Het bericht 'Transgender eist excuses overheid: ‘Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren’' |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «Transgender eist excuses overheid: «Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren»»?1
Ja.
Erkent u dat de plicht tot operatie en sterilisatie die tot 2014 gold om op papier een ander geslacht aan te nemen, leed heeft veroorzaakt bij transgender personen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er mee bekend dat deze voorwaarde tot sterilisatie leed heeft veroorzaakt en erken dit leed ook.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag om excuses voor het leed dat is veroorzaakt?
De advocaten van het Transgendercollectief hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij een brief gestuurd waarin wordt verzocht om erkenning, excuses en een gesprek over schadevergoeding. Wij beraden ons nog op een inhoudelijke reactie op deze brief.
Kunt u aangeven hoe in andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden, wordt omgegaan met excuses en genoegdoening voor transgenders?
In andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk, was regelgeving van kracht die vergelijkbaar was met de oude Nederlandse regelgeving. Deze regelgeving is inmiddels gewijzigd. Navraag wijst uit dat in deze landen geen excuses of genoegdoening aan transgender personen is verstrekt. Het enige land dat dat voor zover mij bekend heeft gedaan, is Zweden. In Zweden is aan de transgenderpersonen die onomkeerbaar zijn gesteriliseerd een onverplichte vergoeding toegekend van 225.000 SEK (ruim 20.000 euro) per persoon.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de aanklagers, vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en Transgender Netwerk Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat hulpdiensten in de knel komen door de verlaging van de maximumsnelheid. |
|
Chris Jansen (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ambulancedienst waarschuwt voor langere aanrijtijd door verlagen maximumsnelheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door het verlagen van de maximumsnelheid de aanrijtijd voor onze hulpdiensten langer wordt?
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en er vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
Door de maatregel mogen hulpverleningsdiensten in Nederland tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/u rijden op wegen waar de maximumsnelheid van 100 km/u gaat gelden. De brandweer geeft aan dat relatief weinig gebruik wordt gemaakt van autosnelwegen, dat een relatief zware tankautospuit al een maximumsnelheid kent van 100 km/h en dat de verwachte gevolgen voor de brandweer nihil zijn2. Voor wat betreft de politie is er reeds de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de norm van 40 km/h boven de maximumsnelheid te overschrijden, na overleg met de meldkamer. Voor wat betreft de ambulancezorg ga ik er ook vanuit dat de gevolgen gering zijn. Het RIVM meet elke 3 jaar de actuele snelheden van ambulances die met spoed rijden en actualiseert op die manier «het Rijtijdenmodel». Bij de laatste herziening van het Rijtijdenmodel in 2016 zag het RIVM dat het sporadisch voorkwam dat een ambulance sneller dan 140 km/u reed. Zodoende verwacht ik dat het effect van het verlagen van de maximumsnelheid voor de aanrijtijden van de ambulances gering zal zijn.
Kunt u vertellen wat het gemiddeld aantal minuten tijdsverlies zal zijn bij het aanrijden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u vertellen hoeveel mensen er hierdoor te laat geholpen gaan worden?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat deze snelheidsverlaging onaanvaardbare risico’s met zich meebrengt voor mensen in nood?
Nee, die mening deel ik niet, gezien de ervaringen uit het verleden, geschetst in het antwoord op vraag 2.
Bent u daarom bereid alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat onze hulpdiensten niet worden getroffen door deze snelheidsverlaging? Zo nee, wat heeft u dan te zeggen tegen onze hulpverleners die straks in hun werk ernstig belemmerd gaan worden?
Hulpdiensten mogen volgens de Regeling Optische en Geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen OGS maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden en dat er na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts niets verandert ten opzichte van de huidige situatie.
De achtergrond van deze norm in de Regeling OGS – dat de maximumsnelheid met niet meer dan 40 km/uur mag worden overschreden – is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt.
Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Het bericht ‘Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Acuut tekort aan medische hulpmiddelen dreigt, waarschuwt Zwolse klinisch fysicus»?1
Ja.
Kunt u het verschil van inzicht duiden tussen u, gezien uw stelling tijdens het mondelinge vragenuur van 11 februari 2020, waarin u aangaf zich niet druk te maken over de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en anderzijds de Nederlandse Vereniging van Klinische Fysica die echter waarschuwt voor levensbedreigende situaties?2
Per 26 mei 2020 treedt de nieuwe Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen (Medical Device Regulation EU)3 in werking. In de verordeningen zijn overgangstermijnen opgenomen, waarmee een hulpmiddel tot uiterlijk 2025 op de markt kan blijven onder de voorwaarden van de huidige Europese richtlijnen. Deze transitietermijn is opgenomen om de overgang naar de verordeningen soepel te laten verlopen. Uit gesprekken met notified bodies en koepelorganisaties van fabrikanten blijkt dat veel gebruik wordt gemaakt van deze transitietermijn. Hierdoor hebben fabrikanten langer de tijd om hun product volgens de MDR-eisen te laten beoordelen en kan naar verwachting de beschikbaarheid van hulpmiddelen beter geborgd worden. Dit sluit niet uit dat een fabrikant ervoor kan kiezen om een hulpmiddel niet langer op de markt aan te bieden. Dit staat overigens los van de nieuwe verordeningen, dat is nu ook al het geval.
Klopt het dat de Intensive Care op de afdeling Neonatologie in het Isala ziekenhuis nu al niet meer kan beschikken over een beademingsmaskertje voor zuigelingen en dat eenzelfde afdeling in het Radboud Universitair Medisch Centrum (RUMC) in Nijmegen op zoek moest naar een ander hartkathertje omdat de leverancier zich terugtrok?
Ik heb geen signalen ontvangen over het niet langer beschikbaar zijn van deze specifieke hulpmiddelen. Het is mogelijk dat deze hulpmiddelen niet langer op de markt worden aangeboden door de fabrikant. Als partijen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van een specifiek product, ga ik hierover graag met hen in gesprek.
Wat vindt u ervan dat volgens de neonatologen van het Isala ziekenhuis «de beste manier» van behandeling (door gebruik van het oude beademingsmaskertje) niet meer beschikbaar is voor zuigelingen?
Bij de bovengenoemde nieuwe wetgeving is de nadruk gelegd op strengere eisen om de patiëntveiligheid te verhogen. Deze patiëntveiligheid staat wat mij betreft voorop. Alle fabrikanten moeten uiteindelijk aan de strengere regels voldoen.
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording op vragen van het Kamerlid Bergkamp4 heb ik gedurende de implementatie van de verordeningen een serie bijeenkomsten georganiseerd voor betrokken veldpartijen. In deze bijeenkomsten stimuleer ik koepelorganisaties van zowel zorginstellingen als fabrikanten vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan over de gevolgen van de nieuwe verordeningen op het aanbod medische hulpmiddelen. In deze dialoog kan in ieder geval aandacht worden besteed aan de vraag welke hulpmiddelen voor een zorginstelling essentieel zijn, welke toekomstplannen de fabrikant heeft met het hulpmiddel en welke alternatieven er voor dit product beschikbaar zijn.
De koepelorganisaties van de ziekenhuizen en de umc’s, NVZ en NFU, zijn vanaf het begin meegenomen in de implementatie van de verordeningen en zijn vorig jaar ook een eigen implementatieprogramma gestart om de ziekenhuizen voor te bereiden op de komst van de verordeningen. Indien zich problemen voordoen in de implementatie of er gerichte vragen zijn, ga ik daarover graag met hen in gesprek.
Kunt u aangeven welke medische hulpmiddelen die bekend staan als «de beste manier» nog meer uit de handel zijn genomen of waarvan producenten overwegen deze uit het assortiment te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de ziekenhuizen in de meeste gevallen niet weten welk product straks zomaar dreigt te verdwijnen? Zo ja, bent u bereid bij de producenten er op aan te dringen de ziekenhuizen zo spoedig mogelijk te informeren over het op handen zijn van het uit de handel nemen van een medisch hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij alle ziekenhuizen op te vragen waar ze reeds nu tegenaan lopen met betrekking tot medische hulpmiddelen en welke oplossingen er vooralsnog zijn genomen (of niet)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen aan het feit dat er wellicht de komende twee jaar nog geen inzicht zal zijn in de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen doordat het Europees register niet op tijd beschikbaar is?
De Europese database Eudamed is een deel van de oplossing wat betreft transparantie over het aanbod van hulpmiddelen. Er wordt op dit moment in Europees verband gewerkt aan een guidance die ingaat op de precieze consequenties van de vertraging, voor verschillende verplichtingen uit de verordeningen die aan Eudamed gekoppeld zijn. De Europese Commissie heeft lidstaten de ruimte geboden om modules uit Eudamed die eerder al klaar zijn, op vrijwillige basis vanaf mei 2020 in gebruik te gaan nemen. Omdat ik transparantie in de hulpmiddelen belangrijk vind, zal Nederland daar gebruik van maken. Naar verwachting zal het hierbij eerst gaan om de module waarin marktdeelnemers (fabrikanten en gemachtigden) zich registeren.
Beschikbaarheidsvraagstukken zijn niet alleen afhankelijk van Eudamed. Belangrijk is ook dat veldpartijen met elkaar in gesprek gaan over de veranderingen in de markt van hulpmiddelen en hoe partijen zich hierop kunnen voorbereiden.
Welke maatregelen hebben buurlanden genomen om de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen te borgen of voor een alternatief te zorgen?
De beschikbaarheid van hulpmiddelen is onderwerp van gesprek in de Medical Device Coordination Group (het besluitvormende Europese orgaan voor de verordeningen). De Europese Commissie en alle lidstaten zetten in op tijdige aanwijzing van notified bodies. Daarnaast blijkt dat lidstaten elk op hun eigen manier omgaan met mogelijke problemen met beschikbaarheid van hulpmiddelen, mede afhankelijk van de inrichting van hun zorgstelsel. De verordeningen geven de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing, waardoor een hulpmiddel langer op de markt mag blijven. Deze optie is er ook in Nederland. Onder welke voorwaarden deze ontheffing wordt gegeven kan verschillend worden ingevuld per lidstaat. Het gesprek met andere lidstaten om te komen tot zoveel mogelijk gezamenlijke oplossingen blijf ik voeren.
Heeft u de bijzondere Europese uitgave van de Donald Duck gelezen die over de Europese Unie (EU) gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland zich tegen deze special aan heeft bemoeid waardoor meerdere stukken tekst onder druk zijn aangepast, zoals uit het artikel van Follow the Money blijkt?1
De Europa-Special van de Donald Duck is gemaakt in samenwerking tussen de uitgever en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland, waarbij de laatste opdrachtgever voor deze special is. In dit kader is er blijkbaar overleg geweest tussen de uitgever en de vertegenwoordiging over de inhoud van de Europa-Special.
Hoe beoordeelt u de e-mailwisseling tussen de uitgever en de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie aangaf dat het ontevreden was met een aantal verhalen omdat zij een te negatief beeld zouden schetsen van de EU?
Een duiding van correspondentie van twee derde partijen over hun samenwerking in een gezamenlijk project is niet aan het kabinet. Voor de doelen van het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u de tekstuele wijzigingen van de Europese Commissie, die daarmee hoopte te voorkomen dat er te veel nadruk zou liggen op de macht van multinationals en de voordelen van open grenzen voor criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de verdediging van deze actie door de Europese Commissie zelf, die aangeeft dat zij dit deed om mensen, vooral kinderen, met deze «nuances» meer aan het denken te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat dit project is gefinancierd vanuit de Europese Commissie, en daarmee mede betaald is door het geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Communicatieactiviteiten vallen onder de prerogatieven van de Europese Commissie op institutioneel vlak (artikel 58, lid 2, onder d, van Verordening 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie). Deze communicatieactiviteiten dienen ertoe burgers duidelijke, consistente en transparante informatie te bieden over de werkzaamheden van de Commissie. Zij legt hierover verantwoording af aan het Europees parlement. Voor verdere informatie over het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het verslag van de RAZ van 25 februari jl.2
Wat vindt u van het feit dat de Europese Commissie de kosten niet wilde prijsgeven, maar dat het met het beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur via het Ministerie van Binnenlandse Zaken moest worden opgevraagd?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden heeft na een wob-verzoek de kosten bekend gemaakt van de special over online burgerrechten, niet de kosten van de Europa-Special. Hiervoor is een eurowob-verzoek aan de Commissie nodig. Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie is geregeld in Verordening (EC) No. 1049/2001. Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is de Europese Commissie gehouden aan deze Verordening en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
In Nederland is de toegang tot informatie in het bezit van de Nederlandse overheid geregeld in de Web openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehouden aan de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
Aangezien de inhoud en de uitzonderingsgronden van de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de Europese Verordening (EC) No. 1049/2001 niet één op één overeenkomen, is het mogelijk dat de Europese Commissie bij het al dan niet openbaar maken van informatie tot een ander besluit komt dan een Nederlandse overheidsinstantie.
Hoe beoordeelt u dat deze reclamecampagne 431.646 euro heeft gekost?
De special over online burgerrechten «Donald Duck duikt in de digitale wereld» gemaakt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden kostte EUR 431.646,-. Het artikel noemt de kosten van de EU-special gemaakt in opdracht van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland niet en deze kosten zijn niet bij het kabinet bekend.
Hoe beoordeelt u de mogelijke schendingen van de reclamecode, aangezien het wel degelijk een vorm van reclame behelst maar er geen «advertentie» boven de bijzondere uitgave stond?
Het kabinet heeft begrepen dat er een klacht over de betreffende uiting is ingediend bij de Reclame Code Commissie en dat deze momenteel wordt onderzocht. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de Nederlandse Reclame Code is overtreden.
De Nederlandse Reclame Code bevat regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag reclame niet misleiden en moet reclame als zodanig herkenbaar zijn. Voor reclame-uitingen die zijn gericht op kinderen gelden nadere regels die zijn uitgewerkt in de Kinder- en Jeugdreclamecode. Wat betreft reclame in (jeugd)bladen of andere drukwerken met een bereik van meer dan 25% bij kinderen dient boven iedere reclame het woord «advertentie» in 12-puntsletters te worden gezet. Of dat ook bij deze uiting had moeten gebeuren is aan de Reclame Code Commissie.
Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als een reclame-uiting wordt beoordeeld als misleidend, in strijd met de waarheid of niet voldoende herkenbaar, dan zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen om voortaan geen reclame meer te maken op deze manier. Als een adverteerder, die zowel een commerciële partij als een publieke instantie kan zijn, geen gevolg geeft aan deze aanbeveling, wordt hij op de website van de Stichting Reclame Code op de non-compliant-lijst gepubliceerd, bij wijze van «naming and shaming» en als waarschuwing naar het publiek. Jaarlijks volgt 96 tot 97% van de adverteerders een aanbeveling van de Reclame Code Commissie op.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een betaalde politieke boodschap die niet als dusdanig is aangeduid en dat een overheid ten allen tijde moet vermelden dat sprake is van overheidscommunicatie?
Voor de Nederlandse rijksoverheid geldt dat zij de zogeheten Uitgangspunten overheidscommunicatie hanteert. Deze uitgangspunten zijn criteria die bedoeld zijn om houvast te bieden bij de beoordeling van concrete communicatievraagstukken in concrete situaties.
Het tweede van de elf uitgangspunten gaat over «herkenbaarheid»: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede) afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie. Om verkapte beïnvloeding te voorkomen dient de communicatie te allen tijde herkenbaar te zijn als afkomstig van de overheid. Transparantie, vertrouwen wekken vindt plaats als de afzender bekend is. De burger heeft derhalve recht op deze informatie.»
In lijn hiermee ben ik het met u eens dat de Nederlandse rijksoverheid zich te allen tijde kenbaar moet maken in haar communicatie-uitingen. In dit geval is sprake van een uiting van de Europese Commissie, die gecontroleerd wordt door het Europees parlement. Overigens staat op de omslag van de Europa-Special van de Donald Duck dat deze is gemaakt in samenwerking met de Europese Commissie, hier verbeeld met een EU-vlag. Op de eerste pagina staat in de colofon: «Deze speciale uitgave van Donald Duck is gemaakt in opdracht van de Europese Commissie.»
Gaat u de vertegenwoordiging van de Europese Commissie en andere verantwoordelijken van de Europese Commissie aanspreken op deze vorm van indoctrinatie van de EU?
Gezien het communicatiebeleid binnen de prerogatieven Commissie valt en zij hierover verantwoording aflegt tegenover het Europees parlement, is het niet aan het kabinet de Europese Commissie hierop aan te spreken.
De Nationale Week zonder Vlees. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de Nationale Week zonder Vlees dit jaar plaatsvindt van 9 tot en met 15 maart?1
Ja.
Herinnert u zich dat uw ministerie in 2018 via Twitter een open uitnodiging verspreidde om mee te doen aan de Nationale Week zonder Vlees?2
Ja, in 2018 heeft mijn Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit via Twitter aandacht gevraagd voor de eerste editie van de Nationale Week zonder Vlees.
Had het feit dat uw ministerie in 2019 opeens helemaal geen aandacht besteedde aan de Nationale Week zonder Vlees te maken met de afwijzende reactie van één van uw coalitiepartners, die op uw bericht reageerde met de tekst: «Ik hoopte eigenlijk dat @minlnv belangrijkere dingen te doen had dan halve waarheden te promoten. En op jullie vraag: doe jij ook mee? #neeikdoenietmee»? Zo nee, wat was dan de reden dat u vorig jaar geen aandacht besteedde aan de week zonder vlees?3
De Nationale Week zonder Vlees wordt georganiseerd door de stichting Nationale Week zonder Vlees. Het is daarom vooral aan hen om mensen op dit initiatief te wijzen. Het kabinet vraagt bij Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon. De Schijf van Vijf, ontwikkeld door het Voedingscentrum, vormt hiervoor de leidraad.
Is uw ministerie voornemens dit jaar wel weer een uitnodiging uit te doen om deel te nemen aan de Week zonder Vlees, gezien de grote klimaatopgaves en stikstofuitdagingen waarbij een verminderde vleesconsumptie een belangrijke rol zou kunnen spelen in de oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Het is aan de stichting Nationale Week zonder Vlees om mensen uit te nodigen om mee te doen met de Nationale Week zonder Vlees. Zie mijn antwoord op vraag 3. Overigens zie ik het belang van dit soort maatschappelijke initiatieven. Zo is de bedrijfscatering op mijn ministerie deelnemer aan de Nationale Week zonder Vlees.
Deelt u de mening dat in het kader van de grote stikstofuitdaging waarvoor we ons gesteld zien en indachtig uw uitspraak dat er geen taboes zijn voor wat betreft de oplossingen om stikstofuitstoot te verminderen, er tenminste alle reden is om via «nudging» pogingen te doen vanuit de overheid om de vleesconsumptie vrijwillig te laten verminderen en dat de Week zonder Vlees daartoe een interessant aanknopingspunt zou kunnen zijn voor overheidscommunicatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Het kabinet vraagt bij mensen aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Via communicatie worden tips gegeven voor duurzamere keuzes, onder meer via een campagne waarin «eetwissels» worden voorgesteld en thema afleveringen van het «Eet-team». Het is aan mensen en bedrijven zelf om te kiezen of zij willen deelnemen aan een initiatief als de Nationale Week zonder Vlees. De bedrijfscatering van mijn ministerie doet mee met de Nationale Week zonder Vlees.
Kent u het bericht «Vleesconsumptie iets gestegen» van RTL Nieuws, waaruit duidelijk wordt dat de transitie naar minder vlees en meer plantaardige eiwitten kennelijk niet spontaan tot stand komt, in weerwil van klimaat-, stikstof en dierenwelzijnsnadelen die samenhangen met de productie en consumptie van vlees?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eiwittransitie van dierlijke naar meer plantaardige eiwitbronnen een belangrijk beleidspunt is van uw ministerie?5
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontwikkelt samen met stakeholders een Nationale Eiwit Strategie, waarin ook aandacht is voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitbronnen. Voor het zomerreces ontvangt u een voortgangsbrief.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de overheid heeft gedaan in 2019 om de consumptie van dierlijke eiwitten te ontmoedigen en een transitie naar een meer plantaardig consumptiepatroon te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is er aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal. Daarnaast zijn onder meer de stichting Dutch Cuisine, het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) en het programma Jong Leren Eten bezig met activiteiten op dit gebied die ik ondersteun. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR New Food Challenge is gelanceerd om innovaties te stimuleren om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasis-programma «The protein transition», bij de NWO het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame consumptie.
Kunt u uiteenzetten welke ministeries, net als het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), cateren volgens het concept «Carnivoor? Geef het door!»?
Deelt u de mening dat alle ministeries een bijdrage zouden kunnen leveren aan het behalen van de stikstof- en klimaatdoelstellingen door met behoud van keuzevrijheid plantaardig voedsel de norm te laten zijn?
Ik hecht veel waarde aan de keuzevrijheid van mensen om zelf te kunnen kiezen wat ze willen eten en hier hoort een actief aanbod van zowel plantaardig voedsel als vlees en/of vis bij. Ik vraag wel de aandacht van mensen voor een gezond en duurzaam voedingspatroon op basis van de Schijf van Vijf. De meeste cateraars bij de rijksoverheid informeren hun gasten over gezonde en duurzame producten.
Zal de catering op uw ministerie tijdens de Week zonder Vlees hier op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, mijn ministerie neemt deel aan de Nationale Week zonder Vlees.
Bent u bereid particuliere initiatieven gericht op het stimuleren van de consumptie van plantaardige eiwitten te ondersteunen en aan te moedigen met een overheidsbijdrage? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voorafgaand aan de Week zonder Vlees?
Ja.
Het coronavirus (COVID-19), dat nu in Gangelt is vastgesteld, direct grenzend aan Limburg |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u vandaag een korte update geven over de nieuwe coronabesmetting(en) aan de Nederlandse grens in Gangelt?1
Op basis van de meest recente informatie zijn er in de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, – voornamelijk te relateren aan het brongebied in de gemeente Gangelt – meer dan 100 mensen besmet met het nieuwe coronavirus.
Bent u op de hoogte dat door de dichte bevolking aan beide zijden van de grens aldaar, vele Nederlanders en Duitsers dagelijks de grens passeren in verband met werk, onderwijs, winkelen, tanken en vrije tijdsbesteding?
Ja.
Bent u in overleg met de Duitse autoriteiten aldaar om tot een eensluidend advies te komen aan de inwoners van de grensstreek over quarantaine, waar wel en niet heen te gaan, het openhouden van scholen en meer?
De GGD Zuid-Limburg heeft contact met de collega’s in Duitsland. Van de Duitse autoriteiten heeft de GGD Zuid-Limburg begrepen dat het contactonderzoek ter bestrijding van het nieuwe coronavirus in dit gebied in Duitsland is gestopt. Dit heeft te maken met capaciteitsproblemen als gevolg van de forse toename van het aantal besmettingen met het nieuwe coronavirus in de Duitse grensregio.
Dit vraagt om een lokaal aangepaste aanpak in Nederland. De GGD Zuid-Limburg heeft, in overleg met het RIVM, de huisartsen in de regio daarom gevraagd als volgt om te gaan met mogelijke patiënten. Aldaar worden burgers opgeroepen contact op te nemen met de huisarts als ze koorts hebben, hoest en kortademig zijn, én bovendien in nauw contact zijn geweest met mensen in de Duitse grensgemeente Gangelt (of andere gebieden met wijdverspreide transmissies). De huisarts kan afwegen wat de beste procedure is; dat kan betekenen dat de GGD Zuid-Limburg deze personen zal testen op het nieuwe coronavirus.
Bovendien heeft de GGD Zuid-Limburg de gemeenten langs de Duitse grens gevraagd om alle publieksevenementen zoveel mogelijk te vermijden. Dit omdat naar deze evenementen vaak een gemêleerd, deels Duits, gezelschap komt. De burgemeesters van de desbetreffende gemeenten bespreken samen met de voorzitter van de veiligheidsregio het advies en de situatie, waarna een afgewogen beslissing wordt genomen.
Moeten Nederlanders die (eventueel) bij het carnaval in Gangelt geweest zijn ook in zelf-isolatie, aangezien Duitsers die daar geweest zijn een aantal dagen in zelf-isolatie moeten? Zo nee, waarom is er dan een verschil tussen Duitsland en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom mensen in Nederland die van de Diamond Princess kwamen (waarop honderden zieke mensen zaten) niet in quarantaine hoefden, maar Nederlandse passagiers die in Duitsland woonden wel?2
Ieder land bepaalt zelf welke maatregelen passend zijn bij de lokale situatie, deze kan immers verschillen.
Voor Nederland geldt dat Nederlandse passagiers van de Diamond Princess op het schip twee weken in quarantaine zijn geweest. Daarna zijn de Nederlandse passagiers gezond naar Nederland teruggereisd. Voor vertrek is iedereen getest; niemand is besmet geraakt met het nieuwe coronavirus. Bij thuiskomst heeft de lokale GGD contact met de passagiers opgenomen. Uit voorzorg geven de passagiers tot twee weken na terugkeer hun gezondheid door aan de GGD.
Kunt u aangeven waarom andere landen wel controles op vliegvelden hebben en Nederland niet?
Op dit moment zijn controles op vliegvelden voor Nederland geen passende maatregel. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Bovendien betekent dit een grote aanslag op de capaciteit van de GGD.
Kunt u aangeven of Nederland een adequaat antwoord kan geven op elk van de vragen van de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in zijn speech van donderdag 27 februari?3
De vragen die de directeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de speech van 27 februari jl. heeft genoemd, zijn allen standaard vragen die passen bij een voorbereiding van een land op volksgezondheidsrisico’s. Nederland heeft de International Health Regulations (IHR) van de WHO geïmplementeerd. Door middel van de zelfevaluatie controleer ik periodiek of Nederland aan de eisen voldoet.
Hoeveel plekken zijn er op dit moment vrij in Nederlandse ziekenhuizen waar patiënten in isolatie beademend kunnen worden?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 31 januari jongstleden heb aangegeven, blijkt uit een inventarisatie van de ziekenhuizen dat er in Nederland tenminste 250 bedden beschikbaar zijn om patiënten op de intensive care in strikt aërogene isolatie op te vangen.
De stand van het aantal patiënten waarbij het nieuwe Coronavirus (COVID-19) is vastgesteld is op 4 maart is 38. Het merendeel van deze patiënten verblijft in thuisisolatie en een beperkte minderheid verblijft in isolatie in het ziekenhuis.
Als het aantal patiënten dat moet worden opgenomen in een ziekenhuis aanzienlijk stijgt dan treffen de ziekenhuizen passende maatregelen om deze patiënten op te vangen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van inzichten en plannen die ziekenhuizen hebben ter voorbereiding op een eventuele griepuitbraak. Hierbij is er ook nadrukkelijk oog voor de zorgcontinuïteit. Een van de maatregelen die ook in het geval van coronapatiënten getroffen kan worden is het afschalen van de planbare zorg. Dit betreft onder meer operaties die ook op een later moment kunnen worden uitgevoerd. Hiermee wordt de reguliere instroom beperkt, de druk op de IC en de bedden verlaagd en wordt personeel vrijgespeeld.
Wat er in geval van een uitbraak van het COVID-19 verder exact nodig zou zijn, hangt af van de ernst en omvang van de uitbraak, welke patiënten hierdoor geraakt worden, op welke wijze het virus zich bij hen manifesteert en ook welke behandeling daarvoor het meest effectief is. Op basis van medisch inhoudelijk criteria wordt besloten welke zorg nodig is voor de patiënt. De verwachting is dat niet alle patiënten geïsoleerd op de IC hoeven te worden behandeld. Wanneer het aantal patiënten met het nieuwe coronavirus aanzienlijk toeneemt is het denkbaar dat ziekenhuizen overgaan tot cohort verpleging. Voor nadere informatie verwijs ik u naar mijn brief van 2 maart (Kamerstuk 25295-104) naar aanleiding van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg over het OMT advies (Outbreak Management Team) over capaciteit in geval van een COVID-19 uitbraak.
Wat is het maximum aantal plekken dat binnen een week beschikbaar kan zijn waar patiënten in isolatie liggen en beademd worden? Met welke maatregelen (noodhospitalen?) kan dat bereikt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot is het maximum aantal ernstig zieke coronapatiënten dat het Nederlandse zorgstelsel op enig moment kan behandelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er bij de reisadviezen alleen rekening gehouden met het risico voor het individu (jonge gezonde mensen hebben bijvoorbeeld weinig last van een coronabesmetting) of wordt er ook rekening gehouden met het risico voor de Nederlandse samenleving als geheel (een uitbraak als gevolg van een besmette persoon heeft grote gevolgen)?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschrijven de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar het buitenland reizen. Dat gebeurt onafhankelijk, neutraal en zonder politieke overwegingen. Veiligheid is daarbij leidend. Reisadviezen worden zorgvuldig opgesteld op basis van objectieve en onafhankelijke informatie van bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, lokale autoriteiten, andere landen van de Europese Unie, advies van het RIVM en andere ministeries.
Specifiek voor wat betreft de beoordeling van gezondheidsrisico’s voor individuele Nederlandse reizigers en/of de beoordeling van eventuele risico’s voor de volksgezondheid van reizen (bij terugkeer naar Nederland na het reizen naar bepaalde gebieden) staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauw contact met het Ministerie van VWS en RIVM. Het RIVM maakt op basis van de eigen informatie en expertise – en beschikbare informatie van bijvoorbeeld de WHO en/of het ECDC – een inschatting van de situatie in andere landen. Sommige gebieden waar het coronavirus veel voorkomt en waar het RIVM Nederlanders vraagt rekening te houden met verhoogde aandacht rondom het coronavirus na terugkeer in Nederland, worden aangeduid als «risicogebieden». Het RIVM adviseert Nederlanders die dergelijke risicogebieden bezocht hebben bij verkoudheidsklachten of verhoging thuis te blijven en zo min mogelijk contact te hebben met anderen. Wanneer de klachten ernstiger worden (koorts en hoesten/benauwdheid) wordt geadviseerd telefonisch contact te leggen met de huisarts. De reisadviezen van Buitenlandse Zaken worden steeds in lijn gebracht met de risicogebieden van het RIVM.
Indien het reisadvies alleen rekening houdt met het individu, maar niet met de gevolgen voor de samenleving, wilt u dan het beleid wijzigen en ook het risico van besmetting voor de hele samenleving fors laten meewegen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze afzonderlijke vragen spoedig beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen zo spoedig mogelijk.
(https://www.who.int/dg/speeches/detail/who-director-general-s-opening-remarks-at-the-media-briefing-oncovid-19---27-february-2020)
Het bericht 'Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: ‘Dit kan mensenlevens kosten’' |
|
Hayke Veldman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: «Dit kan mensenlevens kosten»»?1
Ja.
Klopt het dat de hulpdiensten ook met een lagere maximumsnelheid gaan rijden? Zo ja, waarom wordt de regeling Optische en geluidssignalen 2009 hierop niet aangepast? Zo nee, kunt u de zorgen bij de ambulancebranche wegnemen door hen hierover duidelijk te informeren?
Hulpverleningsdiensten mogen volgens de regeling Optische en geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden. Na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts verandert er dus niets ten opzichte van de huidige situatie.
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
De achtergrond van de snelheidsnorm in de regeling OGS 2009 is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt. Gezien het feit dat de verwachte effecten gering tot nihil zullen zijn zie ik geen noodzaak om de regeling OGS 2009 aan te passen.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de aanrijtijden van hulpdiensten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de regeling Optische en geluidssignalen 2009 zodanig aan te passen dat de maximumsnelheid van diensten voor spoedeisende medische hulpverlening niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat u met Ambulancezorg Nederland in gesprek gaat om te bezien hoe de brancherichtlijn kan worden aangepast zodat ook daar is geborgd dat de maximumsnelheid voor ambulances niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers?
Zie het antwoord op vraag 2. Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten, waaronder Ambulancezorg Nederland, in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de ingang van de snelheidsverlaging te informeren over deze uitkomsten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Tegemoetkoming Specifieke Ziektekosten (TSZ) |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er vertraging is opgetreden in het vaststellen van belastingaanslagen over 2018 en dat mensen daardoor pas in dit jaar een beoordeling krijgen van een Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) over het jaar 2018?
Nee, dat klopt niet. Het vaststellen van de definitieve aanslagen over 2018 heeft in een iets hoger tempo gelopen dan over het jaar 2017 het geval was. Het tempo van het opleggen van de TSZ-beschikkingen heeft ook hoger gelegen dan in het voorgaande jaar. Er is dus geen vertraging in de vaststelling van belastingaanslagen die de oorzaak is van latere beschikkingen voor de TSZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer burgers hun TSZ-beschikking in het jaar na afloop van het belastingjaar hebben gekregen.
31 december 2016
100.500
31 december 2017
107.000
31 december 2018
132.300
31 december 2019
150.100
Wel is het goed om ter verduidelijking de werking van het TSZ-systeem toe te lichten. Het TSZ-systeem werkt zo dat de beschikkingen worden gebaseerd op de definitieve aanslagen inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Deze beschikkingen moeten binnen zes maanden na de definitieve aanslag vastgesteld worden. Iemand ontvangt een TSZ-beschikking daardoor dus niet ieder jaar op hetzelfde moment. Door verschillende omstandigheden kan de definitieve aanslag inkomstenbelasting in een jaar immers later worden vastgesteld dan in het voorgaande jaar. Een later ingediende (partner)aangifte of een selectie voor nadere controle door de Belastingdienst zijn hier in nagenoeg alle gevallen de verklaring voor. Door een latere definitieve aanslag komt ook de TSZ-beschikking dus later. Dit is echter geen vertraging maar onderdeel van het reguliere proces.
Klopt het dat door de vertraging in het vaststellen mensen niet in het najaar van 2019 de TSZ over het jaar 2018 ontvingen, maar pas in mei of juni 2020?
Nee, dit is niet het geval. Wel kan iemand in een individueel geval de vaststelling later hebben ontvangen, zoals in het antwoord onder 1 is beschreven, maar dat is dan onderdeel van het reguliere proces en niet het gevolg van een vertraging.
Hoeveel mensen hebben te maken met de vertraging en krijgen daardoor flink later de TSZ toegekend?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van vertraging.
Erkent u dat door het later toekennen aan mensen die rekenden op de TSZ over het jaar 2018 in het najaar van 2019, deze mensen financieel nadeel hebben ondervonden door de vertraging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat nadeel gecompenseerd?
Nee, ik meen dat dat niet het geval is. Zoals hiervoor vermeld zijn de definitieve aanslagen over 2018 niet later opgelegd dan over 2017. Dat iemand de definitieve aanslag niet ieder jaar op hetzelfde moment ontvangt betekent dat ook het moment van de TSZ-beschikking kan variëren. Dit is echter onderdeel van het reguliere proces.
Is voor de vaststelling van de belastingaangiften over 2019 wederom een vertraging te voorzien?
Er is geen sprake van een vertraging over 2018. Ook over het jaar 2019 wordt deze niet voorzien.
Het bericht dat de Luchtverkeersleiding met juridische stappen dreigt tegen NH Nieuws |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Luchtverkeersleiding dreigt met juridische stappen tegen NH Nieuws na bericht over landingen» en «Oorverdovende stilte vanuit verkeerstoren Schiphol: nog geen gerechtelijke stappen tegen NH Nieuws over blunderaudio»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), naast NH Nieuws, ook richting de NOS heeft gedreigd met juridische stappen? Zo ja, was er verschil in het dreigement aan het adres van NH Nieuws en de NOS?
LVNL heeft zowel met NH Nieuws als NOS contact opgenomen inzake de uitzending van radiotelecommunicatie (R/T) in relatie tot het voorval van 18 januari 2020. Aan NH nieuws is verzocht de uitzending van de R/T te staken, aangezien NH nieuws deze als bron heeft geplaatst. De NOS heeft deze informatie doorgeplaatst. Daarom heeft LVNL aan de NOS verzocht de doorplaatsing weg te halen.
Heeft LVNL nog andere media laten weten dat ze dreigen met juridische stappen? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere media dan NH Nieuws en NOS benaderd door LVNL.
Steunt u NH Nieuws, NOS en de eventuele andere betrokken media in hun afweging om het fragment niet van hun website te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een afweging van de desbetreffende media, waarin ik mij niet wil mengen.
Kan uit het vooralsnog uitblijven van de juridische stappen door LVNL opgemaakt worden dat deze juridische stappen definitief achterwege zullen blijven en dat het dus vooral een poging is geweest om via intimidatie de zin van LVNL door te drukken?3 4 Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart 2020 (Kamerstuk 24 804, nr. 117) naar aanleiding van het verzoek van de vaste Kamercommissie van IenW heeft LVNL afgezien van juridische stappen met betrekking tot dit specifieke voorval.
Erkent u dat het dreigement van LVNL, of de juridische stappen nu wel of niet worden doorgezet, een intimiderende werking kan hebben op de journalistiek in het algemeen en daarmee een aantasting vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Van intimiderende werking en aantasting van persvrijheid is wat mij betreft geen sprake. Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Wat vindt van het feit dat LVNL, een organisatie die rapporteert aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de persvrijheid aanvalt?
Van het aanvallen van de persvrijheid door LVNL is wat mij betreft geen sprake.
Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Onderschrijft u het publieke belang van een nauwkeurige rapportage en verslaglegging over veiligheidsincidenten op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn verschillende rapportages van meerdere partijen waarin ernstige veiligheidsvoorvallen en incidenten worden gerapporteerd. LVNL zelf publiceert alle potentieel ernstige voorvallen op haar website. Ook worden de conclusies van het afgeronde onderzoek gepubliceerd en wordt inzicht gegeven in maatregelen die zijn genomen om voorvallen te voorkomen. Het voorval is ook gemeld aan de ILT, die toeziet op de veiligheid. Daarnaast is het een verplichting dit soort voorvallen te melden aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). De OVV weegt af of een onderzoek naar het voorval wordt gestart. Onderzoeksrapporten van de OVV zijn openbaar. Daarnaast is LVNL verplicht voorvallen te melden aan het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL), zodat het ABL trends kan analyseren en samen met de sector vroegtijdig lering kan trekken uit voorvallen om de veiligheid te verbeteren. LVNL heeft het voorval zowel bij de OVV als het ABL gemeld. Tot slot wordt in generieke zin over de veiligheid gepubliceerd, zo is er de jaarlijkse rapportage de «Staat van Schiphol» die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) wordt gepubliceerd.
Bent u van mening dat het LVNL zou sieren als ze publiekelijk excuses zou maken aan NH Nieuws, NOS en de eventuele andere media die werden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een zaak tussen LVNL en de betreffende media.
Heeft u sinds het dreigement van LVNL aan het adres van NH Nieuws contact gehad met LVNL? Zo ja, wat was de strekking van dit contact?
Er is naar aanleiding van het voorval contact geweest tussen de ILT en LVNL over het voorval en het onderzoek dat LVNL heeft uitgevoerd. Daarnaast heb ik mij laten informeren over het feit dat er sprake was van mogelijke juridische stappen van LVNL over het (her)uitzenden van R/T van een voorval door NH Nieuws en NOS. En zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart (Kamerstuk 24 804, nr. 117) heeft LVNL laten weten van eventuele juridische stappen af te zien.
Klopt het dat LVNL bij andere fragmenten vanuit de verkeerstoren, waarbij de luchtverkeersleiding in een positiever daglicht kwam te staan, geen bezwaren heeft gemaakt tegen het online bestaan van deze fragmenten? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft aangegeven dat inderdaad niet tegen alle fragmenten met R/T die online staan bezwaar is gemaakt. Een belangrijk verschil voor LVNL in het onderhavige geval is dat het hier gaat om een voorval waar LVNL onderzoek naar doet.
Erkent u dat LVNL een stevige fout heeft gemaakt door zestien vliegtuigen te laten landen op een baan die op dat moment gesloten was?5
Het is niet toegestaan om vliegtuigen te laten landen op een baan die nog niet open was. LVNL heeft een onderzoek uitgevoerd naar hoe dit voorval heeft kunnen gebeuren. Het doen van een onderzoek na een voorval is een verplichting, zodat hieruit lering voor de toekomst kan worden getrokken en maatregelen kunnen worden genomen om een herhaling te voorkomen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat het 25 minuten heeft geduurd voordat LVNL door had dat de betreffende landingsbaan gesloten was?6
LVNL heeft het voorval van 18 januari 2020 op basis van haar veiligheidsmanagementsysteem onderzocht. De procedure voor ingebruikname van een baan is dat LVNL vanaf de verkeerstoren de luchthaven informeert over het tijdstip dat zij een baan in gebruik wil nemen. Hierna is er een inspectie van de baan door de luchthaven. Als de inspectie van de baan heeft plaatsgevonden, vraagt LVNL daarna formeel de baan voor ingebruikname aan bij de luchthaven. Op 18 januari 2020 is het informeren over het tijdstip en het aanvragen van de inspectie gedaan. De baanverlichting en de stopbars zijn aangezet. De laatste stap van de procedure, het, nadat de baan geïnspecteerd is, telefonisch vragen door LVNL aan de luchthaven om de baan formeel beschikbaar te stellen, is niet uitgevoerd zo is uit het onderzoek van LVNL gebleken. Dit kwam omdat er op dat moment diverse andere zaken speelden die de aandacht van de luchtverkeersleiding vroegen.
Na 25 minuten werd door de verkeersleiding opgemerkt dat de baan in het LVNL-systeem niet verlicht was op het baanpaneel en toen is meteen een einde gemaakt aan deze situatie. De baan is vervolgens telefonisch beschikbaar gevraagd aan de luchthaven.
Om dit soort situaties te voorkomen, werd er door LVNL al gewerkt aan extra systeemondersteuning. Inmiddels heeft LVNL in de nacht van 16 op 17 maart 2020 de systeemondersteuning geïmplementeerd. De nieuwe systeemondersteuning geeft een extra waarschuwing als de baan niet beschikbaar is. Ook blokkeert het systeem als de verkeersleiding een gesloten baan wil gebruiken. Op deze manier moet voorkomen worden dat een baan die niet beschikbaar is gesteld, gebruikt kan worden. De uitgevoerde maatregel is onderdeel van de roadmap Veiligheidsverbetering Schiphol van het sectorbrede Integral Safety Management System (ISMS).
Het onderzoek door LVNL is als bijlage bij deze brief gevoegd7 en ook gepubliceerd op de website van LVNL.
Waaruit blijkt dat er geen sprake zou zijn van gevaar in een situatie dat een gesloten landingsbaan toch wordt gebruikt?
LVNL heeft aangegeven dat alle betrokken partijen op de hoogte waren van de ingebruikname van de Zwanenburgbaan. De baan was geïnspecteerd en de baanverlichting met bijbehorende stopbars, die beschermen tegen het ongeautoriseerd oprijden van de baan, waren aangezet. Hierdoor was er volgens LVNL geen sprake van botsingsgevaar. Daarnaast is er altijd toestemming vereist van de torenverkeersleiding voor een vliegtuig of een ander voertuig om de baan op te rijden of te landen op de betreffende baan.
Klopt het dat LVNL (tot op het moment van schrijven) op haar website geen melding heeft gemaakt over de doorstart van een toestel van Ryanair, dat op het moment dat de piloten de opdracht kregen om door te starten al op 50 meter afstand van de gesloten baan hing?7 8
De eerste melding met een algemene beschrijving van een voorval wordt binnen vijf werkdagen door LVNL gepubliceerd en is bedoeld om proactief bekend te maken dat er een onderzoek gaande is naar een specifieke situatie.
Na afronding van het onderzoek van een voorval wordt vervolgens informatie verstrekt met daarin een gedetailleerde situatieomschrijving en te nemen maatregelen. De opgedragen doorstart was onderdeel van het onderzoek en is, zoals gebruikelijk bij de resultaten van het onderzoek, gepubliceerd op de website van LVNL. Relevant is dat een doorstart in zichzelf geen voorval is.
Klopt het dat het betreffende toestel van Ryanair nog geen landingsklaring had gekregen op het moment dat het toestel op nog maar 50 meter afstand van de gesloten baan hing en de opdracht kreeg om een doorstart te maken? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft laten weten dat het betreffende vliegtuig een instructie heeft gekregen om een doorstart te maken. Op dat moment kreeg het vliegtuig dus geen landingsklaring (zie antwoord vraag 17 voor een toelichting over de werking van een landingsklaring). Deze instructie is gegeven omdat de luchtverkeersleider toen opgemerkt had dat de Zwanenburgbaan nog niet beschikbaar was gesteld en direct een einde wilde maken aan de situatie waarbij geland wordt op een niet beschikbare baan. Deze instructie tot een doorstart is gegeven op het moment dat het toestel zich op ongeveer 1,1 nautische mijl (2 kilometer) voor de baandrempel van de Zwanenburgbaan bevond. Het vliegtuig daalt na de instructie voor de doorstart eerst door tot een hoogte van ongeveer 200 voet (60 meter) boven de baan en klimt dan naar de standaardhoogte bij een doorstart. De piloot heeft de doorstart volgens de standaardprocedure uitgevoerd. De procedure voor een doorstart is gepubliceerd in de Luchtvaartgids (AIP). Alle luchtverkeersleiders kennen deze procedures en piloten die op Schiphol vliegen weten wat ze moeten doen bij een doorstart.
Wat is het gebruikelijke moment (in tijd en afstand tot de landingsbaan) waarop een toestel landingsklaring krijgt alvorens te landen?
Het is gebruikelijk dat de landingsklaring wordt gegeven vóór of op 2 nautische mijl (3,7 kilometer) voor de baandrempel van de landingsbaan. Maar in voorkomende gevallen, mag uiterlijk, de landingsklaring op 1 nautische mijl (1,85 kilometer) van de baandrempel worden gegeven. Dit mag echter alleen als er door de torenverkeersleiding een vooraankondiging is gedaan dat de piloot een late landingsklaring kan verwachten.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij werd afgeweken van het gebruikelijke moment om een landingsklaring te geven?
De landingsklaring wordt door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. In dit geval is er een instructie voor een doorstart gegeven en is er geen landingsklaring gegeven.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij een toestel nog geen landingsklaring heeft gekregen op het moment dat het toestel al dicht in de buurt van de baan hing?
Zoals onder vraag 18 is beschreven wordt de landingsklaring door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. Wel is er een overzicht van het aantal landingen op Schiphol zonder dat er een landingsklaring door de torenverkeersleiding is gegeven. Deze gebeurtenissen worden gelabeld als zogenaamde «runway incursions», deze cijfers worden jaarlijks gerapporteerd en openbaar gemaakt. Alle runway incursions op Schiphol worden maandelijks besproken in het Runway Safety Team Schiphol, onderdeel van het sectorbrede Integral Safety Management System. De zestien landingen op een formeel niet beschikbare baan worden allemaal geregistreerd als runway incursion (categorie D)
Uit de cijfers van periode 2011–heden betreffende «landen zonder landingsklaring» op Schiphol, blijkt dat landen zonder landingsklaring elf keer is voorgekomen. Deze runway incursions vallen in de lichtste ernstcategorieën C (een keer) en D (tien keer, zonder directe gevolgen voor de veiligheid)10.
2011: 2 landingen zonder landingsklaring op 29 april en 6 juni 2011 (beiden categorie D)
2015: 3 landingen zonder landingsklaring op 21 maart, 29 augustus en 8 november 2015 (allen categorie D)
2016: 1 landing zonder landingsklaring op 8 februari 2016 (categorie C)
2017: 4 landingen zonder landingsklaring op 20 januari, 24 mei, 9 oktober en 7 november 2017 (allen categorie D)
2020: 1 landing zonder landingsklaring op 18 januari 2020 (categorie D)
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle vergelijkbare incidenten waarbij vliegtuigen mochten landen op een baan die op dat moment gesloten was?
Uit de cijfers van periode 2011 -heden betreffende «landingen op een niet beschikbare baan», op Schiphol blijkt dat dit 20 keer is voorgekomen.
2011: 1 landing op 17 december 2011 op een niet beschikbare baan
2012: 2 landingen op 4 oktober 2012 op een niet beschikbare baan
2015: 1 landing op 8 juni 2015 op een niet beschikbare baan
2020: 16 landingen op 18 januari 2020 op een niet beschikbare baan
Kunt u uitsluiten dat er in de verkeerstoren een moment van onduidelijkheid is geweest over wat te doen met het toestel van Ryanair? Zo ja, welke procedures zijn er in dit geval gevolgd?
LVNL heeft laten weten dat, nadat in de toren duidelijk werd dat de baan formeel nog niet beschikbaar was gesteld, er weloverwogen het besluit is genomen om een doorstart op te dragen om de veiligheid zeker te stellen. Op deze manier werd voorkomen dat er nóg een landing zou plaatsvinden op een baan die niet beschikbaar was.
Erkent u dat een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen een verhoging van de vliegveiligheid met zich mee zou brengen, zowel voor mens als dier? Zo nee, waarom niet?
Ook bij krimp van het aantal vliegtuigbewegingen kunnen zich incidenten op Schiphol voordoen. Schiphol, LVNL en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten voldoen aan de regels die (internationaal) aan de veiligheid van de luchtvaart worden gesteld. De ILT verleent vergunningen aan partijen die hieraan voldoen, ziet toe op de naleving van de regels in de praktijk en de wijze waarop partijen hun risico’s beheersen en kan handhaven wanneer daar aanleiding toe is. Dit systeem van regelgeving, vergunningverlening, toezicht en monitoring is erop gericht om de veiligheid op Schiphol te borgen en om de juiste lessen te trekken uit voorvallen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
Ontwikkelingen op het dossier BUIG, bekostiging bijstandsuitkeringen en uitspraak Centrale Raad van Beroep |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zowel de gemeente Utrecht, als de gemeente Den Haag opnieuw naar de rechter stappen, omdat u geen compensatie biedt voor de schade die deze gemeenten hebben geleden als gevolg van de verdeling van de bijstandsbudgetten in 2015 en verder? Kunt u uitleggen waarom u de eerdere rechterlijke uitspraak hierover naast u neerlegt?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft mij in zijn uitspraken van 1 juli 2019 opgedragen voor een viertal gemeenten een nieuw besluit te nemen over het bijstandsbudget over het jaar 2015. Na zorgvuldige bestudering van de uitspraken van de CRvB is SZW in overleg getreden met de gemeenten Den Haag, Utrecht, Amersfoort en Den Bosch. Daarbij heeft elke gemeente de gelegenheid gekregen gemotiveerd haar eigen schatting te geven van het budget waar de gemeente recht op denkt te hebben. Mijn ministerie heeft daar zijn eigen schattingen naast gezet en de gemeenten de gelegenheid geboden hier hun visie op te geven. Belangrijk uitgangspunt in de schattingen van SZW is dat de modelspecificatie voor de bijstandsbudgetten in 2017 (model 2017) als basis voor de nieuwe berekeningen kan worden gebruikt. Immers, vanaf 2017 zijn de twee belangrijkste knelpunten die de CRvB constateert, het gebruik van enquêtegegevens en het ontbreken van een indicator voor «centrumfunctie», opgelost. Sinds 2017 wordt gebruik gemaakt van integrale gegevens op huishoudniveau en wordt extra rekening gehouden met problematiek in centrumgemeenten.
De gemeente Den Bosch kwam met een gelijk uitgangspunt om model 2017 als basis voor nieuwe berekeningen te gebruiken. De andere gemeenten hadden liever het oude model 2014 gebruikt, dat voor invoering van het nieuwe model in 2015 bestond, of het nieuwe verdeelmodel, maar dan voor een recenter jaar, zoals 2019. Na overleg met de vier gemeenten heb ik nog kleine aanpassingsvoorstellen van de gemeente Den Bosch overgenomen in de berekening van nieuwe budgetten voor 2015. Daarna ben ik overgegaan tot het nemen van de nieuwe besluiten, waarbij ik voor alle betrokken gemeenten heb vastgehouden aan model 2017 als uitgangspunt voor de berekeningen, aangezien 2017 het eerste jaar is na 2015 waarin de knelpunten uit de CRvB-uitspraken zijn opgelost. Daarmee heb ik naar mijn oordeel op eenduidige, uniforme wijze invulling gegeven aan de uitspraak van de CRvB.
De gemeenten Den Bosch en Amersfoort kunnen zich vinden in de nieuwe vastgestelde budgetten. De gemeente Utrecht ontving weliswaar een iets hoger budget dan op basis van verdeelmodel 2015 was toegekend, maar dit was lager dan waarop de gemeente had gerekend. De gemeente Den Haag gaat er niet op vooruit na herberekening van het budget. Ik begrijp dat de gemeenten Utrecht en Den Haag teleurgesteld zijn in de uitkomsten. Deze gemeenten hebben besloten om opnieuw naar de rechter te stappen. Het is daarmee aan de CRvB om het uiteindelijke oordeel te geven in deze zaken.
Klopt het dat er ook over arbitrage gesproken is, maar dat u hier niet op ingegaan bent? Waarom heeft u ervoor gekozen om hier niet op in te gaan en daarmee de voorkeur te geven aan een juridische procedure boven overleg met de gemeenten?
De gemeenten Den Haag en Utrecht hebben de optie van arbitrage genoemd. Ik heb echter gekozen voor een werkwijze waarbij SZW zo goed mogelijk recht heeft gedaan aan de uitspraken van de CRvB. We hebben actief gevraagd naar de visie en argumenten van de vier betrokken gemeenten en hebben deze argumenten ook meegenomen in onze afwegingen om te komen tot nieuwe besluiten. Voor de gemeenten die zich daar niet in kunnen vinden staat een nieuwe gang naar de CRvB open.
Welke gemeenten hebben er, net zoals Amersfoort, Utrecht, Den Haag en Den Bosch, in de afgelopen vijf jaar nog meer bezwaar aangetekend tegen besluiten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over bijstandsbudgetten? Kunt u een overzicht maken vanaf 2015 tot nu toe met alle bezwaar- en beroepsprocedures als het gaat om het voorlopige budget, het definitieve budget of de vangnetuitkering?
In bijlage 1 vindt u een overzicht van alle bezwaar- en beroepsprocedures vanaf 2015 tot en met 2020. 1
Welke gemeenten zijn op dit moment «pechgemeenten» die dus zelf geld moeten bijleggen en hoe groot zijn dan de tekorten in die gemeenten? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel er per jaar aan tekort door gemeenten in totaal is geleden?
In bijlage 2 vindt u een complete lijst van gemeenten met hun budget, uitgaven en tekort/overschot over de jaren 2017, 2018 en 2019.2
Hieronder vindt u een overzichtstabel van het aantal gemeenten in een tekort- of overschotsituatie over 2019. De meeste gemeenten (65%) hebben in 2019 een overschot op het bijstandsbudget. Er zijn 90 gemeenten (25%) met een tekort van minder dan 7,5%. 37 gemeenten (10%) hebben een tekort van meer dan 7,5% en komen – indien ze aan de aanvullende voorwaarden voldoen – in aanmerking voor een vangnetuitkering over 2019.
Als alle tekorten op de bijstandsuitkeringen bij elkaar worden opgeteld komen we uit op een totaal van € 153 miljoen. De totale overschotten komen uit op € 203 miljoen.3
Stand per:
Gemeentegrootte
9-3-2020
Nederland
Klein
Middelgroot
Groot
Ontvangen formulieren BvdU 2019
355 (100%)
46 (13%)
180 (51%)
129 (36%)
Tekort en overschot naar categorie:
Tekort >7,5%
37 (10%)
2 (1%)
21 (6%)
14 (4%)
Tekort 0–7,5%
90 (25%)
14 (4%)
37 (10%)
39 (11%)
Overschot 0–7,5%
137 (39%)
14 (4%)
77 (22%)
46 (13%)
Overschot >7,5%
91 (26%)
16 (5%)
45 (13%)
30 (8%)
Welke gemeenten zijn de «voordeelgemeenten» die dus het overschot op het bijstandsbudget mogen behouden en hoe groot zijn die overschotten dan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel er per jaar aan overschot door gemeenten is gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u voor een verbetering van de verdeling van de middelen tussen pechgemeenten en voordeelgemeenten?
De termen «pechgemeenten» en «voordeelgemeenten» wekken ten onrechte de suggestie dat gemeenten geen invloed hebben op hun financiële situatie rondom de «BUIG». Vanaf 2004 zijn gemeenten volledig financieel verantwoordelijk geworden voor de bijstand. Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Participatiewet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering aan gemeenten (het macrobudget) bij wet vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is dat dit bedrag toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten tezamen. SZW is verantwoordelijk voor de verdeling van het macrobudget over de gemeenten. Daarbij maken we gebruik van een objectief verdeelmodel, dat de noodzakelijke bijstandsuitgaven op gemeenteniveau zo goed mogelijk inschat op basis van een uitgebreide set van factoren, zoals kenmerken van huishoudens en de lokale arbeidsmarktsituatie. Het budget dat met behulp van het model wordt geraamd is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan het bedrag dat feitelijk door een gemeente wordt uitgegeven. Het systeem van objectieve budgettering is bedoeld om gemeenten te stimuleren via beleid en uitvoering de bijstandsuitgaven zo goed mogelijk in de hand te houden. Geeft een gemeente minder uit dan je op basis van het model zou verwachten, dan mag de gemeente het overschot houden. Geeft een gemeente meer uit, dan zal de gemeente het tekort, tot een bepaald eigen risico, uit eigen middelen moeten dekken. Overigens worden alleen gemeenten met meer dan 40.000 inwoners volledig objectief verdeeld. Kleinere gemeenten worden (deels) verdeeld op basis van de historische uitgaven in die gemeenten.
Overschotten kunnen gemeenten onbeperkt en vrij besteden aan andere doelen. Dit sluit aan bij de beleidsvrijheid die gemeenten hebben voor de middelen die ze via de algemene uitkering van het Gemeentefonds ontvangen. Ik hecht eraan daarbij aan te geven dat gemeenten zijn gebonden aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het betalen van bijstandsuitkeringen. Het objectieve verdeelmodel is gebaseerd op deze wettelijke verplichtingen. Gemeenten die in staat zijn gebleken om minder aan bijstandsuitkeringen uit te geven dan het aan hen verstrekte budget, hebben mijns inziens laten zien binnen de wettelijke randvoorwaarden effectiever te zijn in het verhogen van de uitstroom of beperken van de instroom dan de gemiddelde gemeente in Nederland. Omgekeerd zullen gemeenten met tekorten worden gestimuleerd om de effectiviteit van beleid en uitvoering te verhogen. Binnen de huidige verdeelsystematiek is een bepaalde mate van solidariteit ingebouwd. Gemeenten die te maken hebben met grote tekorten (in 2019 >7,5%) komen in aanmerking voor een vangnetuitkering (mits er ook aan de aanvullende voorwaarden is voldaan). Deze vangnetuitkeringen worden met twee jaar vertraging uit het macrobudget gefinancierd, waardoor de lasten ervan over alle gemeenten worden verdeeld.
Kunt u uitleggen waarom het in het huidige stelsel mogelijk is dat gemeenten onbeperkt voordeel kunnen halen uit het budget Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG-budget), en dat dit budget vrij besteedbaar is, en dus ook aan andere doelen dan kwetsbare mensen kan worden besteed?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitspraak van juli 2019 de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangeeft dat het Ministerie van SZW ook onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van de uitkomst van het verdeelmodel, omdat de onevenredigheid van de uitkomsten van het verdeelmodel volgens de CRvB aan de voorkant al door het Ministerie van SZW onderzocht zouden moeten zijn? Op welke manier heeft u, gezien de uitkomst van deze procedure waarbij het ministerie in het ongelijk gesteld is, dit onderzoek nu vormgegeven?
Ik ken de inhoud van de uitspraken van de CRvB. Er is aan de voorkant uitvoerig onderzoek gedaan naar zowel de opzet als de uitkomsten van het verdeelmodel. In de aanloop naar de invoering van het nieuwe verdeelmodel in 2015 zijn diverse experts en een begeleidingscommissie bestaande uit o.a. VNG, Divosa, de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv, opgegaan in de Raad voor Openbaar Bestuur), individuele gemeenten en de Ministeries van Financiën en BZK betrokken geweest. De experts en de Rfv hebben geadviseerd het gekozen verdeelmodel in te voeren. Later is door de Rfv geconstateerd dat er in de verdeling voor 2015 en 2016 knelpunten zaten, die voor het jaar 2017 opgelost zouden moeten worden. De CRvB heeft de constateringen van de Rfv ook betrokken in zijn uitspraak van juli 2019 over de bijstandsbudgetten in 2015.
In de jaren daarna heeft SZW, mede op advies van de Rfv, gewerkt aan doorontwikkeling van het verdeelmodel. Daarbij zijn wederom experts en een begeleidingscommissie nauw betrokken geweest. Met name in 2017 is een grote stap gezet in het nieuwe verdeelmodel, waarbij de knelpunten die de CRvB voor de jaren 2015 (en eigenlijk ook 2016) constateert zijn weggewerkt. Het oordeel van de Rfv over model 2017 is dan ook positief. In 2017 hebben SEO Economisch Onderzoek en Atlas voor gemeenten onderzoek gedaan naar de uitschieters van het verdeelmodel en hoe plausibel die zijn.4 Dit onderzoek toont de relatie aan tussen specifiek beleid en uitvoering enerzijds en tekorten en overschotten anderzijds.
Het uitgangspunt van de verdeelsystematiek is om de budgetten zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de noodzakelijke uitgaven van gemeenten. SZW laat de berekening van de objectieve budgetten uitvoeren door SEO Economisch Onderzoek en Atlas voor gemeenten. Deze berekening komt zeer zorgvuldig tot stand, waarbij alle afzonderlijke stappen door meerdere onderzoekers en door medewerkers van het ministerie worden gecontroleerd. De uitkomsten van de verdeling worden aan diverse toetsen onderworpen.
Wat legitimeerde het gebruik van een alternatief verdeelmodel (model 2017) als model om een nieuw besluit over het jaar 2015 op te baseren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik de berekening van de nieuwe budgetten gebaseerd op model 2017, omdat dit het eerste jaar is na 2015 waarin rekening is gehouden met de centrumfunctie en bovendien gebruik wordt gemaakt van integrale gegevens. Daarmee wordt naar mijn oordeel recht gedaan aan de uitspraak van de CRvB, waarin immers is overwogen dat met name het ontbreken van die factoren in de verdeling voor 2015 leidde tot een onevenredige benadeling van de vier gemeenten.
Op welke manier gaat u de onderzoeksplicht als bedoeld in bovenstaande vraag in de toekomst vormgeven?
De uitspraak van de CRvB heeft betrekking op de bijstandsbudgetten in 2015 van vier gemeenten. Bij de invoering van het nieuwe verdeelmodel in 2015 is sprake geweest van relatief grote herverdeeleffecten, ook met de toepassing van de overgangsregeling. In de jaren daarna zijn de herverdeeleffecten elk jaar minder geworden. Inmiddels is het verdeelmodel uitontwikkeld. Ik blijf wel in goed overleg met gemeenten, Divosa en de VNG over de uitkomsten. Verder zal ik de onderzoeksplicht in de toekomst op dezelfde manier vormgeven als dat ik de afgelopen jaren heb gedaan, zie mijn antwoord op vraag 8.
Vindt u ook dat gemeenten op individueel niveau voorzien moeten worden van een kostendekkende financiering voor de uitvoering van de bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten een tekort of een overschot hebben?
Sinds 2004 is er geen sprake meer van een declaratiestelsel. Op macroniveau worden de bijstandsuitgaven toereikend geraamd. Voor individuele gemeenten kan sprake zijn van tekorten en overschotten. Dit is het resultaat van een systeem van objectieve budgettering. Daarmee ontstaat een financiële prikkel voor gemeenten om de bijstandsuitgaven te beperken.
Hoe heeft u invulling gegeven aan het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) om tot financiële compensatie over te gaan voor de tekorten die ontstaan bij gemeenten? Klopt het dat van compensatie in de zin van het ROB-advies geen sprake is geweest?
U doelt vermoedelijk op de macrotekorten in 2016 en 2017 die zijn ontstaan door de verhoogde instroom van vergunninghouders vanaf 2015. Volgens de reguliere ramingssystematiek worden tekorten via de realisaties verwerkt in het macrobudget van het volgende jaar. Structurele afwijkingen tussen macrobudget en macro realisaties zijn daarmee niet mogelijk. Indien sprake is van grote tekorten, is het voor gemeenten tijdelijk wel een grotere opgave om hun begroting rond te krijgen. Daarom hebben het Rijk en de VNG eind 2015 met het oog op de bovengemiddelde asielinstroom afgesproken dat gemeenten voor de jaren 2016 en 2017 bij SZW voorfinanciering kunnen aanvragen.5Gemeenten hebben daar slechts beperkt gebruik van gemaakt. In 2018 heeft de ROB geadviseerd om bij de raming van het macrobudget 2018 en 2019 rekening te houden met het extra beroep op het vangnet uit de jaren 2016 en 2017 die het gevolg zijn van de verhoogde asielinstroom.6 Naar aanleiding van dit ROB-advies hebben Rijk en VNG nieuwe afspraken gemaakt. Onderdeel van deze afspraken is dat de verhoogde asielinstroom in 2018 en 2019 in de ramingen wordt verwerkt. Daarmee is de discussie tussen Rijk en VNG over de tekorten op het macrobudget in 2016 en 2017 afgesloten. In 2018 en 2019 is er sprake van een overschot op het macrobudget.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten al te maken hebben met tekorten op de jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), dat het budget voor inburgering nog niet geregeld is en dat er voor het probleem van de verdeelsystematiek van de bijstandsbudgetten nog geen structurele oplossing door u is geboden? Wat vindt u ervan dat gemeenten al deze tekorten zelf hebben moet opvangen en dat zonder gewijzigd beleid ook in de toekomst zullen moeten blijven opvangen? Deelt u de zorgen dat heel veel mensen hier straks de dupe van gaan worden? Welke aanpak stelt u voor om deze tekorten in het gehele sociale domein op te lossen?
Ik vind het, gezien de vrije besteedbaarheid van de middelen, goed dat de tekorten worden bezien in de context van het bredere sociale domein.
Gemeenten kennen op diverse dossiers financiële opgaven. Om deze te verlichten heeft het kabinet vorig jaar extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 mln in 2019, € 300 mln in 2020 en € 300 mln in 2021. Het kabinet heeft met gemeenten een onderzoek afgesproken naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg (vanaf 2022). Dat onderzoek vindt dit jaar plaats. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. Over de financiële opgave van de nieuwe wet Inburgering worden constructieve gesprekken gevoerd met de VNG. Het kabinet neemt hiermee de zorgen serieus en blijft met gemeenten in gesprek over de opgaven die lokaal zijn of worden belegd.
De uitkomsten van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 (zie bijlage 5F van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders) een agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins danwel een besluitenlijst gemaakt? Zo ja, bent u bereid om deze naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage bij e-mail van 6 juni 2014 van het Openbaar Ministerie (hierna OM) aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna VenJ) wordt melding gemaakt van een reflectiebijeenkomst (item F0001 en F0002). Door het OM wordt in een e-mail van 1 juli 2014 (F0004) desgevraagd aan VenJ bevestigd dat er een reflectiebijeenkomst is geweest. Agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins dan wel een besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Zo de stukken bestaan, zijn het OM-interne stukken.
Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken van het OM die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014 een agenda/documenten/(handgeschreven) aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, danwel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst gemaakt? Bent u bereid om deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Een agenda/documenten/(handgeschreven)aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, dan wel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014, heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen.
Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om al het e-mail verkeer, inclusief bijlagen, tussen het openbaar ministerie (OM) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het OM, ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de oud Minister van Veiligheid en Justitie aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar u bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakt naar de Kamer toe te sturen? Zo nee, kunt u dan per e-mail en bijlage aangeven waarom niet?2
Ik heb op 3 februari jl. Uw Kamer bericht over de uitkomsten van het onderzoek inzake Wilders. In dat uitzonderlijke onderzoek heb ik al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om met de door mij geformuleerde zoekvraag nader te bezien of er binnen mijn organisatie nog relevante documenten voorhanden waren die mij tot dan toe niet bekend waren.
Zoals reeds in mijn brief van 3 februari jl. aangegeven hecht ik eraan te onderstrepen dat dit een uiterst bijzondere casus betreft.
In deze zaak is sprake van een complexe samenloop van het informatieproces aan uw Kamer, het informatieproces in de strafzaak tegen het Kamerlid Wilders en openbaarmaking binnen de kaders van de Wet openbaarheid van bestuur in de beroepsprocedure bij rechtbank Midden-Nederland.
Ik zal ten aanzien van dit verzoek op dezelfde wijze handelen en het e-mailverkeer, inclusief bijlagen aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar ik bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakte, verstrekken. U treft deze, voorzien van inventarislijst, geanonimiseerd als bijlage bij deze brief aan3. De bijlagen bij document 22 van de inventarislijst leg ik zo spoedig mogelijk- in lijn met mijn brief van 3 februari jl. – vertrouwelijk ter inzage4.
Kunt u bevestigen dat er in juni 2014 een voornemen tot sepot ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 bestond? Zo ja, op welke gronden? Bent u bereid om dit sepotbericht of deze berichten aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Een sepotbericht ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Evenmin heb ik er kennis van of deze bestaan. Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Is oud-minister Opstelten destijds gekend over dit sepotbericht of deze sepotberichten? Zo ja, wat heeft hij hierover kenbaar gemaakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 16 maart 2020 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De verkoop van nazi-boeken op Bol.com |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amazon is om, maar Bol.com weigert kindernaziboek te verwijderen: «Ze moeten zich doodschamen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een online boekhandel verantwoordelijk is voor welke boeken het al dan niet verkoopt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het vergt immers een besluit om een product voor verkoop aan te bieden of dit juist niet te doen.
Deelt u de mening dat met de verkoop van boeken, zoals «Der Giftpilz» van Julius Streicher, «Blood and Honor» van Alfred Rosenberg of «die Schutzstaffel als Antibolschewistische Kampforganisation» van Heinrich Himmler, nazi-gedachtengoed wordt verkocht? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitlatingen over individuele situaties, maar in zijn algemeenheid stel ik voorop dat het nazi-gedachtegoed haaks staat op het uitgangspunt binnen onze samenleving dat iedere burger zich een volwaardig burger moet weten en voelen, en gevrijwaard moet blijven van discriminatoire uitlatingen en handelingen. Ik acht de verkoop van boeken met nazigedachtegoed om redenen anders dan educatie of cultureel-historische motieven dan ook zeer ongewenst en moreel verwerpelijk. In voorkomende gevallen zal het Openbaar Ministerie bij de verspreiding van dergelijk materiaal conform de Aanwijzing discriminatie optreden.
Kan het verkopen van boeken die het nazi-gedachtengoed dragen strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wetsartikelen? Zo nee, waarom niet?
In artikel 137e Sr is onder meer en voor zover hier van belang strafbaar gesteld het anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van voorwerpen waarin een discriminerende uiting is vervat. Of het verkopen van de boeken die nazigedachtegoed uitdragen, daadwerkelijk strafbaar is, dient van geval tot geval te worden beoordeeld, met inachtneming van de vaste jurisprudentie.2
Is er reeds aangifte gedaan tegen Bol.com dan wel ambtshalve vervolging ingesteld?
Ja, er is aangifte gedaan tegen Bol.com B.V. Het is aan het OM om te beslissen of er tot vervolging wordt over gegaan.
Kunt u in contact treden met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in Nederland, onder andere om hun gevoelens in deze te peilen?
Geregeld voer ik overleg met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, waarin ook dit soort incidenten aan de orde komen. Specifiek over deze vragen is contact gezocht met het Centraal Joods Overleg (CJO). Het CJO heeft aangegeven verbolgen te zijn over het feit dat dit soort antisemitische lectuur te koop wordt aangeboden. Zoals ik al aangaf acht ik zelf ook de verkoop van boeken met nazigedachtegoed om redenen anders dan educatie of cultureel-historische motieven zeer ongewenst en moreel verwerpelijk.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over het bericht dat de Technische Unie de stakingsregels breekt |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in tegenstelling tot de indruk die u bij het antwoord op vraag zes wekt, Alternatief voor Vakbond (AVV) helemaal geen lid is van het (sociaal) fonds waar u op doelt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoord is het bekostigen van de werkgeversbijdragen mogelijk vanuit fondsen, zoals het Fonds Industriële Bonden. Essentieel daarbij is dat dit geen avv’d bedrijfstakfonds is. Voor cao-partijen die niet bij dit fonds zijn aangesloten kunnen vergelijkbare afspraken worden gemaakt.
Daarnaast kent de sector Technische Groothandel een eigen (sociaal) fonds. Het gaat om Stichting Fonds Kollektieve Belangen (FKB) voor de Technische Groothandel, opgericht door Werkgevers Technische Groothandel (WTG), FNV Handel, CNV Dienstenbond en De Unie, met het doel activiteiten te financieren die gericht zijn op het bevorderen van de goede arbeidsverhoudingen. Alle betrokken cao-partijen en overige subsidie-verzoekende instellingen kunnen voor deze activiteiten een bijdrage van Stichting FKB ontvangen, voor zover deze betrekking heeft op de activiteiten die vallen binnen de doelstelling van het fonds en door het bestuur zijn geaccordeerd. Alleen de in de statuten van het FKB opgenomen activiteiten lenen zich voor financiering uit het algemeen verbindend verklaarde (avv’de) fonds.
Enkele voorbeelden van activiteiten uit de technische groothandel zijn het geven van voorlichting en informatie over de cao, het verrichten van onderzoek naar maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van werknemers in de branche en het aanbieden van vakopleidingen. Financiering van het formele cao-overleg – zowel voor de cao FKB als voor de reguliere arbeidsvoorwaarden-cao voor de Technische Groothandel – is daarbij per definitie niet toegestaan.
Bent u ervan op de hoogte dat in tegenstelling tot de indruk die u bij het antwoord op vraag zes wekt, het wel degelijk hoogst ongebruikelijk en zelfs in strijd met nationale en internationale wet- en regelgeving is dat AVV vooraf 50.000 euro heeft gekregen van werkgevers?
In mijn eerdere antwoord heb ik gezegd dat het niet ongebruikelijk is dat vakbonden een werkgeversbijdrage ontvangen, het zogenaamde vakbondstientje. De werkgeversbijdrage is bedoeld om het cao-overleg te bevorderen en de vakbonden te ondersteunen bij het werk dat zij verrichten. De inspanningen van de vakbonden komen niet alleen ten goede aan de eigen leden, maar aan alle werknemers in de sector. Zoals in mijn eerdere antwoord eveneens gezegd zijn cao-partijen, binnen de grenzen van de (inter)nationale wet- en regelgeving, vrij om te bepalen hoe zij een regeling met betrekking tot de werkgeversbijdrage vormgeven. Het is niet mogelijk de bijdrage te financieren uit een avv’d bedrijfstakfonds. Wel kan de bijdrage bekostigd worden uit een niet avv’d fonds, zoals het FIB. Voor cao-partijen die niet bij dit fonds zijn aangesloten kunnen aparte afspraken worden gemaakt die niet op voorhand strijdig zijn met ILO-verdragen.
Volgens art.2 van ILO-verdrag 98 moeten werknemersorganisaties beschermd worden tegen inmenging van werkgevers of werkgeversorganisaties. Hieronder wordt in elk geval verstaan het verlenen van steun met financiële of andere middelen aan werknemersorganisaties, met het doel deze organisaties onder controle van werkgevers of werkgeversorganisaties te plaatsen. Of sprake is van overtreding van deze bepaling kan door de rechter worden beoordeeld in een juridische procedure. Een belanghebbende moet in dat geval aannemelijk maken dat met het verlenen van (financiële) steun aan een werknemersorganisatie beoogd is deze onder controle van werkgevers of werkgeversorganisaties te plaatsen. In een avv-procedure kunnen belanghebbenden middels bedenkingen ook het punt van onafhankelijkheid van contracterende partijen adresseren. Het besluit tot avv wordt in het geval van bedenkingen met redenen omkleed.
Voor een nadere toelichting op de ILO-procedure verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Erkent u dat een betaling vooraf en rechtstreeks van werkgevers in strijd is met het door Nederland ondertekende International Labour Organization (ILO)-verdrag en dat dit in tegenstelling tot de indruk die u wekt bij de beantwoording, helemaal niets te maken heeft met het vakbondstientje?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u gelet op bovenstaande vragen bereid om nogmaals de vraag te beantwoorden of het juist is dat in tegenstelling tot een reguliere werkgeversbijdrage achteraf, AVV bij voorbaat 50.000 euro heeft gekregen? Is dit in strijd met het ILO-verdrag? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Partijen bepalen zelf hoe zij een eventuele werkgeversbijdrage vormgeven, dit kent geen vaste verschijningsvorm. Of in deze casus sprake is van strijdigheid met het ILO-verdrag, bijvoorbeeld omdat er een betaling vooraf is gedaan, is niet aan mij om te beoordelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Wordt er in deze en soortgelijke situaties überhaupt toezicht gehouden op het naleven van het ILO-verdrag of andere nationale en internationale wet- en regelgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De ILO kent een toezichtmechanisme waarin op verschillende manieren naleving van de regels uit ILO-verdragen wordt bewaakt. Zo dienen lidstaten bijvoorbeeld te rapporteren over de wijze waarop de principes in ILO-verdragen worden nageleefd. Deze rapportages worden geanalyseerd door een onafhankelijke Commissie van Experts. Uit deze analyses vloeit een rapport voort dat jaarlijks tijdens de Committee on the Application of Standards (CAS) wordt besproken. De Commissie van Experts presenteert aan de Internationale Arbeidsconferentie de bevindingen ten aanzien van landen waar problemen zijn met de implementatie of de uitvoering van ILO-verdragen.
Het toezichtmechanisme van de ILO kent ook de procedure van het Committee on the Freedom of Association (CFA). Hier kunnen vakbonden en werknemersorganisaties bijvoorbeeld een klacht indienen wanneer in een lidstaat het principe van collectief onderhandelen, zoals vastgelegd in ILO-Verdrag 98, niet correct zou worden nageleefd. Het CFA is een vaste commissie van de Beheersraad van de ILO, die tripartiet is samengesteld en onder leiding staat van een onafhankelijke voorzitter. Het CFA kan vervolgens, indien strijdigheid met genoemd verdrag wordt geconstateerd, via de Beheersraad aanbevelingen doen aan de betreffende lidstaat.
Voor de nationale procedure voor avv van sociale fondsen is relevant dat wordt getoetst of geen sprake is van evidente strijdigheid met de wet. Daarnaast worden de jaarverslagen van deze avv’de fondsen verplicht gecontroleerd door een accountant, waarbij deze moet verklaren dat de uitgaven van het fonds conform de statutaire bestedingsdoelen zijn gedaan. Deze stukken worden jaarlijks door mij gecontroleerd op evidente strijdigheden met de Wet AVV en het Toetsingskader AVV.
Het bericht dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen meehelpen bij operaties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat vertegenwoordigers van fabrikanten van bekkenbodemmatjes actief meehelpen bij operaties in de operatiekamers van ziekenhuizen?
Het is mij bekend dat productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten in sommige gevallen tijdens operatieve ingrepen in de operatiekamer aanwezig zijn om technische ondersteuning te geven. Het betreft met name operatieve ingrepen waarbij (nieuwe) implantaten geplaatst dan wel gereviseerd worden. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur en de zorginstelling om te bepalen op welke wijze de productspecialist wordt ingezet in de operatiekamer tijdens de operatie, zodanig dat dit leidt tot goede zorg. Daarbij geldt als voorwaarde onder meer het convenant «Veilige toepassing medische technologie in de medisch specialistische zorg1», dat bekwaamheidsborging vraagt van zorgverleners bij gebruik van medische technologie.
Bent u van mening dat deze onbevoegde assistentie ongewenst is, mede in het licht van onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de effectiviteit en veiligheid van bekkenbodemmatjes?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verhaal van een van de bij Meshedup-aangesloten patiëntes, over de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de fabrikant bij haar operatie?1
Ik betreur het wanneer patiënten vervelende ervaringen hebben met zorg. Ik ken uiteraard niet de hele achtergrond van deze kwestie, maar op grond van de informatie die ik heb ben ik inderdaad van mening dat het zorgvuldig was geweest wanneer de arts de patiënt voor de operatie tenminste had geïnformeerd over de aanwezigheid van een productspecialist en de redenen daarvoor. Het is echter niet zo dat het in alle gevallen wettelijk verplicht is om die patiënt te informeren en om toestemming te vragen. Dit hangt af van de rol van een productspecialist tijdens een operatieve ingreep. In veel gevallen is een productspecialist betrokken bij de behandeling, omdat deze de operateur adviseert over de toepassing van het medisch hulpmiddel of implantaat bij de patiënt. Er kunnen echter ook situaties zijn waarbij de productspecialist geen rol heeft bij de behandeling en bijvoorbeeld in het kader van een eigen onderzoek van de fabrikant aanwezig is. De patiënt moet geïnformeerd worden over de aanwezigheid van de productspecialist en daarvoor toestemming geven, wanneer deze niet direct betrokken is bij de behandeling. Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te bepalen wat deze rol is en of het informeren van de patiënt en om toestemming vragen verplicht is. De operateur kan ook wanneer het niet verplicht is om de patiënt te informeren en om toestemming te vragen, toelichten waarom een productspecialist aanwezig is en eventuele bezwaren van de patiënt in overweging nemen. De arts heeft op grond van de WGBO immers de plicht de patiënt op duidelijke wijze te informeren over onder meer de behandeling. Onderdeel van het uitvoeren van deze informatieplicht is informatie over de aard van een medische verrichting. Hoe de informatieplicht precies wordt uitgevoerd verschilt per situatie en hangt ook af van de informatiebehoefte van de patiënt. Als een operatieve ingreep of de toepassing van een medisch hulpmiddel kennelijk zo complex is dat de assistentie van een productspecialist nodig is, dan ligt het voor de hand om de patiënt daarover te informeren.
Deelt u de mening dat de arts in kwestie deze patiënt voor de operatie om toestemming had moeten vragen? Bent u het dus eens dat de patiënt in dit voorbeeld geen volledige informatie kreeg voorafgaand aan haar operatie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier eerder signalen over ontvangen? Zo ja, hoeveel? Van welke aard? Wat is gedaan met deze signalen?
De inspectie heeft geen signalen ontvangen over het feit dat er productspecialisten aanwezig zouden zijn tijdens operaties.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van deze misstanden, door alle ziekenhuizen te vragen om in kaart te brengen waar vertegenwoordigers van fabrikanten aanwezig zijn geweest tijdens operaties, welke fabrikant zij vertegenwoordigden en of de patiënt voor de operaties was geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk tijdsbestek kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe. Er kunnen goede redenen zijn voor de aanwezigheid van productspecialisten op de OK. Er is geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek omdat er geen aanwijzingen zijn dat de aanwezigheid van productspecialisten leidt tot risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg. Productspecialisten kunnen tijdens operatieve ingrepen de technische ondersteuning bieden aan de operateur en daarmee een bijdrage leveren aan de veilige en goede zorg. Zoals eerder aangegeven vind ik het zorgvuldig om de patiënt te informeren over de aanwezigheid van een productspecialist tijdens een ingreep, maar is dit niet wettelijk verplicht wanneer deze productspecialist betrokken is bij de behandeling.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze misstanden in de toekomst niet meer voorkomen?
Het is de verantwoordelijkheid van de operateur om te zorgen dat er ook als een productspecialist van een hulpmiddelenfabrikant aanwezig is tijdens een operatieve ingreep, er goede en veilige zorg wordt geleverd en de patiënt hierover zorgvuldig wordt geïnformeerd. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het bericht dat zorgverzekeraars de revalidatiezorg het mes op de keel zetten |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars zo hard inzetten op kostenbeheersing dat meer dan de helft van de zeventien revalidatiezorginstellingen verlies draait?1
Allereerst merk ik op dat er de afgelopen periode door COVID-19 veel gebeurd is en de impact op onze samenleving groot is. Zo ook voor de revalidatiezorg. In verschillende media en in de Kamer is aandacht geweest voor zowel de grote terugval in het aantal verwijzingen voor behandelingen als het uitstellen van reguliere niet COVID-19 zorg. Ik vind het van belang dat de voorbereidingen om de reguliere zorg doorgang te laten vinden en de communicatie naar patiënten hierover goed verlopen. Daarom heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om regie te nemen op het zo goed en efficiënt mogelijk doorgang te laten vinden van andere zorg dan COVID-19 zorg. Ook heb ik om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de crisis afspraken gemaakt met zorgverzekeraars voor de zorgaanbieders in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Die gelden uiteraard ook voor aanbieders van revalidatiezorg.
Van belang is dat medisch specialistische revalidatiezorg van goede kwaliteit toegankelijk blijft voor patiënten. Alle partijen moeten hier een bijdrage aan leveren, met aandacht voor de financiële gezondheid binnen de sector. Het is normaliter aan individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende afspraken te maken over de te leveren zorg en welke betalingen ertegenover staan. Het is belangrijk dat partijen, zeker nu, hierover met elkaar in gesprek zijn.
In het interview benoemt de directeur van Revalidatiezorg Nederland (RN) ook terecht dat de toereikendheid van de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa een belangrijk onderwerp van discussie is in de sector. Voor nadere informatie hierover verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars te hard inzetten op kostenbeheersing bij de revalidatiezorginstellingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de landelijke wachttijden binnen de revalidatiezorg? Zo ja, kunt u inzicht geven in deze wachttijden per aandoening en per regio? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gehele medisch specialistische zorg (msz) – medisch specialistische revalidatiezorg (msrz) valt daaronder – zijn zorgaanbieders verplicht om hun wachttijden te publiceren en aan te leveren aan de NZa in een vast format2.
Deze wachttijden zijn inzichtelijk via de websites van zorgaanbieders. Daarnaast zijn de cijfers van de msz die de NZa verzamelt sinds 2019 te raadplegen via volksgezondheidenzorg.info, ook per provincie. Vanwege de grote verschillen tussen patiënten die msrz nodig hebben is het niet mogelijk om dit per aandoening inzichtelijk te maken, wel maken de zorgaanbieders op hun websites onderscheid in een aantal diagnosegroepen.
Wat gaat u doen om de wachtlijsten in de revalidatiezorg te verkleinen en de kwaliteit te verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wachttijden in de msz zijn een belangrijk aandachtspunt die continue onze aandacht vragen. Op het verminderen van wachttijden zijn verschillende acties gezet. In december 20193 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over het onderzoek van de NZa naar de inspanningen die zorgverzekeraars doen om invulling te geven aan hun zorgplicht. Zorgverzekeraars zetten zich actief in om wachttijden te beperken daar waar de knelpunten het grootst zijn. Maar de NZa constateert ook dat zorgverzekeraars de effectiviteit van wachtlijstbemiddeling en de gemaakte afspraken met zorgaanbieders beter zouden kunnen evalueren. Zorgverzekeraars worden in dit rapport met naam genoemd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa gevraagd toe te zien of zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over wachttijden. De NZa is bezig om aan de hand van de wachttijden die aanbieders moeten aanleveren haar toezicht toe te spitsen naar de regio’s met de grootste problemen en bekijkt daar of partijen (aanbieders en verzekeraars) zich voldoende inspannen om de wachttijden te verminderen.
Daarnaast hebben partijen in het hoofdlijnenakkoord msz afgesproken om zich in te spannen om zorg binnen de Treeknorm te (blijven) leveren. Ik verwacht dat partijen hierin hun verantwoordelijkheid nemen en zal hen waar nodig aansporen en op aanspreken. Ook zal de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waaraan partijen zich ook hebben gecommitteerd een bijdrage leveren aan het verminderen van wachttijden.
De kwaliteit van zorg is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep. Zij nemen dan ook zelf initiatief hiertoe. RN en de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) ontwikkelen een systeem, Revalidatie Impact, om uitkomstmaten te verzamelen, te vergelijken en te analyseren. Het doel van partijen is kwaliteitsverhoging en doelmatigheid van zorg. Deze ontwikkeling vind ik belangrijk omdat de zorg hierdoor (meer) vergelijkbaar wordt en partijen met deze informatie goede afspraken kunnen maken.
Ziet u een relatie tussen de zorgverzekeraars die te hard inzetten op kostenbeheersing en de toenemende wachtlijsten in de revalidatiezorg en de onder druk staande kwaliteit? Zo ja, waarom heeft u eerder niet ingegrepen?
De NZa en de IGJ zien erop toe dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich houden aan hun wettelijk verplichtingen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat in geval van een naturapolis betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden binnen redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. Als het nodig is, kunnen de NZa en de IGJ ingrijpen.
Bent u het eens met de directeur van Revalidatie Nederland dat in de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-tarieven nauwelijks rekening wordt gehouden met de steeds complexere zorgvraag, waardoor de maximumtarieven niet altijd kostendekkend zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen periode heeft de NZa samen met RN, de VRA en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een uitgebreid traject doorlopen om te komen tot een nieuwe productstructuur die meer recht doet aan de door revalidatie instellingen geleverde zorg en tegelijkertijd meer inzicht geeft in de daadwerkelijk geleverde zorg. Op basis van dit traject is de NZa voornemens om per 2021 patiëntgroepen toe te voegen aan de productstructuur, zodat een meer inhoudelijk contracteergesprek mogelijk is. Er zullen geen grote wijzigingen in de dbc-productstructuur zelf worden doorgevoerd. Omdat vooral is gewerkt aan een nieuwe productstructuur, wat veel inzet van alle betrokken partijen heeft gevraagd, zijn de tarieven in overleg met partijen tussentijds alleen geïndexeerd. Binnen dit traject is de NZa voornemens om de tarieven voor de medisch specialistische revalidatiezorg per 2021 te herijken. Alle instellingen die revalidatiezorg leveren, hebben eind vorig jaar kostprijzen over boekjaar 2018 aangeleverd aan de NZa. Omdat geen grote wijzigingen in de dbc-zorgproducten worden doorgevoerd, kunnen deze kostprijzen worden gebruikt om de tarieven met ingang van 2021 te herijken. De hierover door de NZa met partijen gevoerde gesprekken zijn volgens de NZa positief verlopen en tarieven worden naar verwachting dan ook per 2021 herijkt.
Het effect van het verbod op plastic rietjes op mensen met een beperking. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbod op plastic rietjes is ramp voor mensen met een beperking»?1
Ja.
Klopt het dat voor mensen met bijvoorbeeld spasmen, drinken via een plastic rietje de enige methode is waarop men dat zelfstandig kan doen, omdat er geen bruikbare alternatieven zijn?
Sommige mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, gebruiken inderdaad plastic rietjes om zelfstandig te kunnen drinken. Dit is nodig vanwege specifieke eigenschappen die plastic rietjes wel hebben en andere typen rietjes niet. Voorbeelden zijn: de flexibiliteit, zachtheid, buigzaamheid (tussenstuk), afknipbaarheid, schoonmaakbaarheid. Er zijn op dit moment alternatieven voor plastic rietjes op de markt, gemaakt van andere materialen zoals riet, papier, siliconen. Deze materialen hebben echter nog niet deze genoemde gewenste eigenschappen die plastic rietjes wel bezitten. Op dit moment lijkt er nog geen alternatief voor bepaalde specifieke toepassingen van plastic rietjes.
Is bij het aangekondigde verbod op productie en verkoop van plastics voor eenmalig gebruik per 1 januari 2021, vanuit Europa gesproken over de gevolgen voor mensen met een beperking?2
De Europese Unie (EU) wil wegwerpplastic verminderen. Door de Europese Commissie is hiervoor een richtlijn gemaakt: de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP-richtlijn). In deze SUP-richtlijn is onder andere opgenomen dat er in 2021 een verbod komt op bepaalde plastic wegwerpproducten, waaronder rietjes.
Alle EU-lidstaten moeten deze richtlijn implementeren in hun nationale wetgeving. Hiertoe stelt het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op: het Besluit Kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Voor de zomer van 2020 kan iedereen reageren op de concept AMvB via een internetconsultatie. De nieuwe wetgeving gaat in op 1 juli 2021.
De richtlijn is in hoog tempo tot stand gebracht. Voorafgaand aan de richtlijn heeft wel de gebruikelijke consultatie door de Europese Commissie plaatsgevonden en is met stakeholders gesproken. In Nederland is dit specifieke punt niet aan de orde geweest bij de inbreng voor de richtlijn, mede omdat de uitzondering voor medisch gebruik al geborgd werd.
Deelt u de mening dat wanneer deze rietjes niet meer geproduceerd en ter beschikking worden gesteld aan mensen met een beperking die ervan afhankelijk zijn, ze aan zelfstandigheid en daardoor aan kwaliteit van leven inboeten?
Mensen met een beperking, waaronder bijvoorbeeld mensen met spasmen, moeten zoveel mogelijk naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen in de maatschappij. Dit gaat uiteraard ook over het zelfstandig kunnen eten en drinken. Op dit moment maakt een aantal mensen met een beperking hiervoor gebruik van plastic rietjes. Deze mensen moeten ook na de invoering van het verbod op wegwerpplastic de mogelijkheid behouden om zelfstandig te kunnen drinken.
Begrijpt u de weerzin van deze doelgroep tegen een uitzonderingsmaatregel of beschikbaarstelling via een zorgconstruct, waardoor iemand gaat bepalen of men wel in voldoende mate beperkt is en hoeveel rietjes men dan mag hebben?
De EU SUP-richtlijn biedt een uitzondering voor het beschikbaar stellen van plastic rietjes na 1 juli 2021. Het verbodsartikel geldt voor «rietjes, tenzij die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG vallen». Deze richtlijnen gaan over medische hulpmiddelen. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van rietjes voor medische doeleinden.
In de AmvB Kunststofproducten voor eenmalig gebruik wordt die uitzondering uiteraard overgenomen, aangezien het om zuivere implementatie van de EU-richtlijn gaat.
Ik ben in overleg met belangenorganisaties over de behoefte die bij mensen met een beperking bestaat en welke uitzonderingsmogelijkheden de richtlijn biedt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is daarbij ook aangehaakt.
De wens om die uitzondering zoveel mogelijk buiten een zorgconstruct te houden ken ik en begrijp ik. We zullen (met de mensen om wie het gaat) bekijken of dit mogelijk is.
Bent u bereid om een overleg te organiseren tussen de doelgroep die vanwege hun beperking afhankelijk is van een plastic rietje en de fabrikanten om bruikbare alternatieven te bespreken en te organiseren?
Ik ben bereid (samen met het Ministerie van IenW) om zo’n overleg te organiseren om te onderzoeken welke alternatieve mogelijkheden er zijn.
Bent u bereid om in de wet een uitzondering te maken voor plastic rietjes, mocht er niet op tijd een bruikbaar alternatief zijn voor het plastic rietje?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht u geen uitzondering op de wet te willen maken, op welke wijze wilt u de beschikbaarheid van plastic rietjes voor de doelgroep dan organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
De plannen voor 'grootste windpark ter wereld' boven Eemshaven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Plannen voor «grootste windpark ter wereld» boven Eemshaven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde initiatief substantieel kan bijdragen aan de realisering van de doelstellingen van het Klimaatakkoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Klimaatakkoord is een gezamenlijke opgave. Ik juich het toe dat de initiatiefnemers plannen maken die kunnen bijdragen aan het realiseren van het Klimaatakkoord.
Zoals afgesproken in het klimaatakkoord wordt wind op zee gezien als belangrijke klimaatneutrale energiebron voor de toekomst. Groene waterstof heeft veel potentie als energiedrager van duurzame energie. Ik zie dan ook potentie in dit soort projecten. Voor een project als dit is het noodzakelijk nieuwe gebieden voor wind op zee aan te wijzen. Het kabinet wijst deze gebieden aan via het Programma Noordzee. Bij de afwegingen rondom de aanwijzing van nieuwe gebieden zal ook de productie van waterstof en ontsluiting daarvan worden meegenomen.
Dit project bevindt zich momenteel nog in de absolute beginfase. De haalbaarheidsstudies moeten worden uitgevoerd en de investeringsbeslissing dient nog te worden genomen. Het is in mijn ogen daarom te vroeg om iets te zeggen over de (economische) effecten die het project kan hebben.
Deelt u de mening dat dit initiatief een belangrijke katalysator kan worden voor de grootschalige productie van waterstof wat Nederland een koploper van de waterstofeconomie kan maken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het initiatief tevens de potentie in zich heeft op de economische structuur van Noord-Nederland aanzienlijk te versterken?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u al in contact met de initiatiefnemers van dit project? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ik sta met veel partijen met ideeën en projecten in contact. Zo ook met de partijen achter dit idee.
Wat kan de Nederlandse overheid bijdragen aan de definitieve totstandkoming van dit project? Hoe gaat u daar zorg voor dragen?
Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen. Het project zelf is immers nog niet veel meer dan een idee waarvoor de haalbaarheidsstudie nog uitgevoerd moet worden. Hoe de eventuele bijdrage van de Nederlandse overheid aan dit project in de toekomst eruit zal zien, hangt af van de verdere uitwerking. Als er verder uitgewerkte plannen liggen, zal ik deze bestuderen en beoordelen of een verdere bijdrage van de overheid gepast is en hoe deze vorm krijgt.
Het bericht ‘Overheid voor rechter om etnisch profileren: 'Zo vernederend dat je kleur bepalend is' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid voor rechter om etnisch profileren: «Zo vernederend dat je kleur bepalend is»»?1
Ja.
Hoe duidt u de gebeurtenissen op Eindhoven Airport die vermeld worden in het bericht?
In onze brief van 8 juni 2018 hebben wij vermeld dat wij het vervelend vinden dat betrokkene de controle als kwetsend en discriminerend ervaren heeft. Dit standpunt is niet gewijzigd. Uiteraard hebben wij er begrip voor dat mensen het vervelend vinden als zij uit een groep reizigers geselecteerd worden voor een controle. Vanzelfsprekend staat voorop dat non-discriminatoir handelen altijd het uitgangspunt is in alle processen van de vreemdelingenketen, waaronder de door de Koninklijke Marechaussee (KMar) uitgevoerde controletaak aan de binnengrenzen van het Schengengebied in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV).
Kunt u het profileringssysteem dat de Koninklijke marechaussee (Kmar) gebruikt toelichten? Kunt u daarbij uitleggen in welke mate etniciteit meespeelt als risico-indicator binnen dit systeem? Kunt u ook de andere risico-indicatoren uiteenzetten? Weegt de ene risico-indicator zwaarder dan andere?
Het MTV wordt uitgevoerd op basis van de Vreemdelingenwet. Dit toezicht is informatiegestuurd en wordt op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie uitgevoerd. Daarvoor gebruikt de KMar verschillende informatiebronnen, die afkomstig zijn van diverse uitvoeringsorganisaties in Nederland, zoals bijvoorbeeld het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel. Ook informatie van andere lidstaten of Europese agentschappen, onder andere Europol of het Europese grens- en kustwacht agentschap, wordt gebruikt voor de uitvoering van de informatiegestuurde controles en het opstellen van risicoprofielen. De profielen die de KMar gebruikt, zijn samengesteld op basis van cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Onder risico-indicatoren wordt bijvoorbeeld verstaan de afgelegde reisroute en de samenstelling van het reisgezelschap maar ook etniciteit kan een indicator zijn. Op basis van de profielen wordt onder andere met behulp van technische middelen bepaald wie wordt gecontroleerd. De selectiebeslissing voor de MTV-controle is daarmee gebaseerd op objectiveerbare criteria zoals cijfers en trends, modus operandi, ervaringsgegevens en informatie van (inter)nationale partners. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van het normaal beeld, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Het uiterlijk voorkomen (waaronder etniciteit) kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectiveerbare indicatoren of informatie zoals hierboven genoemd.
Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1900) en de beantwoording op de Kamervragen van 4 mei 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2340).
Kunt u aangeven wat de noodzaak of urgentie is om proactief te controleren op basis van deze indicatoren, waaronder etniciteit?
De MTV-controles vinden plaats in het kader van de Vreemdelingenwet en hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan.
Door middel van de profielen kunnen zowel aan de buiten- als in de binnengrenszone risico’s vroegtijdig worden ingeschat, indien nodig met behulp van technologische middelen, en vervolgens op individueel niveau worden onderzocht. Door afwijkingen van het normaalbeeld op basis van gedrag, reisroutes en indicatoren zoals de samenstelling van het reisgezelschap en etniciteit met elkaar te combineren, is het mogelijk om een selectie te maken van personen die gecontroleerd dienen te worden. Hierdoor wordt de handhavingscapaciteit van de KMar effectief en efficiënt ingezet.
Op basis van welke gegevens wordt etniciteit als risicofactor meegenomen in de door de Kmar gebruikte profielen?
Etniciteit is nooit een op zichzelf staande risicofactor, maar wordt als indicator altijd in combinatie met andere indicatoren toegepast. Etniciteit wordt ook alleen dan als indicator meegenomen als er een objectieve rechtvaardiging is. Het kan een onderdeel zijn van de herkenbare persoonskenmerken die bij een signalering vermeld staan of een indicator zijn voor modus operandi binnen bepaalde fenomenen van illegale grensoverschrijding, illegaal verblijf of grensoverschrijdende criminaliteit.
Bent u van mening dat het proportioneel is om etniciteit onderdeel te laten zijn van de risico profielen? Zo ja, op basis waarvan?
De Vreemdelingenwet is de basis voor de controle aan de grenzen, zowel aan de buitengrenzen in het kader van grenstoezicht als de binnengrenzen in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). De controles hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Profileren is een belangrijk element voor de KMar om controles informatiegestuurd, professioneel en integer te kunnen uitvoeren. De KMar gebruikt profielen die berusten op historische ervaringen en cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Dit maakt het in mijn ogen proportioneel om etniciteit één van de indicatoren te laten zijn binnen de risicoprofielen.
Bent u van mening dat de wettelijke kaders en de praktijk van MTV-controles aanscherping behoeven om etnisch profileren tegen te gaan? Waarom wel, waarom niet?
Bij het selecteren van personen in het kader van een MTV-controle is de KMar gehouden aan het (inter)nationale juridisch kader met betrekking tot het non-discriminatie- en het gelijkheidsbeginsel die zijn vastgelegd in internationaal, Europees en nationaal recht. Het uiterlijk voorkomen maakt alleen onderdeel uit van profilering door de KMar in combinatie met andere objectieve indicatoren of informatie. In dat verband is het niet nodig om de wettelijke kaders of het huidige selectieproces voor de MTV-controles aan te passen.
Bent u bekend met de inspanningen die de persoon in kwestie van het artikel samen met enkele genoemde organisaties heeft verricht om de Kmar te wijzen op het beleid rond profileren? Heeft de Kmar gesproken met deze organisaties? Zo ja, heeft de Kmar in deze gesprekken etnisch profileren onderkend? Zo ja, zijn er toezeggingen gedaan?
Naar aanleiding van de klacht is er veelvuldig contact geweest met de klager en zijn raadsman. De KMar heeft op 14 januari 2020 laatstelijk gesproken met de genoemde organisaties, met als uitgangspunt het gezamenlijk belang om discriminatie en etnisch profileren te voorkomen. In de gesprekken is de werkwijze met profielen, de Behaviour Detection methode Predictive Profiling, en de wijze waarop de KMar binnen de organisatie voortdurend aandacht heeft voor non-discriminatoir handelen, correcte bejegening en uitlegbaarheid van de gebruikte profielen, toegelicht. Tevens is het aanbod gedaan om een werkbezoek te brengen aan de KMar-operatie waarbij de organisaties kunnen zien hoe dit in de praktijk werkt. Van dat aanbod is geen gebruik gemaakt.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het bericht dat de Koninklijke Marechaussee etnisch profileert op Eindhoven Airport?2
Ja.
Welke evaluaties, maatregelen of aanpassingen in bestaande procedures zijn sinds deze beantwoording doorgevoerd op dit gebied? Indien evaluaties plaats hebben gevonden over de werkwijze van profileren door de Kmar, door welke instantie is dit dan gedaan? Zo ja, wat waren daarvan de conclusies?
De Behaviour Detection-methodiek Predictive Profiling is inmiddels onderdeel van de basisopleiding van de KMar, waarmee medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren binnen de verschillende taken en werkprocessen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator etniciteit. De methode wordt onder andere beoefend middels rollenspellen.
De Nationale ombudsman heeft door middel van een brief van 7 juni 2019 aan onder andere de Minister van Defensie kenbaar gemaakt een onderzoek te starten naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek gaat de KMar verder met het optimaliseren van de profileringstechnieken zoals toegepast door KMar-medewerkers.
Zijn de profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning van deBehavior Detection methode «Predicitive Profiling» inmiddels volledig ingevoerd binnen de Kmar? Zo ja, is de inzet van deze techniek al geëvalueerd? Zo ja, door welke instantie? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat waren de resultaten van de «kritische blik» van de internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap, waar u in uw antwoorden over sprak?
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavioural Detection Studygroup (BDSG). In deze study group worden ervaringen en kennis gedeeld met internationale ketenpartners. De leden presenteren periodiek aan elkaar de stand van zaken aangaande hun BD-programma. Het door de KMar gepresenteerde programma wordt door de BDSG positief beoordeeld. Dit heeft er mede toe geleid dat Nederland en in het bijzonder de KMar is gevraagd om bij te dragen aan de toetsing van nieuwe leden. Deze worden pas toegelaten nadat zij gemonitord zijn door een lid dat bewezen voldoet aan de ECAC-standaarden.
Heeft de Nationale ombudsman het door u aangekondigde werkbezoek aan de Kmar gebracht? Zo ja, welke observaties en aanbevelingen op dit vlak kwamen hieruit naar voren? Kunt u deze met de Kamer delen?
Op 3 juli 2018 heeft de Nationale ombudsman een bezoek gebracht aan de KMar op Rotterdam – The Hague Airport. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de methode Behaviour Detection en Predictive Profiling en de wijze waarop medewerkers worden opgeleid. Tevens is een MTV-controle bijgewoond. De conclusie van de Nationale ombudsman was dat de KMar op de goede weg is om te voldoen aan de aanbevelingen uit het rapport «Uit de rij gehaald» uit 2017. De ombudsman heeft naar aanleiding van dit bezoek op 10 augustus 2018 een artikel op zijn website geplaatst met de titel «Waarom werd die vrouw wel gecontroleerd en die niet» waarin de ombudsman de bevindingen naar aanleiding van dit bezoek weergeeft.
Hoeveel klachten over etnisch profileren heeft de Kmar ontvangen sinds de beantwoording van deze vragen in juni 2018? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de Nationale ombudsman?
De KMar heeft in 2018 tien en in 2019 negen klachten ontvangen over etnisch profileren. De klachtbehandeling bestaat uit twee fases. In de eerste fase vindt er bemiddeling plaats of wordt nader uitleg gegeven over de werkwijze van de KMar. In veel gevallen geeft de klager aan dat hij tevreden is waarmee de klacht niet de tweede fase in gaat. In de tweede fase wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. In 2018 zijn zeven klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie, bij één klacht is geen reactie ontvangen van de klager en een klacht is voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Het oordeel van de commandant KMar na advies van de onafhankelijke klachtencommissie was dat de KMar in haar handelen de «schijn» van etnisch profileren niet heeft kunnen voorkomen. Deze klacht is afkomstig uit het MTV op Eindhoven Airport. In 2019 zijn zes klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie en twee klachten over etnisch profileren zijn voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Bij beide klachten is door de klachtencommissie geoordeeld dat er geen sprake was van etnisch profileren noch van de «schijn» daarvan. Deze klachten waren beide op een luchthaven, geen van beide betrof MTV. Over 2018 heeft de KMar geen informatie dat een klacht vervolgens is voorgelegd bij de Nationale ombudsman. Voor 2019 geldt dat eind dat jaar bij de Nationale ombudsman een klacht is ingediend.
Welke trend ziet u sinds de Kmar het beeld en omvang van etnisch profileren op vliegvelden op heeft genomen in haar jaarlijkse verslaglegging? Hoe duidt u deze trend?
Het aantal ontvangen klachten over etnisch profileren binnen alle taakvelden van de KMar is laag in vergelijking met het aantal contacten met de burger. Echter de impact van klachten over etnisch profileren is hoog voor zowel de klager als de KMar.
2019
2018
2017
2016
2015
2014
9
10
4
3
3
4
In 2018 hadden zeven van de tien klachten over Etnisch Profileren betrekking op vliegvelden (Luchthaventerrein) en twee daarvan hadden betrekking op het MTV. In 2019 hadden acht van de tien klachten betrekking op etnisch profileren op vliegvelden en geen daarvan had betrekking op het MTV.
Het is voor de KMar dan ook belangrijk om te duiden waar de klachtelementen van de klager dan wel verzoeker zitten. De KMar is zich er van bewust dat er situaties zijn waarin er sprake is van de «schijn» van etnisch profileren. Deze «schijn» wordt vooral gevoed door de wijze van uitleg die de gecontroleerde krijgt waarom juist hij of zij wordt gecontroleerd.
Heeft de door de Kmar aangekondigde evaluatie van haar ingestelde beleid inmiddels plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit op het gebied van etnisch profileren?
De werkgroep «Profileren» houdt zich continu bezig met het verder optimaliseren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behaviour Detection methode Predictive Profiling. Hierbij is bijzondere aandacht voor het uitleggen van de reden waarom iemand gecontroleerd wordt.
Het bericht ‘Ook ondernemingsraad politie slaat alarm over nieuw communicatienetwerk’. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ook ondernemingsraad politie slaat alarm over nieuw communicatienetwerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een goed functionerend communicatienetwerk voor politiemedewerkers en andere hulpdiensten van levensbelang is?
Ja. Zoals ik in mijn brieven van 26 april 2019 en 14 februari 20202 heb aangegeven, heeft bij de vernieuwing van het communicatienetwerk C2000 de veiligheid van hulpverleners steeds de hoogste prioriteit. Vanzelfsprekend blijft dit het geval, en daar hoort een goed functionerend communicatienetwerk bij.
Klopt het dat er nog steeds sprake is van situaties waarin politieagenten de meldkamer of collega’s niet of onvoldoende kunnen bereiken, al dan niet in noodsituaties?
Vanaf de periode kort na de migratie nacht van 27 januari jl. rapporteren brandweer, ambulancediensten en Defensie een consistent en ongewijzigd beeld: in het algemeen kunnen zij goed werken met het nieuwe netwerk.
Bij de politie is het beeld anders. In bepaalde situaties doen zich verbindingsproblemen voor die te maken (lijken te) hebben met een nog niet goed functionerend netwerk. Dat deze problematiek met name bij de politie speelt, heeft te maken met de intensiteit waarmee de politie gebruik maakt van het spraaknetwerk van C2000 en de snelheid van verplaatsen. Politiemensen zijn in die situaties geconfronteerd met het verlies van de verbinding of slechte audiokwaliteit. Goede en betrouwbare verbindingen zijn voor politiemensen van levensbelang. Op het moment dat men daar niet op kan vertrouwen, geeft dat aanleiding tot onzekerheid en onrust. In de tussentijd is binnen de politie voorzien in alternatieve manieren van communicatie.
De Centrale Ondernemingsraad van de politie heeft dit per brief indringend bij mij en de korpschef onder de aandacht gebracht. Bijgaand doe ik u mijn reactie op de brief van de COR toekomen.
Overigens merk ik op dat ook als het netwerk stabiel is, er zich situaties kunnen voordoen, waarbij hulpverleners de meldkamer of collega’s niet kunnen bereiken. Dat was zo met het oude netwerk en zal met het nieuwe netwerk ook zo zijn. Dit is inherent aan het gebruik van radionetwerken. Dit moet echter wel tot een minimum beperkt worden. Daar zijn alle inspanningen op gericht.
Hoe kan het dat, terwijl politievakbond ACP al op 5 februari had gemeld dat collega’s geen of onvoldoende bereik hebben in bepaalde delen van het land, dit nog steeds niet is opgelost, gezien het levensgrote belang van een goed functionerend communicatienetwerk?
In de nacht van 27 januari jl. is C2000 in heel Nederland van het oude naar het nieuwe netwerk gemigreerd. Het is onvermijdelijk en was voorzien dat zich na migratie problemen zouden kunnen voordoen. Vanaf de migratie is er onmiddellijk gestart met het oplossen van deze problemen.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 februari jl. 3 is daartoe een nazorgteam ingericht van specialisten van het meldkamerdienstencentrum, de Landelijke Meldkamersamenwerking, het programmateam Implementatie Vernieuwing C2000 en de leveranciers. Dit team zet zich elke dag maximaal in om het netwerk zo snel mogelijk te verbeteren. Problemen die vanuit het perspectief van de gebruiker – op straat of op de meldkamer – het meest urgent zijn krijgen daarbij de meeste prioriteit. In het licht van de gemelde problematiek bij de politie is het nazorgteam uitgebreid en zijn extra experts ingeschakeld. Alle inspanningen ten spijt kan het tijd kosten voordat de oorzaak van een gemeld probleem is achterhaald. Als de oorzaak bekend is moet een oplossing worden ontwikkeld, getest en uitgerold. Naar het zich nu laat aanzien zijn de afgelopen week voor de problemen met de bezettoon en een groot deel van de verbindingsproblematiek voor de hulpverlener op straat oplossingen gevonden.
Herinnert u zich dat u op vragen van de PVV hieromtrent tijdens het debat met de leden van de commissie voor Justitie en Veiligheid op 20 februari 2020, antwoordde: «De intensieve nazorgfase loopt nog tot 27 maart aanstaande en het oude systeem «staat er nog.» Er wordt hard gewerkt om eventuele aanloopproblemen te verhelpen.»? Deelt u de mening dat, gezien de reactie van de ondernemingsraad van de politie, er toch meer problemen zijn dan tijdens het debat zijn vermeld?
Tijdens het algemeen overleg waaraan de vraag refereert, heb ik gezegd dat de nazorgfase in elk geval tot 27 maart 2020 loopt en dat dan bezien zal worden of er inderdaad sprake is van aanloopproblemen of dat er meer aan de hand is. De kwalificatie aanloopprobleem laat onverlet dat gebruikers van die aanloopproblemen flinke hinder kunnen ondervinden. Met de Centrale Ondernemingsraad van de politie stel ik vast dat het vernieuwde netwerk met name bij de politie nog niet overal naar tevredenheid functioneert en ik begrijp ook dat met het verstrijken van de tijd de ongerustheid hierover toeneemt en de tolerantie afneemt.
Deelt u de mening dat er dus meer moet worden gedaan om dergelijke nieuwe (nood)situaties te voorkomen? Zo ja, wat gaat u nu doen, aangezien er meer urgentie is dan tijdens het debat op 20 februari is vermeld?
De veiligheid van hulpverleners heeft mijn absolute prioriteit, en ik trek daarbij samen op met de korpschef. Er wordt met man en macht gewerkt om de problemen op te lossen. Het nazorgteam is uitgebreid en er zijn extra experts ingeschakeld. Dit heeft mijn volle aandacht. Ik laat mij persoonlijk dagelijks informeren over de stand van zaken, het aantal meldingen, het aantal op te lossen problemen en de acties die daarop door het nazorgteam worden ondernomen. Onder regie van de Landelijke Meldkamersamenwerking is een besturing ingericht om de operationele en technische knelpunten bij elkaar te brengen om het spraaknetwerk C2000 gericht stabieler te maken. De nazorgfase loopt in elk geval tot 27 maart. Die periode, en zo nodig daarna, blijft het nazorgteam met maximale inzet werken aan het verbeteren van het netwerk.
Het bericht 'Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: Producten van webwinkels buiten de EU vaak onveilig»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat online shoppen bij webwinkels buiten Europa onverantwoorde risico’s oplevert? Bent u het eens met de analyse van de Consumentenbond?
Ik ben bekend met het probleem dat er door aanbieders van buiten de EU producten worden aangeboden die niet voldoen aan de Europese veiligheidseisen. Hierover krijg ik ook signalen van ondernemers en toezichthouders. Ik vind het goed dat de Consumentenbond hiermee aan de slag is gegaan door met haar zusterorganisaties producten te testen. De resultaten van het onderzoek komen overeen met mijn beeld dat voor bepaalde productgroepen consumenten (via platforms) gemakkelijk zelf producten kunnen importeren uit landen van buiten de EU (hierna: directe import) die niet altijd voldoen aan de regels voor productveiligheid.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een gelijk speelveld tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de Europese Unie (EU) wanneer het aankomt op de veiligheid van producten? Zo ja, welke maatregelen/acties neemt u om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld zowel binnen de Nederlandse wetgeving als de EU tussen Nederlandse ondernemingen en (web)winkels van buiten de EU?
Alle producten die worden aangeboden op de Nederlandse of Europese markt moeten voldoen aan de Europese regelgeving. Dit geldt ook voor producten die (via platforms) door consumenten van aanbieders van buiten de EU worden gekocht. Ik ben me ervan bewust dat het gelijke speelveld er op het gebied van productveiligheid niet altijd is. Daarom onderneem ik actie. Ik wil op Europees niveau kritisch kijken naar de rol en verantwoordelijkheden van platforms. Hierop ga ik in de beantwoording van vragen 5 en 6 nader in. Daarnaast onderschrijf ik de reeds gemaakte afspraken tussen een aantal grote Europees opererende platforms (waaronder Alibaba en Amazon) en de Europese Commissie over productveiligheid (de Product Safety Pledge). Onderdeel van deze afspraken is dat platforms zelf op zoek gaan naar producten die door toezichthouders als onveilig zijn aangemerkt en daarop actie ondernemen. Uit de eerste evaluatie van deze afspraken over de periode oktober 2018 tot en met maart 2019 blijkt dat de deelnemende platforms zich in de meeste gevallen ook houden aan de afspraken. Ik ga met de Europese Commissie in gesprek over de laatste stand van zaken met betrekking tot de Product Safety Pledge. Ook ben ik – om consumenten bewust te maken van de risico’s – in november 2019 een voorlichtingscampagne gestart.
Hebt u signalen dat als gevolg van de (ver)koop van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU en een ongelijk speelveld, (mkb-)ondernemingen in Nederland die zich wel netjes aan alle regels en (veiligheids)eisen houden in de problemen komen? Wilt u dit laten nagaan?
Ja, ik krijg deze signalen van Nederlandse ondernemers. Zij ervaren een ongelijk speelveld doordat producten die via directe import op de markt komen niet altijd voldoen aan de veiligheidsregels.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de recent aangenomen motie-Aartsen/Palland, die de regering verzoekt om in Brussel te pleiten om webwinkelplatforms zoals Alibaba ook zelf verantwoordelijk en aansprakelijk te maken voor de producten die zij aanbieden, zodat zij voldoen aan de consumentenregels voor productveiligheid (Kamerstuk 35 251, nr. 8)?
Zoals ik in mijn beantwoording van 10 februari op eerdere Kamervragen over dit onderwerp aangaf2, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product. Daarnaast bekijk ik hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU, zoals Alibaba. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.3, heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden opgelegd zouden kunnen worden aan platforms, de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie-Aartsen/Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk te maken voor producten die zij aanbieden. Ik heb de SER/CCA gevraagd om uiterlijk in april met haar advies te komen. Over dit onderwerp ben ik in contact met de Europese Commissie en ik kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Dat de Europese Commissie dit onderwerp ook serieus neemt, blijkt uit haar recent gepubliceerde digitaliseringsstrategie waarin zij aangeeft de rol en verantwoordelijkheden van online platforms te willen verduidelijken en dat volgens haar de verspreiding van (o.a.) onveilige producten via die platforms moet worden aangepakt.4 Ook in het op 10 maart jl. gepresenteerde actieplan betere implementatie en handhaving van interne marktregels heeft de Europese Commissie aandacht voor directe import. Hierbij geeft de Europese Commissie aan specifiek te kijken naar de reeds aangekondigde Digital Service Act en de herziening van de Richtlijn Algemene Productveiligheid5. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp. In een aantal lidstaten leven soortgelijke zorgen als in Nederland.
Hoe ziet aangaande dit onderwerp het Europese krachtenveld eruit? Ziet u draagvlak om op korte termijn in Europees verband te komen tot maatregelen die enerzijds consumenten en ondernemers beschermen tegen onveilige producten en anderzijds «foute webwinkels» dwingen zich aan onze regels en standaarden te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat meer actie nodig is om te voorkomen dat consumenten en ondernemers de dupe worden van (ver)koop van onveilige producten via dergelijke webwinkels? Welke (aanvullende) maatregelen zouden kunnen worden getroffen, zowel nationaal als Europees?
Ja, ik ben van mening dat er actie nodig is en ik denk daarbij dat het belangrijk is dat het Nederlandse bedrijfsleven, consumentenorganisaties en de rijksoverheid hierin samen optrekken. Dit is één van de redenen waarom ik aan de SER/CCA advies heb gevraagd over dit onderwerp. In de adviesaanvraag heb ik de CCA zowel gevraagd na te denken wat marktpartijen zelf kunnen doen, alsook wat de rijksoverheid kan doen. Voor de inzet van de rijksoverheid verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe is uitvoering gegeven aan de in 2018 aangenomen motie-Amhaouch c.s., die de regering verzoekt om in de EU te bepleiten dat bedrijven uit derde landen die online producten verkopen aan consumenten in Europa worden verplicht om een aansprakelijkheidsofficier, zijnde een persoon verantwoordelijk voor conformiteit op Europees grondgebied, te hebben (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 30)? Welke webwinkels van buiten de EU hebben een dergelijke «aansprakelijkheidsofficier» op Europees grondgebied en welke niet?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2019 heb ik in reactie op de motie-Amhaouch aangegeven er bij de (toen lopende) onderhandelingen over de Europese markttoezichtverordening voor te pleiten om voor bepaalde productgroepen te verplichten dat er een persoon in de EU aanwezig is die verantwoordelijk is voor de conformiteit van een product.6 Deze onderhandelingen zijn halverwege 2019 afgerond. In mijn brief van 7 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat mijn inzet er mede toe heeft geleid dat er in de nieuwe markttoezichtverordening is opgenomen dat er voor diverse productcategorieën een verplicht aanspreekpunt in de EU komt. Dit zorgt er voor dat onze toezichthouders straks in de EU een aanspreekpunt moeten hebben voor deze producten in plaats van dat ze alleen bij een producent in een derde land kunnen aankloppen. Omdat de lidstaten nog de nodige aanpassingen moeten doorvoeren in hun wet- en regelgeving en dagelijkse toezichtpraktijk, treedt de markttoezichtverordening in juli 2021 in werking. Vanaf dan is het voor producenten of aanbieders (bijvoorbeeld webwinkels) van buiten de EU die producten op de EU markt aanbieden dus verplicht om een aanspreekpunt in de EU te hebben.
Overweegt u om de invoer van onveilige producten via webwinkels van buiten de EU, via bijvoorbeeld luchthavens of de Rotterdamse haven, aan banden te leggen totdat is aangetoond dat producten wel veilig zijn? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
Dagelijks komen er ongeveer 130.000 pakketten Nederland binnen waarvan zo’n 75.000 uit China en Hong Kong. Of deze pakketten onveilige producten bevatten is helaas van de buitenkant niet zichtbaar. Controle door de douane en markttoezichthouders vindt risicogericht en steekproefsgewijs plaats. Alleen al de hoge aantallen maken het ondoenlijk om al deze pakketten te controleren of om pakketten van bepaalde afzenders eruit te filteren. Bovendien druist een generieke stop op pakketten van bepaalde afzenders, zonder dat vaststaat dat de inhoud niet voldoet aan Europese wet- en regelgeving, in tegen de internationale afspraken die zijn gemaakt in de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Gaat u de betreffende webwinkels ter verantwoording roepen en aanspreken op de gevolgen van hun handelen?
Er zijn al verschillende contacten tussen de overheid en platforms van zowel binnen als buiten de EU die producten aanbieden aan consumenten. Zo spreken onze toezichthouders, zoals de NVWA en de ACM met platforms over naleving van de consumenten- en productveiligheidsregels. Ook mijn eigen ministerie zoekt actief contact met deze platforms om met hen te spreken over productveiligheid en hen aan te spreken op het mede mogelijk maken van de verkoop van onveilige producten. Zo is mijn ministerie momenteel in contact met Alibaba Europa om met hen te spreken over productveiligheid.
Wat gaat u doen om, samen met bijvoorbeeld de Consumentenbond, consumenten meer bewust te maken van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels van buiten de EU?
Het is belangrijk dat consumenten zich goed bewust zijn van de risico’s van onveilige producten die gekocht zijn via webwinkels of platforms van buiten de EU. Ik zoek daarbij nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke partijen. In het kader van de campagne «Recht hebben, recht halen», waarbij onder meer de Consumentenbond betrokken is, heb ik daarom in november 2019 een website over directe import gelanceerd (www.laatjenietinpakken.nl). Ik heb consumenten via sociale media met video’s door vloggers en influencers geïnformeerd over de risico’s van directe import. Ik bezie nog hoe deze campagne in 2020 een vervolg kan krijgen. De mogelijkheden van (gezamenlijke) consumenteninformatie maken daarnaast expliciet deel uit van deze adviesaanvraag die ik heb gedaan bij de CCA van de SER.