Ex-partnergeweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wordt ex-partnergeweld geregistreerd als een vorm van huiselijk geweld? Zo ja, is er een verschil in registratie van huiselijk geweld waar sprake is van ex-partnergeweld en huiselijk geweld waar de huidige partner de geweldpleger is?
Veilig Thuis maakt bij de registratie van de aard van het geweld onderscheid tussen de doelgroepen van het geweld (hoofdcategorieën) en registreert daarbij ook de verschillende vormen van mishandeling (subcategorieën).
«(Ex-)partnergeweld» is een van de hoofdcategorieën. Veilig Thuis maakt in deze hoofdcategorie geen onderscheid in geweld tussen ex-partners en geweld tussen huidige partners. In de praktijk kunnen deze twee rollen (partner en ex-partner) immers niet altijd helder zijn en/of periodiek wisselen. Politie en OM kunnen in geval van ex-partnergeweld de maatschappelijke classificatie «huiselijk geweld» en de onderclassificatie «partnergeweld» toevoegen. Ex-partnergeweld wordt niet afzonderlijk geregistreerd.
Worden bij partnergeweld en bij ex-partnergeweld zowel de meldingen, de aangiften en de veroordelingen geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Veilig Thuis registreert meldingen van (ex-)partnergeweld. De politie registreert meldingen en aangiften van geweldsincidenten. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren veroordelingen van geweldsdelicten. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen aan deze registratie de maatschappelijke (onder)classificatie «partnergeweld» toevoegen.
Vindt er aparte registratie plaats bij (ex-)partnergeweld als er sprake is van meerdere geweldsincidenten tussen hetzelfde slachtoffer en dezelfde dader? Zo ja, op welke wijze wordt dit meegenomen in de registratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er vindt geen aparte registratie plaats van meerdere geweldsincidenten door dezelfde pleger bij hetzelfde slachtoffer. De verschillende incidenten kunnen wel aan elkaar gekoppeld worden: Veilig Thuis kan in de registratie meerdere meldingen van (ex-)partnergeweld waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan eenzelfde casus koppelen. Ook de politie kan in de registratie meerdere geweldsincidenten waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan elkaar koppelen. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren op zaaksniveau. Het is afhankelijk van de tenlastelegging in de strafzaak of hiervan meerdere incidenten onderdeel uitmaken.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van stalking door de ex-partner?
In het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling (WODC 2019) is stalking niet gemeten. Momenteel voert het WODC een nieuw prevalentieonderzoek naar huiselijk en seksueel geweld uit onder de Nederlandse bevolking, waarbij wel op basis van zelfrapportage gemeten wordt hoeveel personen in Nederland het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van stalking door de ex-partner. De uitkomsten van dit onderzoek verschijnen naar verwachting in het najaar van 2020 en zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf gepleegd door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS (gebaseerd op zelfrapportage door de slachtoffers in de Veiligheidsmonitor) blijkt dat in 2017 per 100 vrouwen in Nederland 2,8 vrouwen slachtoffer waren van een geweldsdelict, waarvan 9,1% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,3%).1 Voor het jaar 2018 zijn deze cijfers niet beschikbaar bij het CBS. In 2019 waren 2,7 vrouwen per 100 vrouwen slachtoffer van een geweldsdelict, waarvan 7,7% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,4%).2
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 gedood door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2017 in Nederland 18 vrouwen zijn gedood door de (ex-)partner.3 In 2018 zijn 32 vrouwen in Nederland gedood door de (ex-) partner.4 Op basis van de voorlopige cijfers van het CBS over 2019 blijkt dat in dat jaar 23 vrouwen in Nederland zijn gedood door de (ex-) partner.5
Zijn er specifieke protocollen (bij betrokken instanties) voor situaties waarin vrouwen worden bedreigd door de ex-partner en die uniek zijn voor deze situaties? Zo ja, wat zijn deze protocollen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aanpak van stalking valt samen met de aanpak van huiselijk geweld als het gaat om de afstemming, de werkwijze en de beschikbare interventies van de politie, Veilig Thuis en de strafrechtketen. Omdat inspectieonderzoek heeft laten zien dat verbeteringen nodig zijn in de aanpak van stalking, zijn er door partners specifieke protocollen ontwikkeld.
De maatregelen uit de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van JenV over de aanpak van ex-partner stalking door Bekir E. hebben geleid tot (aanscherping van) enkele specifieke protocollen voor de aanpak van stalking door ex-partners. Zo hebben het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam Rijnmond en Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond hun werkwijze voor een herkenning en inschatting van de risico’s verbeterd en beschikbaar gemaakt voor andere organisaties. Ook heeft de politie een specifieke werkinstructie voor de aanpak van stalking door de ex-partner ingevoerd, waarin onder meer de afstemming met Veilig Thuis, Reclassering en OM is opgenomen. Ten slotte heeft het OM de aanwijzingen herbeoordeeld. De aanwijzingen zullen naar aanleiding hiervan ook specifiek worden aangepast voor ex-partner stalking, als onderdeel van de aanscherping van de strafrechtelijke aanpak van stalking.
Benadrukt moet worden dat bedreiging door de ex-partner in veel gevallen samenloop laat zien met andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling6. Daarom is ook bij bedreiging door de ex-partner in de eerste plaats een integrale werkwijze de aangewezen weg. Deze werkwijze is gericht op directe veiligheid (het stoppen van het geweld en beschermen van slachtoffers) en vervolgens op duurzame veiligheid in het gezin of het huishouden (door het wegnemen van de risico’s op herhaling van het geweld).
Wordt het beleid dat beoogt vrouwen te beschermen die gevaar lopen vanwege hun partner of ex-partner geëvalueerd? Zo ja, op welke wijze vindt deze evaluatie plaats? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling7, die eind 2019 voor het eerst is gepubliceerd, laat op structurele basis zien hoe het er in Nederland voor staat met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (inclusief (ex-)partnergeweld). De impactmonitor laat zowel landelijk als regionaal zien wat de impact is van beleid en van de uitvoering. Hiermee wordt een basis gelegd voor verbetering van de aanpak en de evaluatie van beleid.
Worden incidenten van (ex-)partnergeweld benut als leermogelijkheden om hulpverlening en/of beleid te verbeteren? Zo ja, hoe worden dergelijke incidenten hiervoor benut? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de gestructureerde monitoring met behulp van de impactmonitor, is er in de uitvoering aandacht voor evaluatie. Politie, Veilig Thuis, justitieorganisaties, vrouwenopvang en hulpverlening evalueren casuïstiek. Dit gebeurt bijvoorbeeld op verzoek van professionals die na een incident op zoek zijn naar een optimale aanpak, maar ook naar aanleiding van onderzoek door de Inspectie vanwege een calamiteit.
Calamiteiten als gevolg van huiselijk geweld worden in toenemende mate door gemeenten aangegrepen voor het inrichten van leersessies of -trajecten met betrokken partijen. Gemeenten richten in toenemende mate met betrokken partijen leersessies of leertrajecten in over de aanpak van huiselijk geweld. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de handreiking «Leren van calamiteiten in het sociaal domein»8, opgesteld door de Inspecties.
Worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het maken/ontwikkelen, evalueren en/of verbeteren van beleid en/of hulpverlening? Zo ja, op welke wijze worden ervaringsdeskundigen betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het betrekken van ervaringsdeskundigen is belangrijk. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis is daarom een handreiking ontwikkeld voor gemeenten om ervaringsdeskundigheid in te zetten bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De handreiking is gedeeld met alle gemeenten.
Het programma Geweld hoort nergens thuis wordt bijgestaan door een vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen (zowel ex-plegers als ex-slachtoffers). Deze ervaringsdeskundigen stimuleren en ondersteunen het programmateam en de regio’s.
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom schrijft u in uw beantwoording op mijn vragen over het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-191 dat het onderzoek van de World Bank Group2 vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende is, maar zegt u nog niet direct toe dat u het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 nader zal onderzoeken?
Ik vind het van belang dat het eventuele onderzoek naar de relatie tussen luchtverontreiniging en COVID -19 nieuwe kennis oplevert en binnen afzienbare termijn leidt tot beleidsopties (handelingsperspectief). Daarom heb ik samen met mijn collega’s van LNV en VWS het RIVM verzocht een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit en (de ernst van) COVID-19, waarbij ook is gevraagd naar de relatieve bijdrage van veehouderij. Het RIVM is gevraagd alle opgedane kennis bij eerdere onderzoeken mee te nemen in deze verkenning en ook de internationale ontwikkelingen in dit onderzoeksveld mee te nemen. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat de onderzoeksmogelijkheden in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in het najaar.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat dit verband nader onderzocht wordt zolang er onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft u daar niet gelijk opdracht toe en wordt er eerst een verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt in verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden naar de relatie tussen COVID-19 en luchtkwaliteit alleen gekeken naar de veehouderij en niet naar de twee andere grote bronnen van luchtvervuiling: de industrie en transport/wegen? En waarom wordt er niet gekeken naar de reacties tussen de stoffen die afkomstig zijn uit die grote bronnen, die gezamenlijk smog en secundair fijnstof vormen? Wordt dit nog nader meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Centraal in het verzoek aan RIVM aangaande de verkenning naar onderzoeksmogelijkheden is het antwoord op de vraag of het mogelijk is om de relatie tussen luchtkwaliteit in algemene zin, en de ernst van de gevolgen van infectie COVID-19 te onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken of het mogelijk is om de relatieve bijdrage van de veehouderij hierin te onderzoeken.
Erkent u dat het in het belang van de volksgezondheid noodzakelijk is om rekening te houden met het vermeende verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19? Deelt u de mening dat het beleid daarop zou moeten worden aangepast zolang er nog geen uitsluitsel bestaat over het verband? Zo nee, waarom niet?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt.
De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met minimaal 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij, de kringlooplandbouw en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en gezondheid in Nederland. Ik wil benadrukken dat overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht is achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Wat zijn sinds de uitbraak van de corona-epidemie in Nederland de percentages besmettingen, ziekenhuisopnamen en doden per provincie? Is het nog steeds zo dat daarin één of meerdere provincies negatief opvallen? Zo ja, welke verklaring(en) heeft u daarvoor en is dit voor u reden voor aanvullend beleid?
De verspreiding van de COVID-19 infecties over de provincies is zoals u in de media en in de politieke debatten rondom COVID heeft gehoord, continue aan verandering onderhevig. Voor de actuele cijfers per provincie publiceert het RIVM een wekelijks gedetailleerd epidemiologisch rapport met aantallen meldingen, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen per provincie. Voor informatie per regio en gemeente verwijs ik u naar deinformatie op het coronadashboard van de rijksoverheid: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/ en de RIVM website:
Investeert het Rijk in mobiele meetstations, sensornetwerken en lokaal aanvullende metingen als mogelijkheden voor het registreren van luchtvervuiling in regio’s en provincies, waarnaar u verwijst in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate? Hebben provincies toezeggingen gedaan voor investeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Betreft het hier metingen die juridische en beleidsmatige zeggingskracht kunnen hebben, zoals dat geldt voor de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML-metingen) door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voortkomend uit de Europese Richtlijn? Zo ja, welke LML-meetpalen komen erbij in Nederland, en waar? Zo nee, wat ziet u dan als meerwaarde van dergelijke «tandeloze» metingen?
Ja, het Rijk zal in het kader van het Schone Lucht Akkoord participeren in een pilot voor meerdere mobiele ankerstations met daaromheen een sensornetwerk. De ankerstations worden beheerd door het RIVM en zullen daarmee voldoen aan de kwaliteitsvereisten die aan het LML worden gesteld, en de bijbehorende zeggingskracht hebben. De pilot wordt uitgevoerd met maximaal 5 ankerstations, welke beschikbaar komen binnen het huidige LML. Diverse gemeenten hebben aangegeven interesse te hebben in deelname en daarbij ook financieel bij te willen dragen. Na afronding van de inventariserende fase zal bepaald worden waar de ankerstations exact geplaatst worden. Daarbij zal primair rekening gehouden worden met het creëren van zoveel mogelijk kennis en ervaring met sensormetingen om te bepalen of deze in de toekomst gebruikt zouden kunnen worden voor de formele monitoring van luchtkwaliteit. Daarnaast zal bij de verdeling van de ankerstations ook gekeken worden naar het verder optimaliseren van de landelijke dekking van het LML.
Op welke manier houdt u zicht op de cumulatie van luchtvervuiling vanuit de door u genoemde belangrijke bronnen verkeer, landbouw, houtskool en industrie? Doet u dat via metingen of berekeningen?
Luchtvervuiling wordt veroorzaakt door veel verschillende bronnen, en de cumulatie daarvan wordt zowel door metingen als door modelberekeningen gemonitord. Metingen geven altijd een cumulatief beeld voor een bepaalde stof, omdat de gemeten waarde niet te herleiden is naar een specifieke bron. Met modelberekeningen daarentegen is het wel mogelijk om inzicht te krijgen in de specifieke bronbijdrage op specifieke locaties. Het RIVM draagt daarbij zorg voor het verzamelen van de vereiste brongegevens via de emissieregistratie, buitenlandse bronbijdragen en het beheer van verspreidingsmodellen, welke weer gekalibreerd worden aan de hand van metingen onder andere gericht langs wegen en industrie.
Zijn er in Nederland voldoende meetpunten en worden er voldoende vervuilende componenten (afzonderlijk en in combinatie) gemeten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u bereid om de metingen en meetpunten uit te breiden? Zo ja, hoe en waar? Zo nee, waarom niet?»
Ja, de luchtkwaliteit in Nederland wordt gemonitord door het RIVM conform de vereisten die daar aan gesteld worden vanuit van de Richtlijn Luchtkwaliteit. Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (bestaande uit 46 RIVM meetstations en 6 GGD partnerstations) voldoet daarmee aan de vereiste dekkingsgraad voor alle afzonderlijk te meten stoffen. In aanvulling daarop vinden er voor NO2 extra metingen plaats d.m.v. Palmesmetingen (buisjesmetingen) en zijn er nog enkele regionale meetnetwerken actief.
Heeft u contact met andere landen waarin bepaalde regio’s veel sterker zijn geraakt door COVID-19, afgemeten aan ziekenhuisopnamen en doden, over mogelijke oorzaken hiervoor? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In het buitenland is de situatie in bepaalde gebieden gedurende de beginperiode van de pandemie ernstig tot zeer ernstig geweest, zoals bijvoorbeeld in Italië. Hier is in internationaal verband (EU, WHO) uiteraard veel contact over geweest. De oorzaken van de plaatselijke ernstige uitbraken zijn divers, maar hebben vooral te maken met de sterke onverwachte of onopgemerkte stijging van het aantal infecties in een regio, en op dat moment nog onvoldoende maatregelen om verspreiding tegen te gaan. Momenteel zijn er ook veel gebieden waar de infectiegraad sterk toeneemt. Over deze veranderende epidemiologische situaties, de reacties daarop en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen wordt, zowel bilateraal als in verschillende internationale gremia, voortdurend gesproken. Per land bestaan dashboards of landelijke websites met informatie hierover; voor een overzicht van Europa kunt u de rapportage van de ECDC (https://www.ecdc.europa.eu/en/geographical-distribution-2019-ncov-cases) raadplegen en wereldwijd de website van de WHO raadplegen: WHO coronavirus Disease (COVID-19) dashboard
Rechtsbijstand aan verdachten bij strafbeschikkingen door het OM tijdens de coronapandemie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens gesprekken tussen u, het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) geen akkoord is bereikt over gesubsidieerde rechtsbijstand aan verdachten die een strafbeschikking krijgen van het OM?1
Om de voorraad politierechterzaken te kunnen wegwerken heeft het OM in afstemming met de Rechtspraak besloten om de zaken die zich daarvoor lenen, middels een OM-strafbeschikking af te doen. In veel zaken is het feit langer geleden gepleegd en bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Voor verdachten die niet vastzitten geldt in dit soort zaken dat zij zelf een advocaat in hun zaak kunnen betrekken indien zij dit wensen. Indien zij onvoldoende inkomen hebben om de advocaat te kunnen betalen kunnen zij een beroep doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. In overleg met de NOVA heeft het OM besloten om deze ontboden verdachten in de oproep voor de OM-hoorzitting van informatie te voorzien over de gevolgen van de OM-strafbeschikking en over de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand, zodat deze verdachten een weloverwogen besluit kunnen nemen omtrent de inschakeling van een advocaat bij de OM-strafbeschikking.
In het Nota-overleg strafrechtelijke onderwerpen van 21 september jl. hebben de fracties van de SP, D66 en het CDA mij in een motie verzocht met de NOVA in gesprek te gaan over de mogelijkheid om aan deze verdachten een vorm van gefinancierde rechtsbijstand te kunnen aanbieden. Daarover ben ik momenteel in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners. Ik zal uw Kamer voor de aanstaande begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid over de uitkomst informeren.
Kunt u een indicatie geven van het aantal zaken dat tijdens de afgelopen, buitengewone periode zelfstandig door het OM is afgedaan waarbij de verdachten normaal voor de rechter zouden zijn verschenen? In hoeveel gevallen zijn de verdachten daarbij door het OM gehoord in een OM-hoorzitting?
Net voor de zomer is het plan voor de aanpak van de achterstanden gereed gekomen. Op dit moment herbeoordeelt het OM strafzaken om de gewenste verschuiving te realiseren van zaken van de meervoudige kamer naar de enkelvoudige kamer en van de enkelvoudige kamer naar de strafbeschikking. Dat is een forse klus waar het OM op dit moment voortvarend mee aan de slag is.
Op basis van welke criteria wordt besloten af te zien van de rechter en «af te waarderen» naar OM-strafbeschikkingen en OM-hoorzittingen?
Bij de herbeoordeling van strafzaken zijn de huidige wettelijke kaders het uitgangspunt. Voorop staat dat het OM zaken afdoet op een wijze die passend en geboden is en de in de strafzaak te vorderen straf ook via een OM-strafbeschikking uitgevaardigd kan worden. Het OM heeft bij de herbeoordeling oog voor de belangen van verdachten, slachtoffers en andere organisaties in de strafrecht- en executieketen. Daarvoor heeft het OM de relevante ketenpartners, zoals de rechterlijke macht, de NOvA, Slachtofferhulp Nederland en de Reclassering Nederland (namens de 3RO) geconsulteerd.
Ten behoeve van de eenduidigheid in beoordeling en rechtsgelijkheid is er een landelijk kader geformuleerd aan de hand waarvan de parketten de herbeoordeling van PR-zaken uitvoeren. Dit landelijke kader is zodanig opgesteld dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet OM-afdoening biedt om zaken met een OM-strafbeschikking af te doen. Daarnaast is het uitgangspunt dat de (bredere) toepassing van de OM-strafbeschikking zodanig moet zijn ingericht dat het proces en de uitvoering waarborgen dat aan de rechten van verdachten en slachtoffers op een magistratelijke wijze vorm wordt gegeven.
Deelt u de mening van de Nederlandse vereniging van jonge strafrechtadvocaten (NVJSA) en de NOvA dat in het verleden is gebleken dat bij deze buitengerechtelijke afdoening sprake was van leemten in waarborgen voor verdachten? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse toezichtsrapportages van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, waarvan de eerste eind 2014 is uitbracht, bleek aanvankelijk dat de kwaliteit van de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking voor verbetering vatbaar was. Het College van procureurs-generaal heeft zich die kritiek aangetrokken en er is sindsdien hard gewerkt om de kwaliteit van de toepassingspraktijk te verbeteren. Uit de vervolgrapportage van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en uit de landelijke 2-meting OM-strafbeschikking van het OM blijkt dat inmiddels op vrijwel alle fronten forse verbetering is opgetreden.2 Dat geldt in het bijzonder voor de dossiervorming en de kwaliteit van de schuldvaststelling. Dat beeld vindt bevestiging in het dalende percentage vrijspraken in verzetzaken en het lage percentage vrijspraken waarin tot dagvaarding is overgegaan. De 2-meting OM-strafbeschikking geeft evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de rechter meestal lager straft in zaken waarin verzet wordt ingesteld.
Ik ben, zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, op dit moment in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheden om aan de verdachten wier zaak door de coronacrisis niet door de politierechter, maar middels een OM-strafbeschikking wordt afgedaan, een vorm van rechtsbijstand aan te bieden.
Deelt u de mening van de NVJSA en de NOvA dat deze strafbeschikkingen vragen om aanvullende waarborgen voor verdachten, aangezien zij nu niet voor een onafhankelijke rechter kunnen verschijnen? Zo ja, waar moeten deze uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ontboden verdachten die normaliter voor de rechter zouden verschijnen, maar nu vanwege de procedure van een OM-strafbeschikking zonder hoorplicht, dus niet door het OM worden gehoord en ook geen afdoeningsbijstand krijgen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen?
In de Wet OM-afdoening staat in welke gevallen het OM de verdachte moet horen, alvorens een strafbeschikking op te leggen.3 Dit betreffen de gevallen waarbij het OM bij OM-strafbeschikking aan verdachte een taakstraf, een geldboete boven de € 2.000, een gedragsaanwijzing of een ontzegging van de rijbevoegdheid wil opleggen. In overige gevallen kan het OM afzien van het horen van de verdachte.
Deze criteria worden in alle zaken toegepast die het OM met een strafbeschikking afdoet.
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheid om alle ontboden verdachten wier zaak het OM met een strafbeschikking wil afdoen, van een vorm van rechtsbijstandte voorzien.
Waarom vindt u dat alleen verdachten die zijn aangehouden en op het politiebureau zitten recht hebben op afdoeningsbijstand in geval van buitengerechtelijke afdoening?
Aangehouden verdachten zitten vast en zijn niet in staat zelf rechtsbijstand in hun zaak te regelen. Ten aanzien van deze verdachten geldt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overheid om voor rechtsbijstand te zorgen. Dit geldt niet voor ontboden verdachten die voldoende tijd en gelegenheid hebben om de beslissing te nemen of zij een advocaat in hun zaak willen betrekken en dit ook regelen. Dit geldt ook voor het geval het OM de zaak met een OM-strafbeschikking wil afdoen. In het kader van de intensivering van rechtsbijstand in ZSM-zaken waarover ik uw Kamer in de brief van 16 december 2019 heb geïnformeerd krijgen inmiddels alle aangehouden verdachten van overheidswege rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking.
Ten aanzien van ontboden verdachten ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Kunt u, wanneer u van mening bent dat alleen bij aangehouden verdachten afdoeningsbijstand aan de orde zou moeten zijn, toelichten waarom u in uw brief van 16 december 2019 schreef dat óók bij ontboden eerder aangehouden verdachten afdoeningsbijstand zou worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken aangaande het invoeren van afdoeningsbijstand voor alle ontboden verdachten die niet vastzitten? Is dit nu ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Waarom bent u niet bereid om alle verdachten die een strafbeschikking van het OM ontvangen en die normaliter wel voor de rechter zouden verschijnen van afdoeningsbijstand te voorzien?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om adequate gesubsidieerde rechtsbijstand te regelen voor iedere verdachte wiens zaak door de uitbraak van het coronavirus niet aan de rechter zal worden voorgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Branden in Grieks opvangkamp Moria, migranten gevlucht'. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grieks opvangkamp Moria grotendeels afgebrand, duizenden bewoners gevlucht»? Wat is uw reactie op het bericht?1
De verwoesting van het kamp heeft geleid tot een acute noodsituatie. Dit is wederom een grote uitdaging voor de Griekse autoriteiten, maar bovenal verschrikkelijk voor de vluchtelingen en migranten die zich in en rond Moria bevonden. Zoals in de Kamerbrief van 10 september jl.2 is toegelicht, heb ik mijn Griekse ambtgenoot direct gemeld dat het kabinet klaar staat om ondersteuning te bieden. Tevens heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 1 miljoen beschikbaar gesteld voor de humanitaire respons van UNICEF op Lesbos. Dit bedrag zal worden gebruikt om sommige van de meest acute humanitaire noden te lenigen, bijvoorbeeld door distributie van noodgoederen, opvang ter plaatse voor kwetsbare kinderen en families, en beschermingsactiviteiten voor kinderen (inclusief activiteiten op gebied van Mental Health & Psychosocial Support). Naast deze humanitaire bijdrage heeft het kabinet in reactie op deze uitzonderlijke en tragische situatie besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Dit heb ik in de eerdergenoemde brief toegelicht en dit is uitgebreid besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 10 september jl.
Inmiddels hebben meer dan 10 EU lidstaten zich bereid verklaard om de groep van circa 400 amv’s die direct na de branden van Lesbos naar het vasteland zijn overgebracht te herplaatsen. Een kleiner aantal lidstaten heeft aangeboden ook andere kwetsbare groepen te herplaatsen, waaronder met name gezinnen met minderjarige kinderen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen. Naast deze stappen, dringt Nederland aan op een integrale Europese reactie op Griekse verzoeken om steun bij het treffen van noodvoorzieningen ten behoeve van migranten en vluchtelingen. Dit geldt ook voor de wederopbouw van de opvang- en asiel- en terugkeervoorzieningen op Lesbos. De verschrikkelijke gebeurtenissen in Moria gebieden een structurele verbetering van de organisatie van de asielketen op Lesbos, inclusief een grotere rol van de Europese Commissie en de Europese asielagentschappen. De vicepresident van de Europese Commissie Schinas heeft bij zijn recente bezoek aan Lesbos namens de Commissie verklaard de wederopbouw te financieren en voorts bereid te zijn een grotere rol te spelen bij het management van betreffende faciliteiten. Tevens heeft de Europese Commissie aangegeven dat een EU Task Force zal worden opgericht om de situatie op Lesbos duurzaam te verbeteren.
Deelt u de mening dat de toch al onhoudbare, onmenselijke en gevaarlijke situatie in Moria alleen nog maar ernstiger is geworden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp zich daar verder ontwikkelt niet langer aan de orde is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onmiddellijke interventie van Europese landen nodig is nu een groot deel van Moria door de branden is verwoest? Zo ja, hoe gaat u hier aan bijdragen en op welke korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u naar aanleiding van de branden bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate opvang en zorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook Nederland zijn verantwoordelijkheid moet nemen door op zeer korte termijn over te gaan tot omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen nu eindelijk ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom kijkt u toe bij deze humanitaire ramp?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met uw Griekse ambtsgenoot opgenomen over de ontstane branden? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de medische noodkliniek die naast het vluchtelingenkamp Moria met hulp van de Nederlandse overheid tot stand is gekomen grotendeels is afgebrand? Klopt het voorts dat er op korte termijn een nieuwe noodkliniek wordt geplaatst?
Een deel van de door Nederland gefinancierde medische noodkliniek staat nog overeind, maar door de schade is deze momenteel niet in gebruik. Médicins Sans Frontières heeft na de branden een kleine kliniek geopend in het gebied rond het opvangkamp Kara Tepe, waar de meeste vluchtelingen en migranten na de brand verbleven.
Bent u bij het eventuele opzetten en laten functioneren van een nieuwe noodkliniek deze keer van plan samenwerking te zoeken met Artsen zonder Grenzen die over de benodigde kennis en ervaring beschikt? Zo ja, vanaf welke datum is de nieuwe kliniek operationeel en hoeveel patiënten kunnen er worden opgevangen? Zo nee, op welke manier en hoe en door wie bent u van plan adequate zorg aan te bieden?
Nederland heeft goed contact met de diverse actoren die aanwezig zijn op Lesbos. De humanitaire bijdrage van EUR 1 miljoen aan de crisisrespons van UNICEF dient om sommige van de meest acute noden te verlichten.
De effecten van de Coronacrisis op het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de coronacrisis op leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso)? Hoeveel leerlingen zijn afgelopen schooljaar opgegaan voor hun diploma? Hoeveel zijn er geslaagd en gezakt? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
Net als voor leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs (vo) heeft de coronacrisis ook gevolgen voor de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De coronacrisis lijkt daarentegen geen gevolgen te hebben gehad voor de leerlingen uit het vso die in 2020 opgingen voor het diploma. Uit de gegevens van DUO die in januari 2021 beschikbaar zijn gekomen blijkt dat van de 881 vso leerlingen die als extraneus in het regulier vo examen deden 98% geslaagd is, waarvan 20 zelfs cum laude. Het aantal geslaagde vso leerlingen is daarmee hoger dan in het schooljaar 2018/2019, toen slaagde 95% van de leerlingen. Het aantal vso leerlingen dat staatsexamen doet, stijgt al jaren. Waren er in 2016 1169 diplomakandidaten in het vso, in 2020 waren dat er 1653. In 2020 is het gemiddelde slagingspercentage van vso-leerlingen gestegen met 5,9 procentpunt ten opzichte van het jaar daarvoor. De stijging is het grootst in vmbo-kb (ruim 8 procentpunt) en vmbo-gt (bijna 8 procentpunt). Op de drie aangewezen vso-scholen met een eigen examenlicentie zijn alle leerlingen geslaagd. Hieronder ziet u een overzicht van de examenuitslagen van leerlingen die als extraneus examen deden over de afgelopen 10 jaar. Voor de gegevens over de staatsexamens verwijs ik naar de bijlage bij de brief over de staatsexamens die 12 januari aan uw Kamer is verzonden.1
Welke signalen heeft de Minister ontvangen over de specifieke problematiek die de coronacrisis heeft veroorzaakt voor leerlingen in het vso? Hoe verschillen die van leerlingen in het voortgezet onderwijs? Op welke manier heeft de Minister extra ingezet op het vso om rekening te houden met deze leerlingen?
Mij bereiken signalen over de invloed die de coronamaatregelen hebben op het sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen in het v(s)o en de achterstanden die leerlingen in het hele funderend onderwijs hebben opgelopen. Leerlingen in het vso hebben net als leerlingen in het vo te maken met geheel of gedeeltelijk onderwijs op afstand. In het vo en het vso geldt daarbij een uitzondering voor examenleerlingen, leerlingen in een kwetsbare thuissituatie of met ouders met een cruciaal beroep en voor praktijklessen. Vso-scholen hebben daarnaast de ruimte gekregen om volledig fysiek onderwijs te geven.
Kunt u de signalen bevestigen dat het aantal leerlingen dat van school ging zonder diploma of zakten voor hun diploma vijfmaal hoger is dan in eerdere jaren, terwijl in het voortgezet onderwijs vijfmaal minder leerlingen gezakt is? Zo ja, hoe verklaart u dit?1
Nee die klopt niet, zie verder het antwoord op vraag 1.
Is er een beeld van de klassengrootte in het vso en wat is de ontwikkeling in de afgelopen jaren? Klopt het dat het aantal leerlingen in veel klassen is toegenomen omdat meer leerlingen een jaar moeten overdoen vanwege het niet behalen van certificaten?
De zogenaamde N-factor op basis waarvan de scholen bekostigd worden is voor het vso gemiddeld 7 leerlingen per groep. Voor het speciaal onderwijs (so) is dat gemiddeld 12 leerlingen per groep. Dat scholen er voor kiezen met grotere groepen te werken is een eigen keuze van de school. Zij gebruiken de beschikbare middelen dan bijvoorbeeld om extra ondersteuning in de klas te bieden. De leerling-leraarratio is het aantal fte bevoegde leraren gedeeld door het aantal leerlingen. De resultaten van deze deling zijn als volgt:
Het aantal leerlingen in het vso is niet gestegen, maar zelfs gedaald van 37.750 in 2019 naar 37.621 in 2020. Het aantal leerlingen in leerjaar 4 (vmbo) van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs is ten opzichte van 2019 wel gestegen, het aantal leerlingen in leerjaar 5 is daarentegen iets gedaald. Fluctuaties in de leerlingaantallen per leerjaar zijn niet ongebruikelijk en niet toe te schrijven aan de veronderstelling dat meer leerlingen een jaar moeten over doen vanwege het niet behalen van certificaten (staatsexamen). De leerlingen die opkwamen voor een certificaat in plaats van een diploma moesten namelijk sowieso nog in het vso blijven om de resterende certificaten te behalen. Het is zeker niet toe te schrijven aan de leerlingen die opkwamen voor een diploma via het staatsexamen of als extraneus in een reguliere school. Voor beide categorieën geldt dat de slagingspercentages in de coronacrisis zelfs hoger waren dan daarvoor.
Bent u van mening dat de inzet op het zo goed mogelijk ondersteunen van het vso gedurende deze crisis afdoende is geweest? Zo ja, wat is uw boodschap voor leerlingen in het vso die vanwege de zware omstandigheden helaas zakten voor hun diploma?
De Coronamaatregelen zijn voor alle leerlingen ingrijpend geweest. Dat geldt zeker ook voor leerlingen in het vso, die per definitie in een kwetsbare doelgroep vallen. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen, zoals het beschikbaar stellen van extra middelen, de mogelijkheid voor bepaalde groepen leerlingen om fysiek les te krijgen en verschillende aanpassingen rondom de examens. Ook werk ik aan een meerjarig programma om de achterstanden in het onderwijs weg te werken. Dat programma is er ook voor het vso. Minister de Jonge heeft aangeven dat er een ondersteuningsplan komt voor meer mentale steun aan jongeren.
Uit de slagingspercentages blijkt dat deze inzet voor vso-leerlingen afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat deze en meer signalen over de examenprestaties van leerlingen in het vso erg zorgwekkend zijn? Worden er extra maatregelen genomen ter ondersteuning van vso-scholen, leerlingen en leraren? Zo ja, welke?
Op basis van de slagingspercentages van 2020 zie ik geen reden om aan te nemen dat de examenprestaties van leerlingen in het vso zorgwekkend zijn. Extra maatregelen anders dan de maatregelen die nu getroffen worden, zijn niet aan de orde.
Bent u bereid in gesprek te treden met de vso-leerling die dit onderzoek heeft uitgevoerd en binnen korte termijn de Kamer te informeren over de vervolgstappen die u voornemens bent te zetten?
Er wordt door mijn ambtenaren regelmatig overleg gevoerd met de leerling in kwestie. Voor informatie over de stappen die ik dit jaar met betrekking tot de examens neem, verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 12 februari over de examens in het voortgezet onderwijs.
Het bericht dat de cijfers over de uitstoot van stikstof door de veestapel niet kloppen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek: Sjoemelende boeren. Ten koste van mens en milieu»?1
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat er «in de meeste gevallen uit kippen-, koeien- en varkensstallen meer stikstof en ammoniak [ontsnapt] dan de modellen voorspellen» waar? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zoals ik uw Kamer op 13 oktober jl. heb laten weten wordt in een rapport van het CBS gesteld dat het stikstofverlies van de meeste mestsoorten op basis van het verschil in de stikstof/fosfaat-verhouding bij excretie in de stal en bij mestafvoer groter is dan het verlies dat berekend wordt met NEMA (Kamerstuk 35 334, nr. 122). De indicatieve berekening voor pluimvee van CDM bevestigt eerdere signalen dat de ammoniakemissies van het staltype volièrehuisvesting te laag zijn vastgesteld in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van I&W. De onderschatting van ammoniakemissies in de varkens- en rundveehouderij is relatief beperkt. In het advies van het CDM bij het CBS-rapport geeft het CDM aan dat emissiearme stallen complexe systemen zijn en dat de emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management door de veehouder.
Deelt u de mening dat het in het artikel geconstateerde grote verschil tussen het aantal dieren dat boeren zeggen te houden en het aantal dieren dat ze mogen houden niet alleen verklaard kan worden door het verschil tussen de vergunningsruimte en het aantal daadwerkelijk gehouden dieren? Zo ja, waarom, en deelt u dan de mening dat dit verschil dan ook ten minste voor een deel door «sjoemelende boeren» moet worden verklaard? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe verklaart u dan wel dit geconstateerde grote verschil?
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Hoe verklaart u het feit dat milieu-inspecteurs vrijwel alleen enkele tientallen dieren per stal minder aantreffen dan er vergunningsruimte is? Betekent dit dat grootschalige leegstand niet aan de orde is of controleren de milieu-inspecteurs niet goed?
Milieu-inspecteurs controleren of het aantal dieren in de vergunning wordt overschreden. Dit doen ze op het moment van inspectie en aan de hand van administratieve gegevens die de veehouder moet kunnen overleggen. Bij een overschrijding van de vergunde of gemelde dieraantallen grijpt het bevoegd gezag in. Een onderschrijding van de vergunde stalruimte zal niet leiden tot ingrijpen.
Deelt u de mening dat uit de in het bericht genoemde aanwijzingen over het grote verschil tussen de vergunningsruimte en de satellietgegevens over de uitstoot van stikstof enerzijds en het daadwerkelijk aantal opgegeven dieren anderzijds ten minste de indruk kan ontstaan dat er meer wordt gefraudeerd dan kan worden aangenomen op basis van het aantal van 150 zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks kan behandelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de in het artikel aangehaalde mening van het OM en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat de prikkel om te frauderen te groot en de opbrengst voor de fraudeurs te lucratief is? Zo, ja wat gaat u doen om die prikkel kleiner en de opbrengst minder lucratief te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Deelt u de mening van de genoemde landelijk coördinerend Officier van Justitie dat het bij de genoemde fraude gaat om «met vals spel geld verdienen ten koste van mens en milieu. Een vorm van zeer ondermijnende criminaliteit»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De genoemde regelgeving is om mens en het milieu te beschermen. Deze doelen worden momenteel niet overal gehaald. Het gaat hier bovendien om regelgeving die veel impact heeft op de sector als geheel en de veehouders die ermee te maken hebben. Veehouders die deze regelgeving denken te kunnen omzeilen brengen hiermee het bereiken van de milieudoelen in gevaar en duperen hiermee ook direct hun collega’s die zich wel aan de regels houden.
Deelt u de mening dat bij fraude met dierenaantallen de pakkans te klein is en de capaciteit om te vervolgen te klein? Zo ja, wat gaat u doen om zowel de opsporings- als vervolgingscapaciteit voor deze fraude te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De opsporings- en vervolgcapaciteit heeft zijn grenzen, maar tegelijkertijd zijn er meer manieren om de pakkans te vergroten. Het is belangrijk om de capaciteit die er is zo efficiënt mogelijk in te zetten, door een risicogerichte aanpak, waarbij slim gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld met fysieke controles waar dit nodig is. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld in de versterkte handhavingsstrategie goede stappen worden gezet.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de omgevingsdiensten niet alleen op het vergunde aantal dieren gaat controleren, maar ook op of voor het werkelijk aantal aanwezige dieren voldoende dierenrechten verworven zijn?
De uitgifte van en controle op productierechten is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Als een controleur van de omgevingsdienst een verdachte situatie aantreft buiten zijn werkterrein dan is het belangrijk dat dit signaal gemeld kan worden. Uiteraard moet de verdachte situatie dan voor de controleur wel kenbaar zijn.
Deelt u de mening dat de NVWA naast controle op aanwezige dierenrechten ook moet gaan controleren of het aantal vergunde dieren niet wordt overschreden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van de milieuvergunning is aan het bevoegd gezag voor die vergunning, maar zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf vind ik het belangrijk dat de verschillende gezagen signalen met elkaar delen. De NVWA en RVO werken in het kader van gebiedsgericht handhaven (GGH) van de mestwetgeving al slim samen met andere instanties om eventuele overtredingen aan te pakken. In 2018 is het project GGH gestart waarin de krachten worden gebundeld tussen de samenwerkingspartners binnen bepaalde aangewezen gebieden. De samenwerkingspartners zijn RVO, de NVWA, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, de waterschappen, de omgevingsdiensten/ regionale uitvoeringsdiensten en de provincies.
Deelt u de mening dat veel fraudeurs ook ongestraft blijven doordat verschillende diensten langs elkaar heen werken en bestanden met dieraantallen, dierproductierechten en vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gebiedsgerichte handhaving gegevens worden gedeeld tussen de verschillende toezichthouders binnen de kader van de AVG. Informatie hierover ontvangt uw Kamer jaarlijks, wanneer ik uw Kamer op de hoogte breng van de voortgang van de verstrekte handhavingsstrategie mest.
Het pr-beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom u uw Kamerbrief over de corona-evaluatie 1,5 uur onder embargo naar de media heeft gestuurd en bij het verlopen van het embargo, de Kamerbrief openbaar heeft gemaakt? Wat zegt dit over de informatiepositie van de Kamer, de media, maar ook van mensen in het land?1
Door het hanteren van een embargo tot na het versturen van de Kamerbrief werd de informatiepositie van de Kamer gerespecteerd. Daarnaast werd met deze handelwijze ook de informatiepositie van zowel het publiek als die van media eveneens gerespecteerd.
Waarom staat de pr-machine van uw ministerie vol aan, terwijl het juist zo belangrijk is om vertrouwen en draagvlak in de samenleving te creëren in de voortdurende coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom u uw mediastrategie met betrekking tot uw beleid inzake de coronacrisis belangrijker vindt dan het eerst informeren van de Kamer?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u de informatiepositie van de Kamer ondergeschikt aan uw pr-beleid om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen in de media voor de mensen thuis?
Zie antwoord op vraag 1.
Wilt u reageren op de uitspraken van de Kamervoorzitter die eerder aangegeven heeft dat het uit staatsrechtelijk oogpunt zeer ongewenst, zo niet onaanvaardbaar is dat de media vaak eerder op de hoogte zijn van beleidsvoornemens van het kabinet dan de Kamer?2
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht sturen van alle brieven en beleidsvoornemens die u in de afgelopen periode eerst naar de media heeft gestuurd, alvorens naar de Kamer? Zo neen, waarom wilt u hier niet transparant over zijn?
Dat overzicht is er niet, omdat het ministerie geen berichtgeving over beleid(voornemens) nastreeft voordat de Kamer daarover geïnformeerd is.
Wilt u beloven dat de Kamer over uw beleidsvoornemens, standpunten en brieven eerst geïnformeerd wordt, voordat dit onder embargo naar de media gaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Dreigementen van de EU aan het adres van Servië en Kosovo vanwege plannen ambassades te openen in Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU warns Serbia, Kosovo against opening embassies in Jerusalem»?1
Ja.
Deelt u mijn mening dat er sprake is van een nauwelijks verholen dreigement gericht aan die landen?
Het kabinet verwelkomt de toenadering tussen Servië en Kosovo, en tussen Kosovo en Israël. Het kabinet heeft tevens kennisgenomen van de aankondigingen dat Servië en Kosovo overwegen ambassades in Jeruzalem te openen. Van (potentiële) kandidaat-lidstaten zoals Kosovo en Servië wordt verwacht dat zij zich proactief aansluiten bij het beleid en de inzet van de Europese Unie t.a.v. derde landen. Dit wordt regelmatig opgebracht in contacten met (potentiële) kandidaat-lidstaten, zowel in EU-verband als bilateraal.
(Potentiële) kandidaat-lidstaten hebben zich gecommitteerd om op termijn het EU acquis over te nemen. Het betreft een vrijwillige keuze van de betreffende landen en er is dan ook geen sprake van dreigementen of chantage. De EU monitort de mate waarin kandidaat-lidstaten zich aansluiten bij het EU-beleid t.a.v. derde landen en rapporteert hierover in de jaarlijkse voortgangsrapportages. De woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger benadrukte na de aankondiging van Servië en Kosovo dat de EU positie onveranderd is en het van (potentiele) kandidaat-lidstaten verwacht wordt dat zij zich aansluiten bij het EU beleid hieromtrent. Het kabinet acht het positief dat de EU direct zorg heeft uitgesproken over de aankondiging van de beide landen t.a.v. het vestigen van hun ambassades in Jeruzalem.
Het standpunt van het kabinet over een verhuizing van de Nederlandse ambassade is onveranderd. Nederland heeft in 1980 de ambassade in Israël verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478, waarin wordt uitgesproken dat de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd is met internationaal recht en staten worden opgeroepen om hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan.
Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem. Totdat met instemming van beide partijen een oplossing is bereikt – met inbegrip van de status van Jeruzalem – is verplaatsing van de ambassade niet aan de orde. Zie ook de kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444).
Bent u van mening dat landen zelf vrijelijk moeten kunnen bepalen waar ze hun ambassades willen vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u mijn mening dat de dreigementen van de EU simpelweg een mes op de keel van de (nu nog) soevereine Balkanstaten Servië en Kosovo zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid afstand te nemen van dit soort verstikkende chantagepraktijken en bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, de heer Borrell, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Nederlandse ambassade in Israël nog dit jaar naar Jeruzalem te verhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Onrust over geheime vaccinonderhandelingen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust over geheime vaccinonderhandelingen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het lobbyen van COVID-19 vaccinontwikkelaars voor een vrijstelling van schadeclaims?
Het staat de farmaceutische industrie vrij om aandacht te vragen voor onderwerpen die voor de industrie van belang zijn, bijvoorbeeld dit onderwerp. De farmaceutische industrie toont haar commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig en effectief vaccin dat mogelijk zal bijdragen aan een einde van de pandemie. Bij sommige van de vaccins tegen Covid-19 die de bedrijven ontwikkelen, bestaan hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.2
Voor de Europese Commissie is het van belang dat er recht wordt gedaan aan de geldende Europese wetgeving. De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijft in de contracten volledig gerespecteerd. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen omtrent de afspraken voor het COVID-19 vaccin transparant moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de huidige onderhandelingen dan uiterst intransparant?
Laat ik voorop stellen dat zowel de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik de Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten.3 Zolang de onderhandelingen met een specifiek bedrijf lopen, kan ik daar weinig over kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden.
Kunt u aangeven waarom de identiteit van de zeven onderhandelaars die namens de Europese Commissie met de farmaceutische industrie onderhandelen, onbekend is?
De Europese Commissie sluit contracten (Advance Purchase Agreements, APA’s) af met producenten van een kansrijk kandidaat-vaccin en draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het aanbestedingstraject. De Commissie wordt daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van zeven lidstaten waaronder Nederland. Deze vertegenwoordigers onderhandelen niet namens de Europese Commissie maar ondersteunen de Commissie in de onderhandelingen. De lidstaten zullen immers uiteindelijk de vaccins afnemen. De onderhandelaars van de zeven lidstaten zijn zonder uitzondering in dienst van hun eigen regering en hebben allen verklaringen getekend waarmee hun integriteit gewaarborgd is. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Joint Negotiation Team is een directeur die in dienst is van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn identiteit is niet bewust geheim gehouden. Andere landen maken daar een andere afweging in.
Kunt u toelichten of Nederland zal bijspringen in het dekken van schadeclaims als een vaccin directe of indirecte negatieve bijeffecten heeft of wanneer er fout wordt geïnstrueerd of gewaarschuwd voor deze effecten door de fabrikant?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijkens uitspraken van de Commissie in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Dat ziet dus op productiefouten door de producent. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat de overeenkomst met AstraZeneca als voorbeeld zal dienen voor eventuele toekomstige vaccinproductie overeenkomsten?
Inmiddels heeft de Europese Commissie twee contracten getekend, met AstraZeneca en met Sanofi/GSK. Ook wordt gewerkt aan contracten met vier andere producenten. Alle contracten bevatten min of meer dezelfde thema’s maar elk contract bevat vanzelfsprekend individuele afspraken met de betreffende producent waarbij het totale pakket aan voorwaarden in balans moet zijn.
Klopt het dat de eventuele vrijstelling van schadeclaims van AstraZeneca als een gevaarlijke precedent kan dienen voor toekomstige farmaceutische productie overeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt in de contracten de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid gerespecteerd. Ik zie dan ook niet in op welke wijze er sprake is van een gevaarlijk precedent.
Kunt u toelichting geven over de hoogte van de winstmarges die AstraZeneca onder de door de Europese Commissie onderhandelde overeenkomst zal maken bij levering van de COVID-19 vaccins?
De informatie die betrekking heeft op financiële aspecten van elk contract zoals prijsafspraken, valt onder de geheimhoudingsplicht. Blijkens een persbericht van 13 juni 2020 heeft AstraZeneca het commitment om de toegang tot het vaccins gedurende de pandemische periode mogelijk te maken zonder winstoogmerk.4 In algemene zin kan ik de Kamer verder informeren dat toegankelijkheid en betaalbaarheid van een kandidaat-vaccins blijkens de EU Vaccins Strategie van de Europese Commissie een belangrijk onderdeel is van de onderhandelingen.
Deelt u de opvatting dat AstraZeneca financieel en juridisch verantwoordelijk gehouden dient te worden als de vaccines schadelijke bijwerkingen blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de geldende Europese regelgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten gerespecteerd dient te worden.
Neemt het kabinet de verantwoordelijkheid voor reeds onvoorziene bijwerkingen die het COVID-19 vaccin van AstraZeneca kan hebben op de volksgezondheid?
Bijwerkingen van kandidaat-vaccins zoals die blijken uit klinische tests, zullen betrokken worden bij de analyse en beoordelingsprocedure van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) om te komen tot al dan niet toelating tot de Europese markt. Dergelijke bijwerkingen zijn niet onvoorzien.
Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van de regels van de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent.
In de overeenkomsten worden daarnaast afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Het mislopen van inkomsten door moskeeën als gevolg van het coronavirus. |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gelovigen bidden thuis, maar de kosten van de moskee gaan door»?1
Ja.
Deelt u de mening dat religieuze instellingen een belangrijke maatschappelijke en culturele functie vervullen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heeft COVID-19 een grote impact gehad, ook op het sociale en dagelijks leven. Zo ook voor religieuze organisaties en hun maatschappelijk-sociale functie. Op veel plekken in Nederland is op heel creatieve manieren geprobeerd alternatieve invulling te geven aan de maatschappelijke functie die religieuze organisaties hebben. Ook bij moskeeën vinden veel creatieve initiatieven plaats om bijvoorbeeld het contact met moskeebezoekers te behouden. Het is belangrijk om aandacht voor elkaar te houden en voor elkaar te blijven zorgen. Daar hebben religieuze organisaties ook een belangrijke rol in. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft vanuit zijn functie als Minister voor de erediensten namens het kabinet regelmatig contact met vertegenwoordigers van religieuze organisaties, waaronder ook het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid).
Deelt u derhalve de mening dat deze maatschappelijke functie gewaarborgd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat Corona een uitzonderlijke situatie is die niet voorzien had kunnen worden door de moskeebesturen? Zo nee, waarom niet?
De wereldwijde pandemie veroorzaakt door COVID-19 is door niemand voorzien.
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige moskeeën door financiële problemen, als gevolg van Corona, in hun bestaan worden bedreigd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het kabinet beseft dat de intelligente lockdown en de huidige beperkingen van de 1,5 meter regel, met als doel om het COVID-19 virus in te dammen, brede maatschappelijke gevolgen heeft. Veel instellingen, waaronder ook religieuze organisaties, worden hard geraakt door deze maatregelen en ondervinden daar sociale en soms ook ernstige financiële gevolgen van. Bijeenkomsten kunnen niet doorgaan zoals normaal, vrijwilligers kunnen hun werk moeilijk doen, inkomsten van donaties vallen terug.
Er is de afgelopen maanden meermaals contact geweest vanuit mijn ministerie met onder andere vertegenwoordigers van moslimkoepels en individuele moskeeën, sleutelpersonen, gemeenteambtenaren en medewerkers van het RIVM. Zo is er budget vrijgemaakt voor voorlichtingscampagnes over het COVID-19 virus gericht op migrantengemeenschappen en zijn er factsheets opgesteld met betrekking tot de ramadan en het vieren van het offerfeest tijdens COVID-19. Ook hebben de religieuze en levensbeschouwelijke koepelorganisaties, waar het CMO aan deelnam, een gezamenlijk statement geformuleerd hoe in tijden van Corona de geborgde vrijheden om in eigen vorm hun levensovertuiging te belijden op verantwoorde wijze in te vullen.
De geloofsgemeenschappen in Nederland financieren de gebouwen met een religieuze functie zelf, voortkomend uit het beginsel van scheiding tussen kerk en staat in Nederland. Religieuze organisaties kunnen zelf bezien in hoeverre ze aanspraak kunnen en willen maken op het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Voor eigenaren van opengestelde rijksmonumenten die als gevolg van de COVID-19 maatregelen in financiële problemen zijn gekomen bestaat de mogelijkheid een lening te verkrijgen via het NRF.2
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige moskeegebouwen reparatie nodig hebben en dat, ondanks verwoede pogingen om geld op te halen, hier geen geld meer voor is? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederlanders in een gebouw, dat voldoet aan de eisen, hun religie moeten kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze problemen in gesprek te treden met moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn ministerie wordt er reeds veelvuldig met religieuze gemeenschappen gesproken en hebben de signalen dat de inkomsten dramatisch zijn teruggevallen ons zeker bereikt. Zoals eerder aangegeven zijn religieuze organisaties in Nederland zelf financieel verantwoordelijk. Het kabinet kan geen andere financiering bieden dan de diverse generieke (nood-)regelingen die op dit moment beschikbaar zijn.
Bent u bereid financiële steun te arrangeren teneinde de moskeeën en hun maatschappelijke functie te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De specifieke COVID-19 regelingen en subsidies gelden voor een uiteenlopende groep werkgevers en ondernemers. Ook religieuze organisaties kunnen bezien in hoeverre zij in specifieke situaties een beroep kunnen doen op de regelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) of de eerder genoemde verkrijging tot een lening via het Nationaal Restauratiefonds. Uit het Register NOW-1 blijkt dat religieuze organisaties gebruik maken van de NOW.3
Komen moskeeën en kerken ook in aanmerking voor de overheidssteun vanuit de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en andere (lokale) overheidsondersteuning? Wordt hier daadwerkelijk gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Compensatie van mutatiedagen. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders met zorg in natura en dat deze compensatie dus niet geldt voor zorgaanbieders met een pgb-indicatie (met 24-uurs verblijf)?1
Het klopt dat in de sector Verpleging en Verzorging (VV) de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders die verblijfszorg leveren via zorg in natura. Zorgaanbieders die via het pgb zorg leveren aan cliënten met een Wlz indicatie kunnen dat niet.
Kan precies toegelicht worden wie voor een dergelijke compensatie in aanmerking komen en welke uitzonderingssituaties er zijn?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt vast op welke wijze naturazorg bekostigd wordt. De hoofdlijn is daarbij dat zorgaanbieders alleen voor geleverde verblijfszorg kunnen declareren. De NZa stelt vast welke uitzonderingen daarop zijn. Zo bestaan er uitzonderingen voor het geval van tijdelijke afwezigheid van een bewoner van een natura instelling. Zorginstellingen in de VV sector kunnen gebruik maken van een mutatieregeling die dient om de bekostiging te regelen indien een plaats voor verblijf leeg is achtergelaten ten gevolge van overlijden of verhuizen van een bewoner.
Voorwaarden om voor deze regeling in aanmerking te komen zijn:
Zou het niet logisch zijn als ook de zorgaanbieders met een pgb (met 24-uurs verblijf) recht zouden hebben op mutatiedagen? Zo nee, waarom niet?
Het is met een pgb niet mogelijk verblijf in te kopen. Wel zijn er instellingen waar cliënten met een pgb samenwonen. Het verblijf wordt dan uit eigen middelen bekostigd. Uit een pgb kan alleen daadwerkelijk geleverde zorg worden betaald. Dit betekent dat wanneer een persoon overlijdt het pgb niet langer kan worden ingezet. Wanneer iemand verhuist en geen zorg meer ontvangt van de instelling kan het pgb ook niet langer worden ingezet.
Daarbij komt dat de NZa geen regels kan stellen over pgb-zorg. De budgethouder is verantwoordelijk voor het afsluiten van een zorgovereenkomst met de zorgverlener. Op basis van deze overeenkomst kan daadwerkelijk geleverde zorg worden gedeclareerd. De NZa regels omtrent mutatiedagen passen bij instellingsbekostiging waarbij de instelling door het zorgkantoor is gecontracteerd, niet bij pgb-gefinancierde zorg. Bij naturazorg via het modulair pakket thuis (MPT) en volledig pakket thuis (VPT) is ook geen sprake van mutatiedagen.
Wel zijn er dit jaar in verband met de gevolgen van de coronapandemie maatregelen getroffen om budgethouders tegemoet te komen. Zo hebben budgethouders van maart tot en met juli (en in uitzonderingsgevallen tot en met augustus) niet-geleverde zorg kunnen declareren. Tot en met 31 december 2020 bestaat daarnaast de mogelijkheid extra budget aan te vragen bij het zorgkantoor via de regeling «Extra Kosten Corona». Wanneer er in een pgb-wooninitiatief in de periode maart tot en met augustus sprake is geweest van leegstand en een wooninitiatief hierdoor in financiële nood is geraakt is er ook de mogelijkheid gecreëerd om via het zorgkantoor voor extra budget in aanmerking te komen.
De classificatie van COVID-19 en aanverwante vragen |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Wat is de Case Fatality Rate (CFR) van COVID-19 in maart 2020 en wat is de CFR op 1 september 2020 in Nederland?
De case fatality rate is de ratio tussen het aantal overleden personen en het aantal besmette personen in een bepaalde tijdsperiode. De waarde is sterk afhankelijk van het testprotocol, dat bepaalt welke mensen met een besmetting in beeld komen. Daarnaast is van invloed hoe goed geregistreerd wordt hoeveel mensen er zijn overleden aan COVID-19.
Maart-april:
In de periode maart-april zijn 2.026.416 mensen getest, waarvan 39.758 positief, waarvan 5.618 overleden.
Voor de periode maart-april is de case fatality rate dan 5618 /39.758= 14%
In de periode van maart en april is 14 procent van de personen die positief getest is overleden.
Juli-augustus:
In de periode juli-augustus zijn 1.629.505 mensen getest, waarvan 21.119 positief, waarvan 103 overleden.
Voor de periode juli-augustus is de case fatality rate 103 /21.119= 0,5%
In de periode van juli en augustus is 0,5 procent van de personen die positief getest is overleden.
Het verschil tussen de case fatality rates over deze twee periodes wordt verklaard door een verandering van het testbeleid. In maart en april werden alleen mensen met ernstige klachten en zorgpersoneel getest. Vanaf 1 juni jl. kan iedereen met klachten zich laten testen. Hierdoor werden meer besmettingen onder mensen uit jongere leeftijdsgroepen met veelal lichte klachten ontdekt, die een lager risico op overlijden hebben.
Wat was de CFR van influenza in de jaren 2017, 2018 en 2019 in Nederland?
De CFR van influenza is niet goed bekend in Nederland. Hier is geen specifiek onderzoek naar uitgevoerd.
Wat is de Infection Fatality Rate (IFR) van COVID-19 in maart 2020 en wat is de IFR op 1 september 2020 in Nederland?
De IFR van COVID-19 in Nederland is berekend voor de periode medio-maart t/m 4 mei. Deze is geschat op 1%. De IFR in september is nog niet bekend.
Wat was de IFR van influenza in de jaren 2017, 2018 en 2019 in Nederland?
De IFR van influenza is niet bekend in Nederland. Hiernaar wordt geen specifiek onderzoek uitgevoerd.
Bent u het eens met de classificatie van COVID-19 als een klasse-A ziekte?
Zeker, voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport Bruno Bruins heeft COVID-19 namelijk zelf als een A-ziekte geclassificeerd. Infectieziekten, zoals het coronavirus, kunnen op grond van artikel 1 Wpg worden ingedeeld in vier groepen: A, B1, B2 en C. De indeling bepaalt welke maatregelen de overheid kan nemen ter bestrijding van de infectieziekte. De toenmalige Minister voor MZS heeft, op grond van artikel 20 Wpg, het coronavirus, op 28 januari 2020 aangewezen als behorende tot «groep A», zoals onder meer MERS, SARS, pokken en polio. Dit is gebeurd via een ministeriële regeling in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Een voorstel voor wet ligt bij uw Kamer.
Kan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de classificatie van COVID-19 als een klasse-A ziekte tussentijds aanpassen?
Aangezien dit een nationale classificatie is, kan dit niet.
Verschilt de classificatie per land? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de specifieke vormgeving van de wetgeving in andere landen. De maatregelen zijn echter overal vergelijkbaar.
Kunt u een overzicht geven van de classificaties van COVID-19 per 1 april 2020 en 1 september 2020 in de andere EU-landen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u verplicht om de classificatie als A-ziekte over te nemen? Zo nee, waarom is dat dan wel gebeurd?
Er is geen sprake van het overnemen van een classificatie.
Is er aanleiding om de classificatie van COVID-19 als een ziekte in de A-categorie te wijzigen, nu er meer bekend is over het virus? Zo nee, waarom niet?
Er kan aanleiding zijn om de classificatie van een ziekte te wijzigen als er meer over bekend is, of als de epidemiologische situatie gewijzigd is. Dat is nu echter niet aan de orde.
Wat zou het gevolg zijn voor het beleid met betrekking tot de coronamaatregelen bij een afschaling van COVID-19 van een A-status naar bijvoorbeeld een B-status?
Bij ziekten die ingedeeld worden in groep B kunnen minder ingrijpende maatregelen genomen worden, is de bestrijding in handen van de burgemeester in plaats van de voorzitter veiligheidsregio en geeft de Minister van VWS geen leiding aan de bestrijding. De rol van de Tweede Kamer is daarbij ook anders.
Bent u op de hoogte van het artikel «The 1% blunder: How a simple but fatal math mistake by US Covid-19 experts caused the world to panic and order lockdowns»?1
Ik heb dit artikel bekeken.
Bent u het eens met de conclusie dat er een fout gemaakt is op grond waarvan COVID-19 ten onrechte in klasse-A terecht is gekomen?
Ik ben niet van mening dat COVID-19 geen A-ziekte zou moeten zijn.
Vindt u dat er aanleiding bestaat, gelet op de inhoud van het bovengenoemde artikel, om de indeling van COVID-19 in klasse-A in Nederland te wijzigen?
Ik zie geen aanleiding om de classificatie van COVID-19 op dit moment aan te passen.
Kunt u aangeven welke criteria worden gehanteerd om te bepalen wanneer sprake is van een epidemie en tevens welke criteria worden gehanteerd om te bepalen wanneer een epidemie voorbij is? Kunt u dit ook specifiek voor COVID-19 doen?
Voor epidemieën in het algemeen geldt geen vaste definitie. Het gaat om een professionele beoordeling van de omvang en snelheid van de verspreiding van een ziekte in Nederland. Voor de jaarlijks terugkerende griepepidemie hanteert Nederland een vaste grenswaarde om te bepalen wanneer er sprake is van een epidemie (twee weken achter elkaar minimaal 58 mensen per 10.000 inwoners die griep of een griepachtige aandoening hebben). Op die manier kunnen verschillende jaren ook met elkaar worden vergeleken. Voor de aanpak van covid-19 in Nederland is overigens niet alleen de actuele verspreiding in Nederland van belang, maar ook de dreiging van een epidemie. Als het aantal besmettingen in Nederland laag is, maar de verspreiding in andere landen nog aanzienlijk is en de weerstand van de Nederlandse bevolking relatief laag, acht het kabinet maatregelen ter voorkoming van een epidemie in Nederland ook noodzakelijk.
Kunt u aangeven wat voor effect de vals positieven bij polymerase chain reaction (PCR)-testen hebben op het vaststellen van de CFR en de IFR?
Theoretisch, als er foutief positieven zijn, gedefinieerd als PCR positief signaal terwijl er geen erfelijk materiaal van het SARS-CoV-2 virus in het diagnostisch monster van de patiënt aanwezig is en de patiënt op basis daarvan onterecht als case of geïnfecteerd wordt beschouwd, kan de CFR en IFR lager berekend worden omdat de noemer hoger is. Maar evengoed kan de teller hoger zijn, en het netto effect anders. Daarbij is het van belang hoe de teller en noemer van de CFR en IFR gedefinieerd worden en bepaald zijn.
Kunt u bewijs overleggen waaruit blijkt dat de PCR-test gevalideerd is om echte COVID-19 besmettingen (mensen die besmettelijk voor anderen zijn en er in meer of mindere mate symptomen van hebben) aan te tonen?
PCR testen zijn gevalideerd voor het specifiek aantonen van erfelijk materiaal van het SARS-CoV-2 virus. Met de PCR kan een echte SARS-CoV-2 besmetting die tot infectie heeft geleid worden vastgesteld. Met de PCR kan niet worden aangetoond of het aangetoonde erfelijke materiaal afkomstig is van infectieus virus en of dit infectieuze virus kan worden overgedragen naar een andere persoon.
Kunt u alle modellen, data en aannames overleggen die gebruikt zijn bij het schatten van het reproductiegetal R?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u alle modellen, data en aannames overleggen die gebruikt zijn bij het meten en schatten van de effecten van de anderhalve meter maatregel?
Deze modellen, data en aannames zijn te vinden op de site van het RIVM en worden door de heer Van Dissel toegelicht bij de technische briefing.
Kunt u, nu de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij een van de technische briefings heeft aangegeven dat 1,5 meter arbitrair is, aangeven wat uw onderbouwing is om, ondanks het feit dat de WHO 1,0 meter adviseert, toch te kiezen voor 1,5 meter?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht 'Natuurorganisaties moeten mogelijk honderden miljoenen aan subsidie terugbetalen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: toestemming voor aankoopsubsidie natuurgebied deugde niet» inzake het genoemde arrest van het Europese Hof?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de op dit moment geldende landelijke en provinciale subsidieregelingen voor de aankoop van (natuur-)gronden en de mate waarin deze op basis van het arrest van het Europees Hof te verenigen zijn met het Europese recht, in het licht van het genoemde arrest?
Op dit moment kan subsidie worden verleend op grond van provinciale subsidieregelingen voor grondaankopen voor natuur. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstuk 30 825, nr. 181) gemeld bij de Europese Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.
Zijn er ook na 2012 nog subsidies verstrekt aan deze terreinbeherende organisaties (TBO’s) voor de aankoop van gronden of zijn er nog gronden aan hen geleverd om niet of onder de marktwaarde? Zo ja, kunt u hier een uitgebreid overzicht van geven per ontvangende organisatie?
Na 2012 is door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen subsidie verstrekt aan TBO’s voor de aankoop van gronden of zijn gronden om niet of onder de marktwaarde aan TBO’s geleverd. De provincies hebben mogelijk na 2012 gronden overgedragen aan TBO’s, die voortkomen uit projecten die een wettelijk traject hebben doorlopen, zoals landinrichtingsprojecten, reconstructiegebieden en kavelruilen en diverse inspraak- en bezwaarmomenten hebben gekend. Daarnaast hebben provincies na 2012 subsidies verstrekt aan particuliere beheerders (waaronder TBO's) voor aankopen van gronden voor natuur op basis van de nieuwe door de Europese Commissie goedgekeurde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS en de tevens goedgekeurde Modelsubsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.
Kunt u, per ontvangende organisatie, inzichtelijk maken op welk subsidiebedrag het arrest van het Hof potentieel betrekking heeft?
Nee. Door de lange periode van ruim 20 jaar is het totaal subsidiebedrag per ontvangende organisatie niet te achterhalen.
Kunt u aangeven op welke manier TBO’s verantwoording afleggen over de wijze waarop zij subsidies besteden? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen natuurbeheer en secundaire economische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Aan TBO’s worden alleen subsidies verleend voor primaire taken op het gebied van natuurontwikkeling en natuurbeheer. De voorwaarden waaronder deze subsidies worden verleend zijn opgenomen in de provinciale subsidieregelingen voor aankopen voor natuur, inrichting en beheer. Deze subsidieregelingen zijn door de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en staan open voor alle particuliere beheerders van natuur. Subsidie voor aankopen van natuur betreft uitsluitend de waardedaling van de gronden. Subsidies voor natuurbeheer zijn gebaseerd op een forfaitair bedrag voor de kosten van natuurbeheer gecorrigeerd voor inkomsten uit natuurbeheer. De subsidie bedraagt 75% van het forfaitair bedrag.
In hoeverre ziet het arrest van het Europese Hof toe op een materieel oordeel over de legaliteit van de verleende subsidies? Kunt u in dit verband ingaan op de reactie van Natuurmonumenten? Kunt u aangeven op basis van welke correspondentie of welke toezegging door hen wordt aangegeven dat de natuurorganisaties in hun oordeel worden bijgevallen door de Nederlandse Staat?
Het arrest van het Europese Hof betreft geen materieel oordeel over de legaliteit van de in het verleden verleende subsidies aan TBO’s. Het Hof oordeelt dat het Gerecht op goede gronden tot de conclusie kon komen dat de Europese Commissie eerst de uitgebreidere formele onderzoeksprocedure had moeten openen vóórdat ze tot de conclusie kon komen dat er sprake was van toelaatbare staatssteun. Tegen onder andere dit oordeel van het Gerecht zijn Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen in hoger beroep gegaan bij het Hof. Nederland heeft hierin geïntervenieerd aan de zijde van Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen. De reactie van Natuurmonumenten is in lijn met de opvatting van het Ministerie van LNV over het oordeel van het Hof.
Hoe duidt u het feit dat het Hof het oordeel van het Gerecht heeft bevestigd dat er gedurende de periode waarin de betwiste subsidies verleend zijn een concurrentieverhouding bestond tussen de TBO’s en (een aantal van) de in verzet gekomen grondbezitters? Kunt u toelichten of deze vaststelling naar uw oordeel gevolgen moet hebben voor het huidige natuurbeleid in Nederland, op nationaal en provinciaal niveau?3
Het Hof heeft de door de TBO’s en de Commissie aangedragen argumenten over het (ontbreken van het) bestaan van een concurrentieverhouding tussen de TBO’s en een aantal van de in verzet gekomen leden van de VGG procedureel benaderd. Het huidige natuurbeleid is gebaseerd op het beginsel van gelijkberechtiging. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS gemeld bij de Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt (zie ook het antwoord op vraag 3).
Klopt het dat in afwachting van de uitspraak in hogere voorziening door de Europese Commissie nog geen formeel onderzoek is geopend naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s?
Voor zover mij bekend heeft de Europese Commissie tot op heden de formele onderzoeksprocedure niet gestart.
Kunt u aangeven wat de vervolgstappen op Europees en nationaal niveau (dienen te) zijn om vervolg te geven aan dit arrest van het Europese Hof? Leidt dit arrest er wat u betreft toe dat de Europese Commissie een formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s? Zo nee, waarom niet?
Het ligt voor de hand dat de Europese Commissie zal besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Mijn vervolgstappen zal ik bepalen als ik het besluit van Europese Commissie, na afronding van de formele onderzoeksprocedure, heb ontvangen.
Mocht het nieuwe besluit dat de Europese Commissie dient te nemen over het al dan niet goedkeuren van de oude subsidieregelingen zodanig zijn dat de in het arrest genoemde TBO’s ontvangen subsidies terug moeten betalen, welke concrete gevolgen heeft dit dan voor deze organisaties? Kunt u aangeven hoe hoog het terug te betalen subsidiebedrag in dat geval zou zijn (inclusief rente)?
Indien de Europese Commissie na de uitgebreidere onderzoeksprocedure tot de conclusie komt dat de subsidies verstrekt op grond van de oude subsidieregelingen (wederom) kunnen worden goedgekeurd, dan heeft dat geen concrete gevolgen voor het terug betalen van de ontvangen subsidies. Mocht de Europese Commissie tot een ander oordeel komen dan haar eerdere standpunt en besluiten dat er sprake is van onverenigbare staatssteun, dan kan zij een terugvorderingsbevel uitvaardigen. De Commissie kan in het terugvorderingsbesluit de methodiek bepalen waarmee de lidstaat de begunstigden moet identificeren en het terug te vorderen steunbedrag moet bepalen. Welke methodiek de Commissie zal kiezen, is nu niet bekend. Het is derhalve nu nog niet aan te geven welke concrete gevolgen dit kan hebben voor deze organisaties. Ik kan daarom geen schatting van de omvang van eventueel terug te vorderen bedragen aangeven.
Het bericht ‘NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66), Dennis Wiersma (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten»?1
Ja
Bent u het met de mening eens dat onderzoekservaring in het buitenland vaak essentieel is voor het opbouwen van een wetenschappelijke carrière in Nederland?
Onderzoekservaring in het buitenland kan essentieel zijn voor een wetenschappelijke carrière. Rubicon is een financieringsinstrument voor recent gepromoveerde wetenschappers om ervaring op te doen aan buitenlandse topinstituten als opstap voor een wetenschappelijke carrière.
Wat vindt u ervan dat door de coronacrisis Nederland een generatie jonge, excellente onderzoekers, die deze buitenlandse onderzoekservaring net op hebben gedaan, dreigt te verliezen? Hoe ziet u de toekomst van de wetenschap in Nederland nu deze generatie mogelijk moet kiezen voor een andere loopbaan?
NWO zal bij vervolgbeurzen waar nodig de criteria aanpassen aan de ontstane situatie. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk voor de carrièreperspectieven van Rubicon-laureaten die met een Nederlandse NWO-beurs in het buitenland onderzoek doen?
Ik ben verantwoordelijk voor het wetenschapsbestel. Vanuit die verantwoordelijkheid heb ik in afstemming met de belanghebbende partijen VSNU, NWO, PNN en DJA een aantal maatregelen genomen om te voorkomen dat bepaalde onderzoekers waaronder de Rubicon laureaten noodgedwongen hun carrièreplannen moeten afzeggen. De genomen maatregelen worden beschreven in de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» die tezamen met deze antwoordbrief op uw vragen wordt verzonden.
Klopt het dat veel onderzoeksfinanciers in het buitenland (zoals de Zwitserse SNF, de Britse Wellcome Trust, de Duitse DFG) hebben toegezegd dat wetenschappers op door deze financiers gefinancierde projecten vanwege de coronacrisis 3 tot 6 maanden extra financiering kunnen ontvangen, om deze projecten volwaardig af te kunnen ronden?
Ja dat klopt. Voor de drie genoemde onderzoeksfinanciers geldt dat zij verlengingen toekennen voor het equivalent van de NWO-Rubicon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat het eenmalig reserveren van 0,45% loonruimte in de CAO van de VSNU om gevolgen van de coronacrisis te ondervangen – bijvoorbeeld de verlenging van tijdelijke contracten van onderzoekers aan Nederlandse instellingen – een mooi symbool van solidariteit is van deze partijen?
Ik waardeer inderdaad de solidariteit binnen de academische gemeenschap. In de cao Universiteiten is een corona solidariteitsbepaling opgenomen waarmee 0,45% van de loonsom wordt gereserveerd dat heeft geresulteerd in een bedrag van € 20 miljoen eenmalig in 2020. De regelingen hiervoor zijn inmiddels bij alle universiteiten uitgewerkt en de eerste contractverlengingen zijn inmiddels een feit. De cao partijen hebben afgesproken deze regeling eind 2020 te evalueren en dan te besluiten of deze in 2021 wordt doorgezet. Ook zal ik NWO een algemene aanwijzing in de vorm van een beleidsregel geven voor een bedrag van € 20 miljoen, zie verder antwoord vraag 9. Daarnaast heb ik in de Raad voor Concurrentievermogen bepleit dat ook de Europese onderzoekstrajecten zowel in tijd als in financiering worden verlengd. Door OCW, SZW en het veld zijn verder oplossingen gevonden binnen de wettelijke kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde voorwaarden zijn opgenomen.
Bent u het met de mening eens dat jonge onderzoekers in het buitenland op door NWO gefinancierde onderzoeksprojecten (specifiek de NWO Rubiconbeurs) tussen wal en schip vallen omdat ze enerzijds buiten deze maatregelen van Nederlandse kennisinstituten vallen (in de regel zijn zij niet verbonden zijn aan een Nederlandse instelling) en anderzijds kunnen de buitenlandse instellingen niet financieel verantwoordelijk gehouden worden voor deze onderzoekers (omdat zij deze onderzoekers nu ook niet financieren)?
Ongeveer een kwart van de onderzoekers met een Rubiconbeurs heeft een aanstelling aan een Nederlandse universiteit. De mogelijkheid bestaat dat een aantal Rubicon laureaten hun onderzoek zal moeten stopzetten omdat zij buiten de maatregelen van de Nederlandse kennisinstituten vallen en de buitenlandse instelling waar zij werkzaam zijn niet financieel verantwoordelijk voor hen is. Op dit moment is echter niet duidelijk om welk percentage van het totale aantal Rubicon laureaten het gaat.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 100 Rubicon-laureaten in het buitenland actief zijn? En dat zij volgens de call for proposals (Rubicon 2020) een basisbedrag van 63.000 euro per jaar ontvangen en dat dit betekent dat de totale kosten om alle laureaten 3 maanden te compenseren vanwege vertragingen door de coronacrisis ongeveer 1.575.000 euro zouden zijn?
Er zijn ongeveer 100 Rubicon-laureaten actief zijn in het buitenland. Elke laureaat ontvangt een basisbedrag van 63.000 euro per jaar, uitgaande van een looptijd van minimaal 12 en maximaal 24 maanden bij een 1fte-aanstelling. Indien alle laureaten de mogelijkheid geboden wordt om een verlengingsverzoek van maximaal drie maanden aan te vragen, dan is sprake van een totaalbedrag van circa 1.575.000 euro. Niet elke laureaat ondervindt in haar/zijn project echter hinder van de covid19-crisis. Een deel van de projecten gaat ook gewoon door.
Bent u met de mening eens dat er een financiële oplossing gevonden dient te worden om te voorkomen dat de laureaten in deze overmachtssituatie de kosten van de verlening zelf moeten dragen? Welke mogelijkheden heeft u hiervoor binnen uw begroting? Welke mogelijkheden zijn hiervoor binnen de begroting van NWO? Bent u het met de mening eens dat desnoods in principe één (nog uit te geven) NWO vici-beurs gebruikt zou kunnen worden om de opgelopen projectvertragingen van Rubicon-laureaten als gevolg van de coronacrisis op te vangen? Bent u, indien NWO vanwege oormerking, subsidievoorwaarden of anderszins niet zelfstandig tot een dergelijke of een andere oplossing kan besluiten, maar uw toestemming nodig zou hebben, bereid deze te verlenen?
De impact van de coronacrisis op de wetenschap is significant. Tegelijkertijd lopen de financiële bijdragen van het Ministerie van OCW aan de wetenschap (eerste en tweede geldstroom) wel door, net zoals de gelden vanuit de EU (een groot deel van de zogenaamde derde geldstroom). Ik zie op dit moment geen mogelijkheid om extra middelen binnen mijn eigen begroting vrij te maken. Over de mogelijkheid om een VICI beurs in te zetten ten behoeve van de opgelopen projectvertraging van Rubicon laureaten doe ik geen uitspraak. Wel zal ik NWO een [algemene] aanwijzing geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen, in mindering te brengen op de volgende financieringsronde van de Nationale Wetenschapsagenda. Dit geld is bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling die door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Hiermee kunnen universiteiten (inclusief umc’s), NWO- en KNAW instituten onderzoekers die zij onder hun hoede hebben, onafhankelijk van de geldstroom waaruit ze gefinancierd zijn, de ruimte bieden om hun onderzoek af te ronden. Hierbij zal ook gekeken worden naar Nederlandse onderzoekers die met een Rubiconbeurs tijdelijk in het buitenland onderzoek doen. Daarnaast blijf ik met universiteiten en kennisinstellingen de situatie volgen om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 7 oktober a.s?
De antwoorden op bovenstaande vragen zullen gelijktijdig met de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» worden verzonden.
De noodzaak tot investeren in wonen voor senioren |
|
Vera Bergkamp (D66), Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Julius Terpstra (CDA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Jessica van Eijs (D66), Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de bijeenkomst van 1 september jl. over de inzet op seniorenhuisvesting en woonvormen, georganiseerd door de ledenvereniging voor ouderen ANBO, de branchevereniging voor zorgorganisaties ActiZ en Stichting Knarrenhof?
Ja.
Klopt het dat er nu al een tekort is van 80.000 seniorenwoningen en hoe ontwikkelt dat tekort zich tot en met 2040?
Om de opgave beter in beeld te krijgen hebben wij de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Wij zenden de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar aan Uw Kamer.
Daarbij dient al wel te worden aangegeven dat het vaststellen van zowel het aanbod als van de vraag naar seniorenwoningen zeer lastig is, zeker voor de toekomst. Voor de aanbodzijde geldt dat er veel soorten woningen voor senioren bestaan en daardoor geen eenduidige definitie bestaat van een «senioren- of ouderenwoning». Bovendien wonen de meeste ouderen in een reguliere woning. Voor de vraagzijde geldt eveneens dat het lastig is deze vast te stellen omdat de groep zeer divers is en de woonwensen daardoor ook.
Het tekort van 80.000 seniorenwoningen wordt in verschillende publicaties genoemd. Het is ons, ook na navraag, niet duidelijk wat de bron is van dit aantal.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ANBO, ActiZ en Stichting Knarrenhof over dit tekort aan seniorenwoningen en hun 5-puntenplan om dit op te lossen1 en de Kamer te informeren over de resultaten daarvan voor het einde van 2020?
Ja.
Wat zijn de concrete resultaten van de gesprekken die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de taskforce Wonen en Zorg heeft gevoerd en komt er een meerjarige agenda voor wonen en zorg?
Met het programma Langer thuis hebben wij een meerjarig programma opgestart de woon- en zorgopgave voor ouderen op te pakken. De Taskforce Wonen en Zorg, die door de VNG, Aedes, Actiz en de ministeries van VWS en BZK is opgericht, heeft zich tot doel gesteld dat in 2021 alle gemeenten hun opgave ouderenhuisvesting in kaart hebben gebracht en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties en zorgaanbieders.
De Minister van VWS en de voorzitter van de Taskforce hebben in maart 2020 onder meer gesproken over de werkzaamheden van de Taskforce en de verbinding van de opgave met betrekking tot zelfstandig wonen met de opgave van de verpleeghuiszorg. Tijdens het overleg is besloten te streven naar een bestuurlijk overleg met alle partijen die bij de opgave van wonen en zorg voor zelfstandig wonende ouderen en verpleeghuiszorg zijn betrokken.
Hoeveel gemeenten hebben inzicht in de kwantitatieve opgave op het gebied van huisvesting van senioren?
De Taskforce heeft in het voorjaar een nulmeting gedaan om in kaart te brengen waar gemeenten samen met woningcorporaties en zorgorganisaties staan in het maken van een woonzorganalyse, een woonzorgvisie en prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg. Aan de nulmeting hebben 218 gemeenten (respons 61%) en 152 (respons 55%) woningcorporaties deelgenomen. Een woonzorganalyse is volgens de definitie van de Taskforce een document dat kwantitatief en kwalitatief inzicht geeft in de huidige situatie (demografie, zorg, ondersteuning, woningmarkt, voorzieningen), behoeften, trends en ontwikkelingen. Daarbij gaat de Taskforce uit van een bredere opgave dan alleen huisvesting. Bijna de helft van de gemeenten die hebben gereageerd op de nulmeting beschikt over een woonzorganalyse (109 gemeenten). Eén op de zes gemeenten (39 in totaal) werkt aan de totstandkoming van zo’n analyse.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een kwalitatieve woonvisie en hoeveel daarvan hebben ook een leefvisie die ingaat op de organisatie van welzijn binnen de woonopgave?
In tweederde van de gemeenten die deelnamen aan de nulmeting van de Taskforce (150 in totaal) zijn tussen de gemeenten en de woningcorporaties afspraken gemaakt over wonen, welzijn en zorg. In minder dan de helft van deze gemeenten ligt aan deze prestatieafspraken een woonzorgvisie ten grondslag. Een derde van de gemeenten (76 in totaal) maakt (nog) geen specifieke prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg met de woningcorporaties.
Bent u bereid te stimuleren of op te leggen dat alle gemeenten inzicht verwerven in de hoeveelheid en de soort woningen die voor de groeiende groep senioren moet worden gebouwd?
Er bestaat een zeer grote diversiteit aan soorten woningen die specifiek geschikt zijn voor senioren. Sommige richten zich op fysieke beperkingen, zoals rolstoeltoegankelijk woningen. Andere hebben extra functies die gericht zijn op sociale interactie, zoals bij de Knarrenhof het geval is. Niet alleen een geschikte woning is belangrijk voor ouderen. Ook de woon- en leefomgeving en de (bereikbaarheid van) voorzieningen bepalen of iemand tot op hoge leeftijd zelfstandig kan blijven wonen. De diversiteit en het daarmee samenhangende maatwerk maakt het lastig om vanuit de landelijke overheid verplichtingen op te leggen.
Vanuit het Rijk zetten wij in op:
We ondersteunen en stimuleren het lokale niveau door de inzet van het ondersteuningsteam Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve Wijk Langer Thuis en de stimuleringsregeling Wonen en Zorg. Daarnaast nemen onze ministeries samen met de VNG, Ades en Actiz deel aan de Taskforce Wonen en Zorg. De Taskforce streeft ernaar dat alle gemeenten hun opgave medio 2021 kaart hebben gebracht en in 2021 hiertoe prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders maken. Daarbij hebben we in de brief «Stand van zaken programma langer thuis» van juni 2020 aangegeven te streven naar een bestuurlijke afspraak begin 2021 met VNG, IPO, Aedes, Actiz, ZN en de rijksoverheid. De kern van de beoogde afspraken zal zijn hoe de opgaven lokaal en in de regio in samenhang worden vertaald in lokale prestatieafspraken voor wonen, welzijn en zorg. Deze bestuurlijke afspraken volgen op de werkzaamheden die hiervoor reeds zijn verricht door de Taskforce Wonen en Zorg en de zorgkantoren.
Bent u van mening dat er een taakstellende opdracht voor gemeenten moet komen ten aanzien van het aantal seniorenwoningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten is een erg breed onderwerp voor een gedegen onderzoek. Zowel de maatschappelijke kosten als de baten van zowel welzijn als wonen is van zoveel factoren afhankelijk dat het zeer lastig is dit in harde betrouwbare cijfers weer te geven. Het is echter aannemelijk dat woningen of woonvormen voor ouderen, de kwaliteit van leven van de ouderen zal verhogen en dat dit invloed kan hebben op de ondersteunings- en/of zorgvraag. Wij focussen in de onderzoeksactiviteiten die we financieren daarom op praktische kennis die kan worden gebruikt door de verschillende partijen die bezig zijn met woonvormen of met de opgave van wonen en zorg, zoals in het innovatieprogramma Inclusieve wijk en het kennisprogramma Woonvormen voor senioren.
Bent u bereid de noodzaak tot samenhang tussen het ruimtelijk en het sociaal domein onder de aandacht te brengen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De VNG is zich volgens ons zeer bewust van de samenhang van het ruimtelijk en het sociaal domein. Zij is samen met Actiz, Aedes en de ministeries van BZK en VWS één van de initiatiefnemers van de Taskforce Wonen en zorg. De voorzitter van de Taskforce, de heer Adriani, is lid van de VNG commissie Wonen, ruimte en mobiliteit.
Gaat u in gesprek met gemeenten over de vraag hoe zij geclusterde woonvormen gaan faciliteren, gelet op het feit dat de Monitor Geclusterd Wonen laat zien dat in een derde van de gemeenten nog geen geclusterde woonvormen aanwezig zijn?
De Taskforce gaat de komende periode in alle regio’s bijeenkomsten organiseren over het belang van het maken van de woonzorganalyse en een woonzorgvisie om daarmee te komen tot afspraken om de woonzorgopgave in te vullen. De opgave zal daarbij deels bestaan uit de vraag naar geclusterde woonvormen. Daarbij ondersteunen we op verschillende wijzen de realisatie van meer geclusterde woonvormen, waaronder de stimuleringsregeling Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve wijk, het kennisprogramma Woonvarianten senioren en het ondersteuningsteam wonen en zorg.
Welke gevolgen voor uw beleid heeft de verwachte vraagstijging naar Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) van 30.000 personen in 2025 en 100.000 personen in 2040 ten aanzien van voldoende seniorenwoningen?2
De verwachte vraagstijging betekent dat het aantal plaatsen voor ouderen met een zorgbehoefte moet worden uitgebreid. Dit kan via een toename van het aantal verpleeghuisplaatsen en deels via toename van het aantal plekken in seniorenwoningen. Zorgkantoren zijn nu bezig met het opstellen van en regionale woonzorgvisie. Zij betrekken daar vaak gemeenten en andere lokale partners bij. Beide activiteiten worden op elkaar afgestemd. Wij willen over dit onderwerp begin 2021 bestuurlijke afspraken over maken met de VNG, IPO, Aedes, ActiZ en ZN.
Heeft de verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg per 4 april jl. daadwerkelijk geleid tot een hoger gebruik van de regeling?
Ja. In 2019 zijn 19 aanvragen voor de initiatieffase ingediend, waarvan er 12 zijn toegekend. In 2020 zijn tot 1 september 38 aanvragen ingediend voor de initiatieffase, waarvan 27 zijn toegekend en nog 8 in behandeling zijn. Er is in 2020 totaal voor een bedrag van 478.000 euro aan subsidie verleend. Er zijn daarnaast 3 leningen voor de planontwikkelfase ingediend. Hiervan is één afgewezen en zijn twee leningen voor een bedrag van in totaal 286.000 euro nog in behandeling. Daarnaast is een lening van bijna 600.000 euro geborgd. We gaan ervan uit dat de komende tijd meerdere aanvragen zullen worden ingediend.
De gerenoveerde en afbladderende Waalbrug |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nijmegen treurt over het gerenoveerde, maar nog steeds afbladderende icoon: de Waalbrug?1
Ja.
Kunt u de teleurstelling bij de inwoners van Nijmegen begrijpen over het feit dat ze anderhalf jaar hinder hebben ondervonden van de renovatiewerkzaamheden, terwijl de brug er daarna nog steeds afgebladderd uitziet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat de inwoners van Nijmegen graag hadden gezien dat alle werkzaamheden aan de brug zouden zijn uitgevoerd, waaronder het schilderen van de brug.
Hoe waardeert u het uitstel van tien jaar van de verfwerkzaamheden in het licht van het gewenste en afgesproken omgevingsmanagement?
Oorspronkelijk was het voornemen om de gehele brug in één keer te renoveren. Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen. Dit heeft een grote impact gehad op de continuering van de werkzaamheden. Omdat uit onderzoek is gebleken dat de Waalbrug zonder conservering van de boogconstructie nog 10 jaar constructief veilig is én omdat de kosten van het verwijderen van chroom-6 hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden uit te stellen. Gezien de grote landelijk vervanging en renovatie opgave dienen de beperkte mensen en middelen nu ingezet te worden voor andere werkzaamheden. Ik begrijp dat dat vervelend is omdat er al verwachtingen waren gewekt bij gemeente Nijmegen en haar inwoners.
Kunt u een inschatting geven van de verwachte kosten voor het verwijderen van de oude verflagen en het aanbrengen van een nieuwe verflaag?
De kosten voor het voltooien van de renovatie worden momenteel geraamd op 70 mln€ – 80 mln€. De verwachting is dat op termijn deze kosten omlaag kunnen wanneer er meer kennis is over het veilig verwijderen van chroom-6.
In hoeverre is uitstel van de verfbeurt begrotingstechnisch noodzakelijk?
Bij de start van de renovatie is op grote schaal chroom-6 aangetroffen in de huidige conserveringslaag van de staalconstructie. Vanwege de urgentie van de slechte staat en de risico's hiervan voor de constructieve veiligheid is gestart met het vervangen van het betonnen wegdek. Door de hogere kosten hiervoor heb ik het budget voor deze werkzaamheden opgehoogd van 25 mln€ naar 65,2 mln€. Dat is ten koste gegaan van de financiële dekking voor andere onderdelen van de brug. Omdat de conserveringswerkzaamheden nu niet urgent zijn én omdat de kosten hiervan erg hoog zijn, heb ik besloten deze werkzaamheden met tien jaar uit te stellen. Tegen die tijd zal ik de financiële dekking inpassen binnen de VenR-programmering.
Bent u bereid het signaal van de gemeente Nijmegen en haar inwoners serieus te nemen en te bezien of de verfwerkzaamheden naar voren gehaald kunnen worden?
Het signaal van gemeente Nijmegen en haar inwoners is mij duidelijk. De Waalbrug zal – conform het RWS-inspectieregime – de komende jaren structureel worden geïnspecteerd op constructieve veiligheid. Op basis van deze reguliere inspecties zullen de conserveringswerkzaamheden, waaronder de verfwerkzaamheden, over tien jaar, of eerder indien nodig, worden ingepland, voorbereid en uitgevoerd. Uiteraard zal dit in nauw overleg met de gemeente plaatsvinden.
De financiering van Grieks wanbeleid op Lesbos |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hallucinant, Nederland financiert Grieks wanbeleid op Lesbos»?1
Waarom is ervoor gekozen om een nieuwe Covid-19-kliniek te bouwen terwijl op Lesbos reeds een functionerende noodkliniek bij kamp Moria aanwezig was van Artsen zonder Grenzen (AzG)?
Had de Griekse regering niet beter een veel kortere route kunnen kiezen, door AzG alsnog een vergunning te geven? Waarom heeft u uw Griekse collega’s daar niet toe aangespoord?
Erkent u dat niet alleen sprake is van kapitaalvernietiging, maar ook van een zeer pijnlijke ontwikkeling, helemaal nu sprake is van een coronabesmetting in kamp Moria?2
Wanneer wordt de nieuwe kliniek operationeel? Met welke partijen werkt u samen?
Zijn hierover afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MOTG) en het Griekse HomeProject?
Nee. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in het kader van het samenwerkingsverband met Griekenland om het voogdij- en opvangsysteem van alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verbeteren afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MotG) over het opzetten van 48 opvangplekken in Athene. Daarvoor werkt MotG samen met het Griekse The HOME Project. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.3Overige activiteiten van beide organisaties staan hier geheel los van.
Is het juist dat MOTG zich zal terugtrekken uit kamp Moria en kamp «Kara Tepe» teneinde de aandacht te vestigen op het realiseren van huisvesting van vluchtelingenkinderen op het Griekse vasteland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op het Griekse vasteland begonnen met het gereedmaken van een eerste door Nederland gefinancierde opvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen?3
Klopt het dat MOTG de opdracht hiertoe en de 3,5 miljoen euro «inderdaad begin juli» gekregen heeft?
Hoe oordeelt u over de kritiek op MOTG, onder meer over hun gebrek aan expertise?
Hoeveel vluchtelingenkinderen zullen in september van dit jaar door uw inspanningen worden opgevangen? Wat gebeurt er met de kinderen nadat de opvang is afgerond; waar gaan zij dan naartoe?
Worden met dit project uiteindelijk minimaal 500 kinderen opgevangen? Wat is uw Plan B als de geplande opvang in Griekenland niet van de grond komt?
Zoals uit de reeds genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid blijkt, kunnen de eerste opvangplekken eind september in bedrijf worden genomen. De andere plekken zullen naar verwachting zo snel mogelijk daarna volgen. Er is op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat dit niet zou lukken. Uw Kamer wordt separaat geïnformeerd over de voortgang van het samenwerkingsverband met Griekenland, conform de motie Van Toorenburg-Voordewind.6
Deelt u de mening dat de vluchtelingenproblematiek op Lesbos niet alleen een Grieks probleem is, maar van alle Europese lidstaten? Bent u bereid om alsnog een aantal kinderen naar Nederland te halen, zoals ook wordt gevraagd in de brief van een groot aantal organisaties?4
Het kabinet heeft in reactie op deze uitzonderlijke situatie door de branden in en rond Moria besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw kamer op de hoogte gesteld en dit is uitgebreid besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer dat eveneens op 10 september plaatsvond. Inmiddels hebben meer dan tien EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv op te vangen als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt daar overleg over plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Het afschalen van het bron- en contactonderzoek voor covid-19 door de GGD’en in opdracht van het ministerie van VWS |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het juist dat op 28 juni 2020 door uw ministerie een dienstverleningsovereenkomst met de GGD’en in Nederland is gesloten waarin u de opdracht heeft gegeven de basiscapaciteit voor bron- en contactonderzoek van 850 fte te verlagen naar 550 fte?1
Nee, dit is onjuist. Tussen VWS en GGD GHOR zijn financiële afspraken gemaakt over de opschaling van de landelijke capaciteit conform het opschalingsplan van eind mei. In dit plan staat dat er landelijk opgeschaald dient te worden tot 2.000 fte eind september. De kern van deze afspraken is dat het Rijk alle kosten draagt voor de benodigde opschaling. Deze afspraken zijn in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegd, ondertekend op 28 juni jl. Onderdeel van de afspraken is een basiscapaciteit van 550 fte, met flexibele opschaling naar 2.000 fte. Door een basiscapaciteit vast te leggen, krijgen de contractpartners van GGD GHOR Nederland financiële zekerheid. De basiscapaciteit van 550 fte was groot genoeg om, indien nodig, snel verder op te schalen. De flexibele capaciteit bovenop de basiscapaciteit wordt op basis van realisatie afgerekend.
In de eerdere financieringsaanvraag van GGD GHOR Nederland werd de vergoeding van een basiscapaciteit van 850 fte voorgesteld en een flexibele capaciteit van 1.150 fte op basis van realisatie. Vanuit het Ministerie van VWS is de vraag aan GGD GHOR Nederland gesteld te verkennen welke basiscapaciteit minimaal vergoed moet worden om snel te kunnen opschalen conform het opschalingsplan. Dit had een aantal redenen. Allereerst om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos op de bank zouden zitten. In die periode zagen we namelijk een laag aantal besmettingen, het positieve testpercentage lag ongeveer op 1,4%, en kregen we signalen van GGD GHOR Nederland dat het moeilijk was nieuwe BCO-medewerkers vast te houden zonder perspectief op het werk waar ze voor opgeleid werden. Daarnaast werd deze vraag gesteld om ervoor te zorgen dat de financieringsafspraken zo goed als mogelijk aan zouden sluiten bij de daadwerkelijke inzet van de landelijke capaciteit. Ik wil hierbij benadrukken dat er nooit sprake is geweest van een wijziging in ambitieniveau in de opschaling. Noch in aantallen noch in snelheid van opschaling. Het betreft hier louter afspraken rondom de financiering van de basiscapaciteit.
Naar aanleiding van deze vraag heeft GGD GHOR Nederland in overleg met de contractpartners de financieringsaanvraag aangepast naar een vergoeding van een basiscapaciteit van 550 fte en een flexibele capaciteit van 1.450 fte op basis van realisatie. Dit is vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst. Daarin is bovendien de mogelijkheid opgenomen voor verdere opschaling bóvenop de landelijke capaciteit van 2.000 fte, mocht de situatie daar om vragen.
Is het volgende door de GGD’en gegeven antwoord aan onderzoeker Reinier Tromp van Argos hieromtrent juist: «Als opdrachtnemer spreken we natuurlijk regelmatig met VWS. Zo hebben we gemeld dat er in die periode, door het beperkte aantal besmettingen, veel mensen op de bank zaten (en weg gingen) doordat we hen niet konden laten werken of zelfs opleiden. Naar aanleiding van die update heeft het ministerie ons gevraagd om te verkennen of we het oorspronkelijke aantal (850 basiscapaciteit) konden verlagen. Wij hebben aangegeven dat op basis van de besmettingen op dat moment een basiscapaciteit van 550 mogelijk was (met de mogelijkheid van opschaling zodra nodig). VWS heeft ons vervolgens de formele opdracht gegeven om de basiscapaciteit te verlagen naar 550»?2
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het klopt dat GGD GHOR Nederland ons het signaal overbracht dat medewerkers die werkloos op de bank zaten, gedemotiveerd raakten. Onder meer naar aanleiding van dit signaal is GGD GHOR Nederland gevraagd te verkennen welke basiscapaciteit structureel vergoed moet worden en welk deel van de opschaling tot 2.000 fte op basis van nacalculatie vergoed kan worden. GGD GHOR Nederland heeft na overleg met de alarmcentrales aangegeven een structurele vergoeding nodig te hebben voor een basiscapaciteit van 550 fte en een vergoeding op basis van realisatie voor de overige 1.450 fte. Ik benadruk graag dat het hier gaat om financiële afspraken en niet om een wijziging in het ambitieniveau van de landelijke opschaling voor BCO.
Is het juist dat een van de redenen om dit te doen het temperen van de kosten was?
Nee, dit is onjuist. In de dienstverleningsovereenkomst zijn financiële afspraken gemaakt voor een opschaling tot 2.000 fte, geheel conform het opschalingsplan. In deze overeenkomst is bovendien de mogelijkheid opgenomen voor verdere opschaling bóven een landelijke capaciteit van 2.000 fte, mocht de situatie daar om vragen. In contacten met de GGD GHOR is steeds aangegeven dat financiële overwegingen geen beperking mogen zijn voor de inzet en de aanpak.
Hoe verklaart u deze opstelling in het licht van de door u gedane uitspraken dat de GGD’en «carte blanche» hebben om op te schalen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in de beantwoording op vragen 1 tot 3, draagt het Rijk alle kosten voor de opschaling van BCO capaciteit. Dit is in de dienstverleningsovereenkomst met GGD GHOR Nederland vormgegeven.
Hoe beoordeelt u deze afschaling van de basiscapaciteit in het licht van de grote capaciteitsproblemen bij de GGD’en in Amsterdam en Rotterdam waardoor adequaat bron- en contactonderzoek bemoeilijkt werd?
De problemen die in Rotterdam en Amsterdam optraden rondom het BCO halverwege augustus zijn geen gevolg van de afspraken over de financiering van de opschaling. Op dat moment was ca. 150 fte van de landelijke schil ingezet, er was dus nog ca. 400 fte beschikbaar om snel ingezet te worden. Het knelpunt was echter dat deze mensen niet snel genoeg konden worden ingezet om de steile piek aan besmettingen op te vangen. Dit was deels te wijten aan de doorlooptijd en capaciteit van de opleiding van nieuwe medewerkers. Er waren in de maanden juni en juli dusdanig weinig besmettingen dat er onvoldoende BCO casuïstiek beschikbaar bleek om deze medewerkers per half augustus volledig opgeleid te hebben, inclusief het praktijkdeel. Daarnaast kon de matching van de vraag naar ondersteuning en het aanbod vanuit de landelijke capaciteit niet snel genoeg plaatsvinden. Om dit te verbeteren heeft GGD GHOR verbeteringen aangebracht. Op vrijdag 28 augustus jl. is het plan doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit gepubliceerd en naar de Kamer verstuurd (Kamerstuk 25 295, nr. 510).
Waarom heeft u de Kamer niet op de hoogte gesteld van de afschalingsplannen die kennelijk waren gemaakt?
Er is geen enkele sprake geweest van afschalingsplannen.
Kunt u de dienstverleningsovereenkomst openbaar maken? Zo neen, waarom niet?
De betreffende dienstverleningsovereenkomst is als bijlage3 toegevoegd aan de beantwoording van deze Kamervragen.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast in Sluiskil |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zicht bovengenoemde kwestie en de schriftelijke Kamervragen uit onder meer 2018 hierover?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Om welke reden heeft de Stichting Wateroverlast Sluiskil geen reactie ontvangen op de vragen en suggesties die op 18 maart 2020, op 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn gestuurd?
De e-mail d.d. 18 maart 2020 is d.d. 26 maart 2020 beantwoord met het advies om contact op te nemen met de gemeente Terneuzen, wat in lijn is met mijn eerdere antwoord op schriftelijke vragen van uw kamer van november 2018 (2018D53367).
De brieven van 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn helaas wegens omstandigheden t.g.v. ziekte en Corona niet tijdig in behandeling genomen, waardoor een reactie tot nu toe is uitgebleven. Er is inmiddels telefonisch contact opgenomen met de stichting en er is ook een schriftelijke reactie onderweg. Hierin nodigt Rijkswaterstaat de stichting en de gemeente Terneuzen uit voor een overleg.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de stichting en andere lokale betrokken partijen, om deze zaak de aandacht te geven die het verdient, gezien het feit dat deze kwestie al heel lang speelt?
Rijkswaterstaat nodigt de stichting uit voor een gesprek. Gelet op de afspraken met de gemeente Terneuzen zal Rijkswaterstaat hen vragen ook deel te nemen aan het gesprek.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat om hun rol en nodige acties in deze kwestie te bezien?2
Rijkswaterstaat maakt als agentschap onderdeel uit van mijn ministerie en is vanuit de rol als beheerder van het Kanaal Gent-Terneuzen in deze situatie primair verantwoordelijk voor waterveiligheid en het handhaven van het peil van het kanaal. Het peil dat moet worden aangehouden is onderdeel van een verdrag met het Koninkrijk België aangaande het Kanaal Gent-Terneuzen. Het verdrag en daarmee het peil zijn sinds medio 1960 niet meer gewijzigd, waardoor ik de oorzaak en daarmee de oplossing van de vochtoverlast niet binnen de beheertaken van Rijkswaterstaat verwacht te vinden.
Op welke wijze gaat er actie worden ondernomen?
In 2018 heb ik u gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 576) welke onderhoudsmaatregelen Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd aan het Kanaal Gent-Terneuzen ter hoogte van Sluiskil. Op dit moment zijn er geen aanvullende maatregelen vanuit de beheertaak van Rijkswaterstaat beschikbaar of gepland die mogelijk kunnen bijdragen aan het terugdringen van de vochtoverlast. Rijkswaterstaat zal zoals eerder aangegeven wel in gesprek gaan met de stichting wateroverlast Sluiskil en de gemeente Terneuzen.
Het besluit rond de belastingrente en de invorderingsrente als onderdeel van de coronamaatregelen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 28 augustus 2020 bekend heeft gemaakt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 een belastingrente van 4% gaat gelden?1
Het klopt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 de belastingrente wordt vastgesteld op 4%. Dit is ook in lijn met mijn eerdere communicatie. Om ondernemers tegemoet te komen, heeft het kabinet in de brief van 17 maart 2020 (noodpakket banen en economie2) aangekondigd dat het percentage belastingrente tijdelijk wordt verlaagd naar 0,01. Op dat moment was het uitgangspunt dat de verlaging gedurende drie maanden van kracht zou blijven. In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.3 In de kamerbrief van 28 augustus 2020 heb ik aangegeven dat het verlaagde percentage invorderingsrente wordt verlengd tot en met 31 december 2021 en dat het percentage belastingrente op 1 oktober 2020 terugveert naar 4.4
Bent u bekend met het effect dat met deze maatregel een ondernemer die eerder dit jaar een voorlopige aanslag heeft ontvangen en uitstel van betaling heeft gevraagd en gekregen (voor de duur van het uitstel) geniet van een (invorderings)rente van 0,01%, terwijl een ondernemer die nog geen (juiste) voorlopige aanslag heeft ontvangen vanaf 1 oktober 2020 een (belasting)rente van 4% verschuldigd is?
Met de beschreven effecten ben ik bekend. Ook deel ik de mening dat de situaties economisch gezien vergelijkbaar kunnen zijn. In beide gevallen is sprake van een belastingschuld waarover rente is verschuldigd, in het ene geval is dat belastingrente en in het andere geval invorderingsrente. Fiscaal-juridisch zijn de situaties echter niet vergelijkbaar; in het ene geval is sprake van een vastgestelde belastingaanslag die te laat wordt betaald terwijl in het andere geval sprake is van een nog niet vastgestelde aanslag. Van rechtsongelijkheid is daarom geen sprake. Ik licht dit graag toe. Zoals gezegd gelden voor de belastingrente en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 verschillende percentages. Dit komt omdat belasting- en invorderingsrente verschillende doelen dienen. Tot de tijdelijke verlaging van belastingrente is besloten om een tijdelijk voordeel te bewerkstelligen voor alle ondernemers bij wie belastingrente in rekening wordt gebracht over eerdere belastingjaren (bijvoorbeeld 2018 of 2019). Belastingrente vormt echter een belangrijke prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen of om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Dat dit gebeurt, is van belang voor een goede en tijdige belastingheffing. Het kabinet acht het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Daarbij is ook van belang dat de tijdelijke verlaging van de belastingrente een generieke maatregel is geweest waarvan alle ondernemers (en particulieren) bij wie tussen 1 juni of 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 belastingrente in rekening wordt gebracht, kunnen profiteren. Het is echter niet gezegd dat al deze ondernemers te lijden hebben onder de COVID-19-crisis. Anderzijds is het mogelijk dat bij ondernemers die wél worden geraakt door COVID-19 geen confrontatie met belastingrente plaatsvindt, waardoor zij ook niet profiteren van de tijdelijke verlaging. Om deze redenen houdt het kabinet vast aan het besluit om de belastingrente vanaf 1 oktober 2020 weer te laten herleven.
Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. Invorderingsrente heeft dus een ander doel dan belastingrente. De COVID-19-crisis heeft tot gevolg dat sommige bedrijven hard in hun economische positie zijn of worden geraakt, bijvoorbeeld door substantieel omzetverlies of zelfs (tijdelijke) sluiting, waardoor een gedeelte van de inkomsten is weggevallen (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van die bedrijven is het daardoor tevens lastiger of onmogelijk geworden om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagde invorderingsrente van 0,01%. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. Het voorgaande maakt dat de percentages van de belasting- en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 zijn gaan verschillen.
Deelt u de mening dat het nog niet hebben ontvangen van een voorlopige aanslag diverse redenen kan hebben (bijv. historie van de onderneming nog niet bekend in de systemen van de Belastingdienst, afwijkend inkomensniveau ten opzichte van voorgaande jaren, nog niet alle informatie voorhanden, gevolgen van corona) en daarmee niet verwijtbaar is?
Uiteraard kunnen er verschillende redenen zijn waarom een ondernemer niet tijdig aangifte heeft kunnen doen of niet tijdig heeft kunnen verzoeken om een voorlopige aanslag, met als gevolg dat een (voorlopige) aanslag niet op tijd is ontvangen. Wat betreft belastingjaar 2019 kan het zijn dat COVID-19 het (tijdig) doen van aangifte of het tijdig verzoeken om een voorlopige aanslag voor sommige ondernemers heeft bemoeilijkt en dat zij dit mogelijk hebben uitgesteld. Voor hen is het gunstig dat de belastingrente gedurende 1 juni of 1 juli 2020 (afhankelijk van het belastingmiddel) tot 1 oktober 2020 slechts 0,01% bedraagt. Zoals hiervoor is aangegeven, was echter van meet af aan bekend dat de verlaging van de belastingrente slechts tijdelijk was.
Deelt u de mening dat deze situaties, economisch gezien, vergelijkbaar zijn? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het effect van deze maatregel leiden tot rechtsongelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ondernemers door de aankondiging en de ingangsdatum van deze maatregel onvoldoende tijd hebben om tijdig een voorlopige aanslag aan te vragen, zodat zij nog onder de tijdelijke maatregel van een belastingrente van 0,01% zouden kunnen vallen?
Zoals opgemerkt onder vraag 1 was vanaf 17 maart 2020 reeds bekend dat de verlaging van de belastingrente tijdelijk zou zijn (in eerste instantie drie maanden). In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.5 De einddatum van de verlaging is dus al die tijd voorzienbaar geweest.
Bent u bekend met de situatie dat een aantal ondernemers vanwege de gevolgen van corona en de eerder genomen coronamaatregelen (waaronder bijzonder uitstel van betaling) eenvoudshalve het aanvragen van een voorlopige aanslag en een uitstel van betaling heeft uitgesteld? Zo ja, deelt u de mening dat deze ondernemers nu benadeeld worden met een hogere belastingrente (waarbij een rentevoet van 4% en een hoog bedrag flink in de papieren kan lopen met consequenties voor de liquiditeit van de onderneming)?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overwogen om ook de belastingrente tot 1 januari 2021 op 0,01% vast te stellen, zodat ondernemers die (nog) geen gebruik hebben hoeven te maken van een formeel uitstel van betaling tegen een zelfde rentepercentage belast worden als ondernemers die wel uitstel van betaling hebben gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de afweging om toch een andere keuze te maken?
Zoals aangegeven dient de belastingrente als prikkel voor de belastingplichtige om tijdig en juist aangifte te doen of om een voorlopige aanslag te verzoeken. Met de tijdelijke verlaging van de belastingrente is bij ondernemers die niet op tijd aangifte hebben gedaan, dan wel om een voorlopige aanslag hebben verzocht, tijdelijk geen belastingrente in rekening gebracht. Het kabinet ziet echter, ook vanuit het oogpunt van de COVID-19-crisis, geen reden om de prikkel die belastingrente vormt niet na 1 oktober 2020 weer te laten herleven. Zoals opgemerkt bij het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 is het belangrijk om tijdig en juist belastingaanslagen te kunnen vaststellen. Ondernemers die gebruikmaken van de verlaagde invorderingsrente van 0,01% beschikken per definitie wél al over een vastgestelde (voorlopige) aanslag.