COVID-19 patiënten aan boord van vluchten uit coronabrandhaard New York. |
|
Kees van der Staaij (SGP), Thierry Baudet (FVD), Femke Merel Arissen (PvdT), Geert Wilders (PVV), Henk Krol (50PLUS) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Geen extra check op Schiphol voor passagiers uit New York»?1
Kent u het bericht «KLM wil koortsmeting voor passagiers»?2
Kunt u uitleggen waarom tot op heden de passagiers die aankomen op Schiphol na een vlucht vanuit de Amerikaanse staat New York, dat hard getroffen is door de uitbraak van het coronavirus, niet extra worden gecontroleerd wanneer zij voet zetten op Nederlandse bodem?
Kunt u uitleggen waarom tot op heden de temperatuur van passagiers niet gemeten wordt en evenmin gevraagd wordt of zij (milde) klachten hebben?
Klopt het dat de keuze om temperatuurcontrole uit te voeren bij passagiers, zowel voor vertrekkende als aankomende passagiers, aan de vliegtuigmaatschappijen zelf is of wordt dat beleid door de overheid bepaald zoals een woordvoerder van Schiphol aan RTL Nieuws verklaarde?
Waarom neemt de Nederlandse overheid hier niet de regie, in de strijd tegen het coronavirus?
Begrijpt u de zorgen die de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) geuit heeft over het blijven doorvliegen op New York? Zo ja, wilt u New York toevoegen aan de lijst van risicogebieden waarvoor een landingsverbod geldt? Zo nee, hoe kunt u die keuze uitleggen gezien de COVID-19 brandhaard in New York?
Deelt u de mening van het VNC dat het onverantwoord is dat deze bestemming nu nog zeven dagen per week wordt aangevlogen? Zo ja, welke maatregelen verbindt u hieraan? Zo nee, staat u in voor de gezondheidsrisico’s die u hiermee neemt voor zowel cabinepersoneel, passagiers en de mensen in Nederland met wie coronapatiënten van deze vluchten in aanraking komen?
Bent u zich bewust van het gevaar van asymptomatische COVID-19 besmettingen tijdens vluchten, gezien het feit dat mensen op dat moment nog niet weten dat zij besmettelijk zijn voor anderen doordat zij zelf (nog) geen (lichte) klachten hebben?
Indien u zich bewust bent van het risico van asymptomatische COVID-19 besmettingen, hoe beoordeelt u de volgende uitleg van een woordvoerder van het RIVM aan RTL Nieuws: «Het hele maatregelenpakket zoals we dat hebben, gaat ervan uit dat mensen met klachten thuisblijven. Dat geldt ook voor mensen die komen uit New York. Er is ook geen aanvullend advies: het geldt dat iedereen met de lichtste klachten binnen moet blijven.»?
Hoe kunt u verklaren dat een woordvoerder van het RIVM stelt dat pas na aankomst in Nederland de passagiers van vluchten uit New York zich dienen te houden aan de voorschriften van het RIVM, zoals 1,5 meter afstand houden en niet met meer dan drie mensen samenscholen, terwijl deze passagiers aan boord waren van een Nederlands vliegtuig dat in juridische termen kan worden gezien als een verlengstuk van de staat waarover Nederland rechtsmacht heeft en zodoende de afgekondigde coronamaatregelen ook in het vliegtuig kunnen gelden als Nederland dat wil?
Waarom verbiedt u geen vluchten van vliegtuigmaatschappijen die niet kunnen of niet willen voldoen aan de door Nederland ingestelde coronamaatregelen ter bescherming van cabinepersoneel, passagiers en de mensen in Nederland met wie coronapatiënten van deze vluchten in aanraking komen?
Hoe kunt u verklaren dat KLM beweert dat met alle genomen maatregelen, zoals het dragen van mondkapjes en handschoenen door het cabinepersoneel, sprake is van een «veilige vluchtuitvoering», terwijl de heer Van Dissel (RIVM) tijdens de verschillende technische briefings in de Tweede Kamer meermaals betoogde dat het dragen van mondkapjes voor burgers niet helpt om besmetting met COVID-19 te voorkomen?
Bent u het met de stellingname van KLM eens dat er sprake is van een «veilige vluchtuitvoering» vanwege het dragen van mondkapjes en handschoenen door het cabinepersoneel, terwijl tegelijkertijd passagiers volledig onbeschermd dicht op elkaar zitten en de vluchten niet voldoen aan de afgekondigde coronamaatregelen? Zo nee, wat gaat u doen om de mensen beter te (laten) beschermen tegen besmetting met COVID-19?
Wilt u de passagierslijsten bewaren van elke vlucht die sinds 29 maart j.l. vanuit New York is aangekomen in Nederland?
Wilt u op 7 april deze passagierslijsten controleren op mensen die positief bevonden zijn voor COVID-19?
Hoeveel mensen, die in die negen dagen vanuit New York naar Nederland gevlogen zijn, zijn positief bevonden voor COVID-19?
Zijn al deze positief bevonden passagiers in quarantaine geweest vanaf het moment van landen tot het moment van testen en kunt u hier (geanonimiseerde) gegevens over openbaar maken?
Hoeveel van deze positief bevonden passagiers hebben een ziekenhuis- of IC-bed nodig of nodig gehad?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en, vanwege vragen 15 tot en met 19, op 8 april 2020 beantwoorden?
De repatriëring van Nederlanders in het buitenland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut , Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD), Bram van Ojik (GL), Femke Merel Arissen (PvdT), Joël Voordewind (CU), Wybren van Haga (Lid-Haga), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lammert van Raan (PvdD), Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de tot u beschikbare informatie nog vast in het buitenland zonder dat zij op dit moment naar huis kunnen vliegen?
Op 8 april jl. is de registratie voor Bijzondere Bijstand Buitenland gesloten (ref. Kamerstuk 32 734, nr. 462). Alle aandacht gaat op dit moment uit naar het organiseren van de veilige thuiskomst van de resterende gestrande reizigers. Op het moment van sluiten van de registratie hadden zich in totaal ruim 25.000 gestrande Nederlandse reizigers geregistreerd.
Van de geregistreerde Nederlandse burgers zijn er circa 5.375 met 32 speciale vluchten – uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» – naar huis gebracht. Circa 10.000 geregistreerde reizigers wisten daarnaast, vaak met advies en ondersteuning van Buitenlandse Zaken, op andere wijze huiswaarts te keren of geven aan om andere redenen niet langer gebruik te willen of hoeven maken van Bijzondere Bijstand Buitenland. Op moment van schrijven staan nog circa 8.000 Nederlanders geregistreerd die hebben aangegeven bijstand te wensen bij terugkeer naar Nederland behoeven. Een deel van deze 8.000 Nederlanders verblijft overigens in landen van waaruit commercieel nog kan worden gevlogen. De speciale vluchten uitgevoerd in het kader van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» richten zich op gestrande Nederlandse reizigers die geen beroep kunnen doen op een reisorganisatie of luchtvaartmaatschappij.
Hoeveel Nederlanders die zich op dit moment ingeschreven hebben op www.bijzonderebijstandbuitenland.nl bevinden zich nu nog in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel al meerdere malen tickets terug naar Nederland heeft gekocht zonder dat zij uiteindelijk van een vlucht gebruik konden maken, noch dat zij de kosten hiervan terugkrijgen?
Ik ben bekend met deze situatie. De coronacrisis brengt voor veel Nederlanders in binnen- en buitenland onzekerheden, vragen en problemen mee. Daar is veel begrip voor. Met de grootst mogelijke inspanning van personeel in Nederland en het buitenland, en in nauwe samenwerking met o.a. organisaties uit de reissector, verzekeraars, luchtvaartmaatschappijen wordt eraan gewerkt om gestrande Nederlandse reizigers in het buitenland te helpen zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland.
Bent u ermee bekend dat van de grote groep Nederlanders die tegen hun wil nog vastzitten in het buitenland, een aanzienlijk deel gedwongen is tot hoge extra kosten voor verblijf, levensonderhoud, en bijvoorbeeld telefoonkosten voor contact met het thuisfront?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de Nederlandse financiële regeling zich tot de regelingen van andere EU-landen voor repatriëring, zoals Duitsland, waarbij enkel de in de consulaire wet bepaalde kosten gedragen hoeven te worden door de reiziger?
De Nederlandse aanpak lijkt op de aanpak van een groot aantal andere EU-lidstaten en andere buitenlandse partners. Tot nu toe hebben – naast Nederland – verscheidene EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk nationale repatriëringsvluchten aangemeld bij het Europees Civiel Beschermingsmechanisme (UCPM). De praktische vormgeving van die repatriëringsvluchten verschilt per lidstaat, vooral wat betreft de samenwerking met de private sector. In enkele EU-lidstaten worden ook vluchten bij een nationale luchtvaartmaatschappij gecharterd door de overheid.
Net als veel andere landen heeft Nederland er met het Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland voor gekozen om in te zetten op het maximaal samenwerken met actoren uit de private sector (reisorganisaties, luchtvaartmaatschappijen, alarmcentrales, verzekeraars) bij een zelfstandige uitvoer van de vluchten. Op deze wijze legt Nederland een belangrijke focus op de eigen verantwoordelijkheid van de burger, meer dan in andere landen het geval is.
Het Verenigd Koninkrijk kent een systeem vergelijkbaar met Nederland, dat uit gaat van repatriëringsvluchten vanuit moeilijk bereikbare landen in aanvulling op reguliere commerciële vluchten. Voor deze repatriëringsvluchten wordt net als in Nederland een eigen bijdrage gerekend, bedoeld om de kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren.
Voor de volledigheid bevestig ik daarbij nogmaals dat de eigen bijdrage niet voldoende zal zijn om alle kosten van de veilige terugkeer te dekken. Gestrande reizigers leveren op die wijze een financiële bijdrage aan de daadwerkelijke kosten, die hoger zullen liggen.
Bent u het ermee eens dat het veilig terugkrijgen van deze groep Nederlanders de allerhoogste prioriteit moet hebben?
Ja. Het snel, veilig en gezond terughalen van Nederlandse reizigers uit het buitenland heeft de hoogste prioriteit. Wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Daarom is ook niet gekozen voor een betaling vooraf, maar om de bijdrage achteraf te verrekenen. Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat het een complexe en unieke operatie gaat: het betreft hier ongekend grote aantallen reizigers en voor een succesvolle repatriëringsvlucht zijn we ook afhankelijk van de medewerking van de lokale autoriteiten. In sommige gevallen zal het niet mogelijk zijn om op korte termijn een veilige terugkeer naar Nederland te organiseren.
Bent u het ermee eens dat individuele financiële overwegingen of kosten geen obstakel voor repatriëring mogen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt?
Ik ben bereid welwillend te kijken naar het verzoek om Jordanië, Israël, Libanon en de Palestijnse Gebieden toe te voegen aan de lijst waarvoor het tarief van 300 euro geldt.
Bent u bereid om een coulance-regeling te treffen voor bepaalde gevallen, bijvoorbeeld voor mensen die al hoge kosten hebben gemaakt voor verlengd verblijf, voor de aankoop van tickets die uiteindelijk geen heil boden, of voor mensen die in financiële problemen komen door de gevraagde bijdrage? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt ook in de huidige situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid van reizigers om voor hun reis en onderdak te zorgen en waar mogelijk zelfstandig hun terugkeer te organiseren via commercieel beschikbare vluchten.
Om reizigers bij te staan in het maken van een geïnformeerde afweging over hun reis, publiceert het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor elk land een reisadvies. Reeds op 17 maart jl. werd reizigers wereldwijd aangeraden alleen nog naar het buitenland te reizen indien strikt noodzakelijk, en wanneer zij reeds in het buitenland waren, om na te gaan of verblijf in het buitenland noodzakelijk was en of er mogelijkheden tot vertrek waren.
Toen bleek dat reizen vanuit sommige locaties niet langer mogelijk was, is het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland opgezet om in deze uitzonderlijke omstandigheden gestrande reizigers te helpen die vastzitten in landen waar langs commerciële weg geen terugvlucht meer mogelijk is. Ik heb uiteraard begrip voor de onderliggende zorgen, wij zullen dan ook geen Nederlandse reiziger laten staan als het erop aan komt. Dat is ook de reden waarom niet is gekozen voor betaling vooraf, maar om bijdrage achteraf te verrekenen. Een dergelijke eigen bijdrage is logisch en passend omdat op deze wijze Nederlandse reizigers worden bijgestaan, het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, prudent met publieke middelen wordt omgegaan en eventueel misbruik waar mogelijk wordt tegengegaan. De verplichte bijdrage zal worden benut om de totale kosten van deze aanpak zoveel mogelijk te mitigeren en op deze manier zo veel mogelijk gestrande Nederlandse reizigers te kunnen helpen door de gezamenlijke inspanningen in het kader van de uitvoering van het «Convenant Bijzondere Bijstand Buitenland» met de alarmcentrales, de reisbranche, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars en de rijksoverheid.
Daarnaast zijn er serieuze gevolgen voor de overheidsfinanciën die voortkomen uit de ontwikkelingen rondom het Corona-virus, ook voor Buitenlandse Zaken en voor Consulaire zaken. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid en de negatieve impact op de Rijksbegroting acht ik een coulanceregeling niet opportuun. Wel is voorzien in een zorgvuldig betaalsysteem, waarbij betalingsregelingen en gespreide verrekening mogelijk worden gemaakt.
Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs nergens meer van voorzieningen gebruik kunnen maken. |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vrachtwagenchauffeurs nergens meer van (sanitaire) voorzieningen gebruik kunnen maken?1
Ik onderschrijf het belang van chauffeurs om hun werk op een prettige en veilige manier te kunnen uitvoeren. Het gebruik van sanitaire voorzieningen is hier een onderdeel van. Ik heb op verschillende fora opgeroepen deze beschikbaar te blijven stellen aan chauffeurs en zal dat ook blijven doen. Een voorbeeld is dat ik, samen met vertegenwoordigers van BOVAG, VERN, MKB Nederland en TLN, heb opgeroepen de chauffeurs beter te behandelen in een videoboodschap. Eerder al heb ik in diverse media dezelfde oproep gedaan. We horen dat veel bedrijven en wegrestaurants chauffeurs inmiddels binnenlaten en soms zelfs gratis koffie geven. Dat is mooi om te zien. Maar tegelijkertijd is het ook zo dat enkele bedrijven, ook na de oproep hierover, chauffeurs niet binnen laten. Het is van groot belang dat de chauffeurs met respect worden behandeld. Hiervoor blijf ik mij inzetten.
Ben u het eens dat het niet zo kan zijn dat vrachtwagenchauffeurs, die een vitaal beroep hebben, tijdens de uitvoering van dat vitale beroep geen gebruik kunnen maken van essentiële en basale voorzieningen als een toilet en stromend water? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar ben ik het mee eens. Chauffeurs moeten tijdens hun werk minimaal van sanitaire voorzieningen gebruik kunnen maken en onderweg iets te eten kunnen halen, niet alleen in Nederland maar in heel Europa. Naast eerder genoemde acties in Nederland, maak ik mij ook in Europees verband hard voor naleving van de door de Europese Commissie opgestelde Richtsnoeren over de zgn. «Green Lanes». Hierin is afgesproken dat niet alleen brandstofvoorziening, maar ook de shops en toiletten langs het hoofdwegennet voor chauffeurs in heel Europa beschikbaar blijven. Dit benadruk ik ook binnen de Transport Raad en dit zal ik blijven doen.
Bent u bereid een beroep te doen op distributiecentra, tankstations en wegrestaurants om hun sanitaire voorzieningen voor vrachtwagenchauffeurs beschikbaar te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met onder andere vakbonden in gesprek te gaan om van hen te horen hoe het ontbreken van voorzieningen, en eventueel andere problemen waar vrachtwagenchauffeurs tegenaan lopen, opgelost kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen weken heb ik intensief en constructief gesproken met verschillende vertegenwoordigers van de sector wegvervoer. En dat blijf ik ook de komende tijd doen. Vrijwel dagelijks zijn er ook op ambtelijk niveau contacten tussen diverse partijen, zoals vakbonden en werkgeversorganisaties. In deze gesprekken komen de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs steeds aan de orde en zoeken wij gezamenlijk naar de beste oplossing.
Welke beschermingsmaatregelen kunnen vrachtwagenchauffeurs nemen of zouden hen aangeboden moeten worden zodat zij hun werk volgens de coronamaatregelen kunnen doen en er tevens voorzien wordt in basale voorzieningen? En welke rol ziet u daarbij voor uw ministerie of het kabinet?
Het is belangrijk dat chauffeurs veilig hun werk kunnen doen. Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van hun werkgevers. Wanneer het ministerie daar een bijdrage aan kan leveren, zet ik mij daarvoor in.
Kunt u, gelet op de urgentie van dit probleem, deze vragen per ommegaande maar uiterlijk 10 april aanstaande beantwoorden?
Helaas niet. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Klimaatwet Timmermans onderuitgehaald'. |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatwet Timmermans onderuitgehaald»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de juridische dienst van het Europees parlement dat de plannen van EU-klimaatpaus Timmermans niet in lijn zijn met het EU-verdrag?
In het bovengenoemde bericht wordt aangegeven dat de juridische dienst van het Europees parlement het delegeren van juridische bevoegdheden als onrechtmatig beschouwt wanneer dit raakt aan essentiële elementen van de wetgeving. In het recent verschenen BNC-fiche Verordening Europese klimaatwet (Kamerstuk 22 112, nr. 2860) geeft het kabinet haar appreciatie van het voorstel. Specifiek op dit punt stelt het kabinet in het BNC-fiche dat het vaststellen van het optimale traject tussen 2030 en 2050 als essentieel element van de wet wordt gezien en daarom pleit het kabinet dat het traject tussen 2030 en 2050 niet als gedelegeerde handeling dient te kunnen worden vastgelegd. Nederland staat in deze positie niet alleen: verscheidene lidstaten hebben in eerste schriftelijke commentaren op het voorstel van de Commissie al aangegeven niet in te willen stemmen met de opname van gedelegeerde handelingen in de verordening.
Deelt u de mening dat dit pijnlijk blootlegt hoe de klimaathysterici, waaronder de heer Timmermans, hun klimaatwaanzin – desnoods op illegale wijze – door willen drukken?
Nee, deze mening deel ik niet. Het feit dat het kabinet zich niet kan vinden in een specifiek element van het voorstel van de Commissie betekent niet dat klimaatverandering niet voortvarend aangepakt moet worden.
Deelt u de conclusie dat het onaanvaardbaar en, zoals nu blijkt, zelfs onrechtmatig is dat de Europese Commissie elke vijf jaar eigenstandig de klimaatdoelen wil kunnen aanpassen en aanscherpen? Deelt u de conclusie dat er – opnieuw – veel te veel macht bij de Europese Commissie komt te liggen?
Zoals beschreven in het BNC-fiche ben ik kritisch over de keuze van de Commissie voor gedelegeerde handelingen en ik zie dit niet als de juridisch meest geschikte keuze. Een dergelijke delegatie is immers niet toegestaan (artikel 290 van het VWEU) als het gaat om een vaststelling van een essentieel onderdeel van de verordening.
Hoe kijkt u thans terug op uw aanvankelijke enthousiasme over de EU-klimaatplannen en uw uitspraak «dat het goed is dat lidstaten gewaarschuwd worden als zij zich niet aan de afspraken houden?» Bent u ertoe bereid uw woorden terug te nemen?
Nee. Het is een goede zaak dat als we in de EU onderling afspraken maken om doelen te halen dan is het logisch dat de Europese Commissie de voortgang monitort en lidstaten aanspreekt als zij hier in achter lopen. Het is immers ook in ons belang dat andere lidstaten, net als Nederland, de afspraken om broeikasgasreducties-doelen te realiseren nakomen.
Bent u ertoe bereid nooit of te nimmer in te stemmen met de rampzalige plannen van EU-klimaatpaus Timmermans en hier geen cent aan bij te dragen? Deelt u de mening dat Nederland de EU zo snel mogelijk dient te verlaten?
Nee.
De toegang tot abortushulpverlening ten tijden van de coronacrisis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u zich bewust van het feit dat de uitbraak van het coronavirus ervoor zorgt dat vrouwen die ongewenst zwanger zijn en hiervoor abortushulpverlening willen ontvangen deze niet krijgen omdat zij noodgedwongen thuis moeten blijven?
De abortushulpverlening in Nederland gaat ook in deze omstandigheden door en is toegankelijk. Helaas geldt voor de gehele gezondheidszorg, en dus ook voor de abortuszorg, dat mensen in omstandigheden kunnen verkeren waarin de beschikbare zorg voor een individuele zorgvrager niet te bereiken is. Abortusklinieken zijn ervaren in juist die omstandigheden de best mogelijke zorg te leveren. De uitbraak van het coronavirus maakt dat niet anders.
Wel zijn er in verband met de bestrijding van het coronavirus diverse maatregelen getroffen die ook het functioneren van abortuszorg raken. Daarbij worden de adviezen van het RIVM opgevolgd. Dit betekent dat wanneer een persoon medisch noodzakelijke zorg nodig heeft of zorg die niet al te lang uitgesteld kan worden zoals bij abortus het geval is kan deze persoon zich wenden tot een zorgverlener. Wel wordt geadviseerd eerst telefonisch contact op te nemen met de zorgverlener om de specifieke situatie en daarbij passende mogelijkheden te bespreken.
Deelt u de mening dat abortushulpverlening niet stilgelegd mag worden omwille van restricties vanwege de coronacrisis, en deze zorg op een alternatieve manier moet worden verleend zolang deze restricties vrouwen limiteren in hun keuzevrijheid?
Momenteel zijn 13 (van de 14) abortusklinieken in Nederland open1. Ik sta in nauw contact met het Nederlands Genootschap van Abortusartsen. Samen houden wij de situatie in de abortussector nauwlettend in de gaten zodat er, wanneer dit noodzakelijk is, direct maatregelen getroffen kunnen worden om de abortushulpverlening zo goed mogelijk door te laten gaan. Zo is recentelijk besloten dat het eerste consult met een arts, waarna de beraadtermijn gaat lopen, zo veel als mogelijk telefonisch plaats vindt, waarbij getracht wordt gebruik te maken van beeldbellen. Door deze maatregel hoeft een vrouw zich niet meer fysiek te begeven naar een kliniek om haar voornemen tot zwangerschapsafbreking te uiten. Hiermee beperken we een mogelijk besmettingsgevaar voor zowel cliënten als medewerkers.
Een andere maatregel betreft het aantal bezoekers in de klinieken. Indien een vrouw de kliniek bezoekt voor de daadwerkelijke afbreking van de zwangerschap, wordt zij verzocht alleen en zonder begeleider te komen in verband met mogelijk besmettingsgevaar. Deze handelwijze verloopt tot nu toe goed. Uit signalen van het veld blijkt dat vrouwen die de klinieken bezoeken veel begrip hebben voor deze handelwijze en dit ook waarderen.
Ondanks de coronacrisis waarin we nu verkeren, is de abortushulpverlening in Nederland ook in deze tijden beschikbaar en toegankelijk. Er is dan ook geen sprake van dat vrouwen gelimiteerd worden in hun keuzevrijheid door de opgelegde maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. Uiteraard houden de abortusklinieken zich, voor de veiligheid van zowel cliënten als hun medewerkers, aan de adviezen en richtlijnen van het RIVM. Dit wordt uiteraard ook gevraagd van vrouwen die een abortuskliniek bezoeken.
Wat wordt gedaan om de kosten van abortushulpverlening tijdelijk te vergoeden voor ongedocumenteerden en buitenlandse studenten die hun inkomen kwijt zijn als gevolg van de coronacrisis, rekening houdend met het feit dat het risico op een aantrekkende werking nihil is aangezien internationaal reizen vrijwel onmogelijk is momenteel?
Voor zorg geleverd aan niet Wlz-verzekerden heeft de NZa tarieven vastgesteld, die vergelijkbaar zijn met de tarieven in de Subsidieregeling abortusklinieken. Per 1 januari 2016 is de tariefsoort van de NZa gewijzigd van een vast tarief naar een maximumtarief. Met de invoering van dit maximumtarief voor abortuszorg aan niet Wlz-verzekerden werd beoogd de abortusklinieken meer flexibiliteit te geven in de tarieven die ze aan niet Wlz-verzekerden vragen. Klinieken hebben dus de mogelijkheid om op flexibele wijze een lager tarief te kunnen toepassen, bijvoorbeeld wanneer de financiële draagkracht van een vrouw erg laag is en zij niet in staat is het (volledige) bedrag te betalen. Klinieken maken ook gebruik van deze mogelijkheid. Daarmee is de abortuszorg in Nederland ook voor niet Wlz-verzekerden voldoende financieel toegankelijk.
Bent u bereid om net als in het Verenigd Koninkrijk een noodmaatregel te nemen waarbij vrouwen en meisjes beide pillen voor een vroegtijdige medische abortus tot 10 weken thuis kunnen gebruiken, zonder dat ze eerst naar een ziekenhuis of kliniek hoeven te gaan?1 Bent u tevens in navolging van het Verenigd Koninkrijk bereid alle BIG-geregistreerde artsen de mogelijkheid te bieden beide pillen te laten voorschrijven voor vroege medische abortus tot 10 weken vanuit hun eigen huis, en dat vrouwen deze thuis kunnen laten bezorgen via een apotheek of arts zoals dat met alle andere recept-plichtige medicatie kan? Zo nee, waarom niet en welke alternatieve vorm van abortushulpverlening stelt u voor die voorkomt dat vrouwenrechten worden ingeperkt?
Ook tijdens de coronacrisis geldt de Nederlandse wet- en regelgeving. Wanneer buitengewone omstandigheden maken dat afwijking hiervan noodzakelijk is, kan dat legitiem zijn als op geen andere wijze veilige en verantwoorde zorg tot stand zou kunnen komen. In een dergelijke situatie dient de zorgverlener vooraf een risicoanalyse te maken, waarbij eventueel de juiste (veld-)partijen betrokken worden in de afweging. Wanneer het gaat om abortuszorg is het aan de betreffende abortusklinieken als de partij met de grootste deskundigheid, een dergelijke afweging te maken. De vraag hoe de zorg in een individueel geval gegeven de omstandigheden van dat geval precies geleverd moet worden en welke maatwerkoplossingen daarbij eventueel moeten worden getroffen, is een vraag die, zowel onder normale omstandigheden als in de huidige situatie waarin coronamaatregelen van kracht zijn, binnen de relatie tussen de vrouw en zorgverlener aan de orde dient te komen.
In het huidige overheidsbeleid, wetgeving en richtlijnen staat zorgvuldigheid van de besluitvorming voorop. Abortushulpverlening vraagt om een secure afweging van verschillende belangen en dient zorgvuldig, veilig en medisch verantwoord te worden uitgevoerd. Het verstrekken van medicamenten per post past niet in deze opvatting.
Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik op dit moment vanuit de Nederlandse abortussector dan wel het Nederlands Genootschap van Abortusartsen geen signalen heb ontvangen die nopen tot een aanpassing van het huidige beleid.
De aanschaf van beademingsapparatuur die niet bruikbaar is op de intensive care |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat een deel van de 100 beademingsapparaten die – als eerste levering van 1.000 bestelde machines – niet bruikbaar zijn voor gebruik op de intensive care voor de behandeling van kritiek zieke patiënten met COVID-19 maar bedoeld zijn voor thuisbeademing en niet-invasieve beademing? Klopt het dat de bestelling bij Philips niet louter bestond uit de levering van V680-apparaten, feitelijk de enige machine in het Philips-assortiment die geschikt is voor gebruik op de IC voor kritiek zieke patiënten?1
Wat kunt u zeggen over de bestellingen van beademingsapparatuur die nog verwacht worden? Zijn dit apparaten die geschikt zijn bevonden voor gebruik voor de kritiek zieke IC-patiënt of bestaan deze bestellingen deels ook uit apparaten voor thuisbeademing of niet-invasieve beademing? Als dat laatste het geval is: hoeveel apparaten die nu nog verwacht worden zijn daadwerkelijk geschikt voor gebruik voor de kritiek zieke IC-patiënt?
Wat is de reden dat ziekenhuizen die acuut beademingsapparatuur nodig hebben voor de IC nu machines krijgen die niet voor de kritiek zieke IC-patiënt geschikt zijn? Waarom is gekozen voor niet IC-beademingsmachines bij deze complexe beademing van patiënten met een zeer ernstige longaandoening?
Heeft de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care vooraf geoordeeld over de kwaliteit en inzetbaarheid van alle door Philips geleverde beademingsapparatuur? Hoe luidde hun oordeel over de te leveren apparaten? Welke andere experts zijn om hun oordeel gevraagd alvorens deze machines besteld werden?
Kunt u als bijlage bij de antwoorden op deze vragen de serienummers en specificaties sturen van de beademingsapparaten die nu zijn gekocht? Kunt u daarin ook de aantallen meenemen, zowel van de apparaten die reeds geleverd zijn alsook de apparaten die nog verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ook het overzicht sturen van welke beademingsapparaten (met typenummers), in welke aantallen, naar welke ziekenhuizen zijn verstuurd? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat bij de geleverde apparatuur geen disposables (eenmalig gebruiksmateriaal) zijn meegeleverd zodat apparaten na gebruik bij één patiënt vervolgens niet bij een andere patiënt kunnen worden gebruikt omdat materialen ontbreken? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Klopt het dat het bedrijf Demcon uit Enschede 500 beademingsapparaten gaat maken die geschikt zouden moeten zijn voor de kritiek zieke IC-patiënt? Op welke wijze wordt toegezien op de kwaliteit van deze apparatuur en op de inzetbaarheid op de IC’s van Nederlandse ziekenhuizen?
Hoe verklaart u dat Demcon stelt dat deze «eenvoudige» machines geschikt zouden zijn voor het gebruik bij «oudere patiënten«? Welke medische onderbouwing ligt ten grondslag aan de productie van apparatuur die specifiek op ouderen patiënten is gericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Buschauffeur Albert (60) uit Hengelo: ‘Hoe moeten verplegers nu naar hun werk?’’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Buschauffeur Albert (60) uit Hengelo: «Hoe moeten verplegers nu naar hun werk?»»?1
Ja.
Bent u het eens dat mensen in vitale beroepen, zoals onder andere zorgverleners, schoonmakers en vakkenvullers ten allen tijde naar hun werk moeten kunnen nu zij in deze crisistijd het land draaiende houden en dat daarbij het openbaar vervoer onmisbaar is?
Het openbaar vervoer is van publiek belang en het is noodzakelijk dat in deze crisistijd het openbaar vervoer rijdt en blijft rijden. Dit is niet alleen van belang voor werknemers in de vitale beroepen, maar ook voor mensen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer voor zorgafspraken of mensen die niet thuis kunnen werken. De decentrale overheden, die verantwoordelijk zijn voor het regionale openbaar vervoer, kunnen het beste bepalen welk vervoeraanbod passend is voor de regio, ook onder de huidige crisisomstandigheden. Samen met de vervoerder werken zij aan passende oplossingen.
Verder merk ik op dat in de veiligheidsregio’s inmiddels noodverordeningen van kracht zijn. Deze verordeningen, zoals in Twente, kunnen bepalingen bevatten over het beperken of zelfs stil leggen van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld als niet voldaan wordt aan de eis om 1,5 meter afstand te houden. Dit altijd in overleg met de vervoerder. Ik vind dat vervoerders en reizigers binnen hun mogelijkheden er alles aan moeten doen om een dergelijke maatregel te voorkomen. Zie ook het protocol verantwoord reizen met openbaar vervoer2.
Wat vindt u ervan dat Keolis en andere vervoerders hun dienstregeling hebben aangepast waardoor arbeiders in vitale beroepen niet of minder snel op hun werk kunnen komen?
De provincie Overijssel heeft samen met de provincies Gelderland en Flevoland een samenwerkingsverband gevormd, OV Oost genaamd, dat de concessie van de drie provincies beheert. In deze provincies rijden de vervoerbedrijven Keolis, Connexxion en Arriva.
Volgens informatie van de provincie Overijssel zijn deze vervoerders, in overleg met de concessiebeheerder OV Oost, door de week overgegaan naar een zaterdagdienstregeling. Enerzijds omdat nog slechts 10% van de reizigers gebruik maakt van het openbaar vervoer. Anderzijds anticiperen de vervoerders met de aangepaste dienstregeling op een toenemend ziekteverzuim zodat er voldoende chauffeurs beschikbaar zijn om de dienstregeling betrouwbaar te kunnen blijven uitvoeren.
De vervoerders kijken – rekening houdend met mensen in vitale beroepen – extra zorgvuldig naar het begin van de dienstregeling omdat sommige lijnen met de zaterdagdienstregeling te laat zouden starten in verhouding tot de standaard dienstregeling. Voor die lijnen wordt ’s ochtends extra gereden om de mensen de mogelijkheid te bieden om met het openbaar vervoer naar hun werk te gaan. Deze aanpak wordt gemonitord en indien nodig aangepast om zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften van de reizigers in de vitale beroepen.
Ook wordt vanzelfsprekend gelet op de eis dat passagiers een afstand van 1,5 meter tot elkaar moet kunnen innemen. Dit betekent dat per bus maximaal 10 mensen mee kunnen. Dit vraagt om begrip en discipline van de reizigers. Indien nodig worden extra bussen ingezet.
De vervoerbedrijven tonen maximale flexibiliteit om zo veel mogelijk aan de huidige behoefte van reizigers te voldoen. Ik heb veel waardering voor de grote inspanningen die hiervoor worden geleverd.
Bent u bereid om met vervoerders in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de dienstregeling dusdanig wordt ingericht dat arbeiders met een vitaal beroep zonder vertraging of uitval van bussen naar hun werk kunnen?
Ja, het is goed om hier alert op te blijven. Ik overleg wekelijks in het NOVB met de decentrale vervoerautoriteiten en de openbaar vervoerbedrijven over de gang van zaken in het openbaar vervoer.
Bent u het eens dat in deze onwerkelijke crisisperiode winst voor vervoerders ondergeschikt moet zijn aan het vervoeren van arbeiders met een vitaal beroep en daarmee het draaiend houden van het land?
Het openbaar vervoer wordt net als andere sectoren, hard getroffen door de crisis door het wegvallen van reizigersinkomsten. In het NOVB overleg ik met de decentrale vervoersautoriteiten en vervoerders over maatregelen waardoor de sector het hoofd boven water kan houden en kan blijven functioneren.
Vindt u dat buschauffeurs en andere arbeiders misstanden en gebreken altijd moeten kunnen melden zonder bang te moeten zijn voor een schorsing of zelfs ontslag? Zo ja, bent u bereid om dit duidelijk te maken richting vervoerders?
De vervoerders beschikken over bedrijfsreglementen met bepalingen over het melden van misstanden of over de omgang met de pers.
Ik kan niet beoordelen of de betrokken chauffeur de juiste weg heeft bewandeld. Uiteraard kan het niet zo zijn dat een werknemer die zich kritisch uitlaat over de keuzes die de werkgever maakt in het kader van de bedrijfsvoering, direct schorsing of ontslag hoeft te vrezen. De werknemer mag zich uitlaten over de bedrijfsvoering van de werkgever, zolang dit niet gebeurt op een manier die de werkgever kan schaden.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 7 april 2020 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het schriftelijk overleg Openbaar vervoer en Taxi op 8 april 2020?
Ja.
De extreem-rechtse organisatie Feuertag Division |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de extreemrechtse organisatie Feuertag Division?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving over de extreemrechtse organisatie Feuerkrieg Division. De organisatie Feuertag Division is mij niet bekend.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) in Den Haag op de hoogte is van de berichten die de Nederlandse leden van Feuerkrieg Division op internet plaatsen?
Het OM doet geen mededelingen over al dan niet lopende zaken.
Heeft het OM, de politie of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst u, al dan niet uitvoerig, op de hoogte gebracht van de activiteiten van Feuertag Division, al dan niet in relatie tot de gebeurtenissen in Hanau op 19 februari jl.?
Het OM, de Nationale Politie noch de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doet mededelingen over al dan niet lopende zaken. In algemene zin worden ontwikkelingen binnen het rechts-extremisme en de dreiging die daarvan uitgaat, scherp in de gaten gehouden.
Was de moordenaar van Hanau, Tobias R., ook lid van Feuertag Division, of een andere extreemrechtse organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat een dergelijke moordaanslag, waarbij negen mensen met een migratieachtergrond zijn omgekomen, ook in Nederland kan plaatsvinden?
Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) nr. 522 en de Kamerbrief naar aanleiding van de aanslag in Hanau3 is de rechts-extremistische scene in Nederland klein, gefragmenteerd en tot nu toe vrijwel geweldloos. De geweldsdreiging in algemene zin is beperkt, maar het rechts-extremistische (online) landschap is aan verandering onderhevig en is daardoor onvoorspelbaarder dan voorheen. Daarbij is het (online) taalgebruik steeds agressiever en opruiender geworden. Ook heerst er in rechts-extremistische kringen een grote fascinatie voor vuurwapens. In Nederland bestaat het risico voornamelijk uit rechts-extremistisch georiënteerde eenlingen die online inspiratie opdoen of uit gewelddadige eenlingen die copy-cat gedrag vertonen naar aanleiding van aanslagen in het buitenland, zoals ook beschreven in het jaarverslag 2019 van de AIVD. Het gebruik van geweld door (snel radicaliserende) rechts-extremistische eenlingen of kleine groepen is een reëel risico volgens NCTV en AIVD.
Welke acties onderneemt u om een dergelijke terroristische moordaanslag in Nederland te voorkomen?
Het kabinet zet zich in om de rechts-extremistische dreiging tegen te gaan en te voorkomen dat mensen radicaliseren. Zo wordt de lokale, persoonsgerichte aanpak ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of rechts-extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een vermoeden van een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt trainingen aan voor professionals om rechts-extremisme te herkennen en handelingsvaardigheid te bevorderen. De NCTV en de Expertise unit Sociale Stabiliteit (SZW) ondersteunen gemeenten met advies over beleid en (lokale) aanpak. Indien daar aanleiding toe is kan de AIVD een onderzoek starten. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Wat gaat u ondernemen tegen de activiteiten van Feuertag Division in Nederland?
Indien er concrete aanwijzingen zijn voor een dreiging in Nederland of richting Nederlandse belangen zal daartegen worden opgetreden. Ook partnerlanden houden de dreiging nauwlettend in de gaten en acteren daarop wanneer nodig. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de aanpak van rechts-extremisme.
Ten aanzien van de Feuerkrieg Division en soortgelijke organisaties dient benadrukt te worden dat deze organisatie geen robuuste presentie heeft in de publieke ruimte in Nederland. Er is hier geen sprake van een traditionele organisatie. Het gaat om individuen die, verspreid over ruim 15 landen, verbinding zoeken op het internet via fluïde verbanden met gemeenschappelijk fascistisch en neonazistisch gedachtengoed.
Klopt het dat deze organisatie mede wordt geleid vanuit Nederland?
Er is geen sprake van een traditionele organisatie met een duidelijke of formele leiding. De organisatie betreft een fluïde verband waarin personen zich als leider trachten te profileren.
In algemene zin kan ik stellen dat rechts-extremistische online verbanden de laatste jaren een sterk grensoverschrijdend karakter ontwikkeld hebben en zich richten op internationale onderwerpen, waardoor zij verschillende groepen pogen te verenigen en de versplintering binnen het rechts-extremisme proberen tegen te gaan. Eventuele Nederlandse presentie op dit soort fora wordt uiteraard serieus genomen.
Welke rol speelt de persoon die volgens het artikel deze organisatie zou leiden hierin?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en overgaan tot vervolging.
Klopt het dat Feuertag Division een rassenoorlog wil ontketenen en daartoe aanslagen wil plegen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
In algemene zin kan ik melden dat op veel online rechts-extremistische fora verering van het fascisme, Hitler en neonazisme voorkomt, waarin ook theorieën worden verspreid dat overheden bewust migranten toelaten om rassenvermenging te bespoedigen. In sommige gevallen komt online ook verering van geweld voor om de rassenvermenging tegen te gaan. Het is onacceptabel als personen buitenwettelijke (gewelds)-middelen inzetten tegen andere groepen. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de aanpak van rechts-extremisme.
Klopt het dat deze organisatie een aanslag zou willen plegen op de Nederlandse politici Mark Rutte en Jesse Klaver? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ik kan geen uitspraken doen over concrete casuïstiek. In algemene zin geldt dat er op internetfora soms sprake is van het publiceren van (persoonlijke) gegevens van een individu, het zogenaamde «doxing». Dit wordt uitermate serieus genomen. In het stelsel Bewaken en Beveiligen werken OM, politie, inlichtingen- en veiligheidsdiensten en bestuurlijke organisaties samen. Binnen dit stelsel is geregeld hoe op basis van dreigings- en risico-informatie tot beveiligingsmaatregelen wordt besloten en wie verantwoordelijk is voor de uitvoering. Over eventuele beveiligingsmaatregelen wordt vanzelfsprekend geen mededeling gedaan.
Klopt het dat de fietsroute die Mark Rutte aflegt tussen zijn woning en het Binnenhof, op Telegram is gezet?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat deze organisatie het coronavirus wil verspreiden onder bepaalde bevolkingsgroepen?
Op verschillende internationale webfora als 4chan en 8kun worden rechts-extremisten opgeroepen COVID-19 te gebruiken als biologisch wapen tegen bijvoorbeeld moslims en joden. In Nederland is tot nu toe geen sprake van signalen van dergelijke acties of online oproepen daartoe. Ook in Europa is hier nauwelijks sprake van.
Welke acties gaat u ondernemen om deze extreemrechtse organisatie op te sporen, uit te schakelen en zijn leden te vervolgen?
Zie antwoord 6.
De wenselijkheid van het toevoegen van diergeneeskundige,- en dierverzorgende beroepsgroepen aan de lijst van cruciale beroepen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de oproep van dierenorganisaties omtrent de wenselijkheid van het toevoegen van diergeneeskundige en dierverzorgende beroepsgroepen aan de lijst van cruciale beroepen?1
Het verzoek om diergeneeskundige en dierverzorgende beroepsgroepen aan de lijst van cruciale beroepen toe te voegen is mij bekend.
Kunt u toelichten op welke gronden besloten is om dierenartsen, dierverzorgers en dierambulancemedewerkers buiten de voedselketen niet toe te voegen aan deze lijst?
De lijst van cruciale beroepsgroepen is opgesteld om noodopvang te kunnen bieden voor kinderen van ouders/verzorgers in cruciale beroepsgroepen. Het gaat hier om beroepsgroepen die in de huidige omstandigheden vragen om continue bezetting. Ook als je een onmisbare functie vervult ten behoeve van een van deze cruciale beroepsgroepen of vitale processen val je binnen het bereik van de lijst. De lijst vormt tevens de basis voor de uitzondering op de maatregel dat huisgenoten van iemand met luchtwegklachten met koorts en/of benauwdheid ook thuis moeten blijven. Om de verspreiding van COVID-19 zo veel mogelijk te kunnen beperken is het natuurlijk van groot belang dat er zo min mogelijk uitzonderingen worden gemaakt op de maatregelen. De lijst is daarom beperkt gehouden.
Dat bepaalde beroepen, zoals dierverzorgers, niet expliciet op de lijst staan doet niets af aan het grote belang van deze beroepen. Van veel beroepen en dus ook van dierverzorgers wordt gevraagd om zoveel als mogelijk zelf oplossingen te vinden om, binnen de kaders van de COVID-19 maatregelen die gelden, activiteiten toch doorgang te laten vinden. Bij knelpunten is het advies om lokaal oplossingen te zoeken, mede in overleg met werkgever, school en kinderopvang.
Deelt u de mening dat de gezondheid van dieren buiten de voedselketen niet in het geding mag komen en deelt u de mening dat genoemde specialistische beroepsgroepen hiervoor cruciaal zijn?
Ik deel uw mening dat gezondheid van dieren buiten de voedselketen niet in het geding mag komen. Daarbij is relevant dat de gezondheid van dieren niet meteen in het geding zal zijn als deze dieren bepaalde zorg niet krijgen die ze normaal wel krijgen. Niet alle dieren hebben specialistische zorg nodig en ook niet alle zorg die dieren normaal krijgen is op korte termijn noodzakelijk. De overheid en betrokken partijen moeten er binnen de kaders samen alles aan doen om te zorgen dat dieren wel de noodzakelijke en gespecialiseerde zorg blijven krijgen die nodig is voor hun gezondheid. Waarbij natuurlijk geen afbreuk gedaan mag worden aan een effectieve aanpak van de Corona uitbraak. Ik ben in goed overleg met vertegenwoordigende organisaties in deze sector en monitor de situatie.
Bent u op de hoogte van het feit dat dierverzorgende beroepen in ons omringende landen wel zijn toegevoegd aan de lijst met cruciale beroepen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dierverzorgende beroepen in ons omringende landen zijn toegevoegd aan de lijst met cruciale beroepen.
Waarin verschilt Nederland op dit punt volgens u van omringende landen?
Nederland heeft op onderdelen een ander maatregelenpakket ingesteld om de verspreiding van COVID-19 zo veel mogelijk te beperken dan de ons omringende landen. Dat maakt ook dat de maatregelen andere effecten kunnen hebben op de verschillende organisaties die zich met verzorging van dieren bezighouden dan in andere, omringde landen.
Herkent en erkent u de mededeling van de dierenorganisaties dat de zorg voor dieren onder druk is komen te staan als gevolg van de beperkende coronamaatregelen? Zo ja, wat heeft u ondernomen om deze situatie te verlichten?
Het is mij bekend dat de COVID-19 maatregelen ook invloed kunnen hebben op de zorg voor dieren. Van de verschillende organisaties die zich met verzorging van dieren bezighouden heb ik inderdaad begrepen dat het door de maatregelen lastig is om de zorg voor dieren in bepaalde gevallen te organiseren. Daar waar de verzorging van dieren alleen uitgevoerd kan worden door personen met zeer specialistische kennis en vaardigheden, denk aan zorg voor proefdieren, dierentuindieren en quarantaine van opgevangen primaten, is er grotere kans op ontstaan van knelpunten, aangezien het aantal personen dat deze zorg kan verlenen veel beperkter is dan reguliere zorg aan dieren.
De lijst met cruciale beroepen is niet alomvattend en vraagt in de praktijk om maatwerk. Het is aan ouders en werkgevers om hierin juiste keuzes te maken.
Voor deze beperkte groep specialistische dierverzorgers die noodzakelijke en specialistische zorg aan dieren verlenen geldt dus ook dat door middel van maatwerk oplossingen gevonden moeten worden als de zorg voor dieren in de knel komt. Verder geldt dat op het moment dat er nieuwe aanvullende maatregelen zouden komen er opnieuw bepaald wordt of en voor wie er uitzonderingen komen.
Hoge parkeerkosten bij ziekenhuizen |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u zich bewust van het feit dat veel zorgmedewerkers die momenteel extra uren draaien om de coronacrisis te bestrijden daardoor extra kosten maken door het betaald parkeren bij ziekenhuizen?
Ik ben alle zorgverleners erg dankbaar voor het vele werk dat nu wordt verzet. Ik ben het met de PvdA en 50PLUS eens dat zorgverleners zich juist in deze tijden niet zouden moeten bezighouden met bijkomende zaken, zoals parkeerkosten. Ik ben me ervan bewust dat het draaien van extra uren tot gevolg heeft dat er in de huidige situatie meer geparkeerd moet worden.
Bent u het ermee eens dat dit een oneerlijke situatie is gezien het feit dat zorgmedewerkers momenteel slechter met het openbaar vervoer kunnen reizen vanwege de vakantiedienstregelingen en daarmee de kosten dus niet kunnen omzeilen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat in deze tijden van crisis zorgmedewerkers zich niet moeten hoeven bekommeren om extra kosten waar zij mee te maken krijgen doordat ze zich nog harder inzetten voor onze samenleving?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid toe te zeggen dat deze parkeerkosten ofwel worden stopgezet door een beroep te doen op de uitbaters van deze parkeerplaatsen, ofwel toe te zeggen dat de gemaakte parkeerkosten door zorgmedewerkers per direct zullen worden vergoed door uw ministerie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gezocht met de koepelorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ en NFU. Zij hebben het onder de aandacht van hun leden gebracht. Beide koepels geven aan dat alle ziekenhuizen onderschrijven dat de effecten van de corona-crisis geen gevolg mogen hebben op de extra kosten die medewerkers ten behoeve van werk moeten maken. Ten aanzien van het parkeerbeleid betekent dit volgens de NVZ en NFU dat vrijwel alle ziekenhuisorganisaties voor deze crisisperiode (zo nodig in overleg met de gemeenten) geen of sterk gereduceerde parkeerkosten hanteren.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Van der Graaf en Bruins over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het artikel «Tientallen prostituees willen door corona definitief stoppen met hun werk»?2
Ja.
Voelt u ook de urgentie om deze kwetsbare groep die uit de prostitutie wil stappen, daarbij te ondersteunen? Is er voldoende plek en capaciteit bij opvang- en hulpverlening om mensen die willen stoppen met prostitutie te helpen? Bent u bereid, mede op basis van genoemd artikel, en de reeds ontvangen signalen uit Groningen om bij alle RUPS (Regeling Uitstapprogramma‘s Prostitutie)-organisaties een inventarisatie te doen hoeveel uitstapvragen zij hebben gekregen en deze organisaties ervan te verzekeren dat er voldoende middelen beschikbaar zullen zijn om aan de groeiende uitstapvraag te kunnen voldoen?
Ik deel de doelstelling om mensen die uit de prostitutie willen stappen te ondersteunen, daarom is de Rups-regeling ingevoerd. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 25 maart 2020, zal ik na afloop van de coronacrisis bezien of er door de crisis een grotere behoefte bestaat aan ondersteuning bij duurzaam uitstappen en of de bestaande programma’s voldoende middelen hebben om in een eventuele grotere behoefte te voorzien. Parallel daaraan heb ik bij de Rups-organisaties een uitvraag gedaan naar de hulpvragen die zij sinds het begin van de coronacrisis ontvangen en wat de aard is van deze vragen. Indien hieruit nu al blijkt dat er een significante toename is van behoefte aan uitstapbegeleiding vanwege de coronacrisis, zal ik bezien hoe hieraan tegemoet zou kunnen worden gekomen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat mensen in de prostitutie die werken als zzp-er, mensen die werken via opting-in in raamprostitutie en clubs, en mensen die afkomstig zijn uit een ander EU-land en nog niet vijf jaar in Nederland werkzaam zijn, in aanmerking kunnen komen voor financiële ondersteuning? Op welke regelingen kunnen zij een beroep doen? Kunt u daarnaast expliciet aangeven waar zij terecht kunnen wanneer zij op dit moment niet uitkeringsgerechtigd zijn, geen inschrijving in de Kamer van Koophandel hebben en/of geen burgerservicenummer hebben?
Voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder wiens verantwoordelijkheid sociale zekerheid valt.
Mensen die rechtmatig in Nederland verblijven kunnen, indien zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), een Werkloosheidsuitkering (WW) of de algemene bijstand. Personen zonder geldige verblijfstatus kunnen geen beroep doen op algemene bijstand. Voor de mogelijkheden voor sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 25 maart 2020.
Bent u ermee bekend dat de gemeentes Amsterdam en Groningen bereidheid hebben uitgesproken om voor deze groepen in financiële ondersteuning te voorzien, maar problemen in de uitvoering ervaren? Wilt u met deze gemeentes kijken hoe knelpunten in de uitvoering kunnen worden weggenomen? Bent u bereid vervolgens te bewerkstelligen dat in alle gemeenten tot een dergelijke regeling wordt overgegaan?
Elke gemeente werkt momenteel hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van.
Het Ministerie van SZW is in contact met VNG, Divosa en gemeenten (zo ook met de gemeenten Amsterdam en Groningen) over mogelijke knelpunten in de uitvoering van de financiële regelingen in het kader van de coronacrisis en het wegnemen daarvan.
Kan worden toegelicht waarom de noodverordening niet van kracht is voor de tippelzones, escortbranche, thuisprostitutie en de porno-industrie – branches waarbij het evident is dat gezien de aard van de werkzaamheden, hierin niet aan de RIVM-normen van geen fysiek contact en anderhalve meter afstand bewaren kan worden voldaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog wordt geregeld?
Het uitoefenen van alle vormen van contactberoepen, voor zover deze beroepen niet naar behoren met inachtneming van 1,5 meter afstand tot de klant kunnen worden uitgeoefend, is verboden in de aanwijzing van de Minister van VWS van 24 maart 2020 aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Uitgezonderd van dit verbod is de uitoefening van (para)medische beroepen, mits voor deze uitoefening een individuele medische indicatie bestaat en daarbij door de beoefenaar alle in verband met COVID-19 benodigde hygiënevereisten in acht worden genomen. Deze aanwijzing is omgezet in de noodverordeningen die door de voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn vastgesteld. Daarmee is het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in alle regio’s verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Wat vindt u ervan dat nog steeds online wordt geadverteerd voor verschillende vormen van prostitutie en dat het aantal online advertenties lijkt te zijn toegenomen? Bent u dan nog steeds van mening dat ervan uit kan worden gedaan «dat de exploitanten en sekswerkers hun maximale verantwoordelijkheid nemen in de toepassing van de richtlijnen en bij de afweging of de dienstverlening in de huidige situatie wel zou moeten plaatsvinden»?3
Navraag bij Kinky leert dat het aantal online advertenties op kinky.nl drastisch is gedaald. Veel adverteerders laten volgens Kinky advertenties online staan om onder de aandacht te blijven, maar niet om daadwerkelijk fysieke afspraken te maken. Tevens merk ik op dat platforms hun verantwoordelijkheid nemen door waarschuwingen te plaatsen, het alternatief van webcam-seks aan te bieden of door de rubrieken voor fysieke afspraken geheel te sluiten.
Deelt u de grote zorg dat er sprake is van dwang, economisch danwel fysiek, voor mensen in de prostitutie om zich ook tijdens de coronacrisis beschikbaar te stellen?
Ja, die zorgen deel ik. Het is daarom belangrijk dat sekswerkers gebruik maken van zowel de reguliere voorzieningen als de noodvoorzieningen en hierbij voldoende ondersteuning krijgen. Ik zie dat in veel gemeenten met een concentratie van prostitutie het prostitutiemaatschappelijk werk en andere hulpverleningsorganisaties hard werken om de doelgroep te helpen bij het aanvragen van noodvoorzieningen. Ook is het belangrijk dat politie en gemeenten alert blijven op signalen van uitbuiting.
Bent u bereid om websites, dan wel providers van websites, waarop seksadvertenties te zien zijn, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en als dat nodig blijkt zelfs te verplichten om adverteren voor fysieke diensten niet mogelijk te maken?
Uit het contact met de voor mij bekende providers blijkt dat zij zelf verantwoordelijkheid hebben genomen door hetzij de erotische rubrieken tijdelijk te sluiten, hetzij duidelijk aan te geven dat prostitutie op dit moment verboden is of een geschikt alternatief te bieden (webcam). Ik raad het echter af om hen te verplichten te voorkomen dat sekswerkers fysieke diensten aanbieden. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat sekswerkers nog verder uit het zicht raken, wat het toezichthouden bemoeilijkt en risico’s op uitbuiting en geweld vergroot. Daarnaast adverteren veel sekswerkers volgens Kinky om in het zicht te blijven voor ná de crisis.
Is het juist dat een significante groep mannen en vrouwen uit de prostitutie alternatieve huisvesting zoekt en in bijvoorbeeld de Maatschappelijke Opvang terecht komen? Is voldoende plek bij Maatschappelijk Werk, de Vrouwenopvang, de Maatschappelijke Opvang en Veilig Thuis om hen te helpen en zijn de voorzieningen ook passend en een veilige omgeving voor deze kwetsbare groep? Hoe kunnen daarbij vrouwen en mannen worden geholpen die formeel niet in aanmerking komen voor voorzieningen en indicatie, maar wel een beroep doen op opvang?
Tijdens het dagelijks overleg met de VNG en Valente (de koepelorganisatie voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en beschermd wonen) heeft de Staatssecretaris van VWS geen signalen ontvangen dat een significante groep mannen en vrouwen uit de prostitutie alternatieve huisvesting zoekt en in bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang terecht komt. Dat neemt niet weg dat voor mensen die dakloos raken opvang beschikbaar moet zijn.
Op 27 maart 2020 is een richtlijn gepubliceerd voor de opvang van dak- en thuisloze mensen4. In deze richtlijn is opgenomen dat gemeenten de nachtopvang open moeten houden voor rechthebbenden volgens de Wmo 2015 en dat het vanuit humanitaire overwegingen wenselijk is tijdelijk (voor de duur van de aanvullende maatregelen van het kabinet) plekken te realiseren voor niet-rechthebbenden.
De manier waarop invulling wordt gegeven aan de richtlijn is aan gemeenten. Of en welke vorm van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang of een gespecialiseerde vorm van opvang – bijvoorbeeld voor slachtoffers loverboys of mensenhandel) geschikt is, is afhankelijk van zowel de individuele situatie van de persoon om wie het gaat als de mogelijkheden van de betreffende gemeente. Gemeenten zijn gevraagd samen met centrumgemeente(n) en opvanginstelling(en) zicht te houden op een mogelijke toename en het gesprek te voeren hoe om te gaan met de situatie dat onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn5.
Kunt u, met inachtneming van de bevoegdheid van gemeenten, in overleg treden met gemeenten om te zien hoe kan worden ondersteund bij het vinden van vervangende huisvesting, bijvoorbeeld door gemeenten nadrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid om mensen die uit de prostitutie willen stappen, al dan niet tijdelijk, met voorrang in aanmerking te laten komen voor een sociale huurwoning?
Landelijk ingrijpen op het sociale huuraanbod is ten zeerste af te raden. Er zijn veel verschillende, kwetsbare groepen die steunen op de voorziening en in elke gemeente is er een verschillende samenstelling van doelgroepen die ondersteuning behoeven. Ik wil niet in deze gemeentelijke bevoegdheid treden.
Bent u bereid om te kijken hoe, waar mensen dat willen, kan worden ondersteund bij remigratie naar het land van herkomst?
Alle mensen die rechtmatig en niet rechtmatig in Nederland verblijven en naar hun land van herkomst willen terugkeren, kunnen daarbij advies en hulp krijgen van de Internationale organisatie voor migratie (IOM). Intakegesprekken worden gehouden via de telefoon. Tevens kunnen formulieren en documenten worden afgegeven of worden opgehaald bij de IOM steunpunten. De contacten met de ambassades en consulaten verlopen telefonisch of per e-mail.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 7 april 2020 beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.
Het opkopen van stikstofrechten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Provincie Noord-Brabant aast op stikstof Noord-Hollandse boeren»?1
Ja.
Is de in het artikel beschreven wijze van extern salderen toegestaan? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Extern salderen is mogelijk op grond van de Provinciale Beleidsregels intern en extern salderen. Deze beleidsregels zijn in samenspraak met de rijksoverheid tot stand gekomen en zijn op 13 december 2019 in werking getreden.2 In de Provinciale Beleidsregels is vastgelegd dat de gedeputeerde staten, tot vaststelling van de landelijke wetgeving betreffende het extern salderen met dier- en fosfaatrechten, geen definitieve natuurvergunning verlenen op basis van extern salderen met een bedrijf dat op 4 oktober 2019 beschikte over dier- of fosfaatrechten. Gedeputeerde staten kunnen wel aanvragen met extern salderen met deze bedrijven in behandeling nemen.
De provincie Noord-Brabant heeft met zes veehouderijen aankoopovereenkomsten gesloten, om te kunnen voldoen aan de tussenuitspraak van de Raad van State dat het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk met een passende beoordeling gewijzigd vastgesteld dient te worden. Daarmee treffen zij de voorbereidingen om te kunnen salderen wanneer de Raad van State het gewijzigde inpassingsplan heeft beoordeeld en wanneer het extern salderen met veehouderijbedrijven wordt opengesteld.
Het feitelijke salderen vindt plaats bij de vergunningverlening. Dat is op dit moment nog niet aan de orde. De voorbereidingen die Noord-Brabant heeft getroffen zijn zodanig niet in strijd met de Provinciale Beleidsregels. Wel moet worden opgemerkt dat de provincie een eigen afweging heeft gemaakt om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten.
Hoe verhoudt deze wijze van verwerven van stikstofruimte zich met de aangekondigde en nagestreefde gebiedsgerichte aanpak van de stikstofproblematiek?
Het Rijk en de provincies werken op dit moment aan de totstandkoming van bestuurlijke afspraken om nog beter bovenregionaal samen te werken in de aanpak van de stikstofproblematiek. Het gaat dan om de interbestuurlijke samenwerking in de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Extern salderen kan onderdeel zijn van de instrumenten die ingezet kunnen worden in de gebiedsgerichte aanpak. Deze casus onderschrijft het belang van interbestuurlijke samenwerking. Voor veel provincies zal gelden dat er alleen voldoende stikstofruimte kan ontstaan door samen te werken en af te stemmen.
Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies op transparante wijze een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Verdere afspraken omtrent samenwerking bij extern salderen in de gebiedsgerichte aanpak worden nog voor de zomer gemaakt.
Deelt u de mening dat het op deze wijze gebruiken van stikstofruimte voor dit project in strijd is met het met voorrang gebruiken van stikstofruimte voor woningbouw en andere werken die als prioritair zijn aangemerkt? Zo ja, waarom, en hoe kunt u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is aangegeven prioriteit te geven aan de realisatie van de benodigde woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten. Daartoe is een drietal maatregelen aangekondigd (verlaging maximumsnelheid, aanpassing veevoer en inzet warme sanering varkenshouderijen). Door het effectueren van de snelheidsmaatregel tussen 12 en 16 maart 2020 en het publiceren van de ministeriële regeling op 23 maart jl. kunnen de eerste vergunningen hiertoe inmiddels worden verleend. Het verwerven van stikstofruimte op andere manieren – zoals het opkopen van bedrijven – ten behoeve van vergunningverlening voor andere projecten, zorgt niet voor een beperking van de voorrang voor woningbouw en een aantal infrastructuurprojecten.
Heeft over het provinciegrensoverschrijdend verwerven van stikstofruimte overleg plaatsgehad in het overleg dat periodiek wordt gevoerd met de medeoverheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke informatie is uitgewisseld en welke besluiten zijn er genomen?
In het bestuurlijk overleg met de medeoverheden worden afspraken gemaakt over het openstellen van extern salderen met de veehouderijbedrijven en over de benodigde beheersmaatregelen. Over de manier van samenwerken bij aankopen die de provinciegrenzen overschrijden zijn nog geen definitieve afspraken gemaakt. De provincie Noord-Brabant heeft de urgentie gevoeld om vooruitlopend op deze afspraken de aankoopovereenkomsten te sluiten.
Hoe verhoudt zich het project- en/of incidentgestuurd, al dan niet provinciegrensoverschrijdend, opkopen van agrarische bedrijven ter verwerving van stikstofruimte zich met het beleid om de verwerving en uitgifte van stikstofruimte via provinciale stikstofbanken te laten plaatsvinden?
Als bedrijven of overheden een project willen wijzigen of een nieuw project willen starten waarbij stikstof vrijkomt, bestaat er de mogelijkheid om andere bedrijven (gedeeltelijk) op te kopen. Extern salderen, waarbij de stikstofemissie van andere bedrijven die (deels) stoppen wordt overgenomen, is bedoeld om voor die beoogde activiteiten een individuele natuurvergunning te kunnen verkrijgen. Het verwerven en uitgeven van stikstofruimte via (provinciale) stikstofbanken heeft een andere functie, namelijk het voorkomen dat bij extern salderen schaarse stikstofruimte wegvloeit of onbenut blijft. Met het huidige beleid is het nog niet mogelijk om verwerving en uitgifte van stikstofruimte via een stikstofbank te laten plaatsvinden. Wel vind ik het belangrijk om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Op welke wijze wordt geborgd dat de ruimtelijke-economische samenhang in het landelijk gebied bewaard blijft en niet wordt aangetast door incident- en projectgestuurde aankopen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, maak ik met de provincies afspraken om te borgen dat extern salderen plaatsvindt in de context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Provincies staan primair aan de lat om met betrokken partijen en in samenhang met andere opgaven, middels gebiedsprocessen te komen tot afgewogen ruimtelijke-economische keuzes in het landelijk gebied. Provincies hebben de mogelijkheid om hier in de provinciale omgevingsvisies nader op in te gaan. Daarnaast wordt vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), mede vanwege de benodigde transities en vele ruimtelijke claims, door de gezamenlijke overheden en betrokken partijen gewerkt aan een nationale strategie voor het landelijk gebied. Ik bespreek met de provincies ook hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen.
Deelt u de mening dat actieve regie en sturing op rijksniveau en actief rijksgrondbeleid nodig zijn om ervoor te zorgen dat het buiten bedrijf stellen van agrarische bedrijven, het verplaatsen van agrarische bedrijven naar minder stikstofgevoelige gebieden, het creëren en gebruiken van stikstofruimte voor de meest prioritaire ontwikkelingen en het bewaren van de ruimtelijk-economische samenhang op optimale wijze plaatsvindt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De gebiedsgerichte aanpak stikstof is gebaseerd op interbestuurlijke samenwerking met respect voor ieders verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Voor de landinrichting lopen er daarnaast verschillende trajecten. In het kader van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt gewerkt aan een nationale strategie voor het landelijk gebied. Hierin schetst het Rijk in nauwe samenspraak met decentrale overheden en betrokken partijen een beeld dat richting geeft aan een toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied, inclusief verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit. Ook wordt gewerkt aan een verkenning hoe instrumenten als grondbanken en landinrichting ingezet kunnen worden voor de (noodzakelijke) herschikking van functies in het landelijk gebied.
Het verplaatsen of beëindigen van agrarische activiteiten zal in sterke mate afhankelijk zijn van de omstandigheden per natuurgebied en zullen dus ook op die schaal beoordeeld moeten worden. De regie op deze gebiedsgerichte aanpak ligt bij de provincies. Het kabinet biedt een aantal instrumenten die hiervoor gebruikt kunnen worden, zoals de saneringsregeling voor de varkenshouderij en de middelen voor gerichte opkoop.
Duidt deze casus erop dat er sprake is van tekortschietende landelijke regie en sturing? Zo ja, op welke wijze gaat u alsnog regie plegen en sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven, heeft de provincie een eigen afweging gemaakt om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten. Voor een verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Gevolgen van de coronacrisis |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe gaan gemeenten om met re-integratieverplichtingen in de Participatiewet? Wordt daarbij rekening gehouden met gevaren en onmogelijkheden die worden veroorzaakt door het coronavirus?
De maatregelen om het Corona-virus te bestrijden zijn ingrijpend. Deze gelden ook voor werkzoekenden en werkenden die onder de Participatiewet vallen.
Op het maatwerk dat de colleges toepassen bij de re-integratieondersteuning van hun cliënten is altijd de zorgplicht van toepassing dat re-integratie plaats vindt onder veilige en gezonde voorwaarden. Colleges zorgen er dus ook voor dat de corona-maatregelen worden toegepast: niet onnodig reizen en afstand houden. Dit betekent dat sommige vormen van re-integratieondersteuning nu niet zijn uit te voeren. Maar bijvoorbeeld een proefplaatsing bij een supermarkt is nog steeds mogelijk, wanneer op de werkplek afdoende maatregelen zijn getroffen.
Ziet u dat de kans afneemt dat mensen met een bijstandsuitkering een baan vinden, nu steeds meer mensen hun baan verliezen? Bent u bereid de sollicitatieplicht in de bijstand tijdelijk op te schorten en geen sancties op te leggen?
In iedere crisis nemen de baankansen voor alle werkzoekenden af, dus ook voor mensen met een bijstandsuitkering. In sommige bedrijven is echter wel degelijk nog vraag naar personeel. Zowel nu als na afloop van de Corona-crisis.
Uiteraard worden sollicitatieprocedures nu ook aangepast, zodat men zich kan houden aan de Corona-maatregelen; bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek via een beeldverbinding. In dit verband is het van belang dat de colleges binnen de kaders van de Participatiewet uitdrukkelijk de ruimte hebben om de in de Participatiewet omschreven algemene verplichting tot arbeidsinschakeling af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Het is daarom niet nodig om de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling categoriaal voor alle bijstandsgerechtigden tijdelijk op te schorten.
Hoe gaan gemeenten op dit moment om met de tegenprestatie in de bijstand? Deelt u de mening dat het onwenselijk is om mensen te verplichten tot een tegenprestatie, nu zoveel mensen onvrijwillig thuis zitten?
De Corona-maatregelen leggen ook restricties op aan de tegenprestatie die nu aan mensen gevraagd kunnen worden. Ik vraag van gemeenten niet het onmogelijke. Maar er zijn ook vormen van tegenprestatie die nog wel goed uitgevoerd kunnen worden. Ik vertrouw in deze moeilijke tijden dat de colleges hierin de goede afwegingen maken.
Hoe garanderen werkgevers, gemeenten en Sociale werkbedrijven dat werkplekken voor mensen die onder de Participatiewet vallen voldoende veilig zijn? Welke maatregelen nemen zij om verspreiding van het virus te voorkomen?
Voor mensen die onder de Participatiewet vallen en werkzaamheden verrichten binnen een bedrijf gelden dezelfde voorwaarden als voor hun (andere) werknemers. Dus voor hen worden dezelfde maatregelen genomen tegen besmetting door het virus.
Ontvangt u signalen van kringloopwinkels die failliet dreigen te gaan? Bent u bereid hen specifieke ondersteuning te bieden, juist ook omdat gevreesd wordt dat meer mensen hier gebruik van zullen moeten maken?
Mij zijn geen specifieke signalen bekend. Daar waar mogelijk blijven winkels open voor publiek, mits er voldoende afstand tussen klanten onderling en personeel kan worden gewaarborgd. In een aantal gevallen zijn winkels tijdelijk gesloten in verband met de veiligheid en worden geen gebruikte goederen opgehaald. Uiteraard moet er ook extra zorg zijn voor hygiëne, ontsmetting van veel gebruikte voorwerpen et cetera. Een voorbeeld daarvan is hoe supermarkten dit hebben opgepakt. Ook andere winkels volgen deze praktijk: een beperkt aantal klanten in de winkel, extra maatregelen bij de kassa.
Veel winkels hebben te maken met een groot omzetverlies omdat er minder klanten komen. Dat is naar verwachting ook het geval bij de kringloopwinkels. Voor het omzetverlies en andere gevolgen is een uitgebreid pakket aan maatregelen genomen. De effecten daarvan worden nauwgezet gevolgd.
De RIVM-presentatie over de verschillende corona-scenario’s |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de presentatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die is gegeven in de Kamer tijdens de technische briefing over de update over het coronavirus op woensdag 25 maart 2020?1
Ja, ik ben bekend met deze presentatie.
Op welk moment was het bij u bekend dat de maatregelen tot 23 maart 2020 vanaf april zouden leiden tot een ruime overschrijding van de Nederlandse Intensive Care (IC)-capaciteit?2
Door middel van de wekelijkse technische briefing wordt u op de hoogte gehouden van de stand van zaken van de epidemie en de verwachtingen die op basis van modellen gemaakt kunnen worden. De inzichten op basis van de prognosemodellen die door het RIVM aan de Kamer worden gepresenteerd zijn dezelfde als waarop het kabinet zich baseert.
De informatie uit deze modellen wordt door het OMT op maandag gebruikt voor zijn adviezen, deze adviezen worden op dinsdag met u gedeeld in de kamerbrief en op woensdag in de technische briefing en het debat.
Heeft u een model tot uw beschikking waaruit blijkt dat de maatregelen tot 23 maart 2020 ertoe zouden leiden dat we onder de grens van de Nederlandse IC-capaciteit zouden blijven? Zo nee, waarom heeft u dan niet veel eerder scherpere maatregelen genomen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 7 april jl.3
Welke andere modellen van het RIVM inzake de corona-uitbraak heeft u tot uw beschikking? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke variabelen zijn anders uitgepakt dan de verwachting, waardoor de uitkomsten van de maatregelen tot 23 april 2020 boven de Nederlandse IC-capaciteit uit zullen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er pas op 23 maart 2020 voor gekozen om de richtlijn «thuisisolatie gezin» van kracht te laten gaan en niet eerder, aangezien volgens de grafiek van het RIVM de lijn «+thuisisolatie gezin» voor 23 maart 2020 al een minder steile stijging kent dan de lijn «maatregelen tot 23 maart»?
Op 23 maart is het advies thuisisolatie gezinnen gegeven, wat inhoudt dat zodra iemand binnen een huishouden last krijgt van koorts, het gehele huishouden in thuisisolatie moet gaan. Er is voor deze aanvullende maatregel gekozen, omdat het aantal patiënten dat op de IC kwam op dat moment sterk aan het stijgen was en het meer en meer duidelijk werd dat patiënten langer op de IC beademd moesten worden dan eerder voorzien. Om ervoor te zorgen dat de IC capaciteit in Nederland niet overschreden zou worden, waren extra maatregelen nodig. Thuisisolatie van gezinnen waarin iemand klachten heeft is een effectieve maatregel om verspreiding van het virus verder in te dammen.
Wanneer is er voor het eerst over gesproken om, boven op het pakket tot 23 maart 2020, «thuisisolatie gezin» en de overige additionele maatregelen van 23 maart 2020 toe te passen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom heeft het vanaf de aankondiging van de maatregelen op 23 maart 2.020 dagen lang moeten duren tot de noodverordeningen die deze maatregelen bekrachtigen getekend konden worden? Heeft dit niet veel te lang geduurd?
De verantwoordelijkheid voor de implementatie van maatregelen ligt voor een deel bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Zij hebben, om een noodverordening te maken, een aanwijzing van de rijksoverheid nodig. Een dergelijke aanwijzing en de daarop volgende verordening moet, omdat hier juridische en handhavingsaspecten bij betrokken zijn, goed geformuleerd en afgestemd worden. Dat heeft tijd nodig. Die tijd kan ook genomen worden omdat het belang van deze maatregelen bij burgers en andere betrokken heel helder is.
Het kan wenselijk zijn om maatregelen aan te kondigen nog voordat hier een grondslag voor is gecreëerd in de vorm van een noodverordening. Ondanks dat handhaving van de nieuwe maatregelen niet per direct mogelijk was, hield het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking zich toch uit eigen beweging aan de aangekondigde maatregelen. Dit deden zij niet uit angst voor handhaving, maar om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Het op voorhand aankondigen van de maatregelen bood de bevolking een handelingskader.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Steunmaatregelen voor taxichauffeurs en marktkooplieden tijdens de coronacrisis |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verkeerde code of net tussen wal en schip: noodloket dicht voor deze ondernemers»1 en «Nog veel onvrede onder kooplieden: «We staan niet op de markt, maar moeten wel marktgeld betalen»?2
Ja.
Deelt u de constatering dat de taxibranche als gevolg van de coronacrisis hard is getroffen, met een flink omzetverlies voor taxichauffeurs als gevolg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met de zorgen en verontwaardiging onder taxichauffeurs, die toen ze hun zogeheten SBI-code invoerden, erachter kwamen dat ze geen gebruik kunnen maken van de Noodloket-regeling?3
Deze zorgen en verontwaardiging zijn ons bekend.
Deelt u de mening dat taxichauffeurs vanwege het feit dat de Coronacrisis de taxibranche hard raakt, aanspraak zouden moeten kunnen maken op de Coronasteunmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om de Noodloket-regeling open te stellen voor taxichauffeurs? Zo nee, waarom niet?
Op 7 april jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over het openstellen van de TOGS-regeling voor een groot aantal sectoren, waaronder de taxibranche. Deze groep kan vanaf 15 april 2020 een aanvraag indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Deelt u de constatering dat marktkooplieden als gevolg van de coronacrisis hard zijn getroffen, met een flink omzetverlies voor marktkooplieden als gevolg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met de zorgen en verontwaardiging onder marktkooplieden, die toen ze hun zogeheten SBI-code invoerden, erachter kwamen dat ze geen gebruik kunnen maken van de Noodloket-regeling?
Deze zorgen en verontwaardiging zijn ons bekend.
Deelt u de mening dat marktkooplieden vanwege het feit dat de Coronacrisis marktkooplieden hard raakt, aanspraak zouden moeten kunnen maken op de Coronasteunmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om de Noodloket-regeling open te stellen voor marktkooplieden? Zo nee, waarom niet?
Op 28 maart jl. heeft het kabinet aangegeven de TOGS-regeling op te stellen voor markhandelaren in de non-food. Deze groep kan sinds 30 maart jl. een aanvraag indienen. Daarnaast heeft het kabinet de Kamer op 7 april jl. geïnformeerd over het openstellen van de TOGS-regeling voor een groot aantal nieuwe sectoren, waaronder de non-food markthandel. Deze groep kan vanaf 15 april 2020 een aanvraag kan indienen bij RVO.nl.
Zijn de technische problemen voor het digitaal aanvragen van de Noodloket-regeling inmiddels opgelost?
De technische problemen zijn op het moment van schrijven opgelost. Wel blijft het systeem kwetsbaar voor grote hoeveelheden aanvragen tegelijk. Daarom worden ondernemers opgeroepen om, wanneer mogelijk, de aanvraag op een later moment te doen. Aanvragen kunnen worden ingediend tot en met vrijdag 26 juni 2020.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het Coronafonds van de Europese Commissie en over het Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)-initiatief van de G20 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u akkoord gegaan bent met het volgende in de slotverklaring van de Europese Raad van 26 maart jl.: «Met het Commissievoorstel voor een investeringsinitiatief coronavirusrespons zal 37 miljard EUR aan investeringen in het kader van het cohesiebeleid worden vrijgemaakt om de gevolgen van de crisis aan te pakken. Met de voorgestelde wijziging van het Solidariteitsfonds van de EU kan dat fonds ook worden gebruikt voor noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, zoals de uitbraak van COVID-19. Wij zien ernaar uit dat deze voorstellen spoedig worden aangenomen.«? Klopt het dat deze begroting ondertussen is goedgekeurd door de regeringsleiders?1
Nederland heeft op 26 maart ingestemd met de gemeenschappelijke verklaring van leden van de Europese Raad, waarin onder andere werd opgeroepen het «coronavirusrespons investeringsinitiatief» (CRII) en de wijzigingen in het Europese Solidariteitsfonds snel aan te nemen. Zowel het voorstel voor het CRII, bestaande uit een set wijzigingen in de verordeningen van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF), als de wijzigingen in het Solidariteitsfonds zijn ondertussen, zonder wijzigingen, goedgekeurd door de Raad en het Europees parlement.
Klopt het dat de 37 miljard euro, een zeer aanzienlijk bedrag, als volgt verdeeld wordt tussen de landen (selectie): Polen: 7,4 miljard euro; Hongarije: 5,6 miljard euro; Italië: 2,3 miljard euro; Nederland: 0,03 miljard euro?
Op basis van informatie van de Commissie van 13 maart, toen het voorstel gepresenteerd werd, zijn de onderstaande resterende bedragen uit de ESI-fondsen (2014–2020) per lidstaat nog beschikbaar om te investeren onder het CRII. Dit is echter een indicatie. Op basis van de daadwerkelijke implementatie kunnen er mogelijk verschillen optreden.
België
66
Bulgarije
812
Cyprus
45
Denemarken
38
Duitsland
826
Estland
295
Finland
48
Frankrijk
650
Griekenland
1.776
Hongarije
5.603
Ierland
3
Italië
2.318
Kroatië
1.158
Letland
792
Litouwen
1.487
Luxemburg
2
Malta
48
Nederland
25
Oostenrijk
19
Polen
7.435
Portugal
1.813
Roemenië
3.079
Slovenië
586
Slowakije
2.475
Spanje
4.145
Tsjechië
1.163
Zweden
46
Kunt u aangeven waarom de grootste sommen geld naar Polen en Hongarije gaan, die volgens de statistieken nauwelijks getroffen zijn door de Coronacrisis, terwijl het zwaar getroffen Italië veel minder krijgt en Nederland nagenoeg niets?2
De middelen die beschikbaar zijn onder het Corona Response Investment Initiative (CRII) zijn bestaande middelen uit de huidige Europese Structuur- en Investerings Fondsen (ESIF) binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Het betreft hier de nog resterende middelen van de allocatie die elke lidstaat heeft gekregen onder het Cohesiebeleid aan het begin van het huidige MFK, dat bijna op zijn einde loopt (2014–2020). De middelen van het cohesiebeleid worden over Europese lidstaten en regio’s verdeeld op basis van voornamelijk economische welvaart, waarbij de armste lidstaten en regio’s de meeste middelen toebedeeld krijgen. De resterende middelen die nu nog per lidstaat beschikbaar zijn voor het CRII, zijn daarmee afhankelijk van de omvang van de allocatie van een lidstaat en de voortgang van de implementatie.
Aangezien Nederland als welvarende lidstaat weinig cohesiemiddelen ontvangt en deze middelen voor een groot deel al heeft vastgelegd, is het bedrag dat Nederland onder de noemer van het CRII zou kunnen uitgeven beperkt. Landen met een grotere allocatie en/of minder voortgang in de implementatie, hebben meer middelen tot hun beschikking. De omvang van het beschikbare CRII-budget per lidstaat staat dus los van de omvang van de COVID-19-crisis in de betreffende lidstaat.
Met het CRII maakt de Commissie het mogelijk dat middelen onder het cohesiebeleid (gericht op sociaaleconomische investeringen op de lange termijn) snel gemobiliseerd kunnen worden en dat lidstaten deze middelen zo gericht mogelijk kunnen inzetten voor de huidige crisissituatie. Dit heeft de Commissie onder andere gedaan door meer flexibiliteit in de uitvoeringsregels aan te brengen, zodat lidstaten en regio’s zelf maatwerk kunnen aanbrengen in het type maatregelen dat zij treffen om de crisis het hoofd te bieden. In lijn met deze aanpak wordt voor 2020 het volledige bedrag aan voorfinanciering uitgekeerd, wat normaal gesproken gebaseerd is op daadwerkelijke implementatie. Dit zorgt voor extra liquiditeit.
Op 2 april heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gepresenteerd met meer flexibiliteit en dit initiatief verbreed naar andere fondsen onder het Cohesiebeleid om zo de inzet van middelen uit de EU-begroting in reactie op de COVID-19 uitbraak verder te faciliteren. Onderdeel van dit pakket is ook een instrument voor noodhulp ten behoeve van de zwaarst door COVID-19 getroffen gebieden. U zult hierover in een aparte Kamerbrief over meerdere Europese maatregelen in reactie op COVID-19 worden geïnformeerd.
Kunt u een lijst geven met per EU-lidstaat (inclusief het Verenigd Koninkrijk dat nog steeds aan deze begroting meedoet) het aantal doden dat het Coronavirus geëist heeft per miljoen inwoners?
Het RIVM gebruikt gegevens die verzamelt worden door de Johns Hopkins universiteit en publiek beschikbaar zijn op https://coronavirus.jhu.edu/map.html. Hier zijn ook actuele cijfers te vinden van het aantal doden per EU-lidstaat.
Kunt u een lijst geven met per lidstaat de hoogte van de bijdrage die het krijgt uit dit fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u een relatie tussen de wijze waarop een land getroffen is (bijvoorbeeld het aantal besmettingen, de zorgkosten, de economische schade) en de bijdrage uit dit fonds? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ervoor zorgen dat de zwaarst getroffen gebieden en regio’s in de EU ook in aanmerking komen voor de (meeste) hulp uit de EU-begroting en voor effectieve hulp?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse kabinet, dat leiding geeft aan het thuisland van het Europees Medicijn Agentschap (EMA), in staat en bereid om met een plan te komen, waarbij er massaal productiecapaciteit in de EU en in Nederland vrijgemaakt wordt voor een vaccin, zodat dit onmiddellijk op grote schaal geproduceerd kan worden wanneer dat mogelijk en nodig is?
Nederland zal initiatieven die leiden tot een vaccin of een geneesmiddel, met een actieve houding steunen. Hieronder hoort ook het faciliteren van gesprekken met mogelijke fabrikanten en regulators zoals de EMA. Zo heeft een delegatie van Janssen Pharmaceutica (onderdeel van Johnson & Johnson) met een vestiging in Leiden, recent gesproken met de Minister-President over hun vaccinontwikkeling voor COVID-19. De ministeries van EZK en VWS zullen deze gesprekken voortzetten.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)-initiatief van de G20 en GAVI, om zo spoedig mogelijk een vaccin te ontwikkelen, de ultieme manier om het Coronavirus te verslaan? Wat zijn de afwegingen van Nederland, gastland van EMA en veel onderzoek, om hier wel of niet aan mee te doen?3
Het kabinet staat positief tegenover de Coalition for Epidemic Prepraredness Innovations (CEPI) en ziet in deze coalitie een belangrijk vehikel om vaccinontwikkeling gecoördineerd aan te pakken, te versnellen en de kans op succes te vergroten. Nederland draagt reeds bij aan vaccinontwikkeling via algemene financieringsmogelijkheden zoals de EU en de WHO. Wij willen overwegen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een vaccin voor COVID-19 via CEPI. In het Corona-debat met de Minister-President en de Minister van VWS op 1 april is toegezegd de Kamer hierover te informeren via de wekelijke Corona-brief aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen een voor een en zo snel mogelijk (het liefst binnen één week) beantwoorden?
Ondersteuning voor zelfstandigen en de culturele sector |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u van mening dat met de brief waarin u antwoord geeft op de aangenomen motie-Jetten c.s. voldoende recht gedaan is aan het verzoek van de Kamer, namelijk het komen tot een steunpakket voor de culturele sector om de gevolgen van de coronacrisis te kunnen dragen? Zo nee, met welke maatregelen bent u voornemens nog verder te komen?1
In de brief van de Minister van OCW van 27 maart jl. is aangegeven dat de generieke maatregelen van het kabinet ook van toepassing zijn op de culturele en creatieve sector, voor zowel zelfstandigen als instellingen. Deze kabinetsbrede maatregelen (vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)) bieden houvast voor bedrijven, instellingen en werkenden in het culturele en creatieve veld. Relevante voorbeelden zijn: de werktijdverkorting voor werknemers en werkgevers, de extra ondersteuning voor zzp’ers, de belastingmaatregelen, verruiming en versoepeling van de borgstelling midden- en kleinbedrijf, financiële ondersteuning via Qredits en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren Covid-19 (TOGS). Daarmee worden banen behouden, worden zzp’ers en kleine ondernemingen ondersteund en worden lasten verlaagd.
Daarnaast zijn er coulancemaatregelen genomen voor de door het rijk gesubsidieerde instellingen. Voorbeelden van deze coulance maatregelen zijn: het opschorten van huren van rijksgesubsidieerde musea. Voor instellingen die onderdeel uitmaken van de Basisinfrastructuur of die gefinancierd worden vanuit de Erfgoedwet geldt dat de deadline voor het indienen van de jaarverantwoording over 2019 is verschoven van 1 april 2020 naar 1 juni 2020. Voor deze groep geldt ook dat subsidies doorlopen. Bij de vaststelling van de subsidie voor de Basisinfrastructuur 2017–2020 zal de subsidie niet worden gekort als voorgenomen prestaties niet worden gehaald vanwege COVID-19. Gemeenten hebben de Minister van OCW laten weten deze maatregel te volgen. Daarnaast hebben de instellingen in de Basisinfrastructuur al op korte termijn de beschikking gekregen over hun subsidie voor het derde kwartaal van 2020, zodat zij over meer liquide middelen beschikken en verplichtingen aan vooral freelancers en zzp’ers kunnen nakomen.
De zes rijkscultuurfondsen nemen alle bovengenoemde coulancemaatregelen over voor de instellingen die zij ondersteunen. Gemeenten, provincies en private fondsen hebben toegezegd ook coulance te betrachten.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. Om na de crisis weer geleidelijk te kunnen opstarten is het bovendien ook nodig dat er nu wordt geïnvesteerd in nieuwe, aangepaste, producties voor het volgende seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Herinnert u zich dat u in uw brief spreekt van onduidelijke communicatie over de deadline tot wanneer evenementen niet door mogen gaan? Kunnen ondernemers die door deze onduidelijkheid plotseling aansprakelijkheid dragen voor het afzeggen van evenementen aanspraak maken op compensatie voor de geleden schade door deze slechte overheidscommunicatie?2
Het besluit tot 1 juni 2020 ziet op vergunnings- en meldplichtige evenementen. Culturele activiteiten, zoals voorstellingen, tentoonstellingen en concerten, die niet vergunnings- of meldplichtig zijn, vallen onder het maatregelenpakket dat tot en met 28 april a.s. geldt. Het kabinet zal dit op 21 april opnieuw bekijken. Om de ondernemers in de culturele sector te compenseren voor schade kunnen ook zij gebruik maken van het noodpakket, waaronder de TOGS, TOZO en NOW en de fiscale maatregelen. Maatregelen die vooralsnog gelden tot en met 28 april kunnen voor activiteiten die een lange voorbereidingstijd kennen, zoals in de culturele sector vaak het geval is, het einde van het seizoen impliceren. Het kabinet begrijpt dat daar dan ook door de culturele sector naar gehandeld is en dat er activiteiten zijn afgezegd voor langere periode – in eerste instantie – tot 1 juni 2020. Dat is vanuit het perspectief van de sector een logisch besluit geweest.
Waarom kunnen kappers wel aanspraak maken op aanvullende steunmaatregelen, maar bijvoorbeeld tatoeëerders of andere ondernemers met SBI-code 9609 niet? Moeten deze ondernemers niet ook vanwege het directe fysieke contact met hun klanten de deuren nu sluiten? Bent u bereid deze omissie te repareren?
Op dinsdag 7 april jl. is de uitbreiding met non-food retail en nog een tweede uitbreiding aan uw Kamer gecommuniceerd. SBI-code 9609, waar tatoeëerders onder vallen, is in deze uitbreiding opgenomen. De volledige lijst met SBI-codes die in aanmerking komen voor de TOGS wordt met terugwerkende kracht in de Staatscourant gepubliceerd.
Herkent u de zorgen van uitbaters van bijvoorbeeld monumenten dat zij niet alleen de toegangsprijzen missen, maar ook bijvoorbeeld klandizie in hun klantenshops, horeca, rondleidingen enz.? Bent u bereid om met het veld in gesprek te gaan om te kijken hoe aanvullende compensatie soelaas kan bieden?
De Minister van OCW herkent de zorgen van monumenteneigenaars die niet alleen de inkomsten van de kaartverkoop missen maar ook andere inkomsten uit zakelijke verhuur, horeca en winkels. In de uitbreiding van de TOGS-regeling, die middels de Kamerbrief van dinsdag 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd, is monumentenzorg dan ook opgenomen. In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Een deel van deze additionele middelen wordt ingezet voor het verhogen van de leenfaciliteit voor monumenteneigenaren van opengestelde rijksmonumenten via het Nationaal Restauratie Fonds.
Welke mogelijkheden zijn er voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) die in de loop der jaren hun werkveld hebben verlegd, maar nog altijd bij de Kamer van Koophandel een oude SBI-code hebben? Kunnen zij wanneer ze kunnen aantonen ander werk te doen alsnog in aanmerking komen voor ondersteuning?
Ondernemers die, op basis van hun hoofdactiviteit, menen in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming, maar zien dat zij geregistreerd staan onder een verkeerde SBI-code, kunnen dit melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal deze verzoeken dan bekijken op redelijkheid en billijkheid.
Waarom is de eis dat het huisadres niet het adres van het bedrijf mag zijn als voorwaarde toegevoegd? Erkent u dat voor heel veel zelfstandigen in de culturele sector (maar ook daarbuiten) hun huisadres een heel logische vestigingsplaats voor hun onderneming is? Bent u bereid om deze voorwaarde te schrappen?
De tegemoetkoming via de TOGS is bedoeld om ondernemers te ondersteunen die te maken hebben met omvangrijke, terugkerende vaste lasten, bijvoorbeeld door de huur van een bedrijfspand. Natuurlijk kunnen er gevallen zijn die tussen wal en schip vallen bij het strak hanteren van de vestigingsvereiste. Om dat te voorkomen is in de brief die op 7 april jl. aan uw Kamer is gestuurd, toegelicht dat we aan de hand van sectorspecifieke criteria ondernemers met significante, periodiek terugkerende vaste lasten, terwijl zij ingeschreven staan op het huisadres, tegemoet komen. Hiervoor zal van deze ondernemers een aanvullende verklaring worden gevraagd. Uit deze verklaring moet blijken dat de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager een zekere minimale omvang hebben. Dit kan in ook gelden voor de zelfstandige uit de culturele sector. Maar in de gevallen waar dat niet zo is, is de kans groot dat die als zzp’er een beroep kan doen op andere regelingen zoals de TOZO.
Wat was uw overweging om bijvoorbeeld grote sectoren zoals beeldende kunsten, vormgeving en architectuur niet toe te voegen aan de culturele sectoren waar specifieke steun voor wordt aangeboden? Bent u bereid dit alsnog te overwegen?
Indien hiermee wordt gedoeld op de TOGS:
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de beleidsregel die met terugwerkende kracht op 27 maart 2020 in werking trad, is een overzicht gegeven van sectoren die in aanmerking voor de TOGS komen. Beeldende kunsten, vormgeving en architectuur waren hier niet in opgenomen, omdat dit geen ondernemingen betreft die door de kabinetsmaatregelen gedwongen moeten sluiten, of dicht moeten door het verbod op het organiseren van evenementen.
De SBI-code «scheppende kunst», waar beeldende kunst onder valt, is ontzettend breed. Zo vallen onder deze code ook journalisten, bloggers en schrijvers, die in principe hun werk kunnen blijven uitvoeren. Daarom is er voor gekozen deze SBI ook niet mee te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren die op 7 april jl. aan de Kamer is gecommuniceerd. Daarnaast is er voor gekozen architectuur en vormgeving niet op te nemen in de uitbreiding van de lijst met sectoren omdat zij niet direct door de kabinetsmaatregelen getroffen zijn of directe toeleveranciers zijn van de getroffen sectoren. In de uitbreiding zijn overigens wel opgenomen: filmproductie en productie van televisieprogramma's, fotografie, facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie, distributie van films en televisieproducties, maken en uitgeven van geluidsopnamen, openbare bibliotheken, kunstuitleencentra en openbare archieven.
Tot slot heeft het kabinet tot een breed pakket aan maatregelen besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld een voorziening gericht op het doorbetalen van lonen aan werknemers, een regeling voor zzp’ers, het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken en meer. Het is dus goed mogelijk dat ondernemers die weliswaar niet in aanmerking komen voor de TOGS, wel een beroep kunnen doen op andere regelingen.
Vallen poppodia ook onder de regelingen voor theaters en schouwburgen? Geldt dit ook voor festivals? Zo nee, deelt u dan de zorgen dat dit tot een kaalslag in de popmuziek sector kan leiden?
Op basis van hun hoofdactiviteit kunnen festivalorganisatoren in aanmerking komen voor de TOGS. Festival organisatoren heb geen eigen SBI-code maar vallen hoofdzakelijk onder de SBI «dienstverlening uitvoerende kunst» of onder «producenten podiumkunsten». Deze SBI-codes vallen al binnen de TOGS-regeling.
Ook poppodia hebben geen eigen SBI-code. Op basis van hun hoofdactiviteit zouden ook zij in aanmerking moeten komen voor de TOGS omdat zij gedwongen dicht moeten. Hoofdzakelijk vallen poppodia onder SBI-code 9002 «dienstverlening voor uitvoerende kunsten» welke al is opgenomen in de TOGS-regeling.
Bent u bereid om, wanneer blijkt dat dit pakket niet afdoende is om grote schade aan de culturele sector te voorkomen, alsnog te komen tot een garantiefonds voor makers en instellingen? Zo nee, waarom niet.
In de brief van de Minister van OCW van 15 april jl. is aangegeven dat er 300 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Met deze steun worden instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen. En hiermee worden ze ook in staat gesteld te investeren in het komende culturele seizoen. Ook kan door deze aanvullende ondersteuning de werkgelegenheid in deze sector zoveel mogelijk worden behouden.
Waarom is besloten om de non-food retail niet mee te nemen in de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren, terwijl hier ook grote verliezen worden gemaakt door de Corona-crisis, onder andere door het advies van de overheid om zoveel mogelijk thuis te blijven?
Het doel van de TOGS is om ondernemers, die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Bij de oprichting is aangegeven dat indien blijkt dat deze maatregel niet toereikend is, in een latere fase besloten kan worden om meer sectoren voor de eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na analyse van de sinds 27 maart jl. gedane aanvragen voor de TOGS en de recente acute, negatieve ontwikkelingen van de winkelomzetten, heeft het kabinet op 28 maart jl. aangekondigd dat ondernemers in de non-food retail (inclusief non-food markthandel) vanaf 30 maart 2020 ook aanspraak kunnen maken op de eenmalige tegemoetkoming, mits ze aan de overige gestelde vereisten voldoen. Ondernemers in de sector non-food retail kunnen weliswaar openblijven, maar zien hun inkomsten sterk teruglopen als direct gevolg van de kabinetsaanwijzing om 1,5 meter afstand te houden en zoveel mogelijk thuis te blijven. Het betreft eveneens bedrijven die direct getroffen worden door het wegblijven van consumenten als gevolg van de kabinetsaanwijzingen.
In hoeverre valt het advies van de premier «blijf zoveel mogelijk thuis»3 te rijmen met de uitspraak van de Staatssecretaris van Economische Zaken «Je mag naar een winkel gaan, dus doe dat dan ook»?4
De Minister-President en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat staan beiden achter de aanpak om de coronacrisis te bestrijden. Zoveel mogelijk thuisblijven is één van de aanwijzingen van het kabinet om dit te bewerkstelligen. Daarnaast is het toegestaan om naar de winkel te gaan, mits er wordt voldaan aan de 1,5 meter afstandseis.
Mocht het kabinet besluiten tot verder beperkende maatregelen voor bedrijven, bijvoorbeeld sluiting van de non-food retail, zal de regeling Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren dan worden uitgebreid tot deze sectoren?
Het doel van de TOGS is om ondernemers die een dominant effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. Mochten er aanvullende maatregelen komen van het kabinet, dan moet er worden bezien wat de beste oplossing is om ondernemers verder te ondersteunen.
Indien bovenstaande groepen uitgebreidere ondersteuning via onder meer de regelingen NOW en het noodloket krijgen, zoals voorgesteld in deze vragen, is de afgelopen donderdag door de Kamer geaccordeerde suppletoire begroting dan voldoende? Zo nee, hoeveel geld dient dan extra te worden toegevoegd?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen bij bovenstaande groepen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen of uitbreidingen nodig zijn, zal uw Kamer daar vanzelfsprekend van op de hoogte worden gesteld. Budgettaire verwerking kan dan gevraagd worden middels een suppletoire begroting.
Het bericht dat (onder meer) het Franciscus Gasthuis in Rotterdam ‘doordendert’ met het invoeren van functiedifferentiatie |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Weet u dat uw voorganger het wetsvoorstel BIG-II heeft ingetrokken toen hem duidelijk werd dat het, in zijn woorden, «niet ging vliegen»?1
Ja.
Weet u dat dat kwam omdat zeer veel ervaren, uiterst kundige verpleegkundigen zich door dat wetsvoorstel geschoffeerd voelden nu hun ervaring en kunde van generlei waarde leken te zijn bij de in dat wetsvoorstel voorgestane functiewaardering?
In de brief (Kamerstuk 29 282, nr. 831) van 8 oktober jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer reeds geïnformeerd over de redenen waarom het wetsvoorstel voor de regieverpleegkundige definitief niet zal worden ingediend. Uit de verkenning door de heer Rinnooy Kan bleek het draagvlak voor de uitwerking en de overgangsregeling zoals die er lag bij de verpleegkundige beroepsgroep onvoldoende. Dat is de voornaamste reden geweest om het wetsvoorstel niet in te dienen. In de gesprekken die partijen hierover met de heer Rinnooy Kan hebben gevoerd bleek dat deze partijen behoefte hadden om gezamenlijk te bezien hoe het vraagstuk rondom functiedifferentiatie, los van een wettelijke regeling, vorm gegeven zou kunnen worden. De gesprekken hierover tussen deze partijen lopen en zijn nog niet afgerond. Tegen die achtergrond kan ik mij voorstellen dat de vragen van verpleegkundigen over functiedifferentiatie nog steeds relevant zijn.
Snapt u de gevoeligheid van deze materie bij veel verpleegkundigen ook vandaag de dag nog?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat (onder meer) de Raad van Bestuur van (onder meer) het Franciscus Gasthuis te Rotterdam «doordendert» met het invoeren van functiedifferentiatie?2
Ik heb kennisgenomen van het Facebookbericht waar u op doelt.
Kunt u zich voorstellen dat de hiervoor bedoelde handelwijze en dan niet in de laatste plaats de timing ervan tot ontzettend veel commotie bij verpleegkundigen heeft geleid?
Zoals verwoord bij de beantwoording van vraag 2 en 3 is het gesprek over de invulling van functiedifferentiatie belegd bij vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. In algemene zin geldt dat het werkgevers vrij staat om, in samenspraak met de medezeggenschap, ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren. Dat gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. Ik ga er daarbij van uit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij de ontwikkelingen van het functiegebouw.
De raad van bestuur van het Franciscus Gasthuis & Vlietland meldde mij dat het besluit om door te gaan met verpleegkundige functiedifferentiatie in lijn is met het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ). Meer specifiek wordt door het Franciscus Gasthuis & Vlietland de Verpleegkundige adviesraad en de ondernemingsraad betrokken in de proeftuinen, in de informatieverstrekking en is er mogelijkheid tot het geven van input, het stellen van vragen en het geven van advies. Het voorstel zelf komt rechtstreeks uit de bevindingen vanuit een pilotfase met de betrokkenheid (afvaardiging) van verpleegkundigen. Volgens het Franciscus Gasthuis & Vlietland is het geenszins de bedoeling geweest om commotie te veroorzaken.
Vindt u een dergelijke handelwijze en de timing ervan getuigen van voldoende inzicht in en aandacht voor de gevoeligheid van deze materie bij medewerkers van wie zeker in deze periode het uiterste wordt gevraagd? Bent u dan ook van mening dat het volstrekt niet past bij goed werkgeverschap (waarvan stelselmatig en terecht wordt benadrukt dat het van groot belang is in de strijd tegen de forse personeelstekorten in de sector) om een dergelijk onderwerp in de beleving van medewerkers «erdoor te duwen», juist in een tijd dat een ontzettend groot beroep wordt gedaan op de ervaring en kunde van verpleegkundigen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een dringend beroep op ziekenhuisdirecties te doen om trajecten die tot functiedifferentiatie leiden vooralsnog in de ijskast te zetten?
Zoals eerder aangegeven loopt het gesprek over functiedifferentiatie tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De overheid heeft hier geen directe rol in, zoals aangegeven in de brief van 8 oktober jl. Ik zal dan ook geen beroep doen op ziekenhuisdirecties om de trajecten over functiedifferentiatie in de ijskast te zetten. Desalniettemin ga ik ervan uit dat zorginstellingen taken prioriteren in deze tijd van crisis. Momenteel ligt alle aandacht van werkgevers en werknemers bij de corona maatregelen.
Wilt u deze vragen, uiteraard rekening houdend met de ongetwijfeld grote werklast bij u en uw medewerkers, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om deze Kamervragen op een zo kort mogelijke termijn te beantwoorden.
De aangenomen noodwet van de Hongaarse president Orbán |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Hongaarse parlement op 30 maart 2020 instemde met de omstreden noodwet, die regeren per decreet voor onbepaalde tijd mogelijk maakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Hongaarse regering nu voor onbepaalde tijd zonder tussenkomst van het parlement besluiten kan maken en wetgeving buiten werking kan stellen?
Wat is uw reactie op de bepaling die het mogelijk maakt journalisten tot vijf jaar gevangenis op te leggen wanneer zij nepnieuws of «onwaarheden» verspreiden die het overheidsbeleid frustreren?
Deelt u de mening dat ondanks dat de coronacrisis om uitzonderlijke maatregelen vraagt, deze wet beginselen van de democratische rechtsstaat met de voeten treedt?
Bent u van mening dat de huidige situatie in Hongarije voldoet aan de vereisten van een democratische rechtsstaat zoals gesteld in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw zorgen over deze wetgeving over te brengen aan uw Hongaarse ambtsgenoot en uw ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Bent u bereid deze zorgelijke situatie in de eerstvolgende Raad Algemene Zaken aan de orde te stellen, samen met gelijkstemde landen?
Kunt u toelichten hoe deze situatie de artikel 7-procedure tegen Hongarije beïnvloedt?
De artikel 7-procedure jegens Hongarije vindt sinds het initiëren ervan door het Europees parlement op 12 september 2018 zijn voortgang in de Raad. De procedure ziet op die onderwerpen die zijn opgenomen in het met redenen omklede voorstel van het Europees parlement. De op 30 maart jl. aangenomen noodwetgeving als zodanig valt daar in beginsel niet onder, al zullen specifieke onderdelen of toepassingen ervan mogelijk wel vallen onder onderwerpen uit het met redenen omklede voorstel. Inmiddels hebben twee hoorzittingen met Hongarije plaatsgevonden in het kader van de artikel 7-procedure, en wordt de stand van zaken van de procedure ook regelmatig op de agenda van de Raad Algemene Zaken geplaatst. Het kabinet zal zich hiervoor samen met gelijkgezinde lidstaten blijven inspannen, en hoopt dat de politieke druk die regelmatige agendering van de procedure meebrengt zijn vruchten zal afwerpen. Het afzien van de Hongaarse regering vorig jaar om een aparte bestuursrechtelijke kolom in te voeren moet mede in dat licht gezien worden.
Deelt u de overtuiging dat zogeheten conditionaliteit in de Europese meerjarenbegroting moet worden ingevoerd, dat wil zeggen dat Europese subsidies kunnen worden ingetrokken wanneer de rechtsstaat met de voeten getreden wordt? Kunt u toelichten hoe u zich hiervoor ingezet heeft en welke stappen bent u van plan de komende tijd te zetten om conditionaliteit in de begroting te waarborgen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen.
Kunt u de stand van zaken toelichten met betrekking tot de jaarlijkse rechtsstatelijkheidstoets die de Europese Commissie (COM (2019) 163 final) vorig jaar april heeft voorgesteld? Hoe heeft u, gelet op de motie Paternotte/Omtzigt (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2043), zich hiervoor ingezet? Klopt het dat deze toets dit jaar voor het eerst zal plaatsvinden?
Bij de bespreking van de toetsingscyclus in de Raad Algemene Zaken op 16 september 2019 heeft het kabinet zijn steun voor de toetsingscyclus uitgesproken. Tevens heeft Nederland daar in lijn met de motie-Paternotte/Omtzigt een brede reikwijdte bepleit, evenals als het betrekken van externe experts. Het kabinet is verheugd dat de Commissie dit in de door haar gedeelde modaliteiten voor de toetsingscyclus heeft overgenomen. Het is verder juist dat de door de Commissie aangekondigde jaarlijkse toetsingscyclus voor de rechtsstaat dit jaar voor het eerst zijn beslag zal krijgen. De Commissie heeft de lidstaten verzocht in mei daartoe input te verstrekken met betrekking tot de situatie van de nationale rechtsstaat. Het kabinet is voornemens de Nederlandse inzending publiek te maken. Op basis van de input van lidstaten, justitiële netwerken, ngo’s en andere relevante actoren zal de Commissie vervolgens begin van het najaar haar eerste jaarlijkse rapport presenteren. Dit zal vervolgens onderwerp zijn van bespreking in de Raad Algemene Zaken tijdens zijn jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog. Deze zal hoogstwaarschijnlijk later dit jaar plaatsvinden onder Duits voorzitterschap. Het kabinet zet er tevens op in dat ook in de JBZ-raad een dialoog over rechtsstatelijkheid gebaseerd op elementen uit de toetsingscyclus zal worden gevoerd. Het is voor het kabinet van cruciaal belang dat alle lidstaten aangesproken moeten kunnen worden op het naleven van waarden als de rechtsstaat waaraan zij zich vrijelijk hebben gecommitteerd. De rechtsstaat is het fundament waarop het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is gebaseerd; erosie daarvan gaat ons allen daarom aan. Adequate follow-up van de toetsingscyclus zal voor Nederland daarom een belangrijk aandachtspunt zijn.
Wat is de vervolgstap in de Raad wanneer de resultaten van de rechtsstatelijkheidstoets beschikbaar zijn? Wat is uw inzet hierbij? Hoe waarborgt u dat deze toets optimaal gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 9.
Opkoop van diverse veehouderijen in andere provincies door de provincie Noord-Brabant |
|
Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Brabantse gedeputeerde staten aan hun provinciale staten voorstellen om het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk gewijzigd vast te stellen?1
Ja.
Op basis van welke regelgeving kan de provincie Noord-Brabant extern salderen? Is hier een afspraak over gemaakt tussen de provincie en het ministerie?
Extern salderen is mogelijk op grond van de Provinciale Beleidsregels intern en extern salderen. Deze beleidsregels zijn in samenspraak met de rijksoverheid tot stand gekomen. De beleidsregels zijn op 13 december 2019 in werking getreden.2 In de Provinciale Beleidsregels is vastgelegd dat de gedeputeerde staten, tot vaststelling van de landelijke wetgeving betreffende het extern salderen met dier- en fosfaatrechten, geen definitieve natuurvergunning verlenen op basis van extern salderen met een bedrijf dat op 4 oktober 2019 beschikte over dier- of fosfaatrechten. Gedeputeerde staten kunnen wel aanvragen met extern salderen met deze bedrijven in behandeling nemen.
De provincie Noord-Brabant heeft met zes veehouderijen aankoopovereenkomsten gesloten, waarvan vier buiten de provincie Noord-Brabant, om te kunnen voldoen aan de tussenuitspraak van de Raad van State dat het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk met een passende beoordeling gewijzigd vastgesteld dient te worden. Daarmee treffen zij de voorbereidingen om te kunnen salderen wanneer de Raad van State het gewijzigde inpassingsplan heeft beoordeeld en wanneer het extern salderen met veehouderijbedrijven wordt opengesteld. De provincie Noord-Brabant heeft een risico genomen om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten.
Het feitelijke salderen vindt plaats bij de vergunningverlening. Dat is op dit moment nog niet aan de orde. Op basis van de huidige Provinciale Beleidsregels kan nog geen definitieve vergunning worden verleend, maar aanvragen met extern salderen met veehouderijbedrijven kunnen wel al in behandeling worden genomen. De voorbereidingen die Noord-Brabant heeft getroffen zijn zodanig niet in strijd met de Provinciale Beleidsregels. Wel moet worden opgemerkt dat de provincie een eigen afweging heeft gemaakt om vooruitlopend op de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven de betreffende aankoopovereenkomsten te sluiten. Gezien de beperkte afstemming met de andere provincies over deze opkoop, is dit hier niet goed verlopen en heeft dit veel onrust veroorzaakt waarvoor de provincie excuses heeft aangeboden.
Kunt u aangeven waarom de rekenafstand (binnen het programma AERIUS) voor scheepvaarroutes niet meer is begrensd op 5 kilometer?
Middels verschillende releases wordt de rekentool AERIUS Calculator continu verbeterd. Zo is sinds maart 2017 de rekenafstand voor zee- en binnenscheepvaart niet meer begrensd tot op 5 kilometer van een scheepvaart-bron in AERIUS. De depositiebijdrage van scheepvaart wordt sinds dat moment met AERIUS Calculator dus ook op meer dan 5 kilometer uitgerekend.
Klopt het dat dit betekent dat de stikstofdepositie ten gevolge van o.a. scheepvaartroutes erg ver, over vrijwel geheel Nederland, gaat? Voor welke activiteiten geldt dat deze ook over heel Nederland gaan?
Omdat scheepvaartroutes direct langs de Nederlandse kust en door het hele land lopen, heeft de zee- en binnenscheepvaart inderdaad op vrijwel alle Natura 2000-gebieden een bijdrage aan de stikstofdepositie. Voor alle sectoren geldt dat deze bijdragen aan de depositiedeken in heel Nederland.
Klopt het dat dit gaat om geringe deposities, op grotere afstand in de orde van grootte van 0,02 mol/ha/jaar, en dat bij deze lage deposities niet overal met zekerheid gesteld kan worden dat er geen sprake is van significant negatieve effecten en dat deze dan ook gesaldeerd moeten worden?
Op grotere afstand van de bron kan de berekende depositiebijdrage van activiteiten net meer dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. Als significant negatieve effecten niet op voorhand op basis van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten, dient op basis van een passende beoordeling zekerheid te worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet worden aangetast. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de afzonderlijke effecten van het voorliggende plan of project, maar ook naar de cumulatie van deze effecten met die van andere projecten of plannen.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het uitgangspunt is dat als een plan of project een toename van stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied veroorzaakt op een reeds door stikstof overbelast stikstofgevoelig habitat, een significant negatief effect op voorhand niet kan worden uitgesloten. Daarbij is niet relevant hoe gering de depositie is die door het voorliggende plan of project wordt veroorzaakt. Dat betekent dat er over het algemeen – tenzij er in concreet geval wel objectieve gegevens zijn die op voorhand significante gevolgen uitsluiten – ook bij kleine deposities een vergunning zal moeten worden aangevraagd op basis van een passende beoordeling. Die vergunning kan worden verleend als:
op basis van de specifieke omstandigheden in het gebied zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat de geringe depositie niet leidt tot een aantasting van de natuurlijk kenmerken;
door interne of externe saldering wordt voorkomen dat de depositie op het betrokken habitat toeneemt;
sprake is van woningbouw (of een van de zeven tracébesluiten) en gebruik wordt gemaakt van depositieruimte uit het stikstofregistratiesysteem; of
sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en voor het project geen reële alternatieven zijn en in adequate compensatie is voorzien (uitzondering van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn – ADC-spoor).
Is het extern salderen afgebakend per provincie (c.q. omliggende provincies indien Natura 2000-gebied daar ook in de buurt ligt) en per Natura 2000-gebied met omliggende ontwikkelingen? Zo nee, hoe denkt u dit wel te gaan bereiken?
Extern salderen is een optie voor overheden of bedrijven die de veroorzaakte stikstofdepositie niet binnen het project of op de locatie kunnen oplossen door stikstofemissie over te nemen van bedrijven die (deels) stoppen. Dit is niet afgebakend per provincie of per Natura 2000-gebied, omdat deze bedrijven soms ook geringe deposities veroorzaken op grotere afstand. Ook bij deze lage deposities kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van significant negatieve effecten, zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 5.
Met de provincies maak ik afspraken over de manier van samenwerken bij effecten die de provinciegrenzen overschrijden. Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies op transparante wijze een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Hoe is, aangezien de provincie Noord-Brabant meerdere veehouderijen buiten hun provincie heeft opgekocht, gewaarborgd dat de vrijkomende agrarische grond ook ingezet wordt ter versterking van de omliggende agrarische bedrijven?
Ik maak met de provincies afspraken om bij het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven ook beheersmaatregelen te treffen die leegstand en verloedering tegengaan. Voor deze specifieke casus geldt dat bij drie van de vier veehouderijbedrijven die de provincie Noord-Brabant buiten hun provincie heeft opgekocht, is afgesproken om alleen de stikstofruimte op te kopen. Bij twee veehouderijbedrijven was al een ontwikkelaar in beeld voor herontwikkeling van de grond; bij een veehouderij was ook een landbouwtak en boerderijcamping en blijft de agrarische bestemming derhalve (gedeeltelijk) behouden.
Hoe gaat voorkomen worden dat voormalige agrarische bebouwing leeg komt te staan (er is immers geen vergunning meer voor activiteiten), met mogelijk ondermijnende activiteit tot gevolg, aangezien in het Statenvoorstel wordt aangegeven dat de opstallen doorverkocht worden?
Zie antwoord vraag 7.
Voorziet u problemen in andere provincies nu stikstofruimte door Noord-Brabant bij hen is gekocht, terwijl deze stikstofruimte wellicht nodig is om bij hen starterswoningen te bouwen of lokale werkgelegenheid te behouden? Zo nee, kunt u dit uitgebreid toelichten?
De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven van de aangekochte veehouderijen maar een beperkt deel van de beschikbare ruimte nodig te hebben, en dat zij de overige stikstofruimte ten gunste willen laten komen van publieke doelen in desbetreffende provincies. Ik ben voornemens om met de provincies te bekijken welke mogelijkheden er zijn om onbenutte stikstofruimte die vrijkomt bij extern salderen op die manier in te zetten.
Desalniettemin onderschrijf ik het belang om de effecten van de openstelling van extern salderen met veehouderijbedrijven goed in de gaten te houden, zodat eventuele ongewenste effecten tijdig kunnen worden voorkomen. Ik heb met de provincies afgesproken dat zij het voornemen om extern salderen open te stellen voor veehouderijbedrijven eerst bespreken met stakeholders en daarna een definitief besluit nemen over openstelling en beheersmaatregelen. Ook zijn de bevoegde gezagen voornemens om de effecten in de praktijk op maandbasis onderling te delen en te bespreken en na een half jaar een tussenbalans op te maken. Na een jaar kan de regeling dan worden geëvalueerd.
Daarnaast maak ik voor de zomer afspraken met de medeoverheden over de gebiedsgerichte aanpak. De ervaringen die we tot die tijd opdoen bij onder andere extern salderen worden daarbij gebruikt.
Deelt u de mening dat dit gedrag van de provincie Noord-Brabant als cowboygedrag te benoemen is? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid, gezien de tijdsdruk op het dossier, de antwoorden begin volgende week aan de Kamer te sturen?
Ja, alleen gezien de tijd die een gedegen beantwoording in beslag nam, is dit niet gelukt.