Overlijden na fatale val van speeltoestel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe fout op fout leidde tot de dood van Maurycy»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gekregen over de binnenspeeltuin Happy Days?
Volgens het inspectiesysteem ISI is er in 2013 één melding over de veiligheid bij Happy Days gedaan. De NVWA heeft mij geïnformeerd dat er geen andere veiligheidsmeldingen bij de NVWA gedaan zijn.
Kunt u inzichtelijk maken wat de NVWA sinds 2013 met de klacht, het daaropvolgende inspectiebezoek en de constatering dat geen van de aanwezige attractie- en speeltoestellen een goedkeuringscertificaat had, heeft ondernomen?
De NVWA informeert mij als volgt:
Naar aanleiding van de melding heeft de NVWA contact opgenomen met de melder en in oktober 2013 een inspectie uitgevoerd. Tijdens de inspectie is geconstateerd dat van de daar aanwezige en opgestelde speeltoestellen geen logboeken waren bijgehouden en de certificaten van goedkeuring ontbraken. De directeur van dit bedrijf is hier aan het einde van de inspectie ter plekke mondeling van op de hoogte gesteld. Er is niet, zoals gebruikelijk en conform het geldende interventiebeleid, tijdig een beschikking naar aanleiding van de inspectiebevindingen gestuurd. Pas veel later, in september 2014, is er door de NVWA een schriftelijke waarschuwing gestuurd aan de ondernemer van de speelhal, waarin de ondernemer gesommeerd is om alsnog de vereiste logboeken en certificaten van goedkeuring te overleggen. De ondernemer heeft vervolgens voor een aantal speeltoestellen certificaten van goedkeuring aan de NVWA verstrekt. De ondernemer heeft echter verzaakt om voor alle aanwezige en opgestelde speeltoestellen een certificaat te overleggen en ook zijn er geen logboeken ontvangen. Ook van het toestel waarmee het ongeval in 2015 heeft plaatsgevonden is geen certificaat van goedkeuring ontvangen. Door een onzorgvuldige controle van de documenten heeft de NVWA bij de afhandeling van de opgestuurde documenten niet vastgesteld dat er documenten ontbraken, de geldigheidsduur van een certificaat was verlopen en dat van twee certificaten de geldigheidsduur niet bekend was. In strijd met het eigen interventiebeleid, heeft de NVWA naar aanleiding hiervan ten onrechte niet handhavend opgetreden tegen het bedrijf door het toestel te verzegelen. Bovendien had er een herinspectie ter plaatse moeten plaatsvinden. Bij de inspectie in 2013 is niet gekeken naar de valbeveiliging of naar dempende maatregelen rond het toestel. Als dat wel was gebeurd, zou hebben moeten worden geconstateerd dat deze onvoldoende waren. Op basis van het interventiebeleid zou het speeltoestel vervolgens verzegeld en buiten gebruik hebben moeten worden gesteld.
Waarom heeft het zo lang geduurd dat de NVWA de bevindingen na het inspectiebezoek heeft gedeeld met het desbetreffende bedrijf?
De directeur van dit bedrijf is aan het einde van de inspectie ter plekke mondeling op de hoogte gesteld van de bevindingen van de inspecteur en medegedeeld dat de toestellen van een logboek en een certificaat van goedkeuring moesten worden voorzien, omdat anders de speeltoestellen buiten gebruik gesteld en verzegeld zouden worden. Daarna heeft de NVWA niet adequaat gehandeld. Pas in september 2014 heeft de NVWA een schriftelijke waarschuwing gestuurd aan het bedrijf waarin gesommeerd is om alsnog de vereiste logboeken en certificaten van goedkeuring te overleggen. Uit de registratie van de NVWA kan niet worden verklaard waarom dit pas bijna een jaar na de inspectie is gebeurd.
Welke handhavingsinstrumenten heeft de NVWA om bij tekortkomingen in te grijpen? Kunt u deze handhavingsinstrumenten ordenen naar zwaarte?
De NVWA kan waarschuwingen sturen en namens de Minister voor Medische Zorg en Sport bestuurlijke boetes opleggen. De NVWA kan namens de Minister ook corrigerend optreden. Een technisch voortbrengsel, zoals een speeltoestel, kan dan buiten gebruik worden gesteld en verzegeld zodat het niet meer mag worden gebruikt. Afhankelijk van de hoogte van het risico, kan een technisch voortbrengsel per direct buiten gebruik worden gesteld of na een redelijke termijn waarin de overtreder de mogelijkheid krijgt om de tekortkomingen te (laten) herstellen. Als het gevaar is weggenomen en/of het toestel is goedgekeurd, wordt de buitengebruikstelling opgeheven. In het algemeen interventiebeleid van de NVWA zijn de handhavingsinstrumenten die worden toegepast ingedeeld in klasse A tot en met D. Klasse A (zeer ernstige overtreding), klasse B (ernstige overtreding), klasse C (overtreding) en klasse D (geringe overtreding).Voor attractie- en speeltoestellen zijn die nader ingevuld in een specifiek interventiebeleid, zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat twee verschillende inspecteurs die gebruikmaken van hetzelfde toezichtkader eigenlijk niet tot een dusdanig verschillend inzicht kunnen komen?
Hier ben ik het mee eens. De NVWA had tijdens haar inspectie in 2013 behoren te constateren dat er sprake was van een onveilige situatie.
Heeft de NVWA aanpassingen in het toezichtkader doorgevoerd naar aanleiding van deze casus, zodat inspecteurs weten waar zij op moeten letten? Zo ja, welke aanpassingen zijn dit? Zo nee, waarom niet en is de NVWA dit alsnog voornemens te doen?
Per 1 september 2017 het interventiebeleid aangescherpt waardoor er eerder wordt overgegaan tot het verzegelen van een toestel als er een tekortkoming is gesignaleerd.
Daarnaast heeft er vanaf 2016 een programma gelopen om de (sturing op) de uniforme uitvoering van het interventiebeleid door inspecteurs te verbeteren. Sindsdien komen inspecteurs periodiek bij elkaar om inspectie-ervaringen uit te wisselen om te leren van elkaars casus. Ook wordt op deze manier gestreefd naar het zo uniform mogelijk toepassen van het interventiebeleid.
Verder loopt er een driejarig programma waarin alle grotere indoorspeelhallen in Nederland worden geïnspecteerd, waarbij de inspectieresultaten per bedrijf worden gepubliceerd op de website van de NVWA.
Ten slotte verwijs ik naar de maatregelen die in de aanbiedingsbrief zijn omschreven.
Op welke wijze controleert de NVWA of afspraken die gemaakt zijn na bijvoorbeeld het opleggen van een waarschuwing of boete ook daadwerkelijk worden uitgevoerd door het bedrijf?
De NVWA laat weten dat vanuit het huidige ICT-systeem van de NVWA inspecteurs niet ondersteund worden bij de voortgangsbewaking van opgelegde maatregelen. In het project indoorspeelhallen worden de opgelegde maatregelen bijgehouden door de inspecteurs zelf en in een gezamenlijk document bijgehouden door een coördinerend inspecteur. Dit document wordt gedeeld met de inspecteurs en besproken in een maandelijks overleg. Het nieuwe ICT-systeem Inspect (NVWA 2020) zal de inspecteurs bij het opleggen van maatregelen en de voortgangsbewaking ondersteunen.
Is bekend of de NVWA na de boete voor het niet-gekeurde speeltoestel heeft gecontroleerd of het kussen daadwerkelijk is vernietigd, zoals was aangekondigd?
Het betreffende toestel is verzegeld en vervolgens buiten gebruik gesteld. Daarna heeft de politie het toestel in beslag genomen. Het Openbaar Ministerie heeft het toestel nog steeds onder beslag liggen en zal uiteindelijk beslissen wat er met het toestel moet gebeuren.
De daling van het aantal weidevogels |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bericht van het front» in het Dagblad van het Noorden van 26 juni 2018?1
Ja. Uit het artikel blijkt de passie voor weidevogels van de geïnterviewde onderzoeker. Ik begrijp de zorgen die hij heeft over de toekomst van de weidevogelpopulatie in Nederland.
Deelt u de in het artikel vermelde opvatting dat het agrarisch natuurbeheer in zijn huidige vorm onvoldoende effectief is om de daling van het aantal weidevogels, in het bijzonder de grutto, te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Nederland is per 1 januari 2016 ingegaan. Een van de belangrijkste doelen die met de invoering van het stelsel werd beoogd is verbetering van de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer. Het collectieve stelsel is een noviteit in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en een majeure verandering in de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. Het stelsel loopt nu ruim twee jaar. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de effectiviteit van het stelsel als geheel.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de beheermaatregelen via het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Ik werk nauw met hen samen om het nieuwe agrarisch natuur- en landschapsbeheer tot een succes te maken. Continu leren hoe het beheer beter kan staat hierin centraal. We noemen dat «lerend beheren». We bekijken met collectieven en onderzoekers steeds kritisch wat goed werkt en wat niet en vertalen dat naar de praktijk van het agrarisch natuurbeheer. Zo begeleiden provincies en Rijk de uitvoering met meerdere onderzoeken die de werking van het stelsel bewaken en verbeteren, zowel qua proces als ecologische effectiviteit. De agrarische collectieven werken in overleg met provincies, Rijk en onderzoekers bovendien aan optimalisatieplannen voor hun beheer.
De Wet natuurbescherming biedt een goede bescherming voor weidevogels. Opzettelijke handelingen die schadelijk zijn voor weidevogels zijn verboden, overeenkomstig de eisen van de Vogelrichtlijn. De wet voorziet daarnaast in de verplichting voor provincies om de noodzakelijke maatregelen te treffen om vogelsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden.
De provincies zijn sinds de decentralisatie van het soortenbeschermingsbeleid verantwoordelijk voor de handhaving. Behalve via het strafrecht, kan handhaving ook via het bestuursrecht plaatsvinden (last onder dwangsom, bestuursdwang). Aanpassingen in toezicht en handhaving zijn een bevoegdheid van de provincies.
Deelt u de opvatting dat het systeem van wettelijke- en beheersmaatregelen aan herziening toe is, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan weidevogels, in het bijzonder aan de grutto, en onvoldoende effectief is om de daling van het weidevogelbestand te stoppen? Zo ja, welke herzieningsmaatregelen bent u voornemens te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden over aanvullende maatregelen om de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, te stoppen? Zo ja, bent u bereid de resultaten te melden aan de Kamer en wanneer kan dat worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben regelmatig in overleg met provincies over dit onderwerp. Tijdens het AO Natuur van 8 maart 2018, heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u dit najaar zal informeren over de uitwerking van de plannen van provincies en Rijk voor het verbeteren van de weidevogelstand.
Bent u bereid, gelet op het gegeven dat de Natuurwet onvoldoende bescherming biedt aan beschermde vogelsoorten als de grutto, de wettelijke bescherming, alsmede toezicht en handhaving te verbeteren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er systemen van beheersmaatregelen zijn, waarmee de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, kan worden gestopt en zelfs worden gekeerd, zoals in het reservaat Heanmar? Zo ja, op welke wijze gaat u bevorderen dat beheersmaatregelen meer en breder worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Naast uw voorbeeld, het reservaat Heanmar, zijn er meerdere voorbeelden van gebieden waar de daling van de weidevogelstand lijkt te zijn gestopt, en zelfs een toename is te meten, zoals de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder in Noord-Holland, Eempolder in Utrecht en de Klaas-Engelbrechtpolder in Zuid-Holland. Veelal kenmerken deze gebieden zich door een verwevenheid tussen agrarisch natuurbeheer en weidevogelbeheer in natuurgebieden. Deze voorbeelden hebben als inspiratie gediend bij het opstellen van optimalisatieplannen, die recentelijk per weide- en akkervogelgebied zijn opgesteld. Het opstellen van deze optimalisatieplannen is gefinancierd vanuit de begroting van het Ministerie van LNV met behulp van de middelen die zijn voortgekomen uit het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91).
Bent u bereid een gesprek te voeren met de in het artikel geïnterviewde onderzoeker om u nader te oriënteren en te verdiepen in de effectiviteit van het huidige systeem van beschermings- en beheersmaatregelen die tot doel hebben de weidevogels te beschermen, maar die dat in de praktijk onvoldoende bewerkstelligen?
Het bevorderen van biodiversiteit op boerenland is niet alleen een taak voor boeren en de overheid. Veel andere stakeholders in de sector, belangenorganisaties, burgers en onderzoekers leveren hieraan een cruciale bijdrage. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de instelling waaraan de geïnterviewde onderzoeker verbonden is, is regelmatig betrokken bij onderzoek dat door mijn ministerie of een provincie wordt uitgezet. Ik waardeer dat zeer. Ik denk dat de kennis op het gebied van weide- en akkervogels die aanwezig is bij de RUG belangrijk is voor het doorontwikkelen van het beleid. Mijn ministerie gaat daarom graag het gesprek met de geïnterviewde onderzoeker aan.
De jaarlijkse milieuschade van ruim 37 miljard euro |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat Nederlandse bedrijven en consumenten jaarlijks ruim 37 miljard euro aan milieuschade veroorzaken?1
Dergelijke cijfers tonen mede aan hoe belangrijk milieubeleid is.
Erkent u dat met dit bedrag ook positieve bijdragen aan milieu en klimaat hadden kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door de jaarlijkse kosten van de energietransitie te betalen (één tot drie procent van het BBP, oftewel 7 tot 21 miljard euro per jaar)?
Deze vergelijking gaat niet op. Het is niet zo dat uitgespaarde kosten voor milieuschade als middelen beschikbaar zouden komen voor energie- en/of klimaatbeleid.
Waarom is er in de prijsbepaling van broeikasgassen uitgegaan van milieuprijzen die een schade toestaan van 2,5 tot 3 graden Celcius temperatuurstijging in 2050, terwijl het streefcijfer 1,5 graad Celsius is? Kunt u schatten hoeveel Nederland aan milieuschade veroorzaakt wanneer het streefcijfer van 1,5 graad Celcius gehanteerd wordt?
Deze keuze van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) sluit aan bij de door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB) gebruikte Welvaart en Leefomgevingsscenario’s.
In het rapport1 geeft het PBL aan dat bij het rekenen met 1,5 graad Celsius opwarming het schadebedrag hoger zou uitvallen. Daarbij wordt echter geen concreet bedrag genoemd.
Deelt u de mening dat de door het kabinet voorgenomen minimumprijs voor CO2 van 18 euro per ton CO2 in 2020 en 43 euro per ton CO2 in 2030 veel te laag is in vergelijking met de minimumprijs voor CO2 van 93 euro per ton CO2 die het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) hanteert om de klimaatdoelstelling van maximaal 2 graden Celcius opwarming te halen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het betreft een minimumprijs. Deze prijs kan ook hoger uitvallen en richt zich overigens op elektriciteitsproducenten en niet de gehele ETS-sector. Bij het bepalen van deze prijs is mede rekening gehouden met de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven en een gelijk Europees speelveld.
Deelt u de mening van het PBL dat Nederland met de aanpak van milieuproblemen sinds de jaren ’90 nog maar weinig resultaat heeft geboekt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?2
Voor zover het klimaatbeleid betreft, zijn we er in geslaagd een absolute daling in de uitstoot van broeikasgassen te bewerkstelligen en een ontkoppeling te realiseren tussen de uitstoot van broeikasgassen en de economische ontwikkeling. Ook voor veel andere milieuvraagstukken geldt dat we een aanzienlijke verbetering hebben gerealiseerd. De emissies van stikstofoxiden (NOx) en fijnstof door het wegverkeer zijn sinds 1990 jaarlijks gedaald en zijn in 2016 meer dan 70% lager dan in 1990. Dit ondanks dat in 2016 het aantal voertuigkilometers 36% hoger is dan in 1990.
Onderschrijft u de bevinding van het PBL dat verreweg de meeste door landbouw veroorzaakte milieuschade wordt veroorzaakt door de veeteelt?3 Zo nee, op basis van welke bronnen meent u dat het PBL ernaast zit?
Uit de berekeningen van het PBL blijkt dat de monetaire milieuschade in de landbouw vooral veroorzaakt wordt door de uitstoot van ammoniak en methaan en dat de uitstoot hiervan met name gerelateerd is aan de veehouderij.
Kent u de analyse van de voormalig VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, die stelt dat de prijs van ons eten in de supermarkt misleidend is, omdat we niet incalculeren wat het effect is op de leefomgeving en onze gezondheid, maar dat we die schade uiteindelijk alsnog betalen via de belasting?4 Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Kunt u op deze stelling reflecteren in het licht van de door het PBL berekende 6,5 miljard euro milieuschade die wordt veroorzaakt door de landbouw?
Ja, ik ben op de hoogte van deze analyse van de VN-rapporteur.
Het vraagstuk van de verborgen maatschappelijke kosten en onbetaalde of indirect betaalde rekeningen van de voedselproductie en -consumptie staat zowel in Nederland als internationaal steeds sterker in de belangstelling. De Minister van LNV verwijst in dit verband ook graag naar de brief over de accenten in het voedselbeleid, die u op 16 april jl. hebt ontvangen (Kamerstuk 31 532, nr. 193). Het onderwerp is ook meerdere keren in uw Kamer aan de orde gesteld. Over de exacte omvang van de externe kosten zijn de verschillende studies, die hier de afgelopen tijd over zijn verschenen, niet unaniem. Het PBL-rapport geeft ook aan dat onzekerheden over de berekeningen aanzienlijk zijn, onder andere vanwege verschillen in monetaire waardering.
Het is van belang dat de maatschappelijke kosten en baten, maar ook waarden die worden gerealiseerd met de productie van voedsel, transparant en zichtbaar worden gemaakt. Het meerjarenprogramma dat mij voor ogen staat moet meer inzicht in de afwentelingsmechanismen opleveren, evenals wat voor informatie verschillende actoren nodig hebben om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen. Ofwel: hoe kunnen we betrokken partijen stimuleren en in staat stellen om meer duurzame keuzes te maken, zodat er geen kosten meer worden afgewenteld. Dit is true pricing en is een belangrijke doel van het meerjarenprogramma True Pricing, dat de Minister van LNV de komende jaren wil laten uitvoeren.
Wat de gezondheidskosten betreft, zet het kabinet stevig in op het stimuleren van de consumptie van gezonder en duurzaam voedsel. Ook bij de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het de inzet van het kabinet om de middelen, die uit het GLB in Nederland ter beschikking komen, meer te richten op de bijdrage aan de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw en het realiseren van maatschappelijke doelen.
In het streven naar true pricing zijn de volgende fundamentele vragen richtinggevend: 1. hoe hoog zijn de onbetaalde rekeningen c.q. de negatieve externe maatschappelijke effecten van producten (productgroepen); 2.hoe worden kosten in het systeem afgewenteld, wat zijn de mechanismen en 3.wat zijn kansrijke richtingen voor het ontwikkelen van true pricing; wat voor informatie hebben verschillende partijen (bedrijven, burgers en overheid) nodig om hun rol en verantwoordelijkheid beter te kunnen nemen?
Er is de afgelopen jaren een groot aantal initiatieven en systemen ontwikkeld om meer zicht te kunnen krijgen en geven op externe maatschappelijke kosten en baten van het voedselsysteem. De stap van informatie naar gedragsverandering bij bedrijven en burgers gebeurt evenwel nog onvoldoende.
Kent u de analyse van de voormalig VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, die stelt dat we andere financiële prikkels nodig hebben, zoals het belasten van ongezond voedsel en het subsidiëren van duurzame landbouwproductie?5 Zo nee, waarom niet? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet? Kunt u op deze stelling reflecteren in het licht van de door het PBL berekende 6,5 miljard euro milieuschade die wordt veroorzaakt door de landbouw?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een daling van het aantal gehouden dieren in de landbouw zou bijdragen aan een daling van de uitstoot van ammoniak, methaan en lachgas? Zo nee, waarom niet?
De emissies van ammoniak en methaan zijn gerelateerd aan het houden van dieren en daarmee ook aan het aantal gehouden dieren.
Is de milieuschade van productieprocessen in het buitenland meegenomen (bijvoorbeeld sojaproductie voor de voeding van landbouwdieren)? Zo nee, kunt u schatten wat Nederland jaarlijks aan milieuschade veroorzaakt wanneer ook deze schade wordt meegenomen?
De milieuschade van productieprocessen in het buitenland is niet meegenomen. Er is veel informatie beschikbaar over de diversiteit en de omvang van de externe effecten (zoals klimaat en biodiversiteit) bij de productie van vlees, soja en palmolie voor het buitenland. Er zijn echter geen berekeningen bekend van geaggregeerde milieukosten die voortkomen uit het Nederlandse aandeel in de consumptie van deze producten.
Kent u het bericht «Luchtvaart blijft achter bij beperken uitstoot» en het onderliggende rapport van ING?6 7 Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de luchtvaartsector achterblijft bij het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen per euro toegevoegde waarde? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht. Het feit dat de klimaatefficiëntie van de luchtvaart zich minder sterk ontwikkelt dan die van andere sectoren is geruime tijd bekend. Brandstof is een belangrijke kostenpost voor luchtvaartmaatschappijen. Daarom is decennia lang geïnvesteerd in brandstofefficiëntie. Het wordt steeds moeilijker (en kostbaarder) om verdere reductie van brandstofverbruik en emissies binnen de luchtvaart te realiseren. In andere economische sectoren is dat minder kostbaar. Dat is één van de redenen waarom luchtvaart voor vluchten binnen de EU onderdeel uitmaakt van het EU emissiehandelssysteem (ETS) en dat er per 2021 een mondiaal CO2-compensatie en -reductiesysteem wordt ingevoerd (CORSIA). Dit stelt de luchtvaartsector in staat om rechten te kopen die (goedkopere) emissiereducties representeren van andere organisaties, veelal in andere sectoren. Daarnaast wordt blijvend geïnvesteerd in emissiereductie via technologische, operationele en infrastructurele maatregelen, als ook door de inzet van duurzame alternatieve brandstoffen.
Erkent u de stelling van het PBL dat de emissieregistratie van de luchtvaart incompleet is doordat emissies boven de 3.000 voet niet worden meegenomen? Wat is uw inzet om deze onvolkomenheid recht te trekken? Deelt u de mening dat de uitstoot van de luchtvaart desalniettemin zorgwekkend is? Zo nee, waarom niet?
Er zijn uiteenlopende manieren waarop de CO2-emissies van de luchtvaart worden geregistreerd. Daarbij kunnen verschillende onderdelen van een vlucht worden meegenomen, en desgewenst de uitstoot van luchthavens. De keuze voor één van de methoden is afhankelijk van hetgeen inzichtelijk gemaakt moet worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen emissies die nationaal dan wel internationaal plaatsvinden. Het is het vooral van belang dat verschillende informatiebronnen transparant zijn over hetgeen zij rapporteren.
Erkent u dat de enorme uitstoot van de luchtvaart wringt met het feit dat de luchtvaart niet is opgenomen in het Klimaatakkoord van Parijs, noch in het aanstaande Nederlandse Klimaatakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ook de luchtvaartsector moet bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs. Afgesproken is dat de hiervoor noodzakelijke CO2-emissiereductie wordt gerealiseerd via de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO).
Voor wat betreft het Klimaatakkoord wordt aan de mobiliteitstafel gekeken hoe op nationaal niveau tot innovaties te komen en maatregelen te nemen om CO2-emissies verder te reduceren. Tot slot werkt het kabinet aan een vliegbelasting, bij voorkeur op EU-niveau.
Erkent u dat de belangen van latere generaties worden geschaad door het uitblijven van klimaatvooruitgang in de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat financiële doorrekeningen van beleid pas waardevol kunnen zijn wanneer tenminste ook de negatieve externe effecten zoals de milieuschade worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u schatten welke milieukosten microplastics met zich meebrengen? Zo nee, waarom niet?
Terecht moeten bij een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) de externe effecten zoals de milieuschade worden meegenomen. Dit is duidelijk vastgelegd in de algemene leidraad MKBA uit 2013. Financiële doorrekeningen die geen rekening houden met de maatschappelijke effecten van beleid dienen een ander doel: de directe financiële kosten en baten van een maatregel in beeld brengen.
Een algemene schatting van de milieukosten van microplastics is niet goed te geven. Het handboek milieuprijzen 2017 adviseert voor specifieke situaties op het gebied van toxiciteit geen gebruik te maken van milieuprijzen, maar onderzoek te doen naar verspreiding van toxische stoffen in het milieu, en de effecten op de menselijke gezondheid of de ecosysteemdiensten.
Het artikel ‘Nederland medeschuldig aan olifantenslachting’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige regelgeving omtrent ivoorhandel die beoogt handel in ivoor uit 1947 en later te voorkomen, gelet op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting» verwijst?
Het artikel richt zich op de ivoorhandel binnen de Europese interne markt, die in internationaal verband als «nationale markt» wordt beschouwd. Er zijn al beperkende maatregelen voor de overdracht (inclusief verkoop/koop) van ivoor binnen de Europese Unie (EU):
Gezien bovenstaande maatregelen constateer ik helaas dat er, voor zover is na te gaan, in de zaken zoals beschreven in het artikel ook nu al sprake is van illegale handel in ivoor. Er zijn geen adequate bewijstukken of EU-certificaten bij oudere items en de verkoop van recent ivoor is altijd verboden.
De CITES handhavende instanties werken nationaal, Europees en mondiaal nauw samen in de aanpak tegen de illegale handel in onder meer ivoor. Zij kunnen echter niet alle aanbieders van ivoor controleren. De eigenaar dient de legaliteit aan te tonen. Daar ligt de bewijslast. Veilinghuizen en online aanbieders hebben een eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van illegale handel in ivoor. Naast handhaving zet Nederland daarom ook in op voorlichting om illegale handel tegen te gaan.
Volgt u de redenering dat de huidige legale handel in ivoor van vóór 1947 een stimulerende werking kan hebben op de illegale handel in ivoor van na 1947, door bijvoorbeeld lastige handhaving, het stimuleren van de vraag naar ivoor, mazen in de regelgeving en het fungeren als dekmantel?
De EU heeft op basis van een CITES-resolutie3 onderzoek gedaan naar de nationale handel in ivoor om na te gaan of de legale handel inderdaad bijdraagt aan stroperij of illegale handel en daarmee verdergaande maatregelen nodig zijn binnen de EU. Nederland heeft actief bijgedragen aan dit onderzoek en de Europese Commissie ook opgeroepen de afronding te bespoedigen. De resultaten worden geanalyseerd en worden binnenkort met de lidstaten besproken. Dit gebeurt tijdens het beheerscomité CITES dat half september plaatsvindt. Dit is dus niet in juli, dat in het artikel als besluitmoment wordt aangeduid.
Het artikel schetst een beeld dat Nederland zich zou verzetten tegen verdergaande EU-maatregelen. Dit komt niet overeen met de Nederlandse inzet. Nederland heeft in 2015 en 2016 al strengere maatregelen voor de in- en uitvoer van ivoor ingesteld: geen wederuitvoervergunningen voor te verhandelen pre-conventie ivoor en geen invoer van jachttrofeeën van onder meer de Afrikaanse olifant.
Gezien het open karakter van de interne EU-markt kunnen aanvullende maatregelen het beste op Europees niveau genomen worden. Ik zal mij hiervoor inzetten. Als dit echter geen resultaten oplevert of te lang op zich laat wachten, ben ik bereid zelf stengere nationale maatregelen te nemen om de handel van ivoor in Nederland te verbieden. Ik zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren na de Europese besprekingen.
Wel wil ik erop wijzen dat ook een totaalverbod van de verkoop van ivoor binnen de EU illegale praktijken helaas nooit zal uitsluiten of kunnen voorkomen. Opsporing en handhaving en Europese en mondiale samenwerking blijven hierin essentieel. Nederland zal zich daarvoor blijven inzetten.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van verdere sluiting van de ivoormarkt in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een sluiting van de ivoormarkt in de EU?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?’, ‘Dit wil je niet nog een keer meemaken’ en ‘Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk’ |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?», «Dit wil je niet nog een keer meemaken» en «Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat boeren moeten vrezen voor het welzijn van hun dieren door de terugkeer van de wolf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een beschermde diersoort en bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. De provincie houdt de situatie goed in de gaten en ik laat mij op de hoogte stellen over de ontwikkelingen van het aantal wolven en de gevolgen die de opkomst van de wolf heeft.
Verder verwijs ik ook naar de website van BIJ12 van de provincies, waar voorbeelden staan van goede voorzorgsmaatregelen die de risico’s op schade door de wolf kunnen reduceren. Deze website kunt u vinden via de volgende link: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-preventiekit-fpk/module-wolven-vossen-en-marterachtigen/
Kunt u een overzicht geven van recente incidenten waarbij (landbouw)huisdieren gewond raakten of gedood werden door toedoen van een of meerdere wolven en van incidenten waarbij er een sterk vermoeden is dat er een wolf bij betrokken was?
De provincies houden bij in welke gevallen schade wordt veroorzaakt door wolven en ook in welke gevallen het blijkt te gaan om vossen of honden. Sinds maart 2015 is een 40-tal bevestigde meldingen van door wolven doodgebeten of verwonde schapen ingediend bij het provinciale uitvoeringsorgaan BIJ12.
Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar de website van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-informatie-per-diersoort/wolf/. Ik wijs er in dit verband op dat recent onderzoek heeft geïndiceerd dat er landelijk (zonder wolf) jaarlijks 4.000 tot 13.000 schapen worden gedood of verwond door honden en vossen.
Welke mogelijkheden biedt de overheid (landelijk of provinciaal) aan boeren om hun vee beter te beschermen tegen wolven?
Zie antwoord vraag 2.
Is recentelijk door provincies contact met u opgenomen om problematiek rondom wolven te bespreken en samen te kijken welke oplossingen mogelijk zijn?
De provincies hebben niet recent contact opgenomen met mijn departement, maar er is wel regelmatig contact met een provinciale werkgroep waarin de provincies gezamenlijk het wolvenbeleid afstemmen. Dit heeft onder andere geleid tot het operationeel draaiboek wolf, waarin ingegaan wordt op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring.
Kunt u toelichten hoe de schadeafwikkeling bij aanvallen op dieren door een wolf op dit moment wordt uitgevoerd?
De provincies zijn in voorkomende gevallen verantwoordelijk voor de afhandeling van faunaschade. Een verzoek daartoe kan worden ingediend bij het BIJ12/Faunafonds. Daarbij wordt bepaald of de schade werkelijk door wolven is veroorzaakt en wordt een taxatie gemaakt van de hoogte van de schade. In het geval van bevestigde schade door wolven wordt deze schade – in tegenstelling tot faunaschade door andere soorten – volledig vergoed.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om de wolf te verjagen of te bestrijden, zeker met het oog op de beschermde status van deze diersoort?
De wolf is een beschermde diersoort. Verjaging, vangen of doden is derhalve bij wet niet toegestaan. In het operationeel draaiboek wolf is voorzien in situaties waarin van deze bescherming kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als er sprake is van afwijkend gedrag van een wolf door hondsdolheid.
Acht u het wenselijk dat op termijn meer mogelijkheden beschikbaar komen voor het verjagen of bestrijden van wolven, zeker in het geval dat de volksgezondheid in gevaar komt? Zo ja, aan welke maatregelen valt te denken? Zo nee, waarom niet?
De provincies hebben nu ook de mogelijkheid om over te gaan tot het vangen of doden van een wolf, als de noodzaak daartoe bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een zieke wolf die gevaar voor mensen oplevert.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland een brede coalitie (met onder andere de Deutscher Bauernverband en de Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft) een plan heeft gepresenteerd waarbij de bescherming van mensen en landbouwhuisdieren centraal staat?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat in Nederland ook een soortgelijk plan wordt ontwikkeld om conflicten met wolven te voorkomen? Zo ja, bent u bereid dit vorm te geven met provincies, boeren en belangenorganisaties, bijvoorbeeld door het aanpassen van het «operationeel draaiboek wolf»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de provincies op dit moment bezig zijn met het aanpassen van het operationeel draaiboek wolf. Het lijkt mij wenselijk dat buitenlandse voorbeelden, zoals die in Duitsland, bij deze aanpassing worden meegewogen. Daarbij worden maatschappelijke organisaties zoals landbouworganisaties, natuurterreinbeheerders en dierenwelzijnorganisaties betrokken.
Ik heb er vertrouwen in dat deze samenwerking leidt tot een verantwoord beleid ten aanzien van het omgaan met wolven in Nederland.
Het bericht ‘Teckelfokkerij nog in bedrijf ondanks verwaarlozing’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teckelfokkerij nog in bedrijf ondanks verwaarlozing»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een dierenarts die, in de uitzending van Opgelicht over de fokkerij welke bekend is onder de namen «Wie Anders» en «Vliegende Kiep» te Woerden, stelt dat het fokken op deze manier dierenmishandeling is? Deelt u dat oordeel? Zo nee, waarom niet?2 3
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar deze fokkers. De rechter zal uiteindelijk bepalen welke regels zijn overtreden en of deze gekwalificeerd kunnen worden als dierenmishandeling.
Hoeveel honden hebben de politie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangetroffen bij de laatste controle op 16 juni 2018? Hoeveel honden zijn daarvan in beslag genomen, op basis van welke constateringen? Klopt het dat de fokker de inbeslaggenomen dieren op enig moment weer terug kan krijgen en aan welke voorwaarden moet daarbij voldaan zijn?
Er zijn circa 250 honden aangetroffen tijdens de controle op 16 juni jl. Er zijn 159 honden in bewaring genomen, omdat overtredingen zijn vastgesteld, onder meer op basis van de huisvestingsomstandigheden waarin de dieren zich bevonden en hun voedings- en verzorgingstoestand.
Mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kunnen de in bewaring genomen dieren weer terug gaan naar de houder. De honden dienen dan weer gezond te zijn en de NVWA dient middels inspectie de huisvesting weer geschikt te hebben bevonden voor de honden. Daarnaast moeten alle kosten, die gepaard gaan met het in de tussentijd opvangen en verzorgen van de in bewaring genomen honden, door de houder voor teruggave worden betaald.
Kunt u uitleggen waarom een bedrijf waar circa 150 honden in beslag moeten worden genomen, waarvan circa 120 wegens verwaarlozing, toch in bedrijf mag blijven? Hoe kunt u het welzijn van de achtergebleven honden garanderen? Moeten deze honden niet ook per direct weggehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Een dierhouder dient de kans te worden gegeven om zelf acties te ondernemen ten behoeve van herstel van de situatie. De houder is dan ook verantwoordelijk voor het borgen van het welzijn van de dieren. De NVWA voert hercontroles uit om te controleren of de houder de regelgeving naleeft met betrekking tot dierenwelzijn voor wat betreft de achtergebleven honden.
Waarom krijgt de fokker langer de tijd om de boel op orde te krijgen, maar liefst tot aanstaande vrijdag 29 juni 2018 12.00 uur? Hoe is het dierenwelzijn in de tussentijd gegarandeerd?
De rechter heeft geoordeeld dat de dierhouder in dit geval een langere termijn moest krijgen om zelf maatregelen te treffen. Dit oordeel van de rechter is leidend.
In hoeverre is er een verschil tussen de mogelijkheid tot handhaving bij misstanden in «gewone handel» en handhaving bij handel in levende dieren, nu dieren sinds begin 2013 niet langer als «zaak» worden aangemerkt in ons Burgerlijk Wetboek (art.3:2a lid 1 BW)?
In de rechtspraak wordt erkend dat dieren geen levenloze zaken zijn maar anders behandeld moeten worden.4 De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari jl. biedt een voorbeeld van een uitspraak waarin met verwijzing naar artikel 3:2a BW werd geoordeeld dat een dier niet als een levenloze zaak mag worden beschouwd.5 Ook bij de handhaving geldt aldus dat het belang van het dier een zelfstandig belang vormt dat moet worden meegewogen in de afweging over de toelaatbaarheid van het menselijk handelen jegens het dier. Het verschilt per concreet geval hoe deze afweging uitpakt.
Wat heeft die bovengenoemde wetswijziging volgens u in de praktijk voor zin gehad als in hetzelfde wetsartikel (art. 3:2a lid 2 BW) staat dat dieren wel onder de toepasselijkheid van bepalingen met betrekking tot «zaken» vallen en het in de praktijk blijkbaar de uitwerking heeft dat inspecteurs de overige (circa) 100 hondjes niet mee konden nemen, omdat er niets mis was met deze «handel»?4
Hoewel het tweede lid van artikel 3:2a BW bepaalt dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn, bepaalt dit lid ook dat houders van dieren zich ervan rekenschap moeten geven dat ze met een bijzonder soort rechtsobject te maken hebben: een levend wezen met gevoel.
De NVWA-inspecteurs hebben in hun beslissing het belang van de honden als zelfstandig belang meegewogen. Honden waarvan herstel op locatie in principe mogelijk is, zijn bij de fokker gebleven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de fokker zorgt dat maatregelen worden genomen om de gezondheid en het welzijn van de dieren zo snel mogelijk te herstellen. De NVWA houdt toezicht op het uitvoeren van die maatregelen.
Kunt u toelichten hoe vaak strafrecht en hoe vaak bestuursrecht wordt toegepast in dierenwelzijnszaken, aangezien de NVWA in het verleden altijd via het strafrecht handelde? Welke afweging wordt hiervoor gemaakt en in hoeveel gevallen heeft bij toepassing van strafrecht de rechter bepaald dat de dieren terug moeten naar de eigenaar? Wat zeggen die cijfers over de mate waarin ons strafrechtelijk systeem (on)voldoende bescherming biedt voor dieren?
Wanneer overtredingen van dierenwelzijnsregelgeving aan de orde zijn, wordt veelal een zogenaamd twee sporen beleid toegepast. Middels bestuursrecht wordt herstel van de situatie voor de dieren bewerkstelligd. Daarnaast kan via bestuursrecht een bestraffende boete worden opgelegd, of de dierhouder wordt gestraft middels inzet van het strafrecht. Ik beschik niet over het aantal gevallen waarbij de rechter bepaald heeft dat de dieren terug moeten naar de eigenaar.
Kunt u toelichten waarom fokkers die geroyeerd zijn uit de landelijke vereniging van het ene ras (Lagotto Romagnolo Club Nederland, LRCN), zonder problemen kunnen doorgaan met het fokken van een ander ras met lidmaatschap van een andere landelijke rasvereniging (Nederlandse Teckelclub, NTC)? Acht u dat wenselijk en kunt u dat toelichten?
Het lidmaatschap van een rasvereniging is een private aangelegenheid. De overheid heeft hier geen bemoeienis mee.
Deelt u de mening dat het gezond grootbrengen van pups veel tijd, kennis en aandacht vergt en dat het garanderen van dierenwelzijn inclusief voldoende socialisatie van de pups betekent dat er een maximaal aantal honden per fokker moet worden ingesteld en voor bedrijfsmatige fokkers een maximaal aantal pups wat in verhouding is met het aantal fte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk maximale aantal acht u wenselijk en bent u bereid om hier regelgeving op te maken?
De bepaling aangaande de socialisatie van dieren is een doelvoorschrift. Het is aan de fokker om hier op een goede manier invulling aan te geven. Dit geeft enerzijds ruimte aan fokkers om deze bepaling zelf op een goede manier in te vullen, anderzijds is het ondoenlijk om per diersoort dat gehouden kan worden als gezelschapsdier het exacte aantal fte voor te schrijven.
Klopt het dat een fok- en houdverbod alleen toepasselijk is bij recidivisten en de NVWA op dit moment nog niet weet of deze fokker een recidivist is? Hoe kan een fokker die zeker 120 honden verwaarloosd heeft, waarvan de dierenarts in de uitzending van «Opgelicht?!» stelt dat dit dierenmishandeling betreft, géén recidivist is?
Nee, dit klopt niet. Een rechter bepaalt of een houdverbod wordt opgelegd. Hiertoe hoeft geen sprake te zijn van recidive.
Is het mogelijk om, in ieder geval lopende het onderzoek van de NVWA, deze fokkerij stil te leggen? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Het stilleggen van een bedrijf kan alleen in het kader van strafrecht door de rechter worden opgelegd.
Deelt u de mening dat fokkers als deze een levenslang fokverbod zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bij het opleggen van een maatregel zal worden afgewogen of de inbreuk op een verdragsrechtelijk of grondwettelijk beschermd recht proportioneel is. Naarmate de duur van de maatregel langer en de inhoud ingrijpender is, des te lastiger het wordt om deze toets te doorstaan. Levenslange sancties zijn in Nederland zeer ongebruikelijk. In het strafrecht wordt in de regel uitgegaan van een nieuwe kans voor een gestrafte. Het stilleggen van een onderneming kan op basis van de huidige regels voor maximaal één jaar opgelegd worden. Het huidige houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is mogelijk gedurende 10 jaar. Vooralsnog wordt deze termijn niet volledig benut door de rechter. Een rechter zou een fokverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kunnen opleggen. Hiervoor geldt dezelfde termijn van maximaal 10 jaar.
Deelt u de mening dat fokkers als deze een (levenslang) houdverbod zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel meldingen over hondenmishandeling en malafide puppy- en hondenhandel komen er jaarlijks binnen bij de NVWA en hoe verhoudt het aantal meldingen zich nu tot voorgaande jaren? Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal meldingen van de afgelopen vijf jaar gerubriceerd naar aard van de melding?
In de periode 2014 tot en met 1 juli 2018 zijn bij de NVWA in totaal 1724 meldingen binnen gekomen betreffende welzijn, handel en fokkerij van honden en katten. Het aantal meldingen neemt jaarlijks toe (161 in 2014, 324 in 2015, 424 in 2016, 516 in 2017 en 299 tot 1 juli 2018).
Meldingen zijn niet te rubriceren naar aard van de melding, deze betreffen veelal een combinatie van welzijnsaspecten, vermoedens van illegale handel en misstanden in de fokkerij.
Hoeveel fte is er in de afgelopen vijf jaar netto besteed aan opsporen en handhaven op het gebied van malafide hondenhandel? Kunt u daarvan een helder overzicht verstrekken?
In 2014 en 2015 had de NVWA voor toezicht en controle binnen de beschikbare uren voor dierenwelzijn 4 fte beschikbaar voor toezicht en controle op de hondenhandel en de fokkerij. In 2016 en 2017 was 6 fte beschikbaar. Ook in 2018 gaat het om 6 fte.
De LID (Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) heeft 16,7 districtsinspecteurs die zich volledig inzetten voor het welzijn van gezelschapsdieren. Ruim 40% van de zaken die door hen worden opgepakt betreft honden. Ook de politie neemt meldingen op het terrein van dieren in behandeling. De exacte inzet voor honden is daaruit niet te destilleren.
Kunt u uitleggen waarom het team dat zich binnen de NVWA bezighoudt met dit soort dierenwelzijnsmisstanden slechts vijf fte tot haar beschikking heeft en daarvan óók een deel wordt ingezet voor calamiteiten (mestfraude, fripronil etc), terwijl het aantal meldingen over hondenmishandeling explosief stijgt? Deelt u de mening dat het aantal beschikbare fte’s evenredig dient te stijgen in verhouding tot het aantal meldingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven ontvangt de NVWA diverse meldingen. Na een melding voert de NVWA hierop een risicoanalyse uit en op grond daarvan wordt besloten of tot inspectie wordt overgegaan. Meldingen kunnen ook op een later moment aanleiding vormen voor een inspectie. De meldingen worden dan als het ware gebundeld en vormen de basis van een uitgebreider onderzoek. Zo is het strafrechtelijke onderzoek naar 2 hondenhandelaren in Hapert (2016 en 2017) ook deels gebaseerd op meerdere meldingen.
Calamiteiten maken herprioritering noodzakelijk en drukken niet alleen op de handhavingscapaciteit voor hondenhandel. De NVWA zet de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht zo efficiënt mogelijk in. Uw mening, dat het aantal beschikbare fte’s evenredig dient te stijgen in verhouding tot het aantal meldingen, deel ik niet. Het aantal meldingen is immers slechts een van de mogelijke indicatoren voor de naleving van de regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn. Het enkel verhogen van beschikbare capaciteit en aantal inspecties zal het probleem voorts ook niet volledig kunnen uitbannen. Zolang mensen goedkope pups blijven kopen, zal er helaas een aanbod blijven bestaan. Daarom wordt ook ingezet op andere instrumenten, zoals voorlichting. De NVWA bepaalt jaarlijks risicogericht de prioriteiten bij het toezicht op de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving. De laatste jaren heeft de NVWA daarom een deel van de beschikbare capaciteit ingezet op het toezicht op de invoer van honden uit landen met een hoog rabiësrisico.
Bent u bereid om in het belang van dierenwelzijn, volksgezondheid en het tegengaan van criminaliteit meer fte vrij te maken voor het dierenwelzijnsteam binnen de NVWA? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Wat is het te volgen protocol bij het opvolgen van een (spoed)melding die bij de NVWA binnenkomt? Na hoeveel meldingen gaat de NVWA inspecteren?
Zie antwoord vraag 17.
Had de NVWA deze fokker al bezocht of op de radar vóór de uitzending van «Opgelicht?!» van 15 mei 2018? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de gemeente Woerden in juni 2017 een dwangsom heeft opgelegd wegens geluidsoverlast en een teveel aan honden gelet op het bestemmingsplan? Zo ja, waarom is er gewacht met ingrijpen, zelfs tot een maand na de uitzending, namelijk tot 16 juni 2018? Kunt u een tijdlijn overleggen waarin duidelijk wordt wat de NVWA op welk moment wist van de misstanden?
Begin 2017 heeft de NVWA meldingen ontvangen met betrekking tot deze fokker en de LID verzocht om een inspectie uit te voeren. Dit hebben zij gedaan. In maart 2018 (voor uitzending «Opgelicht») hebben reeds inspecties door de NVWA plaatsgevonden bij de betreffende fokkers en zijn ook maatregelen opgelegd.
Klopt het ook dat er volgens het bestemmingsplan maximaal 20 honden op het terrein aanwezig mogen zijn en er op het moment van inspectie in juni 2017 circa 50 honden aanwezig waren?
Het bestemmingsplan staat alleen de bestemming Wonen toe. Het houden en fokken van honden, in ieder geval meer dan 20 honden, is een bedrijfsmatige activiteit en daarmee niet toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Bovendien is het houden en fokken van meer dan 20 honden in strijd met de verleende omgevingsvergunning. Op 12 maart 2011 is een omgevingsvergunning 1e fase verleend voor het hebben van een inrichting waar honden gehouden en gefokt mogen worden. In deze omgevingsvergunning is bepaald dat ten hoogste 20 honden en hun pups gehouden mogen worden op het betreffende perceel. Op 9 juli 2012 is de omgevingsvergunning 2e fase verleend en is daarmee de realisatie van de hondenverblijven vergund. Door de toezichthouders is op 3 augustus en 30 augustus 2017 gecontroleerd. Geconstateerd is dat er toen meer dan 20 honden aanwezig waren, wat een overtreding van het bestemmingsplan opleverde.
Heeft de gemeente Woerden, de politie of een andere toezichthoudende en handhavende instantie na constatering van deze feiten nog vervolgcontroles uitgevoerd? Zo ja, zijn daar verdere overtredingen geconstateerd en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door meerdere instanties gecontroleerd op de geldende wet- en regelgeving. Voor wat betreft de gemeente: deze heeft verschillende controles uitgevoerd.
Er hebben controles plaatsgevonden op 3 augustus 2017 en 30 augustus 2017, er is toen geconstateerd dat er meer dan 20 honden aanwezig waren. Naar aanleiding hiervan is een last onder dwangsom opgelegd om te komen tot beëindiging van de overtreding.
Op 12 november 2017 hebben de toezichthouders een hercontrole uitgevoerd. Tijdens deze controle hebben de toezichthouders vastgesteld dat er aan de lastgeving voldaan is. Later bleek dat er toch aanleiding was te veronderstellen dat er ondanks de nog geldende last onder dwangsom overtreding van de wet- en regelgeving plaatsvond. Daarom hebben de toezichthouders op 2 mei 2018, 22 juni 2018, 2 juli 2018 en 9 juli 2018 hercontroles uitgevoerd op het perceel Breeveld 17B te Woerden. Uit deze controles is gebleken dat er meer dan 20 honden op het perceel aanwezig waren. Daarmee is vier keer vastgesteld dat er niet aan de inhoud van de last onder dwangsom is voldaan en is vier keer van rechtswege een dwangsom verbeurd.
Klopt het dat er op 17 mei 2018 op verzoek van de politie Woerden zeven dode teckels van deze fokkerij zijn ingevroren voor nader onderzoek? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd? Klopt het dat de dode dieren na onderzoek weer opgehaald zijn door de fokker en waarom mocht de fokker bewijsmateriaal voor verwaarlozing en mishandeling weer mee naar huis nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Klopt het dat deze fokkerij in bedrijf kon zijn én kan blijven zonder Kamer van Koophandel-nummer en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Uniek Bedrijfsnummer (UBN)? Hoe kon dat onopgemerkt blijven? Waarom is hier tot nu toe nog niet op gehandhaafd?
Op 22 maart 2017 heeft de fokker naar aanleiding van de controle van RVO.nl een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens het nalaten de bedrijfsinrichting aan te melden (er was dus geen UBN). Dit is later aangevraagd en sinds 5 mei 2017 heeft de fokker een UBN nummer. Tevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Wat is uw reactie op de casus van een anonieme gedupeerde teckeleigenaar die haar twee hondjes na vier weken uit het hondenpension, dat de fokker eveneens in bedrijf heeft, ophaalde in erbarmelijke staat: sterk vermagert (2–3 kilo), vacht vol klitten en klonterig opgedroogd traanvocht op de snuit, opgesloten in een kleine bench waarvan het drinkbakje enkel gevuld was met urine, vacht stinkend naar urine, bij thuiskomst schrokten de hondjes beiden hun etensbak leeg, alsof ze lange tijd geen eten hadden gekregen, één van de teckeltjes jankte iedere keer dat het thuis naar buiten moest en vertoont na het pensionbezoek agressief en aanvallend gedrag jegens vreemden?5
Uiteraard vind ik misstanden die hier worden beschreven vreselijk. De wetgeving en mijn inspanningen op het terrein van voorlichting en handhaving zijn er juist op gericht dit soort misstanden tegen te gaan. NVWA, LID en politie kunnen ook optreden tegen overtredingen op het terrein van dierenwelzijn. Vanuit de overheid zijn dit soort misstanden helaas niet altijd te voorkomen.
Heeft de fokker een vergunning voor een hondenpension en is daar ooit controle geweest van toezichthoudende en handhavende instanties? Zo nee, zal er nu en in de toekomst gecontroleerd en gehandhaafd worden zodat schrijnende situaties zoals hierboven omschreven zich niet meer voor kunnen doen? Zo ja, wat is er tijdens inspecties aangetroffen en hoe is er gereageerd op eventuele misstanden?
De LID heeft op 13 februari 2017 – naar aanleiding van een verzoek van de NVWA in verband met ontvangen meldingen – een inspectie uitgevoerd bij de betreffende fokker. Naar aanleiding van deze controle is door RVO.nl een last onder dwangsom opgelegd in verband met het nalaten de bedrijfsinrichting aan te melden (er was geen UBN). Daarnaast is naar aanleiding van deze inspectie van de LID een last onder bestuursdwang opgelegd door RVO.nl, waarbij de houder binnen twee uur de honden van vers water moest voorzien en de huisvesting moest verbeteren (bewegingsruimte en hygiëne). Aan de last onder bestuursdwang heeft de fokker destijds gehoor gegeven en sinds 5 mei 2017 heeft de fokker de bedrijfsinrichting aangemeld en een UBN-nummer gekregen.
In 2017 en 2018 is door de gemeente gecontroleerd op het bestemmingsplan (zie antwoord vraag 22). In juni 2018 heeft de NVWA op de betreffende locatie bestuursdwang toegepast en proces verbaal opgemaakt.
Deelt u de mening dat een fokker waarvan circa 150 honden in beslag zijn genomen waarvan circa 120 wegens verwaarlozing, niet in de gelegenheid gesteld mag worden om een hondenpension in bedrijf te houden? Zo nee, hoe kan het dierenwelzijn dan volgens u gegarandeerd worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten opdat het hondenpension zo snel mogelijk gesloten wordt?
De rechter bepaalt of er een houdverbod wordt opgelegd voor het overtreden van welzijnsregels, en zo ja, voor welke duur. De gemeente is verantwoordelijk voor optreden tegen het overtreden van de vergunningsvoorwaarden.
Welke (andere) vergunningen zijn er afgegeven op het adres van de fokkerij in Woerden? Stroken deze eventuele vergunningen of het ontbreken daarvan met de huidige situatie waarin de politie en de NVWA de fokkerij na het laatste bezoek in bedrijf gelaten hebben? Zo nee, wat gaat u aan deze situatie doen?
Voor zover het mijn beleidsterrein betreft, is geen sprake van andere vergunningen.
Klopt het dat er op grote schaal gefraudeerd werd met de documentatie van de honden? Klopt het dat er, op papier, honden geboren werden uit ouders die in werkelijkheid al dertig jaar overleden waren? Klopt het dat er honden te boek stonden die een fysiek onmogelijk aantal van 4–5 nestjes per jaar wierpen? Klopt het dat potentiële kopers de keuze hadden of zij het hondje naar keuze met of zonder stamboom kochten? Hoe kan het dat de NVWA hier geen zicht op had? Heeft de NVWA daar inmiddels wel zicht op of kunnen soortgelijke toestanden bij deze fokker nog steeds plaatsvinden? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de gang van zaken binnen het betreffende bedrijf. Ik kan daar op dit moment geen nadere mededelingen over doen.
Is deze fokker ook in beeld voor belastingontduiking nu kopers de pups standaard contant moeten afrekenen, zoals o.a. in de uitzending van «Opgelicht?!» werd benadrukt?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Hoe ziet u de rol van de Raad van Beheer (RvB), waarbij de fokkerij staat ingeschreven en die bij de Woerdense fokker diverse locatiecontroles heeft gedaan, maar over de verkoop van honden zonder stamboom door hun leden aangeeft dat dit «buiten het gezichtsveld en de invloedssfeer van de RvB valt»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan. Wel heb ik van de RvB begrepen dat fokkers niet ingeschreven staan noch lid kunnen zijn bij de RvB. De rol van de RvB – zoals de situatie bij de fokker in Woerden – is gering, omdat de RvB beperkte opsporingsbevoegdheid heeft. Enkel als de fokker een dienst afneemt van de RvB – zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een stamboom voor de pups – kan de RvB een locatiecontrole uitvoeren. Vraagt de fokker geen dienst aan, dan valt de situatie op de locatie buiten het gezichtsveld en invloedsfeer van de RvB.
Deelt u de mening dat de RvB misstanden, zoals honden in een benarde situatie al dan niet met stamboom, had moeten melden aan de NVWA danwel de (dieren)politie of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat eenieder (dus ook de RvB) die op de hoogte is van misstanden, deze zo snel mogelijk zou moeten melden. De Wet dieren kent ook een zorgplicht: eenieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.
Klopt het, zoals uit anonieme bron is vernomen, dat de Raad van Beheer bij navraag zegt in 2018 geen stambomen af te hebben gegeven aan hondjes van deze fokker, terwijl in hun register Generaties Online vier nestjes in 2018 worden vermeld (totaal 14 pups)? Hoe is dat met elkaar te rijmen en vindt u het handelen van de RvB hiermee niet op zijn minst dubieus? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid heeft geen bemoeienis met de afgifte van stambomen, evenmin als met interne sanctionering binnen private organisaties, en oordeelt hier niet over. Naar ik van de RvB heb begrepen, zijn er voor nestjes in 2018 geen stambomen meer afgegeven en is de dienstverlening aan deze fokker stopgezet.
Wat zegt het volgens u over de mate van zelfregulering van organisaties, zoals de Raad van Beheer, hebben nagelaten om misstanden waarvan zij op de hoogte waren te melden en een dergelijke fokker ondanks alles hebben toegestaan lid te blijven van de vereniging?
Naar ik van de RvB heb vernomen, heeft de Raad de dienstverlening aan de deze fokker stopgezet en de kennelnaam van de fokker ingetrokken. De fokker is nu uitgesloten om deel te nemen aan de georganiseerde kynologie in Nederland.
Bent u er alert op dat deze Woerdense fokkerij wellicht een doorvoer- en/of doorverkoopadres is voor pups uit internationale malafide puppyhandel, er op gelet dat er afgelopen weekend busjes met Hongaars kenteken bij de fokkerij werden gesignaleerd en Nederland, zoals u weet, één van de belangrijkste doorvoerlanden in het internationale criminele netwerk van illegale puppyhandel is en Hongarije één van de belangrijkste landen is waar deze puppy’s gefokt worden? Zo ja, welke actie gaat u hierop nemen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Bent u bereid de uitkomsten van de gesprekken met de uitgevers van dierenpaspoorten, zoals u aangaf in de uitzending van «Opgelicht?!», om de fraude daarmee terug te dringen met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang op het terrein van de verbeteringen van het systeem van paspoorten en identificatie en registratie. Mijn planning aangaande deze verbeteringen treft u aan in mijn nog te ontvangen beleidsbrief dierenwelzijn.
Wat vindt u van de gang van zaken dat, zoals is vernomen van anonieme tipgevers, de dierenarts die de eerste enting geeft en de gezondheidsverklaring aftekent, niet de dierenarts is die de puppy’s chipt, terwijl die suggestie wel gewekt werd door de fokker? En dat de dierenarts aan de kopers liet weten dat het chippen na de eerste enting door de Raad van Beheer gedaan zou worden? Werkt dit geen chip- en paspoortfraude in de hand, nu er feitelijk een blanco paspoort zonder chipnummer wordt afgegeven waar ieder willekeurig gechipt hondje aan gekoppeld kan worden?
Een Europees paspoort mag alleen door een dierenarts worden afgegeven, wanneer dit conform de geldende regelgeving is ingevuld. Voorafgaand aan afgifte dient de identiteit van het dier te worden gecontroleerd (chip). Wanneer identificatie niet mogelijk is, mag geen paspoort worden uitgegeven. Het dier dient dan eerst gechipt te worden.
Welke instantie gaat de screening uitvoeren waar u naar verwees in de uitzending van «Opgelicht?!» in uw voorstel dat alleen dierenartsen en professionals, en ook alleen na screening, in de toekomst nog mogen chippen? Hoe gaat u dat handhaven, gezien de capaciteitsproblemen van de NVWA?
Na aanmelding om als chipper op het chipregister te komen volgt een screening op de identiteit. Wanneer later blijkt dat iemand op deze lijst zich niet aan de regels houdt, kan hij van de lijst geschrapt worden. Hoe en door wie dit gebeurt, moet nog nader uitgewerkt worden.
Wat zijn in uw ogen professionals? Zijn dat bijvoorbeeld ook mensen die bedrijfsmatig omgaan met honden, zoals bovengenoemde fokkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die bedoel ik niet. Professionals zijn mensen die honden mogen chippen en op het chipregister staan.
Wanneer ontvangt de Kamer de verdere uitwerking van uw plannen om illegale hondenfok en -handel tegen te gaan?
Ik zal u hier nader over informeren in de beleidsbrief dierenwelzijn.
Gezien de urgentie voor de achtergebleven honden bij deze fokker in Woerden en het feit dat zowel de fokkerij als het hondenpension nog altijd in bedrijf zijn, wilt u alstublieft deze vragen in tegenstelling tot de vastgestelde maximale beantwoordingstermijn van drie weken, sneller en wel zo snel mogelijk beantwoorden?
Aan dit verzoek kon ik helaas niet tegemoet gekomen in verband met afstemming van de antwoorden met andere organisaties en departementen.
De netto opbrengst van pachtgronden |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Evenwichtig systeem in belang van pachter en verpachter» (boerderij, 5 juni 2018)?
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de pachtersnormen zijn in 2017 en 2018 en hoeveel rendement een verpachter maximaal mag maken op de waarde van zijn grond? Kunt u aangeven wat het hoogste percentage en het laagste percentage van de waarde van de grond is dat een verpachter als pacht mag vragen (in de verschillende gebieden)?
Een verpachter kan direct rendement (inkomsten uit verschillende pachtvormen) én indirect rendement (via waardestijging van de grond bij verkoop) op zijn grond behalen. Dit zal voor iedere individuele verpachter tot een ander resultaat leiden. Voor het totale rendement geldt geen maximum. Verpachters van grond in langlopende liberale pacht en/of reguliere pacht zijn voor wat betreft het directe rendement gebonden aan het Pachtprijzenbesluit 2007. Dit betekent dat op deze pachtgronden gereguleerde pachtprijzen van toepassing zijn. Deze gereguleerde pachtprijzen («regionormen») worden jaarlijks vastgesteld en zijn in Tabel 1 hieronder weergegeven. Bij toepassing van de regionormen geldt een bovengrens van 2% van de vrije verkeerswaarde van de grond (in onverpachte staat).
Bouwhoek en Hogeland
677
653
Veenkoloniën en Oldambt
743
640
Noordelijk weidegebied
796
586
Oostelijk veehouderijgebied
755
608
Centraal veehouderijgebied
633
467
IJsselmeerpolders
1.049
1.125
Westelijk Holland
653
548
Waterland en Droogmakerijen
414
296
Hollands/Utrechts weidegebied
932
706
Rivierengebied
861
631
Zuidwestelijk akkerbouwgebied
513
505
Zuidwest-Brabant
781
740
Zuidelijk veehouderijgebied
838
550
Zuid-Limburg
878
718
Westelijk Holland
2.714
3.108
Rest van Nederland
1.695
2.071
Kunt u aangeven hoe dit percentage zich verhoudt tot de bij box 3 verwachte opbrengst van 5,39%?
De regionormen en het maximumpercentage van 2% vrije verkeerswaarde uit het Pachtprijzenbesluit 2007 hebben betrekking op het directe rendement van pachtgronden (inkomsten uit pacht). Bij box 3 wordt zowel het directe alsook het indirecte rendement van vermogen geacht te zijn begrepen in de vermogensrendementsheffing. Tot 2017 werd uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen (forfaitair rendement) van 4%. De vermogensrendementsheffing is met ingang van 1 januari 2017 herzien zodat deze beter aansluit bij de rendementen die door belastingbetalers met eenzelfde vermogensomvang in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Het forfaitaire rendement wordt nu gebaseerd op de gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen (de vermogensmix) in combinatie met een in het verleden in de markt gerealiseerd rendement op beide componenten.
Zijn er gebieden in Nederland in 2017 en 2018 waar de netto opbrengst van de pacht lager is dan er aan vermogensrendementsheffing betaald dient te worden in de hoogste schijf? Zo ja, welke gebieden zijn het dan?
Er kunnen inderdaad pachtprijsgebieden zijn in Nederland waar in individuele gevallen de netto opbrengst van de pacht lager is dan de te betalen vermogensrendementsheffing. Dit hangt af van de hoogte van de betaalde pacht, de omvang van het vermogen van de verpachter én de normwaarde van de onverpachte grond1 (de vrije verkeerswaarde) in dat betreffende pachtprijsgebied. De Belastingdienst publiceert jaarlijks de waardering van verpachte gronden in box 3 voor 66 landbouwgebieden2(verdeeld over 14 pachtprijsgebieden). De kans hierop is het grootst in de pachtprijsgebieden met een hoge vrije verkeerswaarde en een lage pachtnorm. Zoals in het voorgaande antwoord al aan de orde kwam wordt in de vermogensrendementsheffing zowel het directe als ook het indirecte rendement van vermogen geacht te zijn begrepen. De individuele uitkomst van het forfaitaire stelsel van de vermogensrendementsheffing zal bovendien nooit exact overeen komen met het werkelijk behaalde rendement van één vermogensbestanddeel omdat het stelsel aansluit bij gemiddeld behaalde rendementen voor mensen met een vergelijkbare vermogensomvang.
Kunt u de vorige vraag beantwoorden voor zowel gebieden met een eenjarige pacht als gebieden met een pacht die langer dan 20 jaar resterende looptijd heeft?
Nee, dat is niet mogelijk. In alle 14 pachtprijsgebieden van Nederland komt zowel kortlopende liberale pacht met vrije prijsvorming voor alsook langlopende pacht (met een looptijd langer dan 20 jaar) met prijsregulering. Generieke conclusies (voor alle pachtvormen) over rendement gerelateerd aan gebieden zijn daarom niet te trekken.
Acht u het aanvaardbaar dat het mogelijk is dat de maximale pachtopbrengst (nog exclusief eigenaarslasten) lager is dan de belasting die daarover betaald moet worden?
Het forfaitaire rendement dat in box 3 voor een belastingplichtige van toepassing is, is afhankelijk van de waarde van zijn totale vermogen en de vermogensschijf die daarbij hoort. Het werkelijke rendement dat belastingplichtige over zijn totale vermogen geniet kan afwijken van het forfaitaire rendement dat voor box 3 in aanmerking wordt genomen. De vergoeding die voor langlopende pacht mag worden gevraagd en dientengevolge het jaarlijkse te behalen werkelijk rendement op verpachte landbouwgronden maximeert hoeft dus, net als werkelijke rendementen van andere individuele vermogensbestanddelen, niet overeen te komen met het forfaitaire rendement dat voor belastingplichtige in box 3 van toepassing is. Het forfaitaire rendement is immers gebaseerd op een gemiddelde vermogensmix van mensen met een vergelijkbaar vermogen en op werkelijk gerealiseerde marktrendementen van de verschillende vermogensbestanddelen. Door de wijzigingen in de vermogensrendementsheffing sluit het stelsel nu beter aan bij het gemiddelde werkelijke rendement. Dat in individuele gevallen verschillen bestaan tussen het forfaitaire rendement voor box 3 en het werkelijke rendement van één vermogensbestanddeel is, zoals in het voorgaande toegelicht, inherent aan een forfaitair stelsel voor vermogensrendementsheffing. Particuliere verpachters kunnen hierdoor in een aantal gevallen een hoge belastingdruk ervaren ten opzichte van de jaarlijks genoten pachtopbrengst. In de vermogensrendementsheffing wordt echter naast de pachtopbrengst ook de waardevermeerdering geacht te zijn begrepen.
Wat is het gemiddelde netto rendement (pacht – box 3) dat een grondeigenaar krijgt in 2017 en 2018?
Het gemiddelde rendement is niet makkelijk uit te rekenen, omdat de omstandigheden die het rendement bepalen per verpachter zullen verschillen. Daarbij komt dat cijfers over het verpachte areaal per soort verpachter niet bekend zijn.
Denkt u dat het op lange termijn aantrekkelijk is voor grondeigenaren om grond te verpachten voor agrarisch gebruik onder deze voorwaarden?
In eerdere brieven3 aan uw Kamer is reeds geconstateerd dat nauwelijks nieuwe pachtovereenkomsten met een gereguleerde pachtprijs overeen worden gekomen. Hier zijn verschillende oorzaken voor.
Wat vindt u van het feit dat de overheid aan de ene kant ervan uitgaat dat een eigenaar 5,39% rendement kan halen en aan de andere kant een veel lager maximum rendement oplegt, zelfs wanneer rekening gehouden wordt met de correctiefactor?
Zie het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze zal deze zin het regeerakkoord uitgevoerd worden: «In deze kabinetsperiode zal een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement worden uitgewerkt?» Gaat dit ervoor zorgen dat de werkelijke opbrengst belast wordt bij pacht en in sectoren waar de overheid zelf maximum huurprijzen vaststelt, die ertoe leiden dat het verwachte of feitelijke rendement lager is dan 5,39%?
Aan de brief met het kabinetsstandpunt met betrekking tot box 3 op basis van werkelijk rendement wordt gewerkt. De brief zal naar de Eerste en Tweede Kamer worden gestuurd.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat er voldoende rekening gehouden wordt met de feitelijke maximale rendementen zolang er nog geen definitieve oplossing is, bijvoorbeeld via de percentages van de waardering van verpachte gronden in box 3?
Doordat de rendementen op spaargeld en beleggingen jaarlijks worden aangepast aan de hand van de meest actueel beschikbare gegevens sluit het stelsel van de vermogensrendementsheffing vanaf 2017 beter aan bij het gemiddelde werkelijke rendement. De waarde van verpachte landbouwgronden die in box 3 in aanmerking wordt genomen wordt ook jaarlijks aangepast aan de actuele waarden die gerealiseerd zijn bij verkoop. Op deze wijze wordt binnen de mogelijkheden van het stelsel de heffing tussen belastingplichtigen met verschillende vermogensomvang en verschillende vermogensbestanddelen gedifferentieerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘West-Brabantse aardbeientelers luiden noodklok over ‘oneerlijke’ Belgische concurrentie’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «West-Brabantse aardbeientelers luiden noodklok over «oneerlijke» Belgische concurrentie»?1
Ja.
Herkent u het door de Coöperatieve Land- en Tuinbouwvereniging Zundert (CLTV Zundert) geschetste beeld dat Belgische aardbeientelers volop subsidie uit de Europese Unie krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de Europese verordening dient elke lidstaat een nationale strategie voor duurzame operationele programma's in de sector groenten en fruit vast te stellen. In de nationale strategie worden de doelstellingen van de operationele programma's en instrumenten vastgelegd op basis van een analyse van de sterke en de zwakke punten en het ontwikkelingspotentieel van de eigen tuinbouwsector. Daarbij kunnen de lidstaten voorschriften vaststellen voor de subsidiabiliteit van maatregelen, acties of uitgaven in het kader van operationele programma's. Dit betekent dat er onvermijdelijk verschillen tussen lidstaten ontstaan met betrekking tot de subsidiemogelijkheden voor producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector. Ik ben niet tot in detail bekend met de nationale strategie van de Vlaamse overheid, maar het is niet vreemd dat België op basis van de eigen analyse andere keuzes heeft gemaakt dan Nederland.
Heeft u contact gehad met de CLTV Zundert over de beschreven problematiek? Zo ja, wanneer was dit? Wat is er tijdens deze bijeenkomsten besproken en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Bij het opstellen van de Nationale Strategie voor de toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit in Nederland 2017–2020 zijn de producentenorganisaties in Nederland geconsulteerd over de nationale keuzes. Ook met CLTV Zundert is gesproken. Echter, voor de producentenorganisatie, die lid is van een transnationale unie van producentenorganisaties met hoofdzetel in Vlaanderen, leken de Nederlandse keuzes mogelijk lange tijd minder relevant omdat zij er vanuit ging dat voor de eigen activiteiten de keuzes in het kader van de Vlaamse nationale strategie van belang waren. De Vlaamse overheid is echter meer onderscheid gaan aanbrengen tussen activiteiten die op het niveau van de aangesloten producentenorganisaties worden uitgevoerd en activiteiten die daadwerkelijk op het niveau van de transnationale unie worden uitgevoerd.
Herkent u zich in de bewering van de CLTV Zundert dat de Nederlandse regering nauwelijks wil meewerken aan Europese subsidies voor Nederlandse aardbeientelers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de concurrentiepositie van de Nederlandse tuinbouw te behouden en te versterken is met de Nationale Strategie 2017–2020 afgestapt van de focus op kostprijsverlaging en schaalvergroting ten faveure van een meer gerichte inzet van GMO-middelen op marktgericht produceren, versterking afzetstructuur en verduurzaming. De herijking van de focus in de Nationale Strategie heeft ook geleid tot een wijziging in de subsidiemogelijkheden; zo komen meer gangbare exploitatiekosten niet meer in aanmerking voor subsidie. Daarentegen is er subsidie voor producentenorganisaties beschikbaar voor inspanningen tot bijvoorbeeld verbetering of vernieuwing van producten en concepten of logistieke innovaties. Ook de producentenorganisatie CLTV Zundert zou met deze mogelijkheden haar voordeel kunnen doen.
Wat is volgens u de reden dat buitenlandse telers van onder andere aardbeien in vergelijking met hun Nederlandse collega’s meer subsidies vanuit de Europese Unie ontvangen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse telers indien buitenlandse partijen meer subsidie krijgen vanuit de Europese Unie?
Uit de analyse die ten grondslag ligt aan de Nationale Strategie blijkt dat de Nederlandse tuinbouw niet kan concurreren op kostprijs, maar zich vooral moet onderscheiden op kwaliteit, service en nieuwe of verbeterde producten. Subsidies voor exploitatiekosten dragen hier niet aan bij.
Wilt u zich blijven inzetten voor een gelijk speelveld voor boeren en tuinders in de Europese Unie en u, indachtig deze instelling, ook blijven inzetten voor tuinders zoals de bedrijven aangesloten bij de CLTV Zundert? Zo nee, waarom niet?
Ik wil mij blijven inzetten voor een concurrentiekrachtige tuinbouwsector in Nederland, ook in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid.
Verbod op het gebruik van de sleepvoet |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u het in 2016 aangekondigde verbod op het gebruik van de sleepvoet heroverwogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?1
Het aangekondigde verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester heeft betrekking op het verbod ervan op grasland gelegen op klei- en veengrond. Dit verbod is in 2011 en 2012 al aangekondigd (Kamerstukken 30 654, nr. 99 respectievelijk 33 037, nr. 32). Een verbod op toepassing op zand- en lössgrond werd in 2009 aangekondigd (Kamerstuk 28 385, nr. 134) en is in 2012 ingevoerd (Stb. 2009, nr. 477). In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer meegedeeld dat de voorgenomen datum van inwerkingtreding van het verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester op grasland op klei- en veengrond werd opgeschort van 1 januari 2017 naar 1 januari 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 182) en in mijn brief van 23 mei jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 286) heb ik u geïnformeerd over mijn besluit het verbod op 1 januari 2019 in werking te laten treden vanwege de noodzaak om in het kader het Programma Aanpak Stikstof (PAS) tot aantoonbare vermindering van de ammoniakemissie in de landbouw te komen. Dit is in overeenstemming met de «Overeenkomst generieke maatregelen in het kader van PAS» (maart 2014)1 die mijn ministerie en sectorale vertegenwoordigende instanties uit de landbouw hebben ondertekend. Een van de afspraken is om via het sleepvoetverbod op grasland op klei en veen de ammoniakemissie te verminderen. In lijn met deze overeenkomst zijn er sinds 2013 alternatieven ontwikkeld, mede omdat met de toegestane bemestingssystemen die de mest in de grond brengen door in de graszode te snijden (de zodenbemester en de sleufkouterbemester) er risico’s zijn op beschadiging van de graszode, vooral op veengrond. Op zwaardere kleigrond is veel trekkracht nodig en kunnen deze systemen bij droogte onvoldoende in de grond komen waardoor ze mest niet voldoende in de bodem brengen.
Bent u zich ervan bewust dat met het verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester naar alternatieve systemen gezocht moet worden voor het bemesten met drijfmest van grasland op veen en klei?
Zie antwoord vraag 1.
Welke alternatieven zijn er volgens u?
Met medefinanciering van het ministerie zijn er onderzoeken uitgevoerd door het bedrijfsleven om tot alternatieven te komen voor gebruik op grasland op klei- en veengrond. In de Overeenkomst staan de randvoorwaarden: 1) eenzelfde of hogere ammoniakemissiereductie als het injecteren van mest in de bodem, 2) geen negatieve gevolgen voor andere milieuaspecten en 3) handhaafbaar en controleerbaar. De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heb ik gevraagd de onderzoeken te beoordelen op de mate van ammoniakemissie2 betreffende voorwaarde 1) en de wijze waarop deze technisch geborgd zouden kunnen worden3 betreffende voorwaarde 3).
De alternatieven die voldoen aan de voorwaarden, zijn de pulse-trackbemester die de drijfmest in kuiltjes in de grond brengt en de sleepvoetbemester waarbij de drijfmest verdund met water (twee delen mest en één deel water) op de grond wordt gebracht in strookjes van maximaal 10 cm breed. Wat betreft voorwaarde 2) is er geen aparte beoordeling door de CDM geweest. De Technische Commissie Bodem (TCB) heeft in haar advies bij het systeem waarbij verdunning van mest plaatsvindt, opgenomen dat er met verdunde mest een groter risico is op afspoeling. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd met de sleepvoetbemester waarbij drijfmest die was verdund met water, werd aangewend, is dat echter niet waargenomen; daarbij is tot bijna 40 m3 drijfmest (plus water) per hectare aangewend bij verdunning van twee delen mest en één deel water.
Voor deze alternatieven werkt mijn ministerie nu aan de uitwerking van de regelgeving zodat deze kunnen worden toegepast in 2019. Ook werkt mijn ministerie op verzoek van de sector aan uitwerking van een alternatief voor bedrijven waar de melk- en kalfkoeien bovengemiddeld worden geweid. Dan mag in beperkt mate de sleepvoetbemester worden gebruikt zonder dat daarbij de drijfmest wordt verdund met water; dat betreft de zomerperiode. Want in het voorjaar dient met een emissiearm bemestingssysteem de drijfmest te worden uitgereden; dit kan ook met de sleepvoetbemester, maar dan dient de mest met voldoende water te worden verdund.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van het gebruik van deze alternatieven zijn voor de verschillende grondsoorten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat alternatieve vormen van mestaanwending op sommige grondsoorten haaks staan op uw beleid om het scheuren van grasland tegen te gaan?
De hierboven vermelde alternatieven zijn juist ontwikkeld om het doorsnijden van de graszode op klei- en veengrond te voorkomen. Dit draagt bij aan het tegengaan van het scheuren van grasland op deze grondsoorten.
Kunt u aangeven of, en hoe, er bij het maken van de afweging van het verbod van de sleepvoetbemester alleen gekeken is naar de effecten met betrekking tot Natura 2000 of ook naar de gevolgen van het gebruik van andere technieken voor bijvoorbeeld de grond en het bodemleven?
Er is in de onderzoeken aandacht geweest voor de mate van ammoniakemissie en de beschadiging aan de graszode. Daar deze methoden niet wezenlijk verschillen van de bestaande methoden, is er geen specifieke aandacht geweest voor de gevolgen voor het bodemleven.
Waarom kondigt u aan dat als de controleerbaarheid van alternatieve systemen niet geborgd is het verbod toch van kracht wordt? Hoe houdt u rekening met een goede landbouwpraktijk?
Ik voer het «sleepvoetverbod» in omdat de afspraken die daarover gemaakt zijn, moeten worden doorgevoerd om de doelstellingen van het PAS te realiseren. Indien op de alternatieven waarop borgingstechniek noodzakelijk is, deze techniek niet beschikbaar is in het bemestingsseizoen van 2019, dan zijn alleen de technieken toegestaan waarbij de mest in de grond wordt gebracht. In het kader van goede landbouwpraktijk is het zaak dat deze alternatieve systemen kunnen worden gebruikt zodat beschadiging van de graszode wordt voorkomen. Bij het bemestingssysteem dat de mest in kuiltjes in de grond brengt, lijkt de kans op beschadiging aan de graszode het kleinst.
Wie is verantwoordelijk voor de borging van mogelijke alternatieven en welke rol heeft u daarbij?
De gebruiker is er verantwoordelijk voor dat op de alternatieven die niet meer op het oog kunnen worden gecontroleerd een borgingstechniek aanwezig is, zodat bij controle via digitale informatie kan worden nagegaan of het betreffende alternatief op de juiste wijze heeft gewerkt. Dit betreft de sleepvoetbemester waarmee met water verdunde mest wordt uitgereden. Wat betreft bovengemiddelde beweiding van melk- en kalfkoeien in combinatie met het gebruik van de sleepvoetbemester zonder verdunning met water toe te passen, zal worden aangesloten op de bestaande certificering voor het leveren van weidemelk.
In de uitwerking van de regelgeving is het de bedoeling dat de producent of leverancier ervoor verantwoordelijk is dat, wanneer vereist, nieuw verkochte systemen voor bemesting technisch geborgd zijn. Per type van een machinebouwer moet deze borging, voordat het in de handel komt, getoetst zijn door een door de overheid aangewezen instantie. Voor bestaande systemen geldt dat de eigenaar ervoor verantwoordelijk is dat via een machinebouwer het bestaande systeem wordt voorzien van een technische borging die per machinebouwer is goedgekeurd door een door de overheid aangewezen instantie.
Kunt u aangeven welke voordelen deze nieuwe systemen hebben voor bemesten van bedrijven die de koeien weiden? Kunt u de onderzoeksresultaten daarover naar de Kamer sturen?
Het gebruik van de alternatieve bemestingssystemen wordt niet echt anders. Het enige dat verandert is dat er bij gebruik van de sleepvoetbemester water aan de mest moet worden toegevoegd en dat daarbij een borging nodig is om bij controle te kunnen vaststellen of de voorgeschreven verdunning met water is toegepast. Dit verschilt niet wezenlijk voor de toepassing op bedrijven die wel en niet weiden. Voor het systeem van bovengemiddelde beweiding dient er bovengemiddeld geweid te worden om tot voldoende reductie van ammoniakemissie te komen. Ik heb onlangs een advies aan de CDM gevraagd en ontvangen over het minimale aantal weide-uren dat nodig is om de sleepvoetbemester met onverdunde mest bij bovengemiddelde beweiding te mogen gebruiken (zie bijlage)4. Een daarbij gestelde voorwaarde, in lijn met wat in de Overeenkomst generieke maatregelen staat, is dat de ammoniakemissie op bedrijfsniveau minstens gelijk moet zijn aan een bedrijfssituatie waar de melk- en kalfkoeien 720 uren weidegang per jaar hebben en alle drijfmest emissiearm wordt aangewend (dat is met een systeem waarbij de ammoniakemissie gelijk is aan die van een zodenbemester). Om de sleepvoetbemester toe te passen waarbij alle drijfmest onverdund wordt uitgereden, zijn er gemiddeld 4.200 weide-uren nodig om aan deze voorwaarde te voldoen. Dat wordt lager naarmate een groter aandeel met een emissiearm systeem wordt uitgereden: bij 60% emissiearm zijn 2450 weide-uren nodig.
Welke afwegingen liggen ten grondslag aan de beslissing een uitzondering te maken voor de sleepvoetbemester met sleepslangsysteem aangezien aan deze uitzondering ook nadelen kleven (zo is voor dit systeem veel extra water nodig en zware machines die soms ook bij natte weersomstandigheden over het land moeten rijden)? Bent u bereid deze onderbouwing met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?2
Ik ben niet van plan in de regelgeving een uitzondering te maken voor de noodzakelijke borgingstechniek in het slangaanvoersysteem waarbij een sleepvoetbemester als bemestingselement wordt gebruikt. Elk systeem dat in combinatie met een dergelijk bemestingselement wordt gebruikt en water moet gebruiken voor verdunning zal bij controle door middel van borgingstechniek moeten kunnen aantonen dat op de juiste wijze de verdunning is toegepast. Het slangaanvoersysteem met sleepvoetbemester heeft ten opzichte van het systeem waarbij een tankwagen met daarachter een sleepvoetbemester of waarbij een zodenbemester wordt toegepast als voordeel dat er minder trekkracht nodig is.
Klopt het dat aan alternatieven de eis gesteld wordt dat de mest na toedienen niet meer zichtbaar mag zijn? Zo ja, wat is hiervan de onderbouwing?
Nee, dat is niet juist. Bij op het oog controleerbare systemen moet de mest in sleufjes of kuiltjes van maximaal 5 cm breed liggen waarbij de mest niet over de rand komt. Bij systemen waarbij verdunning met water wordt toegepast, moet de mest in strookjes van maximaal 10 cm breed op de grond worden gelegd; in de rijen is er daarbij een minimale afstand van 15 cm (hart-op-hart).
Het bericht ‘Ernstig dierenleed vastgelegd bij nertsentransport vanuit Nederland’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Ernstig dierenleed vastgelegd bij nertsentransport vanuit Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beelden van het nertsentransport?
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de draadgazen kooitjes op elkaar zijn gestapeld met slechts een stukje papier tussen iedere kooi om de urine en ontlasting tegen te houden?
Hoe beoordeelt u het feit dat nertsen konden ontsnappen uit de kooien tijdens het transport?
Hoe beoordeelt u het feit dat de nertsen tijdens het hele transport moesten blijven staan in de scheve, deels verticaal gestapelde kooien?
Kunt u de geconstateerde overtredingen op de Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer bevestigen?2
Welke maatregelen bent u of zijn uw collega’s van de Poolse of Duitse autoriteiten voornemens te ondernemen tegen deze Nederlandse nertsentransporteur?
Volgens de door Eyes on Animals aangeleverde gegevens betrof het hier geen Nederlandse transportonderneming, maar een in Polen geregistreerde transportonderneming met in Polen geregistreerde transportmiddelen.
Als het gaat om overtredingen op Pools grondgebied dan is het aan de Poolse autoriteit om hier handhavend op te treden. Uit navraag bij de Poolse inspectie is gebleken dat zij momenteel een officiële reactie voorbereidt.
De Duitse inspectie laat desgevraagd weten geen actie te ondernemen, omdat Duitsland in dit geval slechts doorvoerland was en de constateringen niet op Duits grondgebied plaatsvonden.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vijf jaar controles uitgevoerd op nertsentransporten? Wat zijn hierbij de bevindingen geweest? Indien er geen controles hebben plaatsgevonden, wat is hiervoor de reden?
In het geval van nertsen is er geen exportkeuring verplicht. Controles op het vervoer van nertsen kunnen vallen binnen de door de NVWA uitgevoerde risicogerichte controles op diertransporten. Dit kunnen welzijnsrisico’s zijn, maar ook risico’s ten aanzien van de insleep van dierziektes.
De afgelopen 5 jaar hebben op transporten van nertsen geen controles plaatsgevonden, omdat er geen aanwijzingen waren dat deze noodzakelijk waren op basis van geïdentificeerde risico’s. Wel hebben controles op nertsenhouderijen plaatsgevonden. De NVWA gebruikt dit soort signalen in haar risicogericht toezicht, in dit geval in het toezicht op het vervoer van nertsen.
Hoe worden de controles op het naleven van de regels voor het welzijn van de dieren tijdens het transport en de regels voor de hygiëne van de veewagen uitgevoerd als er voor deze transporten geen aanmeldplicht is voor het overheidssysteem Trade Control and Expert System (TRACES)?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot acht u de kans dat overtredingen bij nertsentransporten op deze wijze aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat effectieve handhaving alleen mogelijk is indien transporten vooraf worden aangemeld? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. Het verplicht aanmelden en controleren voor bepaalde diersoorten is onderdeel van Europese regelgeving waaraan Nederland zich dient te conformeren. Daarnaast is het zo dat de NVWA haar toezichtstaken, waar geen voorgeschreven controles bestaan, kennisgedreven en risicogericht organiseert. Deze strategie is er op gericht de controles zo effectief en efficiënt mogelijk in te richten en ook gericht op de grootste risico’s. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 8 t/m 10 zal de NVWA dit signaal benutten om haar toezicht, waar nodig, aan te scherpen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nertsen vanuit Nederland naar andere landen worden getransporteerd om daar de pelshouderij uit te breiden, terwijl deze bedrijfstak in Nederland binnen enkele jaren verboden is? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op het exporteren van nertsen?
Bij het in de nertsensector toegepaste houderijsysteem verblijven de nertsen gedurende hun hele leven inclusief het moment van pelzen op hetzelfde bedrijf/locatie. Vervoer van dieren vindt slechts incidenteel plaats, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van nieuw fokmateriaal. Ook kan sprake zijn van (eenmalig) vervoer van Nederlands fokmateriaal in het geval van verplaatsing van een houderij naar het buitenland, maar ik verwacht hiervan geen grote effecten. Ik zie daarom geen aanleiding om beperkingen op te leggen aan het vervoer van nertsen.
Deelt u de mening dat nertsentransporten vanuit Nederland (zolang ze nog plaatsvinden), net als andere lange afstandstransporten, voor vertrek gecontroleerd moeten worden door de NVWA? Zo nee, op welke wijze wordt voorkomen dat ondeugdelijke trucks de weg op gaan en de nertsen onnodig lijden, zoals te zien is in deze beelden?
De door de NVWA uitgevoerde controles voor vertrek zijn gebaseerd op Europese regelgeving die op dit moment niet voorschrijft dat dit bij nertsen plaatsvindt. Ik zal dit signaal ook onder de aandacht van de sector brengen. De sector heeft hier ook een eigen verantwoordelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg NVWA op 14 juni 2018?
Het is helaas niet gelukt de vragen voor het Algemeen Overleg NVWA te beantwoorden.
Het bericht 'RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden' |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf haar pachters maant om de pachtnota’s voor 1 juni 2018 (pachtperiode 1-11-2017 tot en met 30-04-2018) te betalen, terwijl deze nota’s foutief zijn, want gebaseerd op oude percentages nu de pachtverlagingen immers per 1 juli 2017 zijn bijgesteld?
Wat vindt u van de situatie dat pachters met een niet-bijgestelde pachtrekening een fors hoger bedrag moeten betalen zoals bijvoorbeeld in het Zuidwestelijk akkerbouwgebied waar het verschil kan oplopen tot 23%?
Deelt u de mening dat de normen niet voor niets naar beneden zijn bijgesteld, o.a. naar aanleiding van het bedrijfsresultaat, en dat pachters het recht hebben op een nieuwe nota en dus geen nota's gebaseerd op verkeerde berekeningen hoeven te betalen?
Kunt u garanderen en, of voorkomen, dat pachters door dit beleid niet in liquiditeitsproblemen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u waar nodig alternatieve financiering aanbieden totdat de juiste nota’s verstuurd zijn?
Kunt u toezeggen dat pachters die een foutieve nota hebben gehad geen automatisch gegenereerde vervolgoproepen krijgen?
Ja.
Bent u bereid om de aangekondigde invorderingsacties stop te zetten en de pachters die de pachtsom al betaald hebben zo spoedig mogelijk het teveel betaalde bedrag met rente terug te storten? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de brief van 30 mei aan de pachters is aangegeven dat indien zij een automatische herinnering tot betaling van de factuur hebben ontvangen, zij deze herinnering als niet verstuurd kunnen beschouwen. De te veel betaalde bedragen worden inclusief wettelijke rente teruggestort.
Het artikel ‘Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat commerciële bevissing alleen plaats mag vinden in gebieden waar de biologische draagkracht van het gebied dit toelaat?
Een duurzame visserij die doelmatig is en in evenwicht is met de natuurwaarden van een gebied vormt de basis van het visserijbeleid. De hiervoor noodzakelijke waarborgen zijn opgenomen in de Visserijwet en de Wet Natuurbescherming (Wnb).
Waren de vergunningen die uitgegeven waren voor het commercieel bevissen van het Haringvliet vóór de uitvoering van het Kierbesluit in overeenstemming met de Natura2000-doelstellingen voor wat betreft de visbestanden? Zo ja, op basis van welk onderzoek of welke onderzoeken werd dit geconcludeerd?
Vergunning-uitgifte op het Haringvliet, maar ook voor de visserij aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen, heeft altijd plaatsgevonden conform de afwegingen die hier in de Visserijwet en in de Wet Natuurbescherming aan ten grondslag liggen. Bij het opstellen van het beheerplan Natura-2000 voor de Voordelta in 2008, en bij de actualisatie hiervan in 2016, is de impact van de verschillende visserijvormen op Natura-2000 doelstellingen beoordeeld.
Voor een aantal visserijvormen in de Voordelta is hierbij bepaald dat deze Wnb-vergunningplichtig zijn, waarbij voor vergunningafgifte steeds wordt beoordeeld of deze visserijvormen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura-2000 instandhoudings-doelstellingen (kottervisserij, garnalenvisserij, schelpdiervisserij). Voor de overige (meer kleinschalige) vormen van visserij, die meer in de directe omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden, is vastgesteld dat deze niet een zodanige impact hebben dat een Wnb-vergunningplicht noodzakelijk is. De voorwaarden waaronder deze visserijen kunnen plaatsvinden zijn opgenomen in het Natura-2000 beheerplan voor de Voordelta.
Van belang hierbij zijn ook de instandhoudingsdoelstellingen zoals die voor de verschillende trekvissoorten zijn geformuleerd. Naar de relatie tussen deze trekvissoorten en visserij is in 20081 onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de verschillende visserijvormen, op onder meer deze locatie, slechts een beperkte invloed lijken te hebben op de migrerende vissoorten. Hierover is uw Kamer destijds geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 155).
Volgt u de redenering dat met het Kierbesluit de biotoop rondom het Haringvliet aan verandering onderhevig kan zijn en dat daarmee de biologische draagkracht van het gebied rondom de Haringvlietdam, alsmede het gebied dat iets stroomopwaarts ligt, eveneens aan verandering onderhevig zullen zijn?
Met het in werking treden van het Kierbesluit bij de Haringvlietsluizen zullen de vismigratie-mogelijkheden ter plaatse verbeteren. Dit zal zonder twijfel leiden tot veranderingen in de visstand en een verbetering van de trekmogelijkheden voor migrerende vissoorten als zalm en zeeforel. Dit maakt ook de vraag actueel of, en zo ja in hoeverre, visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen van invloed kan zijn op de verwachte positieve effecten van de Kier op de visstand. Uit het eerdere onderzoek in 2008 bleek destijds dat de impact van de verschillende visserijvormen op trekvissen beperkt is. Echter, gelet op alle veranderingen die met de openstelling van de Kier aan de orde zijn heb ik samen met de Minister van IenW besloten om dit onderzoek te herhalen en te actualiseren. Het onderzoek loopt op dit moment en zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer op dat moment informeren.
Volgt u de redenering dat, gegeven deze veranderingen, commerciële visserij in het Haringvliet alleen plaats zou mogen vinden na gedegen onderzoek naar de effecten die de commerciële visserij op deze veranderende visbestanden heeft of zou hebben?
Op dit moment zijn reeds verschillende maatregelen met betrekking tot de visserij bij de Haringvlietsluizen van toepassing. Aan de binnenzijde (zoetwaterkant) van de sluizen vindt al enige jaren helemaal geen visserij meer plaats. Aan de buitenzijde van de sluizen geldt een zone van 250m met een vaarverbod, waarin alle vormen van visserij verboden zijn, en een zone van 500m waarin alle vistuigen verboden zijn waarmee aal en wolhandkrab gevangen kunnen worden. Bovendien dient iedere trekvis die eventueel toch in de netten of aan de hengel wordt gevangen, onmiddellijk in hetzelfde water te worden teruggezet.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4 heeft eerder reeds uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Op dit moment wordt, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, een geactualiseerd onderzoek uitgevoerd.
Hoe garandeert u, zowel in het algemeen als specifiek bij het Haringvliet, dat bij grote investeringen ten behoeve van vismigratie het beleid rondom visvangst vanaf de start van het investeringstraject al wordt afgestemd op het doel waarvoor de investering wordt gedaan, zijnde een gezonde visstand?
Op de situatie rond de Haringvliet en de Kier ben ik in bovenstaande ingegaan. Meer ten algemene vind ik het van belang dat bij (toekomstige) waterstaatkundige projecten nadrukkelijker op voorhand wordt stilgestaan bij de effecten op de visserij van de geplande ingreep. Dit geldt voor de aanleg van vismigratievoorzieningen, maar ook voor andersoortige projecten die een mogelijke beperking voor de visserij kunnen opleveren. Dit betekent dat, daar waar projecten consequenties hebben voor visserijvergunningen, vanaf de start rekening gehouden wordt met de visserij en dat de initiatiefnemer ook de consequenties voor de visserij voor haar rekening neemt. De visserij maakt daarmee een integraal onderdeel uit van de afwegingen, planning en financiering van waterstaatkundige en infrastructurele projecten.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf onderhoud agrarische gebouwen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er situaties zijn waar het onderhoud de afgelopen tien jaar (vanaf 2008) heel summier heeft plaatsgevonden en groot onderhoud is uitgebleven?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in totaal 164 hoeven in beheer die in pacht zijn uitgegeven. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Als daar gebreken aan zijn, worden deze hersteld. Het Rijksvastgoedbedrijf dient hier als goed «huismeester» op te treden richting de pachters.
Omdat er een achterstand is in het onderhoud van agrarische gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 14 september 2017 alle pachters van agrarische gebouwen per brief gemeld dat zij melding kunnen maken van storingen en problemen op een landelijk storingsnummer. Ook zijn de pachters in deze brief geïnformeerd over de inspectie die het Rijksvastgoedbedrijf in 2018 gaat uitvoeren bij alle agrarische gebouwen en dat hiervoor een aanbesteding wordt gestart.
Inmiddels is de aanbesteding afgerond en zijn de pachters op 28 mei 2018 geïnformeerd over de inspecties voor het beheer en onderhoud en de daarbij behorende planning. De planning is dat alle inspecties in 2018 worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de inspecties wordt per hoeve een onderhoudsplan opgesteld. De kosten van dit onderhoud komen voor rekening van het Rijksvastgoedbedrijf. Zodra alle inspecties zijn afgerond, is meer bekend over het benodigde onderhoudsbudget. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de beschikking over een jaarlijks onderhoudsbudget.
Bent u op de hoogte van het feit dat als reden wordt aangeven dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om groot onderhoud uit te voeren? Is er in deze gevallen ook gekeken of groot onderhoud nodig is? Zo ja, aan de hand van welke richtlijn is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische gebouwen, aan de hand van een overzicht van bijvoorbeeld de aantallen pachters per provincie, in eigendom en beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf?
In onderstaand schema is per provincie/polder aangegeven hoeveel hoeven het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft.
Drenthe
4
Gelderland
2
Noord Brabant
8
Noordoostpolder
98
Oostelijk Flevoland
25
Wieringermeer
19
Zeeland
4
Zuid Flevoland
4
Wat is de reden waarom het Rijksvastgoedbedrijf deze agrarische panden niet verkoopt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Heeft u een (financiële) analyse gemaakt wat de voordelen en nadelen zijn van verkoop van panden versus het in eigendom houden van agrarische panden? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert voor elke pachter hetzelfde beleid. De hoofdregel is dat het Rijksvastgoedbedrijf geen agrarische (bedrijfs-) panden, losse grond of erven verkoopt aan pachters. De verkoop van een erf was alleen mogelijk als het ging om een niet-strategisch erf en de pachter een verzoek indiende voor een bedrijfsinvestering en deze investering te groot was in verhouding tot het areaal dat werd gepacht bij het Rijksvastgoedbedrijf. Gelet op de roep om meer transparantie in het verkoopproces is met de inwerkingtreding van de Regeling beheer onroerende zaken 2017 de voorkeurspositie voor de zittende en naastgelegen pachter aangepast. Om die reden worden op dit moment geen erven onderhands verkocht aan pachters. Wel ben ik aan het onderzoeken in hoeverre het agrarisch grondbeleid van het Rijksvastgoedbedrijf kan bijdragen aan een duurzame bedrijfsvoering van pachters.
Kunt u uitgebreid omschrijven of het waar is dat er in de Noordoostpolder pachters zijn die de agrarische bedrijfspanden wel kunnen kopen en pachters die de agrarische bedrijfspanden niet kunnen kopen? Is het waar dat er onderscheid gemaakt wordt in het feit of pachters een of meerdere bedrijven voeren op een erf? Zo ja, wat zijn de beleidsuitgangspunten om dit zo te doen? Zo nee, waar komt deze onduidelijkheid dan vandaan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het Rijksvastgoedbedrijf als een goed «huismeester» voor de gebouwen moeten zorgen en hierover op een duidelijke en eenduidige manier naar alle pachters moet communiceren? Zo ja, op welke manier vindt de communicatie plaats? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf heeft gecommuniceerd naar pachters dat er een inventarisatie zal plaatsvinden wat er aan groot onderhoud moet plaatsvinden en dat er een Europese aanbesteding gaat plaatsvinden voor het groot onderhoud? Wanneer heeft het Rijksvastgoedbedrijf hierover gecommuniceerd met de pachters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken van de inventarisatie van (groot) onderhoud van de agrarische bedrijfspanden?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke minimale voorwaarden dient een agrarische bedrijfspand naar de mening van het Rijksvastgoedbedrijf te voldoen?
Een agrarisch bedrijfspand dient te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving. De artikelen 7:336–7:339 en 7:351 voor verpachte hoeven zijn relevant. Voor erfverpachte gebouwen verwijs ik naar artikel 5:96. In deze artikelen staan de verplichtingen van de verpachter.
Is het u bekend of er belemmeringen worden ervaren in de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven waarbij pachters gebouwen pachten van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het is mij niet bekend dat er belemmeringen in de bedrijfsvoering zijn vanwege achterstallig onderhoud. Zie verder vraag 2, 3, 7, 8 en 9.
Ongezonde voedingsproducten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Producten van Unilever minder gezond dan bedrijf zelf zegt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de samenleving, en in het bijzonder voor de volksgezondheid, dat naar de maatstaven van de Access to Nutrition Index (ATNI) minder dan een derde van alle producten van grote voedingsmiddelenbedrijven gezond te noemen is? Zo nee, waarom niet?
De ranglijst laat zien hoe de 22 grootste voedingsmiddelenbedrijven (wereldwijd) scoren op diverse voeding en gezondheid gerelateerde thema’s. De Access to Nutrition Index (ATNI) heeft als uitgangspunt dat voedingsmiddelenbedrijven kunnen bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende gezonde voeding. Maar ook een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van voedingsproblemen als ondervoeding of overgewicht. Het is inderdaad jammer dat minder dan een derde van alle producten van deze 22 grote voedingsmiddelenbedrijven naar de maatstaven van de Access to Nutrition Foundation gezond te noemen is.
Deelt u de constatering van de ATNI dat de meeste bedrijven, ondanks enige verbeteringen, nog veel te weinig doen om het voedingsaanbod gezonder te maken? Zo nee, waarom niet?
Een groot deel van de 22 grote voedingsmiddelenbedrijven zet zich in Nederland al enige tijd in om het voedingsaanbod onder andere qua samenstelling te verbeteren. In mijn brief van 23 december 2017 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 288) heb ik aangegeven dat er zichtbare stappen zijn gezet, maar het is de vraag of de gestelde ambities in het Akkoord verbetering productsamenstelling worden gehaald. Ik heb daarbij aangegeven dat alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, er de schouders onder moeten zetten om de ambities voor 2020 te halen. Bij een gezonder voedingsaanbod speelt niet alleen de samenstelling van voedingsmiddelen (zout, verzadigd vet, calorieën) een rol, ook de presentatie, keuzemogelijkheden, keuzemomenten en leefomgeving horen daar bij. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling van een beter voedingsaanbod in den brede.
Bent u van mening dat op de voedingsmiddelenbedrijven een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid rust om het voedingsaanbod minder ongezond te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat voedingsmiddelenbedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben bij te dragen aan een gezond voedingsaanbod en de consument daarbij van de juiste informatie te voorzien zodat de consument een bewuste keuze kan maken.
Samengestelde producten als frisdrank, koek, snacks, soep en dergelijke die de grote bedrijven in de ATNI voornamelijk produceren, kunnen qua zout, verzadigd vet, suiker en portiegrootte een stuk gezonder, maar het zullen voedingsmiddelen blijven die met mate geconsumeerd moeten worden. Voor een gezond voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf zullen consumenten zich meer moeten richten op andere producten zoals verse groenten en fruit.
Bent u bereid voedingsmiddelenbedrijven te prikkelen om meer vaart te maken in het gezonder maken van het voedingsaanbod? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke (aanvullende) instrumenten gaat u hiervoor inzetten en welke maatregelen gaat u treffen?
Ja, zie antwoord op vraag 3. Alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, zullen er de schouders onder moeten zetten om het voedingsaanbod te verbeteren. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling in een verbeterd voedingsaanbod. Hierover kan ik u in het najaar nader informeren.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het algemeen overleg Voedsel?
Ja.
Het bericht “Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor” |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor»1?
Ja.
Deelt u de analyse van hoogleraar Van der Sluijs dat het toelatingssysteem voor gewasbeschermingsmiddelen niet onafhankelijk is ingericht en dat dit in het voordeel werkt van grote fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, hoe wijkt uw standpunt af van de analyse van de hoogleraar?
Nee, ik deel deze analyses niet.
De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen voldoet. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier onderzoeken bevat die zijn uitgevoerd door laboratoria, die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Hierbij zijn ook eisen opgenomen voor de gestandaardiseerde proefopzet van onderzoeken.
De ingediende onderzoeken worden kritisch bekeken door de rapporterend lidstaat en European Food Safety Authority (EFSA). Dit kan – als de kwaliteit onvoldoende is – leiden tot het afkeuren van een onderzoek. Dit is niet ongebruikelijk. De bevindingen van het rapporterend lidstaat en de EFSA worden vervolgens kritisch bekeken door de overige lidstaten.
Bovendien worden in de Europese (her)beoordeling van werkzame stoffen ook alle relevante beschikbare wetenschappelijke publicaties beschouwd.
Bij de verschillende (her)beoordelingen van de neonicotinoïden op Europees niveau zijn ook de wetenschappelijke publicaties van hoogleraar Van der Sluijs meegenomen.
Deelt u de analyse dat de «Good Laboratory Practice»-standaard er in de praktijk toe leidt dat onderzoeken van onafhankelijke academische laboratoria niet meegewogen hoeven te worden in toelatingsprocedures?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een herziening van de toelatingsprocedures te bepleiten op Europees niveau en daarin de zorgen zoals genoemd in voorgaande vragen mee te nemen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar – gezien mijn antwoord op de vragen 2 en 3 – niet toe bereid.
Overigens raakt dit aan de Europese besluitvorming over een voorstel van de Europese Commissie getiteld «wijziging Verordening Algemene Levensmiddelenwetgeving & onderliggende sectorale wetgeving i.v.m. de risicobeoordelingssystematiek». Dit voorstel betreft aanpassingen in het model van de risicobeoordeling door de EFSA.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 25 mei 2018 het BNC-fiche gestuurd over dit voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2567).
Bent u bereid om vooruitlopend op een Europese herziening, de Nederlandse toelatingsprocedures van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) onafhankelijker in te richten en daarover in gesprek te gaan met onder andere onafhankelijke, academische laboratoria? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Kweekvlees is er! Maar we mogen het niet proeven’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kweekvlees is er! Maar we mogen het niet proeven»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken rond de toelating van kweekvlees op de consumentenmarkt onder de Europese «novel food»-wetgeving?
Volgens de Nieuwe Voedingsmiddelen Verordening (2015/2283), moet voordat nieuwe voedingsmiddelen op de Europese markt worden gebracht, de veiligheid van deze voedingsmiddelen worden vastgesteld. Ook voor kweekvlees betekent dit dat eerst de veiligheid van dit product moet worden aangetoond. De betreffende ondernemer moet de resultaten van dit onderzoek laten beoordelen door de Europese voedselveiligheidsautoriteit, de EFSA. Na het oordeel van EFSA over de voedselveiligheid stemmen de EU lidstaten vervolgens over een mogelijke toelating voor de gehele Europese markt. Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen worden opgenomen in de zogenaamde «Unielijst».
Bovengenoemd proces is uitgelegd op de website van de Europese Commissie (https://ec.europa.eu/food/safety/novel_food_en).
Kweekvlees is op dit moment niet toegelaten als nieuw voedingsmiddel op de Europese markt en is niet opgenomen in de Unielijst. Er is op dit moment nog geen aanvraag gedaan voor toelating van kweekvlees in het kader van de nieuwe voedingsmiddelen verordening.
Welke inspanningen worden door de Nederlandse overheid in dit Europese verband geleverd om de toelating van kweekvlees te versnellen?
De toelatingsprocedure voor nieuwe voedingsmiddelen en de benodigde informatie om een veiligheidsdossier op te stellen staan beschreven in de Europese regelgeving. De snelheid van afhandeling van een toelating wordt in eerste instantie bepaald door de kwaliteit en volledigheid van het door de aanvrager ingediende veiligheidsdossier.
De EFSA voert de risicobeoordeling uit, binnen de bestaande kaders van onafhankelijkheid en transparantie die de regelgeving biedt. De mogelijkheden om een versnelling aan te brengen in deze procedure is zeer beperkt. In het proces van aanvragen bij EFSA worden alle afzonderlijke dossiers achtereenvolgens behandeld. Dit wordt uitgevoerd op basis van binnenkomst.
Nadat EFSA een uitspraak heeft gedaan over de veiligheid beslissen de lidstaten over een mogelijke toelating. De snelheid van besluitvorming hangt af van de duidelijkheid van de uitspraak van EFSA en de snelheid van het besluitvormingsproces dat daar op volgt.
Is de goedkeuring van kweekvlees volgens de «novel food»-wetgeving de enige overgebleven juridische horde die genomen dient te worden voordat kweekvlees voor de consumentenmarkt geproduceerd kan worden? Zo nee, welke juridische barrières zijn er nog meer en wat is de stand van zaken rond deze barrières?
Naast de toelating als nieuw voedingsmiddel moet de ondernemer die kweekvlees produceert en vermarkt voldoen aan de andere algemene bepalingen voor voedselveiligheid die zijn opgenomen in onder andere de Algemene Levensmiddelen Verordening ((EG)178/2002). Deze wetgeving geldt voor alle voedselproducenten. Er is geen sprake van een juridische horde of barrière.
Wanneer denkt u de wettelijke belemmeringen ten aanzien van kweekvlees te hebben weggenomen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw visie op de ontstane verontwaardiging rond het verzegelen van de pakketten kweekvlees door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ik ondersteun het optreden van de NVWA in deze. De NVWA is toezichthouder op het gebied van voedselveiligheid en heeft conform haar wettelijke taak opgetreden en haar interventiebeleid toegepast. In dit geval constateerde de NVWA dat een niet toegelaten voedingsmiddel werd verhandeld. Met het oog op de voedselveiligheid heeft de NVWA ingegrepen en er voor gezorgd dat het kweekvlees niet in de handel wordt gebracht.
De internetconsultatie Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) die sinds 1 mei 2018 ter consultatie voorligt?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen wat de (financiële) gevolgen zijn voor bijvoorbeeld fabrikanten van luchtwassers en de primaire sector wanneer voorliggende wijziging daadwerkelijk doorgevoerd wordt? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de gevolgen voor alle betrokkenen?
De wijziging beoogt de daadwerkelijke prestaties van luchtwassers tot uitdrukking te brengen in de regelgeving. Dat betekent dat combi-luchtwassers voor het reduceren van geur geen meerwaarde hebben ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor omwonenden betekent dit dat voor nieuwe vergunningen met de voorgestelde wijziging van de regelgeving de op basis van de vergunning toegestane geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Voor bestaande bedrijven met een combi-luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt, verandert er met deze voorgenomen wijziging van de Rgv niets. De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven, en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning. Dit geldt ook voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Bij nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven, zowel voor activiteiten waarvoor een vergunning nodig is als waarvoor een melding volstaat, heeft de beschreven aanpassing tot gevolg dat voor een aantal luchtwassers (combi-luchtwassers) met de lagere geurreductiepercentages moet worden gerekend.
De voorgestelde aanpassing van de geurreductiepercentages voor combi-luchtwassers zal voor bedrijven waar deze wassers zijn toegepast geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren. Veehouders kunnen, ook met de nieuwe reductiepercentages, op hun bestaande locaties uitbreiden en zich op nieuwe locaties vestigen zolang zij daarmee de geurnorm (voor belasting van omliggende woningen) van de Wgv of het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De aanpassing van de reductiepercentages zal er wel toe leiden dat in meer gevallen de berekende geurbelasting van de omliggende woningen boven de geurnorm komt te liggen. Volgens de Wgv en het Activiteitenbesluit geldt dan de zogenoemde 50% regel. Namelijk als in zo’n situatie op één of meerdere stallen binnen het bedrijf een techniek wordt toegepast die de geuremissie reduceert, dan kan de helft van deze geurwinst worden gebruikt voor uitbreiding. Dat geldt ook na de aanpassing van de reductiepercentages. De mogelijkheden voor uitbreiding zullen beperkter zijn, omdat het geurreducerend effect van de combi-luchtwasser lager is en er op dit moment geen effectievere geurreducerende maatregelen beschikbaar zijn.
Voor fabrikanten van combi-luchtwassers betekent het dat hun rendementen voor wat betreft geurreductie niet meer onderscheidend zijn ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor het bevoegd gezag betekent het dat het na het inwerkingtreden van de gewijzigde regelgeving vergunningen verleent waarbij de op basis van de vergunning veronderstelde geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Deelt u de mening dat het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen», waarop deze wijziging gebaseerd is, betwistbaar is en dat er veel onduidelijkheden zijn in dit rapport? Zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen om op basis van dit rapport nu al de wijziging ter consultatie voor te leggen? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom onderzoek niet betwistbaar is? Wilt u de antwoorden uitgebreid toelichten?
Er is wetenschappelijk aangetoond dat combi-luchtwassers in de praktijk veel minder goed presteren dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Om te voorkomen dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven nog langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld, pas ik de emissiefactoren aan.
Het doel van het onderzoek was om een representatief beeld te geven van de werking van luchtwassers in de praktijk. WUR geeft aan dat de steekproefomvang voldoende groot is om voor de betrokken regio’s te concluderen dat de hier onderzochte groep combi-luchtwassers onvoldoende presteert voor geur. Omdat in de onderzochte regio’s een groot deel van het landelijke totaal aan luchtwassers voorkomt, ligt het niet in de verwachting dat door eventuele regionale verschillen in bijvoorbeeld het handhavingsbeleid het gemiddelde landelijke beeld sterk afwijkt van deze steekproef.
De standaardfout van de gemiddelde geurreductie van de combi-luchtwassers bedraagt 5% geurverwijdering ten opzichte van de gemiddelde geurreductie van 40%. Dit is voldoende klein om statistisch onderbouwd te kunnen zeggen dat het in het WUR-onderzoek gevonden geurreductieniveau afwijkt van het in de huidige Rgv opgenomen niveau.2 Wat betreft de juiste werking van de luchtwassers geeft het WUR-onderzoek aan dat het wel voldoen aan de pH- en EC-normen3 voor zowel de geur- als ammoniakverwijdering niet leidde tot betere rendementen. Het onderzoek laat ook zien dat de rendementen van de enkelvoudige wassers correct zijn opgenomen in de regeling. Omdat het werkingsprincipe van enkelvoudige en combi-luchtwassers volgens WUR sterk op elkaar lijken, worden de rendementen van de combi-luchtwassers gelijkgesteld aan de enkelvoudige wassers.
Waarom heeft u niet gewacht met het ter consultatie leggen van de Regeling tot wijziging van de Rav en de Rgv nadat eerst de Kamervagen met kenmerk 2018Z06929 beantwoord zijn en nadat het rapport besproken is in het algemeen Overleg Leefomgeving op 7 juni 2018)?
De internetconsultatie van de voorgenomen wijziging is bedoeld om een volledig beeld te krijgen van de verschillende standpunten, zodat die meegenomen kunnen worden in de uiteindelijke besluitvorming die pas aan de orde is nadat hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld.
Kunt u beiden ingaan op het feit dat Kamervragen (nog) niet beantwoord zijn maar dat wel wordt doorgegaan met de gekozen route en daarmee de sector op achterstand gezet wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de verstrekkende gevolgen van deze maatregel, deelt u de mening dat het noodzakelijk is om eerst meer gedegen onderzoek te doen alvorens wordt overgegaan tot het wijzigen van de Regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u onderbouwd met onderzoek aangeven welke positieve gevolgen deze aanpassingen van de regeling zullen hebben? Kunt u daarbij de kosten-baten analyse overleggen? Zo nee, waarom neemt u dan dit besluit?
De positieve gevolgen zijn dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven niet langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Een kosten-batenanalyse is niet beschikbaar. Mijn voornemen is gebaseerd op het WUR-onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u beiden bevestigen dat u met de verschillende sectorpartijen in overleg bent getreden alvorens deze wijziging ter consultatie te hebben neergelegd? Zo ja, met welke partijen heeft u overleg gevoerd en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Ja. De uitkomsten van het WUR-onderzoek en de mogelijke gevolgen hiervan voor de regelgeving zijn besproken met de verschillende sectorpartijen (POV en fabrikanten van luchtwassers) voorafgaand aan de voorgestelde wijziging van de Rgv en de Rav en derhalve ook voor de consultatie. Voor een constructieve aanpak van de problematiek is goed overleg met betrokkenen onontbeerlijk. Dat overleg zal daarom uiteraard voortgezet worden.
Kunt u beiden bevestigen dat voorliggende wijziging van de Rav en Rgv van ingrijpende aard is? Zo ja, bent u beiden van plan om de betrokken bedrijven en/of personen tegemoet te komen? En zo ja, hoe wordt deze tegemoetkoming vormgegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal de voorgestelde aanpassing van de regelgeving voor bedrijven met combi-luchtwassers geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren, maar zullen wel de mogelijkheden tot uitbreiding worden beperkt. Voor lopende vergunningaanvragen zullen bevoegde gezagen van geval tot geval moeten bezien wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn. Dit is maatwerk.
Deelt u de mening dat de Regeling tot wijziging van de Rav en Rgv prematuur is? Zo nee, op basis van welke informatie is het niet prematuur? Zijn de b bereid om de consultatie van de Regeling in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Bent u beiden bereid geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamervragen beantwoord zijn, het rapport besproken is met de Kamer, er een inhoudelijk gesprek met de sector heeft plaatsgevonden over het onderzoek en de wijze hoe dit tot stand is gekomen en besproken is welk aanvullend onderzoek nodig is om de juiste informatie op tafel te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitgebreid ingaan op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker»?2 Onderschrijft u de conclusies uit het rapport? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat het ammoniakbeleid wordt bepaald door een foutief geplaatst meetstation? Kunt u een vergelijking maken richting het onderzoek «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen»? Kunt u de antwoorden op deze vragen uitgebreid toelichten? Kunt u uitsluiten dat in het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» foutief geplaatste meetstations invloed gehad hebben op de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met een separate reactie komen op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker».
De wijzen van het meten van geur en ammoniak zijn niet vergelijkbaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld ammoniak en fijnstof zijn er voor het meten van de geurbelasting geen meetpunten verspreid in het land. Bepaling van de geurbelasting op een geurgevoelig object zoals een woning is een modelmatige exercitie die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij. De geuremissiefactor per dier voor een combi-luchtwasser wordt berekend door de standaardgeuremissie per dier uit een stal (i.e. een historische meting) te verlagen met de in het onderzoek gemeten emissiereductie van de combi-luchtwassers in stallen. De geuremissie uit een stal is vervolgens deze geuremissiefactor per dier maal het aantal dieren in de stal. Tot slot wordt via een rekenkundig verspreidingsmodel de geurbelasting bij een geurgevoelig object zoals een woning bepaald.
Kunt u aangeven hoeveel meetpunten er zijn en waar de meetpunten staan waar het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» op gebaseerd is? Kunt u per meetstation de volgende vragen beantwoorden: a) aan welke voorwaarden moeten meetstations die bepalen of luchtwassers effectief zijn voldoen; b)welke afstand wordt gehanteerd tussen meetstation en bedrijf; c) voldoen de meetstations waar dit rapport op gebaseerd is aan deze voorwaarden; d)zo nee, waarom worden deze meetstations dan wel gebruikt? Mocht blijken dat meetstations niet aan alle voorwaarden voldoen, kunt u dan aangeven wat dit betekent voor de conclusies uit het rapport?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om deze vragen en Kamervragen met kenmerk 2018Z06929 te beantwoorden voor 1 juni 2018?
Ik beantwoord deze vragen voor het AO Leefomgeving, dat verplaatst is naar 4 juli.
Het bericht ‘Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd»?1
Ja.
Is bekend hoeveel gevallen van honden met de Ziekte van Carré in de afgelopen tien jaar zijn geconstateerd?
Voor hondenziekte, ook wel ziekte van Carré genoemd, is geen meldplicht. Het is niet bekend of hondenziekte in Nederland of in de Europese Unie (EU) de laatste jaren meer voorkomt bij honden. Hondenziekte is een ziekte die wijdverspreid in de wereld bij hond- en marterachtigen voorkomt en waarvoor vaccinatie goede bescherming biedt.
Kunt u aangeven of in andere Europese landen de genoemde ziekte voorkomt en of dit in de laatste jaren meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld van de lagere vaccinatiegraad bij honden, zoals beschreven in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen registratiesysteem voor vaccinaties voor honden in Nederland of de EU, hier is derhalve geen informatie over. Zoals gezegd biedt vaccinatie goede bescherming. Bij het achterwege laten van deze vaccinatie neemt het risico op de ziekte toe.
Herkent u het beeld dat zwerfhonden uit bijvoorbeeld Spanje en Roemenië beschikken over valse vaccinatieboekjes, wat kan leiden tot het niet inenten van honden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de vaccinatieboekjes van geadopteerde honden uit het buitenland gecontroleerd op echtheid en juistheid?
Honden uit andere EU-landen mogen Nederland binnenkomen mits voldaan wordt aan de regelgeving. De hond moet gechipt zijn, gevaccineerd zijn tegen hondsdolheid en moet worden vergezeld van een officieel Europees dierenpaspoort. Er is geen Europese vaccinatieplicht tegen hondenziekte. Het Europese dierenpaspoort mag alleen worden afgegeven door dierenartsen. Als in Nederland valse dierenpaspoorten worden geconstateerd wordt dit door dierenartsen gemeld bij de NVWA.
Ik roep bij dezen potentiële kopers van een hond uit het buitenland, bijvoorbeeld via een stichting, op zich goed te informeren over de genoemde eisen die gelden bij invoer en ook over de organisatie die de honden naar Nederland haalt. Onder andere bij het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren (LICG)2, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)3 en het Stray Animal Foundation Platform (SAFP)4 kunnen toekomstige eigenaren informatie vinden over het invoeren van huisdieren. Op de website van het LICG staat voor alle potentiële kopers van huisdieren informatie, zoals de puppy checklist5.
Wordt er op dit moment samengewerkt met andere Europese landen om te voorkomen dat niet ingeënte honden zonder al te veel problemen geadopteerd kunnen worden?
Vervoersbewegingen van dieren, waaronder honden, is een belangrijk gespreksonderwerp op de agenda van de Europese Commissie. We blijven hierover in gesprek.
Herkent u het beeld dat vossen een belangrijke verspreider zijn van genoemde ziekte? Zo nee, waarom niet?
Hondenziekte is een ziekte die zich ook kan manifesteren in wilde hond- en marterachtigen, waaronder de vos, de das, de steenmarter en de wasbeer. Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), het nationaal wildziekten centrum dat ziekten onder in het wild levende dieren in Nederland signaleert en onderzoekt, ziet geen verheffing van hondenziekte onder wild in Nederland. De Universiteit van Luik rapporteerde afgelopen jaar enkele gevallen van hondenziekte bij vossen, net als de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Er zijn geen directe aanwijzingen dat door deze vossen honden besmet zijn geraakt. Hondenziekte is ongevaarlijk voor de mens.
Bent u ervan op de hoogte dat als reden voor de gemakkelijke overdraagbaarheid van bovengenoemde ziekte phet niet mogen afschieten van vossen wordt genoemd, waardoor deze zich eerder in bewoond gebied laten zien? Deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is hondenziekte een ziekte die wijdverspreid in de wereld voorkomt en biedt vaccinatie van honden een goede bescherming.
Het bericht ‘Zorgen Staatsbosbeheer om veiligheid boswachters’ |
|
Arne Weverling (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zorgen Staatsbosbeheer om veiligheid boswachters»?1
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten er de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden rondom boswachters of andere groene buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s)? Zo nee, waarom niet?
Helaas worden boswachters regelmatig geconfronteerd met (de dreiging van) agressie en geweld. Dit is volstrekt onacceptabel. In deze situaties is het van groot belang dat de daders worden opgespoord en bestraft. Boswachters of andere groene boa’s moeten veilig hun werk kunnen doen. Over het totaal aantal incidenten van boswachters en boa’s zijn geen cijfers beschikbaar.
Dit komt omdat bij Staatsbosbeheer boswachters werken met verschillende takenpakketten. Voorheen konden in het incidentenregistratieprogramma alleen boswachters met een boa-bevoegdheid incidenten registreren. Andere boswachters konden dit niet. Inmiddels is er een nieuw registratieprogramma waarin iedere boswachter incidenten kan registreren. Dit brengt echter met zich mee dat oude cijfers inzake het aantal incidenten, niet representatief zijn voor het werkelijke aantal incidenten.
Specifiek bij Staatsbosbeheer zijn in 2017 ruim 70 meldingen van agressie en geweld binnengekomen, waarbij in twee gevallen sprake was van fysiek geweld. In 2018 betreft het tot medio mei 40 meldingen, waarbij er in drie gevallen sprake was van fysiek geweld.
Navraag bij diverse terrein beherende organisaties wijst uit dat nagenoeg elke organisatie ieder jaar ongeveer twee à drie keer te maken krijgt met een incident waarbij in meer of mindere mate sprake is van fysiek geweld.
In hoeveel gevallen was er sprake van fysiek geweld tegen boswachters of andere groene boa’s in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat u tegenover de wens van Staatsbosbeheer dat alle boswachters handboeien, een wapenstok en pepperspray krijgen?
De aanvraag van Staatsbosbeheer is op dit moment in behandeling. Ten aanzien van de aanvraag wordt advies ingewonnen bij politie en Openbaar Ministerie. Naar aanleiding van deze adviezen zal ik een standpunt innemen.
In hoeverre hebben boswachters en andere groene boa’s reeds beschikking over portofoons met toegang tot C2000?
Van alle bij de politie bekende gelieerde organisaties die groene boa’s, boswachters of toezichthouders in het groene domein in dienst hebben, beschikt het overgrote deel over C2000 middelen. Zo hebben alle boswachters met een boa-bevoegdheid bij Staatsbosbeheer reeds de beschikking over portofoons met toegang tot C2000. Een voorbeeld van een organisatie die nog geen beschikking heeft over C2000 middelen is het Brabants Landschap.
Hoe verlopen de gesprekken, inzake uw eerdere toezegging om met een gezamenlijk plan van aanpak te komen, rondom het verbeteren van de samenwerking van boswachters en andere groene boa’s enerzijds en de politie anderzijds? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan?
In april jl. heeft een ambtelijk werkbezoek plaatsgevonden vanuit de departementen van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Justitie en Veiligheid. De bevindingen worden op dit moment in gezamenlijkheid uitgewerkt. Ik verwacht u hierover samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de begrotingsbehandeling van onze departementen te kunnen informeren.
Bent u bereid om in samenhang met bovengenoemd plan van aanpak ook te onderzoeken hoe de veiligheid van boswachters en andere groene boa’s beter gewaarborgd kan worden?
Ja, de vraag hoe de veiligheid van boswachters en andere boa’s beter gewaarborgd kan worden zal bij het plan van aanpak worden betrokken.
De berichten dat dieraantallen in de veehouderijsector veelvuldig worden overschreden |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Kip ik heb je (niet)» en «Twijfel over juiste aantal «IPPC-veehouderijbedrijven» in Nederland»?1
Ja.
Wat vindt u er als verantwoordelijk bewindspersoon van dat bij maar liefst 36 procent van de 188 onderzochte bedrijven in de kippen- en varkenssector te veel dieren werden aangetroffen?
Veehouders dienen te ondernemen binnen het kader van de wet- en regelgeving, waaronder de op het bedrijf geregistreerde dierrechten. De NVWA houdt daarop toezicht. De dierrechten worden strafrechtelijk gehandhaafd. De controle op dierrechten wordt risicogebaseerd uitgevoerd door de NVWA. Deze risicogerichte inspecties hebben ook geleid tot het constateren van een aantal overtredingen. In 2017 zijn er 186 inspecties afgerond op de bedrijven die zijn gecontroleerd op dierrechten. Op 68 bedrijven is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan de beschikbare dierrechten en in 51 gevallen is er ook proces-verbaal opgemaakt. Deze cijfers kunnen niet worden geëxtrapoleerd, want er vindt al een risicogerichte keuze plaats voor het controleren van bedrijven.
Klopt het dat de overschrijdingen in andere sectoren nog forser zijn gezien de gemelde overschrijding van in totaal 42 procent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Nee. Genoemde cijfers hebben betrekking op de dierrechten voor varkens en pluimvee.
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gecontroleerd op de dieraantallen die door veehouderijbedrijven worden opgegeven?
Op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn ondernemers in een aantal grote veehouderijsectoren verplicht om een sluitende dierregistratie te voeren in een landelijke database. Iedere mutatie op bedrijfsniveau dient in het systeem verantwoord te worden. De registratiesystemen worden door private organisaties beheerd en gecontroleerd en door de NVWA steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de bedrijfsadministratie, al dan niet gepaard met een fysieke telling van het aantal dieren op het moment van controle. Afwijkingen kunnen tot sancties leiden.
Hoeveel fte's zijn voor dit taakgebied belast met de uitvoering en welk aantal bedrijven dienen zij hierop te controleren?
Inspecties dierrechten is onderdeel van een breder takenpakket van de NVWA-inspecteur. In totaal is in 2018 45 fte beschikbaar voor inspecties op het taakgebied meststoffen. Voor het aantal gecontroleerde bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Welke percentage van het aantal veehouderijen wordt jaarlijks onderzocht op de correctheid van de opgegeven dieraantallen?
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij gecontroleerd is op de dierrechten. Er zijn in 2017 9609 bedrijven met dierrechten geregistreerd. Het betreft dus ongeveer 2%.
Kunt u een overzicht geven van de controles die op dit punt zijn uitgevoerd in de laatste drie jaar en daarbij voor alle veehouderijvormen uitsplitsen hoeveel bedrijven op dit punt zijn gecontroleerd, welk soort overschrijdingen er (hoofdzakelijk) zijn gesignaleerd ten aanzien van dieraantallen en hoe vaak dit heeft geleid tot waarschuwingen, sancties of beboeting?
In 2015 zijn 155 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 65 bedrijven met pluimvee, 84 bedrijven met varkens en 6 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 109 bedrijven, 53 bedrijven met pluimvee en 56 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 75 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 46 keer voor overschrijding pluimveerecht en 29 keer voor varkensrecht.
In 2016 zijn 198 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 26 bedrijven met pluimvee, 167 bedrijven met varkens en 5 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 50 bedrijven waarvan 21 bedrijven met pluimvee, 28 bedrijven met varkens en 1 bedrijf met zowel varkens als pluimvee, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 38 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 20 keer voor overschrijding pluimveerecht en 17 keer voor varkensrecht en 1 keer voor zowel varkens- als pluimveerecht.
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 58 bedrijven met pluimvee, 125 bedrijven met varkens en 3 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 68 bedrijven waarvan 41 bedrijven met pluimvee en 27 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 51 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 35 keer voor overschrijding pluimveerecht en 16 keer voor varkensrecht.
Wat zeggen deze overschrijdingen volgens u over de waarde van de aangenomen ammoniakuitstoot van de Nederlandse veestapel? Deelt u de vrees van de leden van de SP-fractie dat de genoemde honderdtienduizend ton per jaar slechts een gissing is, aangezien de werkelijke cijfers kennelijk ontbreken of onvoldoende onderbouwd zijn?
De vraag van de leden van de SP-fractie heeft een nauwe relatie met de discussie over het verschil in de trends tussen berekende emissies en gemeten concentraties van ammoniak. Zoals u weet komt het RIVM eind dit jaar met een nadere duiding van dit verschil. Ik wil bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op deze rapportage van het RIVM.
Herkent u het beeld dat er bij de financiële recherche te weinig capaciteit is om onterecht verdiend geld terug te halen bij frauderende veehouderijen of bent u eventueel bereid om dit na te gaan bij de betreffende bewindspersoon van Justitie en Veiligheid?
De NVWA is de handhavende instantie in deze zaken. De NVWA voert zelf financiële onderzoeken uit en kan eventueel onterecht verdiend vermogen afpakken of beslag laten leggen.
Kunt u aangeven in hoeverre de stelling dat er twee keer zoveel IPPC-veehouderijbedrijven in Nederland zijn als door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt doorgegeven aan de Europese Commissie correct is?
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de Verordening Pollutant Release and Transfer Register (PRTR) (Kamerstuk 21 501–31, nr. 1102). Deze verordening beperkt zich tot vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven in Nederland met een bepaalde minimum omvang én met emissies boven een bepaalde drempelwaarde. Dit betreft vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven met meer dan 750 plaatsen voor zeugen, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens en 40.000 plaatsen voor pluimvee én met een uitstoot van meer dan 10.000 kilogram ammoniak per jaar, 50.000 kilogram fijnstof per jaar, 100.000 kilogram methaan per jaar of 10.000 kilogram lachgas per jaar. Hierbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk gehouden aantal dieren in een bepaald kalenderjaar.
Ik heb in die brief ook aangegeven dat een analyse plaats vond naar de mogelijke verschillen tussen de gegevens tussen RVO.nl en de gerapporteerde gegevens van het RIVM. Deze analyse heeft uitgewezen dat het RIVM per abuis te weinig vestigingen van Nederlandse varkens- en pluimveehouderijbedrijven heeft opgenomen in het register. Dit zal worden gecorrigeerd.
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd dat slechts een deel van alle veehouderijbedrijven in Nederland verplicht is om in het kader van de Verordening PRTR hun emissies door te geven aan RVO.nl. In de artikelen worden mogelijke verklaringen voor het verschil in aantallen bedrijven die RVO.nl aanschrijft in het kader van de Verordening PRTR en het aantal bedrijven in de provincies Noord-Brabant en Limburg genoemd. Het kan diercategorieën betreffen die niet voldoen aan de criteria van de Verordening PRTR en het kan vergunde dieraantallen betreffen in plaats van daadwerkelijk gehouden dieren.
Hoe verklaart u de aanzienlijke verschillen in de cijfers die hierover door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn verstrekt? Klopt het dat er alleen in al in de provincies Limburg en Noord-Brabant honderden bedrijven actief zijn die niet staan geregistreerd bij de RVO?
Zie antwoord vraag 10.
Acht u het zinvol dat provincies vergunningen in de Bestand Veehouderij Bedrijven op vrijwillige basis registreren?
Er zijn verschillende provincies die informatie uit vergunningen op vrijwillige basis registreren in een eigen openbaar provinciaal «bestand veehouderij bedrijven». Bij het berekenen van emissies in kader van het Programma Aanpak Stikstof ga ik uit van het daadwerkelijk aantal gehouden dieren in plaats van vergund aantal dieren. In het verleden heb ik spaarzaam gebruik gemaakt van de bestanden ter aanvulling van het bestand wat gebruikt wordt om de emissies te bepalen in het rekeninstrument AERIUS van het PAS.