Het bericht dat Achmea gigantische winst maakt op de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Achmea 259 miljoen euro winst heeft gemaakt op de basisverzekering en 62 miljoen euro op de aanvullende verzekering?1
Ik neem het bericht van Achmea voor kennisgeving aan.
Kan de conclusie worden getrokken dat de winst over 2013 in werkelijkheid op 619 miljoen euro ligt omdat naast 259 miljoen euro winst op de basisverzekering en 62 miljoen euro winst op de aanvullende verzekering ook nog sprake is van een incidenteel resultaat van 298 miljoen euro waarvan 90 miljoen aan goodwill is afgeboekt?
Uit de jaarcijfers van Achmea blijkt dat Achmea over het premiejaar 2013 een operationeel resultaat behaald heeft van € 259 miljoen op de basisverzekering en € 62 miljoen op de aanvullende verzekering. Het incidentele resultaat van € 298 miljoen valt als resultaat boekhoudkundig in 2013, maar is het gevolg van vrijgevallen voorzieningen getroffen in 2012 en mogelijk eerdere jaren. De € 298 miljoen moet worden gezien als resultaat uit voorgaande jaren.
Kan de conclusie worden getrokken dat Achmea de indruk wil wekken dat de winst op haar zorgverzekeringen lager is dan deze in werkelijkheid is door het toepassen van boekhoudkundige handigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga ervan uit dat Achmea rapporteert volgens de wettelijke internationale boekhoudregels IFRS. Het uitsplitsen van het totale resultaat in een structureel deel en een incidenteel deel is mijns inziens een waardevolle toevoeging ten opzichte van enkel het vermelden van het totale resultaat. Dit komt ten goede aan de transparantie over het behaalde resultaat.
Hoeveel van de 273 miljoen euro die is uitgekeerd aan dividend is afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies? Welk deel van de opgebrachte premies voor de basisverzekering wordt door Achmea niet besteed aan zorg?
Achmea heeft mij laten weten dat er geen sprake is van dividenduitkeringen afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies. Het resultaat uit zorgactiviteiten blijft in het zorgbedrijf van Achmea en wordt dus niet gebruikt voor dividenduitkeringen.
Gemiddeld wordt van elke euro ingelegde zorgpremie voor de basisverzekering 96 cent besteed aan zorgkosten. Aan bedrijfsvoering en opbouw van (wettelijke) reserves wordt respectievelijk 3 en 1 cent van een premie-euro besteed.
Is het wat u betreft acceptabel dat Achmea op deze manier omgaat met premies die door alle Nederlanders gezamenlijk moeten worden opgebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dit geld nuttig in te zetten in de zorg in plaats van dat het op de bankrekening van Achmea terecht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de reserves die zorgverzekeraars tot op dit moment hebben aangelegd? Kunt u daarbij per zorgverzekeraar aangeven wat de vereiste solvabiliteit is van 11% is en wat de werkelijke solvabiliteit per verzekeraar is?2
Basisverzekering plus aanvullende verzekering
Aanwezige solvabiliteit
Vereiste solvabiliteit
Achmea
1.780
1.2221
ASR
111
56
CZ
2.017
840
De Friesland
272
125
DSW/Stad Holland
307
112
ENO
60
25
Menzis
1.049
534
ONVZ
263
103
VGZ
1.736
1.083
Zorg en Zekerheid
259
104
7.854
4.204
(Bron: DNB)
Bron: Achmea. Cijfers Achmea wijken af ten opzichte van bron DNB aangezien Achmea in 2013 de definitie van solvabiliteit heeft aangepast aan de marktstandaard, in plaats van double gearing.
Deelt u de mening dat het publieke belang en de transparantie erbij gediend zou zijn wanneer Achmea wordt opgesplitst in een publieke zorgverzekeringstak en een private schadeverzekeringstak? Zou dit Achmea ook de mogelijkheid ontnemen om kosten toe te schrijven aan de publieke tak die in de private tak zijn gemaakt alsmede het uitkeren van dividend over zorgverzekering?
Ik deel deze mening niet. Het publieke belang en de transparantie zijn in de huidige opzet van het zorgverzekeringstelsel (reguleerde marktwerking) in voldoende mate geborgd. Daarvoor is de voorgestelde splitsing niet nodig. In de huidige constellatie ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe dat alleen zorgkosten die voldoen aan de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet, publiek gefinancierd kunnen worden. De externe accountant controleert of de zorgverzekeraar voldoende transparant maakt dat de financiële verantwoording voldoet aan de boekhoudkundige regels.
De meeste zorgverzekeraars hebben gekozen voor de rechtsvorm «onderlinge waarborgmaatschappij» (een vereniging zonder winstoogmerk). In deze rechtsvorm is dividenduitkering aan aandeelhouders uitgesloten.
Deelt u de mening dat de winst die Achmea maakt in schril contrast staat met het gegeven dat mensen hun thuiszorg kwijt dreigen te raken en ouderen gedwongen moeten verhuizen en/of niet meer in het verzorgingshuizen terecht kunnen als gevolg van bezuinigingen? Bent u bereid de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om deze bezuinigingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om bezuinigingen te voorkomen. De door u aangehaalde voorbeelden vallen onder verschillende delen van ons zorgstelsel.
Bovendien blijven behaalde resultaten van Achmea op zorgverzekeringen in de entiteiten van het zorgbedrijf en is zodoende beschikbaar voor verzekerden. Reserves komen op de lange of korte termijn ten goede aan de premie. Ook zijn voor structurele uitgaven structurele inkomsten noodzakelijk.
Ruzie binnen de perinatale zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie binnen de perinatale zorg»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de monodisciplinaire richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Obsteterie & Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) niet goed op elkaar zijn afgestemd?
In de geboortezorg wordt gestreefd naar integrale zorg. Het College Perinatale Zorg (CPZ) werkt op landelijk niveau aan een zorgstandaard integrale geboortezorg waarmee de «witte vlekken» tussen de verschillende richtlijnen en protocollen worden opgelost. Het CPZ realiseert dit met alle betrokken partijen in de geboortezorg en dat zijn er meer dan alleen verloskundigen en gynaecologen. De landelijke zorgstandaard vormt de basis voor de regionale geboortezorg. Dat betekent dat alle acties in de geboortezorg in de toekomst op regionaal niveau met elkaar zijn afgestemd en afgesproken en terug te vinden zijn in de nieuw te maken protocollen, zorgpaden en dergelijke. Waar dat nu nog niet het geval is, zal dit in de komende periode moeten worden opgepakt.
Kunt u uitleggen waarom het de beroepsgroepen maar niet lukt te komen tot regionale integrale geboortezorgstandaarden? Op welke termijn wilt u dat regionale integrale geboortezorgstandaarden wel tot stand zijn gekomen? Welke mogelijkheden heeft u om daar voor te zorgen? Hoe en wanneer gaat u deze inzetten?
In alle regio’s, maar in verschillende fasering, is men bezig de kwaliteit van de geboortezorg te verbeteren. Waar partijen in de regio tegen aan lopen is dat het veel tijd en energie vraagt om, naast het andere werk, met elkaar te komen tot een gezamenlijk gedragen programma of plan voor de regionale geboortezorg. Sommige regio’s zijn in dit proces verder gevorderd dan andere. De regio’s presenteren zich op de website www.goedgeboren.nl van het CPZ. Niet alleen vergt het tijd en energie van de zorgverleners om dit naast hun andere werk te doen, ze hebben bij het komen tot een gezamenlijk plan ook specifieke ondersteuning nodig. En deze ondersteuning is niet overal beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld. Ik wil samen met het CPZ en zorgverzekeraars nagaan hoe regio’s hierbij beter kunnen worden gefaciliteerd. Wat de regio’s in ieder geval zal helpen is dat het CPZ verwacht in de tweede helft van 2014 de eerste versie van de landelijke zorgstandaard geboortezorg te kunnen vaststellen. Deze landelijke zorgstandaard dient in elke regio vertaald te worden naar een regionaal geboortezorgprogramma.
Vindt u het ook zo schrijnend dat afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV ten koste gaan van de gezondheid van baby’s en moeders?
Om de afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV te helpen oplossen zijn VWS-ambtenaren afgelopen december met deze partijen en het CPZ in gesprek gegaan. In het gesprek zijn de verschillen van inzicht tussen partijen aan de orde gekomen en zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop deze verschillen worden aangepakt. Daarbij is de keuze gemaakt om het CPZ het voortouw te geven. Het CPZ komt één dezer dagen met een rapportage over de samenwerking in de geboortezorg. Ik heb afgesproken deze rapportage aan u toe te sturen.
Wat gaat u doen om integrale samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen te bevorderen nu blijkt dat de KNOV haar leden oproept om vooral de zelfstandige rol van de verloskundige als zorgverlener en poortwachter te beschermen? Wat vindt u van de houding van de KNOV?
Ik vind een oproep om «oude» posities te beschermen niet passen bij het streven om te komen tot integrale geboortezorg. Ik keur een dergelijke oproep dan ook af. Het moet in de zorg niet gaan over het beschermen van posities, het moet gaan over het geven van de juiste zorg op het juiste moment aan de juiste patiënt/cliënt. Bij integrale zorg is het de kunst om elkaars expertise te leren kennen, te waarderen en te benutten bij het gezamenlijk verlenen van zorg.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KNOV het College Perinatale Zorg (CPZ) liever in een adviserende rol dan in een besluitvormende rol ziet, terwijl de beroepsgroepen er zelf niet uit lijken te komen?
Het CPZ is ingesteld om de adviezen uit het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte te doen implementeren. De uitvoering van de adviezen vindt plaats in de regio’s, daar wordt daadwerkelijk zorg verleend. Ik denk niet dat het doel van het CPZ kan worden bereikt vanuit een louter adviserende rol. Het CPZ moet leiding nemen om zaken voor elkaar te kunnen krijgen. Het CPZ benut daarbij de expertise van professionals in de geboortezorg. Dat betreft overigens naast verloskundigen en gynaecologen nog een breed scala aan andere zorgprofessionals zoals bijvoorbeeld kinderartsen, (Obstetrie en Gynaecologie) verpleegkundigen en kraamverzorgenden.
Bent u van plan om de rol en de instrumenten van het CPZ te versterken zodat zij dwingender kan optreden ter bevordering van integrale samenwerking binnen de perinatale zorg? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de indruk dat het CPZ goed uit de voeten kan in haar huidige positie en met haar huidige bevoegdheden. Als het CPZ zelf behoefte heeft aan verandering van haar huidige status en bevoegdheden dan ben ik bereid om daar met het CPZ over te overleggen.
Heeft u de indruk dat zowel de NVOG als de KNOV zich maximaal inzetten om tot integrale geboortezorg en optimale afstemming en samenwerking te komen? Zo nee, wat zou er moeten veranderen?
Ik heb de indruk dat partijen oprecht zijn in hun wens zijn om te komen tot integrale geboortezorg. Partijen hebben echter een verschillende visie op hoe integrale geboortezorg er uit zal komen te zien. Beide partijen verrichten activiteiten die bijdragen aan integrale geboortezorg. Er worden echter ook activiteiten ondernomen die contraproductief zijn aan integrale geboortezorg. Ik vind dat de partijen die zich verbonden hebben aan het CPZ ook de verplichting hebben hun achterbannen te stimuleren naar die integrale aanpak van de geboortezorg. Het domeindenken hoort voorbij te zijn. Belangrijkste punt waar partijen naar mijn idee aan moeten werken is het gebrek aan onderling vertrouwen.
Het bericht dat het personeel van Ambulance Amsterdam gesteund door Abvakabo vanmiddag een petitie indient waarin het vertrek wordt geëist van de directie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het personeel van Ambulance Amsterdam gesteund door Abvakabo vanmiddag (5 maart 2014) een petitie indient waarin het vertrek wordt geëist van de directie?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over de onrust bij het personeel van Ambulance Amsterdam. Ik heb begrepen dat een deel van die onrust wordt veroorzaakt door veranderingen die worden doorgevoerd in de bedrijfsvoering na de fusie tussen de gemeentelijke ambulancedienst en Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA) van enige jaren terug. De verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering ligt bij de Regionale Ambulancevoorziening (RAV), ik ga daar niet over. Maar de RAV dient natuurlijk wel te allen tijde aan de gestelde eisen aan de ambulancezorg te voldoen en verantwoorde zorg te verlenen, daar mag geen misverstand over bestaan.
Naar aanleiding van eerdere signalen hierover eind 2013 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het toezicht op Ambulance Amsterdam geïntensiveerd. Indien de IGZ constateert dat in de regio Amsterdam onaanvaardbare risico’s bestaan voor de kwaliteit van de ambulancezorg dan zal zij daar op handhaven en passende maatregelen treffen.
Is het waar dat sinds de fusie tussen de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam en Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA) er problemen bestaan op de werkvloer? Kunt u exact aangeven waaruit die problemen bestaan?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heb ik begrepen dat aanpassingen in de bedrijfsvoering, voortvloeiend uit de fusie, leiden tot onrust onder het personeel. Vakbonden hebben hierover eind 2013 de publiciteit gezocht naar aanleiding van een (intern) medewerkerstevredenheidsonderzoek. Aspecten die door werknemers zijn genoemd betreffen hoge werkdruk, de kwaliteit van het gebruikte materieel en het inzetten van rapid responders in plaats van Advanced Life Support (ALS)-ambulances die ook voor patiëntenvervoer geschikt zijn.
Is het waar dat het materiaal verouderd is en regelmatig dienst weigert? Zijn er situaties geweest dat dit gevaar voor de patiënt heeft opgeleverd?
De IGZ heeft het toezicht op de RAV Amsterdam geïntensiveerd. De IGZ heeft geen specifieke meldingen of signalen over verouderd materieel ontvangen. Indien de IGZ onaanvaardbare risico’s constateert voor de kwaliteit van zorg dan zullen passende maatregelen worden genomen.
Hoe reageert u op het gegeven dat op grond van de Tijdelijke wet ambulancezorg er nu ook solo-ambulances in de vorm van een motor of fiets naar een ongeval mogen worden gezonden wat met zich meebrengt dat bij ernstig letsel de reguliere ambulance alsnog moet komen?
Onder de Tijdelijke wet ambulancezorg is zorgdifferentiatie inderdaad toegestaan. Differentiatie kan in bepaalde gevallen beter en doelmatiger tegemoet komen aan de benodigde zorg voor de patiënt dan het standaard inzetten van een volledig uitgeruste ALS-ambulanceauto die patiënten kan vervoeren. Denk hierbij aan de voordelen van de snelheid van een motor of soloambulance of het comfort voor de patiënt van een zorgambulance. Maar in de regelgeving is ook vastgelegd dat zorgdifferentiatie alleen mag plaatsvinden aan de hand van sectorbreed vastgestelde inzetcriteria. Hier ligt een belangrijke rol voor de centralisten op de meldkamer ambulancezorg. Zorgdifferentiatie mag immers niet ten koste gaan van verantwoorde zorgverlening, de RAV dient dat ook ten behoeve van het interne kwaliteitsbeleid te bewaken. De richtlijn «First en rapid responder» wordt op dit moment overigens door de sector geactualiseerd.
Herkent u het beeld dat een woordvoerder van Abvakabo schetst dat deze zogenaamde vervoersdifferentiatie problemen met zich meebrengt? Kunt u in dit verband reageren op de volgende uitspraak die werd gedaan door een ambulancemedewerker van Ambulance Amsterdam in de enquête die de SP in de zomer van 2013 hield onder ambulancemedewerkers: «We hebben Rapid Responders. Deze zijn er binnen de wettelijke tijd, maar hebben geen vervoersoptie. Allemaal indekkingspolitiek»?
Zorgdifferentiatie, onder meer in de vorm van rapid responders, is een element dat thuis hoort in de hedendaagse ambulancezorg. Het ontbreken van een vervoersoptie bij de rapid responders is inderdaad een gegeven. Maar dat is geen probleem indien ze op de juiste manier worden ingezet. Sterker nog, rapid responders leveren dan juist een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de ambulancezorg voor de patiënt.
Navraag bij de IGZ en bij Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft geen andere signalen opgeleverd dat vervoerdifferentiatie tot problemen leidt.
Is het waar dat in regio’s waar men vasthoudt aan de traditionele ambulance deze problemen niet ontstaan? Bent u bereid de Rapid Responder kritisch te onderzoeken en de Kamer daarover te rapporteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien een regio geen zorgdifferentiatie toepast dan is het per definitie onmogelijk dat er problemen ontstaan als gevolg van het onjuist toepassen van zorgdifferentiatie. Maar, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, ik heb geen andere signalen dat zorgdifferentiatie tot problemen zou leiden. Ik zie dan ook geen reden voor een kritisch onderzoek naar de rapid responder.
Is het waar dat het slecht gesteld is met de hygiëne in de ambulances van Ambulance Amsterdam? Kunt u in dat verband reageren op de volgende uitspraak die werd gedaan door een medewerker van Ambulance Amsterdam: «De auto's worden slechter onderhouden en schoon gehouden. Dus uitval auto's en slechte hygiëne»?
Voor de antwoorden op de vragen 7 tot en met 10 verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 en 3.
In hoeverre is de hygiëne in de ambulances van Ambulance Amsterdam een gevaar voor de patiënten die in deze ambulances worden vervoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat personeel van Ambulance Amsterdam een enorme werkdruk ervaart? Kunt u in dat verband reageren op de volgende uitspraak van een medewerker van Ambulance Amsterdam gedaan in genoemde enquête: «Veel te veel tijdsdruk, als je een rit nog niet afgehandeld hebt word je al weer opgeroepen voor een volgende»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de directeur van Ambulance Amsterdam de problemen serieus genoeg neemt gezien zijn uitspraak dat «er nog wat kleine zaken verbeterd kunnen worden»?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de kwaliteit van zorg die wordt geboden door Ambulance Amsterdam? Wat heeft de IGZ tot nu toe ondernomen om de kwaliteit van Ambulance Amsterdam te waarborgen?
De IGZ heeft in de uitkomst van het eerder genoemde medewerkerstevredenheidsonderzoek en de daaruit ontstane onrust eind 2013 aanleiding gezien om in december 2013 het gesprek aan te gaan met de bestuurders van Ambulance Amsterdam. De IGZ heeft vervolgens om een periodieke verantwoording gevraagd betreffende een aantal zorgaspecten, bijzondere ontwikkelingen en mogelijke risico’s voor de patiëntenzorg. Recentelijk, op 17 februari jl. heeft de IGZ gesproken met de bestuurders over de stand van zaken op de meldkamer en bij de rijdienst. De IGZ heeft haar toezicht op Ambulance Amsterdam geïntensiveerd om in deze bijzondere omstandigheden de mogelijke risico's voor de patiëntveiligheid te kunnen monitoren en grijpt zo nodig in.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de werkdruk wordt verminderd, het materiaal weer op orde en schoon is en de rust terugkeert bij Ambulance Amsterdam?
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven houdt de IGZ toezicht op verantwoorde zorgverlening bij de RAV en zal zij bij eventuele onaanvaardbare risico’s passende maatregelen treffen.
Het bericht dat de rechter een streep zet door de overname van het Langeland Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de rechter een streep zet door de overname van het LangeLand Ziekenhuis?1
Dit is een beslissing van de rechter (ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam) op basis van de huidige wet- en regelgeving. De ondernemingsraad van Fundis B.V. (Fundis) heeft de rechter gevraagd om te oordelen of Fundis in redelijkheid had mogen besluiten om de definitieve overeenkomst te ondertekenen. De Wet op de Ondernemingsraden geeft een ondernemingsraad de mogelijkheid om in het geval zij het niet eens is met een beslissing van de werkgever, beroep in te stellen bij de rechter. Ik heb geen inhoudelijk oordeel over een beslissing van onze rechterlijke macht.
Wat vindt u ervan dat thuiszorgorganisatie Fundis zonder harde toezeggingen van banken, de gemeente en medisch specialisten de overname van het LangeLand Ziekenhuis toch wilde doorzetten? Bracht Fundis hiermee haar eigen toekomst in gevaar? Is dat wat u betreft een verantwoorde handelwijze?
Ik heb begrepen dat Fundis op het moment van het ondertekenen van de definitieve overnameovereenkomst enkele voorwaarden niet had ingevuld. Volgens de rechter kon Fundis hierdoor niet in redelijkheid besluiten om tot definitieve overname over te gaan. Fundis moet hierdoor het besluit intrekken. Het kan natuurlijk zo zijn dat Fundis in de toekomst wel voldoet aan de voorwaarden. In dat geval zou de overname alsnog door kunnen gaan. Dit is echter afhankelijk van zowel Fundis als het Lange Land Ziekenhuis (LLZ).
Of Fundis hiermee zijn toekomst in gevaar bracht, kan ik niet beoordelen. Fundis is een private organisatie en daarmee verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering en de keuzes die daarbij moeten worden gemaakt.
Is het waar dat het LangeLand Ziekenhuis bij het niet doorgaan van de overname failliet zal gaan? Hoe waarschijnlijk is het dat het LangeLand Ziekenhuis op korte termijn failliet zal gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het niet doorgaan van de overname geen acute problemen oplevert voor het LLZ. Het ziekenhuis heeft bij mij aangegeven dat zij in het afgelopen jaar een positief exploitatiesaldo heeft gerealiseerd. Het LLZ geeft aan dat de noodzaak blijft bestaan om een partner te vinden die het ziekenhuis langdurig financiële zekerheid kan bieden. Het ziekenhuis is optimistisch dat zij hierin zal slagen.
Wat vindt u ervan dat een zorgorganisatie als Fundis zich gedwongen voelt te investeren in een ziekenhuis? Deelt u de visie dat er een rechtstreeks verband bestaat met uw weigering ziekenhuizen de helpende hand toe te steken wanneer zij in moeilijkheden verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan begrijpen dat Fundis wil investeren in het LLZ om zo het voortbestaan van het ziekenhuis te verzekeren. Het LLZ verkeerde al langere tijd in financiële moeilijkheden en de kans bestond dat het ziekenhuis failliet zou gaan. Faillissement zou betekenen dat het ziekenhuis in zijn huidige vorm zou ophouden te bestaan. Het is aan de ziekenhuizen zelf om een gezond financieel beleid te voeren. Waar ziekenhuizen in financiële problemen in het verleden nog wel eens werden geholpen door de overheid is de verantwoordelijkheidsverdeling de afgelopen jaren veranderd.
Begrijpt u dat gemeenten zich machteloos voelen omdat zij enerzijds ziekenhuizen overeind proberen te houden met financiële steun, maar tegelijkertijd weinig zeggenschap hebben omdat zorgverzekeraars de dienst uitmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het aanbieden van ziekenhuiszorg binnen een gemeente, behoort niet tot de taken of verantwoordelijkheid van gemeenten. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk zijn voor het inkopen van zorg, dat is een kenmerk van ons huidige zorgstelsel. Binnen de geldende wet- en regelgeving zijn zij in beginsel vrij om hier naar eigen inzicht vorm aan te geven. Een zorgverzekeraar kan dus in beginsel zelf bepalen waar hij welke zorg inkoopt. Wel zijn zorgverzekeraars gebonden aan de wettelijke zorgplicht en dienen zij daarom hun verzekerden de zorg te leveren waar deze recht op hebben. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) controleert of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en voldoende zorg inkopen.
Deelt u de visie dat hier een rechtstreeks verband bestaat met uw weigering ziekenhuizen de helpende hand toe te steken wanneer zij in moeilijkheden verkeren? Is dat voor u reden om uw handelwijze aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik voel mij niet verantwoordelijk en ben niet van plan de regie over te nemen. Zorgverzekeraars hebben in het stelsel de rol gekregen om namens hun verzekerden zorg in te kopen. Hierbij dienen zij hun zorgplicht na te komen. Zorgverzekeraars zijn op basis van artikel 11 van de Zorgverzekeringswet verplicht om de zorg te leveren waar een verzekerde recht op heeft. Om aan de zorgplicht te voldoen dienen zij voldoende zorg in te kopen. Zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging en kunnen op basis van bijvoorbeeld prijs en kwaliteit besluiten om niet alle zorgaanbieders te contracteren (selectief inkopen). Verzekeraars houden bij hun keuzes rekening met de wensen van hun verzekerden; de verzekerden kunnen immers jaarlijks overstappen naar een andere verzekeraar.
Deelt u de visie dat dit voor u reden zou moeten zijn zorgverzekeraars die macht te ontnemen en in overleg met gemeenten zelf de regie over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Voelt u zich in het licht van de vier voorgaande vragen (mede)verantwoordelijk voor de ontstane situatie bij het LangeLand Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe reageert u op het gegeven dat de gemeente Zoetermeer overweegt naar de Autoriteit Consument en Markt te stappen met een klacht over illegale kartelvorming tussen zorgverzekeraars?
Illegale kartelvorming is niet toegestaan en is slecht voor zowel de patiënt als de verzekerden. Indien de gemeente Zoetermeer aanwijzingen heeft dat er hier sprake van is, dient dit te worden gemeld. De Autoriteit Consument en Markt is hiervoor de aangewezen instantie.
Hoe moet men uw uitspraak uit augustus 2013 toen u het toejuichte dat het voortbestaan van het Langeland Ziekenhuis betekende dat de inwoners van Zoetermeer toegang hebben tot kwalitatief goede zorg nu duiden? Betekent dit dat u zich gaat inzetten voor het voortbestaan van het LangeLand Ziekenhuis?3
In de vraagstelling wordt mijn uitspraak uit zijn verband getrokken. Ik heb gezegd dat ik het van belang vind dat de inwoners van Zoetermeer toegang hebben tot kwalitatief goede zorg en wanneer het LLZ daarin een positieve rol kan spelen, ik dat toejuich. Dat betekent dus niet dat wanneer het LLZ – om wat voor reden dan ook – mogelijk in de toekomst zal ophouden te blijven bestaan in zijn huidige vorm de inwoners van Zoetermeer geen toegang meer hebben tot kwalitatief goede zorg.
Is het niet ongerijmd dat de lokale overheid zich inspant om een belangrijk ziekenhuis te behouden en het absurd en onverantwoord noemt dat een ziekenhuis met een belangrijke functie voor 170.000 mensen door toedoen van zorgverzekeraars zijn spoedeisende hulp dreigt te verliezen terwijl de landelijke overheid, zijnde u als minister, vanaf de zijlijn toekijkt? Zo nee, waarom niet?4
Deze plannen van de verzekeraars zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorgstromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen in sommige gevallen anders ingericht worden.
Ik hecht veel waarde aan de bereikbaarheid van cruciale zorg, zoals een SEH en acute verloskunde, binnen 45 minuten na een spoedmelding met een ambulance.
Het bericht dat een neparts een gezonde vrouw laat opereren |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een neparts een gezonde vrouw laat opereren?1
Is het waar dat de betreffende neparts zelf operaties aan de hals uitvoerde en haar een zogenaamde chemokuur toediende? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat de betreffende neparts een vrouw doorverwees naar een Chinees ziekenhuis voor het aanbrengen van zogenaamde kankerwerende matjes in haar borsten? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat bij deze vrouw ook nog schildklierkanker werd geconstateerd waarvoor zij vijf genezende drankjes moest innemen? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat bij controle in het Rijnstate Ziekenhuis bleek dat de vrouw helemaal geen kanker had? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat de betreffende neparts al jaren een spoor van ellende acht zich liet? Hoe oordeelt u daarover?2
Is het waar dat voormalige werknemers van de betreffende neparts al vorig jaar melding maakten bij de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)? Is het waar dat er toen niet is ingegrepen en dat een van de melders niets heeft terug gehoord van de IGZ? Zo nee, op welke wijze heeft de IGZ ingegrepen en waarom kon de betreffende «arts» toch doorgaan met zijn werkzaamheden? Zo nee, hoe heeft de IGZ gereageerd op deze melding?
Kunt u duidelijkheid geven wanneer de eerste melding over de betreffende neparts bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg is binnengekomen? Hoelang is de IGZ op de hoogte van deze casus?
Hoeveel meldingen zijn er sinds de betreffende neparts werkzaam is bij de IGZ binnengekomen? Kunt u per melding aangeven hoe de IGZ heeft gereageerd op de betreffende melding en welke actie is ondernomen?
Hoe oordeelt u over het handelen van de IGZ in dezen? Hoe kan het dat de IGZ al die tijd niet heeft ingegrepen? Is dit in lijn met de scherpere koers die de IGZ begin 2013 heeft ingezet waarbij meer nadruk wordt gelegd op handhaving?3
Kunt u uitsluiten dat de betreffende neparts op dit moment nog slachtoffers maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder gezegd is er aangifte bij de politie gedaan naar het handelen van de in het artikel genoemde persoon en kan ik, lopende het onderzoek door het OM, hierover geen nadere uitspraken doen. De IGZ ziet daarnaast toe op MC Sanit en verifieert onaangekondigd of het centrum geen zorg verleent waartoe het niet bevoegd is.
Het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude?1
De NZa constateerde over 2012 tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars. Zo hebben maar drie van de elf zorgverzekeraars in dat jaar een voldoende gescoord voor de uitvoering van hun controles. Bij acht van de zorgverzekeraars waren de controles dus ondermaats: een onacceptabel aantal. De NZa heeft een aantal handhavingmaatregelen getroffen waaronder aanwijzingen. Mede als reactie hierop hebben de zorgverzekeraars en hun koepelorganisatie Zorgverzekeraars Nederland in 2013 een aantal verbeteracties in gang gezet, die de komende periode resultaten moeten gaan opleveren. De kernthema’s daarbij zijn: signalen beter afwikkelen, meer samenwerking tussen zorgverzekeraars, implementatie van moderne technieken zoals datamining, en uitbreiding van capaciteit. De NZa volgt, als toezichthouder, de vooruitgang op deze punten op de voet.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) constateert dat «net als over 2011, zorgverzekeraars de controle van declaraties moeten intensiveren en meer werk moeten maken van fraudebestrijding»? Hoe kan het dat, ondanks alle aandacht voor fraude in de zorg, zorgverzekeraars deze taak nog steeds niet serieus lijken te nemen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt het u dat vier zorgverzekeraars op zowel de materiële controle, het misbruik en oneigenlijk gebruik, en gepast gebruik een onvoldoende scoren? Wat zegt het u dat slechts drie zorgverzekeraars op al deze drie punten een voldoende scoren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de conclusie van de NZa dat zorgverzekeraars wat betreft fraudebestrijding beter moeten samenwerken? Baart de voetnoot die de NZa daarbij plaatst dat dit binnen de grenzen van de Mededingingswet moet gebeuren u net als ons zorgen? Welke beperkingen legt de Mededingingswet op? Betekent dit dat het concurrentiemodel de bestrijding van fraude in de weg zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben net als de NZa van mening dat verzekeraars beter moeten samenwerken voor wat betreft fraudebestrijding. Dat die samenwerking moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Mededingingswet baart mij geen zorgen.
De Mededingingswet legt in zijn algemeenheid beperkingen op die liggen in de aard en mate van samenwerking. Daarbij geldt dat waar samenwerking op het gebied van fraudebestrijding meer voordelen dan nadelen oplevert voor de verzekerde / premiebetaler de Mededingingswet waarschijnlijk geen belemmering zal vormen. De Mededingingswet is er ten behoeve en bescherming van de verzekerden.
Deelt de conclusie dat het rapport van de NZa bewijst dat de passage in de concept-versie van het PInCet-rapport (Project Intensivering Controle en Toezicht) dat zorgverzekeraars «de neiging hebben om kosten af te wentelen op de belastingbetaler, premiebetaler of de omvang van het verzekerd pakket» ten onrechte uit de rapportage is geschrapt? Zo ja, waarom is de betreffende passage destijds geschrapt? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik in de brief van 22 mei 2013 (28 828 nr. 47) heb aangegeven ken ik alleen de versie van het conceptrapport die ik naar uw Kamer heb gestuurd. Een dergelijke passage is mij dan ook niet bekend. Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1,2 en 3 constateerde de NZa over 2012 nog tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars en hebben zorgverzekeraars mede als reactie hierop verbeteracties in gang gezet.
Hoe reageert u op het gegeven dat een woordvoerder van Achmea wijst op de datering van het NZa rapport waarmee deze woordvoerder wil zeggen dat de fraudebestrijding nu op orde is? Deelt u de conclusie dat de verantwoordelijken keer op keer concluderen dat het gat nu gedicht is terwijl de sluizen voor fraude nog steeds wagenwijd open staan? Kunt u uw antwoord toelichten? 4
In het artikel van de Volkskrant geeft de woordvoerder van Achmea aan dat Achmea zelf ook de noodzaak heeft gezien om hun fraudebestrijdingactiviteiten te verbeteren en intensiveren. Hiermee geeft Achmea aan meer dan in het verleden te doen aan fraudebestrijding, dat vind ik positief. Het is aan de toezichthouder om te oordelen of deze beweging voldoende is.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen bij welke zorgverzekeraars een boeteonderzoek is gestart? Over welke zorgverzekeraars heeft de NZa in 2013 een boetebesluit genomen? Hoe hoog is de boete die is opgelegd? Welke zorgverzekeraars zijn daartegen in beroep gegaan en waarom?5
Zoals in het «Samenvattend rapport Rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2012» van de NZa is te lezen: «heeft de NZa naar aanleiding van het vorige vereveningsonderzoek een boete-onderzoek gestart bij vijf zorgverzekeraars wegens onjuistheden in de financiële verantwoordingen. De NZa heeft inmiddels aan vijf verzekeraars een boete opgelegd.
Hoeveel onderzoeken heeft u nodig voordat u erkent dat het werkelijke probleem is dat de structuur van betaling per verrichting uitnodigt en aanzet tot fraude? Wanneer erkent u dat zolang de zorg op die wijze wordt bekostigd fraude op grote schaal zal blijven bestaan?
Ik ben van mening dat niet het systeem fraude pleegt maar het mensen zijn die fraude plegen. Mensen die fraude plegen houden zich met opzet niet aan de wettelijke voorwaarden om daarmee geldelijk gewin te behalen. Dit vind ik immoreel en onacceptabel.
Het rapport ‘ambulancepersoneel aan het woord’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het rapport «Het ambulancepersoneel aan het woord»?1
De grote respons van de ambulancemedewerkers aan deze enquête van de SP laat zien dat ambulancemedewerkers een enorme betrokkenheid hebben bij het werk dat zij doen. Ik heb grote waardering voor de mensen op de ambulances. Zij doen belangrijk werk, vaak in moeilijke omstandigheden. En dat doen ze goed. Dat is niet alleen mijn beeld, maar ook het beeld van veel Nederlanders getuige de zeer hoge patiënttevredenheid in deze sector. Daar mogen we trots op zijn.
Ik neem de opvattingen van de ambulancemedewerkers over hun sector zeker serieus. Een groot deel van de aandachtspunten die uit deze enquête komen is op dit moment onderdeel van overleg in en met de sector. Ik noem bijvoorbeeld de aanpak van agressie tegen hulpverleners, de aandacht voor de inrichting van de meldkamer met de daarbij behorende automatiseringssystemen, competenties van centralisten, vergroten van de transparantie over kwaliteit van de ambulancezorg, enz.
Tegelijk vind ik de uitkomsten van de enquête op een aantal aspecten lastig interpreteerbaar als gevolg van het open, algemene karakter van een aantal belangrijke vragen. Ik denk daarbij concreet aan vragen als «Bent u wel eens opgeroepen voor niet-spoedeisende meldingen?» of «Haalt u in alle situaties de voorgeschreven aanrijdtijden?». De vraagstelling is dan sterk bepalend voor het antwoord. Daarnaast is lastig te bepalen in hoeverre de bij de open vragen genoemde voorbeelden representatief zijn.
Deelt u de mening dat het positief is dat 90 procent van de geënquêteerde ambulancemedewerkers het werk in de ambulancezorg positief beoordeelt? Baart het u tegelijkertijd zorgen dat 42 procent van de ambulancemedewerkers aangeeft de laatste jaren minder plezier te hebben in het werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend is het positief als het overgrote deel van de werknemers het naar hun zin heeft op het werk. Maar het is tegelijkertijd wel een punt van aandacht dat een deel van de geënquêteerde medewerkers aangeeft de laatste jaren minder plezier te hebben in het werk. Het is in dat kader goed om te constateren dat daar in de sector ook aandacht voor is. In de vorig jaar afgesloten CAO voor de ambulancezorg zijn afspraken gemaakt ter bevordering van duurzame inzetbaarheid en over gezond en effectief roosteren.
Wat zegt het u dat 76 procent van de geënquêteerde ambulancemedewerkers aangeeft het werk niet tot het 67ste levensjaar vol te houden? Kunt u zich voorstellen dat het werk op de ambulance mentaal en of fysiek te zwaar is om tot het 67ste levensjaar vol te houden?
Ik kan me goed voorstellen dat het werk op de ambulance fysiek en mentaal zwaar is. Het moeten doorwerken tot het 67e levensjaar is echter geen ontwikkeling die alleen op de ambulancesector van toepassing is. Ook alle andere sectoren in de Nederlandse economie hebben hier mee te maken.
In de ambulancezorg bestaat aandacht voor duurzame inzetbaarheid van medewerkers. In de in 2013 afgesloten CAO is vastgelegd dat werkgevers, vakbonden en medewerkers in onderling overleg beleid uitwerken om medewerkers in staat te stellen langer door te werken. Hierbij wordt reeds bestaand instrumentarium, zoals het bedrijfsopvangteam, ergocoaches, jaar- en loopbaangesprekken en een periodieke arbeidsgezondheidskundige monitor meegenomen. Ik ga daar geen aanvullend beleid op voeren.
Bent u bereid een goede financiële regeling in het leven te roepen voor ambulancemedewerkers die het werk op de ambulance niet tot hun 67ste volhouden? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het u dat 73 procent van de ondervraagde ambulancemedewerkers een hoge werkdruk ervaart? Wat is uw reactie op het gegeven dat 46 procent van deze medewerkers deze hoge werkdruk wijdt aan de bureaucratie?
Er moet altijd gewerkt blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf is het goed om te constateren dat in de CAO is afgesproken om, met het oog op gezondheidsrisico’s, te werken aan gezond en effectief roosteren. Dit draagt bij aan een gezonde wijze van werken en maakt de zorg kwalitatief beter en veiliger.
Wat betreft de opmerkingen over bureaucratie is relevant dat hulpverleners bezig moeten zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Uit de rapportage haal ik dat de medewerkers vooral het invullen van de ritformulieren als belastend ervaren. De inhoud van deze formulieren wordt niet door mij bepaald, maar door de ambulancediensten zelf. Bij een professionele zorgverlening is een goede registratie van medische verrichtingen noodzakelijk. Daarbij is relevant dat de ambulancezorg bij uitstek een sector is waarin patiënten veelal incidenteel en zeer kort in aanraking zijn met het ambulancepersoneel waarna deze patiënten worden overgedragen aan andere zorgverleners. En voor een goede overdracht is een goede registratie vereist. Daarnaast behoort bij het uitvoeren van voorbehouden behandelingen natuurlijk ook het afleggen van verantwoording achteraf, mede ten behoeve van voortdurende kwaliteitbewaking en kwaliteitverbetering binnen de eigen organisatie. Invoering van een Elektronisch Patiëntendossier (EPD) waar in de ambulance toegang toe is, zou een betere kwaliteit en een verlichting van het werk betekenen, ook in administratieve zin.
Wat zegt het u dat ondervraagde ambulancemedewerkers aangeven een hoge werkdruk te ervaren door een ongezond rooster? Is dit voor u aanleiding om te kijken welke aanpassingen er moeten worden gedaan om een betere roosterplanning mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat zegt het u dat ambulancemedewerkers zich ergeren aan de sterke nadruk op cijfers? Deelt u hun mening dat dit afleidt van waar het echt om draait: het bieden van goede zorg?
Ik neem aan dat hier wordt gedoeld op de nadruk op het naleven van de aanrijtijdennormen in de sector. Het tijdig arriveren bij de patiënt in een spoedgeval is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de ambulancezorg. Maar ik ben zeer verheugd dat de sector, in nauw overleg met de medisch managers, de beroepsvereniging van verpleegkundigen in de ambulancezorg en het Ministerie van VWS, aan de slag is om te komen tot een bredere set van indicatoren die meer zegt over de medisch-inhoudelijke kwaliteit van de ambulancezorg. Deze indicatoren, tesamen met de aanrijtijden en de metingen van patiëntervaringen, geven straks een breder beeld van de geleverde kwaliteit in de ambulancezorg dat meer recht doet aan de inspanningen van de ambulancemedewerkers.
Wat zegt het u dat 38 procent van de ondervraagde ambulancemedewerkers aangeeft meer dan 30 procent van de tijd bezig te zijn met verslaglegging en administratie? Wat bent u bereid te doen om deze registratiedruk terug te brengen?
Zie het antwoord op vraag 5. Invoering van het EPD kan daarin een grote verbetering betekenen.
Deelt u de mening dat het positief is dat 79 procent van de respondenten aangeeft dat het materiaal waarmee zij werken op orde is? Maakt u zich tegelijkertijd zorgen over het gegeven dat slechts een krappe meerderheid van 52 procent van de respondenten aangeeft dat de informatiesystemen op orde zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de enquête blijkt dat 89% van de respondenten neutraal tot positief is over het materieel waarmee ze moeten werken en 74% neutraal tot positief is over de ICT systemen. Bij een dergelijke respons gaan bij mij geen alarmbellen rinkelen. Daarbij komt dat een duiding van de negatieve beoordelingen in het rapport ontbreekt, waardoor deze uitkomst niet goed te interpreteren is. Betere toegang tot de EPD’s kan deze scores verhogen.
Hoe reageert u op het gegeven dat 84 procent van de ambulancemedewerkers zegt in aanraking te komen met agressie? Wat vindt u ervan dat 5 procent van de ondervraagde ambulancemedewerkers dat vaak zegt mee te maken? Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen altijd aangifte moet worden gedaan? Deelt u de mening dat de werkgever daarbij altijd de benodigde ondersteuning moet geven?
Agressie tegen hulpverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Om die reden heb ik samen met sociale partners in de zorg en de Ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Actieplan «Veilig werken in de zorg» opgesteld. We hebben gekeken wat de knelpunten zijn; waarom mensen bijvoorbeeld geen aangifte doen. Het kabinet heeft het daarop inmiddels mogelijk gemaakt dat zorgverleners onder nummer aangifte kunnen doen.
Een andere mogelijkheid is dat de werkgever aangifte doet voor de werknemer. De werkgever is daar immers toe bevoegd op grond van artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. In het Actieplan neem ik maatregelen om dit te stimuleren. Ik stimuleer bijvoorbeeld dat
zorgwerkgevers, de politie en het Openbaar Ministerie regionale afspraken maken. Daarbij wordt het doen van aangifte voor werkgevers die te maken hebben met agressie en geweld tegen hun medewerkers versimpeld. Werkgevers en medewerkers worden voorgelicht over het feit dat iedereen aangifte mag doen die weet heeft van een strafbaar feit en over het doen van aangifte door de werkgever.
Met het doen van aangifte door de werkgever gaat richting de dader en het slachtoffer een krachtig signaal uit dat het slachtoffer niet alleen staat. Bovendien hoeft een werknemer die slachtoffer is geweest van agressie of geweld de administratieve lasten niet te dragen. De werkgever neemt het «papierwerk» over van de werknemer.
Daarnaast ondersteun ik een landelijke campagne van Ambulancezorg Nederland om agressie tegen ambulancemedewerkers verder terug te dringen. Op 11 maart jl. heb ik samen met betrokken partijen deze campagne gelanceerd.
Tot slot is het belangrijk om met behulp van training methoden te leren om agressie te voorkomen of te verminderen. Dit is onderdeel van de initiële opleiding die jaarlijks door ongeveer 200 aankomende ambulancemedewerkers wordt gevolgd.
Baart het u zorgen dat 49 procent van de ondervraagde ambulancemedewerkers wel eens een juridische afweging maakt voordat wordt begonnen met een behandeling uit angst voor een klacht of rechtszaak? Wat zegt het u dat veel ambulancemedewerkers aangeven dat dit te maken heeft met het gegeven dat zij zich onvoldoende gesteund voelen door hun werkgever? Wat gaat u doen om er zorg voor te dragen dat ambulancemedewerkers die steun in de toekomst wel voelen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zegt het u dat het slechts 10 procent van de ondervraagde ambulancemedewerkers altijd lukt om de zorg te leveren die nodig is? Baart het u zorgen dat ambulancemedewerkers aangeven dat dit vaak te maken heeft met tijdsdruk door een tekort aan ambulances? Is dit voor u reden om te kijken naar de beschikbaarheid van ambulances in de verschillende regio’s?
Deze vraag illustreert mijn opmerking bij vraag 1 dat de aard van de vraagstelling sterk bepalend is voor het antwoord. De concrete vraag in de enquête luidde: «Hebt u het idee dat u altijd de zorg kunt leveren die nodig is?» Iedere medewerker die ooit eens niet in staat is geweest om de benodigde zorg te leveren zal deze vraag ontkennend moeten bentwoorden. Ik kan daarom het genoemde percentage niet goed interpreteren, te meer omdat ik verder ook geen signalen heb dat de kwaliteit van de geleverde ambulancezorg in het algemeen onder de maat zou zijn. De eerder genoemde hoge patiënttevredenheid wijst daar zeker niet op.
Wat betreft de beschikbaarheid van ambulances: medio 2013 heeft het RIVM het zogenaamde Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg geactualiseerd. Dit referentiekader berekent de benodigde spreiding en capaciteit van ambulances om te kunnen voldoen aan de bestaande normen voor aanrijtijden. In nauw overleg met de sector heb ik dit geactualiseerde referentiekader vastgesteld en op 16 juli 2013 aan uw Kamer aangeboden (Tweede Kamer, 2012–2013, 32 854, nr 19). Het geactualiseerde referentiekader is vervolgens per 1 januari 2014 in de bekostiging van de ambulancezorg verwerkt.
Is het u bekend dat ambulancediensten rapid-responders inzetten om de aanrijtijden te halen terwijl deze rapid-responders niet in staat zijn een patiënt te vervoeren? Is het wat u betreft acceptabel dat rapid-responders op deze wijze worden gebruikt? Deelt u de mening dat rapid-responders als aanvulling zouden moeten dienen op het reguliere ambulanceaanbod?
Ambulancezorg betreft hulpverlening gevolgd door vervoer van patiënten, maar kan ook beperkt blijven tot hulpverlening van een ambulanceverpleegkundige ter plaatse. Vervoer van de patiënt is niet altijd noodzakelijk. De rapid responder is een vorm van zorgdifferentiatie die deze laatste vorm van ambulancezorg kan leveren. De inzet van een rapid responder, al dan niet gevolgd door een ambulance, wordt bepaald aan de hand van de door de sector vastgestelde landelijke richtlijn «First en rapid responder». Deze richtlijn wordt momenteel overigens door de sector geactualiseerd.
Wat zegt het u dat 79 procent van de ambulancemedewerkers en 78 procent van de medewerkers op de meldkamer van mening is dat het geen goede ontwikkeling is dat het aantal meldkamers wordt teruggebracht naar tien? Baart het u zorgen dat hiermee regiokennis dreigt te verdwijnen? Bent u voornemens naar aanleiding van deze uitkomst uw plannen aan te passen? Zo ja, welke aanpassingen gaat u aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
In oktober 2013 is door alle betrokken partijen, waaronder ook de 25 regionale ambulancevoorzieningen, het transitieakkoord rond de meldkamer van de toekomst ondertekend. In dat transitieakkoord hebben alle partijen aangegeven mee te werken aan het totstandbrengen van één landelijke meldkamerorganisatie (LMO) met maximaal 10 regionale locaties. Ik wil niet van deze afspraak afwijken. Meer locaties, bijvoorbeeld voor het monodisciplinaire proces, zou een stap achteruit zijn.
Het zorgproces zelf kan uiteraard wel meer decentraal geregeld worden, omdat samenwerking met lokale partijen en kennis van de lokale omstandigheden hiervoor belangrijk zijn. Maar dat neemt niet weg dat de uitvoering van deze decentrale afspraken in de meldkamer meer geconcentreerd kan worden. Dit biedt meer garanties op voldoende capaciteit om eventuele piekbelastingen beter op te kunnen vangen. Wellicht dat in de toekomst de telefonische diensten van andere zorgaanbieders (HAP, kraamzorg, acute GGZ enz.) zich ook kunnen aansluiten bij het zorggedeelte van de meldkamer.
Daarnaast ben ik van mening dat het goed is als politie, brandweer en de monodisciplinaire zorgmeldkamer bij elkaar in één gebouw zitten. De verschillende disciplines kunnen dan direct met elkaar om tafel in geval van multidisciplinaire incidenten, crisis en opschaling.
Wat zegt het u dat 70 procent van de ambulancemedewerkers en 80 procent van de centralisten stelt dat medische kennis noodzakelijk is voor centralisten die medische 112-meldingen aannemen? Is dit voor u reden om er zorg voor te dragen dat nu en in de toekomst een medische achtergrond vereist is om medische 112-meldingen aan te nemen?
In de ministeriële regeling onder de Tijdelijke wet ambulancezorg staat beschreven dat de triage na een medische melding een verpleegkundige handeling is die moet plaatsvinden door een geschoold verpleegkundige. Deze bepaling is gebaseerd op hetgeen is vastgelegd in de nota verantwoorde ambulancezorg, waarin de sector in lijn met de bestaande kwaliteitswetgeving in de zorg heeft beschreven wat onder verantwoorde ambulancezorg moet worden verstaan. Echter, in het transitieakkoord meldkamer van de toekomst is aangegeven dat met de oprichting van de LMO wordt bereikt dat de burger bij het eerste contact, met een landelijke gestandaardiseerde werkwijze, zoveel mogelijk wordt geholpen door middel van een multi-intake (één centralist voor politie, brandweer en ambulance). De vraag hierbij is tot hoever deze centralist de burger met een medische hulpvraag te woord mag staan. Hierover is nog geen overeenstemming. Er zullen pilots uitgevoerd gaan worden waarna een landelijke keuze over zowel de werkwijze als het bijbehorende triagesysteem gemaakt zal worden. De IGZ zal hierbij betrokken worden. Uiteindelijk is het aan het veld om, mede aan de hand van deze pilots, te bepalen of een verpleegkundige achtergrond ook in de toekomst noodzakelijk is voor centralisten die medische 112-meldingen aannemen. Mocht de sector van mening zijn dat dit met de transitie naar de LMO moet veranderen, dan zal dat leiden tot een aanpassing van de nota verantwoorde ambulancezorg. Ik kan de betreffende ministeriele regeling daar dan op aanpassen.
Hoe reageert u op het gegeven dat 73 procent van de ambulancemedewerkers van mening is dat een eventuele privatisering van de ambulancezorg ongewenst is? Is dit voor u reden uit te sluiten dat de ambulancezorg in de toekomst geprivatiseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
De ambulancezorg bestaat traditioneel voor een groot deel uit private zorgaanbieders. Met het van kracht worden van de Tijdelijke wet ambulancezorg in 2013 is van de 25 aangewezen Regionale Ambulancevoorzieningen ongeveer de helft geheel of gedeeltelijk privaat georganiseerd. De overige RAV’s zijn publiek georganiseerd (GGD’s of veiligheidsregio’s).
Er zijn absoluut geen plannen voor verdere privatisering van de sector. En los van de opvattingen van het ambulancepersoneel ben ik, zoals ook bij de parlementaire behandeling van de Tijdelijke wet ambulancezorg uitgebreid is besproken, geen voorstander van marktwerking in de ambulancezorg gezien de noodzakelijke continuïteit van deze vorm van acute zorg.
Wat zegt het u dat 56 procent van de ambulancemedewerkers van mening is dat de steeds verder gaande concentratie van ziekenhuiszorg geen goede ontwikkeling is? Baart het u zorgen dat vooral de toenemende rittijden als problematisch worden ervaren omdat dit ten koste gaat van de beschikbaarheid van ambulances? Is dit voor uw reden om de concentratie binnen de ziekenhuiszorg een halt toe te roepen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is in Nederland geen verdergaande concentratie van ziekenhuiszorg, het aantal Universitair Medische Centra, ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra is bij elkaar groter dan voorheen en ook het aantal locaties is niet teruggelopen. Wel zijn er kwaliteitseisen gesteld aan de basis spoedeisende hulp. Zorgverzekeraars zijn in het verlengde van die kwaliteitseisen gaan onderzoeken hoe een kwaliteitsslag in de spoedeisende hulpverlening kan worden gemaakt, vooral waar het complexe spoedhulp betreft. De normen voor de aanrijtijden voor de basis spoedeisende hulp blijven overigens van kracht, waarmee de spreiding van deze voorziening gegarandeerd blijft.
Hoe reageert u op het gegeven dat 66 procent van de ambulancemedewerkers die het sluiten van een spoedeisende hulppost meemaakten stellen dat hierdoor de aanrijtijden te lang worden? Wat zegt het u dat 58 procent van deze medewerkers stelt dat dit ook geen positief effect had op de kwaliteit van de geboden zorg? Is dit voor u reden om het sluiten van spoedeisende hulpposten een halt toe te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 17
Hoe reageert u op het gegeven dat de regering gemiddeld het cijfer 4,7 krijgt voor het gevoerde beleid? Bent u tevreden met dit rapportcijfer? Is dit rapportcijfer voor u aanleiding om de mening van ambulancemedewerkers zoals verwoord in het rapport «ambulancemedewerkers aan het woord» leidend te laten zijn voor uw beleid?
In iedere groep wordt gedifferentieerd gedacht over beleidszaken. Zeker in tijden van economische crisis en financiële krapte kan ik mij voorstellen dat er zorgen bestaan over de toekomst.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Ambulancezorg dat gepland staat op 9 april 2014?
Ja.
De financiering van eerstelijns geboortecentra |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat geboortecentra een zelfstandig bestaansrecht met zelfstandige WMG-bekostiging zouden moeten hebben, ook de kleinere? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Eerstelijns geboortecentra kennen op dit moment al een zelfstandige separate betaaltitel binnen de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in grotere of kleinere geboortecentra. Wel wordt aan deze betaaltitel de voorwaarde gesteld dat zorgverzekeraar en zorgaanbieder per contract moeten overeenkomen onder welke voorwaarden en tegen welk tarief declaraties mogen worden ingediend voor de module geboortecentra.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de maximumtarieven voor geboortecentra verhoogd heeft, omdat kleinere geboortecentra relatief hogere kosten hebben? Klopt het dat de verhoging van de tarieven door de NZa niet tot hogere tarieven door zorgverzekeraars heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft de maximumtarieven voor de module geboortecentra verhoogd om ruimte te creëren voor aanvullende afspraken tussen zorgverleners en zorgaanbieders. Deze ruimte kan worden gebruikt voor maatwerk in lokale situaties. Er is echter wel als voorwaarde aan het hogere tarief gesteld dat in de overeenkomst tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder inzichtelijk wordt gemaakt dat de overeengekomen zorgverlening leidt tot een aannemelijke besparing op de kosten elders in de zorgketen. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat hen tot nu toe niets is gebleken van een dergelijke besparing en er dus voor hen geen aanleiding bestaat voor het hanteren van het hogere tarief. Het lijkt logisch te veronderstellen dat een bevalling in een geboortecentrum minder kosten met zich meebrengt dan een (poliklinische) bevalling in een ziekenhuis. Om deze hypothese te toetsen is een landelijk evaluatie gestart. Begin 2016 zullen de resultaten hiervan beschikbaar komen, waaronder ook een analyse van de kosteneffectiviteit van geboortecentra.
Is het u bekend dat daar, waar geboortecentra werkzaamheden overnemen van ziekenhuizen (poliklinisch), zorgverzekeraars de consequenties hiervan niet vertalen in de financiële afspraken met de ziekenhuizen, maar van geboortecentra verwachten dat zij dit «onderhands met het ziekenhuis regelen» met vaak als consequentie te veel afhankelijkheid, of geen bestaansmogelijkheid? Wat vindt u hiervan?
Dit probleem doet zich in de huidige situatie mede voor omdat er nog geen sprake is van integrale bekostiging in de geboortezorg. Ik stuur in mijn beleid aan op integrale geboortezorg en op integrale bekostiging daarvan. De schotten in de huidige financiering kennen ongewenste neveneffecten, die met onderlinge verrekening tussen geboortecentra en ziekenhuizen kan worden opgelost. Het komt in de verloskunde regelmatig voor dat zwangeren tijdens de bevalling worden overgedragen vanuit de eerste lijn (thuis, geboortecentrum, poliklinisch) naar de tweede lijn. Dat leidt in de huidige situatie tot dubbele declaraties omdat zowel de eerste als de tweede lijn activiteiten hebben verricht en kosten hebben gemaakt. Ik begrijp dat zorgverzekeraars dat zien als een extra hoge kostenpost. Integrale bekostiging biedt hier naar mijn idee de oplossing. Zorgverzekeraars zullen echter voorlopig nog van doen hebben met deze dubbele declaraties en daarover goede afspraken moeten maken met de aanbieders. De NZa treedt op korte termijn in overleg met alle betrokkenen over een aantal voorgenomen beleidswijzigingen en integrale bekostiging.
Is het u opgevallen dat sinds zorgverzekeraars zich zo opstellen, de groei van het aantal eerstelijns geboortecentra volledig is gestagneerd?
Ik weet niet of er een causaal verband is tussen de opstelling van de zorgverzekeraars en de (stagnatie van de) groei van het aantal eerstelijns geboortecentra. Eerstelijns geboortecentra zijn potentieel een middel om zorg binnen de gehele verloskundige keten beter en/of doelmatiger te laten verlopen. Overigens zijn er vele vormen van geboortecentra. Er zijn ook ziekenhuizen die geboortecentra oprichten waar eerstelijns verloskundigen gebruik van maken. De geboortezorg zit nog in een overgangsfase van afzonderlijke, gescheiden regimes naar integrale zorg en integrale bekostiging. De precieze positie van geboortecentra zal zich de komende jaren uitkristalliseren in de nieuwe situatie van integrale zorg.
Weet u dat er in juni 2013 is overlegd door alle betrokkenen met de NZa met als afspraak dat de NZa een oplossingsrichting voor dit probleem zou aandragen? Wanneer komt de NZa met een oplossingsrichting voor het probleem dat al in juni 2013 is gesignaleerd?
Sinds het gesprek in juni 2013 heeft de NZa zowel voor dit probleem als voor enkele andere kwesties die spelen in de geboortezorg oplossingsrichtingen verkend die aansluiten bij integrale bekostiging van geboortezorg. De NZa heeft mij laten weten op korte termijn in overleg te zullen treden met alle veldpartijen over een aantal voorgenomen beleidswijzigingen die substitutie moeten bevorderen. De regelgeving rondom geboortecentra en de voorstellen die in juni 2013 voorlagen zijn hier onderdeel van.
Wilt u bevorderen dat de zorgverzekeraar, als financier en regisseur van de zorg, zelf eventuele overfinanciering van een ziekenhuis met het ziekenhuis bespreekt, er afspraken over maakt en dit niet in eerste instantie de geboortecentra laat doen?
Het lijkt mij het meest voor de hand liggen als alle betrokken partijen hierin gezamenlijk optrekken. Dat is dus zorgverzekeraar, geboortecentrum en ziekenhuis. Over het algemeen bieden zorgverzekeraars ook aan om hier een bemiddelende rol in te spelen.
Welke mogelijkheden ziet u, opdat de NZa minimaal een procedureregel kan opstellen waarin is vastgelegd dat een tripartite overleg tussen de eerstelijns initiatiefnemers, de ziekenhuizen en de dominante zorgverzekeraar over de financiering moet plaatsvinden?
De NZa organiseert op korte termijn een overleg met alle betrokken partijen. Daar komt de financiering van geboortecentra aan de orde.
De problemen van zzp’ers in de zorg om een VAR-wuo te krijgen of te behouden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht van de Belastingdienst «VAR-loon voor zorgverleners»?1
Ja.
Wat is de gebruikelijke procedure wanneer een zorgverlener een VAR-wuo bij de Belastingdienst aanvraagt, welk proces doorloopt een binnengekomen aanvraag voor een VAR-wuo en hoe verloopt het proces van de toetsing van de aanvraag?
Het aanvragen van een verklaringarbeidsrelaties (VAR) kan digitaal of op papier. Via het ingezonden aanvraagformulier verkrijgt de Belastingdienst in beginsel de benodigde gegevens voor het kunnen verstrekken van een VAR.
Na ontvangst van het aanvraagformulier worden de daarop vermelde gegevens centraal verwerkt in de VAR-applicatie. Alleen volledig ingevulde formulieren worden verwerkt. Is de aanvraag onvolledig dan moet deze worden aangevuld.
Via de VAR-applicatie en de daarin ingebouwde «beslismodule», vindt een geautomatiseerde beoordeling plaats. Tevens vindt in de module o.b.v. selectieprofielen een geautomatiseerde check plaats of de betreffende aanvraag moet worden uitgeworpen voor nadere beoordeling.
Na een preview op de omschrijving van de werkzaamheden van alle aanvragen (dit deel van het proces is niet geautomatiseerd, omdat dit een vrij in te vullen veld op de aanvraag is) en als er geen reden is voor nader onderzoek, wordt op basis van de uitkomst van de beslismodule één van de vier mogelijke VAR-beschikkingen afgegeven.
De uitworp op basis van de risicoselectieprofielen of de handmatige toets op de omschrijving van de werkzaamheden vormt aanleiding om aan de aanvrager meer informatie te vragen. Afhandeling van dit proces is handmatig.
De aanvrager dient zijn aanvraag volledig, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en hij tekent daar ook voor. Vanuit dit uitgangspunt hoeft niet elke aanvraag handmatig te worden behandeld of te worden beoordeeld. Dit betekent ook dat de aanvrager zelf verantwoordelijk blijft voor zijn aanvraag en de door hem verstrekte gegevens voor het verkrijgen van de beschikking VAR. De VAR wordt immers volledig op grond van door de belastingplichtige zelf aangedragen gegevens afgegeven. Een exact oordeel vooraf over de juistheid van de bij de VAR-aanvraag aan de Belastingdienst verstrekte gegevens is veelal ook niet mogelijk, omdat het grotendeels om toekomstige gebeurtenissen gaat.
Op welke wijze vergaart de Belastingdienst de benodigde informatie voor deze toetsing van een VAR-wuo-aanvraag?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt de aangevraagde VAR-wuo inhoudelijk getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt een inspecteur daarbij naar de elementen gezag (zowel het formele gezagscriterium als het materiële gezagscriterium), persoonlijke arbeid en loon?
De aanwezigheid van de elementen gezag (zowel het formele gezagscriterium als het materiële gezagscriterium), persoonlijke arbeid en loon zijn belangrijke eigenschappen van een arbeidsrelatie om op grond van de wet en jurisprudentie tot een dienstbetrekking te oordelen. Deze zijn dan ook opgenomen in het aanvraagformulier om te worden meegewogen in de beslismodule.
Deelt u de mening dat aanwijzingsbevoegdheid zoals deze voortkomt uit een overeenkomst van werkzaamheden, zoals afspraken over werktijden, het kwaliteitsniveau etc., in de praktijk dezelfde uitingsvormen kan hebben als gezagsuitoefening? Zo ja, hoe maakt de Belastingdienst bij de toetsing van het gezagscriterium onderscheid tussen materieel gezag en aanwijzingsbevoegdheid?
Het onderscheid tussen de overeenkomst van opdracht (art.7:400 BW) en de arbeidsovereenkomst (art.7:610 BW) is in de praktijk niet altijd eenvoudig aan te geven. Naar aanleiding van de jurisprudentie kan in het algemeen gezegd worden dat opdrachten en instructies in het kader van een overeenkomst van opdracht in het algemeen beperkt dienen te blijven tot een nadere bepaling van de verlangde prestaties. (HR 18 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4848.) Het essentiële element van de arbeidsovereenkomst, namelijk de (werkgevers)gezagsverhouding, ontbreekt derhalve in de relatie tussen de partijen.
Een arbeidsovereenkomst kenmerkt zich daarentegen door het feit dat aan diegene in wiens opdracht de arbeid wordt verricht een verder strekkende instructiebevoegdheid toekomt. Degene die het werk uitvoert is verplicht de instructies op te volgen en zich persoonlijk te verbinden om gedurende zekere tijd het werk uit te voeren tegen betaling van loon.
De Belastingdienst en het UWV beoordelen het bestaan van een dienstbetrekking aan de hand van de jurisprudentie en een op grond daarvan ontwikkeld besluit Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking (Besluit van 6 juli 2006, nr. DGB2006/857M, Stcrt. 2006, 141). Dit besluit is opgesteld om opdrachtgevers/werkgevers te helpen bij het maken van een beoordeling van de arbeidsrelatie en tevens inzichtelijk te maken hoe Belastingdienst en UWV tot hun oordeel komen. De opdrachtgever is – als mogelijke werkgever – de eerst verantwoordelijke om vast te stellen of er sprake is van een dienstbetrekking. In de controlefase beoordeelt de Belastingdienst of de arbeidsverhoudingen door de opdrachtgever goed zijn gekwalificeerd. Daarbij wordt dezelfde toets gebruikt.
De opdrachtnemer die over een geldige VAR beschikt kan deze bij het aangaan van een arbeidsrelatie gebruiken, maar is daartoe niet verplicht. Komen opdrachtgever en opdrachtnemer overeen dat ze de verklaring willen gebruiken dan zal de opdrachtnemer de verklaring moeten tonen en zal de opdrachtgever van de verklaring een kopie moeten opnemen in zijn administratie.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van een VAR-wuo of VAR-dga, kan de beoordeling van de arbeidsrelatie (wel of geen dienstbetrekking) op grond van de wet achterwege blijven. De opdrachtgever moet wel toetsen of de te gebruiken VAR past bij de arbeidsrelatie die hij aangaat met de opdrachtnemer, door een controle of het soort werkzaamheden op de VAR overeenkomt met de werkzaamheden die de opdrachtnemer voor de opdrachtgever gaat verrichten.
De bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de vorm waarin de arbeidsverhouding is vastgelegd alsmede de benaming die aan de arbeidsverhouding is gegeven, zijn niet zelfstandig doorslaggevend. Een beoordeling vooraf, louter op basis van contracten en de bedoeling van partijen, is alleen mogelijk onder het voorbehoud dat de feiten en omstandigheden zullen overeenstemmen met deze informatie.
Welke gezagselementen spelen bij een overeenkomst van werkzaamheden volgens u een rol die niet kunnen worden gezien als aanwijzingsbevoegdheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vindt deze toetsing van gezag specifiek plaats bij verlening van zorg in natura?
Toetsing of er gezag bestaat bij zorgverlening in natura geschiedt langs de lijn als geschetst in het besluit Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking (Besluit van 6 juli 2006, nr. DGB2006/857M, Stcrt. 2006, 141). In dit besluit geven de Belastingdienst en het UWV aan hoe zij omgaan met beoordelingen inzake het aanwezig zijn van een dienstbetrekking in het kader van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen (zie ook het antwoord op vragen 6 en 7).
De beoordeling van het gezagselement bij verlening van zorg in natura gebeurt op dezelfde manier en aan de hand van dezelfde criteria als bij andere arbeidsrelaties. Een gezagsverhouding van de opdrachtgever naar de opdrachtnemer kan bijvoorbeeld bestaan als de opdrachtgever met betrekking tot de werkzaamheden in principe opdrachten en aanwijzingen kan geven die de opdrachtnemer dient op te volgen. In hoeverre daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven is niet doorslaggevend.
Gezag kan ook tot uitdrukking komen in (de opsomming is niet uitputtend):
Is de constatering van zorg in natura voor de Belastingdienst voldoende om tot loon te concluderen? Is de Belastingdienst van mening dat zzp’ers vanwege de regels in de zorg en de verplichting om verantwoording af te leggen aan instellingen of instanties niet zelfstandig werkzaam kunnen zijn?
Zie ook antwoord 8. Om een dienstbetrekking te kunnen constateren is niet de constatering zorg in natura doorslaggevend, maar gaat het om het antwoord op de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie waarbij de opdrachtgever gezag kan uitoefenen over de opdrachtnemer.
Naar de mening van de Belastingdienst en het UWV voldoet in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, aan de criteria van de arbeidsovereenkomst uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 en art. 3 van de Ziektewet leidt dit ook fiscaal en ten aanzien van de werknemersverzekeringen tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder.
De Belastingdienst en UWV vinden namelijk op grond van jurisprudentie, wet en regelgeving dat de instelling veelal:
Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, het voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp’ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Het gaat overigens niet alleen om de gezagsverhouding, maar ook om het feit dat geen sprake is van zelfstandigheid, omdat de zorginstelling alle zaken bepaalt of voorschrijft bijv. via protocolllen. Dit blijkt ook uit recente uitspraken van onder meer de rechtbank Noord Nederland en Gelderland. (Rechtbank Noord Nederland AWB LEE 13/514 IB/PVV van 21 januari 2014; Rechtbank Gelderland nummer AWB 13/2407 IB/PVV 53 van 4 februari 2014, beide (nog) niet gepubliceerd; Rechtbank Leeuwarden, nr. AWB 09/2724 IB/PVV van 2 september 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8860)
Wat vindt u in dit verband van de overweging van Advocaat-Generaal Hilten in haar conclusie van 17 juni 20132 «Anderzijds moet bedacht worden dat een verpleegkundige, hoezeer ook BIG-geregistreerd en medische handelingen verrichtend, nimmer de kapitein in de operatiekamer – of elders in het ziekenhuis – zal zijn. Dat is nu eenmaal eigen aan het zijn van verpleegkundige. Het vereisen van volledige autonomie bij de werkzaamheden zou met zich meebrengen dat een verpleegkundige die zelfstandig is in de zin van art. 7, lid 1, van de Wet en die werkzaamheden in een ziekenhuis verricht, nimmer een vrijstelling deelachtig kan worden»?
De conclusie van Advocaat-Generaal Van Hilten heeft betrekking op de vraag of een vrijstelling voor de Wet op de omzetbelasting 1968 voor medische prestaties van toepassing is. (ECLI:NL:PHR:2013:619.) De beoordeling van zelfstandigheid in dat verband is niet gelijk te stellen aan de toetsing van de aanwezigheid van een voor een arbeidsovereenkomst kenmerkende gezagsverhouding of het werkzaam zijn als zelfstandig ondernemer in de zin van de inkomstenbelasting.
Klopt het dat op de website van de Belastingdienst vermeld stond dat zorg in natura alleen kan worden verricht in dienstbetrekking en dat om die reden een VAR-loon wordt afgegeven?3
Ja. Het bericht bevatte een te strak standpunt. De opstellers van het bericht hebben onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheden die er overigens bestaan, zie ook het antwoord op vraag 28 en 29.
Is omtrent de mogelijkheid van ondernemerschap bij zorg in natura en de mogelijkheid om een VAR-wuo sprake van een beleidswijziging? En zo ja, waarom?
Het beleid is ongewijzigd. Er is eerder een samenloop van de kabinetsdoelstelling om schijnzelfstandigheid aan te pakken met het standpunt dat naar de mening van de Belastingdienst en het UWV in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, een dienstbetrekking inhoudt. Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, het voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp’ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Voor de instelling/zorgaanbieder betekent dit dat die inhoudingsplichtig is voor de loonheffingen en verzekeringsplicht heeft voor de werknemersverzekeringen.
Dit standpunt is onder andere af te leiden uit het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DBG2006/857M, Stcrt. 141, Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking. (zie ook de antwoorden op 6, 7, 8 en 9)
Wat is voor de Belastingdienst het wezenlijke verschil tussen een zzp’er die rechtstreeks contracteert met het zorgkantoor (pilot) en een zzp’er die dezelfde zorg verleent door tussenkomst van een toegelaten instelling?
De zorgverlener die rechtstreeks contracteert met een zorgkantoor, beschikt op grond van de wet- en regelgeving in de zorgover een eigen verantwoordelijkheid en declaratierecht, kenmerken die van belang zijn om te kunnen concluderen dat hij de werkzaamheden als ondernemer uitoefent. (Zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2, 3 en 4 van het lid Siderius, SP.)
Is de toets die de Belastingdienst uitvoert als het gaat om het gezagscriterium en de bijbehorende instructiebevoegdheid gelijk voor alle beroepsgroepen en branches of wordt er mede gekeken naar wat er binnen de branche gebruikelijk is?
Het oordeel over gezag wordt gevormd op grond van uniforme criteria uit wet, regelgeving en jurisprudentie. Deze gelden voor alle sectoren en zijn de basis voor het handelen van de Belastingdienst. Daar past geen eigen interpretatie voor bepaalde branches of beroepsgroepen bij.
Op basis van de feiten kan het wel zo zijn dat als die worden aangehouden tegen deze criteria, er in bepaalde branches sprake is van een situatie waarbij het ontbreken van een gezagsverhouding bijna ondenkbaar is.
Bijv. in het basisonderwijs is een aantal zaken zo strak georkestreerd, onder meer schooltijden, roosters, inhoud van lessen, eindtermen waaraan moet worden voldaan, geen vrije vervanging, ontslaggronden en overlegging van een verklaring omtrent het gedrag, dat een gezagsverhouding nagenoeg niet valt uit te sluiten.
Deelt u de mening dat het in bepaalde branches, zoals zorg in natura of het basisonderwijs, onmogelijk dan wel moeilijk is om te voldoen aan het gezagscriterium? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 14.
In hoeverre en op welke wijze verschilt volgens u de verhouding tussen een projectontwikkelaar, een hoofdaannemer en een onderaannemer in essentie van de verhouding tussen een zorgkantoor, een thuiszorginstelling en een zorgverlener?
De kwalificatie van de relatie tussen partijen hangt af van de precieze feiten en omstandigheden, waaronder de vraag of er sprake is van gezag. Zie in dit verband ook het antwoord op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Klopt het dat medisch specialisten (al dan niet in een specialistenmaatschap) vaker als ondernemer in fiscale zin beschouwd worden dan zorgverleners die zorg in natura verlenen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De criteria ter bepaling van het ondernemerschap zijn in de jurisprudentie ontwikkeld en niet afhankelijk van het bedrijf of beroep dat iemand uitoefent. De werkzaamheden van een vrijgevestigd medisch specialist of een zorgverlener zullen dan ook aan dezelfde criteria moeten worden getoetst om te bepalen of al dan niet sprake is van ondernemerschap. (Zie ook Kamerstukken II, 2009/10, 32 222, nr. 11 en ook Kamerstukken II, 2013/14, 32 620, nr. 105, waarin is uitgelegd waarom en onder welke voorwaarden medisch specialisten als ondernemer kunnen worden aangemerkt.)
Herkent u het beeld dat veel zorgverleners stoppen met hun werkzaamheden in de zorg omdat hun VAR-wuo naar eigen zeggen onterecht wordt afgewezen en zij niet bereid zijn of niet de financiële middelen hebben om een langdurige bezwaar- en beroepsprocedure te starten?
Nee. Dit beeld herken ik niet. Het is niet de bedoeling dat echte zelfstandigen worden geweerd van de arbeidsmarkt. Wel is het van belang dat de juridische kwalificatie overeenkomt met de praktijk. In de zorg kunnen arbeidsrelaties -evenals als in overige sectoren- op verschillende wijze worden vormgegeven. Afhankelijk van de vormgeving en feitelijke invulling van de arbeidsrelatie(s) kunnen zorgverleners als ondernemer, werknemer of resultaatgenieter werkzaam zijn. In dit kader is er door de Belastingdienst bij 257 mensen van VAR-Wuo herzien naar VAR-loon en met een flankerende maatregel is bij 1500 mensen die een VAR hebben aangevraagd aan 900 daarvan in plaats van een VAR-Wuo een VAR-loon gegeven. Het verschijnsel dat zorginstellingen of bemiddelingsbureaus zorgverleners niet meer voor zich laten werken zonder een VAR-Wuo, is in dit verband wel zorgelijk. Dit is een voorbeeld van de ontwikkeling van de VAR-Wuo naar een soort «werkvergunning». In de praktijk vragen opdrachtgevers hierom vanwege de voor hen vrijwarende werking.
Deelt u de mening dat het stoppen van zelfstandige zorgverleners een zorgelijke ontwikkeling is en dat zzp’ers vanwege hun flexibele inzet van groot belang zijn voor de zorgverlening in Nederland?
Zie antwoord vraag 18.
Klopt het dat het op grote schaal afwijzen van VAR-wuo-aanvragen van zorgverleners en het intrekken van VAR-wuo-verklaringen te maken heeft met de afspraak uit het Regeerakkoord om schijnconstructies aan te pakken?
Nee. Ik herken mij niet in het beeld dat er op grote schaal VAR-wuo-verklaringen van zorgverleners worden geweigerd danwel worden herzien. Zie in dit verband ook de antwoorden op vraag 18 en 19 alsmede die op vraag 7 (van de leden Van Weyenberg, Bergkamp en Koolmees, D66) en vraag 4 (lid Siderius, SP).
Voor wat betreft de samenloop met de kabinetsdoelstelling om schijnzelfstandigheid aan te pakken verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Kunt u nader uitleggen op welke wijze het aanpakken van de in het Regeerakkoord bedoelde schijnconstructies € 100 miljoen oplevert?
Conform de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens mijn ambtsvoorganger, gedane toezegging4 zal uw Kamer in de eerste helft van 2014 bericht worden over de invulling van deze maatregel uit de Begrotingsafspraken 2014. Daarbij zal ook aangegeven worden op welke wijze de budgettaire opbrengst vormgegeven wordt.
Kunt u aangeven wat door de Belastingdienst als een schijnconstructie wordt gezien en kunt u daarbij specifiek ingaan op de beroepsgroepen zorg, waaronder zorg in natura, en onderwijs?
Een schijnconstructie kan zich in vele vormen voordoen, zodat deze lastig definieerbaar is, maar in het algemeen kan onder schijnconstructies worden verstaan: situaties die onder een ander etiket worden gepresenteerd dan overeenkomt met de werkelijke feiten en omstandigheden.
Speelt het hebben van een BIG-registratie bij het beoordelen van een situatie op schijnzelfstandigheid een rol?
Nee, de BIG-registratie biedt duidelijkheid over de kwaliteiten en bevoegdheid van een zorgverlener, maar zegt niets over de vormgeving van de arbeidsrelatie.
Klopt het dat de volgende situaties als schijnzelfstandigheid worden aangemerkt?
Bij schijnzelfstandigheid zijn er verschillende verschijningsvormen, maar in het algemeen gaat het om arbeidsrelaties die onder een etiket van zelfstandig ondernemerschap worden gepresenteerd terwijl er gelet op de feiten en omstandigheden een dienstbetrekking is aangegaan.
Het terugkeren bij een voormalig werkgever als zzp-er betekent niet per definitie dat men dit niet als zelfstandige doet. Als de opdrachtnemer met betrekking tot hetzelfde soort van werkzaamheden die onder overeenkomstige condities worden verricht eerder in een dienstbetrekking heeft gestaan tot de opdrachtgever, dan is dit wel een sterke aanwijzing dat er opnieuw c.q. nog steeds sprake is van een dienstbetrekking, tenzij ondubbelzinnig het tegendeel blijkt.
Een het inhuren van een buitenlandse zzp’er hoeft op zichzelf geen schijnzelfstandigheid op te leveren; op grond van de feiten en omstandigheden kan er sprake zijn van bona fide ondernemerschap. Ook hier is de vraag doorslaggevend of de praktijk in overeenstemming is met de formele kwalificatie.
Zijn er naast deze twee categorieën nog meer situaties die door de Belastingdienst als schijnzelfstandigheid worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 24.
Acht u het een aanvaardbaar gevolg dat wegens de politieke keuze tot aangescherpte controle een gehele beroepsgroep van zelfstandigen in de zorg per direct en zonder dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden zonder werk zit, aangezien een zelfstandige zonder VAR-wuo geen klanten meer kan krijgen?
Voor de opdrachtnemer is een VAR-Wuo geen fiscale voorwaarde om als ondernemer werkzaam te kunnen zijn. Hij is niet verplicht gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 3.156, van de Wet IB 2001 biedt. Die mogelijkheid betreft het vooraf krijgen van een oordeel van de inspecteur over hoe hij inkomensbestanddelen zal kwalificeren als die op de omschreven wijze worden verkregen. Een belastingplichtige kan dan ook alleen rechten aan dit oordeel ontlenen als de feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie(s) overeenkomen met de bij de aanvraag omschreven wijze.
Een geldige VAR-Wuo van een opdrachtnemer maakt slechts duidelijk aan de opdrachtgever dat hij in beginsel gevrijwaard is van het inhouden van loonheffingen. Dit neemt niet weg dat in de praktijk juist vanwege deze vrijwarende werking, opdrachtgevers een VAR-Wuo eisen alvorens de opdrachtnemer «aan te nemen». In de praktijk is de VAR-Wuo daardoor verworden tot een soort «werkvergunning».
Als evenwel in de praktijk blijkt dat er een VAR op basis van een omschrijving is afgegeven die niet overeenstemt met de feiten die zich in het concrete geval voordoen, dan kan de inspecteur dit niet door de vingers zien, ook al heeft die situatie al enige tijd bestaan voordat hij dit heeft kunnen constateren. (Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 9 van de leden Van Weyenberg, Bergkamp en Koolmees.)
Naast het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de herziene beschikking kunnen zzp-ers in de zorg er ook voor kiezen direct te contracteren met een zorgkantoor. In 2012 heeft VWS, via aanpassing van zijn wet-/ regelgeving, het mogelijk gemaakt dat een zzp-er direct met het zorgkantoor kan contracteren. Daardoor werd het – indien aan de voorwaarden werd voldaan- mogelijk om buiten dienstbetrekking werkzaam te kunnen zijn. Om dit in de praktijk te testen is in 2012 samen met de Belastingdienst gestart met een regionale pilot. Thans is deze pilot uitgegroeid tot een landelijke en nemen daar ca. 750 zorgverleners aan deel.
Zorgverleners die uitsluitend werken in of overeenkomstig de pilot in de zorg en die door het toezicht ook geraakt worden, kunnen contact opnemen met de Belastingtelefoon. De zorgverlener kan aangeven dat hij deelneemt aan de pilot en contracteert met het zorgkantoor.
De medewerker van de Belastingtelefoon zorgt ervoor dat het team VAR wordt geïnformeerd waarna afgifte van de VAR, met een omschrijving van de werkzaamheden die passend is bij het werken in de pilot, direct zal plaatsvinden.
Zie in dit verband ook de antwoorden op de vragen 6,7 en 8 van het lid Siderius, SP.
Klopt het dat een eenmaal afgegeven VAR op basis van het vertrouwensbeginsel alleen kan worden ingetrokken als sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden?
Als de feiten en omstandigheden in de praktijk afwijken van die in de VAR-aanvraag, dan kan dat reden vormen voor herziening. Herziening van de VAR is niet mogelijk als er van de zijde van de inspecteur slechts sprake is van gewijzigd inzicht met betrekking tot dezelfde feiten en omstandigheden.
De VAR-houder is verplicht om wijzigingen ten opzichte van de VAR-aanvraag te melden (zie art. 3.156, tweede lid, Wet IB 2001). Doet hij dat, of constateert de Belastingdienst zelf dat relevante omstandigheden gewijzigd zijn, dan kan de VAR worden herzien. De Belastingdienst vergelijkt daartoe de geconstateerde feiten en omstandigheden van het individuele geval met de gegeven informatie in de VAR-aanvraag.
De Belastingdienst doet in voorkomende situaties nader onderzoek naar de feiten en omstandigheden, bijv. door het opvragen van nadere informatie of het uitvoeren van onderzoeken. Het oordeel dat sprake is van een dienstbetrekking is nog niet voldoende reden om de VAR te herzien. Daarvoor zal eerst ook beoordeeld moeten worden of het geheel van de werkzaamheden waarvoor de VAR is aangevraagd een onderneming vormt. Alleen als de conclusie is dat de VAR-houder niet als ondernemer kan worden aangemerkt en de feitelijke omstandigheden afwijken van die in de aanvraag van de VAR, dan kan de VAR worden herzien.
Klopt het dat de bewijslast voor het aantonen van gewijzigde feiten en omstandigheden bij de Belastingdienst ligt? Zo ja, op welke wijze geeft de Belastingdienst invulling aan de op haar rustende bewijslast en hoe wordt per individuele zzp’er vastgesteld dat de feiten en omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van het moment waarop de VAR is afgegeven?
Zie antwoord vraag 27.
Wat raadt u een zzp’er aan wiens VAR-wuo is ingetrokken en die daardoor acuut geen klanten meer heeft?
Zie antwoord vraag 26.
Op welke termijn kan de zzp’er wiens VAR-wuo is ingetrokken helderheid krijgen van de Belastingdienst indien het duidelijk is dat er wel een VAR-wuo afgegeven zou moeten zijn?
De wettelijke beslistermijnen zoals die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht zijn hierbij bepalend. Belanghebbende heeft zes weken na dagtekening de tijd om een bezwaarschrift tegen de herziene VAR in te dienen. De inspecteur doet in beginsel binnen zes weken uitspraak op het tegen de herziening gerichte bezwaarschrift. Als daartoe aanleiding is kan deze termijn worden verlengd met zes weken. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als er nog nader correspondentie moet worden gevoerd of belanghebbende gehoord moet worden.
Blijkt de herziening ten onrechte te zijn geschied, dan blijkt dat doorgaans uiterlijk twaalf weken na datum van de gewraakte beschikking.
Worden er ook VAR-wuo-verklaringen ingetrokken van zzp’ers die rechtstreeks werken voor particuliere klanten en die daarnaast staan ingeschreven bij een bemiddelingsbureau?
Belanghebbenden die in de omschrijving van de werkzaamheden geen onderscheid hebben gemaakt naar de genoemde werkzaamheden hebben veelal op basis van deze omschrijving één VAR-Wuo gekregen. Deze is dan verstrekt voor twee verschillende soorten van werkzaamheden die tevens niet onder overeenkomstige condities worden verricht. Artikel 3.156, eerste lid, Wet IB 2001 geeft expliciet aan dat alleen voor meer dan één arbeidsrelatie slechts één VAR kan worden aangevraagd bij de inspecteur indien «sprake is van hetzelfde soort van werkzaamheden die onder overeenkomstige condities worden verricht».
Als deze ene VAR-Wuo die is herzien tevens de werkzaamheden treft waarvoor mogelijk wel recht bestond op een VAR-Wuo dan kunnen belanghebbenden bezwaar maken of opnieuw een VAR aanvragen onder vermelding van de voor hen geldende situatie. Vorenstaande is ook gecommuniceerd via de website van de Belastingdienst.
Klopt het dat de Belastingdienst deze zorgverleners via de website opdraagt een nieuwe VAR-wuo aan te vragen?4
Zie antwoord vraag 31.
Acht u het zorgvuldig van de Belastingdienst dat de VAR-wuo van deze groep zorgverleners onterecht wordt ingetrokken, waarna zij zelf een nieuwe VAR-wuo moeten aanvragen?
Zie antwoord vraag 31.
Het bericht dat de IC van het Reinier de Graaf Gasthuis dreigt weg te vallen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat zorgverzekeraars van plan zijn om de Intensive Care (IC) van het Reinier de Graaf Gasthuis te sluiten?1
Ja.
Deelt u de mening dat naast concentratie van gespecialiseerde zorg juist ook spreiding van acute zorg noodzakelijk is?
Het conceptplan van de zorgverzekeraars inzake concentratie van acute zorg is ingegeven om de kwaliteit te verbeteren is met name gericht op complexe acute zorgstromen. Dit betreft een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Daarnaast is spreiding van acute basiszorg erg belangrijk, om de bereikbaarheid van cruciale zorg, zoals de Spoedeisende Hulp (SEH), binnen 45 minuten na een spoedmelding met een ambulance te kunnen garanderen.
Deelt u de mening van de arts in het artikel, dat door het sluiten van een IC-voorziening voor 95% van de spoedpatiënten een verslechtering van zorg optreedt, omdat zij immers langer moeten rijden naar een ziekenhuis?
Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat 95% van de spoedpatiënten een IC-voorziening nodig heeft. Dat neemt niet weg dat een IC-voorziening belangrijk is voor een ziekenhuis en voor de kwaliteit van de basis SEH. Volgens de veldnormen van de werkgroep Breedveld (oktober 2009) moet elke geopende SEH voldoen aan een basis kwaliteitsniveau. Dat wil zeggen dat er voldoende deskundig personeel en materieel gedurende de openingstijden beschikbaar moet zijn voor stabilisatie en resuscitatie van alle medische calamiteiten.
Tevens is vaardigheid vereist voor herkenning en (veelal) behandeling van een breed scala van acute ziekte en letsel in alle leeftijdcategorieën. Door middel van triage en zo nodig doorverwijzing wordt de patiënt op de juiste plaats door de juiste hulpverlener geholpen.
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders.
Is er voldoende draagvlak voor dit plan zeker gezien de bezwaren vanuit de zorgbestuurder van DSW die expliciet afstand neemt van het Regioplan Acute Zorg voor de regio West?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over het draagvlak.
Op welke wijze zijn de genoemde ziekenhuizen en de gemeentebesturen betrokken geweest bij de totstandkoming van dit plan? Zou een betrokkenheid van gemeentebesturen niet logisch zijn, omdat zij met de decentralisaties veel meer zorgtaken toebedeeld krijgen?
Betrokkenheid van gemeentebesturen is niet per definitie logisch. Het betreft hier gespecialiseerde spoedeisende zorg. Kwaliteit en spreiding zijn daarin doorslaggevend.
Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Uitgangspunten zijn dat de basisspoedzorg voor iedereen goed en dichtbij georganiseerd is (45 minuten norm) en dat de complexe spoedzorg kwaliteit en doelmatig zo goed mogelijk georganiseerd is.
Het bericht ' Eigen medisch dossier inzien te moeilijk' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «eigen medisch dossier inzien te moeilijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een patiënt volgens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) recht heeft op inzage in het eigen medisch dossier en dit dan ook, zonder drempels te ervaren, moet krijgen?
Uitgangspunt is dat elke patiënt recht heeft op inzage in, dan wel afschrift van zijn of haar dossier. Het is belangrijk dat patiënten betrokken zijn bij hun behandeling en daarover goed geïnformeerd (mee)beslissen. Daarom is het van belang dat (huis)artsen geen onnodige drempels opwerpen voor deze inzage.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond over gebrek aan inzage in het eigen medisch dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe vaak het weigeren van inzage in eigen medisch dossiers voorkomt in de verschillende sectoren in de zorg en wat hiervan de oorzaak is?
Ik heb geen inzicht in het aantal weigeringen van inzage per zorgsector en de oorzaken hiervan. Het recht op inzage, dan wel afschrift van het eigen medisch dossier is geregeld in de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en is daarmee een civielrechtelijke aangelegenheid. De IGZ ziet niet toe op de naleving. Wel heeft de IGZ in 2012 en 2013 zeventien meldingen van patiënten ontvangen. Deze meldingen blijken evenredig over de zorgsectoren verdeeld te zijn.
Zo nee, bent u dan bereid een onderzoek te laten verrichten naar de mate waarin er geen inzage in eigen dossiers wordt gegeven en of hierbij drempels worden ervaren? Onderzoekt u dan ook wat de oorzaken zijn waarom er door artsen en andere zorgverleners geen inzage wordt gegeven?
Ik ben van oordeel dat nader onderzoek niet nodig is. De patiënt heeft naar mijn oordeel voldoende juridische middelen tot zijn beschikking als de arts hem geen inzage geeft in zijn medische gegevens. Natuurlijk moeten patiënten in de eerste plaats met hun arts contact opnemen om zeker te stellen dat de arts weigerachtig is. Met vragen kunnen patiënten ook telefonisch contact opnemen met de «Zorglijn» van de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF). Daarnaast kunnen burgers met (klachtgerelateerde) vragen en klachten over de zorg vanaf 1 juli 2014 voor advies en begeleiding ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Patiënten kunnen vervolgens op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) een klacht bij het bestuur indienen dat de betrokken arts weigert inzage te geven of een kopie te verstrekken. Ook kunnen patiënten zich tot de civiele rechter wenden met een vordering tot inzage. Op grond van het wetsvoorstel Wkkgz, kunnen patiënten nadat het wetsvoorstel kracht van wet heeft verkregen, een dergelijk geschil aan een geschilleninstantie voorleggen.
Deelt u de mening dat patiënten altijd recht hebben op betrouwbare en begrijpelijke informatie over zorg en specifiek hun eigen dossier, mede omdat dit de behandeling ten goede kan komen?
Ja.
Deelt u de mening dat een patiënt de eigenaar is van zijn eigen medische gegevens en dus ook toegang toe dient te hebben? Zo ja, hoe gaat u dit borgen in het licht van de toenemende digitalisering van medische dossiers?
De patiënt is geen eigenaar van zijn eigen medische gegevens2, wel heeft de patiënt recht op inzage in, dan wel afschrift van zijn of haar medisch dossier.
In het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens, dat bij uw Kamer is ingediend, is geregeld dat de patiënt recht krijgt op elektronische inzage in en afschrift van zijn medische gegevens.
Hoe reageert u op bericht dat zorgverzekeraars het aantal spoedeisende hulpen boven het Noordzeekanaal willen terugbrengen naar drie, en het aantal ziekenhuizen dat in Noord-Holland beroertezorg aanbiedt naar zes?1
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot herinrichting van het zorglandschap. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Noord Holland zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de patiënt. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars Achmea en VGZ hun plannen met de CVA-zorg nog niet openbaar willen maken?2 Deelt u de mening dat het hier gaat om een publiek belang en dat het daarom niet past hier zo geheimzinnig over te doen?
Deze plannen zijn op dit moment nog in concept en worden besproken met de partijen uit de regio. In deze fase in het proces kan ik het mij voorstellen dat Achmea en VGZ hun plannen nog niet openbaar willen maken.
Deelt u de vrees dat zorgverzekeraars dit doen om te voorkomen dat er maatschappelijk debat ontstaat voordat de plannen definitief en onomkeerbaar zijn? Past dat binnen uw definitie van open en transparant communiceren? Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars open en transparant gaan communiceren over hun plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hebben zorgverzekeraars Achmea en VGZ overlegd met het lokaal bestuur over hun plannen met de CVA-zorg en de spoedeisende hulpen? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars eerst te rade moeten gaan bij het lokaal bestuur, voordat zij deze plannen uitstorten over de samenleving, zodat zij het lokale belang van CVA-zorg en spoedeisende hulpen niet kunnen negeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Uitgangspunten zijn dat de basisspoedzorg voor iedereen goed en dichtbij georganiseerd is (45 minuten norm) en dat de complexe spoedzorg kwalitatief en doelmatig zo goed mogelijk georganiseerd is.
Bij welke zes ziekenhuizen willen de zorgverzekeraars de CVA-zorg concentreren en welke ziekenhuizen dreigen de CVA-zorg kwijt te raken?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Dat valt onder hun zorgplicht.
Wat is uw reactie op het gegeven dat ziekenhuisdirecteuren de plannen van zorgverzekeraars Achmea en VGZ «erg ver vinden gaan»? Deelt u deze mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan.
Deelt u de mening dat een druk bevolkt gebied, zoals het gebied boven het Noordzeekanaal, niet toe kan met slechts drie locaties voor spoedeisende hulp? Deelt u de mening dat voor plaatsen als Beverwijk, Purmerend, Beverwijk en Den Helder het hebben van een spoedeisende hulppost noodzakelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Een van deze drie genoemde locaties, te weten Den Helder, is cruciaal voor de 45 minuten norm om tijdig met de ambulance bij een ziekenhuis met een basis SEH en afdeling voor acute verloskunde te kunnen komen.
Deelt u de mening dat het uitkleden van de CVA-zorg onacceptabel is, omdat het de kwaliteit van zorg aantast?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat zegt het u dat een bestuurder stelt dat «de plannen een hoog studeerkamer-gehalte hebben»? Deelt u de mening dat hier sprake is van tekentafelzorg waarbij de realiteit ver uit het zicht is geraakt?
Zie mijn antwoord op vraag 1. De kwaliteitsvisie van ZN is de basis van de plannen. De lokale uitwerking en de gesprekken met de partijen in de regio moeten er voor zorgen dat de plannen in de regio realistisch worden uitgevoerd. Daarnaast is er de wettelijke rol voor het ROAZ om ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Hoe reageert u op de uitspraak dat «bij CVA-zorg snelheid essentieel is. Je moet snel een CT-scan maken en snel een injectie geven met anti-stolling. Je kunt ook redeneren dat je omwille van de snelheid moet deconcentreren»? Vindt u in het licht van deze uitspraak de plannen van de zorgverzekeraars verantwoord?
De zorgverzekeraars hebben hun plannen voorzien van een onderbouwing. Daarnaast wijs ik op een recent verschenen proefschrift van drs. M.M.H. Lahr et al (UMCG) betreffende «Organizational models for thrombolysis in acute ischemic stroke: a simulation exemplar» geeft aan dat een ischemisch herseninfarct een belangrijke oorzaak is van langdurige arbeidsongeschiktheid en sterfte. Ik zie in dat kader het grote belang van implementatie van bewezen effectieve maatregelen in de acute zorg. Het proefschrift geeft aan dat de behandeling met trombolyse de meest effectieve behandeling voor een acuut herseninfarct binnen 4,5 uur na het ontstaan van de symptomen is, maar dat deze zorg helaas nog in hoge mate onderbenut wordt op dit moment. Een model waarin gespecialiseerde ziekenhuizen stroke centers inrichten zorgt ervoor dat 50% meer patiënten de behandeling met trombolyse binnen 4,5 uur ontvangen.
Op welk wetenschappelijk onderzoek baseren de zorgverzekeraars zich om tot een dergelijke concentratie van CVA-zorg te komen? Bestaat er objectief bewijs dat CVA-zorg ten minste een bepaalde omvang dient te hebben? Wat zijn dan die precieze omvangcriteria?
Zie mijn antwoord op vraag 10. De genoemde volumes zijn geen doel op zich maar een middel om doelmatig investeringen te kunnen doen in personeel, apparatuur en training om zo efficiënte gespecialiseerde stroke centers vorm te geven.
Deelt u de mening dat de overlevingskansen van ziekenhuizen sterk worden gereduceerd na het sluiten van CVA-zorg en spoedeisende hulpen? Is het sluiten van de CVA-zorg en spoedeisende hulpposten de opmaat naar het sluiten van ziekenhuizen boven het Noordzeekanaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 10. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Overigens strekt de zorgplicht van zorgverzekeraars zich breder uit dan alleen de acute zorg.
Wat gaat u ondernemen om de plannen van de zorgverzekeraars met de CVA-zorg boven het Noordzeekanaal tegen te houden?
Zie mijn antwoord op vraag 1. De zorgverzekeraars pakken de rol op die hen in het stelsel is toebedeeld.
Wat gaat u ondernemen om de plannen van de zorgverzekeraars om het aantal spoedeisende hulpen boven het Noordzeekanaal terug te brengen naar drie tegen te houden?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Mochten er in de toekomst plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Het bericht ‘Besneden vrouw betaalt hersteloperatie zelf’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Besneden vrouw betaalt hersteloperatie zelf»?1
Ja.
Waarom is voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking (vgv) een hersteloperatie op dit moment niet opgenomen in het basispakket?
De aanspraak op de vergoeding van behandelingen van plastisch chirurgische aard is beperkt vorm gegeven. Dergelijke behandelingen vallen onder de dekking van de Zorgverzekeringswet indien deze dienen ter correctie van:
Ik beschouw vrouwelijke genitale verminking als misdadige schending van de lichamelijke integriteit. Zie verder mijn antwoord op de vragen 4 en 5. Het woord zegt het al, hier is sprake van verminking. Naar mijn mening zou de hersteloperatie onder de Zorgverzekeringswet moeten vallen.
Op welke wijze is de zorg voor slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking op dit moment vormgegeven?
In 2010 is het multidisciplinaire modelprotocol medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie. Hierin worden aanbevelingen gedaan over hoe verschillende medische beroepsgroepen zorg met medische, psychosociale en seksuologische aspecten kunnen leveren. Het opheffen van de infibulatie door middel van een incisie wordt hier als behandeling genoemd om eventuele lichamelijke problemen als gevolg van vrouwelijke genitale verminking op te heffen. Artsen mogen niet tegemoet komen aan het verzoek van een vrouw om de vagina opnieuw dicht te maken (her-infibulatie).
Daarnaast subsidieer ik een nazorg-project van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland, omdat het voor komt dat reguliere hulpverleners de samenhang tussen psychische en lichamelijke klachten niet herkennen. Binnen dit project zijn op zes plaatsen speciale vgv-spreekuren opgezet. Daar kunnen besneden vrouwen terecht met vragen over de psychische en lichamelijke klachten – zoals terugkerende blaasontsteking – die vaak het gevolg zijn van besnijdenis. Ook subsidieer ik een campagne van de Federatie Somalische Associaties Nederland waarmee vrouwen worden geïnformeerd over de relatie tussen hun klachten en de besnijdenis. Deze campagne verwijst door naar de speciale spreekuren.
Wilt u het College voor Zorgverzekeringen(CZZ) vragen om een advies over het opnemen van genitale reconstructie na genitale verminking als aanspraak in het basispakket? Indien ja, wilt u in de adviesaanvraag opnemen hoeveel Nederlandse slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking naar verwachting gebruik zouden maken van een hersteloperatie en welke structurele kosten gepaard zouden gaan met het opnemen van een hersteloperatie bij genitale verminking in het basispakket?
Op dit moment is er een werkgroep op initiatief van de beroepsgroepen voor gynaecologen en plastisch chirurgen bezig met een protocol over reconstructieve chirurgie na vrouwelijke genitale verminking, als aanvulling op het huidige modelprotocol medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking.
Zodra dit protocol is afgerond zal ik hersteloperaties van genitale verminkingen onder de Zorgverzekeringswet brengen.
Bent u bereid op basis van de resultaten van dit CVZ-onderzoek de Kamer te informeren of genitale reconstructie vanaf 2015 als aanspraak in het basispakket kan worden opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het Ierse rundvlees dat uit Holland komt |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Iers rundvlees Jumbo uit Holland»?1
Ja.
Klopt het dat Jumbo Iers rundvlees verkoopt van rundvee dat niet alleen in Nederland geboren is, maar ook vetgemest, geslacht en uitgebeend? Zo ja, wat is uw mening over de onjuiste vermelding op het etiket?
Het gaat hier om een overtreding die alleen in een Jumbo winkel in Valkenswaard is aangetroffen. In die winkel is in plaats van Iers rundvlees Nederlands rundvlees verkocht. Deze ondernemer – die als franchisenemer een deel van zijn assortiment zelf inkoopt en daarmee ook zelf verantwoordelijk is voor de etikettering – heeft een fout gemaakt bij het aanpassen van het etiket, waardoor op het etiket bij de bereidingswijze ten onrechte Iers rundvlees is vermeld. Op het etiket staat tevens «Nederland» aangeduid als land van herkomst.
Bent u bereid Jumbo aan te spreken op dit gedrag? Zo nee, waarom dan niet? Zo ja, kunt u van dat gesprek verslag doen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft Jumbo op de overtreding aangesproken. Jumbo heeft aangegeven dat de ondernemer van de winkel in Valkenswaard gewezen is op zijn verantwoordelijkheid en dat de onjuist geëtiketteerde producten uit het schap zijn verwijderd. Daarmee is de zaak voor de NVWA afgedaan.
Kunt u aangeven welke regels Jumbo heeft overschreden en welke consequentie daaraan verbonden is?
Op grond van het eerste lid van artikel 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen mag een vermelding over de herkomst of oorsprong van het product niet misleidend zijn. De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA. De mogelijkheden van de NVWA om op te treden tegen een overtreding van de Warenwet, variëren tussen zware sancties (sluiten van een bedrijf), het opleggen van een boete, en het geven van een waarschuwing. Welke sanctie wordt opgelegd is afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Hiernaast gebieden de regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) handelaren om transparant en volledig te zijn over de voornaamste kenmerken van het product, zoals de specificatie en geografische of commerciële oorsprong van het product. Consumenten dienen aan de hand van de verstrekte informatie in staat te worden gesteld om een weloverwogen aankoopbeslissing te nemen. Consumenten die menen dat een bedrijf consumenten misleidt ten aanzien van de productkenmerken, kunnen hiervan melding maken bij het informatieloket ConsuWijzer van de ACM. De ACM en de NVWA hebben in hun samenwerkingsprotocol afgesproken dat per geval wordt bekeken wie handhavend zal optreden.
Kent «Iers rundvlees» een beschermde oorsprongsbenaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regels heeft de Jumbo dan overtreden en met welke consequentie?
Nee. «Iers rundvlees» kent geen beschermde oorsprongsbenaming in de zin van de Europese Verordening nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen. Voor een dergelijke bescherming dient eerst door het betrokken Ierse bedrijfsleven in samenwerking met de Ierse overheid een aanvraag te zijn ingediend en vervolgens via nationale en Europese bezwaarprocedure te zijn goedgekeurd. Op dit moment heeft Ierland vijf geregistreerde geografische beschermingen en loopt er een aanvraag tot registratie bij de Commissie. Dat betreft in alle zes de gevallen geen aanvraag voor «Iers rundvlees».
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de consument in verwarring te brengen door de suggestie te wekken dat het vlees van runderen op Ierse weides afkomstig is, maar dat uit kleine letters blijkt dat dit niet zo is? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Kunt u aangeven hoe het zit met de consumentenbescherming en is er bijvoorbeeld een juridische basis waarop consumenten verhaal kunnen halen bij Jumbo? Zo ja, kunt u dat proces inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is onwenselijk om consumenten in verwarring te brengen. Een consument kan dergelijke zaken melden bij de NVWA of bij het informatieloket Consuwijzer. Zie vraag 4 voor de regelgeving en wijze van afhandeling van dergelijke zaken. Ook kan de consument een civielrechtelijke procedure starten. In het geval van een dergelijke procedure is het ter beoordeling van de rechter of en welke maatregel genomen zou moeten worden. Zoals eerder aangegeven heeft de betreffende ondernemer, na het contact door de NVWA met Jumbo, inmiddels maatregelen genomen.
Het bericht ‘Eigen medisch dossier taboe voor patiënten’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eigen medisch dossier taboe voor patiënten?»1
Ja.
Klopt het dat in twee derde van de gevallen artsen drempels opwerpen om de gevraagde informatie te verstrekken?
Hoe beoordeelt u de weigering van artsen om patiënten hun eigen medisch dossiers te laten inzien, of een kopie daarvan te verschaffen?
Het bericht «Eigen medisch dossier taboe voor patiënten» is gebaseerd op de conclusies van een onderzoek van de Consumentenbond waarin zij vijftig consumenten heeft gevraagd om een kopie van hun complete medisch dossier op te vragen bij de huisarts en vervolgens over het verloop een vragenlijst in te vullen2. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de uitkomsten hiervan.
Patiënten hebben het recht om hun eigen medische dossiers in te zien dan wel een afschrift daarvan te ontvangen.
Wat is uw oordeel over het feit dat door artsen onderdelen van medische dossiers onleesbaar worden gemaakt?
Artsen mogen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens in uitzonderingsgevallen onderdelen van medische dossiers voor inzage onleesbaar maken. Het gaat dan om informatie in het dossier die over andere personen gaat en waarvan kennisneming door de patiënt schade zou kunnen toebrengen aan de privacy van die anderen. Ook kunnen dit persoonlijke werkaantekeningen van de arts betreffen. Voor het overige moet alles wat in het medisch dossier over de patiënt staat toegankelijk voor de patiënt zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat op grond van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) iedere patiënt recht heeft op inzage in zijn of haar medisch dossier? Op welke wijze kunnen patiënten hun beklag doen over het niet verstrekken of het weigeren van inzage in het persoonlijk medisch dossier?
Ja. Iedere patiënt heeft recht op inzage in zijn of haar medisch dossier. Als patiënten de indruk hebben dat de arts hieraan geen medewerking geeft is het zinvol als zij hierover met de arts het gesprek aangaan. Ook kunnen zij op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) een klacht indienen. Tot slot kunnen patiënten zich tot de civiele rechter wenden. Op grond van het wetsvoorstel Wkkgz, kunnen patiënten, nadat het wetsvoorstel kracht van wet heeft verkregen, een dergelijk geschil aan een geschilleninstantie voorleggen.
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen twee jaar binnengekomen van mensen die geen inzage of kopie van hun medisch dossier konden krijgen?
De IGZ heeft hierover in 2012 en 2013 zeventien meldingen ontvangen.
Welke maatregelen zijn er de afgelopen twee jaar genomen tegen artsen die weigerden een kopie of inzage te geven van een medisch dossier?
Het inzagerecht is geregeld in de Wgbo en is daarmee een civielrechtelijke aangelegenheid. Ik heb geen inzicht in eventuele uitkomsten van dergelijke procedures. De IGZ ziet niet toe op de naleving. De IGZ neemt desalniettemin meldingen van weigering tot inzage in dan wel afschrift van een medisch dossier mee in haar regulier toezicht en spreekt de betreffende arts of bestuurder hierop aan.
Bent u van mening dat artsen zich te lang kunnen verzetten tegen het overdragen van medisch dossiers aan patiënten en nabestaanden?
Nee, patiënten hebben er recht op dat artsen zo snel mogelijk inzage in, dan wel afschrift van hun dossier geven. Nabestaanden hebben overigens geen recht op inzage in het dossier van een overledene vanwege de privacy van de patiënt en het beroepsgeheim dat voor artsen geldt, behoudens een aantal uitzonderingen. Een nabestaande kan inzage verkrijgen als de patiënt daarvoor toestemming heeft gegeven. Daarnaast kunnen er naasten zijn die uit hoofde van hun verantwoordelijkheid voor de inmiddels overledene, nadien aanspraak kunnen maken op inzage in het dossier. Tot slot is in de jurisprudentie erkend dat inzage mogelijk is bij een zwaarwegend belang voor de nabestaande en als de toestemming van de overledene verondersteld kan worden, waarbij wel aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan.
Als een arts niet voldoet aan een verzoek van een patiënt of nabestaande dan staan hun de rechtsmiddelen genoemd in het antwoord op vraag 5 ter beschikking. Daarmee kan worden voorkomen dat artsen zich te lang kunnen verzetten tegen het overdragen van medische dossiers.
Het bericht dat patiënten hun eigen medisch dossier niet kunnen inzien |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Eigen medisch dossier taboe voor patiënten»?1
Uitgangspunt is dat elke patiënt recht heeft op inzage in, dan wel afschrift van zijn of haar dossier. Omdat het van belang is dat patiënten betrokken zijn bij hun behandeling en daarover goed geïnformeerd (mee)beslissen is het belangrijk dat (huis)artsen voor deze inzage geen onnodige drempels opwerpen.
Deelt u de mening dat artsen die patiënten weigeren om hun dossier in te zien de wet overtreden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat artsen die patiënten inzage of afschrift weigeren van hun dossier, de wet overtreden.
Als patiënten de indruk hebben dat de arts geen medewerking geeft aan inzage in dan wel afschrift van diens dossier, is het zinvol als zij hierover met de arts het gesprek aangaan. Ook kunnen zij op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) een klacht indienen. Tot slot kunnen patiënten zich tot de civiele rechter wenden. Op grond van het wetsvoorstel Wkkgz, kunnen patiënten, nadat het wetsvoorstel kracht van wet heeft verkregen, een dergelijk geschil aan een geschilleninstantie voorleggen.
Ik vind dat deze juridische wegen volstaan.
Waar kunnen patiënten terecht als artsen niet meewerken om inzage te geven in, of een kopie te verstrekken van het medisch dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben artsen die eerst nog een aanvullend gesprek met de patiënt wilden dit ook als extra consult gedeclareerd?
Ik heb er geen inzicht in of huisartsen een dergelijk aanvullend gesprek hebben gedeclareerd. De prestatiebeschrijving voor een huisartsconsult is generiek. Dit past bij de diverse zorgvragen die bij de huisarts aan bod kunnen komen.
Waarom staat u toe dat wel alle zorgverleners toegang hebben tot medische gegevens, maar patiënten niet?
Op grond van de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) hebben patiënten recht op inzage in, dan wel afschrift van het eigen medisch dossier. Daarmee is de toegang van patiënten tot hun medische gegevens gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de patiënt beter zelf zijn dossier kan beheren, en zorgverleners om een kopie kunnen vragen?
Nee, die mening deel ik niet. Het is de arts die als «goed hulpverlener» verantwoordelijk is voor de inhoud en daarmee voor het beheer van het dossier.
Het vergoeden van een medicijn voor MS-patiënten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verschillende vormen van de ziekte MS, zoals PPMS, waarbij het verloop niet grillig is en waarbij er tussentijds geen verbeteringen optreden, zodat goed vast te stellen is of het medicijn Fampyra werkt?
Ik weet dat er verschillende vormen van de ziekte van MS zijn. PPMS staat voor Primaire progressieve multiple sclerose». De fabrikant heeft aan het College voor zorgverzekeringen geen onderzoeksgegevens overgelegd over deze specifieke vorm van MS, waaraan uiteindelijk een minderheid (10 – 30%) van de patiënten lijdt. Voor meer informatie verwijs ik u naar het beoordelingsrapport dat CVZ over het middel Fampyra® heeft gemaakt en dat is te vinden op de CVZ website.1
Heeft het College voor Zorgverzekeringen een kostenvergelijking gemaakt van zowel de behandeling met fysiotherapie als met Fampyra? Zijn daarbij ook alle indirecte kosten meegenomen, zoals vervoer van en naar de fysiotherapeut? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Een kostenvergelijking is niet gemaakt. Deze is pas aan de orde als er een vergelijking van de effecten is gemaakt. De fabrikant heeft Fampyra in klinisch onderzoek niet vergeleken met fysiotherapie. Hierdoor is een vergelijking van de kosten en de baten niet mogelijk.
Bent u bereid een financieel arrangement te overwegen voor het medicijn Fampyra, waarbij alleen vergoeding plaatsvindt indien het medicijn bewijsbaar effect heeft? Zo ja, wanneer kunt u hier meer over berichten? Zo nee, waarom niet?
Het CVZ heeft geconstateerd dat de meerwaarde van Fampyra niet is aangetoond op populatieniveau. Om die reden heeft het CVZ mij geadviseerd om Fampyra niet op te nemen in het pakket. Zoals ik op eerdere vragen van u heb geantwoord bestudeer ik de mogelijkheden om Fampyra voorwaardelijk toe te laten. Voorwaardelijke toelating is namelijk het instrument dat kan worden toegepast in het geval van een potentieel veelbelovend geneesmiddel waarover onvoldoende zekerheid bestaat op het terrein van de therapeutische (meer)waarde. Financiële arrangementen zijn daarentegen bedoeld voor het managen van onzekerheden op het terrein van kosteneffectiviteit en/of macro kostenbeslag van een geneesmiddel. Het kan voorkomen dat voor een voorwaardelijk toegelaten geneesmiddel ook een financieel arrangement aangewezen is.
Uw vraag betreft een specifieke vorm van een financieel arrangement, die kan worden aangeduid als Pay for performance. Voordat over de eventuele toepassing van deze vorm – die overigens in de praktijk niet gemakkelijk toepasbaar is – zal eerst een besluit moeten worden genomen over de meerwaarde van het medicijn en de daarbij behorende vergoedingsstatus (wel, niet, of voorwaardelijk).
Zoals ik ook eerder heb aangegeven, verwacht ik in het voorjaar 2014 een besluit te nemen over het wel of niet voorwaardelijk toelaten van Fampyra.
Kunt u aangeven in welke Europese landen Fampyra inmiddels wel (voorwaardelijk) vergoed wordt?
Fampyra wordt op dit moment in de volgende Europese landen zonder nadere voorwaarden vergoed: Duitsland en Frankrijk. In Spanje, Noorwegen en Denemarken zijn er nadere voorwaarden aan de vergoeding gesteld. In de andere Europese landen wordt Fampyra niet vergoed.
Het bericht dat arbodienstverlener Zorg van de Zaak Netwerk het Rode Kruis Ziekenhuis overneemt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat arbodienstverlener Zorg van de Zaak Netwerk het Rode Kruis Ziekenhuis overneemt?1
De ontwikkelingen die we in Beverwijk zien, zijn een teken van een zorgsector die zich aanpast aan de gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen. Zorgaanbieders zijn op zoek naar nieuwe financieringsbronnen voor de langere termijn, nu banken als gevolg van de wereldwijde financiële economische crisis en de toegenomen eisen aan hun ten aanzien van de solvabiliteit en de stijgende risico’s voor financieringen van zorgaanbieders terughoudender zijn geworden. Bovendien zien we op allerlei gebieden nieuwe manieren van samenwerken ontstaan om patiënten, werkgevers en verzekerden beter te bedienen. De situatie in Beverwijk sluit aan bij deze ontwikkelingen.
Is het waar dat 75% van de aandelen in handen komt van het Zorg van de Zaak Netwerk, en de overige 25% in handen van ruim honderd medisch specialisten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is juist. De beoogde samenwerking zal uitmonden in een meerderheidsbelang van 75 procent van Zorg van de Zaak. De overige 25 procent van de aandelen zal dan in bezit komen van de ruim 120 medisch specialisten van het Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk (RKZ).
Betekent het gegeven dat het hier gaat om een intentieovereenkomst die deze zomer moet uitmonden in een definitieve uitspraak dat de mogelijkheid bestaat dat de overname geen doorgang vindt? Waar hangt dit vanaf?
De kans bestaat dat de samenwerking geen doorgang zal vinden omdat er sprake is van een voorgenomen samenwerking die nog niet is geëffectueerd. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom in algemene zin een voorgenomen samenwerking uiteindelijk geen doorgang vindt. Het is op voorhand niet te zeggen hoe dat in dit geval verloopt. Alle fusies, overnames en andere transacties worden getoetst op de vragen of de plannen wel voldoende doordacht zijn en de stakeholders zijn betrokken (Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)) en of de mededinging mogelijk beperkt wordt (Autoriteit Consument & Markt).
Waarom ontdoet het Rode Kruis Ziekenhuis zich van de rechtsvorm «stichting», en wordt het in plaats daarvan een «besloten vennootschap»? Wordt die keuze gemaakt om invulling te geven aan de wens «ondernemender bedrijfsstructuur»?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze redenen voor deze keuze. Het privaatrecht kent een aantal verschillende rechtsvormen zoals NV, BV, Stichting, vereniging en coöperatie. Ziekenhuizen zijn vrij om – vanwege hen moverende redenen – een van deze rechtsvormen te kiezen. Aangezien Zorg van de Zaak financiële middelen verstrekt aan het RKZ ligt het voor de hand om een ondernemingsvorm te kiezen die bij deze situatie aansluit. Het oprichten van een BV kan hiervoor een goede optie zijn.
Betekent dit dat het Rode Kruis Ziekenhuis commerciëler gaat werken? Wordt hiermee voorgesorteerd op de mogelijke invoering van de winstuitkering in de medisch specialistische zorg? Denkt u dat een «ondernemender bedrijfsstructuur» tot meer of minder productie leidt? Gaan de zorgkosten door meer productie volgens u omhoog of omlaag? Past deze overname in dat verband in uw wens om de zorgkosten omlaag te brengen?
Ziekenhuizen in Nederland zijn private organisaties en het is hun eigen verantwoordelijkheid om inrichting te geven aan hun bedrijfsprocessen. Elk Nederlands ziekenhuis werkt dus al op een commerciële wijze en zal naar manieren zoeken om dit verder te verbeteren. Ik heb begrepen dat de samenwerking Zorg van de Zaak de mogelijkheid biedt om nieuwe, innovatieve vormen van bedrijfsgezondheidszorg te ontwikkelen. Bovendien wil het ziekenhuis met haar strategisch partnerschap met Zorg van de Zaak zich onder andere specialiseren in arbeidsgezondheid.
Ik heb geen aanwijzingen dat deze samenwerking is vormgegeven met het oog op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel «winstuitkering in de medisch specialistische zorg». Zowel Zorg van de Zaak als het RKZ zijn private organisaties die zelfstandig besluiten nemen.
De samenwerking tussen het RKZ en Zorg van de Zaak past binnen het zorgstelsel zoals we dat in Nederland kennen. De ontwikkelingen die we in Beverwijk zien, zijn een teken van een zorgsector die zich aanpast aan de gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen en zoeken naar betere kwaliteit van zorg en eventuele specialisaties
Of een «ondernemender bedrijfsstructuur» tot meer of minder productie leidt, is op voorhand niet te zeggen. Dergelijke algemene stellingen zijn op verschillende manier uit te leggen en sterk afhankelijk van het individuele geval. Het is aan het RKZ om individuele besluiten te nemen. Bovendien is het ziekenhuis gebonden aan de huidige afspraken met verzekeraars. Van een ongebreidelde stijging van de productie zal dus geen sprake zijn.
Is het waar dat bedrijfsonderdelen van het Zorg van de Zaak Netwerk gaan doorverwijzen naar het Rode Kruis Ziekenhuis?
Dat is mij onbekend.
Is de conclusie juist dat het Zorg van de Zaak Netwerk er financieel belang bij heeft dat werknemers van klanten met voorrang worden behandeld in het Rode Kruis Ziekenhuis?
Bedrijven uit het netwerk van Zorg van de Zaak zullen er – net als ieder ander bedrijf in Nederland – baat bij hebben dat zijn zieke werknemers zo spoedig mogelijk weer aan het werk gaan. Het RKZ zal zich ook moeten houden aan het verbod van selectie op niet-medische gronden.
Hoe reageert u in dat verband op de uitspraak «via de werkrelatie veel gezondheidsklachten worden herkend. Daar kan via de werkgever een aanbieding voor worden gedaan. Dat maakt deze samenwerking heel krachtig»?
Algemeen bekend is dat de samenwerking tussen arbeidsgerelateerde zorg en curatieve zorg kan worden verbeterd. Dit kan er toe leiden dat de behandeling van patiënten beter aansluit bij hun werk waardoor niet onnodig lang wordt verzuimd. De Sociaal Economische Raad is gevraagd om onder andere te adviseren over het verbeteren van de samenwerking tussen arbeidsgerelateerde zorg en reguliere zorg. Dit advies wordt dit voorjaar verwacht. Intussen hoeft de praktijk niet stil te staan. Ik ben voorstander van het verbeteren van de samenwerking tussen arbeidsgerelateerde zorg en curatieve zorg. In die zin zou een samenwerkingsovereenkomst tussen een arbodienstverlener en een ziekenhuis daaraan kunnen bijdragen.
Ziet u ook risico’s in het gegeven dat het Zorg van de Zaak Netwerk het Rode Kruis Ziekenhuis gaat gebruiken bij het voorkomen van ziekteverzuim op het werk? Betekent dit dat werknemers van klanten van het Zorg van de Zaak Netwerk mogelijk voorrang krijgen bij het Rode Kruis Ziekenhuis?
Het ziekenhuis zal zich – net als alle andere ziekenhuizen – moeten houden aan de geldende wet- en regelgeving waaronder het verbod van selectie op niet-medische gronden.
Is ongelijke toegang op basis van niet medische criteria naar uw mening acceptabel? Hoe kunt u garanderen dat dit nu en in de toekomst niet zal voorkomen in het Rode Kruis Ziekenhuis?
Selectie op basis van niet-medische criteria is niet toegestaan. Het Rode Kruis Ziekenhuis wordt – net als alle andere ziekenhuizen in Nederland – gecontroleerd door de NZa.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat selectie op niet-medische gronden onwenselijk is? Onderschrijft u in dit verband zijn uitspraak «die selectiviteit wil ik gewoon niet»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor uw opstelling in deze kwestie?2
Ja, die mening deel ik. Dit heeft geen invloed op mijn opstelling in deze kwestie.
Is het in uw ogen wenselijk dat medisch specialisten voor 25% participeren in de overname? Blijft u erbij dat dit geen productieverhogende prikkel met zich meebrengt? Hoe kunt u dat garanderen?3
Dat een arts die niet in loondienst is, naast de verantwoordelijkheid voor kwaliteit ook verantwoordelijkheid neemt voor de financiële prestaties van het ziekenhuis, vind ik geen slechte zaak. Hierdoor komen namelijk de belangen van het ziekenhuis en de arts meer op een lijn te liggen, bijvoorbeeld op het vlak van investeringen en innovaties, specialisatie, transparantie en doelmatigheid.
Het ziekenhuis is nog steeds gebonden aan de afspraken met de verschillende zorgverzekeraars, van een ongebreidelde stijging van productie kan dus geen sprake zijn.
Het bericht "Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek»? Zo ja, wat is daarover uw opvatting?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
De sport heeft ervoor gekozen een select aantal topsportprogramma’s te financieren die op het Paralympisch programma staan. Zaalvoetbal valt buiten deze focus.
Bent u bereid het zaalvoetbalteam van de KNDSB te ondersteunen voor deelname aan het Europees Kampioenschap zaalvoetbal? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De sport is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt in de sportagenda 2013–2016. Ik ondersteun die sportagenda als die is aangenomen. De sportbonden hebben op de Algemene Ledenvergadering van NOC*NSF van januari 2012 met grote meerderheid ingestemd met deze sportagenda 2013–2016. De sport heeft hierin de ambitie vastgelegd om bij de beste 10 sportlanden van de wereld te behoren. Hierbij is er een focus gelegd, waarbij alleen díe topsportprogramma’s in aanmerking komen voor topsportfinanciering, die een bijdrage leveren aan de top -10 ambitie. Door de keuzes die zijn gemaakt, valt de financiering van deelname aan het EK zaalvoetbal voor doven, net als diverse andere takken van sport (inclusief onderdelen van de gehandicaptensport) buiten de kaders van topsportfinanciering.
Ik vind de stimulering van de amateur- en breedtesport van groot belang. Daarom ondersteun ik onder andere de programma’s «Veilig Sportklimaat» (VSK) en «Sport en Bewegen in de Buurt» (SBB) waarbij vraaggericht lokaal sport- en beweegaanbod wordt gestimuleerd.
Daarnaast is VWS in gesprek met de KNDSB, Vereniging Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF om tot een mogelijke samenwerking te komen en de KNDSB op die manier betrokken te houden bij het lopende sportbeleid.
Wat is uw opvatting over het feit dat steeds meer sportteams niet kunnen deelnemen aan grote sportevenementen als gevolg van gebrek aan subsidies en veranderende prioriteiten bij nationale sportbonden? Op welke manier zorgt u er voor dat amateur- en breedtesport hoog op de politieke en sportieve agenda blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met NOC*NSF om gehandicaptenteams structureel te laten deelnemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen?
Ik beschouw dit als een verantwoordelijkheid van de sport, die zelf besluiten neemt en die ik vervolgens ondersteun. Het staat gehandicaptenteams vrij om deel te nemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen mits zij voldoen aan de gestelde eisen en criteria die door NOC*NSF zijn vastgesteld.
Het bericht "buitenlandse uitzendkracht genept met goedkope zorgpolis" |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending gezien waarin wordt vermeld dat buitenlandse uitzendkrachten worden genept met een zorgpolis?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze polis onderdeel is van het arbeidscontract, en dat arbeidsmigranten die in een afhankelijke positie verkeren door de werkgever verplicht worden om deze polis te aanvaarden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden. De buitenlandse seizoensarbeider is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de polisvoorwaarden de werkgever optreedt als postadres? Bent u er ook van op de hoogte dat sommige uitzendbedrijven de verzekeringnemer (de werknemer) niet informeren over de dekking, de polisvoorwaarden en de feitelijke prijs van de polis, en dat de werknemer slechts een verzekeringspasje ontvangt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de werkgever de administratieve afhandeling van de zorgverzekering verricht en ook optreedt als postadres. De werknemer kan daartoe een volmacht afgeven aan de werkgever. Het mag daarbij uiteraard niet zo zijn dat de werkgever informatie omtrent de zorgverzekering, die bedoeld is voor de werknemer, achter houdt.
Er zijn ook verzekeraars die de informatie over dekking, polisvoorwaarden en prijs digitaal via de persoonlijke «mijn-omgeving» beschikbaar stellen aan de verzekerde.
Deelt u de mening dat deze praktijken van zorgverzekeraars en werkgevers onwenselijk zijn en aangepakt moeten worden?
Ik vind het van belang dat arbeidsmigranten verzekerd zijn tegen ziektekosten. Zeker voor arbeidsmigranten kan het behulpzaam zijn als de werkgever een collectieve zorgverzekering aanbiedt. Het is niet de bedoeling dat de werkgever of de zorgverzekeraar daar ten koste van de arbeidsmigrant voordeel uit haalt.
Wat vindt u van het feit dat werkgevers de collectiviteitskorting van de zorgverzekering en de korting op de premie als gevolg van een vrijwillig hoger eigen risico in eigen zak steken?
Werkgevers kunnen op grond van artikel 18, derde lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting over de werkgever en werknemer (verzekeringnemer). Dit kan betekenen dat (een deel van) dat voordeel ten gunste komt van de werkgever, bijvoorbeeld als compensatie voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers.
Het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico leiden tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. De zorgverzekeraar moet op het polisblad voor de verzekerde zichtbaar maken hoe de te betalen premie wordt afgeleid van de premiegrondslag (art. 17 Zvw). Hierbij moet zichtbaar zijn hoe de kortingen op de nominale premie in mindering zijn gebracht. Het moet voor de verzekerde duidelijk zijn wat de hoogte is van de uiteindelijk te betalen premie en hoe deze is berekend. Deze korting komt dus ten goede aan de verzekeringnemer en mag niet door de werkgever gehouden worden.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak uitzendbedrijven van arbeidsmigranten dit doen, en hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Heeft u eerder signalen gekregen dat werkgevers wel zorgpremies op het loon inhouden, zonder dat er een polis tegenover staat?
Nee, daar heb ik niet eerder signalen over ontvangen.
Wat vindt u ervan dat, doordat de polis verbonden is aan het arbeidscontract, de buitenlandse uitzendkracht bij ontslag door ziekte of door zwangerschap de zorgverzekering verliest, en door niemand wordt geïnformeerd over de mogelijkheden tot het voortzetten van de verzekering en de aanvullende verzekering?
In het geval van de seizoenswerkers zal in het algemeen de verzekeringsplicht eindigen op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd. De verzekeringnemer dient dit onverwijld aan de verzekeraar te melden. Indien de werknemer de werkgever een volmacht heeft gegeven om de administratieve handelingen met betrekking tot de zorgverzekering te verrichten, dan is de afmelding door de werkgever toereikend. In de CAO van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) staat uitdrukkelijk vermeld (artikel2 dat de onderneming de uitzendkracht dient te informeren over het eventueel vrijwillig voortzetten van de verzekering na het einde van de uitzendovereenkomst. De zorgverzekeraar heeft hier wettelijk gezien geen taak. Dit laat onverlet dat deze bij wijze van service de verzekerde bij het bewijs van beëindiging kan attenderen op de mogelijkheden tot voortzetting. Ik teken hierbij aan dat de zorgverzekeraar bij seizoenswerkers niet over de informatie beschikt om te kunnen beoordelen of iemand nog verzekeringsplichtig is omdat hij niet weet of deze nog in Nederland woonachtig is.
Klopt het dat zorgverzekeraars het eenzijdig opzeggen van de polis door werkgevers van buitenlandse uitzendkrachten laten gebeuren, en dat de zorgverzekeraar een verzekerde niet wijst op zijn rechten om een zorgverzekering voort te zetten? Vindt u dit gedrag laakbaar?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de zorgverzekeraar hiermee feitelijk niet een nepverzekering aan? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de periode van verzekering is iemand gewoon verzekerd. Ik heb begrepen dat door arbeidsmigranten ook gewoon gedeclareerd wordt op de verzekering.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit te vragen om te onderzoeken welke zorgverzekeraars deze constructies aanbieden, en uitzendbedrijven faciliteren in de wijze waarop ze eraan kunnen verdienen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft toegezegd in de marktscan Zorgverzekeringsmarkt uitgebreid in te gaan op het onderwerp herverzekering eigen risico. Hierbij zal de NZa actuele ontwikkelingen zo veel als mogelijk meenemen. De NZa brengt hiervoor onder meer in kaart welke zorgverzekeraars gebruik maken van herverzekering eigen risico. De NZa heeft geen uitsplitsing gevraagd naar de specifieke groepen herverzekerden. Wel vraagt de NZa de tien grootste collectiviteiten uit die kortingen op het eigen risico geven en vraagt daarbij welke doelgroep dat betreft.
Heeft u de notitie van het CNV over dit onderwerp gelezen die CNV Vakmensen u op 3 februari jl. heeft toegezonden? Wilt u met het CNV in gesprek gaan om dit soort onwenselijke praktijken boven water te krijgen en aan te pakken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag zes, zal de Minister van SZW met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.