademelding, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Hoeveel van de 7.900 vouchers van 1.500 euro die door Centrum Veilig Wonen (CVW) in 2017 zijn aangeboden in «operatie Schone Lei» zijn er inmiddels ingewisseld? Hoe gaat u mensen die nog een voucher hebben en deze toch nog willen verzilveren, helpen?
Op initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen heeft NAM in het kader van een «schone lei» een voucher aangeboden aan bewoners met niet erkende schades. Het versturen en afhandelen van de vouchers is uitgevoerd door het CVW. Er zijn volgens de administratie van NAM 6.870 vouchers geaccepteerd met een gemiddeld bedrag van € 1.692,–. Daarvan zijn 88 geaccepteerde vouchers nog niet verzilverd. NAM heeft eind 2019 tweemaal een belronde gedaan om bewoners aan te moedigen de voucher te verzilveren. Wanneer bewoners zich alsnog melden, kunnen de vouchers verzilverd worden.
Daarnaast zijn er ruim 100 schadedossiers waarin een voucher is geaccepteerd, maar waarbij de schade alsnog op andere wijze is vergoed, of anderszins bij CVW of NAM de verwachting is ontstaan dat van de voucher geen gebruik wordt gemaakt.
Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen de NAM? Wat is de stand van zaken van deze rechtszaken?
NAM is nog betrokken bij circa 25 zaken waarin een procedure aanhangig is bij de rechter en waarin schade een onderdeel uitmaakt van het geschil. Deze zaken bevinden zich in verschillende stadia. Ik kan geen uitspraken doen over lopende rechtszaken.
Hoeveel mensen met «oude zaken» zijn er die tot nu toe onvoldoende geld geboden hebben gekregen door de NAM en die nog steeds wachten op een voorstel dat de schade volledig dekt?
NAM heeft voor alle resterende 6.199 schademeldingen een aanbod gedaan. Ruim 5000 bewoners hebben dit aanbod geaccepteerd. Indien bewoners zich niet konden vinden in dat aanbod dan konden zij het geschil voorleggen aan de Arbiter. De zaken die zijn aangemeld bij de Arbiter, zijn inmiddels afgerond. Voor bewoners die zich niet kunnen vinden in de uitspraak van de Arbiter of geen gebruik hebben gemaakt van de arbiterprocedure, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Welke rol speelt de NAM nog in de zaken die de Arbiter dit voorjaar heeft overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), inmiddels het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?4
NAM heeft geen rol in de verdere afhandeling van deze zaken. Ten algemene geldt dat de kosten van de door het IMG afgehandelde aanvragen om schadevergoeding op grond van de Tijdelijke wet Groningen via een heffing op NAM worden verhaald.
Waarom zal er geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure?
De werkwijze van de Arbiter is tussentijds geëvalueerd en op basis daarvan zijn er verbeteringen in het proces doorgevoerd. Nu de Arbiter klaar is, is een evaluatie niet aan de orde.
Is het betalingsconflict met de NAM over de Stuwmeerregeling inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het notaoverleg van 27 mei jl. heb ik uw Kamer gemeld, dat ik met NAM in gesprek ben over de stuwmeerregeling. Zoals ook de Algemene Rekenkamer in haar Rapport bij het Jaarverslag (RJV) 2019 heeft gemeld, bestaat er geen grondslag om de kosten van deze regeling te verhalen op NAM op grond van de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen. Ik ben hierover met NAM in gesprek. Zodra er een uitkomst is, informeer ik uw Kamer.
Staat genoemd betalingsconflict op zichzelf of zijn er meerdere discussies met NAM aangaande betalingen voor schade, versterking en compensatie? Kunt u dit antwoord ook toelichten?
Doordat NAM op afstand staat, heeft NAM geen enkele invloed op de schadeafhandeling en de versterking. De kosten worden achteraf op NAM verhaald. Als er discussies zijn over de kosten, dan worden die door mij met NAM gevoerd en niet door individuele bewoners. De operatie aan de voorkant ondervindt daar geen nadeel van. NAM heeft de schadefacturen over 2018 en 2019 volledig betaald, maar daar bezwaren bij geuit. Hierover ben ik in gesprek. Dit kan op grond van de afspraken die zijn gemaakt in de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen uitmonden in een arbitrageprocedure. Met NAM lopen verder gesprekken over welk deel van versterking van zorggebouwen en batch 1588 genoodzaakt wordt door veiligheid en waarvoor NAM moet betalen. Tenslotte ben ik met NAM in gesprek over het afsluiten van een geactualiseerde betaalovereenkomst voor de versterkingsoperatie en een betaalovereenkomst voor de nieuwbouwregeling, versterking van industrie en infrastructuur. Zoals gebruikelijk informeer ik uw Kamer over de uitkomsten en stuur ik, eveneens zoals gebruikelijk, de gesloten overeenkomsten mee.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 10 september 2020?
Vanwege het vergaren van de benodigde informatie is dit helaas niet gelukt.
Het bericht dat het maximum aantal ontwikkeladviezen is bereikt |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Maximum aantal ontwikkeladviezen bereikt» en «Nederland bereidt zich voor op andere tijden: scholingspot in recordtijd leeg»?1 2
Ja.
Hoe kan het dat het maximum aantal inschrijvingen zoveel sneller dan verwacht is bereikt? Waar waren eerdere verwachtingen op gebaseerd? Waarom is de behoefte aan deze vorm van ondersteuning zo onderschat?
Op 1 augustus is de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies in werking getreden en is het ontwikkeladviesportaal opengesteld. Vanaf die datum konden loopbaanadviseurs ontwikkeladviestrajecten registreren voor deelnemers die bij hen een traject gaan volgen. Er was in totaal plaats voor 22.000 registraties, zoals ook voorafgaand is gecommuniceerd. Op 31 augustus is sneller dan verwacht het maximale aantal trajecten bereikt. In een vroeg stadium was duidelijk hoe de regeling voor ontwikkeladviezen er in hoofdlijnen uit zou komen te zien en is hier ook over gecommuniceerd, bijvoorbeeld met de brief aan uw Kamer van 2 juli 2020 over de hoofdlijnen van NL leert door. Hierdoor konden loopbaanadviseurs al voordat de regeling in werking was getreden mensen werven. Zo konden vanaf het moment dat het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 augustus open ging in korte tijd veel deelnemers worden geregistreerd.
Het aantal van 22.000 adviestrajecten, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is, was gebaseerd op de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Bent u bereid het budget te verhogen, conform eerder amendement van het lid Smeulders, zodat het loket weer open kan en nog meer mensen zich kunnen aanmelden?3
De kosteloze ontwikkeladviezen die het kabinet beschikbaar stelt via de regeling NL leert door voorzien in een grote behoefte. In de brief aan uw Kamer van 28 augustus over het steun- en herstelpakket, is daarom reeds aangegeven dat het kabinet volgend jaar extra middelen beschikbaar stelt voor onder andere 40.000 ontwikkeladviezen. Met de aangenomen motie Smeulders/Tielen4 wordt het kabinet verzocht om 50.000 ontwikkeladviezen beschikbaar te stellen. Dit betekent dat er in totaal door het kabinet € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee we ruim 50.000 mensen kunnen helpen met een ontwikkeladvies. Zoals ik in het debat over de steunmaatregelen van 24 september jl. heb aangegeven, kan het ontwikkeladviesportaal vanaf 1 december dit jaar weer opengesteld worden voor nieuwe registraties.
Bent u ervan op de hoogte dat loopbaancoaches, in de korte tijd sinds de regeling open was gesteld, zich hebben voorbereid op de regeling en daarvoor investeringen hebben gedaan (met name in de verplichte arbeidsmarktscan)? Bent u ervan op de hoogte dat er, door de korte verstreken periode sinds 1 augustus, mensen zich al wel bij een loopbaancoach hebben aangemeld, maar dat zij nog niet bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn geregistreerd, en dat door het onverwachte sluiten van de regeling die mensen nu teleurgesteld moeten worden? Als u niet bereid bent het loket opnieuw open te stellen, bent u dan wel bereid het budget voor de ontwikkeladviezen in ieder geval te verruimen voor mensen die nu al zijn aangemeld en anders alsnog teleurgesteld moeten worden?
Ik ben blij dat we dit najaar al ruim 20.000 mensen kunnen helpen bij het in beeld brengen van hun mogelijkheden op de huidige, veranderende arbeidsmarkt. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat er nu mensen teleurgesteld moeten worden vanwege het feit dat het maximum aantal trajecten al zo snel bereikt is. Daarom heeft het kabinet besloten om voor 2021 extra middelen beschikbaar te stellen voor ontwikkeladviezen. Er komt in totaal € 37 miljoen beschikbaar, waarmee ruim 50.000 mensen weer een ontwikkeladvies kunnen volgen. Daar komt bij dat het ontwikkeladviesportaal op 1 december weer opengesteld kan worden. Mensen die nu geen ontwikkeladvies kunnen volgen, kunnen zich vanaf 1 december weer via een loopbaanadviseur laten registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Klopt het dat er nu vier maanden lang geen ondersteuning is voor mensen die zich willen omscholen? Vindt u dat niet een heel onwenselijke situatie? Moeten we niet juist de komende maanden hierin investeren?
De investering voor ontwikkeladviezen vanuit de overheid is aanvullend op dat wat privaat al geregeld wordt. Het is niet juist dat er de komende maanden niets mogelijk is. Er zijn voor burgers een aantal alternatieve routes om ontwikkeladviezen te volgen en te investeren in ontwikkeling en scholing. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak de mogelijkheid om dit soort gesprekken te volgen, maar bieden ook vakbonden ondersteuning op dit gebied. En ook kunnen mensen bij leerwerkloketten in hun regio terecht met vragen over ontwikkeling.
Dat het maximum aantal inschrijvingen voor ontwikkeladviestrajecten in een korte tijd bereikt is betekent overigens ook niet dat deze trajecten allemaal al plaats hebben gevonden. De registratie in het portaal is slechts een administratieve handeling. De adviestrajecten zullen in het najaar door de loopbaanadviseurs verder worden uitgevoerd.
Daarnaast is op 4 september jl. de regeling NL leert door met inzet van scholing in werking getreden. Vanaf oktober kunnen opleiders een subsidieaanvraag indienen om kosteloos scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen aan burgers. De verwachting is dat deze kosteloze scholing eind van het jaar voor deelnemers beschikbaar zal zijn. Verder biedt de SLIM-regeling, waarvoor in september subsidie kan worden aangevraagd, nog de mogelijkheid voor werkgevers in het mkb om subsidie aan te vragen voor ontwikkel- en loopbaanadviezen voor hun werknemers.
Kunt u nader toelichten wat de problemen zijn met betrekking tot de uitvoeringscapaciteit en hoe deze zo snel mogelijk opgelost kunnen worden?
De uitvoeringsorganisatie van mijn ministerie, Uitvoering van Beleid, heeft de uitvoering van de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies op zich genomen. UVB heeft de afgelopen maanden daarnaast ook nog de taak gekregen om de SLIM-regeling (voor het versterken van een leercultuur in het mkb) en de regeling NL leert door met inzet van scholing uit te voeren en heeft een belangrijke rol in de eindverantwoording van aanvragen op grond van de NOW-regeling.
Deze nieuwe regelingen komen bovenop de werkzaamheden die UVB al uitvoert. Dit alles betekent dat de taak van UVB de afgelopen periode in omvang sterk is toegenomen. Ik ben erg blij dat UVB deze extra taken kan uitvoeren, maar tegelijkertijd besef ik dat er een grens zit aan de capaciteit die op deze termijn ingezet kan worden. Op dit moment hebben we een punt bereikt waarop UVB geen direct beschikbare capaciteit heeft om op korte termijn meer trajecten te beoordelen. Zoals ik in het debat van 24 september jl. over het derde steun- en herstelpakket ook heb aangegeven kan ik melden dat, in goed overleg met UVB, het ontwikkeladviesportaal op 1 december weer opengesteld kan worden voor nieuwe registraties.
Is er daadwerkelijk sprake van een aanjaagfunctie, waar u in eerdere debatten op doelde? Komt er al meer geld vrij uit de sectorspecifieke fondsen?
De aanjaagfunctie van het crisispakket NL leert door komt vooral tot uiting in de regeling NL leert door met inzet van scholing. Deze regeling is op 4 september 2020 in werking getreden. In deze regeling is via de samenwerkingsverbanden een verplichte vorm van cofinanciering geregeld. Daarmee stimuleren we private partijen om door middel van een financiële bijdrage juist ook de zwaardere en duurdere (om)scholingstrajecten te kunnen aanbieden. Daarnaast kan de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies als vliegwiel dienen voor meer private investeringen op dit gebied. In zeer snel tempo hebben 22.000 mensen zich gemeld om een ontwikkeladvies te volgen. En er zijn nog meer mensen die graag een ontwikkeladvies willen volgen. Deze mensen worden er nu op gewezen dat zij ook via andere kanalen een adviestraject kunnen volgen, bijvoorbeeld via hun werkgever, O&O-fonds of vakbond.
Illegale veelplegers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Politiebond: «Zet veelplegende illegalen het land uit, wij hebben er te veel werk aan»»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik begrijp deels de frustratie bij de agenten die hiermee te maken hebben. De Nederlandse inzet is erop gericht de terugkeer van personen die hier niet mogen zijn en de samenwerking met landen van herkomst om hun onderdanen op te nemen te bevorderen. Het uitzetten van overlastgevers en criminelen heeft hierbij in het bijzonder prioriteit. Dat is belangrijk om het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen en het brede migratiebeleid te behouden.
Erkent u de problemen die de politiebond beschrijft en bent u het eens met de oplossing die door hen wordt aangedragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met agent Bas Wijnen als hij zegt dat hij «het bijzonder blijft vinden dat wij zo iemand niet op het vliegtuig kunnen zetten naar het land van herkomst»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat een Marokkaanse man bijna 600 keer in aanraking komt met de politie en al vijftig jaar zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijft? Is dit voor u ook een bewijs van falend terugkeerbeleid?
Zoals u weet ga ik in openbare beantwoording niet in op individuele zaken. Ik deel niet dat er sprake is van falend terugkeerbeleid is. Wel erken ik dat verbeteringen in de effectiviteit van de terugkeerinzet nodig zijn. Daarop is de kabinetsinzet ook gericht.
In het door u aangehaalde voorbeeld is de persoon klaarblijkelijk niet zelf vertrokken. Zelfstandig vertrek is het uitgangspunt: wanneer een vreemdeling meewerkt aan zijn vertrektraject, dan verloopt terugkeer in de regel probleemloos. Echter, als een vreemdeling besluit niet mee te werken aan vertrek, is de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) aangewezen op de organisatie van gedwongen vertrek. In die gevallen is terugkeer een complexer proces en spelen verschillende factoren een rol. Uitzetting is enkel mogelijk wanneer geen sprake is van procedures die in Nederland afgewacht mogen worden, de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld kan worden en het herkomstland bereid is (vervangende) reisdocumenten af te geven. In sommige situaties is het (tijdelijk) niet mogelijk te voorzien in deze voorwaarden. Hoewel vreemdelingenbewaring, waar het juridisch mogelijk is, zeker wordt ingezet in dit soort gevallen, zie ik ook dat de maatregel om bewaring op te leggen vaak complex is geworden, door steeds verdergaande eisen, onder meer volgend uit de Nederlandse jurisprudentie. Ik zet me er actief voor in, ook binnen Europa met de herziening van de richtlijnen, om de administratieve lasten en onmogelijkheden voor bewaring en daarmee gedwongen terugkeer te beperken en waar mogelijk te verminderen.
Strafrechtelijk optreden, ook als iemand door eigen toedoen niet vertrekt, is aan de orde als iemand een misstap heeft begaan. Het niet rechtmatig in Nederland verblijven is op zichzelf niet strafbaar, behoudens die gevallen waarin de vreemdeling tevens ongewenst vreemdeling is verklaard of een inreisverbod heeft gekregen met toepassing van artikel 66a, zevende lid van de Vreemdelingenwet 2000, in welke gevallen verder verblijf een misdrijf is.
Hoe kan het dat «deze mensen door hun land van herkomst niet meer worden opgenomen»?
Centraal staat in hoeverre de vreemdeling beschikt over de juiste (reis)documenten, dan wel bereid is medewerking te verlenen aan de verkrijging daarvan. Indien een vreemdeling niet beschikt over de juiste (reis)documenten vraagt de DT&V aan het vermoedelijke herkomstland om de nationaliteit vast te stellen.
Na een nationaliteitsvaststelling door het herkomstland wordt in de regel een (vervangend) reisdocument afgegeven. De mate waarin een herkomstland de nationaliteit van een onderdaan kan vaststellen is mede afhankelijk van de medewerkingsbereidheid van de vreemdeling. Frustratie, bijvoorbeeld door het achterhouden van identiteitsdocumenten of het niet beantwoorden van vragen, maakt het voor herkomstlanden soms niet mogelijk de nationaliteit vast te stellen. Ook verdwijnen mensen soms uit beeld en is in sommige gevallen de samenwerking met herkomstlanden voor verbetering vatbaar.
Per herkomstland wordt bezien waar het knelpunt ligt. Voor landen waar vanuit migratie-oogpunt prioriteit ligt, wordt een kabinetsbrede benadering gehanteerd, waarbij de verschillende aspecten van de relatie in samenhang worden bezien en gekeken wordt hoe die kunnen bijdragen aan betere migratiesamenwerking, inclusief terugkeer. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, waaronder ook het visuminstrument.2 Uiteraard worden hierbij alleen instrumenten ingezet die effectief zijn en niet contraproductief. Dialoog met derde landen vraagt om structurele inzet en onderhoud, en in veel gevallen ook rust en vertrouwelijkheid. In alle gevallen is sprake van maatwerk, en wordt rijksbreed – en waar van toepassing samen met andere EU-lidstaten of EU-breed – opgetrokken. Zo zet Nederland zich in om tot een meer Europees gecoördineerde benadering ten aanzien van herkomstlanden te komen en moedigt Nederland de Europese Commissie aan om brede partnerschappen met landen van herkomst en transit te realiseren.
Het treffen van visummaatregelen is daarbij één van de mogelijkheden. Het is goed te realiseren dat dit een middel is dat in EU verband dient te worden ingezet om effectief te zijn. Op dit moment wordt in Europees verband gekeken welke landen voor dergelijke maatregelen in aanmerking kunnen komen.
Waarom kunt u dit soort herkomstlanden niet overtuigen van het opnemen van hun onderdanen? In hoeverre treft u sancties dan wel visummaatregelen tegen dit soort weigerachtige landen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een gesprek gevoerd met uw Marokkaanse ambtsgenoot over het terugkeerbeleid of is de deur nog altijd gesloten?
Zoals bekend is Marokko een belangrijk land voor samenwerking op migratie, waaronder terugkeer. De inzet van het kabinet is dan ook gericht op dialoog met Marokko op verschillende niveaus om de samenwerking in den brede te verbeteren. Dit vindt plaats binnen de bredere bilaterale relatie en wordt nauwkeurig afgestemd met alle betrokken ministeries. De beperkingen inzake het COVID-19 virus hebben impact gehad op de uitvoering van deze inzet. Zoals ook voor Nederland geldt, lag de focus voor Marokko op het onder controle brengen van de COVID-pandemie. Er is voortdurend contact op verschillende niveaus met Marokko over een breed aantal onderwerpen. Daarbij wordt ook de intentie voor versterkte dialoog op het gebied van migratie en terugkeer onder de aandacht gebracht.
Erkent u dat de frustratie onder agenten alleen maar toeneemt als er niets terechtkomt van het terugkeerbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederland zijn eerlijke deel moet nemen in het opnemen van vluchtelingen, maar dat u er tegelijk voor moet zorgen dat mensen die geen recht hebben op asiel terugkeren naar hun herkomstland, teneinde het draagvlak voor het beleid in stand te houden?
U verwoordt hier precies de ambitie van het regeerakkoord en daarmee van het kabinet.
Premieshoppen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Arbeidsmigrant nog goedkoper gemaakt door detachering»?1
Het artikel geeft aan dat er uitzendbedrijven zijn die op zoek zijn naar manieren om arbeidsmigranten goedkoper naar Nederland te halen, waarbij ook de zogenoemde A1-route onderzocht wordt. Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Palland keur ik het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen) af. Dergelijke praktijken leiden tot oneerlijke concurrentie en moeten daarom tegengegaan worden.
Tegelijkertijd wil ik ervoor waken dat de A1-verklaring of de socialezekerheidsregels over grensoverschrijdende detachering gelijk zouden komen te staan aan premieshoppen. De mogelijkheid om bij detachering voor enige tijd verzekerd te blijven in de zendende lidstaat, beschermt werknemers tegen een verbrokkelde opbouw van socialezekerheidsrechten. In mijn brief van 7 juli2 over A1-verklaringen voorzie ik de Kamer van een update over mijn inzet om het oneigenlijk gebruik van deze regelgeving te voorkomen.
Klopt de analyse van ABN Amro («Goedkope arbeidsmigrant komt van steeds verder») dat uitzendbureaus voortdurend onderzoeken of arbeidsmigranten goedkoper in Nederland kunnen werken, en arbeidsmigranten bijvoorbeeld (ondanks de herziene detacheringsrichtlijn) via de A1-route voor minder loonkosten in Nederland kunnen werken? Wat is uw oordeel hierover?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er uitzendbedrijven die op zoek zijn naar manieren om arbeidsmigranten goedkoper naar Nederland te halen. Het klopt inderdaad dat loonkostenverschillen tussen werkgevers uit het buitenland en Nederlandse werkgevers, bijvoorbeeld in verband met de afdracht van premies voor sociale zekerheiden pensioenpremies, daarbij een rol kunnen spelen. Loonkostenverschillen zijn echter niet de enige factor hierbij: zo spelen ook extra kosten voor het verblijf in Nederland een rol, zoals huisvesting, vervoer en compensatie voor de hogere kosten van levensonderhoud.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2019 betreffende de implementatiewet nieuwe detacheringsrichtlijn heb ik, naar aanleiding van onderzoek dat in 2017 is uitgevoerd door Regioplan, aangegeven dat verschillen in loonkosten voor werkgevers moeilijk inzichtelijk te maken zijn, door de vele verschillende factoren die relevant zijn voor de beloning van een gedetacheerde werknemer en het feit dat er specifieke regelingen bestaan voor elk van deze onderdelen, waarbij sommige EU-wijd worden toegepast en andere per EU-lidstaat verschillen.3
Derdelanders die legaal werken en verblijven binnen een EU-lidstaat kunnen op basis van de Dienstenrichtlijn en de Detacheringsrichtlijn in andere EU-lidstaten te werk worden gesteld.4 Als werknemers van buiten de Europese Unie legaal in Europa verblijven en werken, kunnen zij ook onder de coördinatieverordening voor de sociale zekerheid vallen (Verordening (EG) 883/2004).5 Deze verordening maakt het mogelijk dat een gedetacheerde werknemer, onder voorwaarden, voor maximaal 24 maanden verzekerd blijft in de zendende lidstaat. Dat gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die de EU-regelgeving en de nationale wetgeving op dit punt bieden is op zich niet ongeoorloofd. Maar als er via bijvoorbeeld schijnconstructies misbruik wordt gemaakt van deze regelgeving is dit zeer onwenselijk. Dit geldt zowel voor premieshoppen voor werknemers met de nationaliteit van een derde land, als voor premieshoppen voor werknemers met de nationaliteit van een EU-lidstaat.
Is de conclusie van ABN Amro juist dat door deze A1-route ook inwoners van landen buiten de Europese Unie via werkvergunningen in Oost-Europese landen in Nederland komen te werken? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u hierover overleg met (door)zendlanden als bijvoorbeeld Polen, dat in 2017 zo'n 600.000 werkvergunningen en 1,8 miljoen 6-maanden werkvergunningen aan buurlanden verstrekte?2
Ja, ik heb met bijvoorbeeld Polen gesproken over het toelatingsbeleid van Polen voor werknemers afkomstig uit landen zoals Oekraïne. Daarbij gaf men van Poolse zijde aan dat het overgrote deel van deze werknemers op Pools grondgebied wordt ingezet. Ik wijs er op dat het inzetten van derdelanders bij tekorten op de eigen arbeidsmarkt een nationale competentie is van de lidstaten.
Heeft u er zicht op hoeveel mensen nu al via deze route werken in Nederland? En vanuit welke landen komen deze mensen overwegend? Kunt de cijfers van de afgelopen vijf jaar overleggen?
Sinds 1 maart 2020 is de meldplicht op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) van kracht. Op dit moment zijn er nog geen jaarcijfers over 2020 beschikbaar.
Tot 1 maart 2020 gold op grond van het toenmalige artikel 1e van het BuWav (vrij verkeer van diensten) en de Regeling melding Wet arbeid Vreemdelingen een notificatieplicht bij het UWV, voor de detachering van werknemers uit derde landen die rechtmatig in een andere lidstaat verblijven en werken. Onderaan treft u een bijlage aan, met daarin een overzicht van de aantallen gemelde werknemers die op grond van deze notificatieplicht gemeld zijn bij UWV, van de jaren 2015 tot en met 2019. Daarbij is – in lijn met de daarover verschenen persberichten – vooral de relatieve groei van het aantal werknemers uit Oekraïne opvallend. Het gebruik van A1-verklaringen maakte geen onderdeel uit van de UWV notificatieplicht en is uit deze cijfers niet af te leiden. Deze cijfers zien dan ook niet op A1-verloning.
Daarnaast beschikken wij over cijfers over de A1-verklaringen. Het gaat dan om cijfers over het aantal ontvangen A1-verklaringen per zendend land. Wel is het zo dat die cijfers niet gesorteerd kunnen worden op nationaliteit. Wij kunnen wel zien hoeveel A1-verklaringen er bijvoorbeeld door Polen worden afgegeven voor tewerkstelling in Nederland, maar niet of het dan gaat om een Unieburger of een derdelander. Deze cijfers zijn openbaar en hier heb ik recentelijk in de brief van 7 juli over premieshoppen naar verwezen7.
Hoe ziet u de relatie tot derdelanders die niet alleen voor loon- en huisvesting, maar ook voor verblijfsstatus afhankelijk zijn van hun werkgever, aangezien het in de praktijk al niet mogelijk is om burgers uit de Europese Unie te beschermen tegen uitbuiting?
De positie van werknemers afkomstig van buiten de EU is, net als de positie van mobiele EU-werknemers, kwetsbaar, zo niet kwetsbaarder. Het kabinet is zich daar terdege van bewust en de inzet van het kabinet is dan ook gericht op het bevorderen van fatsoenlijke woon- en werkomstandigheden voor alle werknemers in Nederland, ongeacht hun herkomst. Ik wijs in dit verband ook op het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten dat is ingesteld om voorstellen te doen om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren
Deelt u de mening dat uitzendbureaus hiermee premieshoppen en loondump faciliteren, aangezien werkgevers veel minder kosten maken?
Ja, voor zover het uitzendbureaus betreft die constructies opzetten en misbruik maken van A1-verklaringen om zo minder kosten te maken. Dit is zowel voor de gedetacheerde werknemer als uit het oogpunt van een gelijk speelveld zeer onwenselijk.
Wat vindt u ervan dat bedrijven – ondanks de wettelijke aanscherping rond flexwerk in de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) – opnieuw op zoek gaan naar goedkope arbeid door middel van A1-verloning?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen van het lid Palland heb ik op dit moment geen helder beeld van dit effect van de WAB. In mijn brief van 5 juni 2020 inzake de quickscan naar de effecten van de WAB Monitoring en evaluatie WAB, heb ik al opgemerkt dat het lastig de effecten van de WAB los te bezien van de ingrijpende arbeidsmarkteffecten van de coronacrisis, het overheidsbeleid ter zake en de economische gevolgen. Niettemin worden aan de hand van diverse onderzoeken op dit moment verschillende aspecten van de impact van de WAB in beeld gebracht. Wanneer de resultaten daarvan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
Op welke manier gaat u dit soort vormen van premieshoppen tegen? Bent u van mening dat de detacheringsrichtlijn verder moet worden aangescherpt?
De detacheringsrichtlijn gaat niet over sociale zekerheid. De coördinatie van sociale zekerheid binnen de Europese Unie is geregeld in Verordening (EG) 883/2004. Een aanscherping van de detacheringsrichtlijn zou dan ook geen uitkomst bieden.
In mijn brief van 7 juli over A1-verklaringen voorzie ik de Kamer van een update over mijn inzet om het oneigenlijk gebruik van deze regelgeving te voorkomen. De SVB heeft sinds enige tijd een handhavingsteam dat zich specifiek richt op de handhaving op A1-verklaringen. De SVB en ketenpartners werken daarnaast intensiever samen om feiten te achterhalen en signalen en kennis te delen. Ik verwacht daarnaast dat de Europese Arbeidsautoriteit een rol kan spelen in het tegengaan van premieshoppen.
Ook wordt Verordening (EG) 883/2004 momenteel herzien. Nederland zet zich ervoor in om de regels over detacheringen en A1-verklaringen te verbeteren en zo de fraude en misbruik met A1-verklaringen en premieshoppen te bestrijden. Op dit front zijn al belangrijke maatregelen voorgenomen. Zowel in de Raad als in het Europees parlement was bijvoorbeeld voldoende steun voor de verplichting voor de uitgevende instelling om een A1-verklaring met terugwerkende kracht in te trekken bij fraude. De mogelijkheid voor het werkland tot weigering van een A1-verklaring als die niet helemaal is ingevuld en het opnemen van een verplichte voorafgaande verzekering van drie maanden voor detachering zijn stappen in de goede richting.
Daarbij is het wel van belang om te onderstrepen dat er op dit moment geen akkoord kan worden bereikt op dit dossier omdat partijen het niet eens kunnen worden over de aanpassingen in twee hoofdstukken, namelijk het hoofdstuk toepasselijke wetgeving (met daarin de regels over detachering en A1-verklaringen) en het hoofdstuk werkloosheid. Nederland heeft ook zwaarwegende belangen op het werkloosheidshoofdstuk. Of Nederland kan instemmen met een akkoord hangt af van het bereikte resultaat op beide hoofdstukken. Ik informeer uw Kamer als er voortgang is.
2019
2018
2017
2016
2015
Nog meer Nederlands hulpgeld voor Palestijnse terroristen |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlands belastinggeld is exact verspild aan de organistatie Al-Mezan, die nauw is verbonden met terreurclubs als het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) en Hamas?1
Nederland werkt al ongeveer 20 jaar samen met Al Mezan, omdat het werk van Al Mezan past bij de Nederlandse inzet voor het Midden-Oosten Vredesproces. Momenteel steunt Nederland Al Mezan indirect via twee programma’s van de Verenigde Naties waar Nederland aan bijdraagt. Met deze programma’s wordt bescherming geboden aan de mensen in Gaza, o.a. ook tegen het optreden van de terroristische organisatie Hamas.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Civil Society Fund van de VN voor de periode juli 2019–juni 2022 ontvangt Al Mezan USD 420.000 voor het opkomen voor de rechten van Palestijnen in Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza en het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Zo spreekt Al Mezan Hamas aan op martelen en de situatie in gevangenissen en komt Al Mezan op voor journalisten in Gaza. Tevens coördineert Al Mezan met het Israëlische leger toegang tot Israël en Oost-Jeruzalem voor Palestijnen uit Gaza, bijvoorbeeld voor ziekenhuisbezoek in Jeruzalem.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Rule of Law and Access to Justice programma van de VN ontvangt Al Mezan USD 204.253 voor de periode maart 2019–31 december 2020 voor rechtsbijstand voor de meest kwetsbare groepen in Gaza, zoals vrouwen en kinderen.
Kunt u de connecties die NGO-monitor legt tussen Al-Mezan en de Palestijnse terreurclubs PFLP en Hamas per geval bevestigen dan wel ontkennen?2
NGO Monitor kwam op 31 augustus 2020 met een publicatie over de Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al Mezan, waarin onder meer gesteld wordt dat Al Mezan banden zou hebben met PFLP en Hamas. Het kabinet neemt dergelijke aantijgingen serieus en de Nederlandse Vertegenwoordiging heeft direct contact opgenomen met de organisatie en gevraagd naar een reactie, en is hierover tevens in contact getreden met andere donoren. Al Mezan heeft in reactie op het rapport laten weten de aantijgingen over banden tussen eigen medewerkers en terroristische organisaties te verwerpen en heeft op verzoek van de Nederlandse Vertegenwoordiging een reactie gegeven op het rapport van NGO Monitor. Onderstaand volgt een korte appreciatie per geval, op basis van de nu beschikbare informatie ontleend aan contact met Al Mezan, gevolgd door een eigen algemene appreciatie van de aantijgingen, mede op basis van informatie van andere donoren.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan niet transparant zou zijn. Al Mezan voldoet echter aan alle rapportageverplichtingen die gesteld worden door de EU, VN, en bilaterale donoren en vraagt zelf om een jaarlijkse audit van een internationale auditor. Deze audits publiceert Al Mezan jaarlijks op de site van de Palestijnse tak van Transparency International.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan «lawfare» zou bedrijven door zaken aan te spannen tegen Israël of diens overheidsvertegenwoordigers en informatie aan te dragen bij internationale organisaties. Het kabinet wijst op de eerdere antwoorden over deze inzet (antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind, d.d. 16 januari 2018, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 884). Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Het derde punt dat NGO Monitor stelt is dat medewerkers van Al Mezan banden zouden hebben met PFLP. Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende aantijgingen van NGO Monitor over individuele medewerkers en leden van de Board en de reactie van Al Mezan daarop.
NGO Monitor stelt dat Nafith Al Madhoun een leider van Hamas zou zijn, en namens Hamas in het Palestijns parlement zou zitten. Al Mezan verklaart in diens reactie dat Nafith Al-Madhoun door de Palestijnse Autoriteit als ambtenaar benoemd was bij het Palestijnse parlement nog voor de machtsovername in Gaza door Hamas in 2007. Vorig jaar heeft hij zijn werkzaamheden in Gaza bij het parlement beëindigd. Hij is geen lid geweest van het parlement en niet politiek verbonden aan een partij.
NGO Monitor stelt dat Kamal Al-Sharafi ontmoetingen heeft met PFLP. Al Mezan verklaart dat Kamal Al-Sharadi een voormalig Minister van de Palestijnse Autoriteit en adviseur van president Abbas is. Al Mezan ontkent dat Al Sharadi lid is van PFLP en wijst erop dat het onlogisch is om te stellen dat iemand die dergelijke posities bekleedt lid zou zijn van PFLP, gezien de felle kritiek van de PFLP op het beleid van Abbas en het afwijzen door PFLP van de Oslo-akkoorden, waarmee de Palestijnse Autoriteit werd opgericht. Al-Sharafi bekleedt een functie aan de universiteit van Gaza, en ontmoet in die hoedanigheid vertegenwoordigers van allerlei studentenorganisaties. Al Mezan geeft aan dat Al-Sharafi bovendien van de Israëlische autoriteiten een vergunning heeft om Gaza in en uit te reizen, en ook via het Ben Gurion vliegveld mag reizen.
NGO Monitor stelt dat Jamil Sarhan lid zou zijn van PFLP. Volgens Al Mezan verwart NGO Monitor de bij Al Mezan betrokken Jamil Sarhan met een inmiddels overleden lid van PFLP met dezelfde naam. Tenminste 3 artikelen waar NGO Monitor naar verwijst zouden over deze overleden persoon gaan.
NGO Monitor stelt dat Talal Awkal banden zou hebben met PFLP. Volgens Al Mezan was Talal Awkal tot 2000 inderdaad werkzaam voor de media-afdeling van PFLP, en is sinds 2000 niet meer politiek actief of verbonden aan welke partij dan ook. In 2008 is hij toegetreden tot het bestuur van Al Mezan.
NGO Monitor stelt dat Samir Deeb Ahmed Zaqout steun uitsprak voor Bilal Kaid, die een gevangenisstraf uitzit. Al Mezan stelt dat hij zich heeft uitgesproken voor het beschermen van de rechten van Bilal Kaid, tijdens een hongerstaking, en dat dat niet uitgelegd mag worden als steun voor zijn daden. Dit past binnen het mandaat van een mensenrechtenorganisatie, aldus Al Mezan. Het kabinet wijst erop dat ook de VN zorgen heeft geuit over de toestand van deze gevangene.3 Kaid was in hongerstaking gegaan toen hij in administratieve detentie werd gezet op de dag dat zijn opgelegde gevangenisstraf ten einde zou lopen. Daarnaast verwijst NGO Monitor naar een artikel dat het aan dhr. Zaqout toeschrijft. Volgens Al Mezan betreft dit echter een artikel van iemand anders, Samir Ahmed Zaltout.
NGO Monitor claimt dat Hussein Hammad een prijs kreeg van PFLP. Volgens Al Mezan werd Hussein Hammad vanwege zijn afstuderen door PFLP gefeliciteerd. Al Mezan verklaart dat met het aanbieden van een cadeau of felicitaties de gever, in dit geval PFLP, kan proberen de eigen reputatie te verbeteren. NGO Monitor stelt tevens dat hij volgens de PFLP een leidende rol in de eerste intifada gespeeld zou hebben. Al Mezan verwerpt dit, omdat Hussein Hammad toen 11 jaar oud was, en het artikel over een andere persoon gaat. NGO Monitor heeft ook een aantal berichten opgenomen die dhr. Hammad geplaatst heeft op sociale media. Al Mezan wijst erop dat dit zijn persoonlijke berichten betreft, geen uitingen namens Al Mezan, en dat medewerkers vrijheid van meningsuiting hebben.
NGO Monitor noemt ook een aantal berichten die andere individuele medewerkers geplaatst hebben op sociale media, zoals berichten die Mohammed Abdullah over Bilal Kaid plaatste. Al Mezan benadrukt dat aandacht vragen voor het respecteren van de rechten van een gedetineerde geen steunbetuiging is voor diens daden, maar past bij het werk van een mensenrechtenorganisatie.
NGO Monitor heeft ook een foto in het rapport opgenomen van Wael Mohammad Ahmad, waar hij te midden van een groep mensen staat waarvan iemand anders een PFLP-vlag op vasthoudt. Deze foto is genomen bij een bruiloft van een familielid, aldus Al Mezan, waarbij vaker vlaggen van politieke partijen worden vertoond. Al Mezan benadrukt dat dhr. Ahmad geen politieke affiliaties heeft.
Verder stelt NGO Monitor dat vertegenwoordigers van Al Mezan bij bijeenkomsten zijn geweest waarbij ook Hamas, PFLP of andere Palestijnse organisaties waren. Dat betrof onder meer bijeenkomsten over intra-Palestijnse verzoening, iets waar Nederland, de EU en VN ook op aandringen. Al Mezan wijst op de nadelige gevolgen van de Palestijnse verdeeldheid voor de rechten van Palestijnen, en dat het zich daarom inzet om de verschillende Palestijnse groepen bij elkaar te brengen om rechtsbescherming en hereniging van het rechtssysteem als deel van verzoening te bevorderen.
Aantijgingen dat iemand of een organisatie banden heeft met terroristische organisaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben, en moeten daarom goed onderbouwd zijn. Het kabinet constateert dat Al Mezan door Israël niet is aangemerkt als terroristische organisatie en intensief contact onderhoudt met Israëlische militaire en juridische autoriteiten, vaak ook in persoon.
Op basis van de hierboven beschreven voorbeelden komt het beeld naar voren dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van banden tussen Al Mezan en PFLP.
Het simpele feit dat mensen ontmoetingen hebben of bij een bijeenkomst aanwezig zijn, kan volgens het kabinet niet worden uitgelegd als steun voor een organisatie, laat staan lidmaatschap. In geval van Al Mezan zijn er foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met leden van Hamas en PFLP bij intra-Palestijnse bijeenkomsten, bijvoorbeeld over verzoening of het ICC, zoals hierboven genoemd. Tegelijkertijd zijn er ook foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met militairen van de Israëlische leger. Contacten met partijen bij het conflict horen bij het werk van een mensenrechtenorganisatie. Wel is het kabinet van mening dat medewerkers van een mensenrechtenorganisatie zich bewust moeten zijn van de politieke context en gevoeligheden als het gaat om foto’s die in de privésfeer worden genomen.
Het kabinet onderschrijft het belang van vrijheid van meningsuiting. Echter, omdat sommige berichten die individuele medewerkers op hun persoonlijke profielen op sociale media geplaatst hadden, betrekking hebben op PFLP en gebruik van geweld, is de Nederlandse Vertegenwoordiging met Al Mezan het gesprek daarover aangegaan. Al Mezan heeft toegezegd dat de berichten verwijderd zullen worden en heeft de medewerkers opnieuw gewezen op interne afspraken, waarbij enerzijds vrijheid van meningsuiting gerespecteerd wordt, maar medewerkers wel beloven geen meningen te uiten die strijdig zijn met mensenrechtenrechten.
Aan hoeveel Palestijnse organisaties die banden hebben met de PFLP, Hamas of andere terreurclubs geeft u eigenlijk nog meer hulpgeld?
Het kabinet geeft geen steun aan organisaties die banden hebben met terroristische organisaties en controleert of de Nederlandse bijdrage aan deze organisaties wordt besteed aan de afgesproken doelstellingen. Indien ondanks controles en toezicht toch blijkt dat een partnerorganisatie banden heeft met een terroristische organisatie, dan wordt opgetreden. In het geval van UAWC wordt onderzocht of er sprake is van banden met PFLP, op basis daarvan zullen conclusies getrokken worden over de samenwerking.
Kunt u een complete lijst geven van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld krijgen – of de afgelopen jaren hebben gekregen – inclusief de bedragen?
Het kabinet verwijst naar openaid.nl voor een overzicht van de huidige steun en afgesloten projecten. Voor een overzicht van Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties die in 2020 vanuit de gedelegeerde middelen worden gesteund verwijst het kabinet tevens naar de antwoorden op vragen van het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, Aanhangsel van de Handelingen nr. 3108.
Bent u bereid niet alleen de organisaties Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en Al-Mezan, maar alle Palestijnse organisaties aan wie u hulpgeld geeft grondig door te lichten op banden met terreurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Verondersteld wordt dat met doorlichten wordt bedoeld een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden met terroristische organisaties.
Voordat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bijdragen toevertrouwt aan organisaties is het noodzakelijk om vast te stellen of BZ hier geen onverantwoorde risico’s loopt. Een risicoanalyse van de organisatie en integriteit-toets is hierbij een verplicht onderdeel. Hierbij wordt onder meer bezien of de organisatie wel in staat is om de beoogde activiteit op een doelmatige wijze uit te voeren, of de organisatiecapaciteit voldoende is wat betreft structuur, omvang en management, of er voldoende financiële basis is voor de uitvoering, of de mensen die er werken de benodigde kennis en ervaring hebben, of de financiële administratie op orde is en of er deugdelijke interne controlemechanismes bestaan. Tijdens deze beoordeling kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of de organisatie voldoet aan het (bij subsidies verplichte) normenkader financieel beheer en of ze – in geval van uit ODA-middelen gefinancierde activiteiten – in staat zijn te rapporteren conform de normen van BZ en International Aid Transparency Initiative (IATI). Ook gedurende de looptijd van de activiteit vindt er monitoring plaats aan de hand van voortgangsrapportages en accountantsrapporten. Binnen BZ vindt er dus zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van activiteiten zorgvuldig risicomanagement plaats. Zie ook de Kamerbrief van 8 september jl., met kenmerk 2020Z15518/2020D33541. Het ministerie heeft een zero-tolerance beleid met betrekking tot misstanden. Ieder vermoeden wordt onderzocht en daar waar daadwerkelijk sprake is van een misstand wordt het sanctiebeleid toegepast. Desondanks kunnen er misstanden met door BZ beschikbaar gestelde middelen voorkomen.
Wilt u per direct de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah sluiten, omdat u kennelijk niet in staat bent om te voorkomen dat de Nederlandse vertegenwoordiging wordt gebruikt/misbruikt voor terrorismefinanciering?
Nee.
Indien u de vorige vraag met een «nee» heeft beantwoord, kunt u er dan in ieder geval voor zorgen dat zolang de onderzoeken lopen, er geen toegangspasjes voor de vertegenwoordiging meer worden afgegeven aan medewerkers en bestuursleden van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Voordewind, Weverling, Van der Staaij en de Roon, d.d. 20 augustus 2020, Aanhangsel Handelingen 2019–2020, nr. 3819. Het gaat hier overigens uitdrukkelijk niet om een toegangspasje voor de Nederlandse Vertegenwoordiging, maar om een pasje waarmee zij zich konden identificeren als medewerker van een organisatie die door de Nederlandse Vertegenwoordiging gesteund wordt.
Bent u bereid alle Nederlandse hulpgelden aan Palestijnse organisaties per direct stop te zetten?
Nee. De Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties maakt deel uit van de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israel, op basis van de grenzen van 1967.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De vernietigde dossiers |
|
Bart Snels (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het grootste deel van de 9.000 vernietigde dossiers (namelijk 7.087 dossiers) is vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020?
Ja dat klopt 7.087 beroepsdossiers zijn in 2020 vernietigd. Ik betreur het dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.1 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Klopt het dat diverse Wob-verzoeken uit 2019 en 2020 door deze vernietiging op een onvolledige manier openbaar zijn gemaakt?
Nee dat klopt niet. De betreffende beroepsdossiers bevatten informatie over individuele procedures van toeslaggerechtigden, bovendien bevatten deze dossiers privéinformatie van burgers. Individuele beroepsdossiers worden als zodanig niet openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek.
Wanneer zijn de overige 1.913 dossiers precies vernietigd? Over welke jaren gaat het hier?
In totaal zijn er 8.938 dossiers vernietigd.2 In onderstaande tabel treft u een totaaloverzicht aan. Hierin is per aanleverjaar van het beroepsdossier voor toeslagen aangegeven hoeveel dossiers in welk jaar vernietigd zijn. Niet bekend is op welke data de vernietiging van 2014 heeft plaatsgevonden. In 2019 heeft de vernietiging plaatsgevonden tussen 1 januari en 14 maart, de vernietiging in 2020 heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 29 april. Nog niet bekend is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Dit wordt nog uitgezocht en daar zal ik u in een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag over informeren.
1.049
910
2019
797
2019
770
2020
1.121
2020
102
2014
3.757
2020
32
42
2014
1.439
2020
Dit betreft het door Doc-Direckt geregistreerde aanleverjaar.
Daarnaast zijn er 23 dossiers administratief bekend in het beheerssysteem van Doc-Direkt, maar niet fysiek.
Klopt het dat er in 2014 ook 144 dossiers zijn vernietigd en dat er toen niet is voldaan aan de 7-jaarstermijn? Van welk Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaken waren deze dossiers onderdeel?
Ja, dat klopt. Deze dossiers zijn in 2013 en 2014 bij het archief aangeleverd door Toeslagen. Door de vermenging in de administratie en het magazijn zijn deze dozen niet opgemerkt en is daarbij ook niet voldaan aan de 7-jaarstermijn. Momenteel wordt gekeken of te achterhalen is van welke personen de vernietigde dossiers zijn, dan is ook te achterhalen of deze betrokken waren bij een CAF-zaak. Hiervoor geldt ook dat ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Klopt het dat er in 2019 ook nog eens 1.707 dossiers zijn vernietigd? Klopt het dat niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien, aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem?
Ja dat klopt, zie hiervoor ook de tabel bij het antwoord op vraag 3. Zoals aangegeven wordt nog onderzocht of te achterhalen is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben.
Is de Landsadvocaat, die sinds oktober 2018 is betrokken in de toeslagenaffaire vanwege het bepalen van de volledigheid van dossiers, geïnformeerd over deze vernietiging van dossiers? Beschikte de Landsadvocaat dan wel over alle stukken? Hoe reageerde de Landsadvocaat op het bericht dat er dossiers waren vernietigd?
De vernietiging van de beroepsdossiers ziet op beroepszaken die reeds in eerdere jaren zijn afgerond en die onherroepelijk zijn komen vast te staan. In het geval de Landsadvocaat in een dergelijke beroepszaak betrokken is geweest, heeft hij destijds over de stukken kunnen beschikken. De Landsadvocaat is over het bericht van de dossiervernietiging niet apart geïnformeerd en heeft hierop niet gereageerd.
Heeft u geprobeerd een reconstructie te maken van de ten onrechte vernietigde dossiers zodat deze teruggevonden kunnen worden?
Zoals ook in antwoord 3 aangekondigd wordt gekeken of achterhaald kan worden op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Met de Raad voor de Rechtspraak is overleg om te kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Op welke wijze is gegarandeerd dat het onderzoek naar de vernietiging van deze dossiers onafhankelijk is?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: IO&E) neemt de vroegtijdige vernietiging van dossiers mee in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij de Belastingdienst welke inmiddels gestart is. De IO&E is een zelfstandige inspectie die losstaat van de Belastingdienst. Afronding van het onderzoek is voorzien voor het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u de hele mail- en briefwisseling betreffende het besluit over de beroepszaken van de Belastingdienst/Toeslagen in 2019 en 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Bijgevoegd treft u een notitie van 10 juli jl. met daarbij een eerdere notitie van 29 juni jl. en een memo van 25 juni jl. rondom de vernietigde dossiers. De namen van medewerkers zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Heeft er iemand gewaarschuwd om deze dossiers niet te vernietigen? Zo ja, wie? Wat is er met het signaal gebeurd?
Er zijn geen documenten of signalen gevonden waaruit een dergelijke waarschuwing blijkt.
Kunt u alle stukken over de vernietiging van deze 9.000 dossiers aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, behoudens vragen 9 en 11 die zijn gebundeld.
Het bericht ‘Granuliet duizend keer gevaarlijker dan gedacht: Rijkswaterstaat maakte rekenfout’. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Granuliet duizend keer gevaarlijker dan gedacht: Rijkswaterstaat maakte rekenfout»1 uit de Gelderlander en het artikel «Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort»2 van Zembla?
Heeft Rijkswaterstaat inderdaad een ernstige rekenfout gemaakt bij de risicoberekening van de granulietstort in de Gelderse natuurplas Over de Maas?
Welke gevolgen heeft dit, indien hier sprake van is, dan voor de eerder verstrekte vergunningverlening ten aanzien van het storten van granuliet?
Wat zijn de concrete gevaren voor het drinkwater, de flora en fauna en de bewoners in gemeente West Maas en Waal en regio indien deze informatie klopt?
Kunt u gezien de mogelijke schadelijke gevolgen nog deze week bovenstaande vragen beantwoorden?
Het bericht dat de scholingspot van ‘NL leert door’ leeg is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt de in het artikel genoemde constatering dat 22.000 mensen via het loket «Nederland leert door» een aanvraag hebben gedaan voor gratis scholing en advies? Klopt het ook dat het loket «Nederland leert door» sinds 1 september jongstleden gesloten is en mensen geen aanvragen meer kunnen doen?1
Ja, het klopt dat sinds 1 augustus dit jaar 22.000 mensen zich via een loopbaanadviseur hebben aangemeld voor een kosteloos ontwikkeladvies en dat het ontwikkeladviesportaal, waar deze trajecten werden geregistreerd, op 1 september jl. gesloten is. NL Leert Door bestaat uit twee regelingen, naast de regeling voor ontwikkeladvies is er ook een regeling voor scholing die recent op 5 september jl. in werking is getreden.
In hoeverre hebben werknemers, ondernemers of werkzoekenden gedurende de afgelopen maanden via andere loketten, fondsen of subsidiepotten gebruik gemaakt van scholing en advies?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor werknemers, ondernemers of werkzoekenden om een ontwikkel- of loopbaanadvies te kunnen krijgen of aan scholing deel te nemen. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak mogelijkheden om loopbaanadviestrajecten of scholing te volgen en kunnen werkenden ook via vakbonden adviestrajecten volgen. Ik heb geen informatie over hoeveel er door private partijen de afgelopen maanden is geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling.
Naast private investeringen zijn er ook verschillende publieke regelingen voor advies en scholing. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld bij regionale leerwerkloketten terecht voor vragen over ontwikkeling en kunnen mkb-ondernemingen via de SLIM-regeling onder meer subsidie aanvragen voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten voor werkenden in hun organisatie en voor het opzetten van bedrijfsscholen. Ook in de SLIM-regeling blijken ontwikkel- en loopbaanadviezen populair. In het eerste aanvraagtijdvak voor individuele ondernemingen – dat in maart dit jaar open stond – is door 1100 mkb-ondernemingen subsidie aangevraagd voor (onder meer) ontwikkel- en loopbaanadviezen. In hoeverre deze adviezen ook hebben plaatsgevonden kan ik nog niet zeggen, omdat de projecten nog lopen.
Voor de zomer heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik na de zomer een brief stuur met een routekaart voor LLO. Daarin zal ik meer uitgebreid terug- en vooruitblikken op het LLO-beleid en zal ik ook ingaan op wat we op dat moment weten over het gebruik van verschillende regelingen met betrekking tot advies en scholing.
Is bekend hoeveel geld er vanuit werkgevers, opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en mensen zelf is besteed aan scholing en advies gedurende de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, de overheid en mensen zelf? Hoe zorgt u ervoor dat de in het tweede steunpakket beschikbaar gestelde vijftig miljoen euro aangevuld wordt met geld van werkgevers en sectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat primair sociale partners en mensen zelf aan zet zijn en de overheid een faciliterende rol heeft. En we zien ook dat sociale partners, veel werkgevers en mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken. De investeringen van de overheid zijn er vooral op gericht om mensen die moeilijk hun weg kunnen vinden te ondersteunen en te stimuleren met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Of om in bijzondere gevallen, zoals in de huidige crisis, als vliegwiel te fungeren voor meer private investeringen. Zo wordt in de regeling NL leert door met inzet van scholing cofinanciering gevraagd van O&O-fondsen, juist om ook grotere en zwaardere (om)scholingstrajecten te kunnen realiseren.
Wat is het beroepsniveau van de mensen die een aanvraag hebben gedaan? In welke sectoren zijn/waren deze mensen werkzaam?
Op dit moment is er nog geen inzicht in beroepsniveau van de deelnemers of de sectoren waarin zij werken. Bij de registratie van ontwikkeladviestrajecten moesten de loopbaanadviseurs slechts een beperkt aantal gegevens van deelnemers doorgeven om vast te kunnen stellen dat het gaat om echte mensen en unieke deelnemers. Er komt een monitor waarin meer uitgebreid gekeken wordt naar de deelnemers aan het ontwikkeladvies. Daarin wordt ook meegenomen wat hun opleidingsniveau is en in welke sector zij werken. De eerste resultaten van deze monitor zullen naar verwachting in het vierde kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat advies en scholing vooral voor laag- en middelbaaropgeleiden (meer) waarde heeft? Hoe zorgt u ervoor dat juist zij van de mogelijkheden gebruik maken?
Nee die mening deel ik niet. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat hoger opgeleiden wel eenvoudig zelf de weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt of dat scholing voor hen geen waarde heeft. Dat geldt temeer voor de crisis waar wij ons nu in bevinden. Deze crisis stelt ons voor uitdagingen waar wij niet eerder mee te maken hebben gehad. En dit zorgt ervoor dat ook voor hoger opgeleiden van ontwikkeladvies en scholing van groot belang kunnen zijn om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is het zo dat laag- en middelbaaropgeleiden meer moeite kunnen hebben met het vinden van hun weg op de arbeidsmarkt en het inschatten van hun kansen en mogelijkheden, en minder vaak van (na-, om- en bij-)scholing gebruik maken. Om hen te stimuleren de ontwikkeladviezen te gebruiken, zijn voor de communicatie over de regeling stakeholders, zoals de vakbonden, actief betrokken om deze groepen gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat scholingsbudgetten vooral gericht zouden moeten zijn op het scholen in en naar tekortsectoren, zoals zorg, informatietechnologie en onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat «NL leert door» voorrang verleent aan scholing in en naar tekortsectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat scholing voor iedereen op elk moment van grote waarde kan zijn. Het crisispakket NL Leert Door richt zich op iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat de coronacrisis ons allemaal kan raken. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen. Scholing die wordt aangevraagd met de regeling uit NL Leert Door moet arbeidsmarktrelevant zijn, ofwel bijdragen aan een betere en duurzame arbeidsmarktpositie. Dat kan in een tekortsector zijn, maar bijvoorbeeld ook in kansberoepen. Om dit verder te stimuleren is een deel van het budget beschikbaar exclusief voor samenwerkingsverbanden (een samenwerking tussen een opleider enerzijds en bijvoorbeeld een O&O-fonds of branchevereniging anderzijds), zodat zij scholingsactiviteiten (waaronder ook omscholing) voor een bepaalde sector kunnen realiseren. Zo kunnen ook de tekortsectoren een aanvraag indienen en zo ondersteuning krijgen in het scholen in en naar hun sector.
Per wanneer komen de op 28 augustus jongstleden door u aangekondigde budgetten voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling beschikbaar? Is het mogelijk om deze versneld in te zetten ten behoeve van advies en scholing?
In de brief van 28 augustus jl. is uw kamer geïnformeerd over het steun- en herstelpakket. In dat pakket zijn middelen beschikbaar voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling. Voor de ontwikkeladviezen zal er in 2021 € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee ruim 50.000 mensen een ontwikkeladvies kunnen volgen. Tijdens het debat over deze steunmaatregelen van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de middelen voor ontwikkeladviestrajecten vanaf 1 december 2020 beschikbaar komen. Het ontwikkeladviesportaal kan vanaf die datum weer opengesteld worden, zodat mensen zich weer via een loopbaanadviseur kunnen registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Wat is uw ambitie ten aanzien van het aantal mensen dat gedurende deze coronacrisis gebruik maakt van loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing? Welke kwantitatieve verwachtingen zijn gebruikt voor het bepalen van de budgetten en zijn hierbij specifieke doelen gesteld met betrekking tot opleidingsniveau en/of tekortsectoren? Welke financieringsbronnen naast «NL leert door» verwacht u dat daarbij worden gebruikt en in welke mate?
Met het pakket aan maatregelen in NL leert door wordt – ter overbrugging van de periode tot wanneer STAP beschikbaar is – scholing aangeboden via opleiders en geïnvesteerd in ontwikkeladvies. Hiermee krijgen mensen handvatten om in deze uitdagende tijd op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan met ontwikkeling en scholing. In 2020 is er € 50 miljoen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en (online) scholing. Hiermee worden 22.000 ontwikkeladviezen gefinancierd, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is. Dit aantal was gebaseerd op een inschatting van het aantal trajecten dat de uitvoerder in de periode van augustus tot december 2020 zou kunnen afhandelen en de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Voor (online) scholing verwacht ik 50.000 tot 80.000 scholingstrajecten te kunnen financieren, hiervoor is in totaal € 34 miljoen beschikbaar. De reden voor deze verdeling heeft er in de eerste plaats mee te maken dat de middelen voor dit jaar bedoeld zijn en we de scholing ook dit jaar willen kunnen aanbieden. Bovendien is de regeling voor (online) scholing een nieuw soort regeling, waarvan we nog niet goed weten hoe deze zal werken en in hoeverre deze vorm aanslaat bij en bruikbaar is voor mensen die scholing willen volgen. We zullen daarom ook een effectevaluatie inzetten om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of de regelingen effectief en doelmatig zijn.
Voor 2021 worden er door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor deze vormen van ondersteuning. Zo komt er € 37 miljoen beschikbaar, waarmee nog eens 50.000 mensen een ontwikkeladviestraject kunnen volgen. Het portaal voor registratie van deze trajecten kan op 1 december aanstaande reeds geopend worden. Verder wordt er nog eens € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweede tranche online scholing. Hiermee kunnen ongeveer 80.000 extra scholingstrajecten worden gefinancierd. Er is voorzien in een effectevaluatie om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of deze effectief en doelmatig zijn geweest.
Bovendien wordt er in 2021 ook geïnvesteerd in maatwerktrajecten met doelgerichte ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk. Er wordt € 72 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan samenwerkingsverbanden van sectoren, sociale partners, O&O-fondsen en andere betrokkenen om werkenden die hun baan dreigen te verliezen met cofinanciering maatwerktrajecten aan te kunnen bieden. De maatwerktrajecten kunnen voorzien in scholing, maar ook in bredere arrangementen gericht op ondersteuning van werkenden. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Naar verwachting kunnen ca 70.000 mensen hiervan gebruik maken.
De coronacrisis kan ons allemaal raken. Hoewel van sommige sectoren duidelijk is dat ze hard geraakt worden door de coronacrisis, blijft heel moeilijk te voorspellen waar, wanneer en bij wie de klappen precies zullen gaan vallen. Dat maakt het ook lastig om regelingen te richten op bijvoorbeeld opleidingsniveau of sector waarin iemand werkzaam is. Daar komt bij dat het op die manier richten van de regelingen uitvoeringstechnisch complex is en meer tijd vergt, terwijl het tegelijkertijd zaak is om de ondersteuning in de vorm van ontwikkeladvies en scholing in zeer korte tijd beschikbaar te kunnen stellen. Daarom zijn er tot op heden geen specifieke doelen gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau en of/tekortsector. Wel proberen wij via communicatie bepaalde doelgroepen, die een grotere kans lopen om bijvoorbeeld het werk te verliezen, te bereiken. Bovendien komt er een monitor voor beide regelingen die onder andere inzicht moet geven in de eigenschappen en kenmerken van deelnemers.
Hoe zorgt u ervoor dat werkzoekenden, werkenden, ondernemers en zelfstandigen geïnformeerd worden over alle beschikbare en financiële mogelijkheden voor om- en bijscholing naar een tekortberoep?
Informatie over mogelijkheden voor om- en bijscholing in brede zin zal onder meer worden gedeeld via hoewerktnederland.nl en slimwerkgeven.nl. Daarnaast is er rondom NL leert door een communicatiecampagne ingericht die er op gericht is om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken. Die campagne zal, gelet op de uitbreiding van de beschikbare middelen in 2021, worden gecontinueerd. Daarbij zal er ook aandacht komen voor communicatie over de nieuwe subsidie voor samenwerkingsverbanden voor het aanbieden van maatwerktrajecten.
Als het gaat om communicatie over regelingen vanuit de overheid zal aan de hand van het doel en de doelgroep van de regeling boven dien worden bezien of en in hoeverre het nodig is om de regeling specifiek onder de aandacht te brengen bij deze doelgroep. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld radio, online advertenties en de inzet van sociale media. Bij de inkoop kan rekening worden gehouden met waar bepaalde doelgroepen het beste vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast kan informatie verspreid via een netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling, zoals ook is gebeurd bij NL leert door. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Het gifterrein in Krimpen aan den IJssel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gifterrein EMK Krimpen aan den IJssel baart Provincie grote zorgen»1 en «Nieuw leven voor het EMK- terrein»?2
Ja.
Klopt het dat er in de jaren zeventig minimaal 73.000 ton chemisch afval van het EMK-terrein (Exploitatie Maatschappij Krimpen) is verdwenen? Is er bekend hoeveel daarvan in de grond is gelopen op het voormalige terrein van EMK? Waarom is er in de jaren tachtig voor gekozen om het EMK-terrein niet te reinigen en werd er gekozen voor een IBC-maatregel (Isoleren, Beheersen en Controleren)?
Het is ons niet bekend waarop de in de publicaties genoemde 73.000 ton verdwenen chemisch afval van het bedrijf EMK is gebaseerd. Het EMK-terrein terrein heeft een lange industriële geschiedenis. Als laatste was hier de B.V. Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK) gevestigd. Na de sluiting van het bedrijf EMK heeft de ingestelde projectgroep EMK in november 1982 een werkbeschrijving laten opstellen voor de sanering van de boven- en ondergrondse opslag. Dit was nodig vanwege de slechte conditie waarin de onder- en bovengrondse opslag van chemische afvalstoffen op het terrein zich bevonden en ter voorkoming van verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater.
Bij het slopen en opruimen van de bovengrondse tanks in 1984 is circa 4.000 m3 aan afvalstoffen van de locatie afgevoerd. In het saneringsonderzoek uit 1984 wordt gesproken over 350.000 m3 te saneren grond en in het raamsaneringsplan van 2016 is sprake van het afvoeren van circa 90.000 m3 verontreinigde grond ter verwerking. Op basis van deze getallen kan wel geconcludeerd worden dat grote hoeveelheden afvalstoffen in de bodem ter plaatse terecht moeten zijn gekomen.
Op basis van het saneringsonderzoek in 1984 is door het adviesbureau IWACO b.v. in opdracht van het toenmalig Openbaar Lichaam Rijnmond een saneringsonderzoek uitgevoerd, waarbij meerdere saneringsvarianten zijn afgewogen. Hierop is uiteindelijk besloten om de locatie te saneren door middel van een IBC-aanpak (Isoleren, Beheren, Controleren) met een zo sober en doelmatig mogelijke isolatie.
In de jaren tachtig kon bij bodemsaneringen, in het kader van de Interimwet Bodemsanering, de afweging worden gemaakt tussen multifunctioneel saneren, waarbij alle verontreiniging verwijderd werd of IBC. Op basis van locatie-specifieke, technische, milieuhygiënische en/of financiële omstandigheden kon afgeweken worden van multifunctioneel saneren. Dit laatste was ook het geval bij het EMK-terrein. De variant waarbij alle verontreiniging werd ontgraven en vervolgens gestort werd toen geraamd op meer dan 100 miljoen gulden. De haalbaarheid van deze IBC-saneringsvariant is nader uitgewerkt in de haalbaarheidsstudie isolatie EMK-terrein te Krimpen aan den IJssel van november 1986 opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland Dienst Rijnmond.
Hoe beoordeelt u het feit dat 5,3 hectare staatsterrein dat tot grote diepte vol zit met allerlei soorten chemisch afval, en dat daarmee de grootste gifbelt van Nederland is, na veertig jaar nog steeds niet gesaneerd is?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is voor het EMK-terrein een IBC-sanering toegepast waarbij er bewust voor is gekozen om de milieuhygiënische risico’s en verspreidingsrisico’s ter plekke te beheersen. Het volledig multifunctioneel saneren door het verwijderen van alle verontreiniging werd niet haalbaar geacht. Dat geldt nog steeds.
Onderdeel van de IBC-sanering is de afdekking met een bijna 6 hectare grote asfaltplaat en is het terrein afgesloten van de omgeving. Het terrein heeft daarmee geen maatschappelijke waarde. Om die reden heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel in 2012 verzocht om na te gaan of met een aanvullende, functionele hersanering het terrein alsnog geschikt gemaakt kan worden voor industrieel gebruik. Uit onderzoek is eind 2014 gebleken dat een aanvullende functionele hersanering mogelijk is. De onderzoeken zijn in opdracht van de DCMR uitgevoerd.
Om te komen tot de hersanering en herontwikkeling van het EMK-terrein hebben het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Krimpen aan den IJssel en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard op 13 mei 2015 een bestuurlijke overeenkomst gesloten. Het doel van de overeenkomst is het eeuwigdurende beheer van het EMK-terrein te beëindigen en de herontwikkeling van het EMK-terrein tot bedrijfsterrein op milieuhygiënische en waterstaatkundig verantwoorde en kosteneffectieve wijze mogelijk te maken.
Kunt u aangeven welke kosten tot op heden zijn gemaakt om sterk verontreinigd grondwater vanuit het geïsoleerde gebied op te pompen en te reinigen alvorens te worden geloosd om de druk op de damwand te verminderen? Kunt u toelichten of dit aanvankelijk was voorzien? Kunt u een uitsplitsing maken welke andere vaste en variabele kosten bij deze IBC-maatregel zijn gemaakt?
Direct na afronding van de IBC-sanering is in opdracht van de provincie Zuid-Holland in mei 1991 een nazorgprogramma opgesteld. Hierin is rekening gehouden met nazorg en daarmee ook met nazorgkosten. Door een hogere grondwaterstand en als gevolg daarvan een te grote belasting van de damwanden is in 1994 een aanvullende ondiepe grondwaterbeheersing geplaatst. De nazorgkosten bedragen gemiddeld circa € 250.000 per jaar (exclusief herinvesteringen). In deze nazorgkosten zijn opgenomen:
Het instandhouden van het onttrekkingssysteem en zuivering
Inspectie en onderhoud onttrekkingssysteem en zuivering
Monitoring grondwater in peilbuizen
Terreinonderhoud
Inkoop/aanbesteding werkzaamheden nazorg
Apparaatskosten
Kunt u bevestigen dat de huidige staat van de stalen damwand langs de Sliksloot een veilige diepere ontgraving tijdens de bodemsanering belemmert? Wat zegt dit over de huidige kwaliteit van deze damwand? Wat is de staat van de damwand aan de kant van de Hollandsche IJssel?
De aannemer heeft in het najaar van 2019 ten behoeve van de uitvoering onderzoeken laten uitvoeren naar de kwaliteit van de damwanden. Uit de inspectie is gebleken dat de damwanden langs de Hollandse IJssel en Sliksloot in redelijke staat verkeren. Er zijn geen substantiële beschadigingen aangetroffen en de damwanden voldoen op dit moment aan zijn functie om de verontreiniging te isoleren en om de milieuhygiënische risico’s en de risico’s voor verspreiding weg te nemen. De damwand is in de huidige vorm niet geschikt om een diepe ontgraving mogelijk te maken. De damwand langs de Hollandsche IJssel kan middels versteviging wel geschikt gemaakt worden ten behoeve van een ontgraving van de verontreiniging.
Bestaat het risico dat er giftige stoffen kunnen weglekken als er niet wordt ingegrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de omgeving aangezien dit stukje grond nabij grote rivieren ligt?
Onderdeel van de IBC-sanering is het grondwaterbeheerssysteem. Dit systeem wordt voortgezet totdat de hersanering is uitgevoerd. Zolang de huidige beheeronttrekking aan de binnenzijde van de damwand in stand wordt gehouden is er geen risico op verspreiding van de verontreiniging. Het systeem wordt conform het nazorgplan regelmatig gecontroleerd en indien nodig worden maatregelen genomen. Het toezicht op de werking van de IBC-maatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd aan het bevoegd gezag de DCMR.
Klopt het dat het ministerie recentelijk opdracht heeft gegeven tot sanering, maar dat dit deze zomer weer is stilgelegd? Wat zijn hiervan de redenen? Spelen hoge kosten hier een rol?
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in 2012 het Ministerie, namens de Staat eigenaar van het terrein, verzocht om na te gaan of met een aanvullende, functionele hersanering het terrein alsnog geschikt gemaakt kon worden voor industrieel gebruik. Uit onderzoek is eind 2014 gebleken dat een aanvullende functionele hersanering mogelijk is waarbij het EMK-terrein weer een maatschappelijke functie krijgt. De uitgangspunten voor de hersanering en herontwikkeling zijn vastgelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst hersanering en herontwikkeling EMK-terrein. Deze overeenkomst is op 13 mei 2015 overeengekomen met de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Krimpen aan den IJssel en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van deze afspraken heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2018 opdracht gegeven om te komen tot hersanering en herontwikkeling van het EMK-terrein. De insteek van de hersanering is om de actieve nazorg voor de verontreiniging te beëindigen en dat het terrein geschikt wordt voor industrieterrein. De insteek van de hersanering is niet om alle verontreiniging te verwijderen. Dit is vanwege de diepte van de verontreiniging niet mogelijk. In het raamsaneringsplan van 22 januari 2016, opgesteld in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikt door bevoegd gezag, de DCMR, op 28 april 2016 gaat uit van het verwijderen van mobiele verontreinigingen in combinatie met een isolatie variant.
De eerste fase van de hersanering en de herontwikkeling is door de aannemer in juni 2020 afgerond. Afgelopen maanden is reeds 1,6 hectare van het EMK-terrein bouwrijp gemaakt. Op dit deel van het terrein zijn geen EMK-gerelateerde verontreinigingen aangetroffen en daarmee kan dit als bouwterrein worden uitgegeven.
Tijdens de voorbereiding van de hersaneringswerkzaamheden voor de rest van het terrein is door de aannemer verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij een aantal niet voorspelbare en onvoorziene omstandigheden naar voren zijn gekomen. In de ondergrond is meer mobiele verontreiniging op diepte aangetroffen. Deze verontreiniging bevindt zich binnen de isolatie van de IBC-variant. Verder is de civieltechnische kwaliteit van de bestaande damwanden niet voldoende om nabij de voorgenomen ontgraving op grote diepte langs de Sliksloot veilig uit te voeren. De damwand is wel van voldoende kwaliteit ten behoeve van de huidige isolatievariant. Ook speelt dat de verontreinigde grond niet kan worden afgevoerd naar de thermische reiniger. In mijn beantwoording van de vragen gesteld door het lid Von Martels (CDA) over de problemen met thermisch gereinigde grond (TGG) heb ik hier melding van gemaakt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1225). Tot slot is een complicerende factor dat in de aanwezige AVI-slakken licht verhoogde gehalten aan PFAS zijn aangetoond. De gehalten liggen onder de huidige normen voor toepassing echter de verhoogde gehalten zorgen ervoor dat het grondwater, dat opgepompt wordt ten behoeve van de isolatie variant, aanvullend gereinigd moet worden. Anders worden de lozingseisen voor PFAS overschreden. Het is te kostbaar om de AVI-slakken te verwijderen.
Dit maakt dat de uitvoering van de oorspronkelijke opzet, zoals vast gelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst op dit moment onmogelijk en buitengewoon kostbaar. De extra kosten staan daarbij niet meer in verhouding tot de maatschappelijke opbrengsten. Voor de goede orde, ook bij de hersanering is het technisch niet mogelijk om alle verontreiniging te verwijderen. Daarom hebben de bestuurlijke partners gezamenlijk besloten tot een heroriëntatie op de uitvoering van het project.
Klopt het dat het saneren behelst dat de grond thermisch gereinigd zou gaan worden in de Eemshaven, maar dat het door de aanwezige hoeveelheid PFAS niet vervoerd mag worden? En zou die grond daar überhaupt van PFAS ontdaan kunnen worden? Hoe zou dit opgelost kunnen worden onder de huidige wetgeving? Wat zijn de alternatieven?
Naar aanleiding van het tijdelijk handelingskader PFAS is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de grond en in het grondwater op het EMK-terrein. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de gehalten PFAS buiten het EMK-terrein om een indruk te krijgen van de lokale waarden.
De PFAS-gehalten in de verontreinigde grond liggen beneden de huidige (toepassing)normen. De aanwezigheid van PFAS speelt geen rol bij het niet kunnen thermisch reinigen van de grond. Wel speelt het probleem dat de thermische reinigers momenteel geen grond accepteren vanwege stagnatie in de afzet van de gereinigde grond. Hier wordt door de verschillende betrokkenen aan gewerkt.
Klopt het dat uit recentelijk technisch onderzoek is gebleken dat de grond nog meer verontreinigd is dan gedacht? Zo ja, waarom was de schaal van de vervuiling niet eerder bekend aangezien het terrein er al veertig jaar zo bij ligt en er de afgelopen jaren zeer frequent onderzoek gedaan is? Welke giftige stoffen zijn er aangetroffen en tot hoe diep zit de vervuiling?
Uit recent bodemonderzoek is gebleken dat in de ondergrond binnen de isolatie variant meer mobiele verontreiniging is aangetroffen dan bekend was op basis van eerdere bodemonderzoeken. Deze recent ontdekte vervuiling zit dieper dan de eerder aangetoonde verontreiniging. Deze wordt tegengehouden door het onderliggende klei- en veenpakket dat ook circa 2 meter dieper ligt dan bij het overige deel van het terrein. Dit betekent dat ook deze verontreiniging in horizontale en verticale richting volledig wordt geïsoleerd, beheerd en gecontroleerd. Gezien de complexiteit van bodemonderzoeken op deze locatie, waaronder de aanwezigheid van puin in de ondergrond, was het eerder niet mogelijk om alles tot in detail en tot voldoende diepte in beeld te brengen.
De verontreiniging die op het terrein is aangetoond bestaat uit een mix van diverse verontreinigingen, waaronder minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), fenolen en creosoten. De concentraties van deze stoffen in de grond zijn zeer hoog (tot tienduizenden mg/kg droge stof en pure olie en teer) en bevinden zich vanaf enkele meters diepte tot 6 à 9 meter onder het maaiveld. In het grondwater zijn de sterkste verontreinigingen tot dezelfde diepte aangetoond. De risico’s van deze verontreiniging zijn door de uitgevoerde IBC-variant richting de omgeving volledig weggenomen. Naar de diepte toe wordt de verspreiding van de mobiele component geremd door de aanwezige klei en veenlaag die een natuurlijke barrière vormt tegen verspreiding.
Hoe ziet de heroriëntatie van het saneringsproject eruit? Wat zijn de vervolgstappen? Kunt u toezeggen dat de sanering van het volledige terrein nog steeds uw ambitie is?
De heroriëntatie is gericht op het bereiken van een passende ruimtelijke functie in relatie tot de mogelijkheden voor de hersanering. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige omstandigheden. Ten behoeve van de heroriëntatie wordt een aantal herontwikkeling- en saneringsvarianten in beeld gebracht om een goede afweging te kunnen maken met alle partners van de Bestuurlijke Overeenkomst. Tevens wordt ook de speciale klankbordgroep, bestaande uit bewoners en belanghebbenden, bij de heroriëntatie betrokken, omdat ik het belangrijk vind dat zij op een goede manier hun inbreng kunnen leveren.
Het bericht ‘Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins»?1
In het artikel bevestigt de woordvoerder van de Europese Commissie dat de regels over aansprakelijkheid niet zullen veranderen. Dat beeld deel ik. Tegelijkertijd geeft de woordvoerder aan dat het een andere vraag is of regeringen van landen farmaceutische bedrijven op de een of andere manier zullen vrijwaren van toekomstige claims. Daarmee bedoelt de woordvoerder, zo blijkt uit uitlatingen van de Commissie, dat lidstaten bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden financiële compensatie kunnen bieden bij claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De vermeende suggestie uit het artikel dat de Europese Commissie in de contracten een vrijstelling van de wettelijke productaansprakelijkheid voor farmaceuten zou hebben geregeld, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat deze lobby de ware intenties van big farma blootlegt, te weten cashen op de crisis in plaats van de pandemie uit te roeien?
De farmaceutische bedrijven waarmee de Commissie in gesprek is, zijn bedrijven die erkennen dat de wereld op dit moment in een crisis verkeert. Zij tonen hun commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig vaccin dat een einde zal brengen aan de pandemie. Van sommige van de vaccins tegen Covid-19 die zij ontwikkelen, zijn er hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.3 Ik herken het beeld niet dat farmaceutische bedrijven vooral geld willen verdienen in plaats van de pandemie te willen bestrijden.
Kunt u garanderen dat de Europese regels over aansprakelijkheid van toepassing zijn en blijven op farmabedrijven die zich bezighouden met de ontwikkeling van coronavaccins?
De Europese Commissie heeft ook tijdens een bijeenkomst van de commissie voor volksgezondheid op 7 september 2020 in het Europees parlement verklaard dat alle wetgeving van de EU inzake productaansprakelijkheid volledig wordt gerespecteerd en dat de rechten van burgers onaangetast blijven.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn farmabedrijven te beschermen tegen rechtszaken?
Ja. In de Geneesmiddelenrichtlijn is opgenomen dat het toekennen van een handelsvergunning niets afdoet aan de aansprakelijkheid van een fabrikant en vergunninghouder. In Nederland is dat geregeld in het Burgerlijk Wetboek; dat is onverkort van toepassing. Als een geneesmiddel wordt gebruikt in lijn met de goedgekeurde indicaties, ligt de aansprakelijkheid bij de fabrikant of vergunninghouder.
Welk precedent is er voor het vrijstellen van de farmaceutische industrie van aansprakelijkheid, zowel binnen als buiten de EU?
Een aantal jaren geleden is voor de behandeling van een Ebola patiënt Favipiravir toegediend. Dit product was op dat moment alleen in Japan geregistreerd voor de indicatie ernstige influenza en de fabrikant was toen gevrijwaard van aansprakelijkheid, omdat het product op dat moment geen registratie voor de indicatie Ebola had. Een ander geval betrof het behandelen van een Lassakoorts patiënt met Ribavirine, een product dat geregistreerd is voor de behandeling van patiënten met chronische hepatitis B. Ook in dit geval was de fabrikant gevrijwaard omdat het product niet voor de indicatie Lassakoorts was geregistreerd.
Welke afspraken zijn er in bestaande contracten met farmabedrijven met betrekking tot bescherming voor eventuele rechtszaken?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid wordt volledig gerespecteerd en blijft op het bedrijf rusten. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken.
Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van AstraZeneca bestuurder Dobber: «Dit is een unieke situatie waarin wij als bedrijf simpelweg het risico niet kunnen nemen. Wij vragen in onze contracten om vrijstelling. Voor de meeste landen is het acceptabel om deze risico's zelf te dragen, omdat dat in het nationale belang is.»?
Zie antwoord 3.
Hoeveel zou zo’n dekking de staat mogelijkerwijs kunnen kosten?
Omdat er in de Europese Unie geen sprake is van vrijstelling van productaansprakelijkheid, is een dekking daarvoor ook niet aan de orde. Eventuele zeldzame bijwerkingen van een vaccin, komen soms pas na registratie bij toepassing op grote schaal aan het licht. Vooraf is een dekking daarom moeilijk in te schatten.
Wat is uw reactie op de rechtvaardiging die lobbyorganisatie the European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) aanhaalt met betrekking tot de extra risico’s die ontstaan met het zo snel mogelijk ontwikkelen van een vaccin?
In het statement van negen grote farmaceutische bedrijven zie ik bevestiging van het feit dat deze bedrijven alles op alles zetten om een veilig vaccin tegen COVID-19 op de markt te brengen. Het is belangrijk om te benadrukken, dat hoewel bepaalde procedures in de vaccinontwikkeling versneld / parallel uitgevoerd worden, de eventuele toelating van de vaccins tot de markt (registratie) net zo kritisch en zorgvuldig door de EMA zal worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat farmabedrijven stellen dat er onvermijdelijk risico’s ontstaan bij de snelheid waarmee de vaccins tot stand komen? Hoe kan dit het geval zijn terwijl vaccins, net als in normale tijden, alle vereiste goedkeuringen moeten verkrijgen en alle gebruikelijke procedures moeten doorlopen?
We willen natuurlijk zo snel mogelijk een vaccin tegen het coronavirus, maar dit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit en veiligheid. De COVID-19 vaccins die worden ontwikkeld moeten aan de hoogste zorgvuldigheids- en veiligheidseisen voldoen. Er zijn verschillende stappen in de ontwikkeling die versneld kunnen worden door bijvoorbeeld klinische studies parallel te laten verlopen en de productie vast te starten, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 9 heb aangegeven. Ik wil nogmaals benadrukken dat bij de zoektocht naar een vaccin de snelheid nooit boven zorgvuldigheid mag gaan. COVID-19 vaccins zullen bij toelating tot de markt aan dezelfde eisen moeten voldoen als elk ander vaccin. Medicijnautoriteiten zoals de EMA en het CBG zien hier streng op toe.
Als, zoals beweerd wordt, de snelheid niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid, en vaccinontwikkeling aan alle gebruikelijke checks en balances onderworpen wordt, wat zou dan de rechtvaardiging zijn voor een uitzonderingspositie met betrekking tot claims, waarvan wordt verwacht dat zij een gevolg zullen zijn van de snelheid van vaccinontwikkeling?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven staan de veiligheid en werkzaamheid van een vaccin voorop. De medicijnautoriteiten zullen niet anders beoordelen dan bij andere vaccins en ook na het beoordelingsproces blijft het belangrijk de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin te monitoren. Net als bij andere medicijnen bestaat de mogelijkheid dat na toelating onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die tijdens het onderzoek niet zichtbaar waren.
Vaccinproducenten maken hoge kosten om zo snel als mogelijk een vaccin beschikbaar te stellen. Er worden daarom afspraken gemaakt om een stuk van het financiële risico af te dekken voor producenten om tijdig een veilig vaccin op de markt te brengen. In de afspraken die met vaccinproducenten worden gemaakt gaat het onder andere over het vrijwaren/compenseren voor bepaalde aansprakelijkheden onder strikte condities. Deze afspraken staan helemaal los van de toelatingsprocedure.
Deelt u de mening dat de snelheid waarmee vaccins nu tot stand komen juist in het teken moet staan van werkzaamheid en veiligheid van het vaccin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een vaccin moet ten alle tijden zo veilig mogelijk zijn. Dit is niet alleen belangrijk voor het effectief bestrijden van deze pandemie, maar is ook essentieel om het draagvlak voor vaccinaties in het algemeen hoog te houden.