Het bericht ‘Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona» en het onderliggende onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van Fier.
Hoe verhoudt dit nieuwsbericht zich in uw ogen tot eerdere berichten van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat daar geen toename in meldingen was tijdens de coronacrisis?2 Hoe verhoudt het zich tot het uitblijven van een toename van meldingen bij de politie?
Ten tijde van de coronamaatregelen in het voorjaar constateerden Veilig Thuis (VT) en de politie dat de coronamaatregelen niet hebben geleid tot een stijging in het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de periode van 1 januari 2020–1 april 2020 is het aantal meldingen van zedendelicten bij de politie gedaald.
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van het aantal meldingen is de isolatie van gezinnen, die minder contacten buitenshuis hadden. Professionals die huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren hadden in die periode minder contact en dus minder zicht op deze vormen van geweld die zich grotendeels achter de voordeur afspelen.
Veilig Thuis heeft ook een adviesfunctie (naast meldfunctie). In de zomer, na de introductie van de chatfunctie bij VT en de publiekscampagne van de rijksoverheid (die omstanders opriep alert te zijn op huiselijk geweld en kindermishandeling) constateerde het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) een landelijke toename van het aantal adviesvragen. Met name omdat steeds meer omstanders; buren, familie en vrienden via de chat en telefoon contact met VT zochten3.
Via de introductie van de chat zorgde VT voor een laagdrempeligere bereikbaarheid. Het beeld van Fier dat meer mensen de chat weten te vinden komt dus overeen met de ervaring die het LNVT heeft dat mensen VT, zowel via de chat als telefoon, weten te vinden voor advies over huiselijk geweld en kindermishandeling. Iedereen (omstanders, professionals, slachtoffers én plegers) kan contact met VT opnemen. Het blijft daarnaast van belang dat hulpverleners, onderwijs, politie en andere samenwerkingspartners in contact blijven met gezinnen en individuen en alert zijn op spanningen thuis en hierop actie ondernemen.
Hoe leest u de cijfers van een toename van het aantal meldingen van kindermishandeling, hands-on seksueel geweld, hands-off seksueel geweld en peer-to-peer seksueel geweld? Hoe leest u het feit dat het aantal personen dat melding deed van een acuut onveilige situatie erg is toegenomen?
Het is niet bekend of kindermishandeling en seksueel geweld daadwerkelijk is toegenomen tijdens de corona-maatregelen dit voorjaar. Hoewel een stijging of daling van het aantal contacten met organisaties, niet automatisch betekent dat kindermishandeling en seksueel geweld ook vaker of minder vaak voorkomen, zijn er wel zorgen dat dit toe zou kunnen nemen als gevolg van de corona-maatregelen.
In april van dit jaar hebben de Augeo Foundation en het Ministerie van VWS daarom onderzoek laten doen naar hoe de hulp aan gezinnen waar kindermishandeling of huiselijk geweld speelt werd verleend en hoe deze ervaren werd én of geweld was toegenomen tijdens de coronamaatregelen. Uit dit onderzoek kwam geen stijging naar voren van het geweld in deze gezinnen. In sommige gezinnen ging het slechter, in andere gezinnen beter. Het onderzoek is bij de Voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis in juni 2020 naar de Kamer gestuurd4.
De toename van het aantal contacten, zoals bij de chat van Fier, zien we ook terug bij de chats van De Kindertelefoon, het CSG en Veilig Thuis.
De Kindertelefoon zag ten tijde van de corona-maatregelen dat aanzienlijk meer contact werd opgenomen ten opzichte van dezelfde maand vorig jaar over de volgende onderwerpen: (getuige van) huiselijk geweld, verwaarlozing, incest, verkrachting en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast hebben de CSG’s vanaf juli 2019 een chatfunctie ingericht, om de drempel om hulp te zoeken na seksueel geweld bij een CSG te verlagen. In 2020 was groei te zien in de aantallen mensen die anoniem contact zocht via de CSG chatfunctie. Die groei zette de eerste drie maanden van 2020 door. In april was een kleine daling waar te nemen, maar vanaf mei zijn de aantallen weer gegroeid en maandelijks toegenomen. De groei vanaf mei had mede te maken met het effect van de actie #nietjouwschuld, waarbij een brief online is verspreid, gericht aan kinderen die thuis seksueel misbruikt worden. De chatfunctie van Veilig Thuis wordt eind van het jaar geëvalueerd.
Zoals in het rapport van Fier wordt gesteld, kan een verklaring voor de toename van het aantal adviesvragen over kindermishandeling en verschillende vormen van seksueel geweld tijdens de corona-maatregelen zijn dat slachtoffers meer tijd hadden om na te denken over (eerdere) gebeurtenissen, waardoor ze er nu met iemand over wilden praten. Dat geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met online seksueel geweld. Ook kan een rol gespeeld hebben dat mensen in de nabije omgeving van het slachtoffer meer op afstand kwamen te staan. De stijging op de chat zou in dat geval (deels) verklaard kunnen worden door een behoefte om laagdrempelig te praten over wat ze meemaakten.
Het gegeven dat sprake was van een toename van het aantal mensen die te maken hadden met een acuut onveilige situatie (van minder dan zeven dagen geleden) is mogelijk te verklaren dat zij zich tijdens de lockdown (thuisisolatie) meer stress ervaarden. Waar voorheen ontspanning en/of afleiding kon worden gezocht in de omgeving, was dit door thuisisolatie niet meer mogelijk. Anderzijds kunnen sommigen juist minder stress en druk hebben ervaren door afname van contacten met mensen buiten het gezin. Een chat-functie biedt mensen in onveilige situaties een relatief laagdrempelige mogelijkheid om te praten over hun ervaringen en te vragen om hulp/advies. Mogelijk is er geen sprake van een stijging, maar een verplaatsing van reguliere hulp naar digitale en meer laagdrempelige hulplijnen.
Hoe leest u het feit dat naast acuut onveilige situaties in situaties die al een jaar duren, ook acuut onveilige situaties in situaties die zich pas minder dan zeven dagen voordoen is gestegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat, alhoewel het niet met zekerheid te stellen is dat er een daadwerkelijke toename is van kindermishandeling, de stijging van 470 naar 851 meldingen wel een teken aan de wand is en een groot punt van zorg is? Op welke wijze is in de brede corona-aanpak aandacht voor kinderen in dit soort kwetsbare situaties?
Dit signaal bevestigt onze zorgen om kinderen in kwetsbare situaties ten tijde van de coronacrisis. Spanningen kunnen oplopen, doordat gezinnen meer bij elkaar thuis zijn en ontspanningsmogelijkheden (voor sommigen) wegvallen. Daarom is in het voorjaar door het kabinet een reeks maatregelen genomen gericht op een mogelijk risico van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo is ten tijde van de sluiting van de scholen gezorgd voor (nood)opvang van kinderen uit kwetsbare gezinnen. Ten tijde van de tweede golf is het daarom belangrijk dat kinderen naar school kunnen blijven gaan. Ook is gezorgd voor beschikbaarheid van hulplijnen en chatmogelijkheden, Mind Korrelatie voor opvoedhulp bij spanningen, naast de reguliere hulplijnen zoals De Kindertelefoon en De Luisterlijn. Verder is een landelijke campagne gevoerd, gericht op omstanders en slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. De chatfunctie bij Veilig Thuis is geïntroduceerd. Tot slot zijn professionals extra geattendeerd op de kind-check en het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is, in samenwerking met het NJi en RIVM, een factsheet gemaakt voor professionals over het opvolgen van de meldcode in deze crisis.
Hoe duidt u het gegeven dat, waar een afname van meldingen van seksuele uitbuiting vanwege stilstand van de prostitutie werd verwacht, dit niet heeft plaatsgevonden?
De duiding hiervan is lastig. Denkbaar is dat door corona de reeds bestaande uitbuitingssituaties meer aan het licht komen en leiden tot meer online hulpvragen. Zo kan het zijn dat door het stilleggen van de prostitutie, jongeren die gedwongen werden om in de prostitutie te werken nu meer tijd hadden om te verkennen welke hulp zij kunnen krijgen om hun situatie te verbeteren. Tegelijkertijd kan hun situatie juist door het stilleggen van de prostitutie nog nijpender geworden zijn, waardoor zij tot hulpvraag overgingen. Zonder een nadere analyse blijft dit echter speculeren. Mede hierom ben is het goed dat CoMensha het initiatief heeft genomen om samen met andere partijen nader onderzoek te doen naar de impact van corona-maatregelen op mensenhandel.
Deelt u de conclusie dat een bericht als dit, de meerwaarde aantoont van de slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening van Fier? Op welke wijze wordt Fier in voldoende mate in staat gesteld om deze hulpverlening aan first disclosers te blijven bieden en waar nodig te intensiveren?
Slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening via een chatfunctie wordt steeds meer toegepast en lijkt te voorzien in een behoefte. Fier is dan ook niet de enige organisatie die een chatfunctie biedt. Er zijn steeds meer instanties die ook digitale hulpverlening hebben, zoals De Kindertelefoon, VT en de Centra Seksueel Geweld (CSG).
Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende digitale hulplijnen. De Kindertelefoon heeft een chatfunctie waar kinderen en jongeren terecht kunnen met allerlei problemen en vragen. Deze laagdrempelige basisvoorziening moet voor alle kinderen in ons land beschikbaar zijn en daarom is er voor De Kindertelefoon een wettelijke basis gecreëerd en wordt deze vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd.
Voor het bieden van (jeugd)hulp aan slachtoffers van kindermishandeling of seksueel geweld, zijn gemeenten verantwoordelijk. Fier heeft specifieke deskundigheid als het gaat om hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld. Gemeenten kunnen voor hulp aan slachtoffers gebruik maken van de hulp en expertise die organisaties, zoals Fier bieden. Via het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), een landelijk raamcontract, kunnen gemeenten de hulp bij Fier inkopen. Op deze wijze wordt Fier in staat gesteld om hulpverlening te bieden aan minderjarige slachtoffers. Zowel Veilig Thuis als de CSG’s worden ook door de gemeenten gefinancierd.
Fier ontvangt daarnaast ook middelen vanuit fondsen en subsidie voor specifieke projecten. Zo is er samenwerking met NOC/NSF over chatmogelijkheden voor sporters die te maken hebben met seksuele intimidatie of seksueel misbruik en is gemeente Rotterdam met Fier een pilot gestart om de chat open te stellen voor Rotterdamse jongeren die te maken hebben met seksuele en criminele uitbuiting.
Op welke wijze vindt ook proactief online outreach plaats naar slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Wanneer zal een programma hiertoe worden opgesteld in lijn met de aangenomen motie Van der Graaf c.s. (31 015, nr. 186)?
Via de meerjarencampagne «Wat kan mij helpen» wordt ingezet om slachtoffers van seksueel geweld proactief te bereiken en hen ertoe te zetten om hulp te zoeken. Dat geldt niet alleen voor mensen die het net is overkomen, maar ook voor diegenen die klachten hebben door ingrijpende ervaringen die langer geleden hebben plaatsgevonden. Het online proactief benaderen van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties is met de huidige techniek nog niet mogelijk. Daarvoor zal eerst meer onderzoek nodig zijn.
In lijn met de motie Van der Graaf c.s. wordt nader onderzocht hoe een online outreach programma ingezet kan worden voor een proactieve benadering van (potentiële) slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Uit verkennende gesprekken, met onder meer vertegenwoordigers van de politie, het OM, Slachtofferhulp en gemeenten, is gebleken dat een proactieve benadering zeer interessante toepassingen kent. Tegelijkertijd vraagt een dergelijke online tool om een complexe ICT-infrastructuur en roept deze enkele privacy-vraagstukken op. De mogelijkheden worden momenteel onderzocht (met focus op slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting). Wanneer voldoende borging van een dergelijke tool is bereikt, kunnen methodes worden onderzocht voor doelgroep verbreding.
Welke lessen kunnen uit deze periode worden getrokken voor de hulpverlening aan en het vergroten van de meldingsbereidheid onder slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Bent u bereid overkoepelend onderzoek mogelijk te maken naar de gevolgen van de coronacrisis voor geweld in afhankelijkheidsrelaties en de lessen die verschillende hulpverleningsinstanties en opsporing hieruit kunnen trekken voor de toekomst?
Het is belangrijk lessen te trekken uit deze periode van ingezette corona-maatregelen. Zo hebben de partijen die betrokken zijn bij het jeugdbeleid en hulpverlening gezamenlijk ervaringen gedeeld en geëvalueerd. Ook zijn binnen het ministerie de geleerde lessen verzameld. Een van de lessen met betrekking tot geweld is dat iedereen (professionals en omstanders) alert moet blijven als (live-)contactenmogelijkheden wegvallen, en daarmee ook een zicht op gezinnen/problematiek en ontspanningsmogelijkheden voor mensen wegvallen. Vooral bij kwetsbare gezinnen, waar problemen spelen, is het belangrijk op enigerlei wijze contact te blijven houden en alert te zijn bijvoorbeeld met de kindcheck. Zoals gesteld in de beantwoording bij vraag 4 is onderzoek gedaan of geweld in gezinnen waar al kindermishandeling of huiselijk geweld speelde is toegenomen tijdens de coronamaatregelen. In dit onderzoek zijn ook de ervaringen met én van de hulpverleningsorganisaties meegenomen.
Het is belangrijk dat slachtoffers zelf eenvoudig en laagdrempelig hulp kunnen vragen. Daarom startte de chatfunctie bij Veilig Thuis en het codewoord bij de apothekers ten tijde van de lockdown. Daarnaast inventariseert Movisie welke onderzoeken zijn uitgebracht naar de effecten van de corona-crisis op huiselijk geweld en kindermishandeling en welk onderzoek nog loopt. Verder start via Zon/Mw een onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) naar de omvang, aard en ernst van huiselijk geweld ten tijde van de corona-crisis.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het algemeen overleg zeden van 6 oktober aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt |
|
Harm Beertema (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het inschrijven van internationale studenten door de UvA voor een voorbereidend jaar aan een andere opleiding dan de gewenste opleiding om zo verblijfsvergunningen te kunnen verkrijgen onacceptabel is en bent u voornemens om aan deze frauduleuze praktijken zo snel mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De UvA is voor zover bekend de enige hoger onderwijsinstelling die een voorbereidend traject aanbiedt voor een opleiding met een numerus fixus (de opleiding Business Administration). Daarnaast kent de opleiding Politics, Psychology, Law and Economics een selectieprocedure. De UvA vraagt, volgens het onderzoek naar het voorbereidend jaar van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs, in dat geval de verblijfsvergunning aan voor een andere opleiding, zonder fixus of selectie, en het bijbehorend voorbereidend jaar.
Volgens de Gedragscode Internationale Student in het Nederlands Hoger Onderwijs, waarvan een herziene versie per 1 september 2017 van kracht is geworden, moet bij toelating voor een voorbereidend jaar al getoetst worden of de student toelaatbaar is voor de hoofdopleiding (mits het voorbereidend jaar met succes wordt afgerond). De beoordeling van de toelaatbaarheid van een internationale student tot de opleiding is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Het uitgangspunt hierbij is dat een student direct toelaatbaar is voor de opleiding, of dat de student na afronding van het voorbereidend jaar direct toelaatbaar is voor de opleiding. Bij opleidingen met een numerus fixus of selectie is de toelating tot de opleiding ook bij succesvolle afronding van het voorbereidend jaar nog onzeker. De Gedragscode gaat er vanuit dat de internationale student op adequate wijze wordt begeleid bij het maken van een bewuste en juiste studiekeuze. Het inschrijven van studenten voor een andere opleiding, inclusief het bijbehorend voorbereidend jaar, dan de opleiding die de student wenst te volgen, is niet in overeenstemming met de intentie van de Gedragscode. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal hierover in overleg treden met de UvA.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een studie met fixus, waarvoor de toelaatbaarheid allerminst zeker is, onverenigbaar met de gedragscode is, die stelt dat voorafgaand aan een voorbereidend jaar de toelaatbaarheid van een student getest moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een opleiding met een numerus fixus of selectieprocedure niet past bij de afspraak in de landelijke gedragscode dat de toelaatbaarheid van een student voor de hoofdopleiding al bij toelating tot het voorbereidend traject beoordeeld dient te worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het omzeilen van de regels van de Immigratie- & Naturalisatiedienst (IND) door de UvA een duidelijk voorbeeld is van een doorgeslagen internationalisering waarin universiteiten op nietsontziende wijze en op een zo’n grote mogelijke schaal buitenlandse studenten proberen te werven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat internationalisering van grote waarde is voor het Nederlands hoger onderwijs, de wetenschap en de kenniseconomie. Wel ben ik van mening dat een voorbereidend traject bedoeld is voor het wegwerken van enkele specifieke achterstanden, zoals het niveau van taalbeheersing, kennis over een bepaald vak of het opdoen van vaardigheden die een student nodig heeft in het Nederlands hoger onderwijs. De IND heeft tevens te kennen gegeven met de UvA in gesprek te gaan over de werkwijze van het aanvragen van een verblijfsvergunning voor een andere opleiding dan de opleiding die de student in werkelijkheid zal gaan volgen. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke universiteiten gebruik maken van internationale wervingsagentschappen zoals «Nuohan Education & Technology» en universiteiten te verzoeken direct te banden te verbreken met dit soort internationale wervingsagentschappen en een einde maken aan het op deze wijze werven van internationale studenten? Zo nee, waarom niet?
De Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs heeft onderzoek gedaan naar voorbereidende trajecten. In dat onderzoek is de commissie ook ingegaan op de werving van studenten voor deze trajecten door de hoger onderwijsinstellingen danwel door de private aanbieders van de voorbereidende trajecten. Daarmee geeft dit onderzoek een beeld van de universiteiten en hogescholen die hier gebruik van maken.
De commissie heeft op basis van haar onderzoek onder andere aanbevolen om op basis van kwaliteit van onderwijs en strikte opvatting van het wegwerken van deficiënties, (stringenter) beleid te ontwikkelen ten aanzien van het actief, al dan niet via agenten, werven van studenten die (nog) niet toelaatbaar zijn. Ik stel vast dat de commissie een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan met relevante aanbevelingen komt. De commissie heeft de VSNU en VH gevraagd om voor 1 november 2020 met een reactie op dit rapport te komen. Ik verwacht dat de koepelorganisaties deze aanbevelingen zeer serieus zullen nemen en zal hierover met hen in overleg treden.
Het bericht dat overheden regels voor toegankelijke websites aan hun laars lappen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheden lappen regels voor hun toegankelijke websites aan hun laars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek van onafhankelijk adviseurs, waaruit blijkt dat slechts 1% van de overheidswebsites aantoonbaar toegankelijk is, bedroevend is?2
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Bent u van mening dat de overheid het zich niet kan veroorloven om afgesloten verdragen onder de maat na te leven, zoals het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking, de Europese richtlijn uit 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties en het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.2
Kunt u aangeven hoe het kan dat het bovenstaande besluit uit 2018, dat verplichtte dat in ieder geval vanaf 23 september 2020 alle overheidswebsites aan internationale toegankelijkheidseisen moeten voldoen, na twee jaar voorbereidingstijd nog steeds niet volledig wordt nageleefd?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Kunt u verklaren waarom 78% van de 7000 websites die de onderzoekers hebben geanalyseerd, niet over een toegankelijkheidsverklaring beschikken, terwijl zo’n verklaring, nog onafhankelijk van de mate van toegankelijkheid, verplicht is? Bent u bereid om te zorgen dat deze overheidswebsites zo snel mogelijk over een toegankelijkheidsverklaring beschikken waarin staat hoe de websites concrete maatregelen kunnen nemen om hun toegankelijkheid te kunnen verbeteren, inclusief planning?
Bij het opgegeven getal van 7000 is het onduidelijk of dit alleen afzonderlijke websites zijn of dat het ook de webadressen omvat van onderdelen van de websites, zogeheten subsites. Zo kunnen websites bestaan uit meerdere subsites, die een eigen webadres hebben dat afwijkt van de hoofdwebsite. Voor deze subsites is geen afzonderlijke toegankelijkheidsverklaring nodig. Ik heb de onderzoekers van de Digimonitor 2020 gevraagd om de onderbouwing van het aantal van 7000 te delen. Dat laat onverlet dat er nog steeds een te groot aantal overheidswebsites niet beschikt over een toegankelijkheidsverklaring. Zoals reeds aangegeven in antwoord 6 wil ik hier graag zo snel mogelijk verandering in brengen.
Bent u van mening dat een website als politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn, vooral omdat iedereen aangifte moet kunnen doen, en dat het een slechte zaak is dat deze website geclassificeerd is in niveau E, de laagst mogelijke classificatie?
Ik deel de mening dat ook een website als Politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn. In juli 2019 heb ik de korpsleiding een brief7 gestuurd over het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en gevraagd om de politieorganisatie te informeren over de gevolgen ervan. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat de bijdrage vanuit de Politie belangrijk is, omdat het alleen via gezamenlijke inzet lukt om een digitale overheid te realiseren die niemand buitensluit.
Het in de vraag genoemde niveau E houdt in dat voor een website nog geen toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd die voldoet aan de Europese eisen voor dergelijke verklaringen. Op de webpagina https://www.politie.nl/algemeen/toegankelijkheid.html is wel een verklaring beschikbaar, inclusief de mogelijkheid om toegankelijkheidsproblemen te melden. Politie.nl heeft desgevraagd aangegeven dat inmiddels een toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd in het register op basis van een onderzoek dat is uitgevoerd door stichting Accessibility in november 2018. Ook is opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek.
Beschikt u over een lijst van cruciale websites, zoals bijvoorbeeld politie.nl, die ver onder de maat zijn en spoedig verbeterd moeten worden? Zo nee, bent u bereid zo’n lijst samen te stellen en zo snel mogelijk werk te maken van het verbeteren van de toegankelijkheid?
Na een motie8 en in overleg met belangenorganisaties is in 2006 een top-10 prioriteitenlijst samengesteld. Ook Politie.nl staat op deze lijst.
Ik zie een nieuwe en geactualiseerde versie van deze top 10-prioriteitenlijst als een geschikt middel om belangrijke websites waarvan de toegankelijkheid nog niet op orde is te kunnen monitoren. Ik zal de gezamenlijke belangenorganisaties voor personen met een functiebeperking uitnodigen om dit jaar nog een voorstel te doen voor een nieuwe top-10 die op de website van het expertisecentrum Digitoegankelijk zal worden geplaatst.
Bent u bereid om de aanbevelingen uit het onderzoek van Digimonitor over te nemen, waarin wordt gepleit voor specifieke opleiding, bewustzijn over verantwoordelijkheid, goede afspraken met leveranciers, communicatie en bewustwording, en het centraal stellen van de gebruiker?
De aanbevelingen uit de Digimonitor 2020 komen in hoge mate overeen met de aanbevelingen uit de eerdergenoemde nulmeting uit 2019, waarbij de initiatiefnemers van de Digimonitor nauw waren betrokken. De aanbevelingen zijn gericht op de eigenaren van websites en bieden bruikbare informatie aan overheden die de toegankelijkheid van hun online informatie en dienstverlening dienen te verbeteren. Deze aanbevelingen worden door het expertisecentrum Digitoegankelijk en de community Gebruiker Centraal onder de aandacht gebracht bij de eigenaren van websites.9
Hoe voorkomt u dat de toegankelijkheid van mobiele apps, waarvoor de deadline 23 juni 2021 is, ook zal worden beoordeeld met een laag niveau?
Overheidsorganisatie moeten uiterlijk op 23 juni 2021 een toegankelijkheidsverklaring publiceren over de maatregelen die zij nemen of hebben genomen om de toegankelijkheid van hun mobiele applicaties te borgen. Het expertisecentrum Digitoegankelijk en de in het antwoord op vraag 5 genoemde toegankelijkheidsteams zullen overheden ook wijzen op de aanstaande verplichting voor mobiele applicaties.
Kunt u in een gedetailleerde tijdlijn aangeven hoe u van plan bent om de huidige problematiek rondom de ontoegankelijkheid van de overheidswebsites te verhelpen?
Zie antwoord vraag 4.
De huurtoeslag en de uitwerking van het Sociaal Huurakkoord |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u per afspraak uit het Sociaal Huurakkoord tussen de Woonbond en Aedes aangeven of de maatregel wordt omgezet in wetgeving, en wat de huidige stand van zaken is?
Afspraak uit Sociaal Huurakkoord 2018
Wetgeving
Stand van zaken
– Maximaal inflatie exclusief huurharmonisatie
–Alle huurverhoging wegens renovatie buiten huursomstijging
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
– Mogelijkheid om in prestatieafspraken hogere huursomstijging af te spreken (max. inflatie+1%punt)
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
Deze afspraak zorgt voor rechtsongelijkheid tussen huurders van woningcorporaties (die hogere huurverhoging kunnen krijgen) en huurders van andere verhuurders.
Alternatieve maatregel is uitgewerkt in het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (35 518): maximale huurverhoging van € 25 voor zeer lage huren (<€ 300)
Schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (35 516) biedt verhuurders de mogelijkheid om een tijdelijke huurkorting te geven (nu is alleen permanente huurkorting toegestaan).
in wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging woningcorporaties (35 578) is een alternatief uitgewerkt voor de afspraak uit het Sociaal Huurakkoord: dure scheefwoners krijgen huurverlaging of kunnen om huurverlaging vragen
Beide wetsvoorstellen (35 516 en 35 578): schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Loopt mee in het traject van het Klimaatakkoord
Naar verwachting later dit jaar informatie aan de Tweede Kamer over eventuele aanpassingen in huurbeleid- en regelgeving (zie ook 32 813, nr. 570).
Welke afspraken gelden ook voor commerciële verhuurders van gereguleerde huurwoningen? Heeft u aanvullende afspraken met deze partijen gemaakt? Wat is de stand van zaken daaromtrent?
De alternatieve maatregel voor huurbeleid individuele woningen, de maximaal € 25 huurverhoging voor zeer lage huren (<€ 300) uit het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (Kamerstuk 35 518) gaat ook voor particuliere en commerciële verhuurders gelden. Ook de mogelijkheid tot het geven van een tijdelijke huurkorting (wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting, Kamerstuk 35 516) zal tevens voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden. Ten slotte zal ook de uitwerking van de «vergoedingentabel voor duurzaamheidsinvesteringen» mede voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden.
In het kader van de coronacrisis heb ik afspraken gemaakt met de verhuurdersorganisaties over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen en over het toepassen van individueel maatwerk voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn gekomen. Ik onderzoek de mogelijkheden om de afspraken over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen kan verlengen.
Vindt u dat commerciële verhuurders ook zouden moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bevordert u dit?
Ik vind niet dat particuliere en commerciële verhuurders verplicht moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen. De verhuurders hebben ook hun financiële verplichtingen en hun investeringsopgave in nieuwbouw en/of verduurzaming.
Maar om het voor verhuurders mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend.
Kunt u uiteenzetten aan welke voorwaarden mensen moeten voldoen om het recht op huurtoeslag te laten herleven indien zij later weer aan de inkomens- of vermogenstoets voldoen, maar de huur is gestegen boven de maximale norm?
Aanvragers die in de jaren voor de Raad van State-uitspraken hun verworven rechten op huurgrensoverschrijding verloren door een inkomens- en/of vermogensstijging kunnen hier vanaf 24 juli 2019 wel weer aanspraak op maken.
Huishoudens die in het verleden recht op huurtoeslag hadden, kunnen na huurgrensoverschrijding een «verworven recht» hebben en hun toeslag behouden. Huurders die een verworven recht hadden en dit zijn kwijtgeraakt door bijvoorbeeld een hoger inkomen, kunnen dit laten herleven. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen).
Kunt u ingaan op de in de voetnoot vermelde casus1 en aangeven of deze persoon naar de huidige omstandigheden wel of geen (herleefd) recht op huurtoeslag heeft?
Verworven recht ontstaat wanneer door een huurverhoging de huur de liberalisatiegrens overschrijdt, maar de huurder de maand ervoor wel huurtoeslag ontving. De casus beschrijft dat de huur vanaf juli 2019 de liberalisatiegrens overschreed. De persoon ontving echter al sinds 2018 onterecht huurtoeslag omdat de inkomensgegevens niet tijdig waren aangepast. De persoon had dus geen recht op huurtoeslag in de maand voorafgaand aan de huurverhoging. Er is dus geen verworven recht ontstaan en ook geen sprake van herleefd recht op huurtoeslag.
Welke interne instructies hanteert de Belastingdienst bij vragen over het herleefde recht op huurtoeslag?
De Belastingdienst hanteert de volgende interne instructie: «Als in het verleden een periode (de periode van onderbreking is onbeperkt) van geen recht is geweest nadat er recht was bij een rekenhuur boven de maximale huur grens (van toen) en daarna voor dezelfde woning nu weer een aanvraag is gedaan mag die niet worden afgewezen op een rekenhuur boven de maximale huur grens.»
Het geautomatiseerde systeem is zodanig aangepast dat het herleven van recht automatisch zal leiden tot het wederom toekennen van huurtoeslag. Wanneer automatische toekenning niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de aanvrager aangeeft dat het verworven recht te lang geleden is ontstaan, kijkt de Belastingdienst/Toeslagen welke informatie in archieven aanwezig is. Alleen wanneer deze informatie ook niet beschikbaar is, moet de burger aantonen dat in het verleden sprake was van een verworven recht dat nu weer kan herleven.
Vindt u het wenselijk dat commerciële verhuurders in schrijnende situaties meewerken aan huurverlaging om recht op huurtoeslag mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Om het voor verhuurders – woningcorporaties, particuliere en commerciële verhuurders – mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend. Door een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Om te voorkomen dat de verhuurder de huur na een korte huurkorting weer terugbrengt naar het oude niveau en de blijvende betaalbaarheid eenzijdig ten laste van de huurtoeslag komt, kan de verhuurder de huur na een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens (2020: € 737,140) verhogen tot maximaal de maximale huurtoeslaggrens. Hiermee komt de blijvende betaalbaarheid gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder en wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurkorting beperkt.
Bent u van mening dat de huurtoeslag een hardheidsclausule zou moeten bevatten om in schrijnende situaties op wettelijke basis mensen alsnog tegemoet te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 7 juli 2020 is een nieuwe hardheidsclausule in de Awir opgenomen. Deze geldt voor alle toeslagen, dus ook de huurtoeslag.
De effectiviteit van het tijdelijk verlagen van de BTW en het invoeren van een Kinderbonus |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de IMK Policy Brief «Wie effektiv sind Mehrwersteuersenkung und Kinderbonus im Konjunkturpaket?»1
In de genoemde Policy Brief van het Duitse Institut für Makroökonomie und Konjunkturforschung (IMK) is gekeken naar resultaten van een enquête onder ruim 6.000 personen vanaf 16 jaar in Duitsland van juni 2020. Hiermee wordt een eerste, indicatief beeld geschetst van de effecten van de Duitse steunmaatregelen om gedurende de tweede helft van 2020 tijdelijk de hoogte van de btw van 19% naar 16% te verlagen2 en een eenmalig extra bedrag bovenop op het Kindgeld te verstrekken (de Kinderbonus van 300 euro). In het onderzoeksrapport wordt benadrukt dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van enquêteresultaten omdat de respondenten zich in werkelijkheid anders kunnen gedragen dan de antwoorden die ze geven. De onderzoekers benadrukken dat het daarom de voorkeur verdient om, als deze beschikbaar komt, gebruik te maken van vastgestelde economische data over bijvoorbeeld huishoudconsumptie.
In de enquête geven 3 op de 10 respondenten met kinderen aan sinds het uitbreken van de coronacrisis hogere kosten te hebben, bij huishoudens zonder kinderen gaat het om 2 op de 10. Het is niet duidelijk hoeveel de extra uitgaven precies bedragen. Hoewel geen uitvraag is gedaan naar de specifieke uitgavenposten waaraan huishoudens meer uitgeven, wijzen de onderzoekers op hogere kosten voor ICT-middelen voor het volgen van online lessen en kosten voor lunch voor huishoudens in deelstaten waar scholen dat normaal gesproken gratis aanbieden. Gelet op de bevindingen uit het Duitse onderzoek is relevant dat het Nederlandse kabinet middelen heeft vrijgemaakt voor de aanschaf van digitale leermiddelen om thuisonderwijs voor alle kinderen toegankelijk te maken. Omdat het in Nederland niet gebruikelijk is dat scholen gratis lunchen aanbieden, speelt dit effect naar verwachting geen rol voor huishoudens in Nederland met kinderen.
In een enquête uitgevoerd door het Nibud in juli, geeft 1 op de 10 respondenten aan hogere uitgaven te hebben sinds de start van de coronacrisis.3 De mate waarin de coronacrisis daadwerkelijk heeft geleid tot hogere kosten voor huishoudens met kinderen zal binnen de groep sterk variëren.
Het kabinet zet bij de steun- en herstelmaatregelen in Nederland in op ondersteuning van werkgelegenheid en bedrijvigheid om de zwaarste economische gevolgen te beperken. Het is daarnaast niet haalbaar om huishoudens te compenseren voor sterk uiteenlopende, specifieke kosten die lang niet alle huishoudens zullen maken. Wel kiest het kabinet ervoor de voorgenomen lastenverlichting voor 2021 doorgang te laten vinden en de arbeidskorting additioneel te verhogen. Hierdoor daalt het tarief in de eerste schijf ten opzichte van 2020 met 0,25 procent en stijgen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het kabinet ziet wel dat het voor grote gezinnen met een laag inkomen soms moeilijk kan zijn om de eindjes aan elkaar te knopen. Deze gezinnen hebben ook een groter risico om in armoede te belanden. Het kabinet verhoogt daarom het kindgebonden budget vanaf het derde kind met ruim 600 euro per kind per jaar. Gezinnen met 4 kinderen krijgen daardoor ruim 1.200 euro extra kindgebonden budget. Dit, samen met de reeds vrijgemaakte middelen voor laptops voor thuisonderwijs, maakt dat het kabinet geen noodzaak ziet tot een aanvulling op de tegemoetkoming aan ouders die reeds wordt geboden via de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Wel vraagt het kabinet, in navolging van de motie van de leden Stoffer (SGP), Bruins (CU) en Slootweg (CDA)4, de commissie Draagkracht om mee te nemen met welke mate en wat voor soorten kosten huishoudens met kinderen te maken hebben ten opzichte van huishoudens zonder kinderen en waar mogelijk specifiek aandacht te hebben voor verschillende typen huishoudens.
Klopt het dat de Bundestag in juni van dit jaar twee maatregelen heeft genomen om de binnenlandse consumptieve vraag te stimuleren namelijk het tijdelijk verlagen van de voor belasting toegevoegde waarde (btw) (van 19 naar 16%) en het invoeren van een Kinderbonus van 300 euro per kind?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of de observatie in Duitsland, dat sinds het begin van de Corona-crisis huishoudens met kinderen gemiddeld meer kosten maken dan huishoudens zonder kinderen, ook opgaat voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer huishoudens met kinderen sinds de corona-crisis te maken hebben met extra uitgaven, er een rechtvaardigheidsgrond is om te komen tot een maatregel zoals een Kinderbonus?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het CBS heeft berekend dat in Nederland de daling van het bbp in het tweede kwartaal voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens?2
Het CBS constateert dat het bbp in het tweede kwartaal van 2020 is gekrompen met 8,5 procent ten opzichte van een kwartaal eerder. Deze daling is voor het grootste deel te verklaren uit de teruglopende huishoudconsumptie (–11,8 procent ten opzichte van dezelfde periode in 2019). Als gekeken wordt naar de bestedingscategorieën met de grootste daling valt een verband op met de contactbeperkende maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus. Zo gaven consumenten in het tweede kwartaal van 2020 minder uit in de horeca, aan recreatie en cultuur en vervoer. Ook kosten aan zorg namen af door het uitstellen van planbare zorg. Hier lijkt aanbodbeperking dus een grotere rol te spelen dan vraaguitval. Dit wordt ook gestaafd doordat de uitgaven aan goederen waarop contactbeperkingen minder zwaar ingrepen, zoals voedingsmiddelen, woninginrichting en elektrische apparaten, juist toenamen.
Het CPB6 heeft recent geactualiseerde inzichten gepubliceerd overde gevolgen van beleidsimpulsen op diverse economische variabelen (het «spoorboekje»), zoals huishoudconsumptie. Hieruit blijkt dat een beleidsimpuls van gelijke omvang een minder verhogend effect heeft op de huishoudconsumptie als dit wordt gegeven via een verlaging van de productgebonden belastingen (zoals btw) dan wanneer dit gebeurt via een verhoging van alle brutouitkeringen (waaronder de kinderbijslag). In het onderzoek van IMK is niet specifiek onderzocht wat het consumptie-effect van de Kinderbonus is, maar geven respondenten aan hoe zij een eenmalige generieke bonus van 1.000 euro besteden. Daaruit blijkt weliswaar dat 78% van de respondenten zegt dat zij hun consumptie zullen verhogen, maar zij geven niet het volledige bedrag uit. Gemiddeld genomen wordt slechts 415 euro uitgegeven, de rest wordt gespaard of gebruikt om schulden af te lossen.
Uit het spoorboekje van het CPB blijkt dat het meest effectieve middel om de huishoudconsumptie te stimuleren het verlagen van de inkomstenbelasting is, dit sluit aan bij het beleid van lastenverlichtingen dat dit kabinet voert.
Bent u van mening dat gezien de daling van het bruto binnenlands product (bbp), die voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens, er reden is om de consumptie van huishoudens te stimuleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Institut fur Makrookonomie und Konjunkturforschung (IMK) tot de conclusie komt dat de Kinderbonus bij bijna 80% van de huishoudens die deze bonus ontvangen tot meer consumptie leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie van het IMK dat een Kinderbonus in Duitsland een effectiever instrument is om de consumptie te stimuleren dan de tijdelijke verlaging van de btw?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat ook voor de Nederlandse economie eveneens zou kunnen gelden dat consumptiestimulering beter werkt door een Kinderbonus dan door btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van consumptie-uitgaven gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van huishoudconsumptie gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen. Dit komt onder andere, zoals de IMK-onderzoekers ook aangeven, data over (ontwikkelingen in) huishoudconsumptie pas met een vertraging beschikbaar komt.
Bent u bereid het Centraal Planbureau (CPB) te vragen om een gelijksoortig onderzoek te laten uitvoeren als het IMK?
Zie antwoord vraag 1.
Aanpassing van de rente door hypotheekverstrekkers na wijziging van de WOZ-waarde |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijkheid tot het verkrijgen van een lagere hypotheekrente wanneer de WOZ-waarde van een woonruimte stijgt?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre mensen recht hebben op een lagere rente op hun hypotheek wanneer de WOZ-waarde van de onderliggende woonruimte toeneemt?
De loan-to-value (LTV) is een indicator van het kredietrisico dat de hypotheekverstrekker loopt ten aanzien van de klant. Dit is het risico op een restschuld bij een (gedwongen) verkoop van de woning. Hypotheekverstrekkers hanteren een risico-opslag op de hypotheekrente die afhankelijk is van de hoogte van de lening ten opzichte van de waarde van het onderpand. Deze risico-opslag is hoger als de LTV-ratio hoger is. Voor hypotheken met een Nationale Hypotheekgarantie (NHG) wordt vrijwel nooit een risico-opslag berekend. Doordat de NHG het restschuldrisico afdekt bij life events, zijn de risico’s voor de hypotheekverstrekker beperkt.
Aflossingen op de hypotheek of een stijgende woningwaarde leiden tot een lagere LTV-ratio en dus tot een lager risico voor de hypotheekverstrekker. Het hangt af van de situatie welke rechten dit geeft op een lagere rente. Op het moment van een renteherziening aan het einde van een rentevastperiode moet de hypotheekverstrekker het renteaanbod baseren op het risicoprofiel van de klant en hier alle bij de hypotheekverstrekker bekende informatie in meenemen (ook wanneer dit bijvoorbeeld een gedaalde of gestegen woningwaarde betreft). Dit kan dus leiden tot een verlaging van de risico-opslag waardoor de hypotheekrente daalt. Ook gedurende de rentevastperiode kan een lagere LTV-ratio hypotheekverstrekkers aanleiding geven om de risico-opslag te verlagen. Bij tussentijdse (extra) aflossingen op de hypotheek wordt door veel hypotheekverstrekkers de risico-opslag automatisch aangepast. Bij specifiek een hogere woningwaarde gedurende de rentevastperiode is het aan de consument om dit bewijs te leveren. Dit kan, afhankelijk van de voorwaarden van de hypotheekverstrekker, met een taxatierapport, modelmatige waardering of meest recente WOZ-beschikking1.
Vindt u het wenselijk dat aanbieders van hypotheken hun klanten niet altijd actief informeren over de mogelijkheid om een lagere hypotheekrente te krijgen?
Een klant gaat bij het afsluiten van een hypotheek een langdurige financiële verplichting aan. Ik vind het belangrijk dat hypotheekaanbieders ook gedurende de looptijd van de hypotheek het klantbelang centraal blijven stellen. Dit houdt ook in dat hypotheekverstrekkers klanten informeren over de mogelijkheden die er zijn om een lagere hypotheekrente te krijgen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2018 onderzoek gedaan naar de wijze waarop hypotheekverstrekkers omgaan met risico-opslagen in het rentetarief2. De AFM heeft onder meer onderzocht of aanbieders de risico-opslag gedurende de rentevastperiode aanpassen wanneer de schuldpositie van een klant wijzigt door aflossingen. Ook heeft de AFM gekeken naar de informatieverstrekking over risico-opslagen. De AFM constateerde destijds dat aanbieders onvoldoende in het belang van de klant handelden in de vaststelling van de risico-opslagen en de informatieverstrekking hierover. De meeste hypotheekaanbieders hebben destijds toegezegd verbeteringen door te voeren in het vaststellen van de risico-opslagen en de informatievoorziening. De AFM constateert nu dat de afgelopen jaren verscheidene hypotheekverstrekkers verbeteringen hebben laten zien in het vaststellen van risico-opslagen en in de informatievoorziening.
Deelt u de mening dat mensen moeten kunnen meeprofiteren van een lagere hypotheekrente?
Ja, ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen profiteren van de mogelijkheden om in aanmerking te komen voor een lagere hypotheekrente, bijvoorbeeld door een verlaging van de risico-opslag. Hierbij vind ik het wenselijk dat hypotheekverstrekkers binnen de rentevastperiode de rente automatisch verlagen wanneer de schuld afneemt. Een automatische aanpassing gerelateerd aan de woningwaarde van de consument is niet per definitie wenselijk voor de consument, bijvoorbeeld bij een daling van de woningwaarde of wanneer de consument kapitaal opbouwt voor de aflossing van de eigenwoningschuld in een (bank)spaarproduct. Naast het verlagen van de risico-opslag kunnen consumenten ook op andere manieren profiteren van de lage rente, door bijvoorbeeld hun hypotheek over te sluiten of door rentemiddeling.
Bent u bereid om aanbieders van hypotheken erop te wijzen hun klanten actief te informeren wanneer zij in aanmerking komen van een lagere hypotheekrente? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat hypotheekverstrekkers binnen de rentevastperiode de rente actief verlagen wanneer de schuld afneemt. Daarnaast vind ik het belangrijk dat klanten ook actief worden geïnformeerd door hun aanbieders over de mogelijkheden die er zijn om een lagere rente te krijgen, bijvoorbeeld bij stijging van de woningwaarde. De AFM houdt toezicht op deze aanbieders, en hoe zij hun klanten behandelen. Vorig jaar heb ik tijdens het Platform hypotheken ook met de sector, zowel aanbieders als adviseurs, gesproken over de wijze waarop de mogelijkheden om te profiteren van de lage rente onder de aandacht van consumenten gebracht kunnen worden3. Uit dit gesprek volgde dat het niet altijd eenvoudig is om klanten te activeren. Om dit te bevorderen kunnen verschillende partijen een rol pakken. Aanbieders hebben aangegeven te adverteren met de mogelijkheden om de maandlasten te verlagen. Door hypotheekadviseurs wordt aangegeven dat zij hier een belangrijke rol kunnen spelen, omdat zij met een klant de bestaande opties kunnen verkennen. Ook partijen zoals de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis kunnen door communicatie over deze mogelijkheden bijdragen aan de activatie van woningeigenaren.
Het bericht 'Problemen met afsluitingen door vrachtwagens nog steeds niet op orde: tunnels elf keer per dag dicht' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Problemen met afsluitingen door vrachtwagens nog steeds niet op orde»?1
Ja.
Waardoor worden de afsluitingen van de tunnels, ondanks oplettendheid van chauffeurs, veroorzaakt?
In veel gevallen zijn de gedetecteerde vrachtwagens daadwerkelijk te hoog, wat zorgt voor een tijdelijke afsluiting van tunnels. In een enkel geval zorgt een niet goed afgestelde vering of een opbollend dekzeil voor een hoogtemelding.
De wettelijke maximale hoogte voor voertuigen is vier meter volgens de Wegenverskeerswet. Dit is ook de Europese norm. Tunnels lager dan 4,7 meter hebben, conform de Landelijke Tunnelstandaard, hoogtedetectie om het plafond van de verkeersbuis en de installaties aan het plafond te beschermen. De hoogtedetectie staat hoger dan de maximale toegestane doorrijhoogte van vier meter ingesteld, waarbij de precieze doorrijhoogte afhankelijk is van de tunnelhoogte.
Wanneer een vrachtwagen te hoog is om door een tunnel te rijden zal de hoogtedetectie voor de tunnel dit signaleren, waarna de verkeerslichten op rood gaan. De bewuste vrachtwagen kan vervolgens de tunnel niet in rijden, waardoor mogelijke schade aan de tunnel en een onveilige situatie wordt voorkomen.
Om het aantal afsluitingen te laten dalen, is het daarom van belang dat iedere vrachtwagenchauffeur zich aan de maximaal toegestane hoogte van 4 meter houdt.
Is er een verklaring voor dat het probleem zich het meest voor lijkt te doen bij de Velsertunnel en de Coentunnel?
De Velsertunnel en Coentunnel zijn oudere tunnels en lager dan later gebouwde tunnels. Hierdoor staat de hoogtedetectie lager ingesteld dan nieuwere tunnels. Deze waarde ligt echter nog steeds hoger dan de wettelijke maximale voertuighoogte van 4 meter. Daarnaast liggen beide tunnels in drukke wegen met veel vrachtverkeer.
Kunt u aangeven hoeveel financiële schade hier jaarlijks aan verbonden is?
De maatschappelijke kosten, als gevolg van bijvoorbeeld de vertraging die optreedt na een hoogtemelding, zijn niet bekend.
Hoeveel boetes zijn er het afgelopen jaar uitgeschreven voor het met een te hoge vrachtwagen een tunnel inrijden?
Te hoge vrachtwagens worden door Rijkswaterstaat nagemeten, waarna een afweging gemaakt wordt om een boete uit te schrijven. Sinds juli 2019 zijn door Rijkswaterstaat in de regio Amsterdam negentien boetes uitgedeeld door de weginspecteurs met BOA-bevoegdheid voor te hoge vrachtwagens. Het merendeel van de boetes wordt echter door de politie uitgeschreven. Rijkswaterstaat beschikt niet over de actuele gegevens van de politie.
Hoeveel vertraging levert dit de automobilist en andere transporteurs gemiddeld op wanneer zij stil komen te staan door het sluiten van een tunnel?
Uit cijfers over de eerste helft van 2020 blijkt dat een tunnel in de regio Noord-Holland gemiddeld 2 tot 4 minuten gesloten is per hoogtemelding. Uitgaande van gelijkmatig aankomend verkeer staan voertuigen dus gemiddeld minimaal zo’n 1 tot 2 minuten stil per hoogtemelding. De totale verliestijd voor het verkeer zal groter zijn. Op het moment dat de tunnel opengaat zal het ook tijd kosten voordat een gevormde wachtrij weer is opgelost. De lengte en de tijd voor het oplossen van de wachtrij is daarmee sterk afhankelijk van de verkeersdrukte op het moment van de hoogtemelding.
Wat wordt er momenteel gedaan door Rijkswaterstaat om de problemen op te lossen, dan wel te verminderen? Ziet de u redenen om de aanpak van dit probleem te intensiveren? Op welke termijn kunt u dit probleem bij de tunnels laten oplossen? Wat valt te leren van de Velsertunnel waar sinds 2017 fotoborden staan?
Rijkswaterstaat zorgt ervoor dat de hoogtedetectiesystemen optimaal functioneren door deze goed af te stellen en te testen. Verder wordt regelmatig onderzocht of de bebording bij alle tunnels consistent is. Voor de tunnels worden chauffeurs op verschillende momenten door middel van bebording op de doorrijhoogte gewezen, waarbij chauffeurs de mogelijkheid hebben via een afrit voor de tunnel een andere route te nemen.
Daarnaast vinden er regelmatig overleggen plaats met TLN en evofenedex om de transportbedrijven en chauffeurs te wijzen op de problematiek van te hoge vrachtwagens en de gevolgen voor de doorstroming van het verkeer.
De fotoborden bij de Velsertunnel dragen bij aan de bewustwording bij vrachtwagenchauffeurs van hun te hoge vrachtwagen. Op de fotoborden wordt namelijk de te hoog gedetecteerde vrachtwagen getoond, zodat de vrachtwagenchauffeur duidelijk gewezen wordt op zijn te hoge vrachtwagen en kan kiezen voor een andere route. Op deze manier worden hoogtemeldingen voorkomen. Dat is de reden om ook fotoborden te plaatsen bij de Coentunnel en Schipholtunnel. De plaatsing van de fotoborden bij de Coentunnel is nu in voorbereiding.
Kunt u wat zeggen over de effectiviteit van de fotoborden, waarover in het artikel gesproken wordt? Gaan deze borden ook bij andere tunnels geplaatst gaan worden en is dat dan een oplossing?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden ruim voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
Ja.
Het bericht dat de toegang tot zorg nog steeds niet op orde is. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: toegang tot zorg nog steeds niet op orde»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat burgers niet de dupe mogen zijn van een te complex wettelijk systeem, waardoor hen te vaak de kans op de juiste zorg wordt ontnomen?
Iedereen in Nederland kan rekenen op goede gezondheidszorg, ongeacht het inkomen. Ten opzichte van andere landen is de kwaliteit van de zorg in Nederland over het algemeen minstens van een vergelijkbaar niveau of beter. Het deel van de bevolking dat aangeeft een onvervulde zorgbehoefte te hebben is in Nederland zelfs het laagste van heel de EU.
Het lukt dan ook goed om aan het overgrote deel van de burgers met een ondersteuningsbehoefte passende ondersteuning en zorg te bieden.
De Nationale ombudsman constateert echter terecht dat het voor burgers met complexe, domeinoverstijgende zorgvragen nog vaak erg lastig is om passende ondersteuning en zorg te ontvangen.
In de afgelopen periode is daarom op veel manieren ingezet op een verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg voor met name die groep burgers met complexe domeinoverstijgende zorgvragen. De Nationale ombudsman wijst daar ook op in het rapport Blijvende zorg (september 2020). En ondanks dat deze inzet op verbetering van de toegang op onderdelen heeft geholpen, kan en moet het nog beter. Daarom zullen de in gang gezette verbeteracties in de komende periode worden voortgezet en waar nodig worden uitgebreid. Hierna geef ik daarvan enkele voorbeelden van.
VWS subsidieert het project «Samen werken aan een betere toegang sociaal domein». Dit project richt zich op verbetering van de toegang tot ondersteuning voor burgers op lokaal niveau. Gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dit verbetertraject en trekken lokaal samen op.
Daarnaast wordt een instrument ontwikkeld waarmee gemeenten en cliënten (jongeren en eventuele ouders/verzorgers) gezamenlijk kunnen afwegen wat in dit geval de noodzakelijke passende zorg en ondersteuning is die aan kinderen en jongeren met een levenslange en/of levensbrede beperking moet worden geboden.
Een ander voorbeeld is dat alle zorgverzekeraars speciale afdelingen hebben waar verzekerden terecht kunnen voor zorgadvies en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk dat verzekerden deze afdelingen ook weten te vinden, want het is van groot belang dat verzekerden zo snel mogelijk hun weg vinden naar de voor hen juiste zorg. Om de bekendheid van het werk van deze afdelingen te vergroten heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – in samenwerking met haar leden – begin van het jaar het platform «»MijnZorgverzekeraar.nl»» gelanceerd. Op deze website kunnen verzekerden en verwijzers de contactgegevens van de zorgadviesafdelingen van de verschillende zorgverzekeraars makkelijk terugvinden. Op korte termijn ontvangt u de onderzoeken naar de polissen met beperkende voorwaarden. Bij de begeleidende brief zal ik ook verder ingaan op dit initiatief van zorgverzekeraars.
Indien mensen in de praktijk toch vastlopen omdat ze de juiste ondersteuning en zorg niet ontvangen, blijf ik het belangrijk vinden dat ze goed worden geholpen. Allereerst natuurlijk door de gemeente, de zorgverzekeraar of het zorgkantoor. Als dat niet lukt, bij het Juiste Loket (meldpunt@juisteloket.nl of telefonisch: 030 789 782. Die mensen die vragen hebben waar ook het Juiste loket niet uitkomt, komen terecht bij een speciaal team van VWS (zorgvragen@minvws.nl). Dat team denkt zo goed mogelijk met deze mensen mee om toch te kunnen voorzien in passende ondersteuning en zorg.
Hoe kan het dat twee jaar na het verschijnen van de rapporten «Zorg voor de burgers» en «Borg de zorg» van de Nationale ombudsman nog steeds geen sprake is van reële verbetering in de toegang tot zorg? Waarom worden zorgbehoevende burgers en hun naasten nog dagelijks met een kluitje het riet ingestuurd?
De toegang tot passende ondersteuning en zorg functioneert in het algemeen goed voor burgers met een hulpvraag die niet domeinoverstijgend is. Dit komt in de rapporten van de Nationale ombudsman logischerwijs niet of in beperkte mate aan de orde. Ik heb in de afgelopen jaren sterk ingezet op verbetering van de uitvoeringspraktijk, omdat burgers daarmee op redelijk korte termijn verbeteringen in de toegang kunnen ervaren. Het verminderen of oplossen van in de praktijk bestaande uitvoeringsproblemen gaat, ondanks grote inzet van alle betrokkenen, helaas niet van vandaag op morgen. Het is een proces dat de nodige tijd vraagt en met kleine stapjes gaat.
De voorstellen die de Nationale ombudsman doet om problemen op te lossen vragen aanpassing van het stelsel. Dat vraagt aanpassing van wetgeving en leidt op korte termijn niet tot het oplossen van de problemen waarmee burgers nu te maken hebben. Niettemin blijft van belang dat mensen die vastlopen met hun ondersteuningsvraag zo goed mogelijk worden geholpen. Hiervoor verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat ook mensen die aangeven wel te weten wie zij moeten aanspreken als ze zorg nodig hebben, bij hun zorgvraag alsnog door instanties van het kastje naar de muur worden gestuurd?
Ik vind het natuurlijk onwenselijk dat mensen die zorg nodig hebben, naar hun gevoel van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dat is de reden dat ik, zoals de Nationale ombudsman in zijn rapport ook schrijft, uitga van het principe van «no wrong door». Toepassing van dat principe is een belangrijk onderdeel van de beoogde verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg. Dat gebeurt helaas niet van vandaag op morgen en er zijn veel partijen bij betrokken. Ik blijf dit proces zo veel mogelijk aanjagen. Dat doe ik naast de al lopende projecten en actieplannen. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik daarvan enkele voorbeelden gegeven.
Waar kan een mantelzorger van iemand die langdurige zorg nodig heeft bij twee verschillende instanties, bijvoorbeeld thuiszorg en verpleeghuiszorg, terecht voor zijn of haar zorgvraag?
Zowel binnen de Wmo 2015 als in de Wlz is vastgelegd dat elke zorgvrager en mantelzorger recht hebben op onafhankelijke cliëntondersteuning. De cliëntondersteuner kan helpen bij aanvragen voor zorg en ondersteuning bij zowel de gemeente (Wmo 2015) als bij het zorgkantoor of de zorgaanbieder (Wlz).
Is het voor mantelzorgers van mensen met dementie helder waar zij terecht kunnen met vragen over bijvoorbeeld een levenstestament, mentorschap en volmachten? Zo ja, waar kunnen ze terecht? Zo nee, waarom is dit niet helder?
Mantelzorgers kunnen, afhankelijk van met wie ze contact hebben, met deze vragen terecht bij hun casemanager dementie, mantelzorgmakelaar of cliëntondersteuner. Deze kan de vragen zelf beantwoorden, de mantelzorger doorverwijzen naar de juiste plek om hierover in gesprek te gaan en hierbij waar nodig ondersteunen. Mantelzorgers kunnen met dit soort vragen natuurlijk ook direct terecht bij een notaris.
Waarom stokt het nog steeds in cliëntondersteuning als een ziekte of beperking verder gaat dan één zorgdomein, terwijl u in 2018 al aangaf dat cliëntondersteuners over de wetten heen hun werk zouden moeten doen en instanties beter op elkaar ingespeeld moeten zijn? Waarom is er nog steeds geen domeinoverstijgende en breed toegankelijke cliëntondersteuning?
Cliëntondersteuning voor het gemeentelijke domein is al domeinoverstijgend geregeld in de Wmo 2015; dit betreft ondersteuning op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Wat betreft de overgang tussen de Wmo 2015 en Wlz verwacht ik binnenkort een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen dat beoogt om Wlz cliëntondersteuning mogelijk te maken voorafgaand aan het indicatiebesluit. Deze wijziging stimuleert en vereenvoudigt de samenwerking over de domeinen Wlz en Wmo 2015 heen.
Waarom is niet meteen gekozen voor een cliëntondersteuning vanuit één loket?
Daarvoor is destijds bij de herziening van de langdurige zorg niet gekozen. Dit zou een ingreep op stelselniveau vergen, een ingewikkeld en tijdrovend proces. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat ook binnen de lijnen van het huidige stelsel kwalitatief goede cliëntondersteuning mogelijk is. Gemeenten en zorgkantoren werken hard en gemotiveerd aan kwaliteit, toegankelijkheid en domeinoverstijgende samenwerking t.a.v. cliëntondersteuning. En doordat cliëntondersteuning door gemeenten en zorgkantoren wordt georganiseerd, kunnen signalen het betreffende zorgkantoor of de betreffende gemeente eenvoudiger bereiken en weten cliëntondersteuners goed hoe het bij de betreffende gemeente/zorgkantoor is georganiseerd.
Bent u van mening dat u, naar aanleiding van de conclusies in het rapport «Zorgen voor burgers», genoeg regie heeft genomen in het verbeteren van de cliëntondersteuning?
Ja, ik werk middels de aanpak cliëntondersteuning samen met gemeenten, zorgkantoren, ZN, VNG, de beroepsvereniging, aanbieders en nog veel meer partijen aan verbetering van kwaliteit en toegankelijkheid van cliëntondersteuning. Mijn insteek hierbij is om partijen te ondersteunen zodat zij optimaal invulling kunnen geven aan hun eigen rol en verantwoordelijkheid. Bovendien was dit een nadrukkelijke opdracht die in het Regeerakkoord is opgenomen en heb ik de Kamer op verschillende momenten schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik inhoud en vorm aan die opdracht heb gegeven.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de Nationale ombudsman in twee jaar tijd drie kritische rapporten heeft moeten uitbrengen? Wat gaat u na het verschijnen van dit derde rapport anders doen?
Ik waardeer het dat de Nationale ombudsman mijn inspanningen om de toegang tot en uitvoering van ondersteuning en zorg te verbeteren, kritisch volgt. De rapporten die de Nationale ombudsman in de afgelopen jaren heeft uitgebracht sterken mij in het besef dat het noodzakelijk is om samen met de partners in de ondersteuning en zorg te blijven werken aan verdere verbeteringen. Dit heeft als doel dat mensen tijdig en op een cliëntvriendelijke wijze de juiste ondersteuning en zorg ontvangen.
Daarnaast zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik nog voor de begrotingsbehandeling van VWS de discussienota «Zorg voor de Toekomst» met daarin diverse beleidsopties aan de Tweede Kamer sturen. Deze discussienota heeft als doel om met het veld in gesprek te gaan en vervolgens de reacties te verzamelen waarmee beleidsopties in concrete maatregelen kunnen worden uitgewerkt, waaronder maatregelen die raken aan de toegankelijkheid van zorg. Het resultaat van deze gesprekken sturen we begin 2021 naar de Tweede Kamer.
Moet geconstateerd worden dat uw verbeterprogramma’s en actieplannen onvoldoende verandering hebben gebracht? Bent u van mening dat dit probleem voldoende urgent is om uw slagvaardigheid te vergroten en op grote schaal te gaan werken aan een betere toegang tot de zorg? Hoe bent u voornemens hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Buitenlandse Artsen in Nederland: ‘Ik denk dat niemand mij zal bellen’. |
|
Rens Raemakers (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Buitenlandse Artsen in Nederland: «Ik denk dat niemand mij zal bellen»?1
Ja.
Kan de integratie van zorgprofessionals met een migratieachtergrond in de Nederlandse gezondheidszorg in uw optiek bijdragen aan het terugdringen van de tekorten in de zorg?
We hebben in de zorg veel extra mensen nodig. Iedereen die kan en wil bijdragen is wat mij betreft van harte welkom. Dat geldt ook voor zorgprofessionals met een migratieachtergrond die buiten Nederland zijn opgeleid. Ik krijg ook regelmatig signalen dat buitenslands gediplomeerde artsen graag bijspringen in de covid-zorg. Dat vind ik hartverwarmend.
Om zelfstandig aan de slag te kunnen in Nederland is het nodig te voldoen aan alle vereisten van de Wet BIG. Voor het behoud van de kwaliteit van zorg acht ik dit van groot belang. Het traject om in dezelfde professie te werken als in het land van herkomst kan zodoende een behoorlijke investering vergen. In de eerste plaats voor de professional zelf, en in de tweede plaats ook voor zorgaanbieders, die mensen goede begeleiding moeten kunnen bieden. En hierin bied ik extra ondersteuning.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik in op het terugdringen van personeelstekorten in de zorg. Het programma is gericht op het aantrekken van nieuwe mensen en het behoud van zorgprofessionals. De regionale aanpak – die de kern vormt van het programma – steun ik met de subsidie SectorplanPlus voor het bieden van extra opleiding van nieuwe medewerkers.
Zij-instroom kan een waardevolle impuls geven aan het terugdringen van tekorten in de zorg. Ook mensen met een migratieachtergrond kunnen hierin van betekenis zijn voor de sector. In het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden anderstalige Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond opgeleid tot zorgprofessionals in de pilot «leren en werken in de zorg». In deze pilot behalen de deelnemers een startkwalificatie op MBO-niveau. Als uit de evaluatie blijkt dat de pilot succesvol is zal worden gewerkt aan het verder delen van de inzichten, zodat effectieve aanpakken breder kunnen worden toegepast.
Herkent u zich in het geschetste beeld van het artikel dat de huidige bijscholingstrajecten voor medisch personeel te lang duren, en vindt u dat deze terecht bestempeld worden als onoverzichtelijk, langdradig en aan de prijs?
Bij de inzet van zorgpersoneel staat de patiëntveiligheid voor mij voorop, daar wil ik niet aan tornen. Ik hecht er dan ook grote waarde aan dat buitenslands gediplomeerden die in Nederland in een zorgberoep aan de slag willen beschikken over kennis en vaardigheden die van gelijkwaardige inhoud en niveau zijn als in Nederland opgeleide zorgprofessionals. Een goede en onafhankelijke toetsing, zoals de huidige Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets) en de Beroepsinhoudelijke toets (BI-toets), is wat mij betreft noodzakelijk om de kwaliteit en patiëntveiligheid te kunnen blijven borgen.
Tegelijkertijd bereiken mij van tijd tot tijd signalen dat de erkenningsprocedure die buitenslands gediplomeerden moeten doorlopen soms als lang en ingewikkeld wordt ervaren en de nodige kosten met zich meebrengt. Ik vind het billijk dat de aanvrager zelf investeert in de benodigde aanvullende opleiding, maar kan mij voorstellen dat dat niet in alle gevallen gemakkelijk is op te brengen.
Hoewel er de laatste jaren al verbeteringen zijn doorgevoerd, o.a. in de informatievoorziening over de procedure op de website van het BIG-register en qua doorlooptijd van aanvragen, ben ik bereid te verkennen op welke punten de toelatingsprocedure verder gestroomlijnd en versneld kan worden, met behoud van kwaliteit.
Ik zal in dit kader in gesprek gaan met zowel de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) als de VBGA om de mogelijkheden tot verbetering van de toelatingsprocedure en de bijscholingstrajecten voor buitenslands gediplomeerden te verkennen. Hierbij zal ik het UAF en Vluchtelingenwerk Nederland betrekken, zodat wij de ervaringen van vluchtelingen(studenten) kunnen meenemen in het gesprek.
Ziet u mogelijkheden om deze trajecten te verkorten zonder kwaliteit in te boeten? Zo ja, welke concrete stappen wilt u in dit verband zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het belangrijk dat deze potentiële groep hoogwaardige arbeidskrachten wordt aangemoedigd om te komen werken in de Nederlandse zorgsector en dat het daarbij cruciaal is dat er geen motivatie verloren gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) dat, ondanks het geschetste beeld in het artikel, de procedure voor de integratie van buitenlandse zorgprofessionals succesvol is?
De CBGV heeft op basis van gegevens uit 2015 geconcludeerd dat het Nederlandse model, bestaande uit kwalitatieve toetsing om tekortkomingen in kennis en vaardigheden in kaart te brengen gevolgd door een gericht scholingsadvies, succesvol is. Zo geeft de CBGV aan dat van degenen die beginnen met de AKV-toets bijna 90% slaagt en van de aanvragers die de beroepsinhoudelijke toets afleggen komt naar schatting meer dan 80% van de artsen en tandartsen en de helft van de verpleegkundigen in het BIG-register wordt opgenomen.
Ik onderschrijf deze werkwijze. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat het succesvol doorlopen van de toelatingsprocedure de nodige tijd en inspanningen vraagt van een buitenslands gediplomeerde en de nodige kosten met zich meebrengt, waardoor het niet voor een ieder haalbaar zal zijn.
Zoals hierboven aangegeven wil ik dan ook bezien waar de procedure verder verbeterd en versneld kan worden.
Waarom is de regeling, waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts voor de benodigde ervaring met het Nederlandse zorgdomein, opgeheven? Wanneer is hiertoe besloten? Was dit naar uw mening een goede keuze?
De regeling waarbij een buitenlandse arts twee jaar onder supervisie meeliep met een Nederlandse arts dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG in 1997. De toelatingsprocedure voor buitenlandse artsen verliep destijds via de academische ziekenhuizen, maar uit een evaluatie is gebleken dat dit model niet goed werkte. Met het van toepassing worden van de Wet BIG is besloten tot een centrale toetsing en is de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid in het leven geroepen, die de Minister adviseert over de vakbekwaamheid van buitenslands gediplomeerden. Deze werkwijze sluit aan bij internationale ontwikkelingen en uitvoeringspraktijken in andere landen.
Staat u in contact met de Vereniging Buitenlands Gediplomeerde Artsen (VBGA) en de CBGV? Bent u bereid om met deze verschillende belangenverenigingen te bezien waar de bijscholingstrajecten wellicht verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat bijscholingstrajecten voor de Nederlandse zorg te complex geworden zijn en er veel te verbeteren valt door middel van simplificatie?
Zoals hierboven aangeven staat de patiëntveiligheid voor mij voorop en wil ik om die reden niet tornen aan de kwaliteitseisen waaraan zorgverleners, en dus ook buitenslands gediplomeerden, moeten voldoen. De ervaring leert dat er grote verschillen kunnen bestaan in inhoud en niveau van zorgopleidingen in het buitenland ten opzichte van de opleiding zoals die in Nederland wordt gegeven. In veel gevallen komt het CBGV dan ook tot de conclusie dat aanvullende scholing noodzakelijk is om aan het Nederlandse kwaliteitsniveau te voldoen. Zoals aangegeven wil ik met betrokken partijen de mogelijkheden tot verbetering onderzoeken.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat de informatievoorziening in de afgelopen jaren is verbeterd en dat hier ook een deel van de oplossing schuilt?
Ik onderschrijf het belang van goede voorlichting om buitenslands gediplomeerden die in Nederland in de zorg aan het werk willen wegwijs te maken in de te volgen procedure voor toelating tot het beroep. Er zijn de laatste jaren inderdaad stappen gezet om de voorlichting verder te verbeteren. Zo worden er jaarlijks door het CBGV 3 algemene voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor potentiële aanvragers, waarin zij informatie krijgen over de te volgen procedure, hoe zij zich kunnen voorbereiden en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Daarnaast organiseren CBGV en instituut Babel specifieke voorlichtingsbijeenkomsten over de AKV-toets. Ook over de BI-toets die artsen, tandartsen en verpleegkundigen die moeten afleggen voordat zij toegang kunnen krijgen tot het beroep, worden specifieke voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast is op de website van het BIG-register een stappenplan uitgewerkt, waarin de te volgen stappen in de erkenningsprocedure per beroep/situatie gedetailleerd staan omschreven.
Het CBGV brengt op basis van de uitslag van de toetsing en het dossier van de aanvrager een advies uit over de vakbekwaamheid. Het advies van de CBGV en de eventueel te volgen aanvullende opleiding wordt in een persoonlijk gesprek met de aanvrager toegelicht, zodat zo nodig extra uitleg gegeven kan worden en de aanvrager de gelegenheid heeft vragen te stellen.
Niettemin ben ik graag bereid om in overleg met de betrokken partijen de voorlichting waar mogelijk verder te verbeteren.
Bent u bereid om het Duitse model te bestuderen en, indien van toepassing, elementen van het Duitse model over te nemen naar het Nederlandse model? Zo ja, welke elementen neemt u mee en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid bij de verkenning van de verbetermogelijkheden van de toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden te leren van ervaringen uit andere lidstaten zoals Duitsland en te bezien of elementen van de daar gehanteerde werkwijze toepasbaar zijn in de Nederlandse situatie.
Geheime belangen die leidden tot niet-ontvankelijk verklaring op verzoek van het OM zelf |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen over de secundaire victimisatie door het openbaar ministerie (OM) van een slachtoffer van poging tot doodslag?1
Ja.
Klopt het dat het lokale parket drie opties heeft voorgelegd aan de Centrale Toetsingscommissie (CTC) van het OM?
Zoals eerder aangegeven is de zaak, na het opkomen van de problematiek, door meerdere personen en verschillende gremia bekeken.2 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan moet worden verbonden. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft mij laten weten dat het lokale parket in dit verband inderdaad drie opties heeft voorgelegd aan de CTC. Ook is de zaak besproken met de Landsadvocaat.
Waarom is dan uiteindelijk toch de keuze gevallen op het niet-ontvankelijk verklaren aangezien dit zo’n onbevredigende uitkomst biedt en dit nota bene expliciet werd afgeraden als «ongewenst scenario» omdat «daarmee aan het belang van het slachtoffer niet tegemoet wordt gekomen»?2
Het OM heeft aangegeven dat de in deze zaak te beschermen belangen uiteindelijk enkel voldoende konden worden beschermd door het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. De andere opties zouden de te beschermen belangen onvoldoende beschermen. Daarmee bleek de optie tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige mogelijkheid.
Klopt het dat de advocaat-generaal in deze zaak, die het verzoek indiende om niet-ontvankelijk te worden verklaard bij het Gerechtshof in Arnhem, niet op de hoogte was dat er nog twee andere opties waren voorgelegd? Zo ja, waarom niet en hoe kan dat?
Het OM heeft mij laten weten dat dit klopt. Het OM heeft aangegeven dat de advocaat-generaal, die deze zaak heeft behandeld, op de hoogte was van het feit dat de zaak was voorgelegd aan de CTC, maar niet van de voorgelegde opties. De advocaat-generaal is geïnformeerd over de conclusie die uiteindelijk is getrokken. De conclusie was dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid, de enige reële optie was waarbij de te beschermen belangen voldoende zouden zijn gewaarborgd. Het OM heeft mij laten weten dat, nu na uitvoerig beraad en het wegen van verschillende opties reeds was gebleken dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid de enige reële optie was, er geen noodzaak meer was om de advocaat-generaal op de hoogte te brengen van de verschillende opties.
Bent u ook vooraf geïnformeerd over het voornemen tot het verzoek van de eigen niet-ontvankelijkheid? Zo ja, wanneer?
Het OM heeft mij vooraf, op 22 mei 2019, geïnformeerd over deze zaak. Daarbij heeft het OM aangegeven – na een afweging van alle bij het proces spelende belangen – tot de conclusie te zijn gekomen geen andere optie te hebben dan de eigen niet-ontvankelijkheid te vorderen.
Klopt het dat u toen ook niet bent geïnformeerd over de «rondom het probleem spelende en te beschermen belangen» die het OM ertoe brachten zich in deze zaak niet-ontvankelijk te laten verklaren?
Bent u toen wel geïnformeerd over de andere twee opties die door de CTC van het OM zijn besproken en het feit dat het OM het negatieve advies van de CTC heeft genegeerd?
Zoals eerder aangegeven is deze zaak binnen het OM door meerdere personen en binnen verschillende gremia bekeken.4 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan zou moeten worden verbonden. Het OM heeft mij geïnformeerd over de uitkomst van deze besprekingen en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Het OM heeft niet geëxpliciteerd welke overwegingen in dit afwegingsproces door welke personen en in welke gremia naar voren zijn gebracht.
Overigens heeft het OM mij laten weten het advies van de CTC niet te hebben genegeerd, maar na het wegen van alle opties en het afwegen van de gegeven adviezen tot de conclusie te zijn gekomen dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige reële opties was.
Waarom heeft u de beperkte informatie van het OM in deze casus toen geaccepteerd?
Voor mijn informatiepositie is het primair van belang dat helder is wat de uitkomst is en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Daarover heeft het OM mij geïnformeerd.
Heeft u overwogen gebruik te maken van uw bevoegdheid een bijzondere aanwijzing te geven?
Nee, zoals eerder aangegeven heb ik daartoe vanwege de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven geen aanleiding gezien.5
Heeft u overwogen de Kamer actief te informeren over dit unieke geval, vanwege het onbevredigende verloop van deze zaak?
Nee, ik heb daartoe geen aanleiding gezien.
Kunt u toelichten wat het belang is van het inbrengen van de algemene thematiek van deze casus in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling als het OM er zo stellig van overtuigd is dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Zoals eerder aangegeven behoeft volgens het OM de algemene thematiek van deze casus reflectie.6 Om die reden heeft het OM aangegeven deze thematiek te zullen inbrengen in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling. Hoewel niet gereflecteerd kan worden op de zaak in het bijzonder, kan wel met het oog op de kwaliteitsontwikkeling binnen het OM op de thematiek worden gereflecteerd en kan worden bezien of op dat punt bepaalde lessen getrokken kunnen worden. Het belang van kritische zelfreflectie onderschrijf ik van harte.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft mij overigens laten weten dat hij, vanuit zijn toezichthoudende taak op het OM, voornemens is een oriënterend vooronderzoek te starten naar de gang van zaken in deze zaak.
Hoe beschouwt u uw rol als Minister van Justitie en Veiligheid in relatie tot het OM, met betrekking tot gevoelige zaken zoals deze? Op welke manieren had u kunnen bijsturen in deze zaak? Vindt u dat dit terecht niet is gebeurd?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van het OM. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. Ik acht het niet passend bemoeienis te hebben met de autonome afwegingen en beslissingen van het OM in deze individuele strafzaak. Die bemoeienis is er dan ook niet geweest.
Klopt het dat het slachtoffer geen recht heeft op de processtukken? Kunt u dit toelichten?
Het slachtoffer heeft in het algemeen recht om kennis te nemen van de processtukken die voor hem van belang zijn (op grond van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering) en om daar ook afschrift van te krijgen. In deze zaak heeft de raadsman verzocht om een afschrift van stukken waarop de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring werd gebaseerd, zodat het slachtoffer zich kon voorbereiden op de zitting. Het OM heeft aangegeven dat die vordering tot niet-ontvankelijkheid echter niet was gebaseerd op de processtukken, maar op andere omstandigheden en derhalve kon in dit geval niet aan dit verzoek worden voldaan.
Begrijpt u dat het slachtoffer alles op alles zet om de processtukken alsnog te ontvangen? Hoe kwalificeert u het feit dat het OM intern het woord «stalking» gebruikt om deze pogingen zo te beschrijven, zoals blijkt uit de WOB-stukken?3
Ik begrijp dat het slachtoffer de processtukken wenst te ontvangen. Het gebruik van de woorden «ik word gestalkt» is, ook naar het oordeel van het OM, ongelukkig te noemen, maar moet niet anders begrepen worden dan dat de schrijver van de e-mail heeft willen aangegeven dat de urgentie van zijn vraag hoog was. Overigens heeft het OM mij laten weten dat uit de processtukken niet de reden voor het vorderen van de niet-ontvankelijkheid blijkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 was deze vordering gebaseerd op andere omstandigheden.
Uit de openbaargemaakte WOB-stukken blijkt ook dat binnen het OM wordt gesproken over zaken die eerder al zijn misgegaan in deze casus, kunt u dit toelichten?
Het OM heeft mij laten weten dat met «zaken die zijn misgegaan in deze casus» wordt gedoeld op de omstandigheden die hebben geleid tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. Een toelichting hierop kan ik noch het OM geven, omdat daardoor de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven direct zouden worden geschaad.
Bent u bereid alsnog meer duidelijkheid te verschaffen over de «zwaarwegende belangen» in deze zaak, gelet op de maatschappelijke onrust over deze zaak?
De te beschermen belangen zijn zo zwaarwegend, dat geen duidelijkheid kan worden verschaft over de redenen voor het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid. Deze zwaarwegende belangen spelen nog steeds. Zoals ik eerder heb aangegeven acht ik – en ook het OM – deze uitkomst vanuit maatschappelijk oogpunt, maar bovenal voor het slachtoffer in deze zaak bepaald onbevredigend.8
Haperende warmtepompen en stijgende energierekeningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haperende Haagse warmtepompen: «Trillen van de kou»«?1
Ja.
Kunt u zich herinneren hoe vaak u met droge ogen hebt beweerd dat de energietransitie zou leiden tot een «comfortabeler» huis én een lagere energierekening? Staat u nog steeds achter deze woorden? Zo ja, hoe is het dan in ’s-hemelsnaam mogelijk dat bewoners van de Haagse wijk Spoorwijk in de kou zitten omdat de warmtepomp niet werkt en óók nog eens hun energielasten fors zien stijgen? Hoe «comfortabel» is dit volgens u?
De energietransitie moet voor iedereen betaalbaar zijn. Dat is en blijft het uitgangspunt voor het kabinet. In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 32 847 nr. 585) heb ik toegelicht dat hier veel voor nodig is: de kosten van verduurzamingsmaatregelen moeten omlaag door innovatie en opschaling, de inrichting van de energiebelasting moet de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen, subsidiemogelijkheden zijn nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken en er is aantrekkelijke financiering nodig. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet.
Specifiek voor de huursector heb ik in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 470) aangegeven, dat het kabinet het Sociaal Huurakkoord ondersteunt. De partijen in dit akkoord hebben een systematiek afgesproken gebaseerd op energielabelstappen waarbij de gemiddelde besparing op de energielasten, de mogelijke huuraanpassing overtreft, zodat huurders er gemiddeld niet op achteruit gaan.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat deze bewoners de afgelopen zeven jaar gemiddeld € 104 per jaar – met uitschieters naar € 1.200 – hebben moeten bijbetalen? Hoe rijmt u dit met uw belofte van «lagere energielasten»?
Eerst ga ik in op de Warmtewet en dan zal ik ingaan op de lagere energielasten. Met betrekking tot de bijbetalingen wil ik u wijzen op de regelingen die al zijn opgenomen in de Warmtewet. De Warmtewet bevat bepalingen die erop gericht zijn dat warmteverbruikers niet meer kwijt zijn dan verbruikers van aardgas. De gasreferentie is hier een voorbeeld van. Dit houdt in dat voor de warmtetarieven voor kleinverbruikers jaarlijks maximumtarieven worden vastgesteld door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Specifiek, de tarieven voor levering en meting mogen niet hoger zijn voor een gemiddelde warmtegebruiker dan voor een gemiddelde gasgebruiker waardoor de warmteverbruiker beschermd is tegen te hoge tarieven. Daarnaast is in de Warmtewet geregeld dat warmteverbruikers kunnen terugvallen op financiële compensatie bij storingen en geschillenbeslechting. In de Warmtewet is ook opgenomen dat de verantwoordelijkheid bij het warmtebedrijf ligt om de levering van warmte te borgen en technische storingen op te lossen. Het is dan ook niet de rol van de Minister om deze individuele gevallen te beoordelen.
Als reactie op uw vraag over lagere energielasten kan ik aangeven dat de inzet van het kabinet is dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Er zijn verschillende instrumenten die hieraan bijdragen. Als gevolg van de toezegging van het kabinet bij het Klimaatakkoord waren voor een huishouden met een gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik in 2020 de belastingen op de energierekening ongeveer 100 euro lager ten opzichte van 2019. Het daadwerkelijke effect is afhankelijk van het specifieke energieverbruik van een huishouden. Er bestaat spreiding rondom het gemiddelde verbruik, dit is ook door het CBS in kaart gebracht door middel van 10 huishoudprofielen. Door deze spreiding gingen sommige huishoudens in de praktijk er meer of juist minder op vooruit dan 100 euro.
Volgens het CBS is de daadwerkelijke daling van de totale energierekening inclusief de marktprijzen en nettarieven bij een gemiddeld verbruik hoger geweest dan 100 euro als gevolg van onder andere de daling in de belastingen op energie en de daling van de marktprijzen (zie publicatie Huishoudens betalen bijna 10 procent minder voor energie, maart 2020).
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de prijs voor inkoop of de kosten voor de productie van warmte. Afhankelijk van het type warmtebron spelen marktprijzen van elektriciteit en gas ook een rol in de totale energierekening én de transporttarieven. Het kabinet heeft geen invloed op deze kosten en marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale energierekening. Wel houdt het kabinet een vinger aan de pols. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wat vindt u ervan dat Eneco deze duurzaamheidsellende afdoet met de woorden: «Het gaat structureel gewoonniet fout»? Deelt u de conclusie dat de energietransitie voor o.a. energiebedrijven niets anders is dan een verdienmodel, maar dat huishoudens hierdoor regelrecht de financiële afgrond en de energiearmoede in worden gestort? Zo nee, bent u wel op de hoogte van het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving, waaruit blijkt dat het verduurzamen van woningen «voor vrijwel niemand rendabel» is? Bent u daarnaast op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal huishoudens dat in energiearmoede leeft zal toenemen van 650.000 naar 1.500.000 in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die mening deel ik niet. Het klimaat- en energiebeleid voeren we uit om de hoeveelheid CO2 te reduceren overeenkomstig met het Klimaatakkoord van Parijs. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Om de overgang naar andere energiebronnen zoals warmtepompen haalbaar en betaalbaar te houden, neemt het Kabinet verschillende maatregelen zoals het Warmtefonds en het verlenen van subsidies (onder andere de Investeringubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Subsidieregeling Renovatieversneller).
Verder ben ik op de hoogte van het Ecorys-onderzoek, maar ik deel die conclusie niet.
Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Als u dit tot u laat doordringen, hoe kunt u de energietransitie dan in vredesnaam «haalbaar en betaalbaar» noemen? Wanneer stopt u met deze waanzin?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de Kamervragen van 23-7-2020 over bewoners in de Haagse wijk Transvaal, die immers soortgelijke ellende ondergaan, nog niet beantwoord?2 Deelt u de conclusie dat de problemen met de energietransitie zich sneller opstapelen dan dat u Kamervragen daarover kunt beantwoorden?
De minimale deelname aan het Jonge Boerenfonds |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Jonge Boerenfonds een magere oogst kent?1
Ja.
Is het juist dat tot nu toe slechts twee aanvragen zijn ingediend en dat hiervan één inmiddels is goedgekeurd?
Per 23 september is dat de juiste stand van zaken. Het tweede VVK is inmiddels verstrekt. RVO en Rabobank hebben contact over een derde financiering met VVK in vergevorderd stadium.
Kunt u aangeven welke regels en voorwaarden, zoals de investeringsdrempel van 1 miljoen euro, een grote drempel vormen voor deelname?
Het Vermogens Versterkend Krediet (VVK) is ontwikkeld in nauw overleg met het NAJK en met de banken. Het VVK bleek daarbij de beste optie om het doel – toekomstgerichte versterking van het bedrijfsperspectief van de overnemende of startende agrarische ondernemer – te realiseren. Er is in de regeling geen voorwaarde voor een investeringsdrempel opgenomen. Wel is mij bekend dat de Rabobank als regel hanteert dat het VVK deel uitmaakt van een totale bedrijfsfinanciering met een omvang van € 1 mln.
Het inpassen van een VVK in de financiering wordt door de accountmanagers bij de lokale Rabobanken lastiger gevonden dan bij de ontwikkeling in overleg met de betrokken partijen is voorzien. Hierover wordt binnen Rabobank met de accountmanagers gesproken en vervolgens met LNV en RVO overlegd welke acties mogelijk zijn om dit te ondervangen.
Ziet u binnen de kaders van de staatssteunregels nog ruimte voor het aantrekkelijker maken van het fonds?
De start van de regeling vindt plaats in een periode waarin veel (jonge) boeren onzekerheid ervaren over hun toekomstperspectief vanwege de stikstofcrisis, maar uiteraard ook vanwege de COVID-19 crisis en de grote onzekerheid over de economische impact daarvan op de middellange en lange termijn. Tegen deze achtergrond lijkt een groot aantal bedrijven investeringen en overnames uit te stellen. Ik heb hier begrip voor, niet in de laatste plaats voor de jonge ondernemers die voor dit carrière-bepalende beslismoment staan. Ik vind het daarom een voorbarige conclusie om op basis van het gebruik in 2020 al tot aanpassing van de regeling over te gaan. De inzet van het kabinet is gericht op z.s.m. herstel van deze crisis en daarvoor zijn ook weer overnames en duurzame investeringen in de agrarische sector nodig. Het VVK is een van de bestaande regelingen die daarbij juist een rol kan vervullen.
Uiteraard houd ik wel de vinger aan de pols t.a.v. het economisch herstel, het investeringsherstel in de agrarische sector alsook het doelbereik van het VVK.
Is het, gelet op de staatssteunregels en de schaduwwerking van de stikstofcrisis, de verwachting dat binnen afzienbare termijn de middelen die beschikbaar zijn voor het fonds, worden benut?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat aan de besteding van de beschikbare 11 miljoen euro voor opleiding en coaching van jonge boeren nog steeds geen invulling is gegeven en wanneer gaat het hiervan komen?
Aan het opleidings- en coachingstraject van het Jonge Boerenfonds wordt invulling gegeven via het programma Praktijkkennis voor Voedsel en Groen van Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA en LNV langs de volgende drie trajecten:
Het programma heeft een totaal budget van € 4 mln. en is in mei van start gegaan met een doorlooptijd tot en met 2023.
Het NAJK is bij alle trajecten nauw betrokken, zowel in de voorbereidende fase als bij de uitvoering ervan. Parallel hieraan heeft NAJK een subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een businessplan voor, en het opstarten van een Kenniscentrum Bedrijfsovername dat in aanvulling op bovengenoemde trajecten gaat draaien. Het businessplan zal binnenkort worden afgerond.
Welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat aan het eind van deze kabinetsperiode een deel van het budget van 75 miljoen euro voor ondersteuning van jonge boeren op de plank blijft liggen?
Zoals ik in januari 2019 aan uw Kamer heb geschreven (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 70, vergaderjaar 2018–2019) heb ik met het Jonge Boerenfonds uit het Regeerakkoord beoogd een instrument te ontwerpen om startende jonge boeren of tuinders gedurende een groot aantal jaren te ondersteunen bij het opzetten van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijf. Via de begrotingsreserve voor de borgstellingsregeling werkt de € 64 mln daarvoor ingezet vergelijkbaar met een revolverend fonds. Zoals ik in het antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is het naar mijn oordeel juist in dit bijzondere eerste openstellingsjaar 2020 te vroeg om over het doelbereik van de regeling te kunnen oordelen.
Bent u voornemens in overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt te bezien wat de mogelijkheden zijn voor betere benutting van het fonds dan wel de inzet van de beschikbaar gestelde middelen om jonge boeren op andere wijze te ondersteunen? Zo ja, wilt u de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informeren?
Ik ben regelmatig in contact met het NAJK over het VVK. Momenteel met name over de campagne Groeien naar morgen waarvoor ik op 12 oktober het startschot heb gegeven, waarmee ik ook in het bijzonder de aandacht wil vestigen op de kansen die deze regeling aan jonge boeren en tuinders biedt. Op donderdag 22 oktober aanstaande wordt er in het kader van deze campagne al een webinar mede in samenwerking met alsook met deelnemers vanuit NAJK en de banken georganiseerd. Met dit webinar beoog ik de informatie over de mogelijkheden die de regeling biedt, en wat de jonge ondernemer en de bank moeten doen om er gebruik van te kunnen maken, breder onder de aandacht te brengen.
Ook naar aanleiding van de Telegraaf publicatie van 22 september heb ik met het NAJK over het VVK gesproken. Mijn in deze antwoorden weergegeven visie, in het licht van het bijzondere jaar 2020 en de op handen zijnde publiciteitsactiviteiten over het VVK, wordt ook gedeeld door het NAJK.
Het bericht ‘Over dingen die blijven’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de vragen van het lid Koerhuis (VVD) over het bericht «Over dingen die blijven» (ingezonden 14 september 2020)?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuwe omgevingsverordening de gehele gemeente Wijdemeren wordt aangewezen als onder andere Landelijk Gebied of nieuw beschermd provinciaal BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal landschap)?
Voor een groot gedeelte van het landelijk gebied van de gemeente Wijdemeren bestond en bestaat een beschermingsregime. Omdat de gemeente Wijdemeren een bijzonder buitengebied heeft, besloot de provincie het landelijk gebied overeenkomstig de beschermingszones in de Provinciaal Ruimtelijke Verordening rondom de verschillende kernen in de gemeente voor een groot gedeelte aan te wijzen als BPL. Provinciale staten heeft bij de vaststelling van de omgevingsverordening hierin een eigen afweging gemaakt. Op deze manier wijst de provincie vanuit haar bredere ruimtelijke verantwoordelijkheid naast ruimte voor woningbouw ook gebieden expliciet als te beschermen gebieden aan. Dit is des te belangrijker als er meer gebouwd moet worden. Bovendien geeft dit transparantie voor planvorming, want beiden zijn namelijk belangrijk.
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening alle woningbouwlocaties van de gemeente Wijdemeren zijn komen te vervallen? Klopt het dat hierdoor kernen niet langer voor hun eigen groei woningen kunnen bouwen, leegstaande boerderijen kunnen herbestemmen of oude jachthavens kunnen renoveren?
Volgens de gegevens van de provincie Noord-Holland gaat het om twee woningbouwlocaties van de gemeente Wijdemeren die komen te vervallen. Als gevolg van de beschermingsregimes zijn enkele locaties aan de rand en in het landelijk gebied komen te vervallen. De provincie heeft in de «Notitie discussielocaties» aangegeven welke invloed de aanwijzing van het Bijzonder Provinciaal Landschap heeft op enkele zachte plannen.
Dat de mogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing niet meer in de ontwerp Omgevingsverordening waren opgenomen, bleek onjuist te zijn. De regels voor vrijkomende agrarische bebouwing die van toepassing waren onder artikel 17 van de Provinciaal Ruimtelijke Verordening zijn weer opgenomen in de vastgestelde de Omgevingsverordening NH2020.
In het kader van het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen heeft de provincie met betrokken overheden, recreatieondernemers, beheerders en gebruikers de ambitie uitgesproken om de komende 10 jaar te werken aan een forse kwaliteitsverbetering voor natuur en landschap, recreatie en toerisme en de leefomgeving. Daarom start de provincie, in samenwerking met partijen, een verkenningstraject om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven en de begrenzing van het BPL.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Wijdemeren, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daar bij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
De Provincie heeft in het ruimtelijk beleid (Omgevingsvisie en -verordening) en het woonbeleid (Woonagenda 2021–2025) vastgelegd waar en op welke manier de behoefte aan woningen kan worden geaccommodeerd. Waar ik mij op richt is de vraag om een plancapaciteit van tenminste 130% en versnelling van realisatie van woningen. Uit de informatie die ik van de provincie heb ontvangen, blijkt met de huidige plannen en locaties te kunnen worden voldaan aan de vraag. De Provincie Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam zijn bereid om binnen het eigen beleid, maar ook binnen het Rijksbeleid voldoende woningen te realiseren.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties, ook in de gemeente Wijdemeren, zoveel mogelijk moet terugdraaien?
Vanuit het besef dat de beschermingsregimes beperkingen met zich meebrengen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen heeft de provincie bij de vaststelling van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 aangekondigd dat in samenwerking met de gemeente Wijdemeren, een verkenningstraject wordt uitgevoerd om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven en de begrenzing van het BPL wordt gestart. Het resultaat van deze verkenningen kan ertoe leiden dat de begrenzingen van het BPL worden aangepast. Ik vind het van belang dat voldoende woningen worden gerealiseerd die aansluiten bij de behoefte. Daarover voer ik gesprekken met de provincie.
De slechte toegankelijkheid van huisartsenspoedzorg in Noordoost Groningen. |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen Eemsdelta sturen brandbrief over proef met minder visite-auto’s»1?
Ja.
Hoe oordeelt u over de plannen van de Doktersdienst Groningen om het aantal visite-auto’s in de nachtelijke uren te reduceren met 20 procent, waardoor er tussen 23:00 en 02:00 uur ‘s nachts geen dienstdoende arts meer aanwezig is in Noordoost-Groningen?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Huisartsen en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de 24-uurs zorg aan patiënten. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen. Hoe zij de visite-auto’s in de nachturen willen inzetten is dus aan hen. In het licht van een optimale inzet van mensen en middelen is de Doktersdienst Groningen (DDG) gestart met een pilot om een andere inzet van mensen en middelen in kaart te brengen. Daarbij is er steeds een 5e auto stand-by gedurende de gehele pilot. De IGJ geeft op basis van gesprekken met de DDG aan dat er op dit moment geen situatie die risico’s voor de patiëntveiligheid vormen noch een afwijking van de normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden. De definitieve resultaten zijn nog niet bekend. De pilot is nog niet afgerond en de uitkomsten moeten nog geëvalueerd worden.
Wat zijn de gevolgen van de afname van het aantal visite-auto’s voor de aanrijtijden?
De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. Er is door de inspectie met de DDG gesproken, en daar komt uit dat er tot nu toe geen situatie ontstaan is die risico’s voor de patiëntveiligheid tonen noch een afwijking van deze normen, waardoor de pilot gestaakt zou moeten worden.
Hoe vindt u het dat ook de post in Delfzijl geheel zal verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen van de DDG dat er op dit moment geen plan ligt om de huisartsenpost te sluiten. Zoals ik eerder aangaf, is het begrijpelijk dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Het is daarom belangrijk dat besluitvormingsprocessen die raken aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) zorg zorgvuldig verlopen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de IGJ en NZa, raadpleging van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Ik verwacht dus van de DDG dat zij, mochten er besluiten worden genomen die raken aan de beschikbaarheid van bereikbaarheid van de acute zorg, deze AMVB ter harte nemen.
Deelt u de mening dat hiermee de patiëntveiligheid en toegang tot goede zorg voor bewoners van Noordoost-Groningen in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat iedereen in Nederland ook in de avonduren toegang moet hebben tot goede zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het dat het zorglandschap in Noordoost-Groningen de afgelopen jaren zodanig is verschraald dat van een volledig bezette huisartsenpost en ziekenhuis zes jaar geleden, inmiddels de ziekenhuiszorg helemaal verdwenen is en er ook perioden geheel geen huisarts meer aanwezig is in de regio? Kan hiermee de zorg in het gebied nog worden gekwalificeerd als goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is bekend dat er in bepaalde regio’s een uitdaging ligt om de beschikbaarheid van goede zorg te waarborgen, meer dan in andere regio’s. Dit geldt ook voor Noordoost-Groningen. Zorgverzekeraar Menzis heeft in samenwerking met regionale partijen, waaronder gemeentes, zorg- en welzijnsorganisaties en patiëntenorganisaties een beeld opgesteld over (onder andere) deze regio. Het is aan hen om de zorg goed te organiseren in de regio. Daarnaast is het noodzakelijk dat partijen in de praktijk continu monitoren hoe de zorg, waaronder ANW-zorg, in de regio is georganiseerd en handelen als hier verbeteringen nodig zijn. Hierbij houdt de NZa toezicht op de wettelijke zorgplicht en de IGJ op de kwaliteit van zorg. Eventuele signalen kunnen worden gemeld bij de desbetreffende organisatie.
Bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen van de betreffende toezichthouders dat kwaliteit of beschikbaarheid van zorg in het geding is. Zij komen in actie als dit nodig is.
De documentaire De Kroongetuigeadvocaat |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat»?1
Ja.
Herkent u de analyse dat in deze documentaire een aantal zeer zorgelijke conclusies naar voren komt, waaronder het gegeven dat de deal met kroongetuige Nabil B. te snel en te vroeg bekend is gemaakt door Justitie, nog voordat de onschuldige familieleden van de kroongetuige beschermd konden worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke analyse stelt u hier tegenover?
Dat herken ik niet. Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Op welke wijze is de gang van zaken geëvalueerd, gelet op het feit dat de broer van de kroongetuige vlak na het bekendmaken van de deal vermoord is? Op basis waarvan is het dreigingsniveau richting de familie van de kroongetuige ingeschat? Kunt u de analyse die aan deze inschatting ten grondslag ligt (desnoods vertrouwelijk) delen en daarbij tevens de evaluatie van de gang van zaken na de moord, de lessen die geleerd zijn en hoe deze lessen vervolgens zijn geïmplementeerd bij betrekken?
Behoudens het strafrechtelijk onderzoek is sprake geweest van een interne evaluatie met het oog op verbetering van interne procedure en werkwijzen. Hieruit is een aantal aanpassingen en noties voortgevloeid gericht op de toekomst. Het gaat dan om verbeteringen in het proces van informatie-uitwisseling, het naast concrete dreigingsinformatie meer betrekken van een voorstelbare dreiging bij de dreigingsinschattingen en het in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker in de afwegingen betrekken van de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen.
Uit de informatiegestuurde analyse van de risico’s kwamen vóór de presentatie van de kroongetuige geen concrete aanwijzingen voor een dreiging op familieleden naar voren. De reputatie van de verdachten in de zaak Marengo maakte echter dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) toch reden zagen om ook met de familieleden van de kroongetuige in gesprek te willen over beveiligingsmaatregelen. Er werd rekening gehouden met gewelddadigheden tegen personen en goederen. De liquidatie van een niet bij strafbare feiten betrokken familielid werd toen niet voorzien.
In 2018 heb ik per brief2 aangegeven dat de ontwikkelingen binnen de georganiseerde criminaliteit, waaronder de moord op de broer van de kroongetuige, hun weerslag hebben op de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Ik heb naar aanleiding daarvan laten onderzoeken welke aanpassingen nodig zijn om ook in de toekomst bescherming te kunnen bieden aan personen die ernstig bedreigd worden vanuit (in het bijzonder) de georganiseerde criminaliteit. Daar is een aantal verbeteringen uit voortgekomen. Hierover heb ik u per brief van 18 december 20183 geïnformeerd. In mijn brief van 18 juni jl.4 heb ik u nader geïnformeerd over de structurele investeringen ten behoeve van versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels.
Op welke wijze zijn vervolgens de veiligheidsmaatregelen vormgegeven om te voorkomen dat er nog meer onschuldige slachtoffers zouden vallen?
Met betrekking tot de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat beveiligingsmaatregelen worden vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon. De veiligheid van personen staat hierbij altijd voorop.
Is inmiddels de evaluatie afgerond hoe de brute aanval op de rechtsstaat, het in koelen bloede voor zijn voordeur neerschieten van advocaat Derk Wiersum, heeft kunnen plaatsvinden, waarbij het hier niet gaat om het strafrechtelijk onderzoek, maar om de evaluatie van de mate van beveiliging en alertheid bij onze veiligheidsdiensten, de veiligheid van andere advocaten op dat moment? Wat zijn de lessen die hieruit getrokken zijn? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer ook eerder berichtte in mijn brief5 van 14 oktober jl. heeft het OM mij bericht dat op meerdere momenten een dreigingsinschatting is gemaakt. Deze dreigingsinschattingen zijn telkens gemaakt in opdracht van de hoofdofficier van justitie in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein. Op grond van de uitkomsten van de dreigingsinschattingen conform de uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen in het decentraal domein waren geen beveiligingsmaatregelen geïndiceerd. Niettemin zijn destijds in opdracht van de hoofdofficier van justitie, gezien de zware geweldsdelicten waarvan de groepering waarvan de dreiging uitging werd verdacht, wel diverse beveiligingsmaatregelen getroffen.
Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot de operationele sterkte, nadat de moord op advocaat Derk Wiersum geleid heeft tot aanscherping en intensivering van beschermingsmaatregelen rond personen (en locaties) in het land die bedreigd worden? Hoeveel agenten zitten nog op de persoonsbeveiliging die wat u betreft eigenlijk op straat zouden moeten werken? Kunt u dit antwoord toelichten?
Na de moord op advocaat Wiersum zijn er uitzonderlijke maatregelen getroffen. Dit vraagt veel van de betrokken organisaties en de basiseenheden die al zwaar belast waren. Ik heb in mijn brief van 18 juni jl.6 aangegeven dat door toename van het aantal personen en objecten dat bewaking en beveiliging nodig heeft, het stelsel Bewaken en Beveiligen voor een deel van de taakuitvoering afhankelijker is geworden van de inzet van deze basiseenheden, wat ten koste gaat van hun reguliere taken. Daarom investeer ik onder andere in regionale bewaken en beveiligen teams, die specifiek ingezet worden voor de uitvoering van bewaken en beveiligen maatregelen. Met onder andere deze investering wordt de toegenomen vraag naar beveiligingsmaatregelen opgevangen, zonder dat dit onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. De specifieke teams zijn echter niet van vandaag op morgen operationeel, waardoor het op korte termijn noodzakelijk blijft om over de gehele linie scherpere keuzes te maken ten aanzien van de politie-inzet. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen ter versterking van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Wanneer en hoe wordt de wijziging geëvalueerd waarbij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als gevolg van deze aanscherping en intensivering de regie kreeg? Welke vragen staan centraal bij deze evaluatie en worden beveiligde personen ook hierbij betrokken? Indien niet gepland was om deze verandering te evalueren, bent u bereid dit alsnog te doen en de beveiligde personen te betrekken bij deze evaluatie? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder laten weten dat de NCTV de regie heeft gekregen over het gecentraliseerde team, met vertegenwoordigers van OM, politie en KMar, waarin bevoegdheden zijn samengebracht om beveiliging en bewaking te activeren respectievelijk te intensiveren op een wijze die bescherming biedt tegen deze dreiging. Daarnaast is op verzoek van het OM besloten een aantal personen in deze zaak tijdelijk toe te voegen aan het Rijksdomein. Het stelsel bewaken en beveiligen biedt deze mogelijkheid.
Periodiek wordt door de betrokken partners bekeken of de mate van dreiging en risico nog actueel zijn en of de criteria en werkwijze nog van toepassing/wenselijk zijn. Op dit moment vraagt de situatie van de betrokkenen om een voortzetting van de werkwijze. Het is daarnaast van belang dat er continu sprake is van reflectie en professionalisering. Hierbij worden vanzelfsprekend de ervaringen en bevindingen vanuit de praktijk meegenomen. Daarbij dient, in lijn met de ingezette kwaliteitsverbeteringen binnen het stelsel, ook naar het stelsel als geheel te worden gekeken. Momenteel wordt bezien op welke wijze dit het beste vormgegeven kan worden. Hierover zal ik uw Kamer voor de Begrotingsbehandeling informeren.
Klopt het dat advocaten die hun leven op het spel zetten om de rechtsstaat te dienen, de dreigingsanalyse van de NCTV met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie niet in mogen zien? Zo ja, wanneer en waarom is dit beleid ingezet? Op grond van welke wettelijke bepaling wordt inzage in zulke gevallen geweigerd? Zo nee, bent u bereid ervoor zorg te dragen dat betrokkenen de analyse met betrekking tot hun eigen persoonlijke situatie in kunnen zien?
Gezien de gevoeligheid van deze informatie zijn deze dreigingsanalyses gerubriceerd tot het niveau van staatsgeheim confidentieel en hoger conform het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). Het niet delen van deze informatie is mede gegrond op bepalingen in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (artikel 41), de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Artikelen 82 t/m 85) en de Wet politiegegevens (artikel 27). Belangen rond inlichtingen, opsporing, vervolging of bronbescherming kunnen aanleiding zijn om de bedreigde persoon niet tot in detail te informeren. Vanwege het niveau van rubricering alsmede de herkomst en grote risico´s die samenhangen met openbaarmaking daarvan wordt de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen.
Het is wel van belang dat de bedreigde personen, zover mogelijk, worden geïnformeerd over de aard van de dreiging en de getroffen maatregelen. Beveiligingsmaatregelen hebben altijd een impact op de te beveiligen persoon. Bedreigde personen worden daarom periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Klopt het dat een advocaat van de dienst die hem moet beveiligen te horen krijgt dat er na hem «wel meer advocaten komen die kroongetuigen willen bijstaan»? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak? Wat betekent dit volgens u over de wijze waarop mensen die wij juist moeten beschermen behandeld worden? Welke acties bent u van plan te nemen om te voorkomen dat deze misplaatste bejegening ooit weer plaatsvindt?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. In algemene zin kan ik aangeven dat mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging hun werk op professionele wijze uitvoeren en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een advocaat die moet vrezen voor zijn leven hoort dat zijn beveiliging wordt afgeschaald, geen inzage krijgt in de motivering die ten grondslag ligt aan dit besluit? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom u dit wel wenselijk vindt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt gezien de rubricering, de afkomst van de gegevens en de gevoeligheid, de dreigingsanalyse niet gedeeld met de betrokkene en is het niet wenselijk om dat in de toekomst wel te doen. Bedreigde personen worden periodiek geïnformeerd over de aard en ernst van de dreiging, eventuele ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en de getroffen maatregelen. In een toelichtend gesprek wordt de te beveiligen persoon geïnformeerd door (vertegenwoordigers van) het bevoegd gezag over zijn of haar situatie en bestaat de mogelijkheid om verduidelijkingsvragen te stellen.
Hoe verklaart u dat een advocaat die nu een kroongetuige bijstaat wiens onschuldige broer en vorige advocaat vermoord zijn, nog steeds niet proactief wordt geïnformeerd en geholpen door de veiligheidsdiensten? Hoe kan het dat u deze zorgelijke klachten ook eerder gehoord heeft van de eerdere (anonieme) advocaat van de kroongetuige die zijn werk dreigde neer te leggen vanwege de gebrekkige veiligheidsmaatregelen?
In algemene zin kan ik aangeven dat de betrokken diensten hard werken om passende beveiligingsmaatregelen vorm te geven voor ieder die dat op basis van dreiging en risico nodig heeft. Daarbij staat het waarborgen van de veiligheid van betrokkenen centraal en wordt daarnaast de impact van beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is er sprake van risicomanagement, geen risico-uitsluiting. In het vormgeven van de beveiliging wordt gekeken welke variatie mogelijk is om zo voor alle betrokken personen, binnen de situatie van dreiging en risico, een zo optimale situatie te bereiken. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 9 en 10 heb aangeven, wordt daarbij alle informatie die nodig is voor het goed kunnen uitvoeren van de maatregelen en impact heeft op de persoonlijke situatie, gedeeld met de betrokkene.
Deelt u de mening dat advocaten, journalisten, rechters, officieren van justitie en andere betrokkenen die met gevaar voor eigen leven, en die van hun geliefden, de rechtsstaat dienen, te allen tijde ons respect, onze steun en bescherming nodig hebben en dat de documentaire «De Kroongetuigeadvocaat» laat zien dat dit in de praktijk niet altijd het geval is? Bent u bereid hier met urgentie actie op te nemen? Zo ja, wat gaat u doen en wanneer gaat u de Kamer hier verder over informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze dragers van onze democratische rechtsorde dienen hun werkzaamheden veilig en zonder vrees te kunnen uitoefenen, dit is namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van onze rechtsstaat. Het is daarom van belang dat het brede palet aan (overheids)maatregelen wordt ingezet om dit functioneren mogelijk te maken, met als sluitstuk het treffen van maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen. Met betrekking tot de casus uit de documentaire kan ik aangegeven dat beveiligingsmaatregelen zijn vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon.
Ik vind het belangrijk dat de structurele versterking van dit stelsel – waarover ik uw Kamer in juni 2020 per brief7 heb geïnformeerd – met prioriteit en voortvarendheid wordt gerealiseerd. De verschillende versterkingstrajecten zijn reeds gestart en lopend. Zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief gaat het om een duurzame versterking met daarbij een doorontwikkeling om het stelsel flexibeler en robuuster in te richten. Veiligheid en maatwerk blijven hierbij centraal staan. Over de voortgang zal ik uw Kamer periodiek informeren.
Bent u bereid de vragen die niet openbaar beantwoord kunnen worden in vertrouwelijke sfeer te behandelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden gelet op de urgentie?
Ik heb uw vragen beantwoord indachtig het uitgangspunt dat het mij niet past om in te gaan op individuele casuïstiek. Ik zie daarom geen reden om vragen hierover in vertrouwelijke sfeer te behandelen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Drie studies over besmettingen aan boord van het vliegtuig |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de twee studies die afgelopen week zijn aangekondigd voor deEmerging Infectious Diseases1 2 van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) en een derde studie die is verschenen in Travel Medicine and Infectious Disease3, die ingaan op covid-19-besmettingen aan boord van het vliegtuig?
Ja.
Bent u het met de vragenstellers eens dat deze studies reden bieden tot zorgen met betrekking tot het besmettingsrisico aan boord van vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
De studies zijn bekend bij het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het RIVM en maken ook onderdeel uit van de literatuurstudie in het kader van het onderzoek naar de besmettingsrisico’s aan boord van vliegtuigen. De in de studies genoemde voorvallen hebben plaatsgevonden in de periode van januari tot maart van dit jaar. Deze periode is van vóór de tijd dat de luchtvaartsector maatregelen heeft genomen zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd op 12 juni 4. De genomen maatregelen zijn gebaseerd op richtlijnen van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en de European Union Aviation Safety Agency (EASA). Daarnaast heeft het RIVM op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ik vertrouw hierin op de deskundigheid van het RIVM. Het RIVM stelt in dat kader dat het plausibel is dat de ventilatiesystemen in vliegtuigen met verticale luchtstromen met gezuiverde lucht en hoge frequentie van ventilatie een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van SARS-CoV-2 tussen passagiers.5 Daarnaast dragen de andere genomen maatregelen zoals afstand houden waar mogelijk, spreiden van passagiers, het dragen van een niet-medisch mondneusmasker, het beperken van het contact tussen crew en passagiers en de gezondheidsverklaring bij aan het voorkomen van verspreiding van COVID-19 aan boord van vliegtuigen.
Hoe reflecteert u op het gegeven uit de CDC-studies dat twaalf mensen op een vlucht van Londen naar Hanoi waarschijnlijk besmet zijn geraakt in de businessclass, waar in principe weinig mensen zitten en dus waarschijnlijk voldoende afstand was?4
De betreffende vlucht van Hanoi naar Londen heeft begin maart van dit jaar plaatsgevonden. Ook deze studie betreft een periode waarin aan boord geen maatregelen golden zoals hiervoor reeds benoemd. Bij de betreffende vlucht kwam een passagier aan boord met klachten zoals een zere keel en hoesten. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze klachten opgelopen tijdens een reis naar Italië daags voor de betreffende vlucht tussen Hanoi en Londen. Tijdens de vlucht verbleef deze passagier in de businessclass die 75% bezet was met nog 20 passagiers waarvan nog 11 besmet bleken te zijn geworden na aankomst.
Bent u het eens met de vragenstellers dat deze studies het belang onderstrepen om toe te werken naar screening van passagiers voorafgaand aan vluchten en met name langeafstandsvluchten, om zo het risico fors te verkleinen dat virusdragers gedurende lange periodes in één ruimte verkeren met personen die niet besmet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om te kijken naar hoe de pre-screening aangescherpt kan worden?
Alle passagiers op inkomende en uitgaande vluchten dienen voor vertrek een gezondheidsverklaring in te vullen. Hierin verklaren zij geen klachten te hebben die passen bij COVID-19. Ook is er in Nederland de visuele observatie voor het instappen. Als iemand die verklaring niet heeft, uit de gezondheidsverklaring blijkt dat de passagier klachten heeft en/of iemand zichtbaar klachten heeft kan iemand de toegang tot de vlucht worden ontzegd. Tijdens de vlucht worden de risico’s zoveel mogelijk beperkt door de eerdere genoemde maatregelen. In de meeste Europese landen, waaronder Nederland, is het wettelijk niet mogelijk om testen te verplichten voor aankomst in een land of voor vertrek uit een land. Wel worden de ontwikkelingen van innovatieve testmethoden voor screening voorafgaand aan de vlucht op luchthavens actief gevolgd. Daarnaast is er een motie aangenomen van het lid Paternotte7 om een overzicht te geven van best practices en een beoordeling van de mogelijkheid deze in Nederland te benutten. De Minister van VWS heeft dit in gang gezet en zal hier later op terugkomen.
Zijn deze studies ook meegenomen in het literatuuronderzoek dat tot nu is verricht door het RIVM? Kunt u hun tussentijdse reflectie hierover delen? Ziet het RIVM hier reden tot aanpassing van hun huidige adviezen voor gezondheidsprotocollen aan boord? Zo nee, waarom niet?
Deze studies zijn bekend bij het RIVM en zijn opgenomen in het literatuuronderzoek dat door NLR en RIVM wordt uitgevoerd. De volgende tussenrapportage van het onderzoek van het NLR en het RIVM volgt medio oktober. Ik zal uw Kamer hierover informeren. Daarnaast geeft het RIVM aan dat in Nederland uit de honderden contacten die de afgelopen maanden zijn onderzocht in het kader van bron- en contactonderzoek in vliegtuigen, slechts enkele personen mogelijk besmet zijn geraakt in het vliegtuig. Het is daarnaast niet met zekerheid te zeggen dat deze personen in het vliegtuig besmet zijn, de besmetting kan ook vlak voor vertrek of vlak na aankomst plaats hebben gevonden.
Bent u voornemens om medio oktober, wanneer de literatuurstudie is afgerond en er meer bekend is over de onderzoeksopzet van het NLR-onderzoek naar virusverspreiding in de cabine, opnieuw tussentijdse resultaten te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, het NLR en het RIVM hebben toegezegd medio oktober een rapport van de literatuurstudie op te leveren. Deze zal ik met uw Kamer delen.
Kunt u bevestigen of de onderzoekers die deze onderzoeken hebben gepubliceerd ook al zijn benaderd als internationale experts voor het onderzoek van de NLR naar de effectiviteit van de HEPA-filters? Zo nee, worden zij nu alsnog benaderd?
Ja, de onderzoekers zijn of worden nog benaderd door het NLR/RIVM. Het onderzoek van het NLR/RIVM gaat verder dan de effectiviteit van HEPA-filters en kijkt naar de risico’s van verspreiding van het virus verantwoordelijk voor COVID-19 aan boord van vliegtuigen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk, zo mogelijk vóór het internationaal reizen en coronadebat van aankomende donderdag, beantwoorden?
De beantwoording voor het debat van donderdag 24 september is helaas niet gelukt.
Het testprotocol COVID-19 bij kinderen onder de 13 jaar |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat kinderen in de basisschoolleeftijd tot 13 jaar enkel op corona getest kunnen worden als zij daadwerkelijk klachten vertonen? Geldt dit ook voor klassen waar corona is vastgesteld?1 2
Worden jonge kinderen niet meer getest vanwege een gebrek aan testcapaciteit of is er een medische reden voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in een week tijd vijftig procent meer coronagevallen werden geconstateerd in het onderwijs volgens het Scholenmeldpunt? Welke conclusies trekt u hieruit?3
Wat vindt u van de uitspraak van het Scholenmeldpunt dat de cijfers erop wijzen dat de coronarisico’s op scholen groter zijn dan het kabinet doet lijken?
Wat is uw reactie op de vrees van schoolleiders dat de achterstanden van leerlingen «rampzalig» kunnen worden, aangezien middelbare scholieren en docenten nog steeds moeten thuisblijven bij een loopneus, hoesten of andere verkoudheidsklachten?4
Ik heb begrip voor de zorgen van deze schoolleiders. Ik roep scholen op om, ook wanneer geen fysiek onderwijs plaats kan vinden, zich in te spannen om achterstanden bij leerlingen te voorkomen en de doorlopende leerlijn te volgen. Tegelijkertijd kunnen en zullen scholen niet aan het onmogelijke worden gehouden. Wanneer een leerling of docent vanwege COVID-19 symptomen thuis moet blijven, maar niet ziek is, wordt scholen gevraagd om zich in te spannen om een onderwijsaanbod te verzorgen dat een alternatief biedt voor fysiek onderwijs, binnen de grenzen van de redelijkheid. We doen ons best om scholen hierbij te ondersteunen, onder andere via lesopafstand.nl en met de tegemoetkoming in de kosten die scholen moeten maken voor bijvoorbeeld vervanging van docenten. Daarnaast is het sinds 21 september mogelijk voor leraren om zich met prioriteit te laten testen. Zo weten zij sneller of ze corona hebben en dus ook of ze weer fysiek onderwijs mogen geven. Met verschillende lopende onderzoeken brengen we de leerachterstanden in kaart. Dit beeld is nu nog niet compleet. Het is goed om in dit kader op te merken dat uw Kamer op 17 februari 2021 door de Minister van OCW en de Minister voor BVOM is geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs.6 Het kabinet heeft besloten om de komende twee en een half jaar in totaal € 8,5 miljard te investeren in het onderwijs om leerlingen en studenten te helpen zich optimaal te ontwikkelen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. Monitoring en evaluatie zijn belangrijke onderdelen van het programma, om ervoor te zorgen dat de achterstanden goed in beeld komen en de interventies effectief zijn.
Hoe gaan scholen op dit moment om met het geld dat is vrijgemaakt om onderwijsachterstanden tegen te gaan vanwege de sluiting van de scholen eerder dit jaar? Is dit nog voldoende, aangezien er nieuwe achterstanden ontstaat doordat groepen leerlingen opnieuw thuis komen te zitten? Zo nee, bent u bereid extra maatregelen te treffen om achterstanden bij leerlingen tegen te gaan?
De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 biedt scholen extra financiële armslag om, in aanvulling op het reguliere onderwijsprogramma, extra onderwijs en ondersteuning aan te bieden aan leerlingen om leervertraging als gevolg van de scholensluiting vanwege de COVID-19-maatregelen weg te werken. Dat kan op verschillende manieren, scholen kunnen hierbij hun eigen afwegingen maken. Zo zijn er speciale zomer- of herfstschoolprogramma’s georganiseerd en wordt extra onderwijs en ondersteuning geboden na de reguliere lessen of in het weekend. Eind 2020 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld om er voor te zorgen dat alle aanvragen voor deze subsidieregeling konden worden gehonoreerd. Er is echter meer nodig. Zoals in het antwoord op vraag 5 toegelicht hebben de Minister van OCW en de Minister voor BVOM op 17 februari 2021 het Nationaal Programma Onderwijs gepresenteerd. Dit programma gaat gepaard met een investering van € 8,5 miljard voor de komende twee en een half jaar.
Waarom zijn de GGD-cijfers over het aantal besmettingen op scholen niet openbaar?
Op regionaal niveau hebben GGD’en in beeld op welke scholen besmettingen zijn gemeld. Het RIVM heeft inzicht in alle besmettingsgevallen in Nederland, echter dit betreft andere type informatie dan de GGD lokaal gebruikt. Signalen over een ongewoon aantal zieken op scholen worden gemeld door scholen aan de GGD en door de GGD’en aan het RIVM. De informatie die gerapporteerd wordt aan het RIVM is echter niet op het detailniveau van een school, laat staan met naam en toenaam. Er is echter wel informatie op geaggregeerd niveau, die nodig is om uitspraken te doen over het landelijk beeld. Deze informatie gebruikt het OMT weer voor zijn adviezen.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is centraal te registreren – uitgesplitst naar regio – wat de gevolgen zijn van het coronavirus en het ingestelde testbeleid voor het onderwijs en dit openbaar te maken, zodat er een betrouwbaar overzicht ontstaat en er tijdig maatregelen genomen kunnen worden indien noodzakelijk? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is de gegevens centraal te registeren; dat doet het RIVM in Nederland. Daarin maken ze heel veel verschillende uitsplitsingen, onder andere per regio, maar ook per leeftijdsklasse. Uiteraard kijkt het RIVM daarbij naar veranderingen in het beleid en de effecten daarvan in de cijfers. Op deze manier kunnen er maatregelen genomen worden op het moment dat dit nodig is en kan het testbeleid worden bijgesteld, zoals beschreven in het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Wanneer wordt het onderzoek naar de overdraagbaarheid van het virus door kinderen en jongeren door het RIVM afgerond en kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien?5
Het onderzoek zoals uitgevoerd in het voorjaar van 2020 is afgerond. Het RIVM heeft de eerste resultaten na collegiale toetsing (peer review) gepubliceerd in het NTVG8, zoals ook vermeld staat op de website van het RIVM.9 Belangrijke conclusies van het onderzoek waren dat kinderen vaker geen of milde klachten hebben ten opzichte van volwassen bij het coronavirus en dat zij het virus minder vaak aan elkaar of aan volwassenen doorgeven dan bij het griepvirus (influenza) het geval is.
Het OMT heeft in haar advies van 5 februari 202110 ook aandacht besteed aan de verspreiding van de VK-variant van het virus onder kinderen. Daarbij geeft het OMT aan dat kinderen, net als alle andere leeftijdscohorten, door de VK-variant van het virus vaker besmet worden en waarschijnlijk ook besmettelijker zijn dan bij het klassieke, wildtypevirus het geval is. Daarom is het test- en thuisblijfadvies ook aangescherpt naar aanleiding van dit het 99ste OMT advies. Wel heeft OMT ook in het 98ste OMT-advies van 30 januari11 aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat kinderen wat betreft de VK-variant of het wildtypevirus de motor van de uitbraak zijn, zoals dat bij het griepvirus (influenza) wel het geval is.
Daarnaast doet het RIVM op verschillende manieren onderzoek naar de rol van kinderen in verspreiding van het virus, zoals de analyse van de meldingen van uitbraken. Er start binnenkort een onderzoek naar COVID-19 besmettingen op basisscholen. Uitgebreide beschrijvingen van de lopende en afgeronde onderzoeken zijn te vinden op de website van het RIVM.12
Het bericht dat een lezer de ‘dakloze’ Annica (19) aan een huis helpt na overlijden van haar ouders. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lezer helpt «dakloze» Annica (19) aan een huis na overlijden van haar ouders»?1
Ja.
Is het waar dat woningcorporatie De Alliantie Sammy-Jo alsnog binnen dertig dagen (na 12 september, de publicatiedatum van het bericht) uit haar huis wil zetten? Zo ja, bent u gegeven de hoge urgentie bereid om de vragen van het lid Koerhuis (VVD) zo snel mogelijk te beantwoorden over het bericht dat woningcorporatie De Alliantie Sammy-Jo uit huis zet na het overlijden van haar vader (ingezonden 19 augustus 2020)?2
In de huidige crisisperiode is het temeer van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om eraan bij te dragen dat niemand op straat belandt. Ik onderken de urgentie van de situatie van Sammy-Jo en heb uw eerdere vragen daarom op 24 september jl. beantwoord. In die beantwoording heb ik toegelicht dat de situatie van Sammy-Jo zeer verdrietig is. Tevens heb ik toegelicht dat woningcorporatie De Alliantie zich betrokken heeft getoond bij het zoeken naar een passende oplossing.
Inmiddels is bekend dat Sammy-Jo per 1 oktober een woning in Hilversum kan betrekken. Hier kan zij het gehele komende jaar terecht. Om daarna door te kunnen stromen naar een woning voor de lange termijn maakt Sammy-Jo ook gebruik van de spoedzoekregeling van Woningnet, waarover zij door woningcorporatie De Alliantie is geïnformeerd.
Het bericht ‘Ook radiatoren onder toezicht’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook radiatoren onder toezicht»?1
Ja.
Is het waar dat huiseigenaren bij vernieuwing of verandering van de warmteopwekker (zoals CV-ketel of warmtepomp) in huis verplicht zijn alle radiatoren waterzijdig te laten inregelen? Zo ja, wat houdt deze verplichting in? Zijn hier uitzonderingen op?
De herziene Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD III) ziet erop toe dat verwarmingsinstallaties van woningen goed waterzijdig ingeregeld worden bij de vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) of vernieuwing van de radiatoren. Dit zijn logische momenten om waterzijdig in te regelen, omdat huiseigenaren dan investeren in de verwarmingsinstallatie. Waterzijdig inregelen zorgt ervoor dat het warme water op een goede manier over de radiatoren wordt verdeeld. Hiermee wordt het warmtecomfort verhoogd en kan een energiebesparing van minimaal 10% worden gerealiseerd.
Woningen waarbij het technisch onmogelijk is om waterzijdig in te regelen, zijn uitgezonderd van de verplichting. Vaak gaat het om oudere woningen waar geen temperatuurregeling mogelijk is per radiator, en waar dit ook niet gerealiseerd hoeft te worden op basis van de verplichting voor temperatuurregeling per ruimte (zie het antwoord op vraag 3).
Ook woningen waarbij de installatie al waterzijdig ingeregeld is, zijn uitgezonderd van de verplichting. De installateur kan ter plaatse nagaan of de woning voldoet aan de uitzonderingsgronden.
Bij de invoering van de EPBDIII is nadrukkelijk rekening gehouden met de kosteneffectiviteit van verplichtingen. De terugverdientijd voor waterzijdig inregelen is daarmee 3 à 4 jaar. Hierbij is rekening gehouden met een besparing van 10% op het totale energieverbruik. Bovendien stimuleert de overheid deze maatregel in financiële zin. Via de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) kunnen huiseigenaren profiteren van een subsidie van € 90. Het bedrag is gebaseerd op 30% van de geschatte kosten van € 300. Na afloop van de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) wordt waterzijdig inregelen gestimuleerd via de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE).
Gelet op de voordelen van waterzijdig inregelen bij vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) en vernieuwing van de radiatoren voor comfort en milieu en de mogelijkheden om deze eenmalige investering in relatief korte tijd via de besparing op de energierekening terug te verdienen, ben ik niet van mening dat huiseigenaren hiermee onnodig op hoge kosten worden gejaagd.
Klopt het dat er naast de verplichting tot waterzijdig inregelen ook een verplichting is dat er temperatuurregeling in het huis aanwezig dient te zijn per ruimte of zone? Zo ja, wat houdt deze verplichting in? Zijn hier uitzonderingen op?
De EPBD III ziet erop toe dat er zelfregulerende apparatuur wordt aangebracht in aparte verblijfruimtes in woningen. Op elke radiator of vloerverwarming kan er bijvoorbeeld een thermostatische radiatorkraan worden geplaatst. Dit zorgt ervoor dat de verwarming automatisch uit gaat wanneer de gewenste temperatuur is bereikt. Ook kan de temperatuur in verschillende ruimtes makkelijk apart ingesteld en uitgeschakeld worden. Dit bespaart energie en verbetert het warmtecomfort in huis.
De verplichting geldt bij nieuwbouw en bij bestaande bouw bij vervanging van de Cv-ketel (of een andere warmteopwekker) of vernieuwing van de radiatoren. Bij bestaande bouw hoeft de zelfregulerende apparatuur alleen de ruimteverwarming aan te sturen en bij nieuwbouw de ruimteverwarming- en koeling. De kosten voor thermostatische radiatorkranen (op basis van € 20 per stuk bij zelfinstallatie) kunnen via een lagere energierekening doorgaans binnen zeven jaar worden terugverdiend.
De verplichting geldt niet voor huiseigenaren wanneer de kosten voor het aanbrengen van zelfregulerende apparatuur meer dan 20% bedragen van de kosten van de verwarmingsinstallatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een woning
met 10 radiatoren waarbij een relatief goedkope Cv-ketel (ten bedrage van maximaal € 1.500) wordt vervangen en een installateur thermostatische radiatorkranen zou plaatsen (ten bedrage van meer dan € 300). Hier geldt de verplichting niet, want de kosten voor de thermostatische radiatorkranen zijn hoger dan 20% van de kosten van de verwarmingsinstallatie (Cv-ketel).
Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling was van «het Bouwbesluit 2012 en van enkele andere besluiten inzake EPBD III»?
Nee, deze mening deel ik niet.
In hoeverre zijn huiseigenaren op de hoogte van deze verplichtingen? In hoeverre hebben huiseigenaren kennis van de mogelijkheden rondom het waterzijdig inregelen van radiatoren dan wel temperatuurregeling per ruimte of zone? Is er omrent deze punten duidelijke overheidscommunicatie geweest?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in het voorjaar een nieuwsbericht gepubliceerd over de verplichtingen die voortvloeien uit de EPBD III. Daarnaast zijn de RVO website en de RVO nieuwsbrief ingezet om huiseigenaren te informeren. Ook zijn de branchepartijen op de hoogte gesteld van de nieuwe verplichtingen in maart. Er is een FAQ aangeboden en een verzoek gedaan aan de brancheverenigingen om het nieuws te communiceren naar hun achterban.
In hoeverre zijn installateurs op de hoogte van deze verplichtingen? Is er duidelijk richting de branchevereniging gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 5.
Lopen huiseigenaren het risico dat zij met handhaving te maken krijgen als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De gemeente is belast met de handhaving van het Bouwbesluit. Dat geldt ook voor deze verplichtingen. In eerste instantie handhaaft de gemeente naar aanleiding van klachten, zowel bij nieuwbouw als bestaande bouw. Op basis van klachten van bewoners en gebruikers van gebouwen kunnen gemeenten gericht controleren of voldaan is aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Is het waar dat het waterzijdig inregelen van radiatoren gemiddeld 400 – 500 euro kost (gebaseerd op 10 radiatoren)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kosten voor de temperatuurregeling per ruimte of zone tot ruim 1.000 euro kunnen oplopen (gebaseerd op 10 radiatoren)?
Zie antwoord vraag 3.
Is er na afloop van de SEEH-subsidie nog subsidie mogelijk voor het waterzijdig inregelen van radiatoren? Zo nee, op welke manier worden huiseigenaren wel gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de terugverdientijd voor huiseigenaren? Deelt u de mening dat huiseigenaren hiermee onnodig op hoge kosten worden gejaagd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oplossing ziet u om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen en om te voorkomen dat huiseigenaren op hoge kosten worden gejaagd?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 aangegeven, kan RVO worden benaderd voor vragen over deze nieuwe verplichting. Ik ga ervanuit dat door de FAQ, de kennisbank en het klantcontactcentrum eventuele onduidelijkheden kunnen worden weggenomen. De beschikbare informatie wordt voortdurend aangevuld aan de hand van de gestelde vragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het genoemde AO.
De Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «A bid for justice? Legal interpreting privatisation in Europe?» over de gevolgen van Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de verschillende Europese strafrechtketens?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die andere Europese lidstaten hebben ervaren bij de Europese aanbestedingen?
Ik ben bekend met ervaringen van enkele andere Europese lidstaten op het gebied van het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten.
Kunt u bevestigen dat in Denemarken inderdaad aanbestedingsovereenkomsten voortijdig zijn beëindigd?
Ja, de Deense politie heeft via een persbericht op 11 december 2019 laten weten een contract met intermediair EasyTranslate te hebben beëindigd.2
Is het u bekend dat Duitsland, ondanks de implementatie van de Europese richtlijn in nationale wetgeving, er toch voor heeft gekozen de tolk- en vertaaldiensten op deelstaatniveau in eigen hand te houden? Nu de parlementair advocaat tot de conclusie kwam, dat die optie ook voor Nederland openstaat, waarom kiest u dan niet voor diezelfde weg?
In het advies over de plicht om tolk- en vertaaldiensten Europees aan te besteden heeft de parlementair advocaat vermeld dat Duitsland de bepalingen uit de Richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG heeft omgezet in nationaal recht. In het advies wordt daarbij aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat de Richtlijn anders dan in Nederland is geïmplementeerd of niet naar behoren is geïmplementeerd.3 Dat betekent voor zowel Nederland als Duitsland dat het binnen de kaders van de Richtlijn onder bepaalde omstandigheden mogelijk is om tolk- en vertaalcapaciteit intern te organiseren door tolken en vertalers in dienst te nemen en/of de intermediairsfunctie intern te vervullen met inzet van eigen medewerkers. In mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat ben ik uitvoerig toegelicht waarom deze opties niet werkbaar zijn voor tolk- en vertaaldiensten bij de Nederlandse rijksoverheid.4
Heeft u onderzoek laten verrichten naar de aanbestedingen in andere Europese lidstaten?
Bij de ontwikkeling van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten is gekeken naar de situatie in andere Europese lidstaten. Daarbij werd steeds duidelijk dat de situatie in andere landen niet zonder meer te vergelijken is met de situatie in Nederland. Zo wisselen tarieven en werkwijzen sterk in verschillende landen, afhankelijk van de overheidsstructuur en nationale wetgeving. Ik heb gekozen voor een bij de Nederlandse situatie passende oplossing.
Welke lessen uit andere Europese lidstaten worden betrokken bij het aanbesteden in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom denkt u dat in Nederland geen sprake zal zijn van concentratie van tolk- en vertaaldiensten bij één of enkele grote bemiddelaars?
Zoals ik in mijn brief van 5 april 2019 aan uw Kamer heb uitgelegd,5 stimuleren we binnen de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een groter aantal intermediairs actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen, met als doel de positie van tolken in relatie tot de intermediairs te verstevigen en een gezonde markt te ontwikkelen. Deze ruimte voor ontwikkeling bieden we onder meer door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten.
Waarom denkt u dat in Nederland geen groot aandeel van de beloningen aan tolken en vertalers bij de bemiddelaars zal blijven hangen in tegenstelling tot andere Europese landen?
De aanbestedingen binnen de nieuwe systematiek zijn erop ingericht dat in de gestelde voorwaarden een goede uitgangspositie voor tolken en vertalers tot uiting komt, in lijn met de motie Van Dam en Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55), die een aantal van deze voorwaarden expliciet benoemt. Intermediairs zijn via hun contract gehouden aan deze voorwaarden.
Hoe denkt u de nodige kwaliteit van de tolkdiensten te waarborgen gezien de betaling per minuut door de bemiddelaar?2
De aanbestedingsvoorwaarden waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 8, waarborgen de kwaliteit van de tolkdiensten.
Wist u dat veel tolken op dit moment op zoek zijn naar een andere baan, omdat deze werkwijze voor hen niet meer rendabel is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, wat zegt dit volgens u?
Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten de positie van tolken versterkt wordt. Een tolk moet als zelfstandig ondernemer echter zelf de afweging maken of de rijksoverheid een interessante opdrachtgever blijft. Dat zal mede afhangen van vraag en aanbod voor de verschillende talen.
Voor de monitoring van de werking van de nieuwe systematiek, die ik nader heb toegelicht in mijn brief van 18 september 2020 aan uw Kamer,7 zijn vraag en aanbod belangrijke parameters. Signalen vanuit de beroepsgroep op dit punt zullen via het structurele overleg met de relevante beroepsorganisaties overgebracht worden.
Bent u bereid, gezien de problemen in de verschillende Europese lidstaten, u in Europees verband, samen met uw Europese collega’s, in te spannen voor het herinvoeren van een uitzonderingsgrond voor tolken en vertalers in de strafrechtketen op Europese aanbestedingen? Waarom wel, waarom niet?
Daar zie ik geen reden toe. Ik heb er vertrouwen in dat we de zorgen van de beroepsgroep goed hebben geadresseerd en dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt. Voordat het verlichte aanbestedingsregime door de invoering van nieuwe Richtlijn niet meer van toepassing was op tolk- en vertaaldiensten, was er in ongeveer de helft van deze diensten bij de rijksoverheid al voor aanbesteding gekozen. De markt was echter niet goed ontwikkeld en werd overheerst door enkele grote intermediairs. Voor de nieuwe systematiek is het van belang dat alle tolk- en vertaaldiensten aanbesteed worden. De ontwikkelde eenduidige wijze van inkoop stimuleert de ontwikkeling van een gezonde markt en een transparant speelveld, niet alleen voor intermediairs, maar juist ook voor tolken en vertalers.