Het bericht ‘EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende»?1
Ja.
Klopt het dat organisaties in de EU reeds per 20 juli 2020 geen persoonsgegevens meer kunnen doorgeven aan de VS op grond van het privacy shield?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en geldt dit ook voor financiële instellingen?
Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-311/18 («Schrems II») het besluit van de Europese Commissie om op basis van het zogeheten Privacy Shield persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven, ongeldig verklaard. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden van organisaties, waaronder financiële instellingen, om persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat is het verschil tussen overeenkomsten volgens het privacy shield en modelcontractbepalingen? Klopt het dat modelcontractbepalingen wel AVG-proof zijn in tegenstelling tot een overeenkomst rond het privacy shield?3
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is gegevensverkeer met derde landen zoals de VS alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is van belang dat de verwerking van gegevens in het derde land EU-burgers vergelijkbare waarborgen biedt als zij in de EU zouden hebben. De Europese Commissie kan besluiten dat een land of een sector in een land een passend beschermingsniveau waarborgt, zoals zij met betrekking tot de VS in het Privacy Shield, een adequaatheidsbesluit ten aanzien van het gegevensbeschermingsniveau in de VS in de zin van artikel 45 AVG, had gedaan.
Als er ten aanzien van een derde land geen adequaatheidsbesluit is, zijn er ook andere mogelijkheden om gegevens uit te wisselen. Bij een doorgifte op grond van modelcontractbepalingen, worden tussen de gegevensexporteur en importeur bepaalde standaard contractuele waarborgen opgenomen. Het verschil is dus dat in het ene geval besloten wordt dat een land of sector waarborgen biedt, en in het andere geval waarborgen contractueel zijn vastgelegd.
Het Hof heeft zich uitgesproken over het Privacy Shield, dat naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen kent en om die reden ongeldig is verklaard. De modelcontractbepalingen van de Europese Commissie kunnen volgens het Hof nog steeds «AVG-proof» zijn, doch daarvoor zal wel vereist zijn dat de contractbepalingen een beschermingsniveau waarborgen dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd en dat nationale regelingen de naleving van die contractbepalingen niet opzij kunnen zetten. Zo nodig dienen de gegevensexporteur en de ontvanger van de gegevens aanvullende waarborgen te treffen. De gezamenlijke Europese privacy toezichthouders werken samen aan handvatten om bedrijven en organisaties te helpen welke aanvullende maatregelen zij zouden kunnen treffen om een passend beschermingsniveau te waarborgen. Deze richtsnoeren worden in oktober verwacht. Voor meer informatie, verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober 2020, in reactie op de brief van NL-digital over de gevolgen van Schrems II.
Kan de VS een met de EU, gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens op alle niveaus in de praktijk waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Privacy Shield onvoldoende waarborgen bevat voor EU- burgers, onderbouwd met een verwijzing naar de rol die opsporings- en inlichtingendiensten in de VS kunnen spelen nadat doorgifte had plaats gevonden, en de verplichtingen die deze diensten kunnen opleggen aan organisaties die in de VS persoonsgegevens van EU-burgers verwerken. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof onvoldoende rechtsmiddelen beschikbaar voor EU-burgers om zich tegen overheidsoptreden in de VS te verzetten. Met andere woorden; de rechtsbescherming in de VS is niet adequaat omdat men er o.a. niet, zoals in Nederland, naar de rechter kan stappen. Hoewel er wel een ombudsman is aangesteld in de VS, is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende en geen alternatief.
Het arrest van het Hof heeft tot gevolg dat thans niet kan worden uitgegaan van de beschermingswaarborgen voor persoonsgegevens die voor generieke verstrekking vereist zijn. Wel is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de VS met het oog op het nemen van een nieuw adequaatheidsbesluit ter reparatie van de door het Hof geconstateerde gebreken in het Privacy Shield.
Het is ingewikkeld om een snelle oplossing voor het ongeldig verklaarde Privacy Shield te bieden. Sinds Schrems II kan niet langer gezegd worden dat persoonsgegevens in de VS voldoende beschermd worden en veilig zijn. Verwerkingsverantwoordelijken dienen betrokkenen hierover duidelijk te informeren.
Welke (praktische) gevolgen heeft het nietig verklaren van de Privacy Shield-overeenkomst door het Europese Hof voor het doorgeven van persoonsgegevens van «accidental Americans» door Nederlandse banken aan de Amerikaanse Belastingdienst (IRS) met betrekking tot de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA)?
De uitwisseling van persoonsgegevens van US Persons (waaronder «Accidental Americans») met de VS ten behoeve van belastingheffing vindt plaats op grond van Artikel 30 van het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en specifiek op grond van het Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (NL IGA). Financiële instellingen verstrekken geen gegevens rechtstreeks aan de IRS, de uitwisseling van informatie vindt plaats op overheidsniveau. Gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde van een geheimhoudingsplicht voor de ontvanger. Het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes (GF) beoordeelt periodiek of landen voldoen aan de eisen van gegevensbescherming en geheimhouding. De VS heeft op dat gebied in onafhankelijke peer reviews (2011 en 2018) van het GF optimaal gescoord. Dit geeft de Minister van Financiën geen aanleiding om te veronderstellen dat de VS geen adequate gegevensbescherming biedt als het gaat om het uitwisselen van persoonsgegevens op basis van de NL IGA.
Klopt het dat informatie van organisaties, instellingen en politieke partijen, zonder verdere (handels)relaties met de VS, gedeeld wordt met de VS alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een Nederlands persoon met ook een Amerikaanse nationaliteit (US person)? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het oordeel van het Hof ziet op alle gevallen waarin dataverkeer tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten persoonsgegevens bevat. Wanneer organisaties, om welke reden ook, dergelijke data met de VS willen delen, dan zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van de AVG. Binnen de EU gevestigde personen die mede de Amerikaanse nationaliteit houden, vallen bij hun werkzaamheden onder de werking van de AVG.
Op welke manier wordt een US person die tekeningsbevoegd is voor een Europese/Nederlandse organisatie, instelling of politieke partij beschermd door Europese en/of Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn in de EU juridisch gevestigde bedrijven, organisaties, instellingen of politieke partijen, waarbij een US person tekeningsbevoegd is, voldoende beschermd voor het doorgeven van rekeninggegevens of privacygevoelige informatie aan de VS? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke informatie wel en welke niet met de VS kan worden gedeeld alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een US person? Zo nee, waarom niet?
De waarborgen die de AVG biedt, gelden voor alle in de vraag genoemde entiteiten, ongeacht de nationaliteit van de aan hen verbonden personen. Welke precieze informatie op dit moment wel en niet kan worden gedeeld, zal afhangen van de aard van de gegevens en de omstandigheden rondom de verstrekking.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat organisaties, instellingen en politieke partijen erop gewezen worden dat indien een US person tekeningsbevoegd is, deze informatie gedeeld wordt met de VS?
Als persoonsgegevens gedeeld worden met de VS, moeten organisaties dit kenbaar maken aan betrokkenen. Indien sprake is van onrechtmatige verstrekking van gegevens aan de VS, dan is een melding of klacht bij de AP de geëigende weg om een onderzoek in gang te zetten. Het Hof heeft geoordeeld dat de toezichthoudende autoriteit verplicht is om onrechtmatige doorgifte op te schorten of te verbieden als blijkt dat de bescherming van de gegevens niet kan worden gewaarborgd. Bij aangelegenheden die ook andere lidstaten raken, zal afstemming plaatsvinden met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB). De AP beschikt over een eigen repertoire aan bevoegdheden, daaronder begrepen het opleggen van een bestuurlijke boete, wanneer strijdig met de AVG wordt gehandeld. Als de AP tot een dergelijke conclusie komt, dan laat ik mij daarover graag door de AP informeren. Aan de hand daarvan zal ik vervolgens bezien in hoeverre Nederland op Europees niveau kan bijdragen aan een oplossing.
Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) als op mensen die niet getrouwd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn, dezelfde mantelzorgregels van toepassing voor de AOW als op mensen die niet getrouwd zijn?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm waarin iemand woont. Een alleenstaande krijgt 70% van het netto referentieminimumloon en gehuwden krijgen 50% van het netto referentieminimumloon. Twee niet gehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren worden gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangen een AOW volgens de gehuwdennorm. Binnen de AOW is geen sprake van mantelzorgregels. Wel wordt op basis van de feitelijke situatie beoordeeld welke AOW-norm van toepassing is op de betreffende leefsituatie. Mensen die van tafel en bed gescheiden zijn wonen niet meer bij elkaar, maar zijn formeel nog gehuwd. Voor gehuwden geldt dat als men duurzaam gescheiden van elkaar leeft men als ongehuwd wordt aangemerkt. Door de SVB wordt beoordeeld of de feitelijke toestand uitwijst dat beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was. Hierbij is het feit dat men op twee verschillende adressen woont niet doorslaggevend.
Voor ongehuwden geldt de twee-woningen regel en dit houdt in dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er wordt dan een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd. De twee-woningenregel is alleen van toepassing op ongehuwden.
Ik onderken dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van AOW-gerechtigden. Dat is ook in de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening) geconstateerd. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal laten voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning. Ik verwacht dat de voor het einde van dit jaar zal worden afgerond.
Kunt u precies aangeven welke regels omtrent samenwonen van toepassing zijn op mensen die van tafel en bed gescheiden zijn? Kunnen zij aanspraak maken op de tweewoningenregeling in het besluit «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW»?
Zie antwoord vraag 1.
Is u opgevallen dat in het «Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» in artikel 2, lid 1, geen onderscheid gemaakt wordt tussen gehuwd en ongehuwd gepensioneerden en dat de regeling dus van toepassing is op beide categorieën?
Het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW» bevat regels ten aanzien van de uitleg van het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW». Artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW heeft uitsluitend betrekking op ongehuwden. Voor gehuwden is de vraag naar het hoofdverblijf niet van belang. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit, gelezen in onderlinge samenhang met de hiervoor genoemde bepalingen, is dan ook alleen van toepassing op ongehuwden.
Dat de twee-woningenregel uitsluitend van toepassing is op ongehuwden wordt bevestigd en gerechtvaardigd geacht door de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:583).
Herinnert u zich nog dat u schreef: «Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.[duurzaam gescheiden leven]»1
Ja. Sinds juli 2020 is de informatie over duurzaam gescheiden leven op de website van de SVB uitgebreid.
Expliciet wordt vermeld dat het ieder op een eigen adres wonen onvoldoende is om als duurzaam gescheiden leven te worden aangemerkt. Tevens is toegevoegd dat de SVB onderzoek uitvoert om te beoordelen of er sprake is van duurzaam gescheiden leven en welke aspecten door de SVB in het onderzoek worden betrokken. Daarnaast geeft de SVB nu twee voorbeelden: een voorbeeld waarbij sprake is van duurzaam gescheiden leven en een voorbeeld waarbij geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Klopt het dat er geen enkele informatie over het onderwerp «gescheiden van tafel en bed» op de website staat, terwijl u wel aangeeft sinds 2016 projectmatig alle mensen die zo leven, te onderzoeken? Zou het u dus niet sieren de informatie voor die mensen gewoon binnen twee weken heel helder op de website te zetten?
Sinds de wet partners niet meer verplicht om tijdens het huwelijk samen te wonen, komt deze vorm van scheiden – gescheiden van tafel en bed – steeds minder voor. Dat is aanleiding geweest geen informatie over gescheiden van tafel en bed op de website van de SVB op te nemen. Om misverstanden te voorkomen wordt op de website van de SVB verduidelijkt dat personen die gescheiden zijn van tafel en bed wettelijk gezien nog steeds getrouwd zijn. Zij worden dus op dezelfde wijze als gehuwden getoetst of zij duurzaam gescheiden leven.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken over de tweewoningenregeling en de AOW waarover de Centrale Raad van Beroep geoordeeld heeft?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitspraak gedaan in tien zaken die betrekking hebben op de tweewoningenregel. In vier zaken wordt inhoudelijk op de tweewoningenregel in gegaan.
Deze vallen allen terug op één zaak in het bijzonder, en dat is de CRvB uitspraak van 14 februari 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:583.
De overwegingen van de CRvB in deze zaak waren samengevat:
Het enkele feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de twee-woningenregel niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom die regel alleen geldt voor ongehuwden en niet voor gehuwden, maakt niet dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden.
Het Besluit beoogt uitsluitend uitleg te geven aan het begrip «hoofdverblijf in dezelfde woning als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW», dat uitsluitend ziet op ongehuwd samenwonenden.
Er is geen sprake van een schending van de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 14 van het EVRM, artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
Er bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling in het kader van de twee-woningenregel omdat bij een huwelijk een wettelijk afdwingbare zorgverplichting ontstaat, terwijl dat voor ongehuwden niet het geval is.
De zaken die verwijzen, danwel identiek zijn aan deze uitspraak betreffen:
ECLI:NL:CRVB:2017:4459
ECLI:NL:CRVB:2017:1330
ECLI:NL:CRVB:2017:584
Is er een evaluatie gemaakt van het project van de controle van alle mensen op samenwonen? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Er is geen evaluatie van de aanpak van controle van duurzaam gescheiden leven beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
Ik streef ernaar u de beantwoording zo snel mogelijk te doen toekomen.
Het bericht ’emoties lopen hoog op bij huisuitzetting: meerdere politiepatrouilles rukken uit’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «emoties lopen hoog op bij huisuitzetting: meerdere politiepatrouilles rukken uit»? 1
Ja.
Is het juist dat er in Geleen een huurder uit zijn woning werd gezet vanwege schulden en het niet betalen van zijn huur?
Dat klopt. Om de privacy van de betrokkenen te beschermen, kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek.
Deelt u de mening dat huisuitzettingen wegens schulden schadelijk, duur en nutteloos zijn en dat huisuitzettingen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen omdat het menselijk leed bespaart en het (uiteindelijk) goedkoper is voor de samenleving?
Het kabinet wil huisuitzettingen als gevolg van schulden voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Van huurders mag worden verwacht, dat zij bij dreigende financiële problemen zelf hulp zoeken en aangeboden hulp accepteren. Voor het voorkomen van huisuitzettingen helpt het wanneer woningcorporaties en andere verhuurders bij huurachterstanden in een vroeg stadium persoonlijk contact zoeken met huurders en een betalingsregeling aanbieden. Ook gemeenten krijgen een actievere rol in het voorkomen van huisuitzettingen. Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening moeten verhuurders vanaf 1 januari 2021 gemeenten een signaal sturen bij opbouwende huurachterstanden, waarna gemeenten vervolgens een aanbod tot hulpverlening moeten doen.
In maart jl. heeft de Minister voor Milieu en Wonen met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Het langdurig uitstellen van huurbetalingen is op de langere termijn echter onhoudbaar, voor zowel verhuurders als huurders. Dit najaar werkt de Minister van BZK met verhuurderorganisaties verder aan de opvolging van ons gezamenlijk statement om huisuitzettingen in tijden van corona te voorkomen (Kamerstuk 27 926, nr. 327).
Herinnert u zich de aangenomen motie Peters, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 november 2018, waarin wordt gevraagd om in interdepartementaal overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de woningcoöperaties tot een actieplan «naar geen uithuiszettingen wegens schulden te komen»?2
Ja.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van deze motie en wat vindt u ervan dat uithuiszettingen wegens schulden kennelijk nog steeds plaatsvinden?
Genoemde motie om huisuitzettingen te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die op 1 januari 2021 in werking treedt (Stb. 2020, nr. 239, 240 en 241 en Kamerstukken 35 316). Bij inwerkingtreding van deze wetswijziging moeten alle verhuurders een signaal sturen over de betaalachterstanden naar de gemeente als een betalingsregeling en het zoeken van persoonlijk contact niet tot een oplossing heeft geleid. Alle gemeenten moeten huurders vervolgens een aanbod tot schuldhulpverlening doen. Iemand blijft verantwoordelijk voor zijn of haar eigen schuld, maar kan door de gemeente zoveel mogelijk ontzorgd worden. Door de wetswijziging wordt de samenwerking tussen gemeenten en verhuurders versterkt om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere maatregelen (zoals betalingsregelingen en een persoonlijke aanpak) die corporaties nemen om huurachterstanden te voorkomen.
De mogelijkheid om iemand in het uiterste geval uit huis te zetten bij wanbetaling is een belangrijke stok achter de deur voor huurders om hun huur te betalen, of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren. Het kabinet vindt het wenselijk dat huurders een laatste kans krijgen wanneer het hebben van schulden de hoofdoorzaak is van een dreigende huisuitzetting.
Ondanks alle inspanningen zijn er situaties waarin huurders met huurachterstanden geen hulp accepteren. De rechter zal de individuele situatie beoordelen, voordat hij uitspreekt of een verhuurder tot huisuitzetting over mag gaan. Overigens zien we dat door extra inspanningen van corporaties driekwart van de door de rechter gevonniste huisuitzettingen alsnog voorkomen worden.
Soms blijkt huisuitzetting echter onvermijdelijk. Dan is het cruciaal dat (gemeentelijke) hulpverleners zorgen, dat de mensen die het betreft door hun netwerk of de maatschappelijke opvang worden opgevangen.
Welke maatregelen gaat u nemen om verdere uithuiszettingen wegens schulden te voorkomen?
Het kabinet ondersteunt de uitvoering van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Recent voorbeeld is het project «Vroegsignalering landt in Nederland». Ook informeerde het kabinet op 3 juni jl. de Kamer met het plan «Een (t)huis, een toekomst» over de aanpak van dak- en thuisloosheid. Het plan beoogt onder meer huisuitzettingen te voorkomen, de maatschappelijke opvang te vernieuwen en meer woonplekken te realiseren voor dak- en thuisloze mensen. Meer specifiek is voor thema 1 de volgende doelstelling geformuleerd: «Alle gemeenten hebben beleid geformuleerd op het gebied van de preventie en vroegsignalering van schulden om huisuitzettingen te voorkomen». Hiertoe stelt het kabinet extra financiële middelen beschikbaar (Kamerstuk 29 325, nr. 122). Verder heeft de Minister van BZK u recent geïnformeerd over gerichte maatregelen om de betaalbaarheid voor huurders te verbeteren. Hierin geeft de Minister van BZK aan, dat ze met de sector werkt aan de opvolging van het gezamenlijke statement om huisuitzettingen in tijden van corona te voorkomen (Kamerstuk 27 926, nr. 327).
Het bericht ‘China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa»?1 Kunt u de inhoud hiervan bevestigen?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel, die ik uit openbare bron heb vernomen. Ik kan die informatie daarom vooralsnog niet zelfstandig bevestigen.
Welke gevolgen heeft deze Chinees-Servische samenwerking voor de machtsbalans en de veiligheid van Europese burgers?
Servië maakt, als niet-lid van de NAVO en als land dat een beleid van militaire neutraliteit voorstaat, een eigen afweging ten aanzien van de aanbieder van militair materieel. In dit geval zou er vooralsnog geen reden zijn te veronderstellen dat hiervan een aanzienlijke (positieve of negatieve) invloed zou uitgaan op de machtsbalans in Europa en de veiligheid van Europese burgers.
Welke gevolgen moet deze samenwerking hebben voor de Servische samenwerking met de NAVO?
Servië is een partner van de NAVO, maar heeft geen ambitie daadwerkelijk tot het bondgenootschap toe te treden. Servië heeft een beleid van militaire neutraliteit. Dit beleid wordt door de NAVO (en door Nederland) gerespecteerd. Het is daarom aan Servië een eigen afweging te maken ten aanzien van de aanschaf van materieel. Wel kan dit mogelijk gevolgen hebben voor interoperabiliteit en deelname van Servië aan NAVO-oefeningen. Of dat zo is, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van concrete gegevens over de aangeschafte systemen. Over die informatie beschik ik op dit moment niet.
Welke rol bent u bereid hiertoe op u te nemen?
Omdat ik geen eigen informatie heb over de systemen die volgens het aangehaalde artikel zouden zijn aangeschaft en ik ook geen andere informatie tot mijn beschikking heb dan het betreffende artikel, zie ik op dit moment geen directe rol voor Nederland. Dat laat onverlet dat het kabinet de militaire ambities van China – en de eventuele gevolgen daarvan voor de Europese veiligheid – in de gaten houdt.
Het bericht ‘Vrouw overgoten met kokend water in azc: ‘Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van EenVandaag «Vrouw overgoten met kokend water in azc: «Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc»»? Wat vindt u hiervan?
Ja, het bericht en het incident zijn mij bekend. Het is een tragisch incident. De precieze toedracht van dit vreselijke incident wordt momenteel door de politie onderzocht.
Op welke wijze is het slachtoffer medisch en psychisch ondersteund en hoe wordt de veiligheid van het vrouwenstel en hun baby gewaarborgd?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld.
Welke acties worden ondernomen tegen de vermoedelijke daders?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst.
De verdachten zijn inmiddels verplaatst naar een andere opvanglocatie en zijn in beeld gebracht bij de ketenpartners.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid van kwetsbare asielzoekers in asielzoekerscentra (azc’s) zoveel mogelijk moet worden gegarandeerd door middel van aparte en veilige opvang binnen azc’s?
Ik wil vooropstellen dat zowel het COA als ikzelf van mening zijn dat iedereen zich veilig moet voelen in de opvang en dit geldt met name voor kwetsbare individuen. Ik deel echter niet uw mening dat aparte opvang daarvoor het juiste middel is.
Hierbij weegt voor mij mee dat het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen een verkeerd signaal afgeeft en een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor groepen asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
Kunt u aangeven op welke wijze tot op heden uitvoering is gegeven aan de in 2016 aangenomen motie Bergkamp/Pia Dijkstra waarin de regering is opgeroepen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LHBTI)-asielzoekers, christenen en andere kwetsbare individuen waarvan hun veiligheid niet gegarandeerd kan worden, moeten worden overgeplaatst naar aparte en veilige noodopvang?1
Per Kamerbrief van 31 maart 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gereageerd op, onder andere, de motie Bergkamp/Dijkstra waar u naar verwijst.2 In die brief heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven niet over te gaan tot categoriale opvang voor hele groepen kwetsbare asielzoekers en dus ook niet voor LHBTI-asielzoekers. Kortheidshalve verwijs ik u voor een uitgebreidere uitleg omtrent de uitvoering van de motie naar deze brief.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is primair een logistiek proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers, biedt het COA maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst, kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo komt het voor dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers. Ook de units in Ter Apel betroffen geen aparte units die specifiek bedoeld waren voor LHBTI-asielzoekers.
Klopt het dat ter uitvoering van die motie in azc’s aparte LHBT-units waren opgesteld, bijvoorbeeld in Ter Apel, maar dat die eind 2019 zijn opgeheven? Kunt u aangeven waarom dat is gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken in de azc’s is met betrekking tot aparte units voor de opvang van LHBTI-asielzoekers en andere kwetsbare individuen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er, in tegenstelling tot waar de motie om vraagt, geen aparte veilige opvang voor LHBTI’s, christenen en andere kwetsbare individuen blijkt te zijn gecreëerd, bent u dan alsnog bereid om de aangenomen motie uit te voeren? Zo ja, op welke wijze? Kunt u de Kamer hierover op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet? Noot
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport ‘Nitrogen deposition and ammonia concentrations in the Dwingelderveld as affected by surrounding dairy farms’. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stikstofdepositie Natura2000-gebied overschat» en het rapport «Nitrogen deposition and ammonia concentrations in the Dwingelderveld as affected by surrounding dairy farms»?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies uit dit onderzoek met betrekking tot de ammoniakconcentraties en de stikstofdeposities? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de hoogste concentraties en deposities dicht bij de bron te vinden zijn, maar ook op grotere afstanden is sprake van stikstofdepositie. De conclusie in het rapport van dhr. Santing dat op enige afstand van de bron (circa 400 meter) helemaal geen stikstofdepositie meer plaatsvindt, onderschrijf ik dan ook niet.
Voor een gemiddelde individuele ammoniakbron slaat slechts 5% van de totale depositie neer binnen een straal van 500 meter. De overige 95% verdunt zich geleidelijk over een veel groter oppervlak. Een deel van de ammoniak komt daarbij tot enkele honderden kilometers van de bron. De depositie op een afstand van 500 meter is daardoor betrekkelijk klein. Kleiner dan gemeten kan worden met de meettechniek die dhr. Santing heeft toegepast, maar daardoor niet verwaarloosbaar. Omdat cumulatie optreedt met deposities van andere stikstofbronnen én deze deposities ook over grote afstanden verdunnen, zijn ogenschijnlijk kleine stikstofdeposities van individuele bronnen, zoals op 500 meter afstand het geval kan zijn, relevant.
Wat vindt u van het feit dat het OPS-model (Operationele Prioritaire Stoffen – model) ongeschikt is gebleken voor het simuleren van stikstofdepositie op lokaal niveau door het ontbreken van een gewascompensatiepunt en door overschatting van de droge depositiesnelheid bij een lage ammoniakconcentratie?
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, onder leiding van dhr. Hordijk, heeft geconstateerd: «Het OPS-model is geschikt om de verspreiding op lokale schaal te modelleren».
Het rapport van dhr. Santing stelt ten onrechte dat een gewascompensatiepunt in het OPS ontbreekt. Al enige tijd voor het verschijnen van het rapport (in 2012) maakte het OPS gebruik van een gewascompensatiepunt. De opmerking met betrekking tot de overschatting van de droge depositiesnelheid bij een lage ammoniakconcentratie lijkt met het veronderstelde ontbreken van het gewascompensatiepunt samen te hangen.
Welke gevolgen heeft dit rapport voor uw beleid ten aanzien van ammoniakconcentraties en stikstofdeposities?
Het kabinet heeft op 24 april 2020 de structurele aanpak stikstof gepresenteerd (Kamerstuk 35 334, nr.3 met een pakket aan natuur- en bronmaatregelen gericht op het verminderen van de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het rapport van dhr. Santing biedt geen aanleiding om het beleid hierop te herzien.
Op welke termijn gaat u de aanpassingen in uw beleid ten gevolge van dit rapport doorvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten 'La Bce vuole dal Tesoro 700 milioni di fondi per Mps' en 'ECB tells Monte dei Paschi to boost capital for bad loan deal' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen van La Repubblica1 en Reuters2, waarin wordt vermeld dat de Europese Centrale Bank (ECB) Italië verzoekt 700 miljoen euro te injecteren in de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS)?
Ja.
Kunt u meer achtergrond geven over dit verzoek? Waarom heeft de ECB dit verzoek gedaan? Welke overwegingen zijn hieraan voorafgegaan? Hoe wordt deze 700 miljoen euro gevonden?
De Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS) verkeert al langer in zwaar weer. De Italiaanse overheid heeft daarom sinds 2012, met goedkeuring van de Europese Commissie, diverse malen ingegrepen bij de bank om orde op zaken te stellen. Bijvoorbeeld door middel van instrumenten als preventieve herkapitalisatie en liquiditeitssteun.3 Sindsdien werkt de bank aan het verbeteren van haar winstgevendheid en het terugdringen van het aandeel niet-renderende leningen (NPL’s). Onderdeel hiervan is het huidige plan om een deel van de portefeuille over te dragen aan de Asset Management Company (AMCO), een beheerder van onder meer slechte leningen in handen van de Italiaanse staat. De ECB moet deze transactie goedkeuren.
De betrokken partijen hebben publiekelijk enkel over het voornemen van de in de vraag genoemde transactie gecommuniceerd.4 Over eventuele voorwaarden die de Europese Centrale Bank (ECB) daaraan zou stellen is geen publieke informatie beschikbaar. Over deze voorwaarden lopen volgens Italiaanse media op dit moment gesprekken.5
Er is mij niet bekend of er sprake is van mogelijke inzet van staatsteun om de transactie te faciliteren. Mocht sprake zijn van staatssteun, dan dient de Europese Commissie hiervoor goedkeuring te verlenen. Over de beoordeling van staatsteunverzoeken communiceert de Europese Commissie altijd publiekelijk. Tot op heden heeft zij over deze casus niets naar buiten gebracht. Er is dus (nog) geen toestemming gegeven voor een mogelijke injectie.
Over het algemeen geldt dat staatssteuninstrumenten enkel toegepast kunnen worden wanneer zij voldoen aan het resolutieraamwerk en de staatssteunregels. Zo moeten bijvoorbeeld private oplossingen zijn uitgeput. Bij een herkapitalisatie is in principe vereist dat houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst bijdragen voordat een overheid kapitaal verschaft. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.
Op deze vereisten tot bail-in bestaan wel uitzonderingen. Zo geldt steun door een overheid op marktvoorwaarden niet als staatssteun.6 Ook als sprake is van liquiditeitssteun is een dergelijke bail-in niet noodzakelijk. Tot slot heeft de Europese Commissie recentelijk een mededeling gepubliceerd die stelt dat wanneer steun gebruikt wordt om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, een uitzondering kan worden gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.7
Indien het gaat om overheidssteun, hoe verhoudt een mogelijke financiële injectie zich tot de staatssteunregels en de regels van de bankenunie? Welke toets is hierop gedaan? Heeft de Europese Commissie (EC) al toestemming gegeven voor deze mogelijke injectie, uit oogpunt van de staatssteunregels? Zo ja, wat is de argumentatie hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de toets hierop extra streng moet zijn, zeker gezien het feit dat Italië al eerder creatief wilde omgaan met de regels van de bankenunie?3
Sinds de financiële crisis zijn de regels voor het bankentoezicht aangescherpt. Ik ben van mening dat deze regels door éénieder streng dienen te worden nageleefd en zal dit ook blijven uitdragen. Ook bij de voorgenomen transactie tussen MPS en AMCO blijven deze regels onverminderd van kracht. Het is aan de toezichthouders, de resolutieautoriteiten en de Europese Commissie om de regels van de bankenunie toe te passen en te handhaven.
Ik heb me de afgelopen jaren ingezet voor een gezonde bankenunie waarin stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie.9 Mede dankzij de Nederlandse inzet zijn er bijvoorbeeld strenge afspraken gemaakt over de aanpak van NPL’s. In Europese gremia, waar ook Italië en bijvoorbeeld de Europese Commissie, de ECB en de Single resolution authority zitting hebben, blijf ik mij sterk maken voor een weerbare, transparante en gezonde Europese bankensector.
Hoe serieus zijn de onderzoeken naar staatssteun en het naleven van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) nog? Klopt het dat Italië inmiddels bijna alle mazen binnen de regels heeft uitgeput? Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek om publieke of semipublieke herkapitalisatie inmiddels afgewezen is?
De staatssteundatabank van de Europese Commissie meldt veertien Italiaanse staatssteunzaken die betrekking hebben op herkapitalisatie en liquiditeitssteun sinds 2008.10 Eén van deze zaken is door de Europese Commissie afgewezen. Dit gaat om steun van het Italiaanse depositogarantiestelsel aan Banco Tercas in 2014. Het Europese Hof van Justitie heeft deze beslissing in 2019 echter nietig verklaard. Het Hof kwam in zijn uitspraak tot de conclusie dat er sprake was van een privaat initiatief en niet van staatsteun. De Europese Commissie is bij het Hof in bezwaar gegaan tegen deze uitspraak.11
Het feit dat er één zaak in eerste instantie is afgewezen, is voor mij geen reden om de wijze waarop de Europese Commissie staatssteunverzoeken beoordeelt in twijfel te trekken. De Europese Commissie publiceert haar overwegingen transparant op de website van de staatssteundatabank. Het is daarnaast ook denkbaar dat er in het proces richting een staatssteunverzoek al intensief gesproken wordt tussen de betrokken partijen. In dit proces kan de Europese Commissie aangeven onder welke voorwaarden zij akkoord zou kunnen gaan met het verlenen van staatssteun en wanneer zij niet akkoord kan gaan.
Kunt u een stand van zaken geven van de Italiaanse bankensector? Hoe verloopt het terugdringen van de niet-renderende leningen (NPL's)? Wat zijn de effecten van de coronacrisis op de stabiliteit van de Italiaanse bankensector?
Zoals bekend kampen sommige Italiaanse banken al langere tijd met structurele problemen, waaronder lage opbrengsten, hoge kosten en een hoog aandeel NPL’s op de balans. De afgelopen jaren heeft de Italiaanse bankensector stappen gezet om de situatie te verbeteren en dit is ook terug te zien in de cijfers. Uit het risicodashboard van de Europese bankenautoriteit blijkt dat de gemiddelde kapitaalratio (CET1) steeg van rond de 12% in september 2013 naar 14% in maart 2020. Het NPL-percentage is over diezelfde periode gezakt van bijna 18% naar 6%.12
De economische terugval als gevolg van COVID-19 vormt een nieuwe uitdaging. Niet alleen voor de Italiaanse, maar voor de gehele Europese bankensector. Naar verwachting zal het aantal klanten met betalingsproblemen toenemen en zal dit zijn weerslag hebben op de prestaties van banken. De ontwikkeling hiervan zal mede afhankelijk zijn van het economisch herstel en de verdere ontwikkeling van de COVID-19 pandemie. Overheden in de Europese Unie hebben maatregelen genomen om de economische effecten te mitigeren. Het is van belang dat toezichthouders en resolutieautoriteiten de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren en ingrijpen waar nodig.
Bent u op de hoogte van het moment waarop de strategie betreffende het afbouwen van het Italiaanse staatsaandeel van 68% in MPS, zoals vermeld in het artikel van Reuters, gepresenteerd wordt, en bent u bekend met de concrete stappen die er gepland staan om dit doel te bewerkstelligen?
Het is aan de Europese Commissie en de lidstaat om hierover afspraken te maken. De Italiaanse overheid heeft met de Europese Commissie afgesproken om voor het einde van 2021 haar controlerend belang in MPS af te bouwen. In de media wordt gemeld dat de Italiaanse Minister van Economie en Financiën begin juli heeft bevestigd dat dit nog steeds het doel is.13 Ik ben niet bekend met concrete stappen die gepland staan om dit doel te bewerkstelligen.
Bent u voornemens de ECB, de EC en Italië erop aan te spreken dat de regels van de bankenunie onverkort gehandhaafd moeten worden? Bent u van plan Italië aan te spreken op het belang van herstructurering om de problemen waar de Italiaanse banken tegen aanlopen structureel aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het NOW-register en controversiële steun |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel bedrijven in het Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheidsregister (NOW-register) ontplooi(d)en economische activiteiten die op enigerlei wijze te maken hadden met het fokken, houden, slachten, importeren en exporteren van dieren, inclusief vissen en pelsdieren, de verwerking van vlees, vis en bont, de jacht, de winning en verwerking van aardolie en aardgas, de offshore-industrie, wapens, landbouwgif, de luchtvaart, en sectoren die gevoelig zijn voor moderne slavernij en kinderarbeid zoals de kledingindustrie? Kunt u dit per sector aangeven en daarbij ook aangeven om welke bedragen het gaat?
Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat voor sector zij vallen. Het gaat hier echter om een grove indeling op hoog niveau, waarbij het niet bekend is welke of hoeveel bedrijven er economische activiteiten ontplooien die te maken hebben met de genoemde zaken.
Is het redelijk en wenselijk verdere steun te geven aan bedrijven in sectoren die voor de coronacrisis al controversieel waren omdat zij bijdragen aan klimaatverandering, milieuschade of dierenleed veroorzaken, of ongelijkheid bevorderen, en dus economische activiteiten ontplooien die afbreuk doen aan de brede welvaart in Nederland en/of elders op de wereld?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen. Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere voorwaarden te selecteren dan die direct gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.
Bent u bekend met het gegeven dat er NOW-steun wordt gegeven aan bedrijven die herhaaldelijk in opspraak raken vanwege ernstige dierenwelzijnsmisstanden, zoals Tomassen Duck-To?1
Ik ben niet van ieder individueel bedrijf dat aanspraak heeft gemaakt op de NOW op de hoogte van de economische activiteiten. Wel ben ik me ervan bewust dat door de vormgeving van de maatregel, alle bedrijven die te maken hebben met een omzetverlies van ten minste 20% aanspraak kunnen maken op de NOW.
Kunt u bevestigen dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat dit bedrijf wordt gesteund, terwijl het herhaaldelijk boetes heeft gekregen voor het veroorzaken van ernstig dierenleed en het geen blijk van verbetering geeft?2 Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.03 blijkt dat Tomassen Duck-To bijna € 900.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat Bert’s Animal Verhuur, dat is stilgelegd door de rechter en ruim € 100.000 aan dwangsommen open heeft staan3, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Bert’s Animal Verhuur ruim € 50.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 heeft gekregen via de NOW? Vindt u het achteraf moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat coronavoorschriften negeert en daarmee speelt met de gezondheid van medewerkers, zoals Van Rooi Meat4 dat bovendien in 2019 € 50.000.000 dividend opstreek, NOW-steun ontvangt? Kunt u uw ethische beoordeling toelichten?
Uit het register NOW 1.0 blijkt dat Van Rooi Meat bijna € 300.000 als voorschot ontvangen heeft via de NOW. Bedrijven die NOW-subsidie ontvangen, mogen over 2020 geen bonussen of dividend uitkeren, maar voor 2019 geldt deze beperking niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Is het wenselijk dat nertsenhouders NOW-steun krijgen, gegeven het advies van het Outbreak Management Team Zoönose om de nertsenhouderij versneld af te bouwen5, aangezien deze een reservoir kan vormen voor het coronavirus? Hoe beoordeelt u dit in termen van efficiëntie en ethiek?
Zie vraag 2 en 3.
Bent u, nu er ruimte is voor reflectie, bereid om onderzoek te doen naar de bedrijven die steun hebben gekregen en om op basis van voortschrijdend inzicht en redelijkheid, wenselijkheid en ethiek, nieuwe criteria te ontwikkelen op basis waarvan financiële steun kan worden afgewezen? Zo ja, bent u dan bereid om de criteria ten minste te baseren op het brede welvaartsbegrip en dierenwelzijn, de doelen uit het klimaatakkoord van Parijs en algehele toekomstbestendigheid? Zo nee, waarom niet?
Om inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid te bieden, moet er sprake zijn van een generieke maatregel. Alleen op deze manier kunnen bedrijven snel een tegemoetkoming in de loonkosten ontvangen. Hierdoor zie ik geen ruimte om de criteria aan te passen.
Het oppakken van een Palestijnse activist door Israël |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Israël onlangs de prominente Palestijnse activist Mahmoud Nawajaa, leider van de Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS)-beweging die zich verzet tegen de Israëlische bezetting, heeft opgepakt?1 Op basis waarvan is dit gebeurd? Wat zijn de precieze feiten?
Op 30 juli jl. werd Mahmoud Nawajaa rond 03:30 uur in zijn huis in Ramallah gearresteerd door Israëlische militairen, en voor ondervraging vervoerd naar de Kishon-gevangenis in Haifa, Israël. Zijn detentie werd op 2 en 8 augustus verlengd door een Israëlische militaire rechtbank. Dhr. Nawajaa kreeg gedurende de eerste week van zijn detentie geen toegang tot zijn advocaat of familieleden. Op 17 augustus besloot de Israëlische militair aanklager, na 19 dagen detentie, tot zijn vrijlating.
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van berichten dat dhr. Nawajaa gedurende de eerste week van zijn detentie geen toegang kreeg tot zijn advocaat of familieleden.
De redenen voor arrestatie en vrijlating zijn het kabinet onbekend.
Deelt u de zorgen van Palestijnse maatschappelijke organisaties en Amnesty International over de arrestatie van deze Palestijn?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees van velen dat Mahmoud Nawajaa, net als veel andere Palestijnen, om politieke motieven is opgepakt?
Er valt niets te zeggen over de motieven van de arrestatie. Dhr. Nawajaa is vrijgelaten zonder dat het tot een aanklacht kwam.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen Israël momenteel heeft gedetineerd?
Eind juni 2020 bevonden zich, volgens de statistieken van de Israel Prison Service (IPS), zoals verstrekt aan de Israëlische NGO B’Tselem, 4.279 «security detainees» uit de Palestijnse Gebieden om veiligheidsredenen in Israëlische gevangenissen. Palestijnse mensenrechtenorganisaties stellen dat deze personen vanwege hun politieke overtuigingen of activiteiten zijn gedetineerd en daarmee kwalificeren als «politieke gevangenen». Volgens de Israëlische autoriteiten zijn deze personen echter gedetineerd omdat zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De inhoud van de aanklacht, als die er al komt, is niet in alle gevallen bekend.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Israëlische autoriteiten om uw zorgen over deze arrestatie uit te spreken en erop aan te dringen dat het land alle politieke gevangenen per direct vrijlaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland bespreekt de zorgen over de druk op het maatschappelijk middenveld met Israël, en zal dit blijven doen.
De tijdens de persconferentie de dato 6 augustus 2020 aangekondigde aanvullende maatregelen voor studenten- en studieverenigingen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Kunt u uitleggen waarom er wezenlijk verschillende maatregelen worden getroffen ten opzichte van introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen (de zogeheten «gezelligheidsverenigingen») enerzijds en introductieactiviteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen anderzijds?
Het kabinet wilde maatregelen nemen om het toenemende aantal besmettingen onder jongeren te beperken en voorzag daarbij een specifiek risico met de organisatie van alle introductieactiviteiten voor nieuwe studenten van mbo, hbo en wo aan het begin van het nieuwe studiejaar. Het kabinet heeft daarom besloten die bijeenkomsten zoveel mogelijk te verbieden en alleen onder strikte voorwaarden fysieke bijeenkomsten mogelijk te maken als die bijeenkomsten gericht waren op studie of sport.
Na overleg met het Veiligheidsberaad op 17 augustus jl. is besloten om ook studentenverenigingen de gelegenheid te geven om kleinschalige fysieke introductiebijeenkomsten te organiseren (mits deze gericht zijn op kennismaking, sport, studie, er geen alcohol wordt gedronken en activiteiten niet plaatsvinden tussen 22:00 en 6:00). Voor activiteiten bij studentenverenigingen geldt dat deze eerst goedgekeurd dienen te worden door de onderwijsinstelling of de veiligheidsregio.
Kunt u uitleggen waarom er tijdens activiteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen kennelijk minder kans bestaat op verspreiding van COVID-19 dan tijdens activiteiten van algemene studentenverenigingen?
Tijdens alle bijeenkomsten is er een risico op besmetting. Het kabinet heeft ervoor gekozen een beperkt risico te accepteren voor kleinschalige bijeenkomsten gericht op kennismaking, studie en sport, omdat het kabinet dit belangrijke activiteiten vindt voor aankomende studenten.
Kunt u uitleggen waarom het verspreidingsrisico onder eerstejaarsstudenten met de leeftijd van achttien jaar kennelijk groter is dan het verspreidingsrisico onder middelbare scholieren met diezelfde leeftijd, welke in groepsverband les krijgen en activiteiten verrichten in vaak slecht geventileerde lokalen en waarbij de afstand van anderhalve meter dikwijls niet haalbaar is?
Het is niet zo dat het risico om besmet te raken ineens sterk toeneemt als iemand van 18 jaar van het voortgezet onderwijs doorstroomt naar vervolgonderwijs. Bij de infectieziektebestrijding kijken we echter ook naar groepsgerichte maatregelen, waarmee we niet elk risico op besmetting uitsluiten, maar de grootste risico’s. De start van het nieuwe studiejaar met veel introductiebijeenkomsten acht het kabinet zo’n groot risico.
Ziet u in dat de aanvullende maatregelen voor onduidelijkheid en onbegrip bij studenten kunnen zorgen, daar er wezenlijk geen onderscheid valt te maken tussen activiteiten van algemene studentenverenigingen enerzijds en activiteiten van studie- en studentensportverenigingen anderzijds?
Ja. Het kabinet heeft inmiddels besloten algemene studentenverenigingen meer mogelijkheden te bieden.
Bent u bereid de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen wel doorgang te laten vinden, indien betreffende verenigingen vooraf een uitgebreid veiligheidsprotocol kunnen overleggen? Indien nee, waarom niet?
Inmiddels heb ik na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s besloten om kleinschalige bijeenkomsten van studentenverenigingen mogelijk te maken, mits zij aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als de andere introductiebijeenkomsten voor nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat het beter is om introductieactiviteiten volgens een gecontroleerd protocol te laten plaatsvinden dan ongecontroleerd? Indien ja, heeft u het risico meegewogen dat jongeren mogelijk toch zelf iets gaan organiseren, maar dan buiten het zicht van de overheid?
Ja, dat heeft het kabinet meegewogen. In geval van excessen, zouden de veiligheidsregio’s op basis van de huidige noodverordeningen ook mogelijkheden hebben om op te treden tegen andere bijeenkomsten waar onvoldoende wordt gelet op de veilige afstand en de hygiënemaatregelen.
Heeft u overwogen om de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen toch doorgang te laten vinden, met diezelfde restricties als bij de introductieactiviteiten van studie- en studentensportverenigingen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom heeft u dan toch besloten de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen in het geheel te verbieden?
Naar aanleiding van het overleg met de voorzitters veiligheidsregio’s op 17 augustus jl. heb ik besloten om ook studentenverenigingen de mogelijkheid te bieden om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren gericht op kennismaking, studie en sport, mits de bijeenkomsten zijn geaccordeerd door een onderwijsinstelling of veiligheidsregio, er geen alcohol genuttigd wordt bij de bijeenkomsten en de bijeenkomsten niet plaatshebben tussen 22.00 en 06.00u. De studentenverenigingen kunnen daarvoor een ontheffing aanvragen bij de veiligheidsregio.
Het bericht ‘Antihomogeweld in AZC: Vrouw overgoten met kokend water’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Antihomogeweld in azc: Vrouw overgoten met kokend water»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een vrouwelijke asielzoeker uit Nigeria in het asielzoekerscentrum (azc) in Gilze door een bewoonster is overgoten met kokend water, met als gevolg eerste- en tweedegraads brandwonden?
De precieze toedracht van dit tragische incident wordt door de politie onderzocht.
Welke hulp heeft het slachtoffer van zowel de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) als het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) ontvangen direct na het incident? Is er spoedeisende hulp verleend? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat GZA weigerde het slachtoffer te helpen omdat ze geen bewoonster was van azc Gilze en zij vervolgens is weggestuurd? Zo ja, deelt u de mening dat bij (ernstig) letsel het onacceptabel is als een slachtoffer geen acute medische hulp ontvangt, maar in plaats daarvan wordt weggestuurd? Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt?
Het is uiteraard onacceptabel als in een dergelijke situatie een slachtoffer geen medische hulp zou ontvangen en zou worden weggestuurd. Ik kan echter niet gedetailleerd ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is gehandeld en dat het slachtoffer direct na het incident medische zorg heeft ontvangen.
Klopt het dat het slachtoffer naar haar eigen azc werd gestuurd na het incident, terwijl zij amper kon lopen of zitten? Zo nee, hoe is het dan gegaan? Was het COA op de hoogte van de afstand die het slachtoffer moest afleggen naar haar eigen azc? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de (vermeende) dader? Blijft de (vermeende) dader wonen in hetzelfde azc als de vriendin en kind van het slachtoffer, die oorspronkelijk het doelwit waren? Zo ja, acht u dat verstandig, gelet op dit incident en het effect daarvan op het veiligheidsgevoel van de vriendin van het slachtoffer? Welke nazorg is er geboden aan de vriendin van het slachtoffer?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst. De verdachten zijn inmiddels verplaatst naar een andere opvanglocatie en zijn eveneens in beeld gebracht bij de ketenpartners.
Met de vriendin van het slachtoffer zijn gesprekken gevoerd en op basis van die gesprekken worden gewenste en gepaste maatregelen getroffen.
Bent u van mening dat het in azc’s voldoende veilig is voor LHBTI’ers? Waar baseert u dat op? Hoe vaak per jaar vindt er in azc’s antihomogeweld plaats? Welke maatregelen nemen het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid daartegen? Acht u dit voldoende?
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA en ook voor mijzelf. Agressie of geweld tegen wie dan ook is onacceptabel. Hier wordt dan ook tegen opgetreden. Het COA beschikt over een maatregelenpakket in de vorm van de Regeling Onthouding Verstrekkingen, waaronder verplaatsing naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL). Bij vermeend strafbaar gedrag wordt aangifte gedaan bij de politie of wordt het slachtoffer geadviseerd aangifte te doen.
Het COA geeft voorlichting aan asielzoekers over het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, sekse, levensovertuiging en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek bij aanvang van de opvang en in de begeleidingsprogramma's. De huisregels zijn in diverse talen beschikbaar op papier en digitaal toegankelijk via MyCOA, een voor alle bewoners toegankelijk communicatiemiddel vanuit het COA. Ook hangen er posters in de opvanglocaties. Indien asielzoekers elkaar niet in hun waarde laten, dan gaat het COA met ze in gesprek of neemt het COA maatregelen.
In de begeleiding van het COA en de contacten met de bewoners is oog voor de kwetsbaarheid van asielzoekers. De mogelijke kwetsbaarheid kan aanwezig zijn als gevolg van leeftijd, sekse, gezondheid, levensovertuiging, seksuele geaardheid, et cetera. Op het moment dat het bekend is, kan rekening gehouden worden met eventuele benodigde aanpassingen in bijvoorbeeld plaatsing op een locatie, wijze van begeleiding of aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. In niet alle gevallen is evident dat iemand tot een kwetsbare groep hoort of maakt zij of hij dat bekend.
Specifiek voor de groep LHBTI zijn er contactpersonen die fungeren als vraagbaak en kennishouder met betrekking tot het onderwerp. Zij onderhouden ook contacten met LHBTI-organisaties in de omgeving. Om medewerkers handvatten te bieden in de begeleiding van LHBTI-bewoners heeft het COA samen met COC Nederland een aantal trainingen ontwikkeld en is er voor alle medewerkers de mogelijkheid voor intervisie en coaching on the job.
Het COA registreert niet of iemand LHBTI is, hierdoor kan er geen specifiek incidentenoverzicht opgesteld worden. In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in (dader)gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Ik acht de mogelijkheden waarover het COA in haar begeleiding beschikt als afdoende.
Worden er maatregelen genomen naar aanleiding van dit incident (zowel op azc Gilze als in bredere zin)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom bent u van mening dat dat niet nodig is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het COA voldoende doet met klachten en meldingen die binnenkomen van asielzoekers over antihomogeweld? Zo ja, waarom?
Ja, op de locaties is in de regel een zeer korte lijn tussen de bewoners en de begeleiders van het COA en ondersteunende diensten. Hierdoor kunnen incidenten snel en adequaat worden opgepakt. Tevens zijn er meer formele mogelijkheden om meldingen te maken van incidenten en kunnen klachten ingediend worden.
Daarnaast hebben bewoners, mocht dat onvoldoende blijken te zijn, de mogelijkheid om belangenorganisaties of andere vertegenwoordigers in te schakelen om melding te maken van bijvoorbeeld discriminatie op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, sekse, etc.
Bent u bereid te bekijken of het nodig en mogelijk is meer maatregelen te nemen om LHBTI’ers in azc’s te beschermen, gelet op dit incident en eerdere incidenten in azc’s rondom antihomogeweld? Zo nee, waarom acht u dit niet nodig?
De veiligheid en leefbaarheid van alle bewoners en personeel op locaties is van groot belang. Dat is waar het COA voor verantwoordelijk is en zich ook voor inzet. Alhoewel dit een vreselijk incident is, beschouw ik de opvang van asielzoekers in zijn algemeenheid als veilig en leefbaar voor eenieder die recht op opvang heeft.
Het bericht dat de minister op 9 juli jl. heeft besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
![]() |
Hebt u in uw contacten met andere donoren van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te horen gekregen waarom deze donoren er niet voor gekozen hebben de betalingen aan te houden? Zo nee, bent u bereid om dit na te gaan en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Andere donoren zien op dit moment om diverse redenen geen aanleiding tot aanhouding van betalingen. Het kabinet zal deze vraag meenemen in het externe onderzoek dat door Nederland wordt ingesteld naar UAWC.
Heeft u informatie dat de aanslag op Rina Shnerb door het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) is opgeëist en is het PFLP-lidmaatschap van de betrokken UAWC-medewerkers vastgesteld?
Nee.
Zijn de betrokken UAWC-medewerkers door de rechter reeds veroordeeld of zijn het slechts verdachten?
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Wat is, in het geval de UAWC-medewerkers nog niet veroordeeld zijn, uw afweging geweest om de organisatie UAWC te straffen voor een feit dat de verdachten vanuit een andere hoedanigheid dan hun dienstverband bij UAWC zouden hebben gepleegd en waar UAWC dus niet als zodanig bij betrokken is geweest?
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en PFLP, en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3571 en 3572. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er bepaalde lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Beschouwt u UAWC als een terroristische organisatie? Als dat niet het geval is: welke verwijten kunnen UAWC naar uw mening dan wel gemaakt worden?
UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en niet door Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is uw oordeel over het feit dat een van medewerkers van de UAWC oorspronkelijk gearresteerd is geweest, vervolgens vrijgelaten en uiteindelijk onder zware marteling (waarna hij lange tijd buiten bewustzijn is geweest en 45 dagen gehospitaliseerd is geweest) een bekentenis heeft afgelegd?1 2 3 4
De door u gedeelde berichten uit de media zijn bekend. Het bureau voor de Hoge Commissaris van de Mensenrechten van de VN (OHCHR) heeft zorgen uitgesproken over de behandeling van gedetineerden in deze kwestie en volgt de zaak nauwgezet. Het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken en verschillende NGO’s hebben eveneens hun zorgen geuit over deze berichtgeving. Het kabinet deelt deze zorgen en benadrukt te alle tijden het belang van strikte naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Nederland zal het proces bij de militaire rechtbank waar mogelijk volgen. De correspondentie met het Palestinian Non-Governmental Organizations Network (PNGO)waarin ook op deze kwestie wordt ingegaan, wordt bijgevoegd bij deze beantwoording.
Acht u het aannemelijk dat een verdachte van wie in mei 2019 door UK Lawyers for Israel (UKLFI) werd aangegeven dat hij lid van de door Israël en de EU als terroristisch bestempelde organisatie PFLP zou zijn geweest, in augustus 2019 de aanslag zou hebben uitgevoerd en dat Israëlische veiligheidsdiensten vervolgens niet hebben kunnen vaststellen dat hij op de plek van de aanslag is geweest?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak bij de militaire rechtbank waar mogelijk monitoren.
Wat concludeert u uit het feit dat de huizen van andere verdachten (nog voor zij door een rechter veroordeeld zijn) zijn gesloopt terwijl dit voor de betrokken UAWC-medewerkers kennelijk nog niet het geval is? Wat is uw mening over deze vorm van «collective punishment», die is uitgevoerd nog voordat een rechtszaak heeft plaatsgevonden?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak nauwgezet monitoren waar mogelijk. Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet verwacht van Israël dat het handelt in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Zie ook de beantwoording op vraag 6.
Op welk moment hadden de twee verdachten de beschikking over een door de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah verstrekt pasje en op welk moment vond de aanslag plaats?
In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Deze pasjes werden, net als die van andere UAWC-medewerkers die hierover beschikten, op 31 december 2017 teruggegeven aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren. De aanslag in Dolev vond plaats op 23 augustus 2019.
Bent u, gelet op uw beantwoording van de vragen van Van der Staaij c.s.5 waarin u aangeeft dat u in juli 2020 hebt gereageerd op brieven van UKLFI, bekend met het feit dat UKLFI bekend staat om het feit dat het poogt het werk van NGO’s en mensenrechtenverdedigers onmogelijk te maken en dat haar beschuldigingen (zoals die tegen Medical Aid for Palestine en Defense for Children) vrijwel altijd grondslag bleken te ontberen?6 7 8
Het Kabinet is bekend met de gerichte aandacht van UK Lawyers for Israel (UKLFI) voor het werk van organisaties zoals UAWC, Medical AID en Defense for Children. Alle drie organisaties die werk verrichten in de door Israël bezette gebieden en die al jarenlang gesteund worden door verschillende donoren. Zie ook beantwoording op vraag 13.
Bent u bekend met het feit dat ook NGO Monitor al jarenlang ongefundeerde aanvallen uitvoert op onder meer UAWC?9 10
Voor zover bekend bij het kabinet richt de NGO Monitor zich uitsluitend op organisaties en donoren die zich kritisch uiten over het Israëlisch beleid in de door Israël bezette gebieden, waaronder UAWC.
Zie ook de antwoorden op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu over dit onderwerp, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329
Bent u bekend met het feit dat organisaties als NGO Monitor en UKLFI nauwe banden onderhouden met de Israëlische ministeries van Strategische Zaken en van Buitenlandse Zaken?
Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer, hebben Nederland en Israël goede relaties, waarbij er contacten zijn tussen de overheden, tussen bedrijven en de brede samenleving. Het kabinet monitort eventuele contacten tussen het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken en personen of organisaties in Nederland niet en is niet voornemens dit te doen.
Deelt u de mening dat NGO Monitor en UKLFI drijvende krachten zijn achter het doelbewust verkleinen van de maatschappelijke ruimte en het ondermijnen en ontwrichten van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties die de Israëlische bezetting en de daaruit voortvloeiende schendingen bekritiseren?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, is Nederland bezorgd over de krimpende maatschappelijke ruimte in Israël en de Palestijnse gebieden en brengt dit dan ook consequent op in gesprekken met Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties en bijvoorbeeld organisaties werkzaam in Area C voor een vrije en pluriforme samenleving. Voor de rol van NGO Monitor bij verkleining van de ruimte voor maatschappelijke organisaties verwijs ik u naar het antwoord op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329.
Een drietal artikelen van Follow the Money over ‘particuliere zorg voor ouderen met dementie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelenreeks van Follow the Money over «particuliere zorg voor ouderen met dementie»?1
Ja.
Herkent u het daarin geschetste beeld als het gaat om de fikse groei van het aantal particuliere initiatieven zoals in de desbetreffende artikelen bedoeld, alsook de grote rol van een aantal buitenlandse partijen en het fenomeen «private equity» daarbij? Wat vindt u van deze ontwikkelingen? Welke risico’s ziet u in het kader daarvan? Hoe mitigeert u deze?
Ik herken het beeld van groei aan dit soort particuliere initiatieven in de ouderenzorg waarbij wonen en zorg worden gescheiden. Een diversiteit aan aanbieders van verpleegzorg vind ik op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg.
Wat betreft de rol van buitenlandse partijen en private equity merk ik het volgende op. De kwaliteit van zorg moet, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd voldoen aan de richtlijnen en standaarden. De IGJ ziet daarop toe. Het is bovendien van belang dat zorginstellingen een positief bedrijfsresultaat behalen, juist om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen waarborgen. Ook het toestaan van winstuitkering in de vorm van dividend kan nuttig zijn, omdat dit zorgaanbieders de mogelijkheid geeft een beroep te doen op risicodragend kapitaal van particuliere investeerders en institutionele beleggers. Onder omstandigheden kan dit de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg bevorderen. Desalniettemin bestaat het risico dat bepaalde entiteiten, of dat nu private equity partijen of buitenlandse partijen of binnenlandse partijen zijn, het behalen van hoge rendementen stellen boven het belang van het leveren van goede zorg. Dit vind ik zeer onwenselijk, want geld dat voor de zorg is bedoeld moet zoveel mogelijk ook daadwerkelijk aan betere zorgverlening aan patiënten worden besteed. Met het al aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wil ik de mogelijkheid introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. Het streven is het wetsvoorstel in het voorjaar van 2021 in te dienen bij de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat u, alsook de in dezen aangewezen toezichthoudende instanties, voldoende inzicht hebben in genoemde ontwikkelingen, respectievelijk voldoende instrumenten hebben om dat inzicht te verkrijgen en in te grijpen indien nodig? Hoe kijkt u aan tegen de stelling in bedoelde artikelen dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden»?
In de artikelen worden verschillende ontwikkelingen en toezichthoudende instanties genoemd. Ten eerste is er de IGJ, die toezicht houdt op de kwaliteit van zorg. De IGJ heeft het instrumentarium om te handhaven wanneer de kwaliteit van zorg ondermaats is en schuwt niet om dit instrumentarium in te zetten. De NZa houdt de ontwikkelingen omtrent fusies in de zorg in de gaten en publiceert hierover, zoals bijvoorbeeld in de eerder dit jaar verschenen «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2019». De stelling van Marco Varkevisser, hoogleraar marktordening in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden» heeft betrekking op het concentratietoezicht van de NZa en de ACM. In de Kamerbrief van 18 februari 2020 heb ik u geïnformeerd over de mogelijkheden die ik zie om het fusietoezicht in de zorg aan te scherpen.2 Idealiter zou een fusie worden getoetst op de gevolgen voor kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, waarbij een fusie alleen is toegestaan als deze leidt tot betere kwaliteit of dezelfde kwaliteit voor een lagere prijs. Er zijn echter geen voldoende concrete en objectieve criteria om de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid voorafgaand aan een fusie te voorspellen. Het concentratietoezicht is naar mijn mening dan ook niet de aangewezen plek om deze problematiek op te lossen. Zoals ook de heer Varkevisser stelt, is de oplossing naar mijn mening deels gelegen in het stellen van randvoorwaarden voor winstuitkering, zodat de zogenoemde zorgcowboys worden ontmoedigd, maar goedwillende investeerders met langetermijnperspectief nog steeds welkom zijn. Dit zal worden geregeld in het wetvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid toezichthoudende instanties meer instrumenten aan te reiken om hun toezicht effectiever te maken, door hen de bevoegdheid te geven ook andere aspecten in hun toezicht te betrekken als ook aan het oordeel daarover consequenties te verbinden?
Ik ben altijd bereid om na te denken over hoe we het toezicht effectiever en slagvaardiger kunnen maken. Hierbij is het wel van belang om duidelijke, objectieve en handhaafbare maatstaven te formuleren waarbij ook administratieve lasten en toezichtlasten in ogenschouw moeten worden genomen. In deze casuïstiek is het van belang te benoemen dat het toezicht houden op servicekosten niet tot de taak van de IGJ behoort. Het zorgkantoor heeft een taak waar het gaat om het controleren van de daadwerkelijke levering van de gecontracteerde zorg. Daarnaast moeten cliënten (en hun vertegenwoordigers) zelf kritisch zijn op hetgeen geleverd wordt onder de servicekosten of aanvullende pakketten. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden.
Worden genoemde particuliere initiatieven op dit moment als afzonderlijke categorie beschouwd bij het verkrijgen van inzicht, het uitoefenen van toezicht en bij de handhaving? Zo nee, bent u bereid een en ander te geven? Hoe beoordeelt u de suggestie voor het instellen van een aparte toezichthouder als het gaat om particuliere (commerciële) initiatieven zoals hier aan de orde?
Nee, de IGJ ziet een particulier initiatief niet als afzonderlijke categorie in haar toezicht. Elke zorgaanbieder, dus ook particuliere initiatieven, moeten voldoen aan de voorwaarden van goede zorg. De inspectie heeft wel extra aandacht voor goed bestuur in de zorg en trekt hierbij samen op met de NZa. Ik ben van mening dat een aparte toezichthouder niet noodzakelijk is. De particuliere initiatieven vallen onder de dezelfde wet- en regelgeving als de reguliere initiatieven. Daarbinnen zijn voldoende waarborgen voor het bewaken van de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van de in deze sector van de ouderenzorg blijkbaar te behalen (beleggings-)rendementen? Kunt u zich voorstellen dat het beeld ontstaat dat het realiseren daarvan ten koste gaat en/of kan gaan van goede zorg? Bent u bereid tot heldere regelgeving die dergelijke winsten beperkt dan wel verbiedt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel daartoe tegemoetzien?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen in investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed marktconform zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs. De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 2 werk ik echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. Ongeacht de regels omtrent winstuitkering moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe.
Wat is uw visie ten aanzien van de in genoemde artikelen bedoelde commerciële partijen en dan met name ook buitenlandse commerciële partijen?
In voorgaande antwoorden heb ik toegelicht hoe ik wil waarborgen dat commerciële belangen niet boven de publieke belangen van goede, toegankelijke en betaalbare zorg worden gesteld. Mijn visie op buitenlandse partijen is als volgt. Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Ik zie geen meerwaarde in het maken van onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Wat vindt u van de door particuliere initiatieven zoals hier aan de orde, klaarblijkelijk aan de dag gelegde vaagheid bij de door hen bij bewoners in rekening gebrachte kosten? Vindt u het redelijk als van een bedrag van € 1.100 aan «servicekosten» welgeteld € 60 wordt besteed aan extra zorg? Bent u bereid tot (nadere) regelgeving op dat vlak, omtrent bijvoorbeeld transparantie en normering?
Ik ben van mening dat cliënten (en/of hun vertegenwoordigers) die aanvullende pakketten afnemen ook een eigen plicht hebben om kritisch te kijken naar hetgeen deze particuliere initiatieven leveren. Zij kunnen zich daarop voorbereiden door vooraf locaties te bezoeken en/of te zoeken naar ervaringen van anderen en alternatieven af te wegen. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg- en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden. Ook kunnen zij zich een oordeel vellen over de geboden transparantie in de opbouw van de kosten en de diensten die daarvoor geleverd worden. Voor de (kwaliteit van de) zorgverlening geldt dat deze via wet en regelgeving is gereguleerd. De transparantie van de servicekosten is naar mijn mening iets dat in overleg tussen cliënt en aanbieder tot stand komt.
De moorden op Nigeriaanse christenen door Fulani militanten en Boko Haram |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport «Nigeria’s silent slaughter – Genocide in Nigeria and the Implications for the International Community»?1
Deelt u de opvatting dat Nigeria en de Tsjaadmeerregio zich hebben ontwikkeld tot een epicentrum van terroristische activiteiten en een «tikkende tijdbom»?
Kunt u in algemene zin ingaan op de verslechterde en verslechterende situatie in Nigeria wat betreft geweld tegen en verdrukking van christenen, en op de bewering in het rapport dat zelfs gesproken kan worden van «genocide» tegen christenen en «misdaden tegen de menselijkheid» tegen meisjes die worden ingezet als seksslaaf?
Wat zijn de laatste ontwikkelingen wat betreft de steun aan en omvang, activiteiten en doelen van de islamitische terreurgroep Boko Haram in Nigeria?
Hoe beoordeelt u de verklaring in The Bishop of Truro’s Review dat de Fulani herders zich scharen aan de zijde van Boko Haram door hun pijlen specifiek op christenen en christelijke symbolen te richten?
Deelt u de mening dat er een discrepantie bestaat tussen enerzijds de beloften van de centrale en decentrale overheden in Nigeria om christenen en andere kwetsbare groepen te beschermen, en anderzijds de mate waarin aanslagen toch blijven plaatsvinden?
In hoeverre beaamt u dat de internationale gemeenschap zich onvoldoende actief opstelt en kritisch uitspreekt over de misdaden tegen onder meer christenen in Nigeria?
Kunt u ingaan op de afzonderlijke aanbevelingen van de opstellers van het rapport aan de internationale gemeenschap, en daarbij toelichten hoe Nederland een bijdrage levert, of voornemens is te leveren, aan onder meer het instellen van internationale observatie en internationaal onderzoek, het vergaren van data over het probleem, en het tegengaan van straffeloosheid?
Kunt u een toelichting geven op de status, voortgang en vervolgstappen van het onderzoek door het Internationaal Strafhof (ICC) naar misdaden in Nigeria door onder meer Boko Haram?2 Wilt u bevorderen dat naast onder meer (seksueel) geweld tegen minderjarige meisjes ook expliciet misdaden tegen christenen onderdeel zijn van dit onderzoek?
Wilt u bevorderen dat ook in het verband van de VN-Veiligheidsraad wordt aangedrongen op een einde aan de straffeloosheid en het bevorderen van veiligheid en recht in Nigeria?
Het bericht ‘Onverkochte 'kledingbergen' door corona, maar ook roep om duurzame herstart’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onverkochte «kledingbergen» door corona, maar ook roep om duurzame herstart»?1
Ja.
Heeft u zicht op de gevolgen van de coronacrisis voor de Nederlandse kledingmarkt in het bijzonder en op hoe groot de «onverkochte kledingberg» in Nederland is?
Volgens cijfers van het CBS daalde de omzet van de kledingbranche in het tweede kwartaal met 29,5 procent.2 Brancheorganisaties INretail en Modint verwachten voor heel 2020 een gemiddelde omzetdaling van 30 procent. Deze omzetdaling wordt veroorzaakt doordat er vanwege de coronacrisis minder kleding wordt verkocht. Tegelijkertijd is er meer kleding tegen hogere kortingen dan normaal in de uitverkoop terechtgekomen. Verder geven de brancheorganisaties aan dat goederen die niet voor de reguliere prijs verkocht konden worden voor een deel zijn afbesteld of worden doorgeschoven naar volgend seizoen, worden verkocht aan handelaren en recyclers en/of worden verkocht of weggegeven aan charitatieve instellingen. Van een onverkochte kledingberg is volgens de brancheorganisaties geen sprake. Daarnaast geven de brancheorganisaties aan dat hun leden worstelen met hun inkooppraktijken. Enerzijds moeten bestellingen in productielanden naar beneden worden bijgesteld bij hun toeleveranciers in productielanden zoals Bangladesh, anderzijds is de totale afname van de vraag zo groot dat het arbeidsplaatsen in productielanden stevig onder druk zet. De brancheorganisaties geven aan meerdere sessies te hebben georganiseerd over verantwoord inkoopbeleid ten tijde van de coronacrisis.
Wat gebeurt er met de grote hoeveelheid aan onverkochte kledingstukken? Hoeveel procent van die producten wordt vernietigd? En hoeveel procent wordt uiteindelijk alsnog verkocht of hoogwaardig gerecycled?
Brancheorganisaties INretail en Modint geven aan dat vernietiging vóór de coronacrisis in minder dan 1 procent van de gevallen voorkwam en hebben geen aanwijzingen dat dit percentage hoger komt te liggen. Zie het antwoord op vraag 2 voor beantwoording van de rest van deze vraag.
Heeft het onderzoek dat wordt verricht naar de vernietiging van onverkochte goederen in de textielketen naar aanleiding van de motie van het lid Kröger over maatregelen tegen het vernietigen van bruikbare goederen (Kamerstuk 32 852, nr. 67) uit 2018 extra prioriteit gekregen door de ontwikkelingen in de sector als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Kunt u toezeggen dat het onderzoek vóór de begrotingsbehandeling verschijnt?
Het onderzoek naar de vernietiging van onverkochte goederen loopt en is zeker in deze tijd urgent. De resultaten van het onderzoek verwacht ik binnenkort. Ik streef ernaar uw Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te informeren.
Wat is uw oordeel over het feit dat er momenteel zowel in de kledingindustrie als in de sector voor textielinzameling en -verwerking een groot overschot aan textiel is? Deelt u de mening dat dat gegeven de urgentie van een circulaire textielketen laat zien en dat er stappen moeten worden genomen om dat proces te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Al voor de coronacrisis was er sprake van onverkocht nieuw textiel en ontstond er een overschot aan ingezameld textiel, waardoor het noodzakelijk is snel stappen te ondernemen. Dit is de reden dat ik in het beleidsprogramma Circulair Textiel dat 14 april 2020 naar uw Kamer is verzonden, ambitieuze doelstellingen en acties heb geformuleerd op het gebied van recycling van textiel.3 De coronacrisis onderstreept de noodzaak en urgentie.
Bent u van mening dat de maatregelen om de afzetmarkt voor textielrecyclaat te verbeteren voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Ja. Zoals ik in mijn brief over het beleidsprogramma Circulair Textiel heb aangegeven, neem ik diverse maatregen om te komen tot een circulaire textielketen. Naast het invoeren van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel waarbij een doelstelling voor recycling van textiel zal gelden, pleit ik in Europa voor het opnemen van producteisen, waarmee een verplicht percentage recyclaat in nieuw textiel verplicht kan worden. Zo wordt de recycling van textiel zowel in de productie- als afvalfase gestimuleerd. Om een extra impuls te geven aan de afzetmarkt voor textielrecyclaat, heeft het Rijk zichzelf daarnaast tot doel gesteld om vanaf 2022 bedrijfskleding in te kopen met minimaal 10 procent recyclaat. Vanaf 2025 wordt deze ambitie verhoogd naar 25 procent. Vanaf 2030 heb ik in het beleidsprogramma Circulair Textiel de doelstelling gesteld dat al het nieuwe textiel voor 30 procent bestaat uit recyclaat.
Hoe groot acht u de kans op succes in Brussel met betrekking tot uw pleidooi om een dergelijk percentage gerecycled materiaal in nieuwe textielproducten te verplichten? Hoe ziet het speelveld eruit? En, gezien de urgentie van de problemen in de sector voor textielinzameling en -verwerking, op welke termijn ziet u dit voor zich? Wat kan er intussen in Nederland nog meer gebeuren op dit vlak?
De Europese Commissie heeft aangekondigd om in de in 2021 te verschijnen Europese Textiel Strategie met maatregelen te komen voor ecologisch ontwerp, waaronder waarborging van de circulariteit van textielproducten en van het gebruik van secundaire grondstoffen. Het toepassen van een verplicht percentage gerecycled materiaal ligt dan voor de hand. Ook (internationale) textielinzamelaars en milieuorganisaties pleiten hiervoor. Intussen bereid ik, mede gebaseerd op het voorstel van de brancheorganisaties voor kleding en textiel, een voorstel voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel voor. Daarnaast wordt met de Denim Deal een ketensamenwerking opgezet die de mogelijkheden voor toepassing van textielrecyclaat aantoont, dit kan worden gebruikt voor afwegingen op Europees niveau.
Deelt u de opvatting dat de kledingindustrie – mede als gevolg van de coronacrisis én de recyclingcrisis in de textielsector – op een belangrijk kantelpunt staat? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangeef, bestaat er zeker nu maar ook voor de coronacrisis al noodzaak en urgentie voor een circulaire textielketen en is dat de reden dat ik in het beleidsprogramma Circulair Textiel ambitieuze doelstellingen en acties heb geformuleerd op het gebied van recycling van textiel.
Deelt u ook de mening van velen in de kledingindustrie dat een duurzame herstart van de sector noodzakelijk is, omdat de coronacrisis er naar schatting voor zal zorgen dat de globale kledingindustrie met wel 30% zal krimpen in 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan die duurzame herstart te faciliteren?
De verduurzaming van de kledingindustrie is zeker nodig. Dit was al het geval vóór de coronacrisis en wordt door de coronacrisis extra onderstreept. Daarom heb ik diverse maatregelen aangekondigd in het beleidsprogramma Circulair Textiel. Daarbij hou ik rekening met de huidige situatie en overleg ik hierover met de sector.
Het invoeren van een directe WA-verzekering. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van het Verbond van Verzekeraars waarin de verwachting wordt uitgesproken dat over een jaar verkeersdeelnemers bij een ongeval een uitkering ontvangen van hun eigen verzekeringsmaatschappij?1 2
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn fiat nog moet geven voor de in de berichten beschreven werkwijze? Zo ja, op welke termijn denkt u dat de ACM hier duidelijkheid over zal geven?3
Er is geen voorafgaande formele instemming van de ACM vereist voor deze werkwijze. Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de Mededingingswet. De ACM kan ook geen ontheffingen verlenen voor naleving van de Mededingingswet. Wel staat zij open voor overleg met ondernemingen en hun brancheorganisaties over initiatieven waarbij er een breder maatschappelijk of economisch belang bestaat. De ACM kan in voorkomende gevallen meedenken over oplossingen voor eventuele concurrentiebeperkingen.
Klopt het dat de ACM reeds informeel heeft aangegeven de meerwaarde van samenwerking tussen verzekeraars bij directe verzekering in te zien, maar dat zij door schaarse capaciteit geen verder onderzoek kan doen en daarom het Verbond heeft opgedragen een self-assessment te doen? Zo ja, acht u het wenselijk dat de ACM door gebrek aan capaciteit zelf geen verder onderzoek kan doen?
Zie het antwoord op vraag 2. Aangezien geen voorafgaande instemming nodig is, ligt onderzoek van ACM naar deze werkwijze vooraf ook niet voor de hand. De ACM denkt wel mee met het Verbond over hoe dit initiatief op een consumentvriendelijke manier kan worden vormgegeven, waarbij concurrentiebeperkingen worden voorkomen.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het directeverzekeringssysteem? Denkt u dat een dergelijk systeem consumentvriendelijker is dan het huidige systeem, waarin de partij met schade zich moet wenden tot de verzekeraar van de aansprakelijke partij in plaats van zijn eigen verzekeraar?
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om onderscheid te maken tussen de directe verzekering en het voorstel van het Verbond van Verzekeraars, wat feitelijk geen directe verzekering is.
Aan een directe verzekering kunnen voor- en nadelen zijn verbonden voor consumenten. Een voordeel kan een snellere en efficiëntere afhandeling zijn, zoals benadrukt door het Verbond van Verzekeraars4. In de literatuur en praktijk wordt daarnaast ook gewezen op de nadelen. Een gevolg van de directe verzekering kan zijn dat het primaat voor wat betreft het bepalen van de omvang van de dekking komt te liggen bij de verzekeraars5. Dit wil zeggen dat de verzekeraar kan bepalen welke risico’s zij verzekeren (en welke niet), tot welk bedrag zij dit doen en tegen welke premie. Dit kan, als bijvoorbeeld de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering een directe verzekering wordt, leiden tot een situatie waarin er verschillen gaan ontstaan in de mate waarin iemand is verzekerd, afhankelijk van de premies die hij of zij kan betalen. Een ander nadeel van de directe verzekering, is dat het strijdig kan zijn met het rechtsgevoel om schuldaansprakelijkheid op te heffen (de schuldige dader kan niet meer worden aangesproken door het slachtoffer). In welke mate deze voor- en nadelen aan de orde zijn, hangt af van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de directe verzekering.
Het voorstel van het Verbond van Verzekeraars houdt in dat het slachtoffer de mogelijkheid heeft om een schadeclaim in te dienen bij zijn eigen verzekeraar, waarna deze verzekeraar de schade weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Bij dit voorstel is er geen sprake van een directe verzekering, omdat de schade van de verzekerde niet daadwerkelijk verzekerd is bij zijn eigen verzekeraar en er ook geen verplichting is om de schade bij de eigen verzekeraar te claimen. Er is slechts sprake van afspraken tussen verzekeraars over onderling regres. Bovenstaande nadelen kunnen in dat geval deels worden ondervangen, indien er verder geen sprake is van een wijziging van de polisvoorwaarden. Of het voorstel van het Verbond van Verzekeraars uiteindelijk consumentvriendelijker is dan de huidige situatie, zal afhangen van de wijze waarop verzekeraars uitvoering zullen geven aan de regeling.
Zijn er voorbeelden van andere (Europese) landen die eenzelfde systeem kennen, waarbij de partij met schade zich kan wenden tot zijn eigen verzekeraar? Zo ja, zijn de ervaringen met een dergelijk systeem in deze landen positief? Zo nee, staan Europese richtlijnen een systeem met directe verzekering in de weg?
Er zijn landen die een vorm van een directe verzekering kennen voor verkeersongevallen. Zo kent Zweden sinds 1976 een systeem waarbij alleen de personenschade wordt afgewikkeld via een directe verzekering6. Ik heb geen recente informatie over de ervaringen met dit systeem.
Er zijn Europese richtlijnen die partijen verplichten om een verzekering af te sluiten voor schade die zij veroorzaken aan derden. Een voorbeeld hiervan is Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (de WAM-richtlijn)7. Op grond van artikel 3 van de WAM-richtlijn moeten lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot deelneming aan het verkeer door een motorrijtuig door een verzekering is gedekt. Dit heeft geleid tot een verplichte verzekering die is vastgelegd in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Hieruit volgt dat bezitters en kentekenhouders van een motorrijtuig verzekerd moeten zijn voor schade die zij aan derden (slachtoffers) veroorzaken. Dit sluit niet uit dat (tussen verzekeraars) kan worden geregeld dat een slachtoffer een schadeclaim bij zijn eigen verzekeraar indient en die verzekeraar de schade vervolgens weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Bent u bereid met verzekeraars en de ANWB het gesprek aan te gaan over de zogenoemde directe verzekering om te bezien hoe dit systeem zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd en bent u tevens bereid de Kamer over de uitkomsten van het gesprek te informeren?
Ik zie pas een mogelijke rol voor mijzelf en mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming weggelegd als de wenselijkheid van een directe verzekering zonder meer vaststaat en verzekeraars niet in staat zijn dit product aan te bieden zonder aanpassingen in wet- of regelgeving. Ik laat het initiatief daarom voor nu bij de verzekeringssector.
De onderwaardering van speciale politieteams |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van het observatie- en techniekteam al sinds 2015 vragen om meer waardering voor hun werk maar telkens nul op het rekest krijgen?1
De afgelopen jaren zijn er binnen de politie gesprekken gevoerd met en door de medewerkers van Observatie en Techniek (O&T) over de structurele verhoging van hun beloning en verschillende vergoedingen. De politievakbonden hebben dit onderwerp in februari 2020 voor het eerst aangekaart in het georganiseerde overleg met de werkgever.
De politie heeft de afgelopen maanden onderzoek gedaan naar de vergoedingen voor de medewerkers O&T. Uit onderzoek is gebleken dat de kledingvergoeding laag was in vergelijking met andere bijzondere groepen. Derhalve heeft de politie recent een voorstel tot de verhoging van deze vergoeding aan de politievakbonden voorgelegd. Tevens onderzoekt de politie momenteel de beloning van bijzondere groepen, waaronder de medewerkers O&T. Inzet is om dit onderzoek voor het einde van het jaar te voltooien. De politie zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek bepalen of er aanleiding is voor de verhoging van de beloning van de medewerkers van O&T. Tot slot voert de politie thans onderzoek uit om te bepalen of de organisatie-inrichting nog past bij de taken van de teams O&T.
Bent u het met de medewerkers en mij eens dat het werk van dit specialistische team steeds zwaarder en gevaarlijker wordt? Zo nee, waarom niet?
De politie besteedt in het onderzoek naar de beloning van bijzondere groepen onder meer aandacht aan de zwaarte en de impact van het werk van de medewerkers O&T. Daarnaast wordt in het onderzoek naar de organisatie-inrichting gekeken naar de capaciteit die de teams O&T nodig heeft om haar taken uit te voeren. Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze onderzoeken.
Wat is de reden dat de speciale toeslagen voor dit team zijn afgeschaft?
In het kader van de totstandkoming van de nationale politie hebben de werkgever en de politievakbonden afgesproken om de arbeidsvoorwaardelijke regelingen van de toenmalige regiokorpsen te harmoniseren, omdat er onwenselijke regionale verschillen bestonden. Ook de regelingen die van toepassing waren op de regionale teams O&T zijn geharmoniseerd en vervangen door landelijke regelingen. In 2010 heeft de werkgever in de tweede tranche afspraken over de harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie landelijke afspraken gemaakt met de politievakbonden over de vergoeding van kleding en uitrusting, reis- en verblijfkosten en piket van de teams O&T.
Snapt u dat de medewerkers zich niet serieus genomen voelen nu ze al zo lang vragen om betere arbeidsvoorwaarden en nu weken niet gereageerd wordt vanwege de zomervakantie? Zo nee, waarom niet?
De vergoedingen en beloning van de medewerkers O&T worden sinds februari besproken in het georganiseerde overleg met de politievakbonden, het gebruikelijk gremium voor arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen. De gesprekken met de politievakbonden zijn deze zomer voortgezet. Op 21 augustus jl. vond er laatstelijk overleg met de politievakbonden plaats over de teams O&T.
De medewerkers O&T doen waardevol en belangrijk werk, net als andere politiemedewerkers. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1, kan de politie echter alleen op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de beloning van bijzondere groepen bepalen of er aanleiding is voor de aanvulling van de beloning van de medewerkers O&T. De korpschef en ik begrijpen dat de medewerkers O&T teleurgesteld zijn over het tijdsbeslag van dit onderzoek, maar de realiteit is dat gedegen onderzoek tijd vergt.
Bent u bereid de beloning van deze medewerkers te herzien en ze een eerlijke beloning te geven voor het werk dat ze doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Het bericht in NRC van 4 augustus 2020 ‘Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten‘ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het NRC van 4 augustus jl: «Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten»?1
Wat is uw reactie op het bericht en op het feit dat «de helft van de subsidies terechtkomt in Amsterdam» (54 procent en in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen slechts 4 procent)?
Wat zijn de criteria die worden gehanteerd voor toekenning?
Is regionale spreiding en ondersteuning van de culturele infrastructuur ook onderdeel van de criteria voor toekenning? Zo nee, waarom niet?
Hoe bewaakt u dat culturele initiatieven in alle regio’s behouden blijven en dat de rijksoverheid daar evenredig aan bijdraagt?
Hoe wordt door u bevorderd dat in alle regio’s cultuurinitiatieven totstandkomen?
Herinnert u zich dat het fonds voor de podiumkunsten een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2017–2020» gepubliceerd heeft?
Herinnert u zich dat een van criteria was: «geografische spreiding in Nederland» (artikel 4.5 lid e van de deelregeling)?
Hoe komt het dat er op 22 november 2019 – een paar dagen na het notaoverleg cultuur – een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2021–2024» gepubliceerd wordt, waaruit het criterium geografische spreiding verwijderd is?
Heeft u overleg gehad met het fonds podiumkunsten over het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Heeft u ingestemd het schrappen van het criterium «geografische spreiding?
Hoe heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Hoe beoordeelt u het feit dat alle aanvragers moeten voldoen aan de code «diversiteit en inclusie», die echt alle vormen van diversiteit lijkt te omvatten, maar dat er in twee landsdelen, 5 provincies (Noord en Oost) samen zegge en schrijve slechts een van de meer dan 50 toegekende subsidies wordt toegekend?
En hoe beoordeelt u het dat meer dan de helft van de toekenningen in Amsterdam plaatsvindt?
Kunt u een manier vinden om in overleg met het fonds toch echt betekenis aan het criterium «geografische spreiding» te geven en de Kamer daarover voor 23 augustus te informeren?
Kunt u deze vragen een voor een en voor 23 augustus beantwoorden?