De repatriëring van Nederlanders in Marokko in het licht van de pandemie |
|
Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is u bekend hoeveel Nederlanders momenteel nog in Marokko verblijven en terug willen naar Nederland?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregisteerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland. Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners. Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Ook werd een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd. In een enkel geval werd repatriëring mogelijk via een Europese partner.
De nog aanzienlijke groep gestrande reizigers en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Geeft Marokko redenen voor de voortdurende weigering Nederlanders naar Nederland terug te laten gaan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bilaterale druk oefent u uit op Marokko?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de situatie voor andere Europese landen met veel burgers in Marokko? Weigert Marokko ook hun burgers het recht op terugkeer?
Van andere Europese landen is bekend dat ook zij sinds de sluiting van het luchtruim alleen bij uitzondering toestemming krijgen van de Marokkaanse autoriteiten voor repatriëringsvluchten. Ook voor hen geldt dat zij zich hiertoe blijven inspannen en inmiddels in samenwerking met Marokko diverse vluchten hebben kunnen organiseren.
Heeft u over deze situatie contact gehad met uw Europese collega’s en wat was hun opstelling?
In de afgelopen weken is veelvuldig contact geweest met verschillende Europese partners op alle niveaus. Hierbij is door Europese partners en de EU consistent richting Marokko aangegeven dat repatriëring van EU burgers mogelijk moet zijn.
Bepleit u of wilt u bepleiten om in EU-verband Marokko financieel dan wel materieel te korten vanwege de weigering om alle Nederlanders naar huis te laten gaan, en welke steun ontvangt of voorziet u daarvoor?
Het kabinet overweegt voortdurend zorgvuldig welke stappen en contacten – zowel publiek, als achter de schermen – het meest opportuun en effectief zijn om repatriëring van in Marokko gestrande Nederlanders mogelijk te maken. Op dit moment verleent Marokko medewerking om de meest urgente gevallen te laten terugkeren.
Nederland blijft nauw samenwerken in Europees verband en benadrukt het belang van een consistente boodschap vanuit de EU richting Marokko om repatriëring van gestrande EU reizigers mogelijk te blijven maken.
Welke druk kan de Europese Unie meer uitoefenen dan zij nu doet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het in brand steken van C2000 masten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zendmast nummer 25 in brand, dit keer in het Limburgse Maasbree»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Is door deze of de vorige 24 branden in zendmasten het telefoonnetwerk uitgevallen waardoor hulpdiensten niet meer bereikbaar waren via 112? Zo ja, wat was de aard en de omvang van die storingen?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen.
In hoeverre bedreigen deze branden het functioneren van het C2000-netwerk? Is daar al sprake van uitval geweest?
De bereikbaarheid van de meldkamer zelf is voor zover bekend niet in het geding geweest, en ook de bereikbaarheid via vaste telefonie is niet verstoord. De impact van de branden is voor C2000 beperkt. In een gebied waar de C2000-dekking kwetsbaar is, bestaat er risico op langer durende dekkingsproblemen.
Wat wordt er gedaan om zendmasten te beschermen? Is dit gezien het feit dat er nog steeds branden plaatsvinden wel afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Landelijke Eenheid van de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is op dit moment te vroeg om in te gaan op specifieke beveiligingsmaatregelen.
Acht u het mogelijk en wenselijk om de 525 zendmasten voor C2000 met cameratoezicht te beschermen? Zo ja, hoe gaat u hier op korte termijn voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De C2000-masten zullen extra beveiligd worden. Vanuit veiligheidsoogpunt ga ik niet in op de specifieke beveiligingsmaatregelen. De maatregelen hebben zowel een preventieve als repressieve werking. De meest kritische masten zullen eerst beveiligd worden. Het kost naar verwachting ongeveer drie maanden om alle masten te beveiligen.
De productie van persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel en welke producenten in ons land zich bezighouden met de productie van persoonlijke beschermingsmiddelen bovenop dat wat door de combinatie AFPRO Filtertechniek, Auping en DSM wordt geproduceerd?1
Een algemeen overzicht van alle fabrikanten van beschermingsmiddelen in Nederland is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. In het kader van de COIVD-19 pandemie zijn er productieafspraken gemaakt voor z.g. FFP2 maskers met de bedrijven Koninklijke Auping, AFPRO Filters B.V. SION B.V. Daarnaast zijn contracten gesloten met drie fabrikanten over de productie van chirurgische mondmaskers van het type IIR. Ook zijn in de afgelopen weken opdrachten verleend aan fabrikanten van beschermingsbrillen en van face shields
Kunt u zeggen op hoeveel plaatsen in Nederland keuring en certificering kan plaatsvinden van mondmaskers (zowel FFP maskers volgens EN149 als chirurgische maskers volgens EN14683)?
Mondmaskers van het type FFP dienen in principe te voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, en voorzien te zijn van een CE-certificaat. Er zijn 2 notified bodies in Nederland die adembeschermingsmaskers (FFP) kunnen certificeren en een CE-certificaat kunnen afgeven. Dat zijn:
Vanwege de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de Europese eisen, is het tijdelijk ook toegestaan om producten zonder CE-markering, maar met een gelijkwaardig certificaat van buiten Europa op de markt te brengen, indien dit ten behoeve van zorgverleners is en in het kader van Covid-19. Leveranciers moeten via documentatie kunnen aantonen dat hun product een CE-certificaat heeft, of voldoet aan de eisen van dit gelijkwaardige certificaat van buiten Europa. Op dit moment is, naast twee notified bodies, er een bedrijf die in Nederland (gecertificeerd) kan toetsen of een mondmasker aan de norm voldoet, specifiek op het gebied van filterpenetratie, maar geen CE-certificaat kan afgeven (ProQares B.V.).
Daarnaast kunnen geïnteresseerde partijen zich ook melden bij DEKRA Certification B.V. in Nederland, om te bezien of Dekra hen kan doorverwijzen naar hun zusterbedrijf in Duitsland: DEKRA Testing and Certification GmbH. Deze Duitse notified body is aangewezen om hiervoor CE-certificaten af te geven, waarmee de mondmaskers alsnog op de Europese markt kunnen worden gebracht.
Chirurgische maskers zijn medische hulpmiddelen van een lage risicoklasse, die niet door een notified body beoordeeld hoeven worden. Fabrikanten van deze maskers moeten aan de hand van testrapporten wel aantonen dat ze aan de gestelde eisen voldoen om een CE-markering op hun product te kunnen zetten. Op dit moment zijn er geen bedrijven in Nederland geaccrediteerd voor het testen van de norm voor chirurgische mondmaskers (EN14683). In de EU mogen verschillende bedrijven deze testen uitvoeren. Daarnaast wordt gekeken of dit op termijn alsnog mogelijk gemaakt kan worden in Nederland. Voor nu betekent het dus dat de Nederlandse fabrikanten van chirurgische maskers naar bijvoorbeeld België of Oostenrijk moeten voor het testen ten behoeve van het verkrijgen van een CE-markering voor dit type mondneusmasker.
Klopt het dat er maar een beperkt aantal bedrijven in Europa geaccrediteerd is om maskers aan de EN149 norm te keuren? Klopt het dat dit in Nederland niet mogelijk is? Kunt u zeggen welke geaccrediteerde bedrijven bevoegd zijn om deze keuring en certificering uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het initiatief DSM/Auping/AFPRO al opdrachten had voordat de keuring en certificering van de maskers hadden plaatsgevonden en dat andere ondernemers die vergelijkbare initiatieven aan het opstarten zijn deze afnamegarantie niet krijgen zolang de producten nog niet gekeurd en gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn de afgelopen maanden ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Ik neem het besluit over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten. Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven. Voor beademingssystemen zijn afspraken gemaakt met een middelgrote fabrikant (DemCon).
Voor brillen is een opdracht geplaatst bij het MKB bedrijf Spark Design, voor gezichtsschermen bij een samenwerkingsverband van de bedrijven ReShape, PVI en 3D lab. Ook voor het maken van specifiek afname- en testmateriaal is gekozen voor een mix van bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Bij chirurgische mondmaskers is gekozen voor drie bedrijven die voorheen dit soort producten niet maakten, waaronder een bedrijf dat samenwerkt met een sociale werkplaats voor vluchtelingen in Arnhem (Mondmaskerfabriek), een productiebedrijf in Oost-Nederland en een onderneming opgericht vanuit de textielsector. Voor de productie van desinfectans zijn grondstoffen door Shell Nederland geleverd. Er is dus sprake van een mix van kleine, middelgrote en grote bedrijven die persoonlijke beschermingsmiddelen gaan produceren voor de Nederlands zorg.
Met alle geselecteerde proposities wordt een contract gesloten onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de benodigde CE-certificeringen voor persoonlijke beschermingsmiddelen of medische hulpmiddelen. Wanneer de producten niet voldoen aan de wettelijke eisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen, worden deze niet afgenomen en kan het contract worden ontbonden. Dat risico ligt bij de ondernemer en deze voorwaarde wordt bij alle initiatieven waarmee gesprekken worden gevoerd, gesteld. Waar nodig wordt wel advies gegeven over de te volgen procedures. Geen van de geselecteerde bedrijven was voorheen actief in- noch gecertificeerd voor de productie van medische mondneusmaskers. Wanneer een van de ondernemers onverhoopt en ondanks alle goede inzet er toch niet in slaagt om een CE-certificering te behalen, dan kan het zijn dat de overheid – afhankelijk van de specifieke situatie – mogelijk een deel van eventuele voorfinanciering of aanbetalingen niet terugbetaald krijgt die dat bedrijf gebruikt heeft voor de aankoop van machines, grondstoffen en/of het testproces. In die zin is er sprake van een gedeeld risico.
Bereiken u ook geluiden dat met name het midden- en kleinbedrijf veel moeite heeft om toegang te krijgen tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)? Klopt het beeld dat het LCH met name zaken wil doen met het grootbedrijf terwijl in eigen land kleinere bedrijven klaarstaan om de productie van onder andere mondmaskers en beschermende kleding op te starten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle bedrijven, groot en klein, gelijk behandeld dienen te worden? Zo ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven betreffende de ontwikkeling van beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er veel meer Nederlandse producenten van mondmaskers bij moeten komen om aan de vraag van vier miljoen FFP2 maskers en zeven miljoen chirurgische medische maskers per week te voldoen?
De geselecteerde voorstellen kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag naar FFP2 maskers. Op dit moment wordt binnen de gesloten contracten nog onderzocht of verdere opschaling mogelijk is. Daarmee zou de productie die op volle capaciteit 1,2 mln. FFP2-maskers per week bedraagt, nog verder kunnen worden opgevoerd gedurende 12 maanden tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Inmiddels zijn met drie fabrikanten van chirurgische mondmaskers contracten afgesloten. Op het moment dat deze bedrijven hun productie volledig op stoom hebben en voldoen aan de kwaliteitseisen, kunnen gemiddeld ruim 3 miljoen chirurgische mondmaskers per week geproduceerd worden tot mei 2021.
Kunnen potentiële producenten in eigen land rekenen op dezelfde behandeling en ondersteuning die DSM/Auping/AFPRO hebben gekregen? Zo ja, waar kunnen deze bedrijven terecht om hulp te krijgen bij het opstarten van de productie en het testen en certificeren van hun producten?
Alle initiatieven die in de afgelopen weken zijn binnengekomen zijn op gelijkwaardige wijze beoordeeld op haalbaarheid, tijdigheid/snelheid van productie en kwaliteit. Om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen en ook te werken met initiatieven die een behoorlijk volume kunnen bieden, is het aantal geselecteerde bedrijven beperkt gehouden. Het produceren van gecertificeerde mondneusmaskers vereist voorbereiding en de nodige aanlooptijd, bijvoorbeeld om kwaliteitstesten uit te voeren, machines te bestellen en te installeren en grondstoffen te borgen. Daarnaast wordt via het Ministerie van VWS waar nodig aanvullende informatie verschaft over benodigde certificeringen en/of doorverwezen naar de juiste instanties.
Kan een centraal geaccrediteerd keuringspunt vanuit de overheid worden opgestart waar Nederlandse bedrijven nieuw ontwikkelde beschermingsmiddelen, zoals maskers, schorten, veiligheidsbrillen en handschoenen kunnen laten keuren en certificeren? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk centraal keurings- en certificeringspunt op te richten om onnodig tijdverlies bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem te voorkomen?
Voor persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen van een hogere risicoklasse geldt dat deze moeten worden beoordeeld door een notified body, voordat een CE-certificaat kan worden afgegeven en de producten op de Europese markt kunnen worden gebracht. Deze notified bodies zijn private instanties die daarvoor door de bevoegde autoriteit van de lidstaat moeten worden aangewezen, die daar ook toezicht op houdt. Bij medische hulpmiddelen is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Het past niet binnen dit stelsel dat de overheid een eigen keuringsinstantie inricht. Wel kan ik, indien vanuit een private instantie interesse bestaat om notified body te worden, deze instantie hierin faciliteren en ondersteunen.
Bedrijven die hun mondmaskers (FFP) willen laten certificeren, kunnen zich overigens ook bij een notified body in een andere lidstaat melden. Voor de chirurgische maskers zou een dergelijke centrale instantie weinig zinvol zijn omdat deze niet langs een notified body hoeven om een CE-markering te krijgen, maar langs een geaccrediteerd testlaboratorium.
Deelt u de mening dat er geen tijd verloren mag gaan bij de ontwikkeling van beschermingsmiddelen van eigen bodem door een gebrek aan ondersteuning vanuit de overheid en een gebrek aan keurings- en certificeringslocaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik, en daarom heb ik ook na de Corona uitbraak direct stappen ondernomen om de productie van beschermingsmiddelen in Nederland op te starten. Inmiddels zijn diverse contracten gesloten voor de productie van beschermingsmiddelen met zowel kleine als grote ondernemingen in Nederland, van de juiste kwaliteit, waarmee kan worden voorzien in een substantieel deel van de verhoogde Nederlandse vraag als gevolg van de Corona pandemie. Deze vraag fluctueert naarmate de crisis opflakkert of afneemt. De geselecteerde producenten kunnen – wanneer ze volledig operationeel zijn – hun productie op- en afschalen.
Het bericht ‘SKB blaast fusie met Slingeland af’. |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «SKB blaast fusie met Slingeland af»?1
Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Fusies kunneningrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Het is niet aan mij om te oordelen of de fusie hiervoor doorgezet moet worden of dat een defusie noodzakelijk is. De open dialoog over de toekomst van de zorg in de Achterhoek zal in de regio gevoerd moeten worden, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeesters van de betrokken gemeenten over de situatie van Santiz aan u van 28 april 2020?2
Ik deel de zorgen van de burgermeesters over de (bestuurlijke) onrust in de ziekenhuizen in de Achterhoek. Voor mij is het belangrijkst er een stabiele situatie wordt gecreëerd zodat de open dialoog over duurzame en toekomstbestendige zorg met alle betrokken partijen gevoerd kan worden. Daartoe heb ik een verkenner aangesteld die in eerste instantie draagvlak en herstel van (bestuurlijke) verhoudingen zal creëren. Daarna zal de verkenner zich richten op het opstarten van de al eerder ingestelde regiogroep om een dialoog te starten over goede en duurzame zorg in de Achterhoek. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een helder beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig en mogelijk is in de Achterhoek. De heer Marcel Daniëls heb ik bereid gevonden om de rol van verkenner op zich te nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020.
Wat is uw reactie op de conclusie «We zijn tot het inzicht gekomen dat de vorm van fusie met het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (het SKB) niet kan garanderen dat passende, toegankelijke en kwalitatief goede zorg voor de zorg geborgd wordt»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wanneer is het definitieve besluit om de fusie af te blazen genomen? Waren de burgemeesters van de betrokken gemeenten van dit besluit op de hoogte toen zij twee dagen geleden de brief aan u stuurden?
Er is nog geen definitief besluit genomen om de fusie af te blazen. Gesprekken die in de regio gevoerd zullen moeten worden over de toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, zullen moeten uitwijzen of de fusie door kan gaan of dat een defusie noodzakelijk is.
Wat is de directe reden voor het managementteam van het SKB om het vertrouwen in de raad van toezicht op te zeggen?
Het managementteam van het SKB heeft de Raad van Toezicht gevraagd zo spoedig mogelijk te starten met het proces van ontvlechting van de Santiz organisatie. Volgens het managementteam van het SKB worden duidelijke signalen, die vragen om een spoedig besluit tot defusie, genegeerd. Het vertrouwen in het realiseren van een geslaagde fusie is bij het managementteam verdwenen, aldus Santiz. Zij geven aan dat dit een breed gedragen overtuiging is binnen de organisatie. De Raad van Toezicht gaat door met zijn voornemen een onderzoek te starten om van daaruit al dan niet te komen tot een besluit tot defusie. De IGJ heeft erop gewezen dat bij een ingrijpende organisatieveranderingen, zoals een fusie of defusie, de mogelijke risico’s vooraf in kaart gebracht moeten worden.
Wat is het gevolg van het besluit van het SKB op de voorgenomen nieuwbouw in Doetinchem? Is het niet verstandig dat het ziekenhuis in Doetinchem een alternatief uitwerkt voor de voorgenomen nieuwbouw gebaseerd op een scenario van defusie? Kunt u dit toelichten?
Het is aan de raad van bestuur van Santiz om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de nieuwbouw. Ik heb hier geen rol in.
Klopt het dat de meest recente plannen voor de nieuwbouw van het Slingeland in Doetinchem alleen maar mogelijk zijn als de acute zorg van het SKB verplaatst wordt naar het nieuw te bouwen Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Wat is het oordeel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het besluit van het SKB om de fusie af te blazen? Heeft de IGJ de afgelopen tijd met de raad van bestuur en de medische stafbesturen contact gehad? Zo ja, wat is er uit deze contacten gekomen?
De IGJ heeft per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld. De IGJ staat al langere tijd in contact met de raad van bestuur, raad van toezicht en andere gremia binnen het ziekenhuis over de ontstane situatie. De IGJ ziet erop toe dat er tijdens een proces van fusie of de fusie goede en veilige zorg wordt geleverd en dat de randvoorwaarden hiervoor aanwezig zijn. De IGJ heeft alle betrokkenen erop gewezen dat constructieve samenwerking van belang is voor het kunnen blijven leveren van goede en veilige zorg. De IGJ heeft geen oordeel over defusie of het afblazen ervan als zodanig.
Wat is het gevolg van het besluit op de totstandkoming van het regiobeeld dat in mei 2020 gereed zou moeten zijn?
In de hoofdlijnenakkoorden, die zijn gesloten met verschillende sectoren in de zorg, is opgenomen dat partijen in een regio komen tot een feitelijk beeld van de sociale en de gezondheidssituatie van de desbetreffende regio en van de opgave waar die regio voor staat. Dit zogenoemde regiobeeld dient vervolgens als input voor partijen om te komen tot een regiovisie. Een regiovisie is een gedeeld beeld van partijen in een regio over hoe ze de toekomstige zorgvraag in de regio zullen gaan opvangen. Hierin kunnen bijvoorbeeld intenties of ideeën worden opgenomen over de taakopvatting, welke zorg bij de ene (type) zorgaanbieder kan worden afgebouwd en naar een andere (type) zorgaanbieder worden verschoven, of er kan een beschrijving in komen over gepast gebruik en het voorkomen van ondoelmatige zorg. Wat er precies in een regiovisie komt bepalen betrokken partijen zelf en kan per regio verschillen.
In alle regio’s van Nederland worden op dit moment regiobeelden gemaakt. In deze beelden wordt weergegeven hoe de regio er momenteel uit ziet (bevolking, zorgvraag, etc.). Vanuit deze beelden wordt vervolgens een regiovisie ontwikkeld. In de Achterhoek gebeurt dit in nauwe samenwerking met de Thematafel «De Gezondste Regio». In deze regiogroep werken Santiz, zorgverzekeraars en belangrijke betrokkenen in de regio samen om een gezamenlijke visie te vormen van de huidige en toekomstige situatie en de mogelijkheden voor een duurzame inrichting van ziekenhuiszorg in de Achterhoek. De opzet van de regiogroep en het betrekken van stakeholders is nadrukkelijk afgesproken met mijn ambtsvoorganger in december 2019. Ook is dit gedeeld met partijen en stakeholders binnen en buiten de regio.
Heeft het besluit tot het afblazen van de fusie invloed op de aangekondigde sluiting van de acute afdelingen?
Er is nog geen definitief besluit genomen over het wel of niet afblazen van de fusie. Het is nog niet duidelijk wat het effect zal zijn van de eventuele defusie op de aangekondigde sluiting van de afdelingen. Wel is het zo dat, zoals ik eerder heb aangegeven, volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het ziekenhuis in Winterswijk momenteel een gevoelig ziekenhuis is voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk nu niet kan sluiten.
Onderschrijft u dat de voorgenomen Doetinchemse nieuwbouw en daarmee de verhuizing van de acute afdelingen uit Winterswijk als splijtzwam hebben gefunctioneerd?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen.
Staat u achter het voornemen van SKB-medici om nu veel intensiever samen te werken met de eerstelijnszorg, de ouderenzorg en zorgverleners in de omgeving? Zo ja, wat gaat u doen om dit proces te ondersteunen?
Ik vind het altijd van belang dat ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg, ouderenzorg en andere zorgverleners in de omgeving goed en intensief met elkaar samenwerken, en dat is ook nu het geval. De verkenner die ik zal aanstellen zal hierin een rol vervullen. Deze zal zich onder andere richten op het toekomstperspectief van de zorg in de Achterhoek, waarbij alle betrokken partijen met elkaar in gesprek moeten over duurzame zorg in die regio. Een goede samenwerking tussen verschillende zorgverleners zal hierbij cruciaal zijn.
Deelt u de mening dat er zowel in Doetinchem als in Winterswijk sprake moet zijn en blijven van een volwaardig ziekenhuis met op beide locaties behoud van de specialisaties?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van het Santiz. Het uitgangspunt van Santiz is toekomstbestendige, hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke medisch specialistische zorg voor alle inwoners van de Achterhoek.
Wat zijn de plannen van Menzis met betrekking tot het overeind houden van de basisziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem? Is Menzis bereid beide ziekenhuizen volwaardig overeind te houden?
Menzis heeft aan mij aangegeven dat voor hen goede en betaalbare zorg voor iedereen in de Achterhoek het uitgangspunt is. Menzis heeft voor de Achterhoek in samenspraak met de leden van de thematafel De Gezondste Regio een regiobeeld opgesteld met daarin de feitelijke situatie en analyses van de ontwikkeling van de zorgvraag en mogelijke knelpunten in het zorgaanbod, nu en in 2030. Dit regiobeeld is inmiddels gepubliceerd (https://www.menzis.nl/over-menzis/publicaties/zorg-zorgverzekering/2020/05/19/regiobeeld-als-gezamenlijk-startpunt-voor-goede-zorg-in-achterhoek). De thematafel heeft ook gewerkt aan een regiovisie.
Daarnaast is in december 2019 besloten tot het opzetten van een regiogroep. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt), en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? De regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
Richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u er kennis van genomen dat allerlei vestigingen van warenhuizen open zijn voor honderden bezoekers tegelijkertijd?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Welke analyse ligt ten grondslag aan het oordeel dat het met inachtneming van een aantal maatregelen op dit moment verantwoord wordt geacht dat er zoveel mensen tegelijk in één pand aanwezig zijn en elkaar moeten passeren? Waarom worden de mogelijkheden om online de waren te verkopen kennelijk niet toereikend geacht?
Het gaat om sectoren die niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van 1,5 meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de 1,5 meter te borgen.
In hoeverre belemmeren de toenemende commerciële activiteiten de beschikbare ruimte voor versoepeling voor andere activiteiten? Hoe verhouden de royale mogelijkheden voor commerciële activiteiten zich tot de veel strengere regels voor bijvoorbeeld begrafenissen en kerkdiensten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, zijn winkels waar commerciële activiteiten worden uitgeoefend, niet van overheidswege gesloten. Op grond van de aanwijzing van de Minister van VWS en de daarop gebaseerde noodverordeningen, geldt daar wel een verbod op samenkomsten. Het kabinet heeft voor religieuze samenkomsten en uitvaarten een uitzondering gemaakt op dit verbod op samenkomsten. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk mits de hygiënevoorschriften in acht worden gehouden, men steeds 1,5 meter afstand houdt en niet meer dan 30 personen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur dat deze diensten online plaatsvinden.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, wil tot versoepeling worden gekomen van de strikte richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten waar maximaal dertig mensen tegelijk aanwezig mogen zijn, zelfs in grote (kerk)gebouwen waar normaal gesproken honderden of duizenden mensen samenkomen die het grootste deel van de tijd op één plaats blijven? Bent u bereid deze vraag voor te leggen aan het Outbreak Management Team?
Er is ruimte voor stapsgewijze versoepeling van maatregelen. Dit zal met de grootste behoedzaamheid gebeuren. Ankerpunten voor versoepeling zijn acceptabele belastbaarheid van de zorg, de bescherming van kwetsbare mensen in de samenleving en zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus. Voor kerkelijke bijeenkomsten en uitvaarten geldt nu een maximum van 30 personen. Deze maatregel blijft gelden. Op basis van monitoring zal gekeken worden naar de mogelijkheid om per 1 juli het gehanteerde maximum te verhogen naar 100 personen. Het OMT zal daartoe om een advies worden gevraagd.
Erkent u dat de nu bestaande situatie een zeer ingrijpende inperking van de vrijheid van godsdienst betekent, die steeds gerechtvaardigd moet worden door de actuele gezondheidsbelangen? Hoe en door wie wordt dit getoetst en met welke frequentie?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt.
Binnen het kabinet ben ik het eerste aanspreekpunt voor de contacten met de kerkgenootschappen. Vanuit die verantwoordelijkheid ben ik sinds het begin van deze crisis zoveel mogelijk met kerkgenootschappen in gesprek om ze mee te nemen in de overwegingen achter de maatregelen die ook voor de kerkgenootschappen ingrijpende gevolgen hebben.
Bent u bekend met het gegeven dat veel kerken concrete plannen hebben hoe ze invulling kunnen geven aan de noodzakelijke voorschriften in het kader van de volksgezondheid, zoals anderhalve meter afstand, toezicht op binnenkomst en vertrek, en hygiënevoorschriften?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om op zo kort mogelijke termijn te komen met versoepeling van deze maatregelen voor begrafenissen en kerkdiensten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat op 7 mei 2020 over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Beantwoording was niet eerder mogelijk dan vandaag.
Een Nederlandse diplomaat als spreker bij de jongerentak van de Moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat als gespreksdeelnemer heeft deelgenomen aan een livestream van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap?1
Het klopt dat een Nederlandse diplomaat heeft deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation (FEMYSO). Deelname van het event gebeurde echter als privépersoon. Zonder medeweten van de betrokken medewerker heeft de organisatie zijn officiële titel vermeld op de aankondiging, alsmede een foto geplaatst. De medewerker heeft de organisatie op dit niet goedgekeurde gebruik van zijn foto en functie gewezen.
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing dat aanhangers van de islam ook in tijden van coronavirus op allerlei manieren inzetten op vergroting van acceptatie in onze samenleving?2
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht «Tolerantie voor politieke islam is, juist nu, riskant» in het Algemeen Dagblad van 30 april jl.
Welke meerwaarde levert het deelnemen aan een evenement van de levensgevaarlijke radicale en islamofascistische Moslimbroederschap Nederland op?
Zoals geantwoord op vraag 1 heeft een Nederlandse diplomaat deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation(FEMYSO). Dit vond als privépersoon plaats en niet uit hoofde van zijn functie als Nederlands diplomaat.
Is dit evenement – of zijn andere evenementen – van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap (FEMYSO) door u gesubsidieerd? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent geen subsidies aan FEMYSO.
Komt het vaker voor dat Nederlandse diplomaten deelnemen aan evenementen van de (Europese) Moslimbroederschap of aanverwante takken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
BZ is een open organisatie en een ambtenaar heeft net als ieder ander het recht van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering. BZ ambtenaren onderhouden uit hoofde van hun werk een veelheid aan contacten met statelijke actoren en maatschappelijke organisaties. Als privépersoon vergt dit te allen tijde bewustzijn dat externe contacten of activiteiten geen schade mogen toebrengen aan het vertrouwen en het imago van de werkgever. Als werkgever besteedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier onder andere aandacht aan in de gedragscode.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse diplomaten ooit nog deelnemen aan evenementen van de Moslimbroederschap of één van de aanverwante takken van deze verrotte boom?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Verzekeringsreus Aon vraagt personeel om loonoffer van 20% vanwege corona’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekeringsreus Aon vraagt personeel om loonoffer van 20% vanwege corona»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Aon aan driekwart van het personeel vraagt een loonoffer te brengen van 20%?
Ik vind het niet passend om in te gaan op individuele gevallen. In algemene zin kan ik zeggen dat het kabinet ziet dat de Coronacrisis enorme gevolgen heeft voor de samenleving, waaronder werkgevers en werknemers. Het noodpakket van het kabinet probeert de impact van deze crisis te beperken, onder andere door werknemers aan het werk te houden met de NOW. Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat zij, waar mogelijk, ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen om samen als maatschappij zo goed mogelijk door deze crisis heen te komen.
Klopt het dat Aon op dit moment geen gebruik maakt van de maatregelen uit het noodpakket voor banen en de economie omdat er nog geen sprake is van 20% omzetdaling?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw verwachting dat de situatie op de verzekeringsmarkt zodanig zal verslechteren dat een loonoffer gerechtvaardigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan de reden zijn dat Aon er voor kiest om geen gebruik te maken van het noodpakket, maar meteen een loonoffer te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Aon op dit moment wel nog dividend uitkeert aan de aandeelhouders?
In de brief van de CEO van AON aan de werknemers van AON wordt vermeld dat AON stopt met het terugkopen van aandelen, maar dividend uit blijft keren.
Wat is formeel de rol van een ondernemingsraad of de vakbond bij een dergelijk verzoek voor een loonoffer?
Een werkgever kan zijn werknemers een dergelijk verzoek voor een loonoffer doen, maar werknemers hebben altijd het recht om het verzoek te weigeren. De werkgever kan de maatregel dus niet opleggen. Daarbij speelt ook of sprake is van een cao of arbeidsvoorwaardenregeling.
Is de werkgever gebonden aan een cao, via lidmaatschap of algemeenverbindendverklaring (avv), dan is het niet zomaar mogelijk om afspraken met werknemers te maken die afwijken van de (avv’de) cao-bepalingen. Hiervoor is instemming van de vakbond nodig en in het geval van avv’de bepalingen van een bedrijfstak-cao een ontheffing van verplichtingen door cao-partijen.
Een eventuele arbeidsvoorwaardenregeling die is overeengekomen met de ondernemingsraad (OR) bindt individuele werknemers en werkgevers niet op dezelfde wijze als een collectieve arbeidsovereenkomst. Mochten werkgever en ondernemingsraad de arbeidsvoorwaardenregeling wijzigen, moet de werkgever alsnog met de individuele werknemers afspraken maken en de arbeidsovereenkomsten hierop aanpassen. De OR heeft namelijk geen formele rol bij het bepalen van individuele arbeidsvoorwaarden.
De OR heeft op grond van artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) wel adviesrecht ten aanzien van belangrijke besluiten met financieel-economische gevolgen voor de onderneming. Daarnaast heeft de OR op grond van artikel 27 van de WOR instemmingsrecht, als een eerder binnen de onderneming vastgesteld belonings- of functiewaarderingssysteem zou worden gewijzigd of ingetrokken. Of een verzoek tot een loonoffer daadwerkelijk advies- of instemmingsplichtig is zal per geval moeten worden beoordeeld.
Vindt u dat er sprake is van volledige vrijwilligheid als bij verschillende interne afdelingen wel bekend zal worden wie wel en wie niet ingaat op het verzoek om een loonoffer te brengen?
Ik vind het niet passen bij mijn positie om in deze situatie op deze wijze te oordelen over individuele bedrijven, dan wel advies te geven aan medewerkers daarbinnen.
Wat is uw advies aan de medewerkers van Aon?
Zie antwoord vraag 8.
Wat kan het gevolg van een loonoffer zijn op eventuele aanspraak op een uitkering uit de Werkloosheidswet als de economische situatie zo verslechtert dat mensen toch hun baan verliezen of op een uitkering uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen als iemand arbeidsongeschikt raakt?
De hoogte van het loon is relevant voor de vaststelling van het sv-loon, dat weer belangrijk is voor de bepaling van de hoogte van de uitkering. Voor het vaststellen van SV-loon wordt doorgaans een referte-periode van een jaar gebruikt, teruggerekend vanaf de eerste dag van werkloosheid of ziekte. Een lager loon heeft dus tot gevolg dat het SV-loon ook lager zal zijn, wat leidt tot een lagere uitkering.
Klopt het dat bij een loonoffer een eventuele aanspraak op de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook evenredig verlaagd wordt?
Bij een dalende loonsom binnen de subsidieperiode wordt de NOW-subsidie verlaagd met 90% van het bedrag waarmee de loonkosten van de werkgever zijn gedaald, dit geldt ook voor wanneer er sprake is van een loonoffer. De hoogte van de subsidie die bedrijven in het kader van de NOW kunnen ontvangen is afhankelijk van de omzetdaling in de driemaandsperiode waarvoor subsidie wordt aangevraagd ten opzichte van de gemiddelde omzet over drie maanden in 2019 en van de loonsom van januari. De exacte berekeningswijze is opgenomen in artikel 7 van de NOW. Als sprake zou zijn van een loonoffer van 20%, dan is het de vraag of dat al doorwerkt in de loonsom in de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, i.c. maart tot en met mei 2020. Is dat het geval dan brengt de systematiek van de NOW met zich mee dat de hoogte van de subsidie lager wordt vastgesteld dan wanneer geen sprake zou zijn van een dergelijk loonoffer.
Bent u bereid Aon te wijzen op de mogelijkheden binnen het noodpakket voor banen en de economie voor baanbehoud als de omzet van het bedrijf onder druk zal komen te staan en daarbij er ook op wijzen dat indien het bedrijf in de toekomst noodsteun nodig zal hebben, er waarschijnlijk voorwaarden zullen worden verbonden zoals het niet uitkeren van dividend?
Het kabinet communiceert breed en duidelijk over de maatregelen die in het kader van het noodpakket en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. Het lijkt mij niet nodig, en niet wenselijk, om specifieke bedrijven daarover bijzonder voor te lichten.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.
Het bericht ‘Dutch spell out green ideas for EU recovery fund’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dutch spell out green ideas for EU recovery fund»?1
Ja.
Is dit non-paper in Europees verband met hetzelfde enthousiasme ontvangen als waarmee de vragenstellers hiervan hebben kennisgenomen? Kunt u het speelveld schetsen?
Zoals bekend is op 9 april 2020 een open brief gepubliceerd die er voor pleit dat het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies niet uit het zicht moet raken en dat de Green Deal een centrale rol moet spelen in het economische herstel. Deze brief wordt inmiddels door 19 EU-lidstaten gesteund. Het Nederlandse ambtelijke non-paper geeft een nadere inhoudelijke invulling hoe het economische herstel in de EU zo kan worden vormgegeven dat de Green Deal hierin een centrale rol speelt. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook deze groep landen zich in de belangrijkste onderdelen van dit paper kunnen vinden. Het is een informeel non-paper dat vooral is gemaakt om vanuit Nederland tijdig inbreng te kunnen leveren aan de Europese Commissie bij de uitwerking van haar economische herstelplannen. Ook omdat in de Europese Raad van eind maart is besloten om de groene transitie onderdeel te maken van het economische herstel. De Europese Commissie is nu aan zet om plannen voor het economische herstel, inclusief de wijze waarop de Green Deal hierin wordt meegenomen, uit te werken.
Hoe en wanneer gaat u verdere opvolging geven aan dit non-paper? Doet u dit samen met gelijkgezinde lidstaten? Kunt u de te nemen stappen uiteenzetten?
In aanvulling op vraag 2 kan worden aangegeven dat net als Nederland op ambtelijk niveau doet, ook andere EU-lidstaten voorstellen voor verdere uitwerking van groen herstel bij de Europese Commissie inbrengen. De ideeën hiervoor gaan in dezelfde richting, Nederland staat daarbij in nauw contact met klimaatambitieuze EU lidstaten.
Waarom is het non-paper niet vermeld in de geannoteerde agenda die naar de Tweede Kamer is gestuurd, aangezien uit het artikel is op te maken dat het is gepubliceerd in aanloop naar de Europese Top? Bent u bereid de Kamer in het vervolg over het circuleren van non-papers te informeren?
Conform de geldende afspraken rond EU-informatievoorziening ontvangt u de kabinetsinzet op verschillende EU-dossiers middels BNC-fiches en de voortgang van de onderhandelingen middels geannoteerde agenda’s en Raadsverslagen. Uw Kamer is vervolgens in de gelegenheid om de kabinetsinzet en voortgang van de onderhandelingen met het kabinet te bespreken.
Om de kabinetsinzet in Brussel te realiseren, vinden op allerlei ambtelijke niveaus overleggen en uitwisselingen van standpunten tussen Europese Commissie, EU-lidstaten en andere internationale partijen plaats. Dit wordt gedaan om de Nederlandse positie te verduidelijken of inbreng te leveren in beleidsvormende processen van bijvoorbeeld de Europese Commissie. Dat gebeurt ook in de vorm van non-papers, informele ambtelijke documenten, die uiteraard in lijn zijn met de kabinetsinzet. Er worden dus veel verschillende ambtelijke kanalen benut om de Nederlandse belangen goed uit te dragen. Echter, het kabinet acht het te allen tijde delen van al deze ambtelijke beïnvloedingsdocumenten niet opportuun noch wenselijk voor effectieve Nederlandse belangenbehartiging in Brussel.
Het non-paper waar u naar refereert, is als een zelfstandig Nederlands informeel ambtelijk document tot stand gekomen om voorstellen aan te dragen hoe het herstelprogramma van de Europese Commissie ook de Green Deal hierin kan integreren. Het is niet specifiek voor de Europese Raad van afgelopen april gemaakt. Aangezien het in de pers is gekomen en er door u een vraag over is gesteld wordt bij uitzondering het non-paper van Nederland «Outline for an EU Green Recovery» met u gedeeld.
Wat betekent, aangezien in het non-paper een aantal vervroegde en geïntensiveerde investeringen worden voorgesteld door het kabinet, dit voor de Nederlandse onderhandelingsinzet in de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK)?
Als onderdeel van een bredere Europese herstelstrategie werkt de Commissie op dit moment aan aanpassingen van reeds gepresenteerde voorstellen voor het volgende MFK en aan een nieuw voorstel voor een zogeheten Recovery Fund. Hoe deze voorstellen er precies uit komen te zien is nog onduidelijk. Volgens de laatste berichten publiceert de Commissie de voorstellen eind mei 2020. Afhankelijk van de inhoud van deze voorstellen, zal het kabinet bezien of, en zo ja, op welke aspecten een aanpassing van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor het volgende MFK nodig is.
Deelt u de mening dat we nu een grondig gemoderniseerde en ambitieuze begroting nodig hebben en dat deze modernisering bij een nieuw MFK voorop dient te staan, zodat herstel van de Europese economie op groene wijze plaats kan vinden?
Het kabinet is voorstander van een modern en financieel houdbaar MFK dat nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Onderdeel van de moderniseringsinzet van het kabinet is een goede borging van klimaat. Deze inzet draagt ook bij aan duurzaam economisch herstel. In de MFK-onderhandelingen zet het kabinet al geruime tijd in op besteding van tenminste 25% van de EU-begroting aan klimaatgerelateerde uitgaven. Het kabinet pleit in de onderhandelingen en richting de Commissie voor het verbeteren van de tracering en monitoring om de voortgang richting dit doel goed te kunnen meten. Daarnaast zet het kabinet erop in dat het gehele MFK in lijn is met de doelen van Parijs.
Bent u verder bereid om deze voorstellen ook één-op-één toe te passen in Nederland om groen herstel te stimuleren? Zo nee, waarom niet en welke voorstellen zult u wel overnemen?
Het kabinet heeft met het Klimaatakkoord de route naar 2030 uitgestippeld om te komen tot 49% reductie van CO2 in 2030. Nationaal beziet het kabinet momenteel met de partijen betrokken bij het Klimaatakkoord wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale klimaat- en energiebeleid. Daarbij wordt, met het Klimaatakkoord als kader, gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen.
Stelt u voor, net als u in Europees verband in de non-paper heeft beschreven, dat bedrijven alleen aanspraak kunnen maken op financiële overheidssteun op voorwaarde dat zij een bijdrage leveren aan het Nederlands klimaatplan (het Intergraal Nationaal Energie- en Klimaatplan)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik op 1 mei jl. samen met de Minister van Financiën aan uw Kamer heb gestuurd2.
Bent u van plan om versneld te investeren in de energie-infrastructuur in Nederland ter ondersteuning van het groene herstel? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in de EU in de zogenoemde kick-start fase voor het versnellen en prioriteren van investeringen in infrastructurele projecten die al in de pijpleiding zitten en waar de Europese Unie een versnellende rol kan spelen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van financiële middelen of een regelgevend kader. Deze infrastructurele projecten omvatten bijvoorbeeld energie-infrastructuur projecten in schone waterstof en offshore wind tussen lidstaten. Deze investeringen zullen het groene herstel ondersteunen.
In Nederland wordt er veel geïnvesteerd in energie-infrastructuur en dat is hard nodig. Daarbij wordt er ook geïnvesteerd in infrastructuur voor andere energiedragers en projecten in het kader van de energietransitie. Zo wordt er onder andere € 53,4 miljoen aan Energiebeheer Nederland (EBN) beschikbaar gesteld in de vorm van een lening. Deze investering vindt plaats om de infrastructuur voor het grootschalige CCS-project Porthos in de Rotterdamse haven te ontwikkelen. Met deze lening kan de ontwikkeling van het project worden gerealiseerd. Ook Gasunie en het Havenbedrijf Rotterdam investeren in de aanleg van deze CO2-infrastructuur.
In de kabinetsvisie Waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485, heb ik aangegeven hoe ik stappen wil maken met waterstof en de benodigde infrastructuur. Ook heb ik u geïnformeerd over de inzet voor een warmtetransportnet in Zuid-Holland, Kamerstuk 30 196, nr. 676.
De netbeheerders voor elektriciteit en gas hebben daarnaast aangegeven de investeringen in aardgas- en elektriciteitsnetten op peil te willen houden. De energietransitie vraagt een forse uitbreiding van met name het elektriciteitsnet en kent op dit moment een aantal regionale knelpunten en het aanleggen van nieuwe infrastructuur duurt veelal enkele jaren. Door het op peil houden van de investeringen zorgen netbeheerders ervoor dat knelpunten worden weggewerkt en het net toekomstgericht wordt uitgebreid. Netbeheerders hebben op dit moment hun investeringsplannen tot 2030 ter consultatie liggen. Een snelle uitwerking hiervan is echter wel afhankelijk van bijvoorbeeld vergunningprocedures en beschikbaarheid van voldoende technisch personeel.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Geldt het uitsluiten van subsidie voor kernenergie ook in Nederland, aangezien dit in de non-paper onder de «exclusion list» van het Just Transition Fund staat? Zo nee, waarom maakt u hierin een onderscheid?
Nederland pleit voor een ambitieuze uitsluitingslijst voor investeringen die in het kader van herstel gedaan zullen worden: we willen voorkomen dat we voor de komende decennia een lock-in creëren in een fossiele economie. Het Just Transition Fund (JTF) is niet direct gericht op de energietransitie, maar op economische diversificatie en sociaal flankerend beleid. De JTF-uitsluitingslijst is in het betreffende non-paper genoemd als startpunt, maar zal daarom verder moeten worden aangepast aan de modaliteiten van een eventueel herstelprogramma. De Nederlandse positie ten aanzien van kernenergie blijft onveranderd, dat wil zeggen, kernenergie als CO2-arme energiebron is niet uitgesloten in de Nederlandse energiemix.
Op welke wijze denkt u dat kringlooplandbouw een rol kan spelen bij het groene herstel en het stimuleren van de werkgelegenheid in Nederland? Bent u bereid om uw kringlooplandbouwvisie waar mogelijk versneld uit te voeren?
In de LNV-visie en het realisatieplan daarvoor is voor de land- en tuinbouw een koers uitgezet die agrarische ondernemers in staat moet stellen om een goede boterham te verdienen en die tegelijkertijd moet leiden tot efficiëntere omgang met grondstoffen, lagere emissies en behoud van natuurlijke hulpbronnen. Deze uitgangspunten zijn onverkort van kracht, ook in de ongekende situatie waarin Nederland en de rest van de wereld nu verkeren. Deze koers past uitstekend in de reeds genoemde bredere ambitie van het «groene herstel» en het kabinet is dan ook voornemens om de met de LNV-visie ingeslagen weg te vervolgen en te versnellen waar zich daarvoor mogelijkheden aandienen.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van plan om voor de verduurzaming in de gebouwde omgeving acties naar voren te halen die al stonden gepland in het Klimaatakkoord, vergelijkbaar met de Europese «renovation wave», aangezien het tevens een positieve bijdrage kan leveren aan de werkgelegenheid in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving gaat onverminderd door, juist vanwege de effecten op de werkgelegenheid en de continuïteit in de bouwsector. Met interesse volg ik de ontwikkelingen omtrent de renovatiegolf van de Europese Commissie.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om subsidies voor het isoleren van koop- en huurwoningen naar voren te halen en een groter bedrag beschikbaar te stellen, zodat de energievraag van meer woningen kan worden verminderd, terwijl het extra werkgelegenheid oplevert in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Zoals op vraag 12 aangegeven gaat de inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving onverminderd door.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid de uitrol van het uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019–2023 (de zogenaamde «actielijnen») te versnellen om op de korte termijn economische groei en werkgelegenheid te creëren?
Net zoals in vraag 7 wordt beschreven, beziet het kabinet momenteel wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale circulaire economie beleid. Dit gebeurt samen met de andere departementen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden Daarbij wordt gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen en waar mogelijk versnellen. Integrale besluitvorming over deze maatregelen vindt in augustus plaats. Tevens wordt nagedacht over de structurele impact van corona – voorbij de fases van economisch neergang en herstel.
In dit kader is het van belang om te benadrukken dat circulaire maatregelen zich bij uitstek richten op groen herstel, dergelijke maatregelen zorgen bijvoorbeeld voor een verlaging van de milieudruk door reductie van de uitstoot van CO2 en broeikasgassen. Ten aanzien van economische aspecten zoals werkgelegenheid, blijven deze een aandachtspunt. Een van de acties in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie is dan ook het beter in kaart brengen van de mogelijke effecten van circulaire economie op de arbeidsmarkt. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de benodigde acties voor om- en bijscholing. Daarnaast is het kabinet met verschillende partijen in gesprek over de gevolgen van de coronacrisis, wat dit voor de toekomst betekent, en wat nodig is om de transitie naar een circulaire economie succesvol door te zetten. Het is van belang om maatregelen te nemen in lijn met het Europese actieplan circulaire economie.
Tegelijkertijd is het van belang om ons nu ook te richten op de lange termijn. Een circulaire economie brengt namelijk op de langere termijn economische kansen met zich mee. Bijvoorbeeld doordat er zuiniger en daardoor (op termijn) ook kostenefficiënter met grondstoffen en materialen om wordt gegaan. Ook zorgt een circulaire economie ervoor dat er minder afhankelijkheid is van andere landen als het aankomt op de leveringszekerheid van primaire materialen of grondstoffen.
Bent u bereid om extra te investeren in het versneld ontwikkelen en uitrollen van de huidige circulaire pilot projecten van Rijkswaterstaat om daarmee circulaire infrastructuur mogelijk te maken?
Het kabinet heeft op 24 april jl. in een brief aan de Kamer aanvullende maatregelen toegelicht om het Urgenda-vonnis uit te voeren. In dit maatregelenpakket worden reeds extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor circulaire maatregelen in de grond-, weg- en waterbouw. Het gaat dan onder meer om het uitvoeren van pilotprojecten voor gerecycled asfalt, beton en staal.
Waar ziet u kansen om circulaire businessmodellen te gebruiken om de Nederlandse economie te versterken?
Circulaire businessmodellen zijn belangrijk voor de transitie naar een circulaire economie in 2050. Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VNO-NCW/MKB Nederland, MVO Nederland en Het Groene Brein het Versnellingshuis Nederland Circulair! opgericht. Het Versnellingshuis Nederland Circulair! helpt ondernemers met vragen over hun circulaire businesscase. Daarnaast start het Versnellingshuis doorbraakprojecten om hele sectoren circulair te maken, bijvoorbeeld op gebied van chemische recycling van kunststoffen en textiel. Bovendien is er op 9 april 2020 een subsidieregeling Circulaire ketenprojecten gepubliceerd. Deze regeling heeft als doel om ondernemers te ondersteunen die samen aan de slag willen om hun processen circulair in te richten of een circulair product of dienst te ontwerpen. Tot slot is ook een deel van de klimaat- en Urgenda-middelen er op gericht om middels circulaire maatregelen bij te dragen aan CO2-reductie. Ook hier kunnen ondernemers met circulaire businessmodellen aanspraak op maken.
Juist nu is het belangrijk om de ondernemers te helpen bij de transitie naar een circulaire businesspropositie. Zo organiseert het Versnellingshuis in de week van 11 mei 2020 «Circulair met Spoed», een actieweek waarbij het Versnellingshuis binnen 24 uur antwoord geeft op vragen van ondernemers. Circulair ondernemen is namelijk de toekomst. Toch is het soms nog lastig om innovatieve circulaire ideeën succesvol toe te passen. Ondernemers komen barrières tegen die vragen oproepen. Zeker in tijden waarin veel ondernemers in onzekerheid leven, kan extra ondersteuning een helpende hand bieden. Het Versnellingshuis: Nederland circulair! helpt ondernemers met deze vragen. Op deze manier wordt getracht de uitrol van circulaire businessmodellen te stimuleren en creatieve en innovatieve ondernemers te helpen in een tijd waar deze extra hulp welkom is.
Bent u bereid om vast te houden aan de koers naar een secundaire economie door middel van normering in het verplicht gebruik van secundaire materialen (bijv. plastics)?
Het kabinet houdt vast aan de koers naar een circulaire economie. Bevordering van het gebruik van secundaire materialen, zoals gerecycled plastic, is een belangrijk element om dat te kunnen bereiken. De Europese Commissie kondigt in haar nieuwe actieplan circulaire economie aan te komen met verplichtende eisen ten aanzien van het gehalte aan gerecyclede kunststoffen in nieuwe producten en verpakkingen. Het kabinet vindt dit positief en kijkt uit naar de verdere uitwerking. Dergelijke eisen dragen ook bij aan een sterke en weerbare infrastructuur voor recycling.
Bent u bereid om investeringen in elektrische laadinfrastructuur in Nederland zoals die al gepland stonden in het Klimaatakkoord naar voren te halen, om zo elektrisch rijden te bevorderen aangezien dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en aan CO2-reductie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk investeert niet zelf in de aanleg van laadinfrastructuur, maar ondersteunt haar partners om de benodigde uitrol op peil te houden en waar mogelijk te versnellen. Zo worden op dit moment de convenanten getekend tussen Rijk, medeoverheden en netbeheerders voor de uitrol van de laadinfrastructuur en begin ik dit jaar met de uitkering van de rijksbijdrage van € 15 miljoen aan de samenwerkingsregio’s. Dit bedrag wordt door de regio’s verdubbeld. De uitrol van de laadinfrastructuur in de regio’s vindt plaats in afstemming met de Regionale Energie Strategieën.
Zie eveneens het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om als Nederland een voortrekkersrol te vervullen in het opzetten van opendata-applicaties waarmee de verkoop van internationale treintickets wordt vereenvoudigd, zodat de trein beter kan concurreren met het vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt van harte acties die bijdragen aan verbetering van het internationaal personenvervoer per spoor, en erkent de noodzaak om te komen tot een beter integraal systeem voor internationale treintickets. In het position paper internationaal spoor die begin dit jaar aan de Europese Commissie is aangeboden (Kamerstuk 29 984 nr. 887) is door destijds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dit ook als een van de verbeterpunten benoemd die we in gezamenlijkheid moeten oppakken.
In het paper wordt opgeroepen om te komen tot Europese agendering van de verbeterpunten voor internationaal vervoer per trein. Bij de gesprekken rond de Europese agendering zal Nederland om aandacht vragen voor (o.a.) een systeem voor eenvoudige (ver-)koop van internationale spoortickets. Voor het opzetten van dergelijk systeem is samenwerking binnen de Europese spoorsector vereist en zijn de EU regels rond gegevensuitwisseling voor personenvervoer relevant (in het bijzonder Technische Specificaties Interoperabiliteit, Telematics Applications Passengers).
Bent u bereid om op korte termijn een kabinetsplan voor Nederland te publiceren waarin de aanpak wordt beschreven om tot groen herstel te komen na de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit plan dezelfde voorwaarden bevatten als in dit non-paper van 21 april 2020 beschreven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 22 mei 2020?
Dit is in verband met de benodigde interdepartementale afstemming niet gelukt.
Het bericht dat de oppositie in Hongarije verder in de verdrukking komt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwste coronamaatregelen van de Hongaarse regering die niets met het bestrijden van corona te maken lijken te hebben, als wel met het verder beknotten van de oppositie?1 2
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongarije met zorg. De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. In die context maakt het kabinet zich zorgen over de gevolgen van de autorisatiewetgeving voor mediavrijheid, de positie van de oppositie en lokale overheden in Hongarije.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de sfeer in Hongarije nog verder verhardt voor kritische geluiden richting de regering? Is kritiek leveren nog wel mogelijk zonder eigen gevaar? Wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de regering het lokale overheden financieel moeilijker maakt en dat dit ingegeven lijkt te zijn door de verkiezingsuitslag van de lokale verkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de reactie van uw Hongaarse collega nadat u de Nederlandse zorgen over de Hongaarse situatie heeft geuit, zoals in uw beantwoording van vorige schriftelijke vragen beschrijft?3 Kunnen de leden van de SP-fractie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen concluderen dat Hongarije niet luistert naar internationale druk?
Aangezien het telefonisch contact met mijn Hongaarse ambtsgenoot in vertrouwelijke sfeer plaatsvond, kan ik niet verder uitweiden dan dat de bestaande zorgen over de Hongaarse autorisatiewetgeving zijn besproken. Verder is het op dit moment te vroeg om een conclusie te trekken over de invloed van de internationale druk om Hongarije de autorisatiewetgeving te laten heroverwegen.
Heeft u opnieuw contact gehad met uw Europese collega’s sinds de laatste informele Raad van Buitenlandse Zaken over de verslechterende situatie in Hongarije? Zo nee, bent u bereid dat te doen? Zo ja, welke stappen worden hierop ondernomen?
Sinds de laatste informele Raad Buitenlandse Zaken is de rechtsstatelijkheid van de noodmateregelen ter bestrijding van COVID-19 aan de orde gekomen tijdens de informele vergadering van leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. De Commissie gaf toen aan de maatregelen in de lidstaten te monitoren, en noemde daarbij met name de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving. Zij merkte tevens op over verschillende instrumenten te beschikken om rechtsstatelijke problemen te adresseren. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte vervolgens eveneens het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Ook wees Nederland op de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Een aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, pleitte tevens voor het koppelen van de toekenning van EU-gelden aan de naleving van rechtsstatelijke beginselen. Nederland zal zich er samen met gelijkgezinde lidstaten voor inspannen om dit onderwerp in Europees verband te blijven bespreken.
Bent u het ermee eens dat Europese hulp in het bestrijden van de coronacrisis in Hongarije voorwaardelijk moet worden gemaakt aan het niet wegtrekken van financieringsstromen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de democratie, zoals lokale inkomsten en financiering voor politieke partijen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen, in lijn met de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515). Onder de huidige begrotingscyclus is het voorwaardelijk maken van ontvangst van Europese gelden aan naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen echter nog niet mogelijk. Overigens ziet de door de Europese Commissie voorgestelde conditionaliteit binnen het MFK uitsluitend op het naleven van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Nationale financieringsstromen met betrekking tot lokale inkomsten of financiering van politieke partijen vallen daar niet onder.
Welke sanctiemaatregelen kunnen worden ingezet om Hongarije niet te laten wegkomen met dit machtsmisbruik? Bent u bereid dit in te zetten als internationale diplomatieke druk onvoldoende blijkt te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen in de lidstaten te monitoren. Nederland heeft er bij haar op aangedrongen deze monitoring voort te blijven zetten en indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Daarnaast is er de lopende artikel 7-procedure, waarbinnen de zorgen omtrent rechtsstaat, democratie en grondrechten in Hongarije onderwerp van bespreking zijn. Nederland zet zich er daarbij met gelijkgezinde lidstaten voor in deze procedure regelmatig te agenderen op de Raad Algemene Zaken om Hongarije hierop aan te kunnen spreken.
Gemeenten die in geldnood dreigen te komen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Geldnood dreigt in veel gemeenten»?1
Ja, ik ken het artikel en de signalen. Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Met betrekking tot het OV zijn er inmiddels op 5 juni 2020 afspraken gemaakt over een beschikbaarheidsvergoeding (Kamerstuk 23 645, nr. 723).
Er lopen nog gesprekken met de medeoverheden op het gebied van onder andere, de veiligheidsregio’s, de GGD-en, afvalinzameling, de buurthuizen en het watermanagement. De komende tijd wordt samen met de medeoverheden gewerkt aan afspraken op deze gebieden. Doel is om medio juli een compleet beeld te hebben van de impact van de corona-aanpak op de medeoverheden voor de periode tot 1 juni. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek-bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
Kent ook u de signalen van gemeenten die door de coronacrisis in een (nog) slechtere financiële positie dreigen te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gemeenten zullen ten gevolge van weggevallen inkomsten door de coronacrisis hun begroting naar verwachting niet rond krijgen?
Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43), zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Mij zijn geen signalen van liquiditeitsproblemen bekend. Ik zie dat gemeenten waar dit nodig is, hebben kunnen lenen om verplichtingen na te komen, vooruitlopend op de uitbetaling van de afgesproken compensatiemaatregelen. Het aantal gemeenten dat in 2020 onder verscherpt toezicht staat (preventief) is nog beperkt en wijkt niet sterk af van de aantallen van de afgelopen tien jaar. Tegelijk is duidelijk dat, ook los van de corona-gevolgen, de financiële positie van gemeenten aandacht vergt. De gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van gemeenten zal het kabinet nauwlettend blijven volgen en ik voer hierover structureel het gesprek met medeoverheden.
Welke ruimte hebben gemeenten nog om, naast de al bestaande, ook nog de nieuwe financiële problemen met eigen middelen op te vangen? Aan welke mogelijkheden denkt u dan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de gedeputeerden die u een brandbrief schreven dat er meer geld naar gemeenten moet en dat er anders «schrijnende en verregaande maatregelen» nodig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al in antwoord op vraag 2 schreef ken ik de signalen van medeoverheden met betrekking tot hun financiële positie. Het is voor een bestendige, gezamenlijke en slagvaardige overheid noodzakelijk dat medeoverheden hun reguliere taken waaronder vergunningverlening, en hun taken met betrekking tot participatie, zorg, jeugd, bewegen, vervoer, lokale culturele voorzieningen en watermanagement kunnen blijven uitvoeren.
Daarom hebben in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 23 april jl. het kabinet en de medeoverheden besloten een regiegroep in te stellen die de omvang van de problematiek in beeld brengt met nadruk op de financiële effecten en de daarbij voorgestelde oplossingsrichtingen, waaronder compensatie. Hierbij gaat het om een reëel beeld van de kosten, waarbij ook de inkomstenderving wordt meegenomen. Zoals eerder genoemd heb ik u daarin mijn brief van 28 mei jl. over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten die door de coronacrisis in financiële nood zijn gekomen niet door bezuinigingen op gemeentelijke dienstverlening, waaronder in het sociale domein, getroffen zouden mogen worden? Zo ja, hoe gaat u eraan bijdragen dat dit niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, gezien de toch al precaire financiële situatie van veel gemeenten met daarboven op ook nog de gevolgen van de coronacrisis, bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten deze grotere financiële problemen op te lossen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waarom helpt u wel bedrijven die door de coronacrisis in problemen zijn gekomen maar niet gemeenten en hun inwoners?
Het Ministerie van BZK is, nadat de directe gevolgen van de coronamaatregelen voor gemeenten duidelijk werden, met VNG, maar ook met vertegenwoordigers van andere medeoverheden in overleg getreden. Dit overleg heeft geresulteerd in maatregelen om medeoverheden te compenseren en om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen. Uw Kamer is hierover per brief op 28 mei jl. geïnformeerd en over eventuele nadere maatregelen zal het kabinet niet nalaten uw Kamer te informeren.
Naast de genomen maatregelen ter compensatie vindt het kabinet het ook belangrijk om in deze bijzondere tijd de schommelingen voor medeoverheden te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke en provinciale begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is daarom besloten om de stand van het accres (volume en loon- en prijsontwikkeling) 2 zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Als er zich grote onverwachte wijzigingen voordoen, zal het kabinet hierover met de VNG en het IPO in gesprek gaan.
Partners van slachtoffers in de rechtszaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijna onmenselijk dat partners van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke coronamaatregelen gelden er ten aanzien van de aanwezigheid van slachtoffers in de rechtszaal en ten aanzien van hun partners of familieleden?
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, werden zaken in eerste instantie zoveel mogelijk schriftelijk of via videoconferentie behandeld. Bij zaken die wel ter zitting werden behandeld, waren in beginsel alleen de officier van justitie en de advocaat desgewenst fysiek ter zitting aanwezig. Alle andere procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, namen deel aan de behandeling via videoconferentie of brachten schriftelijk hun verklaring naar voren. Dit heeft de Rechtspraak destijds ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl.
Vanaf 11 mei jl. is het aantal fysieke zittingen in strafzaken verder uitgebreid. In de Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen is opgenomen dat indien er een fysieke zitting plaatsvindt in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten worden uitgenodigd fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.2 Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen. Publiek wordt niet toegelaten tot de gerechtsgebouwen, aldus de regeling.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat Henk Naves, in zijn rol als voorzitter van het crisisbestuur van de Rechtspraak – dat is samengesteld uit een aantal presidenten van gerechten en uit leden van de Raad voor de rechtspraak -onlangs in een brief aan de heer Korver, voorzitter van Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers, heeft laten weten dat in het strafrecht de keuze is gemaakt om het slachtoffer met zijn/haar advocaat of begeleider van Slachtofferhulp Nederland toegang te geven tot de zittingszaal.3 Men begrijpt evenwel het pleidooi om ook «een naaste» van het slachtoffer deze toegang te verlenen. Men laat weten dat – mochten zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen – deze «naaste» ook zal worden toegelaten. Dit kan afgestemd worden met de betrokken rechtbank dan wel de betrokken rechter, aldus de brief.
Kent u de zorgen van de in het bericht genoemde voorzitter van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) of van andere advocaten die hun zorgen uiten over dat partners of familieleden van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die zorgen? Zo nee, kunt u zich bijvoorbeeld door Slachtofferhulp Nederland of vertegenwoordigers van de advocatuur op de hoogte laten brengen?
Deze zorgen zijn bij mij. Ook heb ik onlangs met de voorzitter van LANGZS gesproken. Aan Slachtofferhulp Nederland heb ik gevraagd of zij zich herkennen in het opgeworpen probleem. Zij hebben mij laten weten dat er vooralsnog geen gevallen bekend zijn waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan. Vanuit de Rechtspraak hebben zij bevestigd gekregen dat het slachtoffer zich altijd kan laten bijstaan door één andere persoon en dat, indien er behoefte is aan nog een steunfiguur, een verzoek daartoe zal worden ingewilligd als dit gelet op de coronamaatregelen mogelijk is.
Kunt u in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien of er onder voorwaarden toch partners of familieleden van slachtoffers in de rechtszaal toegelaten kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt ook «een naaste» van het slachtoffer toegang verleend tot de zittingszaal als zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen. Het is niet nodig hierover nog in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak. Mocht ik constateren dat de werkwijze in de praktijk toch tot problemen leidt, dan zal ik niet nalaten dit punt ter sprake te brengen in het wekelijks overleg dat ik heb met de Raad voor de rechtspraak. Dit aspect heeft mijn aandacht.
Het bericht 'Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig' |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig»1 en «Erken en waardeer solidariteit in tijden van crisis»?2
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel onderzoekers afhankelijk zijn van projectfinanciering en vervolgfinanciering?
Tot en met 2017 bevatten de jaarlijkse Kengetallen Universitair Onderzoek (KUOZ-data) van de VSNU informatie over de onderzoeksinzet van de universiteiten per geldstroom. Uit die data blijkt dat:
Indien men naar de financiën kijkt, is er sprake van een andere verdeling. Op basis van de cijfers in de jaarverslagen van de universiteiten en umc’s, de onderzoekcoëfficiënten voor de universiteiten en voor de werkplaatsfunctie van het CBS, is te berekenen dat:
Het verschil kan als volgt worden verklaard: uit de eerste geldstroom worden niet alleen de personeelskosten voor het onderzoekspersoneel betaald, maar ook (overhead)kosten voor huisvesting, ondersteunend personeel, faciliteiten. Alsook de overige kosten, zoals infrastructuur en materialen, benodigd voor het onderzoek aan de universiteiten en umc’s.
Bij de lectoraten is het aandeel van de in competitie verkregen middelen (2e en 3e geldstroom) in de totale middelen voor praktijkgericht onderzoek de laatste jaren gegroeid van 34 procent in 2015 tot 42 procent in 2017.
Klopt het dat het vooral promovendi en post-docs zijn die op basis van projectfinanciering een tijdelijk dienstverband bij een universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling hebben?
Ja, dat klopt. Promovendi hebben bijna altijd een tijdelijk contract, van de postdoc onderzoekers heeft 88 procent een tijdelijk contract en van de universitair docenten 26 procent. Overigens verschilt het aantal tijdelijke dienstverbanden sterk per universiteit3.
Bij de hogescholen heeft 20 procent van de medewerkers een tijdelijke aanstelling.
Wat vindt u van de suggestie om onderzoeksinstellingen de mogelijkheid te bieden om eenmalig een extra tijdelijk dienstverband aan te bieden?
Door de COVID-19 crisis ligt veel onderzoek stil. Veel onderzoekers hebben geen toegang meer tot labs of collecties, kunnen geen data verzamelen, of zetten zich in het ziekenhuis in. Dit heeft een grote impact op het Nederlandse onderzoek. Met name onderzoekers met tijdelijke contracten lopen vertraging op bij de afronding van hun onderzoeksprojecten. Samen met NWO, KNAW (incl. De Jonge Akademie), AOb, FNV, VH, VSNU en NFU houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Samen met deze partijen wordt gekeken naar oplossingen voor onderzoekers met een tijdelijk contract die in de problemen komen.
Voor welke periode verwacht u dat onderzoekscalls gepauzeerd of uitgesteld worden?
Om de schade voor de sector te beperken is het belangrijk dat de tweede geldstroom niet te lang stilvalt. NWO heeft de verantwoordelijkheid om een eerlijk speelveld en een zorgvuldig beoordelingsproces te borgen, ook in deze periode. NWO heeft daarom maatregelen genomen om wetenschappers te ondersteunen en verfijnt deze constant:
Heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) al alternatieve selectieprocedures ingericht om bijvoorbeeld de interviews in de lopende en nieuwe onderzoekscalls weer doorgang te kunnen laten vinden zolang de voorzorgsmaatregelen rondom het nieuwe coronavirus van kracht zijn?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Welke mogelijkheden hebben onderzoekers met een door NWO verstrekte beurs als het onderzoek door coronamaatregelen pas later dan gepland voltooid kan worden?
Op dit moment is het binnen de geldende (budgettaire) kaders voor al het door NWO gefinancierde onderzoek mogelijk om, in overleg, naar budgetneutrale oplossingen te zoeken. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld aanpassingen van onderzoeksopzet of aanpassingen van dataverzameling waardoor de vertraging minder kan zijn.
Heeft u – eventueel op basis van historische gegevens – zicht op de afname van de derde geldstroom bij economische neergang? Welke consequenties heeft dat voor onderzoekers en de positie van Nederland als kennisland?
Ondanks de kredietcrisis van 2007–2009 hebben de totale baten van de universiteiten zich van 2004 tot 2018 positief ontwikkeld. De inkomsten uit «Werk voor derden» zijn in deze periode gegroeid, van 22 procent tot 26 procent.
Uiteraard deel ik de zorg van de kennisinstellingen dat de derde geldstroommiddelen zullen afnemen, we houden dit nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid om NWO te vragen per geval te bekijken of reeds toegekende onderzoeksbeurzen verlengd kunnen worden als de onderzoeker kan aantonen dat door de coronamaatregelen het onderzoek pas later voltooid kan worden?
Dit is niet alleen de verantwoordelijkheid van NWO, maar ook van bijvoorbeeld de universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 4 en vraag 7. NWO beoordeelt aanvragen voor verlenging of vaststelling van lopend onderzoek altijd per individueel geval. Universiteiten zijn ook op zoek naar oplossingen, onder andere in de nieuwe CAO.
Welke mogelijkheden hebben universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen op dit moment om onderzoeksactiviteiten op locatie doorgang te laten vinden en zijn er mogelijkheden om met inachtneming van de RIVM-richtlijnen de mogelijkheden voor onderzoek te verruimen?
Universiteiten hebben gedurende de intelligente lockdown de mogelijkheid gehouden om, met in achtneming van de RIVM-voorschriften, op kleine schaal op locatie door te gaan met onderzoek. De universiteiten zijn daar divers mee omgegaan. Nu er sprake is van een verruiming van de maatregelen neemt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek op locatie verder toe.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
Stopzetten van de huishoudelijke verzorging in de gemeente Montferland |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de gemeente Montferland die de indicatie voor huishoudelijke verzorging intrekt zodra ouderen en mensen met een beperking aangeven deze zorg tijdelijk stop te willen zetten uit angst besmet te raken met het COVID-19?1
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van een beschikking waarvan de looptijd niet verstreken is, zonder voorafgaand en zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overstemming met het ter zake bepaalde in de Wmo 2015.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland uiteindelijk opnieuw gaat indiceren omdat mensen zich gedurende de coronacrisis uit zelfbescherming zelf hebben moeten redden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en derhalve besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de gemeente Montferland in de huidige coronacrisis kwetsbare mensen – die een indicatie hebben gekregen – in de steek laat, enkel om nu en in de toekomst kosten te kunnen besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij mij beschikbare informatie kan ik de handelwijze van de gemeente niet steunen. Zie ook mijn antwoorden onder 1 en 2.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat mensen in een kwetsbare situatie tijdelijk de huishoudelijke zorg stopzetten omdat zij angst hebben besmet te raken met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze van mensen om uiteindelijk tijdelijk in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19 de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van toereikende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden geboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zorgorganisaties die huishoudelijke zorg aanbiedt in de gemeente Montferland zeer kritisch is op deze maatregel, maar niet openlijk wil reageren vanwege angst dat het contract met de gemeente wordt stopgezet? Wat zegt dit volgens u over de handelwijze van het College van B&W in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben hiervan niet op de hoogte, anders dan door uw vraagstelling. Juist in deze fase is een intensieve samenwerking tussen gemeente en aanbieder van groot belang om continuïteit van zorg en ondersteuning daar waar nodig zo goed mogelijk te waarborgen. Daarnaast heb ik afspraken gemaakt met de VNG teneinde gemeenten in staat te stellen dit te doen en ook aanbieders continuïteit te bieden.
Bent u bereid om maatregelen te nemen en te zorgen dat de gemeente Montferland afgegeven indicaties continueert, ook al geven mensen aan deze zorg tijdelijk niet te willen ontvangen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad voornemens is dit te doen. Ik volg dit nauwgezet. Mocht de interventie van de gemeenteraad er niet toe leiden dat (de uitvoering van) het beleid van de gemeente Montferland zich verhoudt met de wettelijke kaders, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de in het artikel beschreven werkwijze niet uit te voeren en persoonlijk contact op te nemen met betreffende cliënten. De gemeente zal de beschikking niet eenzijdig intrekken als cliënten wensen de ondersteuning op te schorten vanwege angst op besmettingsgevaar.
De politieke verantwoordelijkheid in gevoelige zaken en de lopende strafzaak tegen Shell |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere gestelde Kamervragen over een mogelijke schikking met Shell voor haar activiteiten in Nigeria en uw betrokkenheid bij die strafzaak en die mogelijke schikking?1
Ja.
Als een bepaalde lopende strafzaak een «gevoelige zaak» is, wordt u daarover geïnformeerd door het openbaar ministerie (OM), maar wie bepaalt nu wanneer een bepaalde zaak «gevoelig» genoeg is om daar de Minister van Justitie en Veiligheid (veelvuldig) over te informeren, is dat het OM of bent u dat zelf? Van wie kan het initiatief uitgaan? Hoe zat dat in de zaak van Shell?
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie (hierna OM) jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM. Het verstrekken van inlichtingen kan het OM zowel op mijn verzoek doen als op eigen beweging.2 Dit laatste doet zich voor indien het College van oordeel is dat de inlichtingen voor mij als Minister van Justitie en Veiligheid nodig zijn om mijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl.3 heeft het OM mij en mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd over deze zaak, die door het OM als «gevoelig» is aangemerkt.
Klopt het dat u volgens de procedure, zoals die is neergelegd in de Aanwijzing Hoge Transacties, pas helemaal aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie, zonder voorkennis van die zaak?
Het is juist dat het OM een voorgenomen transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties aan mij voorlegt. Dit stelt mij in de gelegenheid om te bepalen of ik al dan niet politieke verantwoordelijkheid wil dragen voor de voorgenomen afdoening. De procedure uit de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties laat onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO.
Als u geïnformeerd wordt over gevoelige zaken, dan weet u toch precies hoe de strafzaak eruitziet en waarom het OM tot een bepaalde transactie is gekomen? Hoeveel ruimte heeft u dan nog om een eventuele transactie niet goed te keuren, omdat u dan kennelijk al die tijd niet heeft laten blijken het hier niet mee eens te zijn? Schuurt deze werkwijze niet met de bedoeling van de Aanwijzing Hoge Transacties?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de rollen van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het OM om het voornemen te bepalen om een zaak met een hoge transactie af te doen. Bepaalt het OM dat een zaak zich voor afdoening via een hoge transactie leent, dan legt het OM de voorgenomen transactie, in lijn met de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, uiteindelijk aan mij voor. Ik beoordeel vervolgens of ik de voorgenomen hoge transactie – gelet op de motivering – voor mijn politieke verantwoordelijkheid wil nemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 laat het voorgaande onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO. Op dat moment hoeft niet noodzakelijkerwijs bekend te zijn of vast te staan op welke wijze het OM de zaak wil of zal afdoen. Indien over een individuele zaak contact is geweest met het OM voorafgaand aan de voorlegging van de voorgenomen transactie beperkt dat geenszins mijn ruimte om de voorgenomen transactie te beoordelen. Dit schuurt naar mijn oordeel ook niet met de bedoeling van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
Als u stelt u dat u politieke verantwoordelijkheid moet kunnen nemen voor gevoelige zaken en om die reden geïnformeerd moet worden, waarom stelt u dan tegelijkertijd dat u niets kunt zeggen over lopende zaken? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, hoe ziet die politieke verantwoordelijkheid eruit als u zich niet verantwoordt?
Het OM is een orgaan met medewerkers die zelfstandig door de wet aan hen geattribueerde taken en bevoegdheden uitoefenen. Dit maakt dat de officier van justitie in een bepaalde zaak zelfstandig beslist al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel is de Minister van Justitie en Veiligheid volledig politiek verantwoordelijk voor het OM en zijn medewerkers.4 Om deze verantwoordelijkheid te kunnen effectueren verstrekt het College de Minister gevraagd en ongevraagd inlichtingen (art. 129, eerste lid, Wet RO), ook over individuele strafzaken, en heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ten opzichte van het OM en zijn medewerkers een aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan betrekking hebben op zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, maar kan ook zien op andere taken en bevoegdheden waarmee het OM is belast. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM maakt effectieve parlementaire controle – via de Minister – op het doen en laten van het OM mogelijk. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. De memorie van toelichting bij de huidige Wet RO gaat uitvoerig op deze terughoudendheid in.5 Onderdeel van de terughoudendheid is dat ik over een lopende strafzaak geen inhoudelijke mededelingen doe. Niet alleen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar ook opdat het OM zelfstandig tot een vervolgingsbeslissing kan komen en zijn rol in het strafproces optimaal kan vervullen.6 De terughoudendheid kan in het algemeen natuurlijk ook zijn ingegeven door het uitgangspunt van machtenscheiding. Voorkomen moet worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de rechter.
In de vraagstelling kan de veronderstelling worden gelezen dat het niet doen van mededelingen over lopende zaken op gespannen voet staat met de democratische verantwoordingsplicht. Dat is naar mijn oordeel niet het geval. In dit verband kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van openbare democratische verantwoording er altijd achteraf is, dat wil zeggen nadat de zaak is afgesloten.
Waarom zou u inzicht willen krijgen in een strafrechtelijk onderzoek, waarin u staatsrechtelijk gezien (nog) niks te zoeken heeft, omdat u pas aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie? Hoe zat dit in de zaak van Shell in het bijzonder?
Als Minister van Justitie en Veiligheid draag ik politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Daarom word ik door het OM ingelicht over gevoelige zaken. Op deze manier word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het OM.
Bij de opsporing van strafbare feiten dienen bovendien soms ingrijpende beslissingen te worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen er zodanige risico’s aan een bepaalde beslissing verbonden zijn dat de Minister uitdrukkelijk in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te effectueren, bijvoorbeeld door het geven van een (bijzondere) aanwijzing.7
In antwoord op de vragen 3 en 4 merkte ik al op dat het voorleggen van een hoge transactie de inlichtingenverplichting van artikel 129, eerste lid, Wet RO onverlet laat.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak ben ik – zoals ook aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl. – door het OM geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek, omdat het OM deze zaak als gevoelig heeft aangemerkt.
Hoe vaak is er nu vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met Shell over deze zaak? Waarover ging dat contact dan en op wiens initiatief vond dat plaats?
Er is vanuit het ministerie geen contact geweest met Shell over deze zaak.
Ten overvloede, maar voor de volledigheid, merk ik op dat met de gemachtigde van Shell contact is geweest voor het opvragen van een zienswijze in het kader van het verzoek dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Dat is ook in het besluit op het Wob-verzoek terug te lezen. Over het Wob-verzoek en het besluit daarop heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.8
Is er bijvoorbeeld contact geweest over het (in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur vrijgegeven) conceptpersbericht, waarbij vragen en antwoorden van Shell zijn te vinden? Heeft Shell commentaar mogen leveren op persberichten over de eigen vervolging? Hoe beoordeelt u dit? Mogen «gewone» mensen, niet zijnde «koninklijke» multinationals, dat dan ook? Zo niet, is dit dan niet een vorm van klassenjustitie?
Het conceptpersbericht van Shell was door Shell zelf opgesteld en ter informatie aan het OM gestuurd. In het kader van het bij vraag 7 genoemde Wob-verzoek was dit concept-persbericht één van de geïnventariseerde Wob-documenten. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht diende Shell als belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze te geven op een eventueel voorgenomen openbaarmaking van de informatie opgenomen in het betreffende document. Dit recht komt iedere belanghebbende bij een Wob-verzoek toe. Voor zover met deze vraag wordt gesuggereerd dat het document een persbericht van het OM zou betreffen, heeft het OM mij bericht over deze zaak geen eigen persbericht te hebben uitgedaan. Er is dan ook geen
persbericht van het OM naar Shell verzonden. Het OM heeft alleen desgevraagd woordvoering gedaan voor wat betreft de vervolgingsbeslissing. In algemene zin geldt dat het OM de eigen woordvoering bepaalt, dat is niet aan verdachten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd»?1
Ja.
Begrijpt u dat hulpbehoevende, kwetsbare mensen uit angst voor besmetting met het coronavirus soms tijdelijk afzien van hulp en/of ondersteuning, waar ze op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) recht op hebben?
De keuze van mensen om tijdelijk, in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19, de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van voldoende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s en de mogelijkheden om de ondersteuning veilig te continueren. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden aangeboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Wat vindt u ervan dat deze mensen blijkbaar gebeld worden met de mededeling «als je nu geen hulp accepteert, moeten we dat doorspelen naar de gemeente en kun je dadelijk alles opnieuw aanvragen»? Kunt u zich voorstellen dat dit door betrokkenen als een dreigement c.q. een vorm van chantage wordt gezien?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en uiteindelijk besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk en in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland zorgbedrijven per e-mail heeft laten weten de indicatie in te trekken van mensen die hulp weigeren?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van die beschikking zonder voorafgaand zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overeenstemming met de Wmo 2015. Datzelfde geldt daarmee voor de inhoud van de berichtgeving van de gemeente aan aanbieders.
Inmiddels heeft de gemeente mij overigens laten weten, mede naar aanleiding van de reacties op het voornemen, een eerder afgegeven beschikking niet in te trekken in situaties waarin de cliënt de ondersteuning wenst op te schorten vanwege de huidige situatie.
Wat vindt u van de opmerking van de wethouder van bedoelde gemeente dat deze handelwijze «voor de gemeente een manier is om kosten te besparen»? Vindt u dat een legitieme reden om mensen van wie, nota bene door dezelfde gemeente, is vastgesteld dat ze recht hebben op zorg en/of ondersteuning onder druk te zetten?
Uitgangspunt, ook tijdens de periode van Covd-19, is continuïteit van zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar in overleg met aanbieders zoveel mogelijk voor te zorgen, in goed overleg met cliënten. Regulier waar mogelijk, aangepast waar nodig en mogelijk. Ik heb met de VNG afspraken gemaakt over de financiële randvoorwaarden. Er zijn daarmee financieel geen belemmeringen om de benodigde ondersteuning te blijven bieden. Cliënten onder druk zetten om van ondersteuning af te zien keur ik af, dit verhoudt zich niet met de wettelijke opdracht van de gemeente.
Wat vindt u van de opmerking van dezelfde wethouder dat intrekken van de indicatie «ook een voordeel voor cliënten heeft, omdat ze dan geen eigen bijdrage meer hoeven te betalen»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u meer voorbeelden bekend van gemeenten die de lijn van de gemeente Montferland volgen?
Andere voorbeelden zijn mij niet bekend.
Vindt u de handelwijze van de gemeente Montferland in dezen passend, mede gelet op de veelal kwetsbare positie van betrokkenen?
Nee.
Wilt u rechtstreeks in contact met de gemeente Montferland en/of via de beantwoording van deze vragen expliciet duidelijk maken dat een dergelijke handelwijze in dezen een gemeente niet past?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad dit voornemen ook heeft uitgesproken. Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de voorgenomen werkwijze niet te zullen toepassen en afgegeven beschikkingen te zullen respecteren.
Ik volg dit nauwgezet. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Welke afspraken zijn met gemeenten gemaakt om hen te compenseren voor de financiële gevolgen van de coronacrisis? Zijn deze naar uw mening afdoende, gelet op signalen vanuit gemeenten dat bedoelde afspraken niet dan wel onvoldoende rekening houden met het feit dat ze niet alleen meer kosten, maar ook minder inkomsten hebben? Bent u bereid opnieuw in overleg te treden over een passende compensatie?
De met VNG op 25 maart jl. afgesproken lijn is zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning. De afspraken doen een zeer dringend beroep op gemeenten om aanbieders te blijven financieren ook als de vraag afneemt. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2020.2 Deze afspraak is onlangs verlengd tot 1 juli.
Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. De Minister van BZK voert namens het kabinet overleg met de medeoverheden over compensatie van de bredere financiële effecten van de crisis, waaronder ook die effecten die leiden tot inkomstenderving voor gemeenten. De gemaakte en in voorbereiding zijnde afspraken zullen toereikend zijn voor gemeenten om aan hun wettelijke opdracht te kunnen (blijven) voldoen. Het Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli gecontinueerd worden.
De briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels honderden miljoenen chirurgische maskers en handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft daarnaast op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Er is een goede «supply basis» om beschermingsmiddelen op grote schaal in te kopen en vervolgens zorgbreed te verdelen en te distribueren. In de technische briefing en de daaropvolgende kamerbrief is ook de oproep gedaan om beschermingsmiddelen aan te vragen bij het LCH als daarin niet via reguliere kanalen kan worden voorzien. Dat gebeurt op grote schaal, zorgbreed.
Het is belangrijk dat de aanvragen en ook de verdeling gebaseerd blijven op gepast gebruik conform de uitgangspunten van het RIVM. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het besmettingsrisico bij bepaalde handelingen bij patiënten met (verdenking op) COVID-19, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Daar hoort bij dat professionals in specifieke situaties beredeneerd kunnen afwijken van de richtlijnen op basis van hun ervaring en inzichten.
Tegen deze achtergrond is op initiatief van V&VN vanuit het perspectief van verzorgenden en verpleegkundigen een handreiking opgesteld voor een praktisch gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met de IGJ, het RIVM/LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding), ActiZ, ZorgthuisNL en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Ook is hierover gesproken met de FNV, CNV, NU91 en de FBZ.
De bonden is gevraagd het voortouw te nemen voor het maken van een handreiking voor professionals die Wmo-zorg verlenen (huishoudelijke zorg, dagbesteding en -begeleiding en maaltijdondersteuning). Voor die laatste groep zijn op aanvraag reservepakketjes beschikbaar via het LCH.
Zorgverleners moeten veilig kunnen weken conform de uitgangspunten en de aanvulling daarop. Als er onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, is het belangrijk dat professionals hierover en over alternatieven in gesprek gaan met hun leidinggevende. Als dat onvoldoende soelaas biedt en professionals onbeschermd zijn in onveilige situaties, kan hierover een melding gedaan worden bij respectievelijk de Inspectie SZW en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft mij en ook uw Kamer, tijdens de technische briefing op 30 april, laten weten over voldoende mondneusbescherming voor de Nederlandse gezondheidszorg te beschikken. Ik roep zorgverleners dan ook op om, in het geval hun reguliere leverancier onvoldoende kan leveren, beschermingsmiddelen te bestellen bij het LCH. Uitgangspunt hierbij blijft gepast gebruik, anders neemt schaarste weer toe.
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
De richtlijnen van het RIVM die zijn opgesteld over wanneer welke type beschermingsmiddel gebruikt dienen te worden zijn niet gebaseerd op schaarste, maar gaan uit van het besmettingsrisico dat de zorgverlener loopt bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Zorgverleners moeten dus conform de richtlijnen beschermd kunnen werken. Omdat mondiaal nog steeds sprake is van schaarste aan medische beschermingsmiddelen, is het niet verstandig om deze beschermingsmiddelen algemeen preventief in te zetten. Dit kan ten koste gaan van het gebruik in de zorg waar deze beschermingsmiddelen in verband met COVID-19 gerelateerde zorg noodzakelijk zijn.
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage toegepast wordt. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft een richtlijn opgesteld die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt, omdat voor die beschermingsmiddelen schaarste dan (weer) kan optreden.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak, in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, is inmiddels meer informatie beschikbaar over de eisen waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH?
Zie antwoord vraag 7.
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Ik heb het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen voor de zorg in te kopen.
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Het LCH zet zich maximaal in om schorten en jassen beschikbaar te krijgen voor de zorg.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de herverwerking van isolatiekleding (jassen, pakken, schorten en coveralls) als oplossing voor eventuele acute tekorten. Het RIVM heeft aangegeven dat sommige kleding bestand is tegen stoomsterilisatie op 121 graden Celsius. Voor ziekenhuizen is er daarnaast een extra proces ingericht om op grote schaal gammasterilisatie voor sommige kleding (o.a. polyester, non-woven, plastics en tyvek) uit te voeren. Samen met drie grote wasserijen, die gezamenlijk voor bijna alle ziekenhuizen de was verzorgen, zijn afspraken gemaakt om gebruikte isolatiekleding op te halen, te laten behandelen, en vervolgens weer te retourneren naar het ziekenhuis. Ziekenhuizen bieden hiervoor de gebruikte isolatiekleding op de gebruikelijke manier, zoals ook bij vuil wasgoed, aan bij de wasserij. Op dit moment wordt er aan een plan gewerkt om te kijken hoe zorginstellingen in de langdurige zorg ook kunnen aansluiten op deze procedure
Tenslotte ben ik in gesprek met partijen die mogelijk binnen enkele maanden isolatiejassen en schorten in Nederland kunnen gaan maken.
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Een exacte precisering is niet mogelijk. Dit wordt verklaard dat er veel schakels in de complexe logistieke keten aan vooraf gaan, voordat een bestelling daadwerkelijk bij de zorginstelling terecht komt. Zo zijn er verschillende momenten in de gehele keten waar de kwaliteit gecontroleerd wordt, en is het vervoer afhankelijk van de douaneformaliteiten en de luchtbrug van Azië naar Nederland.
Er zijn naar de stand van dinsdag 19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling?
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen?
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'China: Free Covid-19 Activists, ‘Citizen Journalists’' |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China: Free Covid-19 Activists, «Citizen Journalists»«?1
Ja.
Hoe denkt u over het belang van onafhankelijke berichtgeving in het algemeen en meer in het bijzonder met betrekking tot COVID-19?
Journalisten spelen een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie en als waakhond. De COVID-19-crisis onderstreept het belang van vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en de onafhankelijke journalistiek. Toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie is cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Wat is uw opvatting over overheidscensuur? In hoeverre is dit strijdig met mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie?
Het recht op vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie zijn fundamentele mensenrechten en dienen als de basis van een goed functionerende democratie. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie zowel online als offline, dienen overeenkomstig te zijn met de internationale mensenrechtenverdragen.
Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor het betrouwbaarheidsgehalte van de informatie van de Chinese overheid over COVID-19?
De afschrikkende werking die uitgaat van censuur en vervolging van (burger)journalisten zorgt ervoor dat overheden worden beperkt in de informatie die zij tot hun beschikking hebben. Logischerwijs werkt dit door in de kwaliteit en volledigheid van officiële informatie omdat deze niet heeft kunnen profiteren van een verscheidenheid aan waarnemingen en inzichten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Beschikt u over de informatie van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Heeft u toegang tot de informatie van Terminus 2049, waar verwijderde en gecensureerde berichten terug te vinden zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gaat om een omvangrijk aantal berichten waarover het niet mogelijk is een eenduidig oordeel te vormen. Het archief van Terminus 2049 geeft echter een inkijk in de diversiteit aan stemmen binnen China die vanwege censuur niet kunnen bijdragen aan de rol van de media als waakhond en onafhankelijke bron van informatie.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtsgenoot over uw zorgen over de verdwijning van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar het kabinet is bereid aandacht te vragen voor deze kwestie in het kader van de mensenrechtendialogen met China van Nederland en de EU. Vanwege de beperkingen rondom COVID-19 is het vooralsnog onduidelijk wanneer deze dialogen doorgang kunnen vinden, maar de verwachting is dat de EU-China mensenrechtendialoog binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om gezamenlijk de Chinese overheid aan te spreken over deze verdwijningen? Zo ja, is dit vergezeld gegaan met een oproep tot vrijlating van de journalisten en de anderen die zich bezighouden met onafhankelijke berichtgeving over COVID-19? Zo nee, waarom niet?
In een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad op 10 maart jl. sprak de EU reeds de zorgen uit over de beperkingen op vrijheid van meningsuiting in China en de detentie van burgerjournalisten Chen Qiushi en Fan Bing, inclusief oproep om hen onmiddellijk vrij te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zal het kabinet ervoor pleiten dat de EU de kwestie opbrengt tijdens de EU-China mensenrechtendialoog die naar verwachting binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
De berichten ‘Regio wil hulp minister bij ziekenhuissoap’ en ‘Nieuwe aflevering in ziekenhuissoap: vertrouwen opgezegd in Raad van Toezicht’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Regio wil hulp Minister bij ziekenhuissoap» en «Nieuwe aflevering in ziekenhuissoap: vertrouwen opgezegd in Raad van Toezicht»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in een kort tijdsbestek de nog pas recent aangetreden interim-voorzitter van de Raad van Bestuur van Santiz alweer opstapt en de Stichting Medische Staf van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) het vertrouwen in de Raad van Toezicht van Santiz heeft opgezegd? Wat vindt u daarvan?
Ja. Ik vind het van groot belang dat de regio in gesprek blijft met elkaar over de toekomst van de zorg in de Achterhoek en dat in de onderlinge samenwerking goede en veilige zorg altijd voorop staat. Hiervoor is goed overleg in de regio noodzakelijk en daarom is de (bestuurlijke) onrust die er momenteel heerst onwenselijk. Het heeft dan ook prioriteit dat de situatie in de Achterhoek zo snel mogelijk stabiel wordt. Ook heeft de IGJ per 15 mei 2020 Santiz onder verscherpt toezicht gesteld.
Trekt u uit het opzeggen van het vertrouwen door de medische staf van SKB en uit het feit dat inmiddels een brede coalitie is ontstaan die wil dat SKB zelfstandig verder gaat, (ook) de conclusie dat in ieder geval bij een van de partijen het draagvlak voor een fusie verdwenen is en het voor de hand ligt om naast naar de voordelen van een fusie ook naar de mogelijkheden van defusie te kijken respectievelijk naar het zelfstandig doorgaan van beide ziekenhuizen?
Voor mij is het belangrijk dat de zorg in de Achterhoek van goede kwaliteit en toekomstbestendig is. Fusies kunnen ingrijpende gevolgen hebben op het zorglandschap en daarmee effecten hebben voor de lokale bevolking en relevante stakeholders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders in contact staan en blijven staan met hun omgeving en voldoende draagvlak creëren voor fusies. Het is niet aan mij om te oordelen of de fusie hiervoor doorgezet moet worden of dat een defusie noodzakelijk is. De open dialoog over de toekomst van de zorg in de Achterhoek zal in de regio gevoerd moeten worden, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.
Santiz heeft laten weten dat wegens verlies van draagvlak in de regio de Raad van Toezicht heeft geconcludeerd dat voortgaan op de ingeslagen weg zinloos is. Daarom is de Raad van Toezicht verzocht om met voorrang een onderzoek te starten waarbij, met als uitgangspunt defusie, de consequenties en risico’s van ontvlechting en de vormgeving van een ontvlechtingsproces in kaart worden gebracht. In dit onderzoek kan ook worden bezien hoe eventuele nadelige gevolgen van ontvlechting kunnen worden ondervangen en in welke vorm desgewenst in de toekomst samenwerking tussen beide zelfstandige ziekenhuizen kan worden gerealiseerd. Het onderzoek dient zorgvuldig en volkomen transparant te verlopen en alle interne en externe stakeholders (waaronder andere zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars) dienen daarbij in een open en toekomstgerichte dialoog te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan een besluit worden genomen tot ontvlechting van de beide ziekenhuizen en eventueel ook over de toekomstige samenwerkingsrelaties. Dat besluit wordt uiteraard conform de geldende procedures ter advisering en/of instemming aan de verschillende gremia (Raad van Toezicht, Raad van Bestuur, bestuur Medisch Specialistisch Coöperatief, Cliëntenraad en Ondernemingsraad) voorgelegd.
Maakt u zich net als de burgemeesters van alle Achterhoekse gemeenten zorgen over de ontstane situatie en onderschrijft u hun opvatting dat de «voortreffelijke zorg die wordt geleverd in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) en het Slingeland op het spel staat vanwege de grote onrust in de organisatie»?
Ja. Duidelijk is ook dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich zorgen maakt over de ontstane situatie. De IGJ heeft de afgelopen periode regelmatig contact gehad met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de stand van zaken met betrekking tot kwaliteit en veiligheid van zorg, de besturing van het ziekenhuis en de toekomstplannen met betrekking tot het zorgaanbod en de communicatie daarover. De IGJ heeft inmiddels aangekondigd verscherpt toezicht in te stellen. De gremia van de ziekenhuizen (Raad van Toezicht, Raad van Bestuur, bestuur Medisch Specialistisch Coöperatief, Cliëntenraad en Ondernemingsraad) hebben in een gezamenlijke verklaring laten weten dat alle geledingen binnen de Santiz organisatie zich bewust zijn van de belangen voor de patiënt. Goede en veilige zorg stond en staat voorop.
Bent u op de hoogte van het feit dat het in gang gezette proces van de regiegroep van zorgverzekeraar Menzis en Santiz volgens alle hiervoor bedoelde burgemeesters «niet van de grond is gekomen»? Wat is uw oordeel over dat proces?
Ja. Eind 2019 is besloten dat het overleg over de inrichting van de ziekenhuiszorg zou worden voortgezet in een op te richten regiogroep. De centrale opdracht voor deze regiogroep is: hoe kunnen we vanuit de huidige situatie (onder andere strenger wordende kwaliteits- en volumenormen, de concentratie van hoog complexe zorg, de ontwikkelingen in de zorgvraag en de krapte op de arbeidsmarkt), en in lijn met de regiovisie Achterhoek en de zorgvisie van Santiz een toekomstbestendig medisch specialistisch zorglandschap in de Achterhoek borgen met twee locaties? Deze regiogroep zou vanaf 1 mei 2020 van start gaan, maar dit is als gevolg van de bestuurlijke onrust bij Santiz helaas nog steeds niet gebeurd.
Daarom heb ik een verkenner aangesteld die onder andere de opdracht heeft om de regiogroep op te starten met alle relevante betrokkenen. De heer Marcel Daniëls zal deze rol als verkenner op zich nemen. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd via een brief op 27 mei 2020. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een helder beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig en mogelijk is in Winterswijk en Doetinchem. Dit betreft onder meer ook de invulling van de nieuwbouw van het ziekenhuis in Doetinchem. Daarbij worden ook ontwikkelingen van de zorg in de eerste lijn (huisartsen/verloskundigen), de ambulancezorg, de verpleeg- en verzorgingshuizen, de wijkverpleging, de paramedie en maatschappelijke ondersteuning door de gemeente meegenomen. Innovatieve vormen van zorg (zoals eHealth) zullen ook onderdeel van de visie zijn.
Ik vind het van belang dat zo snel mogelijk gestart wordt met een regiotafel met alle betrokken partijen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er rust ontstaat in de regio. Ook Menzis heeft aan mij aangegeven dat zij graag ziet dat op zo kort mogelijke termijn gestart wordt met de regiogroep.
Deelt u de zorgen van bedoelde burgemeesters omtrent de vertraging van de voorziene nieuwbouw van het Slingeland Ziekenhuis?
Het is aan de raad van bestuur van Santiz om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling hebben gegeven en gaan geven aan de nieuwbouw. Ik heb hier geen rol in.
Bent u op grond van een en ander bereid om, zoals bedoelde burgemeesters u vragen, «al uw invloed aan te wenden (c.q. de regie te pakken), mogelijk door het aanstellen van een «verkenner», om de continuïteit en kwaliteit van de ziekenhuiszorg in hun gemeenten te borgen»?
Ja. Mede naar aanleiding van de brief van 28 april 2020 die ik ontvangen heb van de burgemeesters uit de Achterhoek heb ik, in overleg met de zorgverzekeraars, de burgemeester, de Raad van Bestuur van Santiz en de Raad van Toezicht van Santiz besloten om een verkenner aan te stellen. Deze onafhankelijke verkenner gaat zich in de eerste fase buigen over de vraag of er nog mogelijkheden zijn om de fusie door te zetten, of dat dit gezien de (bestuurlijke) verhoudingen geen optie meer lijkt. In de tweede fase zal de verkenner zich richten op het toekomstperspectief van de zorg in de Achterhoek en zal de verkenner onderzoeken wat nodig is om de al eerder ingestelde regiogroep daadwerkelijk te starten. Deze regiogroep levert uiteindelijk een toekomstvisie die een beeld creëert van wat er aan duurzame ziekenhuiszorg nodig is in de Achterhoek. Belangrijk hierbij is dat de verkenner een zo breed mogelijk draagvlak heeft in de regio.
Indien u de vorige vraag bevestigend beantwoordt, bent u dan ook bereid om (zoals verzocht) de burgemeesters in kwestie te betrekken bij uw vervolgstappen richting betrokken partijen?
Het is noodzakelijk dat de stappen die de verkenner initieert, worden gedragen door de betrokken partijen in de regio. Het uitgangspunt is dan ook dat de vervolgstappen in samenspraak met de regio gemaakt worden, ook de burgemeesters zijn hier onderdeel van. In nauw overleg met de burgemeesters en de zorgverzekeraars is de opdracht aan de verkenner tot stand gekomen.