De bureaucratie waarmee Ranov-vergunninghouders worden tegengewerkt bij het verkrijgen van het Nederlanderschap |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Op1, waarin de 29-jarige Yosef vertelt over hoe hij op zijn tweede naar Nederland kwam, maar nog steeds geen volwaardig Nederlander kan zijn?1
Ja.
Is het de bedoeling van uw beleid dat mensen als Yosef, die verreweg het grootste deel van hun leven in Nederland hebben geleefd en een aanspraak hebben gemaakt op het Generaal Pardon (Ranov), niet kunnen naturaliseren vanwege een onrealistisch strenge documentatie-eis?
Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten.
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Ook van jongvolwassenen, die een regulier verblijfsrecht hebben, mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s).
Ambassades zijn in de regel bevoegd om een nationaal paspoort af te geven. Het bezit door de paspoorthouder van de nationaliteit van het land dat het paspoort heeft verstrekt, wordt daarmee gewoonlijk aangenomen. Voor gegevens uit het brondocument omtrent de geboorte geldt dat ambassades bij de meeste landen niet de bevoegde instantie zijn waar gegevens kunnen worden verkregen. Van elke vreemdeling met een regulier verblijfsrecht wordt verwacht dat hij of een door hem gemachtigde derde zich ten minste heeft gewend tot een tot verstrekken van het bewuste bewijsstuk van geboorte (bijvoorbeeld een uittreksel van een geboorteakte) bevoegde instantie.
Kunt u aangeven wat iemand als Yosef nog meer zou moeten doen naast een verzoek op documentatie bij de ambassade om aan de documentatie-eis te voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat onder de mensen aan wie een Ranov-vergunning is verstrekt ook mensen zitten die naar Nederland waren gekomen met een asielmotief?
Houders van een Ranov-vergunning hebben in de regel een asielprocedure doorlopen. Bij hen is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming door de Nederlandse overheid. De door hen destijds aangedragen asielmotieven zijn in de regel als onvoldoende zwaarwegend of niet geloofwaardig beoordeeld. Daarbij hebben deze personen ook steeds de mogelijkheid gehad dit oordeel rechterlijk te laten toetsen.
Wat is de gemiddelde verblijfsduur in Nederland van de circa 11.000 Ranov-vergunninghouders die nog niet zijn genaturaliseerd?
Ranov-vergunninghouders zijn ten minste sinds 2001 in Nederland. De Ranov-regeling betreft een regularisatiemaatregel voor vreemdelingen die voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De regeling sloot op 1 juni 2009.
Hoeveel Ranov-vergunninghouders hebben gepoogd om te naturaliseren, maar zijn afgewezen op grond van de documentatie-eis?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND.
Heeft het feit dat aan Ranov-vergunninghouders een documentatie-eis voor naturalisatie wordt opgelegd en aan asielvergunninghouders niet, naast bureaucratische redenen ook redenen die zijn gebaseerd op beleidslogica? Zo ja, welke?
De reden dat aan houders van een verblijfsvergunning asiel andere eisen worden gesteld met betrekking tot documentatie bij naturalisatie is erin gelegen dat bij hen is vastgesteld dat zij bescherming nodig hebben tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Van hen wordt in een naturalisatieprocedure als uitgangspunt niet verlangd dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om documenten te krijgen. Blijkt evenwel ten tijde van het indienen van het naturalisatieverzoek dat er na het verkrijgen van de asielstatus contact is geweest met de autoriteiten van het land van herkomst of dat men is teruggereisd naar het land van herkomst dan wordt ervan uitgegaan dat het overleggen van identiteitsdocumenten uit het land van herkomst ook mogelijk is.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, is bij houders van een vergunning op grond van de Ranov vastgesteld dat zij geen asielrechtelijke bescherming nodig hebben. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om de benodigde documenten te verkrijgen. De Ranov-regeling is in 2007 met uw Kamer gedeeld.
Welke meerwaarde heeft het in uw ogen dat een grote groep Ranov-vergunninghouders door de strenge documentatie-eis niet kunnen naturaliseren en daardoor niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis.
Naast een juiste en zorgvuldige toepassing van de naturalisatiebepalingen, waaronder bijvoorbeeld het vaststellen van een geslachtsnaam in het geval de vreemdeling door zijn eigen rechtstelsel geen geslachtsnaam heeft gekregen alsmede het kunnen beoordelen of na de naturalisatie afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, is er een verplichting om een zo zorgvuldig mogelijk voorbereid naturalisatiebesluit aan de Koning te kunnen voorleggen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op basis van juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.
Waarom houdt u in eerdere antwoorden op over dit onderwerp gestelde vragen zo halsstarrig vast aan het bestaande beleid, terwijl overduidelijk is dat mensen als Yosef hier niets mee opschieten? Waarom biedt u mensen als Yosef niet de gelegenheid om volwaardig mee te doen?2
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de Ranov-vergunningen om te zetten in asielvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 4 betreft het hier personen van wie eerder in de asielprocedure is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming.
Er is daarom geen grond deze personen een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. De geldende EU-regelgeving en jurisprudentie bieden ook geen ruimte verblijfsvergunningen asiel te verstrekken indien niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Bent u bereid om de documentatie-eis voor naturalisatie voor Ranov-vergunninghouders te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid borgt dat in de naturalisatieprocedure zo goed als mogelijk de persoonsgegevens en het actueel bezit van de vreemde nationaliteit bekend en aangetoond zijn van vreemdelingen met een regulier verblijfrecht. Dat is van belang voor de vraag of wel of niet afstand moet/kan worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit en het naturalisatiebesluit. In 2015 zijn door de IND en door het WODC twee separate onderzoeken gehouden, waarvan de uitkomsten zijn gedeeld met uw Kamer.
Dit uitgangspunt laat onverlet dat nader onderzoek door het WODC naar door Ranov-vergunninghouders ervaren knelpunten wenselijk is. Ik heb dan ook besloten om nogmaals te laten onderzoeken in hoeverre het huidige beleid dan wel de uitvoering daarvan leidt tot situaties waarin van de Ranov-vergunninghouder meer wordt gevraagd dan redelijkerwijs van betrokkene kan worden verwacht. Over de uitkomsten van dit nieuwe WODC onderzoek wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het geplande algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 21 januari 2021?
Het AO vreemdelingen en asielbeleid heeft niet plaatsgevonden op 21 januari. Om te komen tot een zorgvuldige beantwoording is extra tijd nodig gebleken.
Opleidingsplaatsen voor huisartsen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de tweet van een gepromoveerde arts, spoedeisende hulparts bij het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1
Ja.
Klopt het dat 50% van de huisartsen in de Provincie Zeeland binnen 10 jaar met pensioen gaat?
Bij VWS is daar geen informatie over beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat ook in de regio zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar moet zijn en blijven?
Ja.
Kunt u, gezien de aangenomen motie Bergkamp c.s., aangeven hoe u deze motie wilt uitvoeren en hierbij specifiek de Zeeuwse situatie toelichten?2
In de motie Bergkamp c.s.3 is verzocht om bij de toewijzing van deze plaatsen speciale aandacht te hebben voor de regio’s waar de nood het hoogst is. Ter uitvoering van de motie zijn de SBOH en Huisartsopleiding Nederland (HON) ervan op de hoogte gesteld, dat voor 2021 20 extra instroomplaatsen voor de opleiding tot huisartsen beschikbaar zijn gesteld. De SBOH als werkgever van de toekomstige huisartsen in opleiding (haio), HON (het samenwerkingsverband van de 8 opleidingsinstituten voor huisartsen) als verantwoordelijke instantie voor de selectie en plaatsingsprocedure van de opleidingskandidaten.
Het verzoek uit de motie is ook aan HON doorgegeven, omdat daar het beste zicht bestaat op de mogelijkheden die er zijn gegeven de beschikbaarheid van opleiders en kandidaten. Binnen de plaatsingsprocedure wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de plaatsingsvoorkeur van de opleidingskandidaten en regionale spreiding van de kandidaten. HON spant zich met al haar samenwerkingspartners in voor voldoende vakbekwame toekomstbestendige huisartsen voor iedereen en alle regio’s in Nederland. De landelijk wervings- en selectieprocedure is hierop ingericht.
Klopt het dat er een basisarts is die momenteel als arts-assistent SEH (spoedeisende hulp) werkt bij ziekenhuis ADRZ die huisarts wil worden?
De in vraag 5 bedoelde basisarts had zich als kandidaat voor de opleiding tot huisarts aangemeld voor start maart 2021. De betrokkene had om haar plaatsingskansen te vergroten zelf meer dan één voorkeur opgegeven, waaronder Zwolle naast Zeeland. Voor de plaatsing per maart was er meer belangstelling voor Zeeland dan dat er opleidingsplaatsen beschikbaar waren. Bij de plaatsing heeft de betrokkene helaas niet de opgegeven 1e voorkeursplaats in Zeeland kunnen bemachtigen, maar bleek het wel mogelijk om de betrokkene te plaatsen in een van de andere door de betrokkene opgegeven lagere voorkeuren, namelijk in Zwolle.
Tijdens de sollicitatieperiode krijgen alle sollicitanten nog de mogelijkheid om tot een uiterste datum de voorkeuren te wijzigen. In de mail die alle kandidaten hebben ontvangen waarin deze mogelijkheid geboden wordt, staat vermeld dat na deze datum het niet meer mogelijk is om de voorkeuren te wijzigen. De sollicitanten worden er ook op gewezen, dat na de definitieve plaatsing geen wijzigingen meer mogelijk zijn.
De plaatsingsprocedure zorgt ervoor dat iedere geschikt bevonden sollicitant dezelfde uitgangspositie heeft om kans te maken op een opleidingsplaats. Een sollicitant kan uitsluitend geplaatst worden bij opleidingslocaties die zij zelf hebben opgegeven tijdens hun sollicitatie.
Klopt het dat er een huisarts is die de betrokkene wil opleiden, dat er daardoor een opleidingsplaats is in Zeeland, maar dat betrokkene volgens «het systeem» alleen in Zwolle de huisartsenopleiding kan volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien betrokkene nu deze plaats in Zwolle niet accepteert, betrokkene nooit meer mag solliciteren?
Indien iemand een opleidingsplaats die onder notarieel toezicht is toegewezen, weigert, kan deze kandidaat niet meer in opleiding komen. Alle potentiële kandidaten worden hier voorafgaand aan de sollicitatie op gewezen.
Als dit klopt, kunt u dan aangeven waarom dit zo is en of hier uitzonderingen op mogelijk zijn?
De plaatsingsprocedure is mede op verzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging gericht op een evenwichtige spreiding van opleidingsplaatsen over alle regio’s in Nederland. Om die redenen is gekozen voor een centraal plaatsingssysteem, dat rekening houdt met de voorkeuren van de kandidaten en tegelijkertijd zorgt voor een optimale spreiding van geschikte kandidaten over de beschikbare opleidingsplaatsen over heel Nederland.
Na de formele plaatsing is geen uitzondering mogelijk.
Is er bijvoorbeeld een hardheidsclausule, klachten- of bezwaarregeling waar gebruik van gemaakt kan worden?
Ja. Klachten kunnen gemeld worden bij de Commissie Uitvoering Selectie, die bevoegd is om namens de opleidingshoofden de klachten in behandeling te nemen en kijkt of de procedure goed gevolgd is.
Zo nee, waarom is deze er niet, en vindt u dat dit terecht?
Zie antwoord vraag 9.
De digitale toegankelijkheid van lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking |
|
Paul van Meenen (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Is bekend in hoeverre er voldoende aangepast lesmateriaal in de vorm van digitale schoolboeken toegankelijk is voor kinderen met een leesbeperking of andere aandoening? Bent u bekend met signalen vanuit ouders en leraren dat het voornoemde lesmateriaal onvoldoende beschikbaar is?
Nee, dat is niet bekend. Na ontvangst van uw vragen, heb ik navraag gedaan bij onder meer Oudervereniging Balans. Aangegeven werd dat het merendeel van de uitgeverijen de digitaal toegankelijke lesboeken nog niet geschikt aan kan leveren. Op mijn departement zijn hierover een paar vragen binnengekomen.
Bij wie ligt volgens u de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van digitaal lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking? Indien u stelt dat de verantwoordelijkheid primair bij de scholen of de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgeverijen (GEU) ligt, heeft u zicht op de naleving van deze verantwoordelijkheid?
Die verantwoordelijkheid ligt bij de uitgeverijen, die dienen de leermiddelen wel, indien gevraagd, beschikbaar te stellen aan entiteiten die de leermiddelen kunnen omzetten naar een voor de leesgehandicapten toegankelijke vorm. Ik heb anders dan het omzetten van materialen voor leerlingen met een visuele beperking geen zicht op naleving ten aanzien van andere groepen.
In welke mate is het volgens u de verantwoordelijkheid van uw departement om op deze verantwoordelijkheid toe te zien of partijen in het veld hierin (financieel) te faciliteren? Ziet u noodzaak met uw departement een meer sturende rol te nemen in het beschikbaar maken van aangepast lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik ben verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van toegankelijke leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Zij maken deel uit van de groep leerlingen met een leesbeperking. Het gaat hier om een stabiele kleine groep en het omzetten van leermiddelen als atlassen en tabellenboeken is een complexe en dure aangelegenheid. Daarom blijf ik in gesprek met de betreffende sector in de door OCW gesubsidieerde Ronde tafel toegankelijk publiceren, waarin ook de uitgevers zijn vertegenwoordigd, om te zorgen dat leermiddelen voor leerlingen met een leesbeperking toegankelijk blijven.
Kunt u toelichten welke afspraken er precies zijn gemaakt tussen uw departement, de scholen en de GEU aangaande het beschikbaar stellen van digitale bestanden van boeken die geschikt zijn voor gebruik met de speciale software, bijvoorbeeld voor leerlingen met dyslexie?
De GEU is een brancheorganisatie waarvan 37 educatieve uitgeverijen lid zijn.
Er zijn geen afspraken gemaakt met de GEU, wel wordt er met de GEU gesproken over de rol van hun leden bij het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een beperking. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van leermiddelen en kunnen met de uitgevers afspraken maken over het aanleveren van digitale bestanden die geschikt zijn voor gebruik van speciale software.
Klopt het dat de mate waarin de GEU dergelijke digitale bestanden daadwerkelijk beschikbaar stelt zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop? Bent u voornemens erop toe te zien dat dergelijke digitale bestanden in grotere mate beschikbaar worden gesteld door de GEU of anderszins? Zo nee, waarom niet?
De GEU als branchevertegenwoordiger stelt geen digitale bestanden beschikbaar. Wel stelt de GEU expertise beschikbaar aan haar leden. De techniek staat niet stil en met waarschijnlijk overzienbare ingrepen in het standaard productieproces zouden uitgevers relatief eenvoudig zelf bestanden kunnen maken die geschikt zijn voor leerlingen met dyslexie. De GEU biedt aan te onderzoeken of de uitgeverijen die bestanden inmiddels zelf kunnen produceren. Als dat zo is wil de GEU kennisoverdracht op dit terrein faciliteren en haar leden stimuleren om de productie en het ter beschikking stellen aan de scholen zelf ter hand te nemen.
Klopt het dat Dedicon inmiddels geen overheidsfinanciering meer ontvangt voor het digitaliseren en nabewerken van nieuwe schoolboeken ten behoeve van leerlingen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop, in relatie tot de motie van de leden Westerveld en Van Meenen hierover?1
Nee dat klopt niet. Dedicon ontvangt € 4.388.643,15 als subsidie voor het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Dit betreft een kleine en stabiele groep leerlingen, een nichemarkt die voor uitgevers niet aantrekkelijk is. Zonder omzetting van de leermiddelen is het onderwijs voor deze leerlingen niet toegankelijk. Leerlingen met dyslexie kunnen ook gebruik maken van de bestanden die zijn omgezet voor leerlingen met een visuele beperking.
In hoeverre voldoet de vrije markt in het voorzien van voldoende beschikbaar aangepast lesmateriaal? Kunt u zich voorstellen dat, omdat het aantal kinderen met leesbeperkingen een relatief kleine groep is, het voor uitgeverijen economisch onaantrekkelijk is om aangepast lesmateriaal te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat het voorzien in dergelijk aangepast lesmateriaal niet aan de markt overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft meer dan 10% van de leerlingen een dyslexieverklaring. Dat is geen nichemarkt meer en het door de rijksoverheid bekostigen van het omzetten van leermiddelen voor deze groep leerlingen wordt gezien als staatssteun.
Is het u bekend dat doordat scholen steeds meer nieuwe uitgaven van lesmethodes gaan gebruiken die niet digitaal beschikbaar zijn steeds meer kinderen voor meer vakken niet over digitaal bewerkte schoolboeken kunnen beschikken? Is het u bekend dat ouders wanneer zij de school van hun kind wijzen op hun taak rond het beschikbaar stellen van digitale bestanden voor kinderen met een leesbeperking zij regelmatig geen gehoor vinden bij de scholen in kwestie? Wat is uw reflectie hierop?
Er komen nu juist steeds meer digitale leermiddelen. Door Corona is dit afgelopen jaar zelfs in een versnelling gekomen. Het is voor scholen mogelijk niet altijd helder wat van hen verwacht wordt en pakken ze daarom hun rol niet. Ik heb het Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie, dat door OCW wordt gesubsidieerd en waar Oudervereniging Balans deel van uitmaakt, gevraagd de voorlichting op dit terrein ter hand te nemen.
Ziet u zich genoodzaakt om additionele stappen te nemen ter uitvoering van de voornoemde moties van de leden Westerveld en Van Meenen?2 Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Nee, kortheidshalve verwijs ik u naar hetgeen ik hierover in de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs heb gezegd (vergaderjaar 2018–2019, Kamerstuk 31 497 nr. 310).
Acht u het opportuun om het recht op ondersteuning in het onderwijs voor personen met een handicap, zoals een leesbeperking, zoals dat is verankerd in artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap3, vast te leggen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ik denk niet dat het nodig is om het recht op ondersteuning, zoals verwoord in artikel 24 van het VN-verdrag op te nemen in de sectorwetten. Het College Rechten voor de Mens ziet toe op het naleven van de verplichtingen waaraan wij ons gecommitteerd hebben. Dat lijkt mij voldoende borging.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over het organiseren van een wereldconferentie van democratieën in Den Haag?1
Ja.
Bent u het met de Amerikaanse president-elect eens dat het van groot belang is dat de leiders van democratieën bij elkaar komen om gezamenlijk een antwoord te formuleren op het oprukkende autoritarisme en de democratische rechtsstaat nieuw leven in te blazen?
Het kabinet steunt het voornemen van President-elect Biden om een Summit for Democracy te organiseren. Uw Kamer is daarover reeds geïnformeerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 7 december 2020 (Kamerstuk 21501–02, nr. 2250).
Bent u het ermee eens dat Den Haag, als internationale stad van vrede en recht, een symbolisch zeer geschikte locatie is voor het houden van een conferentie van democratische landen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe geleverde inspanningen om de wereldconferentie van democratieën naar Nederland te halen?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over het feit dat er niet of nauwelijks mogelijkheden zijn voor beleidsinhoudelijke contacten met de inkomende administratie voor de inauguratie. Er is daarom tot op heden nog geen mogelijkheid geweest om met de inkomende Biden-administratie te spreken over de aangekondigde Summit for Democracy. Na de inauguratie zal er contact gezocht worden met de administratie, o.a. via de Nederlandse ambassade, om meer te weten te komen over dit initiatief, hiervoor Nederlandse steun uit te spreken en ook te spreken over het mogelijk organiseren van deze Top in Den Haag.
Heeft u inmiddels contact gehad met de inkomende Biden-administratie over het Nederlandse aanbod om de wereldconferentie van democratieën in Den Haag te organiseren? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, kunt u dit aanbod zo spoedig mogelijk onder de aandacht brengen van de nieuwe Amerikaanse regering?
Zie antwoord op vraag 4.
Heeft u de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten de opdracht gegeven om het Nederlandse aanbod actief onder de aandacht te brengen van de nieuwe Amerikaanse regering? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk doen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving ‘Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving «Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller»?1
De Veteranenombudsman heeft een degelijk onderzoek uitgevoerd en daarbij alle partijen die een rol hebben in het proces van de afhandeling van letselschadeclaims betrokken. Op 3 september 2020 heeft hij een rondetafelconferentie georganiseerd waarvoor ook vertegenwoordigers van Defensie waren uitgenodigd. Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van het rapport en ik ben blij met de suggesties voor verbetering van de zorg voor veteranen en voor het verkorten van de doorlooptijden van schadeprocedures. Zoals gebruikelijk krijgt de Veteranenombudsman binnen drie maanden een inhoudelijke reactie.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de veteranenombudsman naar de duur van de schadeprocedures na klachten van tientallen veteranen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat in totaal honderden veteranen te maken hebben met een te trage afhandeling van aanvragen voor militair invaliditeitspensioen en aanvullende schadevergoeding, hetgeen tot veel stress en onzekerheid bij veteranen leidt, alsmede «schrijnende en onverteerbare situaties»?
Ik herken de klacht dat veteranen het in het algemeen lang vinden duren voordat hun letselschade is afgewikkeld. Ik realiseer mij ook dat een lang proces tot spanning en onzekerheid kan leiden bij veteranen. Toch komt het slechts incidenteel voor dat de afhandelingsduur van een letselschadeclaim leidt tot een klacht of bemiddelingsverzoek bij de Veteranenombudsman. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds en worden claims in goed overleg afgehandeld.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat een veteraan die invalide raakt binnen twee jaar schadevergoeding moet krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Defensie een aanvraag voor een schadevergoeding voortaan binnen twee jaar afhandelt? 5. Wat vindt u van de mogelijke oplossingen die in het rapport van de veteranenombudsman genoemd staan, zoals:
Het vergoeden van letselschade is een essentieel onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie streeft altijd naar een snelle en volledige afwikkeling van de claims. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces, dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie al bezig is met verbeteringen van het proces en een evaluatie van de Regeling Volledige Schadevergoeding uit laat voeren door de Audit Dienst Rijk, ben ik blij met het rapport van het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft gedaan. Defensie streeft er naar – samen met betrokken partijen – de schadevergoeding binnen twee jaar af te handelen.
Bent u bereid over te gaan tot digitalisering van medische dossiers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn? Kunnen tot die tijd artsen niet met elkaar bellen over reeds gedane keuringen?
Ik sta positief tegenover de aanbevelingen die de Veteranenombudsman noemt. Zoals ik u heb gemeld in de Veteranennota 2019 – 2020 (Kamerstuk 30 139, nr. 234) werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen. In de beoogde herziening zijn ook deze elementen terug te vinden zoals het beperken van het aantal medische keuringen, een centrale rol voor de zorgcoördinator in het hele proces en goede ondersteuning van het proces door een verbeterde bedrijfsvoering en informatievoorziening.
Is de pilot met drie advocatenkantoren wel genoeg? Kan niet direct bij alle zaken toenadering gezocht worden door Defensie, om de verharding in de juridische procedures te doorbreken?
Ik sta positief tegenover digitalisering van medische dossiers. Het digitaliseren van de bestaande medische dossiers is evenwel tijdrovend, kostbaar en levert beperkte tijdswinst op. Daarbij is de complicatie dat sprake is van meerdere partijen (Defensie, ABP, UWV) die op dit moment elk hun eigen systeem kennen, al dan niet digitaal. Ik ga de aanbeveling van de Veteranenombudsman grondig bezien op de mogelijkheden die daadwerkelijk bijdragen aan tijdswinst in het proces.
De collegiale afstemming tussen (keurings-)artsen vindt momenteel al plaats. Maar waar het gaat om keuringen door verzekeringsartsen is zorgvuldigheid en nauwkeurigheid geboden, waardoor mondelinge afstemming niet altijd mogelijk is.
Herkent u zich in de kritiek van de veteranenombudsman dat tempo nogal eens ontbreekt bij de omgang van Defensie met veteranen? Waarom moet er al jaren worden gewacht op de toegezegde verbeteringen van het militair (invaliditeits-)pensioen, de klachtenafhandeling en de regeling voor militairen met PTSS? Waarom ontbreekt het kennelijk vaak aan een goede uitvoering? Wat bent u bereid hieraan te doen en binnen welke termijn?
De drie advocatenkantoren waarmee de pilot loopt, zijn de juridisch belangenbehartigers van het overgrote deel (tussen de 75 en 80 procent) van de veteranen die een claim bij Defensie hebben lopen. Het is een proef om te kijken wat werkt om daarna de afspraken te bestendigen. Om die reden is het aantal partijen in eerste aanleg beperkt tot deze drie hoofdpartijen.
Naast dit proefproject streeft Defensie er in alle zaken naar om pro-actiever, duidelijker en transparanter op te treden richting de veteranen en hun belangenbehartigers. Dat is er juist op gericht om verharding te voorkomen of te doorbreken. Het doel hiervan is om in alle zaken de doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u bereid het rapport van de veteranenombudsman en uw reactie daarop naar de Kamer te sturen?
Ik herken me in de kritiek van de Veteranenombudsman waar het gaat om de wachttijden voor medische keuringen en in de afhandelingsduur van schadeclaims. In de veteranennota 2019 -2020 heb ik daarover gerapporteerd. Ik herken me niet in de opmerking dat het vaak ontbreekt aan een goede uitvoering. Er wordt bij voortduring gewerkt aan verbeteringen van de zorg voor veteranen. Voor wat betreft de afhandeling van verzoeken om een schadevergoeding is de capaciteit hiervoor sinds 2015 bijna verdubbeld en ondersteunt de Landsadvocaat waar nodig. Verder is onlangs het Nederlands Veteraneninstituut tot stand gekomen als resultaat van de samenvoeging van zes veteranenorganisaties. Doordat expertise van de keten van zorg nu in een centrale organisatie is ondergebracht, kan beter afgestemd, geïntegreerd en meer doelgerichte zorg worden geleverd. Een centrale organisatie maakt het overzichtelijk voor de veteranen. Het Veteranenloket blijft bestaan en is effectiever en flexibeler ingericht (Kamerstuk 30 139 nr. 240 van 13 januari jl.). En zoals hierboven aangegeven, werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen.
De dreigende slacht van honderdduizenden haaien voor coronavaccins. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de mogelijke slacht van honderdduizenden haaien voor de productie van coronavaccins?1
Ja
Is het juist dat squaleen uit haaienlevers gebruikt wordt in sommige COVID-vaccins?
Ja, dat klopt.
Is het juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten en dan ook bewezen effectief is?2
Ja. Het is juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten. Hier wordt ook gebruik van gemaakt voor een vaccin tegen COVID-19 dat nu wordt getest bij mensen.
Bevatten de door Nederland aangeschafte vaccins squaleen, afkomstig van haaien? Zo ja, welke vaccins zijn dat?
Ja, het vaccin van Sanofi / GSK bevat deze stof.
Vindt u het gewenst dat haaien, waar het (internationaal) zeer slecht mee gaat en die op grote schaal worden bevist en bovendien worden gevangen en gedood vanwege een bestanddeel uit hun lever (squaleen) dat ook kan worden verkregen uit plantaardige bronnen, massaal hiervoor gevangen en geslacht worden?
Als bij de productie van vaccins (tegen COVID-19 of andere vaccins) een duurzaam alternatief beschikbaar is met vergelijkbare of betere eigenschappen dan squaleen uit haaienlevers, is het gewenst dat deze bronnen worden ingezet als alternatief waardoor het bevissen van haaien voor het bestandsdeel squaleen niet nodig is.
Het doelbewust bevissen van kwetsbare of bedreigde haaiensoorten is ongewenst. Nederland zet zich actief in voor de bescherming van deze soorten.
Bent u bereid om, bij gelijke geschiktheid en gelijke beschikbaarheid van vaccins, te kiezen voor een vaccin waarvoor geen beschermde dieren worden gebruikt?
Nederland heeft reeds via de Europese Unie contracten met een zestal fabrikanten afgesloten.
Ik ben wel bereid om in geval van nieuwe overeenkomsten aan de contractpartij te vragen of ze gebruik maken van beschermde dieren bij het productieproces en indien dit zo is, zo spoedig mogelijk alternatieven aan te wenden.
Uitgiftepunten voor gecertificeerde mondneusmaskers |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten welke soort mondneusmaskers het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) levert aan respectievelijk de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg?1 Kunt u bevestigen dat dit gecertificeerde mondneusmaskers zijn? En kunt u aangeven om welke gecertificeerde mondneusmaskers het gaat?
De mondneusmaskers die het LCH aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg levert zijn CE-gecertificeerde Type II R chirurgische mondmaskers.
Zou het LCH Filtering Facepiece Particals (FFP)2-maskers kunnen leveren aan deze organisaties en zou u dit wenselijk vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder aan u heb bericht, acht ik het niet mijn taak om te bepalen welk type mondneusmasker dient te worden voorgeschreven in welke setting. Dat is aan de experts uit de wetenschap en praktijk. Het OMT heeft in haar advies van 25 januari 2021 geconcludeerd dat er op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte.
Worden de mondneusmaskers tegen kostprijs en gratis voor bepaalde groepen aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De leveringen aan de voedselbanken, het Armoedefonds en Stichting Burgerinitiatief Woudenberg zijn allemaal om niet verricht. Daarbij is de voorwaarde aan de ontvangende partijen gesteld om deze mondneusmaskers ook om niet te verstrekken aan de uiteindelijke gebruiker.
Klopt het dat in Beieren, sinds daar sinds kort een FFP2-maskerplicht geldt, deze maskers ook worden uitgedeeld aan mensen die deze maskers niet kunnen betalen? Kunt u toelichten hoe dit daar is vormgegeven en wat denkt u hiervan te kunnen leren voor de Nederlandse situatie?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb de gang van zaken in Duitsland verder niet onderzocht nu het OMT zoals gezegd (zie vraag3 niet adviseert om FFP2-maskers te gebruiken in de openbare ruimte.
Hoe is het mogelijk dat ondanks het feit dat het LCH over ruim voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg beschikt, er nog altijd medewerkers zijn die zonder FFP2-maskers moeten werken?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgmedewerkers veilig hun werk kunnen uitvoeren. Goede en voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn daarbij van belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector verder ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de context en doelgroep. Zorgverleners hebben hierbinnen altijd de vrijheid om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de norm door bijvoorbeeld te kiezen voor een FFP2-masker. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden de verplichting om in overleg met zijn werknemers te bekijken wat gezien de situatie passend is. Wanneer een werkgever hier geen gehoor aan geeft, roep ik de werknemer op om hiervan een melding te doen bij de Inspectie SZW.
Ik wil benadrukken dat als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken hiervoor geen belemmeringen mogen zijn. Ik ben daarom over het gebruik van FFP2-maskers in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingen en de vakbonden. De betrokken partijen treden zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
Beschermingsmiddelen zijn voor de zorg nu goed beschikbaar. De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. De producten zijn leverbaar en beschikbaar via de reguliere leveranciers en er is daarnaast productie van mondneusmaskers in Nederland. Ook zijn er ruim voldoende voorraden PBM bij het LCH dat als noodvoorraad voor de zorg fungeert. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra beschermingsmiddelen ingekocht moet worden dan zal ik het LCH hiertoe opdracht geven.
Tot slot mogen de kosten voor de aanschaf van PBM geen reden zijn voor onvoldoende bescherming. Er zijn namelijk meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen. Graag verwijs ik u ook naar de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 2 februari jl.
Hoe is het mogelijk dat in sommige zorginstellingen met spatmaskers (face shields) wordt gewerkt terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt dat dit geen vervanging is van een mondneusmasker?
Het signaal dat sommige zorginstellingen met spatmaskers werken in plaats van mondneusmaskers herken ik niet. Ik verneem graag waar dit gebeurt, zodat we met deze zorginstellingen in gesprek kunnen treden.
Is het volgens u wenselijk om de reeds geldende maskerplicht om te zetten in een FFP2-maskerplicht, zodat de mondneusmaskers die mensen dragen in publieke binnenruimtes niet alleen anderen beschermen, maar ook henzelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u eveneens toelichten in hoeverre dit met de huidige voorraad mogelijk zou zijn?
Ik volg de ontwikkelingen op de voet en op dit moment geven de experts – zie vraag 2 – aan dat er geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte. De inzet is nu vooral op gericht op het goed en veilig gebruik van goede, gewone mondkapjes. Daarop is nog winst te boeken. Om hier stappen in te maken is er extra ingezet op communicatie en is er, in samenwerking met de NEN en verschillende marktpartijen, een keurmerk tot stand gekomen dat vanaf februari zichtbaar wordt in de winkels. Hiermee wordt het voor mensen makkelijker om een goed mondkapje aan te schaffen. Als mensen het noodzakelijk vinden, dan kunnen zij er zelf voor kiezen om een medisch mondmasker aan te schaffen.
De vaccinatie van dove of slechthorende zorgmedewerkers in De Gelderhorst en in het algemeen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitbraak van het coronavirus in het verzorgingshuis voor doven De Gelderhorst in Ede, waar in drie weken tijd elf mensen overleden zijn en het leger hulp moest bieden?1
Ja.
Is de uitbraak van het coronavirus op deze locatie inmiddels onder controle en zijn er voldoende maatregelen getroffen om de verspreiding tegen te gaan?
Uit contact met De Gelderhorst blijkt dat de crisis onder controle is en er voldoende maatregelen zijn getroffen om de verspreiding tegen te gaan.
Heeft doof- of slechthorendheid bij ouderen en medewerkers in dit verzorgingshuis er mede toe geleid dat het coronavirus zich snel heeft kunnen verspreiden? Zo ja, was dit te voorkomen geweest?
Nee, uit contact met De Gelderhorst is gebleken dat de doof- of slechthorendheid niet heeft bijgedragen aan de snelle verspreiding van het coronavirus.
Kunt u ingaan op de mate waarin de coronamaatregelen in zorgsituaties voldoende rekening houden met doof- of slechthorendheid bij ouderen en zorgmedewerkers?
Alle informatie binnen de Gelderhorst wordt tweetalig aangeboden (Nederlands en Nederlandse gebarentaal). In de periode van bescherming tegen en de uitbraak van corona zijn bewoners en medewerkers vrijwel dagelijks geïnformeerd in woord en gebaar. Doof- of slechthorendheid bij bewoners en zorgverleners heeft geen rol gespeeld in de verspreiding van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van signalen van doof of slechthorend zorgpersoneel bij de Gelderhorst dat moeite heeft om een afspraak te maken voor een vaccinatie omdat dit in eigen persoon telefonisch gedaan dient te worden?
Navraag bij de GGD leert dat het signaal niet bekend is. Het is mogelijk dat iemand anders dan degene die gevaccineerd wil worden telefonisch een afspraak maakt. Het callcenter geeft aan dat de volgende personen een afspraak mogen maken: de mantelzorger, een medewerker van een verpleeghuis, een kind, een doventolk of een gevolmachtigde.
Bent u bereid in contact te treden met betrokken partijen om ervoor te zorgen dat ook doof of slechthorend zorgpersoneel zich zo snel mogelijk kan laten vaccineren, mede gelet op de hoge vaccinatiebereidheid die er bestaat onder medewerkers van De Gelderhorst?
Dove en slechthorende medewerkers van de Gelderhorst kunnen zich net zo snel aanmelden als horende medewerkers.
Kunt u ervoor zorgdragen dat het inplannen van een vaccinatie altijd direct mogelijk moet zijn, ook voor zorgpersoneel dat door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite heeft om zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
GGD GHOR Nederland is momenteel met verschillende landelijke partijen in gesprek om het vaccineren van álle inwoners zo soepel mogelijk te laten verlopen. Elke doelgroep vraagt om andere oplossingen, bijvoorbeeld de inrichting van de vaccinatielocaties voor mensen met fysieke beperkingen of het beschikbaar stellen van een (telefonische) tolk bij het maken van een afspraak. Momenteel worden voor de verschillende doelgroepen eventuele obstakels in het huidige proces verkend.
Kunt u ervoor zorgdragen dat ook in het vervolgtraject waarbij andere doelgroepen zich kunnen laten vaccineren, direct voldoende mogelijkheden zijn om een vaccinatie in te plannen voor mensen die door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite hebben zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
Ja, zie antwoord op vraag 7.
Huurders die na sloop/nieuwbouw niet terug kunnen naar hun oude plek. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat huurders in het gaswinningsgebied na noodzakelijke sloop van hun woning niet altijd terug kunnen naar een nieuw huis op hun geliefde woonplek? Of dat ze een kleiner huis terug krijgen? Wat is daarop uw reactie?
Om uw vraag te kunnen beantwoorden heb ik navraag gedaan bij de corporaties. De corporatie is als eigenaar van de woning die de huurder van de corporatie huurt verantwoordelijk voor de herbouw van de nieuwe woning. De corporatie gaat in dat geval altijd persoonlijk in gesprek met de betreffende huurder over de gevolgen van de versterkingsopgave voor de woning die zij huren en om de woonvragen- en woonwensen op te halen. Een passende woning is hierbij het uitgangspunt. Er wordt dan gekeken naar de huidige en toekomstige woonwensen van de huurder. Als het mogelijk is faciliteert de corporatie dat de huurder in dezelfde straat of wijk terugkeert. In sommige gevallen is dat minder goed of niet mogelijk, bijvoorbeeld vanwege herstructurering van een straat of wijk. De huurder heeft vanzelfsprekend ook een eigen keuze en kan ervoor kiezen om elders te gaan wonen.
Eerder zagen we ook bij eigenaren dat ze niet terug kregen wat ze hadden. Welke stappen gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat alle huurders en kopers terug krijgen wat zij hadden?
Ik vind het belangrijk dat de bewoner, in het geval van de corporaties de huurder, centraal staat. De corporaties delen dit uitgangspunt en dit staat ook centraal tijdens onze gesprekken tijdens de corporatietafel waaraan ook het Huurdersplatform Aardbeving Groningen (HPAG), waarin de huurdersverenigingen van de woningcorporaties in het aardbevingsgebied vertegenwoordigd zijn, deelneemt. Corporaties houden zo veel mogelijk rekening met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. De corporatie gaat altijd persoonlijk in gesprek met de betreffende huurder om de woonvragen- en woonwensen op te halen. Een passende woning is hierbij het uitgangspunt. Er wordt dan gekeken naar de huidige en toekomstige woonwensen van de huurder.
Uit navraag bij de corporaties blijkt dat indien de huurder wenst naar een nieuwe woning terug te keren van dezelfde grootte dit mogelijk wordt gemaakt als dit inderdaad kan. Ditzelfde geldt als een huurder kleiner wenst te gaan wonen.
Het is niet altijd mogelijk exact terug te bouwen wat er stond. Er wordt gebouwd voor de huurders die momenteel een woning huren en er wordt tegelijk gekeken naar een toekomstbestendig woningaanbod, waarbij demografische ontwikkelingen ook een rol spelen. Zoals ik ook heb geantwoord op uw vragen van 5 november 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 673) dient daarbij rekening te worden gehouden met de wet- en regelgeving van het Bouwbesluit. Indien er sprake is van een rij woningen die wordt gesloopt, dan wordt de bewoners verzocht om gezamenlijk te kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd. Een rijtje woningen bestaat in principe uit hetzelfde model woningen. Hierdoor kan helaas niet worden gegarandeerd dat op individueel niveau aan alle wensen van de bewoners wordt tegemoetgekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat huurders in Ten Boer en Ten Post wordt voorgesteld dat ze maar kleiner moeten gaan wonen?
Zoals eerder aangegeven blijkt uit navraag bij corporaties dat de corporatie altijd persoonlijk in gesprek met de betreffende huurder gaat over de woonvragen- en woonwensen van de huurder. Een passende woning is hierbij het uitgangspunt, waarbij ook de grootte van de woning aan bod komt. Er wordt gekeken naar de huidige en toekomstige woonwensen van de huurder. Huurders kunnen altijd blijven wonen in hetzelfde dorp. Als het mogelijk is faciliteert de corporatie dat de huurder in dezelfde straat of wijk terugkeert. In sommige gevallen is dat minder goed of niet mogelijk, bijvoorbeeld vanwege herstructurering van een straat of wijk. Het is niet altijd mogelijk exact terug te bouwen wat er stond. Er wordt gebouwd voor de huurders die momenteel een woning huren en er wordt tegelijk gekeken naar een toekomstbestendig woningaanbod, waarbij demografische ontwikkelingen ook een rol spelen. De huurder heeft vanzelfsprekend ook een eigen keuze en kan ervoor kiezen om elders te gaan wonen. Alle corporaties hebben eenzelfde werkwijze. Huurders worden zowel collectief als individueel geïnformeerd en benaderd. Corporaties gaan met iedere huurder in gesprek over een voor de huurder passende oplossing die aansluit bij zijn of haar woonvraag en woonwensen.
Wat is uw reactie op het feit dat sommige huurders maar elders moeten gaan wonen? Waarom worden zij hun dorp uitgejaagd?
Zie antwoord vraag 3.
Waar komen dit soort situaties nog meer voor? Is dit bij alle woningbouwcorporaties in het gaswinningsgebied het geval, of alleen bij Wierden en Borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Welk beleid ligt hier aan ten grondslag? Of zijn er financiële redenen die woningcorporaties tot deze ongewenste voorstellen dwingen? Wanneer het om een misverstand zou gaan, hoe en door wie wordt dit misverstand dan veroorzaakt?
Het beleid van zowel corporaties als gemeenten is dat het kunnen blijven wonen in de huidige omgeving uitgangspunt is. Huurders kunnen altijd blijven wonen in hetzelfde dorp. Als het mogelijk is, faciliteert de corporatie dat de huurder in dezelfde straat of wijk terugkeert. In sommige gevallen is dat minder goed of niet mogelijk, bijvoorbeeld vanwege herstructurering van een straat of wijk. Het is niet altijd mogelijk exact terug te bouwen wat er stond. Er wordt gebouwd voor de huurders die momenteel een woning huren en er wordt tegelijk gekeken naar een toekomstbestendig woningaanbod, waarbij demografische ontwikkelingen ook een rol spelen. De planvorming voor de versterkingsopgave in combinatie met de gesprekken over de woonwensen van de bewoners is veelomvattend en neemt de nodige tijd in beslag. Tussen het ontvouwen van de plannen voor sloop en de plannen voor nieuwbouw kan enige tijd zitten waardoor de huurder niet direct een bevestiging van de afspraken krijgt.
Op hoeveel plekken waar huurwoningen staan, worden plannen gewijzigd? Door wie worden die plannen gewijzigd? Wat is het doel van de gewijzigde plannen?
Als plannen wijzigen, bijvoorbeeld voor een rijtje woningen die allen in bezit zijn van dezelfde corporatie, dan worden de betreffende huurders en betrokken huurdersorganisatie hier collectief bij betrokken. Uiteindelijk gaat de corporatie altijd ook individueel in gesprek met de huurders om de woonvragen- en woonwensen op te halen om te zorgen dat aan de woonwensen zoveel als mogelijk kan blijven worden voldaan. Een gewenste herstructurering van straat of wijk door de betreffende gemeente kan voor gewijzigde plannen zorgen.
Op welke wijze zijn huurders bij die gewijzigde plannen betrokken? Welke inspraak hadden huurders hier?
Gemeenten en corporaties informeren en betrekken de huurders, huurdersorganisaties en particuliere eigenaren over en bij de plannen. Dit gebeurt op meerdere niveaus. Collectief (bijvoorbeeld in bijeenkomsten van een dorpsraad of bewonerscommissie) en individueel met de bewoners (onder andere tijdens de woonwensengesprekken). Bewoners worden intensief betrokken en hebben invloed op de (te maken) plannen. Ook omwonenden worden geïnformeerd over de plannen. Ook zijn bewoners betrokken via klankborgroepen, zoals bijvoorbeeld in het Hart van Opwierde waarbij de klankbordgroep heeft meegedacht over versterkingsaanpak voor die wijk.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze huurders op zijn minst inspraak krijgen in hoe en waar hun huis wordt teruggebouwd?
Zie antwoord vraag 8.
Is er iemand achter een tekentafel vergeten dat er in deze mensen huizen wonen? Hoe verhoudt dit zich tot de belofte van het kabinet dat gedupeerden zelf zeggenschap (het heft in eigen hand) moeten hebben? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 8.
Wat betekenen uw woorden dat de bewoner centraal moet staan? Waaruit blijkt concreet dat de bewoner centraal staat in deze specifieke situatie?
Ik vind het belangrijk dat bewoners grip kunnen houden op de versterkingsopgave van hun eigen huis. Met het wetsvoorstel Versterken (Kamerdossier 35 603) wordt geborgd dat de eigenaar controle kan houden over zijn of haar versterkingsopgave en indien gewenst hier regie op kan nemen. Ook biedt het wetsvoorstel laagdrempelige bestuursrechtelijke rechtsbescherming aan eigenaren en is de besluitvormingsprocedure van de versterking sterk vereenvoudigd. In de memorie van toelichting is een «routekaart naar herstel» beschreven, waarin de stappen uit het versterkingstraject worden beschreven, en voor bewoners duidelijk wordt wat er van hen en andere partijen op welk moment wordt verwacht. In de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 staat bieden van keuzevrijheid en perspectief van de bewoners centraal. Zo krijgen eigenaren die in het bezit zijn van een versterkingsadvies de keuze tussen het onverkort laten doorgaan van hun oude versterkingsadvies, of een herbeoordeling volgens de nieuwste inzichten en zijn er middelen beschikbaar gesteld om woningen van huurders te verduurzamen en te verbeteren en wordt een bedrag van € 750 rechtstreeks aan huurders beschikbaar gesteld. Zoals gezegd delen de corporaties en ik het uitgangspunt dat de bewoner en in dit geval de huurder centraal staat in de versterkingsoperatie. In de overleggen die met de corporaties plaatsvinden staat dit uitgangspunt centraal.
Wat gaat u precies doen om te zorgen dat bewoners die graag een huis terug willen dat even groot is, dat ook krijgen? En hoe ziet u er op toe dat dit ook gebeurt?
Indien een corporatie eigenaar is van een woning die gesloopt moet worden in verband met de versterkingsopgave is de corporatie verantwoordelijk voor de herbouw van de woning. Ik vind het belangrijk dat de bewoner, in het geval van de corporaties de huurder, centraal staat. Corporaties houden zo veel mogelijk rekening met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. Hierover spreek ik regelmatig met corporaties en de HPAG tijdens de corporatietafel. Ook voor de corporaties staat de huurder centraal.
Deelt u de mening dat dat «de bewoner centraal» en «terugkrijgen wat je hebt» uitspraken van het kabinet zijn, die logischerwijs gewoon uitgevoerd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel met u dat de bewoner centraal staat en zet hier in het geval van huurders op in door met corporaties en de HPAG in gesprek te gaan. Voor corporaties staan de huurders centraal. Daarom gaan zij met huurders in gesprek om een passende woning voor de huurder te realiseren. Dit hoeft niet altijd gelijk te zijn aan wat de huurder had. Indien de huurder wenst kleiner te gaan wonen, bijvoorbeeld vanwege een lagere huur, dan wordt hier rekening mee gehouden. Ook kan de huurder bijvoorbeeld aangeven in een levensloopbestendige woning te willen gaan wonen waardoor het principe terugkrijgen wat je had niet altijd gewenst wordt door de huurder.
Het bericht ‘Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde» en de uitspraak: «Er is net zo lang doorvergaderd totdat er iemand tegen was»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie van het Ministerie van VWS zoals opgenomen in het betreffende artikel.
Hoeveel extra personeel en voltijdsequivalent (fte) hebben alle lokale, regionale en landelijke opschalingsplannen tot op heden opgeleverd? Bent u het met de heer Gommers eens dat het zwaar teleurstellend is wat er tot nu toe is bereikt? Zo ja, wat is volgens u de belangrijkste oorzaak hiervan?
In opdracht van de toenmalige Minister voor MZS heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een landelijk Opschalingsplan2 gemaakt voor de verruiming van de IC- en klinische beddencapaciteit voor covid-patiënten. Dit Opschalingsplan bevat een uitgebreide paragraaf over hoe het personeel in te zetten bij de opschaling. Voor deel betrof het mogelijke acties om de personeelscapaciteit (tijdelijk) te vergroten, maar het betrof ook mogelijkheden om het reeds beschikbare personeel flexibeler in te zetten. Op basis hiervan zijn lokale opschalingsplannen gemaakt bij de ziekenhuizen voor de IC-capaciteit en de klinische beddencapaciteit. Daarnaast zijn er ook regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis opgesteld door de GGD’en. Ik heb geen zicht op hoeveel extra personeel de lokale en regionale opschalingsplannen hebben opgeleverd. Wel zien we dat bij de tweede golf de ziekenhuizen de reguliere zorg in veel grotere mate in stand weten te houden dan tijdens de eerste golf. Dit is een ontzettende prestatie gezien de enorme belasting op de zorg; de ziekenhuizen gaan daarin echt tot het uiterste.
Wat vindt u ervan dat organisaties geen extra personeel inschakelen omdat de extra handen niet opwegen tegen de extra administratie?
Het in dienst nemen van tijdelijk personeel vraagt van organisaties dat zij – net als bij ieder ander die zij in dienst nemen – met de betreffende persoon afspraken maken over het contract of de detacheringsovereenkomst. Om organisaties zoveel mogelijk te ontlasten bij dit proces worden recruiters ingezet bij Extra Handen voor de Zorg. Zij nemen selectie van kandidaten op geschiktheid en beschikbaarheid deels uit handen van zorgorganisatie. VWS ondersteunt de matching met een subsidie van € 6 mln. voor de periode november 2020 – april 2021.
Wat is uw reactie op het idee om reservisten op te roepen, in te schakelen en beschikbaar te houden voor de langere termijn?
Ik ondersteun dat idee van harte en faciliteer de vorming van regionale communities van oud-zorgprofessionals. Extra Zorg Samen probeert zoveel mogelijk van de mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg en voldoen aan het profiel, te enthousiasmeren om zich ook in volgende crises beschikbaar te stellen als zorgreservist.
Is het correct dat het merendeel van de beleidsmakers geen rekening hield met een tweede golf waardoor initiatieven om meer personeel aan te trekken te lang zijn blijven liggen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, wat zijn hiervan de concrete gevolgen geweest? Zo nee, wat hebben u of uw voorganger precies gedaan in de afgelopen zomer tot aan het begin van de tweede golf aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk? Waarom was «duwen en trekken» nodig om het ministerie tot enige actie aan te zetten?
Ik herken mij niet in het beeld dat uit het artikel naar voren komt. Na de eerste golf zijn er verschillende stappen gezet in voorbereiding op een volgende golf. Zo is aan ziekenhuizen gevraagd opschalingsplannen te maken ten behoeve van de IC-capaciteit. Daarnaast is alle GGD’en gevraagd om regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis op te stellen in voorbereiding op een mogelijke volgende golf. Ook heeft Extra Handen voor de Zorg verschillende stappen gezet zoals een nieuw IT-systeem en professionalisering van de matching. Daarnaast heeft de Nationale Zorgklas die mensen toerust voor ondersteunende functies, voorbereidingen getroffen om snel meer mensen op te leiden. Ik faciliteer deze activiteiten met diverse subsidies.
In hoeverre acht u zich verantwoordelijk aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk in de zorg nu en in de toekomst? Is inmiddels sprake van een goed functionerende landelijke aanpak op dit terrein? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Ik voel mij verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Voldoende, tevreden en deskundig personeel is daar onlosmakelijk mee verbonden. Ik hecht daarbij aan een passende rolverdeling tussen overheid en het veld. De arbeidsmarkt is primair aan werkgevers en werknemers.
Wij faciliteren partijen zoals Extra Handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas om organisaties te helpen op het moment dat zij er met regionale samenwerking en of via uitzendbureaus niet in hun acute personeelsnood kunnen voorzien. Daarnaast ondersteun ik zorgorganisaties met verschillende subsidieregelingen voor meer personeel en voor scholing. Voor de volledige inhoud en voortgang van de arbeidsmarktaanpak tijdens de COVID-19 crisis verwijs ik u naar de reguliere voortgangsbrieven aanpak COVID-19 die uw Kamer ontvangt. Wat de lange-termijn aanpak van de arbeidsmarkttekorten betreft, verwijs ik u naar de periodieke voortgangsrapportages van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Kunt u een nadere toelichting geven op de gesprekken om te komen tot een coalitie tussen Sozaned en Extra ZorgSamen? Waarom is een samenwerking tussen deze partijen niet van de grond gekomen?
Dit is een zaak tussen betrokken partijen. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vormen.
Hoeveel nieuw zorgpersoneel heeft het initiatief Extra ZorgSamen tot op heden opgeleverd? Hoeveel subsidie krijgt Extra ZorgSamen van het Ministerie van VWS? Welke acties zijn tot op heden geïnitieerd vanuit Extra ZorgSamen? Kunt u daarbij ingaan op de «geleverde bijdrage aan de continuïteit van zorg», hetgeen de stichting zich ten doel heeft gesteld?2
De subsidie aan Extra Zorg Samen heeft niet tot doel extra personeel te werven. EZS probeert zoveel mogelijk mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg, te enthousiasmeren om ook op de langere termijn inzetbaar te blijven als zorgreservist. Met deze mensen bouwt Extra Zorg Samen aan regionale communities. Extra Zorg Samen krijgt een subsidie van € 1,45 mln. t/m eind 2021. Extra Zorg Samen is hard aan de slag met onder andere een communityplatform en campagnes.
Klopt de opmerking in het artikel dat er op dit moment geen opschalingsplan ligt dat niet ten koste gaat van de reguliere zorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Dit klopt ten dele. In het Opschalingsplan is en onderscheid gemaakt tussen de structurele opschaling van 1150 naar 1350 IC-bedden (en daarbij ook 400 extra klinische bedden) in fase 2 van de opschaling enerzijds; en de verdere flexibele opschaling naar 1700 IC-bedden (en daarbij nog 700 flexibele klinische bedden) in fase 3 van de opschaling anderzijds. Het plan ging ervan uit dat de reguliere zorg in stand kon blijven bij een opschaling in fase 2 en pas in fase 3 zou enige mate (20%) van afschaling van reguliere zorg nodig zijn om de extra covid-bedden te kunnen bemensen. Helaas bleek dat de tweede golf eerder, sneller en massiever kwam dan vooraf gedacht. Daardoor was het aantal COVID-patiënten al snel zo groot dat het ziekenhuizen niet meer lukte om zowel de COVID-stroom als de volledige reguliere zorg tegelijk voort te zetten. Daarbij komt ook dat ziekenhuizen kampen met ziek of overbelast personeel, personeel dat besmet is met COVID of daarvan wordt verdacht en daardoor uitvalt.
Wat kunt u doen en wat gaat u doen om het personeelsprobleem in de zorg op te lossen en te bewerkstelligen dat de capaciteit aan reservisten maximaal wordt benut?
Zie het antwoord op vraag 6.
De wenselijkheid van vermenging van accountancy en advocatuur. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad, waarin geschreven wordt over de plannen van accountantskantoren om zich ook toe te gaan leggen op het leveren van juridische diensten? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling?1
Ja. De ontwikkeling dat accountantskantoren binnen hun netwerk ook juridische adviesdiensten leveren is niet nieuw. Het artikel richt zich op het door accountantskantoren leveren van diensten uit het domeinmonopolie van advocaten. In het antwoord op vraag 2 gaan de Minister voor Rechtsbescherming en ik in op de wenselijkheid van deze ontwikkeling.
Bent u het eens met de kritiek van de schrijver van bovengenoemd artikel op deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik zijn het met de schrijver eens dat advocaatdiensten en accountancydiensten een verschillend belang dienen. Advocaten dienen het belang van de cliënt en accountants dienen rekening te houden met het publiek belang. Bij het mogelijk opzetten van een advocatenpraktijk door accountantskantoor zal hiermee dan ook goed rekening moeten worden gehouden. Zoals uit onderstaande beantwoording blijkt bevat de huidige wetgeving al waarborgen om onwenselijke vormen daarvan tegen te gaan. Dit dwingt de accountantskantoren om de wenselijkheid goed in overweging te nemen en er zorg voor te dragen dat de het publiek belang en fundamentele beginselen van de beroepsuitoefening niet in het geding komen.
In hoeverre staan huidige wetten en regels een vermenging van accountants- en advocatenwerk, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door Deloitte, EY en KPMG Meijburg die een deel van de markt voor juridische diensten willen overnemen, in de weg? Met andere woorden: kan een dergelijke vermenging op dit moment wettelijk door de beugel? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom dan?
Wat betreft de controlepraktijk van accountantskantoren geldt het samenloopverbod van controle en niet-controlediensten. Dit geldt zowel voor de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (oob’s) 2 op grond artikel 24b van Wet toezicht accountantsorganisaties, als voor overige controles op grond van de door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (zie antwoord vraag 4). Wat betreft de niet-controlepraktijk van accountantskantoren (bijvoorbeeld adviesdiensten) is vermenging niet verboden, maar dwingen de beroepsregels waaraan accountants en advocaten in al hun activiteiten gebonden zijn nog steeds tot een zekere distantie tussen de uitoefening van die twee beroepen om conflictsituaties tussen de daarvoor geldende beroepsregels te voorkomen. Overtreding van die beroepsregels kan tuchtrechtelijke consequenties hebben.
Bent u bekend met de onderzoeksrapporten die in het artikel genoemd worden, uit onder meer Australië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika én Nederland, waarin wordt gewezen op de perverse en verkeerde prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat er perverse en verkeerde prikkels uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo nee, bent u bereid de bewuste rapporten tot u te nemen en dan alsnog dezelfde stelling van commentaar te voorzien?
Ik ben ermee bekend dat er in meerdere landen onderzoek wordt of is gedaan naar de perverse prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen de controle van het jaarverslag en andersoortige diensten. Nederland is een van de eerste landen die hierop vergaande maatregelen hebben genomen door een wettelijk verbod in te voeren om bij oob-controles ook andere diensten aan die oob te verlenen. Een later in werking getreden EU-verordening heeft alleen bepaalde diensten verboden en het op grond van een lidstaatoptie mogelijk gemaakt dat onze strengere Nederlandse wetgeving in stand bleef. Op basis van de door de NBA vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten geldt eveneens een samenloopverbod bij controles van niet-oob’s dat alleen kan worden doorbroken als er een maatregel wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering van de controle waarborgt. Gelet op het feit dat de aard van controlewerkzaamheden en van juridische dienstverlening zo fundamenteel van elkaar verschillen, lijkt louter een maatregel om de onafhankelijke uitvoering te borgen bij de samenloop van die twee diensten geen optie. Juridische dienstverlening is immers gericht op het persoonlijk belang van de cliënt. Dat verhoudt zich niet tot het publiek belang dat bij vele audits is gemoeid.
In Nederland heeft de AFM in 2018 een onderzoek gepubliceerd naar kwetsbaarheden in de structuur van de sector, waarin ook expliciet is gekeken naar perverse prikkels. Dit rapport was voor mij mede aanleiding om de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in te stellen om te adviseren hoe de kwaliteit van de wettelijke controle duurzaam kan worden verhoogd. Ook de Cta heeft gekeken naar de perverse prikkels in de sector. Ze concludeerde dat de beschikbare informatie onvoldoende rechtvaardiging geeft om in dit stadium ingrijpende maatregelen te nemen ten aanzien van de structuurkenmerken van de accountancysector. Wel adviseerde ze om onder meer nader onderzoek te doen naar het audit-only model, waarbij de wettelijke controlepraktijk wordt afgesplitst van de andere onderdelen van de organisatie. De Cta deed ook een groot aantal andere aanbevelingen om de kwaliteit van de sector duurzaam te verhogen. Naar aanleiding van de aanbevelingen van Cta heb ik de Kwartiermakers toekomst accountancysector opdracht gegeven onderzoek te doen naar de alternatieve structuurmodellen audit only, joint audit en het intermediair model. De kwartiermakers zijn hiermee aan de slag.
Ziet u ook dat de belangen van accountants, die in essentie onafhankelijk, objectief en onpartijdig moeten opereren, zich zeer slecht verhouden tot de belangen van een advocaat, die het cliëntbelang altijd voorop moet stellen, en bent u het er dan mee eens dat deze twee branches beter gescheiden zouden kunnen blijven? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u dat niet zo ziet?
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben aangegeven bij het antwoord op vraag 2 onderschrijven wij dat beide beroepsgroepen twee verschillende belangen dienen. De twee activiteiten kunnen dan ook moeilijk in één entiteit direct gecombineerd worden. Ik verwacht dat de samenwerking tussen accountants en advocaten niet plaatsvindt of zal plaatsvinden binnen een accountantskantoor, maar gescheiden in afzonderlijke entiteiten van het netwerk waarvan het accountantskantoor deel uitmaakt. Op deze wijze kunnen zij vanuit hun eigen rollen diensten van elkaar afnemen. Gelet op het reeds van toepassing zijnde strikte samenloopverbod wat betreft de controlepraktijk van accountants zie ik dan beperkte risico’s voor de onafhankelijke uitvoering van wettelijke controles. Wat betreft de niet-controlepraktijk zullen de eigen verplichtingen waaraan accountants en advocaten gebonden zijn nopen tot een zekere distantie. Een te nauwe samenwerking kan resulteren in een conflict tussen de onderscheidenlijke beroepsnormen van deze beroepsgroepen met mogelijke tuchtrechtelijke consequenties. Een nauwe samenwerking is ook niet in het belang van deze beroepsgroepen. Een accountant heeft eigen verplichtingen en kan zich naar verwachting niet beroepen op het verschoningsrecht van advocaten als hij zelf op grond van een wettelijk voorschrift bijvoorbeeld een meldplicht of plicht tot informatieverstrekking heeft. Daarom is het nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te bezien welke neveneffecten verdere samenwerking met zich kan brengen. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen deze ontwikkelingen nauwlettend volgen.
In hoeverre kan de bovengenoemde ontwikkeling los gezien worden van de tendens dat meer bedrijven zogenaamd «zelfonderzoek» door advocaten instellen? Zijn deze twee ontwikkelingen niet potentieel een heel gevaarlijke cocktail?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij laten weten dat de ontwikkeling ten aanzien van het zelfonderzoek door advocaten in beginsel los lijkt te staan van de ontwikkeling om door uitbreiding van het aanbod van dienstverleners meer innovatie en verbetering van de toegang tot het recht te bewerkstellingen. De ontwikkeling van verdere samenwerking lijkt vooral ingegeven door de toevoeging van de experimenteerparagraaf aan de Verordening op de advocatuur. Hiermee wil de Nederlandse Orde van Advocaten onderzoeken in hoeverre alternatieve bedrijfsstructuren, met behoud van de kernwaarden voor de advocatuur, bijdragen aan verbetering van de toegang tot het recht. Dit moet ook ruimte bieden aan meer (digitale) innovatie binnen de advocatuur, zodat de burger daarmee geholpen is en een betere toegang tot het recht krijgt. De experimenteerparagraaf beperkt zich tot rechtsbijstandsverzekeraars en schaderegelingskantoren en is daardoor niet van toepassing op accountants- en consultancy kantoren. Uit het artikel in het Financieele Dagblad van 5 januari 20213 blijkt dat de «Big Four» (de vier grootste accountantsorganisaties) de samenwerking met advocaten ook willen aangaan. Deze grote kantoren hebben, met hun internationale netwerk, hun innovatiebudget veel beter geborgd, waardoor zij, naar het zich laat aanzien, innovatie gerichter en sneller naar de markt van de advocatuur zouden kunnen brengen. Tegenover die samenwerking staat wel het spanningsveld tussen de kernwaarden van beide beroepen als risico, iets waarmee bij een samenwerking en verdere verkenning continu rekening gehouden zal moeten worden. Bij een verkenning naar een verdere samenwerking tussen accountants en advocaten moet ook het effect op het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van advocaten steeds worden onderzocht. Deze privileges van de advocaat zijn gelet op hun oorsprong en doel niet automatisch overdraagbaar. Het is dus nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te onderzoeken welke neveneffecten verdere samenwerking met zich brengen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zoals u weet ten aanzien van de ontwikkeling rondom het zelfonderzoek door advocaten, na een motie van uw Kamer, een onderzoek laten starten door het WODC, waarover uw Kamer separaat zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid de markt dusdanig te reguleren dat vermenging van accountancy en advocatenpraktijken geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van trimsalons voor dieren. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hond en kat mogen toch ontklit worden in de dierensalon»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat trimsalons voor dieren, na een sluiting van drie weken, vanaf 12 januari 2021 toch weer open mogen voor noodzakelijke zorg als het verwijderen van knopen en klitten in de vacht, die welzijns- en gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken?
Voor het welzijn van sommige huisdieren is het noodzakelijk dat ze met regelmaat worden getrimd. Binnen de regels van de lockdown is het voor dierentrimmers mogelijk om deze noodzakelijke zorg te bieden. Er is een onderscheid tussen plekken waar klanten zelf naar binnen en naar buiten kunnen (zoals een trimsalon in een winkelstraat) en dierentrimmers die werken vanuit hun woning en waar je als klant alleen op afspraak naar toe kan.
Dierentrimmers die werken vanuit een trimsalon waar klanten zelf naar binnen en naar buiten kunnen zijn tijdens de lockdown gesloten. Zij mogen huisdieren wel bij eigenaren ophalen, behandelen en vervolgens weer thuis terug brengen. Om verspreiding van het virus tegen te gaan moet de overdracht van het dier zoveel mogelijk buiten gebeuren.
Voor dierentrimmers die in hun woning werken geldt dat eigenaren hun huisdier naar de trimmer mogen brengen. De sector heeft afspraken gemaakt om te zorgen dat dit op een veilige manier kan. Er moet van tevoren een afspraak worden gemaakt. De eigenaar moet het huisdier bij de deur afleveren en na behandeling weer bij de deur ophalen. De eigenaar van het huisdier mag dus niet bij de trimmer naar binnen. Ook hier mag een dierentrimmer er eveneens voor kiezen om het dier bij de eigenaar op te halen en na behandeling weer terug te brengen. Bij de overdracht van het dier houden eigenaar en trimmer 1,5 meter afstand.
Wanneer het voor houders van een trimsalon onduidelijk is onder welke van bovenstaande situatie zij vallen, dan kunnen zij er altijd voor kiezen om de dieren bij hun eigenaar op te halen en na behandeling weer af te leveren.
Kunt u bevestigen dat klanten de dieren niet naar de trimsalon mogen brengen, maar dat de trimmers de dieren zelf moeten ophalen en terugbrengen en kunt u toelichten waarom hiervoor is gekozen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom een trimsalon wordt aangeduid als publieke ruimte, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dierenpensions?
De definitie van een publieke plaats in de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 sluit aan bij de definitie uit artikel 174 van de Gemeentewet: een voor het publieke openstaand gebouw en bijbehorend erf. Of trimsalons en dierenpensions een publieke plaats zijn, hangt af van de feitelijke omstandigheden van dat geval. Daarbij gelden voor zowel trimsalons als dierenpensions dezelfde voorwaarden.
Klopt het dat trimsalons veelal te klein zijn om voor overheidssteun in aanmerking te komen?
Kleine bedrijven met weinig vaste lasten kunnen soms buiten de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) vallen. Het kabinet heeft daarom besloten de TVL ook voor kleine ondernemers toegankelijker en aantrekkelijker te maken. In de eerste plaats is het minimumsubsidie bedrag dat een ondernemer ontvangt verhoogd naar 1.500 euro. Daarnaast wordt het minimum vaste lasten bedrag dat een ondernemer in een kwartaal minimaal moet hebben verlaagd van 3.000 euro naar 2.000 euro. Daardoor komen meer bedrijven met relatief weinig vaste lasten voor de regeling in aanmerking. De verruiming van de TVL kan echter niet voor alle ondernemers een oplossing bieden. Uit door de branche aangeleverde cijfers blijkt dat ondernemers van trimsalons dan nog steeds niet in aanmerking zullen komen voor de TVL.
Wanneer het zelfstandig ondernemers betreft, kunnen zij wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, ook gebruik maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en/of een lening voor bedrijfskapitaal. Zelfstandig ondernemers krijgen daarnaast nog een verruiming van het uren-criterium zodat ze in aanmerking blijven komen voor zelfstandigenaftrek. Als laatste is er nog de Tijdelijke Ondersteuning voor Noodzakelijke Kosten (TONK), deze is niet alleen bedoeld voor ondernemers maar voor alle huishoudens die door de huidige omstandigheden te maken hebben met een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen, en die daardoor noodzakelijke kosten niet meer kunnen voldoen, en waarvoor andere regelingen niet of onvoldoende soelaas bieden.
Daarnaast zijn er ook kredietregelingen waar kleine ondernemers gebruik van kunnen maken, zoals corona-overbruggingskrediet bij Qredits, en het Kleine Kredieten Corona (KKC). De regelingen zijn te vinden op https://www.kvk.nl/corona/het-coronavirus-check-hier-je-regelingen/
Bent u bereid te onderzoeken hoe trimsalons geholpen kunnen worden de huidige lockdown financieel door te komen?
Het merendeel (ongeveer 80%) van de dierentrimmers werkt vanuit hun woning en kunnen hun werkzaamheden uitvoeren. Blijft nog een kleine groep over die gesloten blijft. Deze trimsalons mogen dieren wel ophalen en na de behandeling weer thuisbrengen. Bijvoorbeeld als het welzijn van uw (huis)dier door een te lange vacht in gevaar komt.
Met bovenstaande maatregelen is het kabinet van mening dat er voldoende steunmaatregelen voor deze sector zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding en geen ruimte om dit nog verder te verbreden.
Kunt u deze vragen, gezien de urgente situatie, binnen één week beantwoorden?
Om u van een gedegen antwoord te kunnen voorzien, was interdepartementale afstemming nodig. Hierdoor heb ik deze vraag niet binnen een week kunnen beantwoorden.
Het bericht dat tien procent van de mensen overweegt niet te gaan stemmen in verband met het coronavirus. |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen over het aantal mensen dat zegt niet te gaan stemmen vanwege het coronavirus? Zo nee, waarom niet?1
Ik vind het van belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing. Daar zijn ook de maatregelen op gericht die zijn genomen in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. In mijn brief van 27 januari over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), is uitgevoerd. Daarin is onderzocht op welke wijze kiezers bij de komende Tweede Kamerverkiezingen denken hun stem uit te gaan brengen. 81% van de Nederlanders van 18 jaar en ouder is zeker van plan te gaan stemmen. 14% geeft aan waarschijnlijk wel te gaan stemmen. 5% geeft aan (waarschijnlijk) niet te gaan stemmen of het nog niet te weten (57 respondenten), waarbij 22% daarvan (13 respondenten) het coronavirus als reden noemt.
De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden benut in de communicatie(campagnes) van het Ministerie van BZK en zijn uiteraard belangrijk voor de gemeentelijke communicatie richting kiezers (o.a. met het oog op verwachte piekmomenten). Zoals bijvoorbeeld uit het onderzoek van I&O Research blijkt, is goede communicatie over maatregelen in het stemlokaal belangrijk.
Bent u bereid alsnog coronaproof «stemstraten« mogelijk te maken, zodat alle mensen altijd veilig kunnen stemmen? Zo nee, waarom niet?
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-192 en in het plenaire debat met uw Kamer van 17 december jl. heb ik aangegeven dat het algemene coronabeleid is dat mensen met corona-klachten thuis moeten blijven en niet naar buiten moeten gaan. Gelet daarop vind ik niet dat er stemlokalen moeten worden ingericht voor kiezers die covid-klachten hebben.
Hoeveel gemeenten willen op dit moment minder stembureaus inrichten dan bij de vorige verkiezingen?
In de brief over «Stand van zaken voorbereiding Tweede Kamerverkiezing» van 27 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd over een tweede peiling die is uitgevoerd naar de stand van zaken rond het aantal stemlokalen en stembureauleden. Deze peiling is door 315 gemeenten ingevuld en bevat de stand van zaken op dit moment. Door 40 gemeenten is de peiling niet ingevuld, maar is er wel contact geweest met het ondersteuningsteam stemlokalen.
Mijn beeld op basis van deze peiling en van het aanvullend contact van het ondersteuningsteam stemlokalen met de gemeenten die de peiling niet invulden, is dat het aantal stemlokalen op dit moment zeker op peil blijft ten opzichte van de vorige Tweede Kamerverkiezing (in 2017 waren dat er circa 9.300). Het beeld is dat in totaal op 15, 16 en 17 maart ruim 11.000 stemlokalen beschikbaar zullen zijn. Op woensdag 17 maart worden nu circa 9.250 stemlocaties verwacht (waarvan sommige meerdere stembureaus kennen). De meeste gemeenten komen met de stemlokalen op maandag en dinsdag erbij in totaal over drie dagen hoger uit dan het aantal lokalen in 2017. Een relatief klein aantal gemeenten verwacht nu minder stemlokalen beschikbaar te hebben dan bij de verkiezing in 2017, waarvan 3% een verschil heeft van meer dan 5 locaties.
Er zijn incidentele signalen van enkele gemeenten binnengekomen dat voorziene stemlocaties moeten afvallen c.q. worden teruggetrokken, bijvoorbeeld omdat de locatie nodig is als vaccinatielocatie. Het ondersteuningsteam biedt in zo’n geval suggesties aan voor vervangende locaties. Over het geheel genomen is het beeld over de beschikbaarheid van de stemlokalen positief.
Ik ben er geen voorstander van alle gemeenten te verplichten een stemstraat in te richten. Immers is het stemmen in een stemlokaal, vanwege alle genomen maatregelen, ook corona-proof.
Het is aan de gemeente om te bepalen of er behoefte aan is om een stemstraat te realiseren. In de peiling geven 62 van de 315 gemeenten die de peiling hebben ingevuld aan dat zij gebruik gaan maken van tenten en/of portacabins. 41 gemeenten die de peiling hebben ingevuld zullen een drive-through stembureau inrichten.
Bent u bereid elke gemeente te verplichten stemstraten zoals in de gemeente Noordenveld in te richten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat DNV GL de certificatie voor Nord Stream 2 intrekt |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Noorse verzekeringsbedrijf DNV GL alle technische en veiligheidscertificaten voor Nord Stream 2 intrekt?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze handeling voor de voltooiing van gaspijpleiding Nord Stream 2? Kunt u schetsen welke alternatieve routes inclusief tijdspad er mogelijk zijn om Nord Stream 2 te voltooien?
Besluiten van bedrijven om zich terug te trekken uit het Nord Stream 2 project kunnen de voltooiing van deze gaspijpleiding hinderen. Het is het kabinet niet bekend of Nord Stream AG, de eigenaar van Nord Stream 2, denkt aan alternatieve tracés en/of tijdspaden en wat die dan zouden kunnen zijn.
Welke verzwaarde sancties kunnen Nederlandse en Europese bedrijven nog verwachten na verdere aanscherping van eerdere sancties via het recente goedkeuren van de Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA) door de Senaat? Kunt u verduidelijken wat de gevolgen zijn van deze verzwaarde sancties voor het aandeel van Shell bij Nord Stream 2? Welk advies geeft u hierover aan Nederlandse bedrijven die zijn betrokken bij Nord Stream 2, zoals Shell? Kunt u tevens toelichten welk diplomatiek contact er met de Verenigde Staten over dit verzwaarde sanctiepakket is?
De nieuwe sancties zijn onder meer gericht op bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan bepaalde aanpassingen aan de schepen die werken aan Nord Stream 2 en de certificering en verzekering van deze gaspijpleiding. Ik wil niet vooruitlopen op mogelijke gevolgen van Amerikaanse sancties voor Europese bedrijven die bij dit project betrokken zijn. Sinds de aanname van de eerste Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 wordt Nederlandse bedrijven geadviseerd zich op de hoogte te stellen van de Amerikaanse sanctiewetgeving.
Zoals bekend, acht het kabinet de Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 onwenselijk vanwege de gevolgen voor het Europese bedrijfsleven. Nederland zal dit standpunt blijven uitdragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, zoals we dat, vaak in samenwerking met Europese partners, ook hebben gedaan bij eerdere Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2.
Wat is de status van de huidige rechtszaken (het hoger beroep bij het Gerecht van de EU en de arbitrageprocedure die is gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag) die namens Nord Stream 2 zijn aangespannen? Wanneer verwacht u dat deze zijn afgerond?
Nord Stream 2 AG heeft beroep ingesteld bij het Gerecht van de EU met als doel om de wijziging van de gasrichtlijn nietig te laten verklaren. Dit is afgewezen (de verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard). Nord Stream 2 AG is eind juli vorig jaar hiertegen in hoger beroep gegaan bij het Europees Hof van Justitie. Die procedure loopt momenteel nog en hoewel onbekend is wanneer het Hof uitspraak zal doen, kan wel worden gemeld dat de gemiddelde procesduur bij het Hof in 2019 ruim 14 maanden bedroeg.
Verder is Nord Stream 2 AG in 2019 een arbitrageprocedure gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag, waarin wordt gesteld dat de wijziging van de richtlijn Nord Stream 2 AG onredelijk zou benadelen. Ook deze procedure loopt nog. Arbitrageprocedures hebben vaak een lange doorlooptijd en de uitspraken kunnen de werking van een EU-richtlijn niet opschorten.
Daarnaast is Nord Stream 2 AG in beroep gegaan bij het regionale Gerechtshof in Düsseldorf tegen het besluit van mei vorig jaar van de Duitse energietoezichthouder, het Bundesnetzagentur, om geen «afwijking» te verlenen van bepalingen uit de Gasrichtlijn. Een uitspraak wordt in de loop van dit jaar verwacht. Dit Gerechtshof zou, alvorens een oordeel te vellen, eerst een prejudiciële vraag over interpretatie van de Gasrichtlijn kunnen stellen aan het Europees Hof van Justitie.
Wat is de procedure voor de inwerkingtreding van Nord Stream 2 indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond? Bent u het ermee eens dat er geen sprake kan zijn van activering van de Nord Stream 2-pijpleiding indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond, maar de gaspijpleiding wel al gereed is? Zo ja, hoe gaat u dit standpunt onder de aandacht brengen bij Duitsland en de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechters die zich buigen over de rechtszaken genoemd in het antwoord op vraag 4 om tot zorgvuldig afgewogen oordelen te komen. Het is niet noodzakelijk dat deze zaken worden afgerond voordat de Nord Stream 2 pijpleiding in gebruik kan worden genomen. Zonder een succesvol beroep op een uitzonderingsgrond, zoals een «afwijking» of «ontheffing», dient Nord Stream 2 AG te voldoen aan alle bepalingen van de Europese Gasrichtlijn, inclusief de eisen in relatie tot eigendomsontvlechting, derdentoegang, tariefbepalingen en voorschriften op het gebied van transparantie.
Welke mogelijkheden in de nabije toekomst ziet u om de motie-Van den Nieuwenhuijzen c.s. bij Duitsland en de Commissie aan de orde te stellen die erom vraagt dat de nieuwe Europese Gasrichtlijn strikt wordt toegepast?2
Zoals aangegeven in de brief die ik op 6 november jl. mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de Tweede Kamer heb gestuurd3 in reactie op de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. en in de antwoorden die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 januari jl. aan de Tweede Kamer heeft toegezonden in reactie op eerdere vragen van de leden van de GroenLinks-fractie4, wordt de Gasrichtlijn vooralsnog strikt toegepast op Nord Stream 2. Ik zie op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Aan het regionale Gerechtshof in Düsseldorf ligt in beroep de vraag voor of Nord Stream 2 AG in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen van de Gasrichtlijn en aan het Hof van Justitie ligt de vraag voor of de wijziging van de gasrichtlijn nietig zou moeten worden verklaard, zoals verzocht door Nord Stream 2 AG. Het past het kabinet niet om te reageren op zaken die onder de rechter zijn.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gemeente als huurbaas geen pretje’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente als huurbaas geen pretje»?1
Ja
Is het waar dat het voor ondernemers onmogelijk is om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over een lagere huur?
Alle gemeentelijke huurders in Amsterdam kunnen sinds maart 2020 uitstel van betaling krijgen, met als doel direct financiële ruimte te bieden. De regeling is verlengd en loopt nu tot 1 april 2021. Veel huurders maken hier gebruik van. Daarnaast kunnen huurders met een huurschuld een beroep doen op een rentevrije terugbetalingstermijn van twee jaar. In geval van dreigend faillissement kunnen huurders kwijtschelding van de huur aanvragen. De gemeente heeft hiervoor 2 miljoen euro gereserveerd uit haar noodkas.
Op 17 februari heeft de gemeente Amsterdam naar buiten gebracht dat zij 10 miljoen euro zal reserveren om korting te geven aan ondernemers die gemeentelijke panden huren. Daarnaast wordt de betaling van de huur voor de meeste huurders opgeschort tot 1 juli van dit jaar. De terugbetalingstermijn voor de opgeschorte huur is verlengd van 2 naar 6 jaar.
Klopt het dat een bedrijf eerst in een uitstel van betaling moet terechtkomen voor de gemeente Amsterdam huurkorting wil overwegen?
Als een huurder failliet dreigt te gaan en de huurschuld daar in belangrijke mate aan bijdraagt, is de gemeente Amsterdam bereid de huurschuld kwijt te schelden.
Daarnaast heeft de gemeente op 17 februari aangegeven bepaalde ondernemers in een eerder stadium te willen helpen met een korting op de huur. Er komt geen generieke korting voor alle huurders. Het is nog onduidelijk wat de voorwaarden zullen zijn om hiervoor in aanmerking te komen. De gemeente wil deze voorwaarden in overleg met ondernemersorganisaties vaststellen.
Zijn er signalen bij u bekend van andere gemeenten die een net zo kil beleid voeren als de gemeente Amsterdam? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het beleid inzake huurkorting voor ondernemers in coronatijd van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners?
Op dit moment zijn mij geen signalen bekend van andere gemeenten die een vergelijkbaar beleid inzake huurkorting voor commerciële huurders zouden hanteren, als Amsterdam voor 17 februari. De meeste gemeenten hebben de afgelopen jaren overigens hun commercieel vastgoed grotendeels afgestoten.
Er is geen overzicht beschikbaar van het beleid inzake huurkorting voor ondernemers in coronatijd van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners.
Deelt u de mening dat de oproepen die gedaan zijn aan commerciële verhuurders om in coronatijd maatwerk aan huurders te leveren ook aan gemeenten gericht moeten worden?
In aanvulling op de steunmaatregelen van het Rijk spannen tal gemeenten zich in om met aanvullende lokale steunmaatregelen zoveel mogelijk ondernemers door deze moeilijke tijd heen te slepen. De invulling van dit lokale beleid is afgestemd op lokale behoeften en omstandigheden. Het beleid ten aanzien van huurkorting voor commerciële huurders kan hiervan niet los worden bezien. Binnen deze context is het goed wanneer gemeenten oog hebben voor de financiële situatie van hun commerciële huurders. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten gelijke gevallen ook gelijk behandelen.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is dat er een ondernemer is, zoals uit het bericht blijkt, die met al zijn commerciële verhuurders wel afspraken kon maken over huurkorting en met de gemeente Amsterdam niet? Deelt u de mening dat een gemeente juist een voorbeeldfunctie zou moeten vervullen?
Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om invulling te geven aan haar rol als verhuurder, waarbij ik opmerk dat overheidsorganisaties in deze tijd een voorbeeldfunctie hebben en kunnen laten zien hoe de pijn in de keten op een verantwoorde manier verdeeld kan worden.
Bent u bereid om ook gemeenten op te roepen in coronatijd maatwerk aan huurders te leveren?
Zie het antwoord op vraag 5.
De zorgelijke ontwikkelingen voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkelingen in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over de onrustige situatie in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen waarbij ten minste 54 doden zijn gevallen, de persvrijheid onder druk staat en het het maatschappelijk middenveld onmogelijk wordt gemaakt om de verkiezingen te monitoren, zoals onder meer door de ingetrokken accreditatie van Citizens Coalition for Electoral Democracy (CCEDU)?
Het kabinet is bezorgd over de gespannen situatie in Uganda. Verkiezingsperiodes in Uganda zijn vaker onrustig verlopen, maar het grootschalig geweld van 18 en 19 november jl. waarbij ten minste 54 doden vielen en de vergaande beperkingen op de persvrijheid en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om onder ander de verkiezingen te monitoren, zijn ongebruikelijk voor Uganda en reden tot grote zorg.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Oegandese ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren, onder meer in EU-verband en met gelijkgezinden, uitgesproken over de situatie in Uganda, waarbij zorgen zijn gedeeld over de krimpende ruimte voor de media en het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft in die gezamenlijke verklaringen de Ugandese autoriteiten opgeroepen tot het waarborgen van persvrijheid, het belang van het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en het belang van transparante en vreedzame verkiezingen.
EU-ambassadeurs hebben in een politieke dialoog op 6 november jl. met president Museveni het buitensporig optreden van veiligheidsdiensten aan de orde gesteld. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Mede namens Nederland gingen er op 8 januari jl. verklaringen van leden van de Media Freedom Coalition (MFC) en de Partners for Democracy and Governance (PDG, een lokale groep van donorlanden) uit. In beide verklaringen worden de Ugandese autoriteiten opgeroepen om in aanloop naar de verkiezingen het maatschappelijk middenveld ruimte te bieden en om de persvrijheid te waarborgen.
Op 12 januari jl. riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Ugandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Het kabinet steunt deze EU-verklaring en onderstreept het belang van persvrijheid en het behoud van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Nederland is vanaf januari 2021 een jaar lang voorzitter van de lokale Justice Law and Order Sector (JLOS) donorgroep in Uganda. In die hoedanigheid zal Nederland zich onder meer inzetten voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland houdt mede in EU verband de situatie in Uganda nauwlettend in de gaten en zal zich beraden op verdere stappen als de situatie daarom vraagt.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Europese ambtgenoten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op korte termijn te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld door een gezamenlijke EU-verklaring richting Oeganda over een eerlijk verkiezingsproces, inclusief vrijheid voor de media om het verkiezingsproces te volgen en vrij en open toegang tot internet? Zo ja, bent u bereid hierin het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn deze vragen te beantwoorden met het oog op de te houden verkiezingen in Oeganda?
Het bericht ‘OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen»?1
Ja.
Wat is volgens u de definitie van diefstal?
Ingevolge artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van diefstal wanneer enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wordt weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Deelt u de mening dat Akwasi zich met het wederrechtelijk toeeigenen van laptops die niet van hem waren, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de omroep heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan enig onderzoek naar dit incident. Mede daardoor is het onwaarschijnlijk dat het Openbaar Ministerie kan vaststellen of in dit geval sprake is geweest van diefstal. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven gelet hierop geen nader onderzoek te verrichten naar dit incident.
Wat is volgens u de definitie van intimidatie en bedreiging?
Ingevolge artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ziet bedreiging op verschillende gedragingen. Intimidatie is er daar geen van. Mogelijk zou intimidatie kunnen worden ingelezen in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang).
Bent u ook van mening dat Akwasi met zijn uitingen tegen een journalist zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en bedreiging en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de uitlatingen van betrokkene, niet van dien aard zijn dat deze een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Tevens heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat er onvoldoende bewijs is om betrokkene te vervolgen voor dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Mogelijk ten overvloede merk ik nog op dat nu beide artikelen en artikel 310 geen zogenaamde klachtdelicten zijn het niet ter zake doet of er aangifte is gedaan. Het Openbaar Ministerie kan wanneer zij dat opportuun acht zelfstandig optreden tegen diefstal, bedreiging en dwang.
Deelt u de mening dat het OM de opruier, dief en bedreiger Akwasi gewoon niet wil vervolgen en volstrekt corrupt en willekeurig handelt? Zo nee, waarom niet?
De beslissing van het Openbaar Ministerie om de heer Akwasi niet te vervolgen betreft een autonome beslissing. Als Minister van Justitie en Veiligheid dien ik terughoudendheid te betrachten in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM de recidiverde Akwasi niet vervolgt, maar een PVV-politicus, nota bene de oppositieleider van het parlement, die een onschuldige vraag stelt, wel? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1520.
Bent u bereid het OM aan te sporen een einde te maken aan het politiek gekleurde en corrupte vervolgingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in hetgeen in deze vraag wordt gesuggereerd. Ik zie hiertoe dan ook geen reden en verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
Het bericht ‘Vattenfall mag in de Maas doorgaan met massaal vermalen van vissen´ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de massale vissendood die al jaren plaatsvindt bij de waterkrachtcentrale in de Maas, tussen Lith en Alphen?1 Zo ja, hoeveel en welke soorten vissen worden gemiddeld per maand gedood door de waterkrachtcentrale? Wat is het percentage gedode vissen die de waterkrachtcentrales bij Lith en Linne passeren?
Ja, ik ben bekend met de vissterfte die optreedt bij de bestaande waterkrachtcentrales in de Maas. De sterftecijfers variëren per vissoort/levensstadium. Schieraal heeft als langste vissoort de meeste sterfte: naar schatting sterft 26% à 27% van de schieraal die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van waterkrachtcentrale Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is op basis van monitoring berekend dat dit in aantallen neerkomt op respectievelijk 1200 en 900 gestorven schieralen bij de waterkrachtcentrale Lith. Naar schatting sterft 7,7% van de jonge zalm (smolts) die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van de waterkrachtcentrale Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is ingeschat dat dit in aantallen neerkomt op respectievelijk 150 en 350 gestorven zalmsmolts.
Voor de waterkrachtcentrale Linne worden dezelfde sterftepercentages ingeschat. Hier zijn echter nog geen betrouwbare monitoringsgegevens beschikbaar over aantallen gestorven schieraal en zalmsmolts.
Voor overige soorten (barbeel, kopvoorn, sneep, kwabaal, winde, rode aal, allen in de lengteklasse groter dan 30 cm) is de sterfte minder precies bekend, maar wordt ingeschat dat deze lager is dan 10% per waterkrachtcentrale.
Klopt het dat maar 0,8% van de paling die Lith passeren de zee weet te bereiken? Zo ja, hoe past dit beeld bij de bescherming van de paling onder de Wet natuurbescherming en het feit dat de paling op de Rode Lijst van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources als kritiek wordt bestempeld?
Om inzicht te krijgen in een percentage schieraal dat de zee weet te bereiken, wordt zogenaamd telemetrieonderzoek uitgevoerd. Dergelijke studies geven met name een indicatie van het migratiesucces, waarbij de percentages wel substantieel hoger liggen dan die 0,8%. Hoewel duidelijk is dat waterkrachtcentrales schade toebrengen aan passerende schieralen, is het lastig om aan te geven hoe zich dit verhoudt tot andere factoren die nadelig zijn voor de migratie, zoals natuurlijke predatie. De meest recent afgeronde studie uit het najaar van 2018, naar de migratie van schieraal via de Maas, resulteerde in een percentage van 13% van de schieralen die de zee wist te bereiken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het om een gering aantal gemerkte schieralen ging: van de in totaal 39 waargenomen schieralen, waarvan er 23 Lith hebben gepasseerd, bereikten uiteindelijk 3 schieralen de zee. Wel blijkt uit eerdere onderzoeken gemiddeld eenzelfde percentage uittrek naar zee.
De bescherming van de aal is in Europees verband geregeld in de EU Aalverordening en de nationale implementatie hiervan middels het Nederlandse Aalbeheerplan. Dit beheerplan met de daarin opgenomen maatregelen is door de Europese Commissie beoordeeld als voldoende om de doelstellingen tot herstel van de aalstand op termijn te realiseren. Het beperken van de impact van migratieknelpunten zoals bij de betreffende waterkrachtcentrales vormen, naast visserijbeperkende maatregelen, een belangrijk onderdeel van de aanpak in het Aalbeheerplan. De Minister van LNV en ik zullen daarom onverminderd in blijven zetten op voortzetting van het beleid om tot beperking van vissterfte op deze locaties te komen. Zie hiervoor verder de beantwoording onder vraag 5.
Welke maatregelen worden genomen bij waterkrachtcentrales om de impact op de biodiversiteit en passerende vissen zo laag mogelijk te houden?
Waterkrachtcentrales in de grote rivieren zijn gesitueerd bij bestaande stuwen. Voor stroomopwaartse migratie van vis zijn vispassages aangelegd. Hierdoor kunnen vissen ongehinderd migreren (wat positief is voor de biodiversiteit) en daarbij de waterkrachtcentrale stroomopwaarts veilig passeren. Bij stroomafwaartse migratie sterven vissen door de turbines van de waterkrachtcentrales. Stroomafwaarts is daarom ter bescherming van de vis in een beleidsregel de eis gesteld dat er in totaal niet meer dan 10% sterfte mag plaatsvinden. Waterkrachtcentrales hebben een vergunning nodig voor het onttrekken en terugbrengen van water waarbij voldaan moet worden aan de 10% eis. Exploitanten van waterkrachtcentrales kunnen hieraan voldoen door technische maatregelen te treffen of door bijvoorbeeld turbines stil te leggen tijdens vismigratiepieken. De 10% eis betreft een cumulatief percentage dat van toepassing is op gestuwde delen van de Rijn en de Maas en dat wordt bepaald aan de hand van schieraal en zalmsmolts. Dit percentage zorgt ervoor dat de vispopulatie niet onder onverantwoorde druk komt te staan. Buiten die gestuwde delen geldt in de rijkswateren de eis van nihil vissterfte voor stroomafwaartse migratie. Deze eisen worden door Rijkswaterstaat gehanteerd bij vergunningverlening in de rijkswateren en zijn vervat in de «Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in de rijkswateren».
Klopt het dat de beleidsregel waarin is opgenomen dat niet meer dan 10% van de passerende vissen gedood mag worden door de betreffende waterkrachtcentrales niet voldoende in de wet verankerd is? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Waterkrachtcentrales dienen een vergunning te hebben voor het onttrekken en terugbrengen van rivierwater. Eerder heeft de Raad van State al geoordeeld dat het terecht is dat bij die vergunningverlening rekening wordt gehouden met vissterfte en daar strenge eisen aan gesteld worden. Bij die eerdere uitspraken werd eveneens de 10%-norm van de beleidsregel gehanteerd. Anders dan voorheen heeft de Raad van State in een recente uitspraak echter geoordeeld dat die 10%-norm niet meer zonder nadere juridische verankering gehanteerd kan worden. Dit betekent niet dat de norm inhoudelijk ter discussie staat. De Raad van State gaat hiermee – voor het eerst – in op de juridische verankering van de 10% norm in een beleidsregel.
Welke vervolgstappen worden genomen om passerende vissen toch te gaan beschermen tegen de dodelijke turbines van de waterkrachtcentrales zoals is afgesproken? Gaat u bijvoorbeeld een poging doen om de beleidsregel nu beter in de wet te verankeren?
Waterkrachtcentrales hebben nog steeds een vergunning nodig om in bedrijf te zijn en de wet schrijft nog steeds voor dat daarbij de vis voldoende beschermd wordt. Door de uitspraak is echter de beleidsregel als concreet beoordelingskader bij het verlenen van de vergunning, niet meer bruikbaar. Tevens zijn de watervergunningen van de bedrijven vernietigd waardoor ik een nieuw besluit op de vergunningaanvragen zal moeten nemen. De betrokken bedrijven hebben aangegeven dat zij zich vooralsnog houden aan de eerder gemaakte afspraken over visbescherming.
Mijn inzet is om het beleid ongewijzigd voort te zetten en het toetsingskader zo spoedig mogelijk formeel te herstellen. Om vergunningverlening door Rijkswaterstaat weer mogelijk te maken zal ik de juridische verankering van de beleidsregel waarin de vissterftenorm is opgenomen laten aanpassen. Er wordt momenteel verkend hoe dat het beste kan. Ik ga ervan uit dat ik u voor het Algemeen Overleg water van juni 2021 kan informeren over de wijze waarop dit zal gaan gebeuren.
Deelt u de mening dat de betreffende energieleveranciers de maatschappelijke en ecologische handschoen moeten oppakken om hun impact op biodiversiteit zo laag mogelijk te houden en dat, ondanks de juridische uitspraak omtrent de verankering van de 10%-norm, deze energieleveranciers alles in het werk moeten zetten om passerende vissen te helpen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, die mening deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen kan Rijkswaterstaat nemen om de vissterfte door waterkrachtcentrales tegen te gaan en gaat u deze tot uitvoering brengen?
Om vergunningverlening door Rijkswaterstaat weer mogelijk te maken zal ik de juridische verankering van de beleidsregel waarin de vissterftenorm is opgenomen laten aanpassen. Zie het antwoord op vragen 3 en 5.
Neemt Rijkswaterstaat de ecologische doelen uit de Kaderrichtlijn Water mee in de watervergunning? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Naast een toets aan de beleidsregel geldt voor ieder vergunningplichtig initiatief, dus ook waterkrachtcentrales, dat een ecologische toets plaatsvindt aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water op grond van het beheerplan voor de rijkswateren.