De coreper-vergaderingen |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u toezegde dat u na de Coreper-vergadering over een Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, met een brief zou komen waarin u precies uiteen zou zetten wat de opstelling van de Nederlandse regering geweest is en zou zijn in de Coreper-vergaderingen en elders?
Ja. Deze brief heb ik op 7 maart jl. aan de Tweede Kamer verzonden.1
Heeft Nederland zich bij alle discussies op het standpunt gesteld dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken (bijvoorbeeld de toezichthouder), zonder daarvoor een reden te hoeven geven?
Indien in redelijkheid niet van de klokkenluider gevraagd kan worden om eerst het interne meldkanaal te gebruiken, bestaat in de huidige Nederlandse praktijk de mogelijkheid om direct het externe meldkanaal te gebruiken zonder het verlies van rechtsbescherming. Wel wordt in beginsel van de klokkenluider verwacht eerst het interne meldkanaal te gebruiken. Gedurende de onderhandelingen heeft Nederland zich actief en prominent ingezet om dit flexibele systeem ook op Europees niveau te introduceren.
Kunt u een overzicht geven van de vergaderingen (zoals ambtelijke voorportalen, Coreper en JBZ-Raad) waarin dit aan de orde geweest is en wat Nederland daar heeft ingebracht en wat Nederland daar gestemd heeft?
Vanaf juni 2018 tot op heden is met grote regelmaat op ambtelijk niveau in Brussel onderhandeld over deze richtlijn.2 Tijdens de JBZ-Raad van 8 maart 2019 hebben de aanwezige ministers van gedachten gewisseld over de laatste stand van de onderhandelingen met het Europees parlement. Tijdens al deze bijeenkomsten heeft Nederland conform de in het antwoord op vraag 2 geschetste inzet gehandeld.
Heeft u de brief van het Whistleblowing International Network (WIN-netwerk) en klokkenluiders ontvangen? Wilt u het antwoord hierop aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze brief heb ik ontvangen en lees ik als steun voor de Nederlandse positie.
Bent u bereid om duidelijk te maken dat Nederland er voorstander van is dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en wel voor de vergadering van 11 maart 2019?
Ja.
Het vergoeden van schade na fouten door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over de Berkelse ondernemer die schade heeft geleden als gevolg van nalatig handelen van het openbaar ministerie (OM), die destijds niet inhoudelijk beantwoord werden?1
Ja.
Is het waar het dat er destijds door het OM fouten zijn gemaakt, dat de inbeslaggenomen apparatuur, software en administratie door een omissie bij het OM verloren zijn gegaan en dat dit ook is toegegeven en schriftelijk is bevestigd door het OM? Zo nee, hoe zit dit dan wel?2
Nu de zaak waar u naar vraagt nog aanhangig is bij het gerechtshof Den Haag, past een terughoudende beantwoording van uw vragen. Ik volsta er daarom mee om te verwijzen naar de uitspraak in deze zaak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2018, waarin de vorderingen van de eisende partij zijn afgewezen.3 De rechtbank heeft toen onder meer geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat de apparatuur, software en (volledige) administratie van deze ondernemer in beslag waren genomen. De stelling dat (meermalen) zou zijn erkend dat de administratie was kwijtgeraakt, heeft de rechtbank verworpen.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze ondernemer en zijn gezin nu alles kwijt zijn, ook hun woning, en diep in de schulden zitten? Wat is tot nu toe ondernomen om de ontstane schade als gevolg van deze omissie te vergoeden? Waarom wordt vooralsnog niet tot schadevergoeding overgegaan?
Uiteraard acht ik het schrijnend wanneer mensen in de schulden zitten, zeker wanneer dit het gevolg is van strafbaar handelen van anderen. Uitgangspunt bij het vergoeden van schade die burgers hebben geleden als gevolg van strafbaar handelen van derden, is dat vergoeding plaats dient te vinden door de veroorzaker(s) van die schade. Wil er een grondslag zijn voor schadevergoeding door de Staat, dan moet de schade in kwestie door de Staat zijn veroorzaakt.
In dit geval is over de aanspraak op schadevergoeding een procedure gevoerd bij de rechtbank, die vooralsnog heeft geleid tot de hiervoor genoemde uitspraak van 2 mei 2018 en waarin niet is gebleken dat er sprake is van schade die is veroorzaakt door de Staat.
Wat is uw reactie op het feit dat iemand die geen cent te makken heeft het griffierecht niet kan betalen en dat daardoor de procedure niet door dreigde te gaan, waardoor iemand zijn recht niet kan halen?
Als Minister kan ik geen oordeel geven over een specifieke zaak; een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de rechter. In vrijwel alle (civiele) dagvaardingszaken moet griffierecht worden betaald door zowel de eisende partij als door de gedaagde partij voor aanvang van de zitting (artikel 3 lid 1 en lid 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)). Voor on- en minvermogende natuurlijke personen wordt een verlaagd griffierecht gehanteerd.
In een dagvaardingsprocedure dienen de griffierechten door eiser binnen vier weken na uitroeping van de zaak en door gedaagde binnen vier weken na verschijning te worden betaald (artikel 3 lid 3 Wgbz). Een zaak wordt aangehouden zolang één van de partijen de griffierechten nog niet heeft betaald en de termijnen nog lopen.
Als door de eiser niet of niet tijdig de griffierechten zijn betaald, ontslaat de rechter de gedaagde van instantie met veroordeling van eiser in de kosten. De rechter gaat hier pas toe over nadat hij de eiser in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over het niet (tijdig) voldoen van het griffierecht. Wanneer gedaagde het griffierecht niet heeft betaald, wordt tegen hem verstek verleend en wijst de rechter de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Gedaagde kan, zolang geen eindvonnis is gewezen, zijn verstek zuiveren door alsnog het griffierecht te betalen (art. 142 Rv). Is er eindvonnis gewezen dan kan de bij verstek veroordeelde gedaagde nog verzet instellen.
Is nu niet juist voor dit soort gevallen de hardheidsclausule voor het niet kunnen betalen van het griffierecht bedoeld? Staat de hardheidsclausule volgens u duidelijk genoeg in de wet om bijvoorbeeld in dit soort gevallen uitkomst te kunnen bieden? Zo nee, wat is daarvoor nodig?
De rechter kan de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht, geheel of ten dele buiten toepassing laten wanneer hij van oordeel is dat die gevolgen, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (art. 127a lid 3, art. 128 lid 7, art. 282a lid 3, art. 409a lid 3 en art. 427b Rv). In de memorie van toelichting wordt dit aangeduid als de hardheidsclausule.
Een hardheidsclausule is uit de aard van de zaak niet concreet aangezien het antwoord op de vraag of en hoe de hardheidsclausule moet worden toegepast sterk afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van een zaak. Er kan zich een veelvoud van situaties in combinatie met bijzondere omstandigheden voordoen die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Deze concrete casus geeft mij geen aanleiding om te veronderstellen, dat de hardheidsclausule onvoldoende duidelijk is.
Het oordeel of in dit specifieke geval de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast is aan de rechter.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent ‘ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent»?1
Ja.
Kunt u uitleggen tot welke informatie aspirant-agenten toegang hebben? Verschilt dit per eenheid of is de informatietoegankelijkheid voor (aspirant-) agenten gestandaardiseerd?
Politiemedewerkers en dus ook aspiranten worden pas geautoriseerd voor politiesystemen wanneer de screening is afgerond. Deze screening betreft het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek bij de aanstelling. Op 21 maart 2019 heb ik uw Kamer een wetsvoorstel aangeboden in verband met het verruimen van dit onderzoek. Aspirant-agenten voeren tijdens hun opleiding ook politietaken uit en hebben daarvoor toegang tot de informatie die zij op basis van hun rol nodig hebben. Het gaat daarbij om gebiedsgebonden politiezorg (GGP).
Het autorisatiebeleid is een aantal jaren geleden vernieuwd en geldt voor de gehele politieorganisatie. Met dit autorisatiebeleid is gekozen voor role based access, een systeem waarbij medewerkers bij het aanloggen op basis van hun functie en rollen toegang krijgen tot applicaties en gegevens. Door een koppeling met het personeelssysteem kan gezorgd worden dat de autorisaties op basis van profielen (rollen) ieder moment worden toebedeeld op basis van de meest actuele informatie. Deze functionaliteit zal ook bij ieder nieuw politie-informatiesysteem van toepassing zijn. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst.
Naast deze technische voorzieningen heeft de politie ook allerlei sociale voorzieningen getroffen op het gebied van integriteit en opleiding. Het blijft belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen. De afdeling VIK heeft een Toolkit Preventie geïntroduceerd met daarin verschillende middelen die helpen bij het met elkaar praten over, en leren van, dilemma’s, integriteitsrisico’s en best practices in het dagelijks werk. In januari 2019 heb ik de Kamer een brief gestuurd over deze activiteiten van de afdeling VIK.2 Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts naar een leiderschapstraining en heeft de politie de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld. De voorstelling is een belangrijk element in de bewustwordingscampagne hoe om te gaan met onder meer politie-informatie
Hoe kan het dat een aspirant-agent toegang had tot vertrouwelijke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gemonitord wie, wanneer, welke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken bekijkt? Wordt dat überhaupt gemonitord? Verschilt dat per politie-informatiesysteem?
Van het gebruik van systemen worden log-files bijgehouden, dit gebeurt veelal in afzonderlijke systemen. Zo kan achteraf worden bekeken wie toegang heeft gehad tot welke informatie. Als daar aanleiding voor is kan in opdracht van het bevoegde gezag binnen de politie, de betreffende logging door een interne afdeling (Veiligheid Integriteit en Klachten, VIK) nader worden bekeken. De politie voegt de afzonderlijke logging-systemen samen in één nieuw systeem waarmee centraal kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De interne auditafdeling monitort of het logging-systeem aanwezig is en functioneert.
Binnen één politie-eenheid vindt een pilot plaats om atypisch gebruik van informatie te detecteren en zo mogelijk ongeoorloofd raadplegen van informatie te signaleren. Daarover heb ik u in november 2018 geïnformeerd in het halfjaarbericht Politie.3 De pilot richt zich op de ontwikkeling van het logging-model en de governance daaromtrent, evenals op proactiever signaleren. Afwijkend gedrag van gebruikersaccounts kan zo vroegtijdig worden opgepikt.
Proactief signaleren van atypisch gebruik van informatie heeft tevens een preventieve werking. Door in een vroeg stadium met medewerkers in gesprek te gaan kan een misverstand uit de weg worden geruimd, een probleem worden opgelost, misbruik worden voorkomen en gedrag tijdig worden aangepast.
Signalen van (mogelijk) ongeoorloofd raadplegen van informatie tijdens de pilot worden opgevolgd.
Op basis van de uitkomsten en ervaringen van de pilot kan voor alle politie-informatiesystemen met gevoelige informatie een betrouwbaar en effectief systeem worden geïmplementeerd om misbruik en oneigenlijk gebruik (near) real time op te kunnen sporen. In dit traject is ook de ondernemingsraad betrokken.
Is het waar dat er momenteel (meerdere) nieuwe politie-informatiesystemen in aanbouw zijn? Zo ja, welke? Hoe wordt bij die nieuwe informatiesystemen geborgd dat vertrouwelijke informatie uit opsporingsonderzoeken niet zomaar te raadplegen is?
In het ICT-vernieuwingsprogramma Vernieuwend Registreren worden de operationele systemen vernieuwd om daarmee de ondersteuning van de werkprocessen van de politie gebruiksvriendelijker te maken. Hierover heb ik de Kamer in september 2018 een brief gestuurd met daarin de aanpak van deze vernieuwing.4 Inmiddels is gestart met de proces «Afhandeling van winkeldiefstal». Ook zullen functionaliteiten van legacy-systemen, waaronder BVH en Summ-IT, worden vervangen dan wel volledig worden vernieuwd binnen het programma Vernieuwend Registreren.
Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
De politie hanteert het privacy en security by design-principe. Dat betekent dat bij de aanschaf/ontwikkeling van elke nieuwe applicatie of nieuw systeem er al tijdens het ontwerp wordt nagedacht over de bescherming van de informatie daarin. Voor het laatste deel van deze vraag betreffende autoriseren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Foute verkeersboetes op de A29 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het arrest Wet administratiefrechtelijke handhaving (WAHV) 200.243.592 d.d. 13 februari 2019 dossier Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) 206055766 waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak heeft gedaan over het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018?
Ja, het arrest is mij bekend.
Welke gevolgen verbindt u aan het arrest? Klopt het dat het, naast dit dossier, nog circa 18.000 uitgedeelde boetes betreft? Wat is de totale financiële consequentie van vernietiging van al deze boetes? Deelt u de mening dat dit financiële aspect nimmer leidend mag zijn nu blijkt dat het openbaar ministerie (OM) fout zit?
Het arrest geeft geen aanleiding om tot terugbetaling van de boetes over te gaan. Ik zal dit hieronder toelichten. Overigens ben ik het met u eens dat het financiële aspect niet leidend mag zijn.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over «tienduizenden foute flitsboetes op de A29» en uw antwoorden op deze vragen?1 Hoe moet uw antwoord op vraag 8 worden geduid, waarin u eigenlijk stelt ook op te komen voor de getroffen automobilisten, zeker nu blijkt dat het hoger beroep voor hen gunstig uitvalt?
Ik sta nog steeds achter het eerder gegeven antwoord. Belangrijk is op te merken dat het Gerechtshof niet heeft geoordeeld dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar is geweest. Het Gerechtshof is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling, omdat deze zaak niet voor hoger beroep in aanmerking komt. Er is namelijk geen hoger beroep mogelijk indien na de beslissing van de kantonrechter een sanctie resteert die niet meer dan € 70,– bedraagt. De onderhavige zaak voldoet niet aan dit criterium omdat de sanctie door de kantonrechter was vernietigd.
Kunnen de getroffen automobilisten erop rekenen dat, nu het vonnis onherroepelijk is, u het OM opdraagt om niet flauw te zijn en zo spoedig mogelijk wordt overgegaan tot terugbetaling van deze onterechte boetes? Waarom zou een vertraging nog te billijken zijn als zo overduidelijk is dat het OM fout zit?
Voor de meetapparatuur die is gebruikt is een handleiding geschreven die deel uitmaakt van de certificering van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Voor een rechtsgeldige meting moet conform de eisen uit de handleiding worden gemeten. In de handleiding staat bij welke kromming van het weggedeelte geen deugdelijke meting kan worden uitgevoerd. In de onderhavige zaak is aangevoerd dat de kromming van de bocht te groot was voor een deugdelijke snelheidsmeting. De rechter die de zaak behandelde heeft in de betreffende bocht door de politie een snelheidsmeting laten doen.
Op grond van die metingen heeft de rechter geoordeeld dat op die plaats geen meting had mogen worden uitgevoerd. Het beroep werd daarom gegrond verklaard.
Het OM heeft nadien op dezelfde locatie het NMi metingen laten verrichten. Het NMi heeft toen geconcludeerd dat de snelheidsmeting voldeed aan de eis uit de handleiding. Dit betekent dat de snelheidsmeting niet onbetrouwbaar is geweest en de boetes derhalve niet onterecht zijn opgelegd.
Dit had het OM graag in hoger beroep naar voren gebracht, maar zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is het gerechtshof niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen.
De nog lopende zaken die betrekking hebben op snelheidsmetingen op dezelfde locatie worden alsnog met het onderzoeksrapport van het NMi aangebracht bij de rechter.
Kent u ook het artikel «OM: Onterechte snelheidsboetes A29 worden (nog) niet terugbetaald»?2 Deelt u de mening dat de automobilisten zonder gedoe hun geld moeten terugkrijgen?
Ja, ik ken het artikel, maar ik deel die mening, voor zover deze betrekking heeft op de onderhavige casuïstiek, niet. Na onderzoek is immers gebleken dat de snelheidsmetingen betrouwbaar waren en derhalve niet aan de grondslag van de boetes hoeft te worden getwijfeld. De inning van de lopende boetes zal daarom ook weer worden opgestart.
Is het niet vreemd dat het OM stelt dat ze de boetes stuk voor stuk moet gaan onderzoeken, aangezien duidelijk was op welke plek de boetes onrechtmatig waren? Klopt het dat het OM verder stelt dat uit een contra-expertise zou kunnen blijken dat de boetes mogelijk wel rechtmatig zijn, ondanks dat de politie al waarschuwde tegen de wijze van plaatsen van de flitser en het feit dat dit niet conform het handboek was en bent u op de hoogte dat er wegwerkzaamheden op de locatie zijn geweest die de contra-expertise bij voorbaat onbetrouwbaar maken? Waarom traineert het OM dusdanig en speelt zij een spel jegens automobilisten? Waarom erkent het OM haar verlies niet en waarom stort zij het geld niet direct terug naar de individuele automobilisten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is door het NMi onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de metingen. Uit dat onderzoek van het NMi is gebleken dat de metingen betrouwbaar waren en dat de bochtstraal ruim binnen de wettelijke marge valt. Het NMI is de autoriteit op het gebied van snelheidsmetingen en heeft dit onderzoek deugdelijk en zorgvuldig uitgevoerd. Ik zie geen redenen om te twijfelen aan dit onderzoek.
In hoeverre ondermijnt het OM met deze bewuste handelwijze het vertrouwen van mensen in de overheid als geheel? Deelt u de mening dat hier leiderschap nodig is en dat u, als verantwoordelijk Minister, zeker in staat moet zijn dit juridisch getouwtrek te laten stoppen?
Ik ben van oordeel dat het OM een juiste afweging heeft gemaakt om het onderzoek van het NMi af te wachten en geen overhaaste beslissing te nemen. Ik vind dit zorgvuldig. De betrokken burgers hebben overigens zelf de mogelijkheid (gehad) om beroep in te stellen tegen de boete. Gebleken is dat de snelheidsmetingen correct zijn uitgevoerd. Van een handelwijze waarmee het vertrouwen van burgers is geschaad is naar mijn mening geen sprake geweest.
Het bericht ‘Onverbeterlijke criminele asielzoeker heeft vrij spel’. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onverbeterlijke criminele asielzoeker heeft vrij spel»?1
Ja.
Is het waar dat criminele bewoners van azielzoekerscentra (azc's) eenvoudig ergens anders «toeslaan als ze van azc wisselen» omdat ze vrij spel hebben omdat ze niet worden gevolgd en geen dossiers over hen worden aangemaakt? Zo ja, waarom worden ze niet gevolgd en waarom wordt niet aan dossiervorming gedaan?
De overlast die wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, is volstrekt onacceptabel. Dit geldt voor overlastgevend gedrag op de COA-locaties, maar uiteraard ook daarbuiten. Er zijn maatregelen getroffen om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarbij is ook het belang van goede informatie-uitwisseling en dossiervorming onderkend.
Dit betekent concreet dat informatie over een (overlastgevende) bewoner bij een overplaatsing op de nieuwe COA-locatie bekend is; dat de politie incidenten op een zodanige manier registreert dat kan worden nagegaan of de betrokkene een asielachtergrond heeft; dat de IND en DT&V ten behoeve van de asielprocedure en het vertrekproces door middel van een uittreksel van de justitiële documentatie nagaan of een asielzoeker eerder met justitie in aanraking is geweest; dat bij overplaatsingen tussen asielzoekerscentra dossiers worden overgedragen, en dat bij de zwaardere overlastgevende asielzoekers, die in een EBTL worden geplaatst, ook de politie wordt ingelicht. Uit gegevens vanuit de migratieketen blijkt dat personen uit de zogenoemde veilige landen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag vertonen. Deze aanvragen worden sneller afgedaan.
Tijdens het AO JBZ op 6 maart jl. heb ik aangegeven dat ik bereid ben te kijken of een additionele databank meerwaarde heeft. Daarbij heb ik tegelijkertijd aangegeven dat er al heel veel zaken worden geregistreerd. Deze registratie is op een aantal punten inmiddels ook verbeterd. Het ontwikkelen van een additionele databank zal ook lang duren. Om die reden is het voor de korte termijn van belang dat bestaande structuren en systemen ten volle worden benut om belangrijke informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn het Lokaal terugkeeroverleg,2 het Regionaal afstemmingsoverleg3 en het lokale driehoeksoverleg.4 Zo is er met diverse gemeenten gesproken over de noodzaak tot nauwere lokale samenwerking om de aanpak van overlast van asielzoekers te doen slagen.
Herkent u de vraag van de politie Kampen om een landelijke database zodat niet achteraf maar vooraf maatregelen mogelijk zijn? Bent u bereid een dergelijke database in te richten waardoor in elk geval van deze categorie gegevens kunnen worden bijgehouden en gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van Teamchef Ekker dat «met een volgsysteem met incidenten van iedereen die zich in Nederland aanmeldt voor asiel» kan worden ingespeeld op te verwachten overlast»? op welke wijze kunt u hieraan tegemoet komen?
Ja. Met het oog op de veiligheid op COA-locaties houdt het COA een registratie bij van incidenten die op die locaties gebeuren en daarmee is betrokkenheid bij incidenten inzichtelijk in de persoonsdossiers. Dit betekent dat informatie over een bewoner bij een overplaatsing op de nieuwe locatie bekend is. Indien nodig vindt er ook telefonisch contact plaats tussen de locaties ten behoeve van een warme dossieroverdracht. Daarnaast is het zo dat de politie, met het oog op haar taak voor het bewaken van de openbare orde, een registratie bijhoudt van incidenten, op een zodanige manier dat ook kan worden nagegaan of de betrokkene een asielachtergrond heeft. Deze informatie is door geautoriseerde politie-agenten raadpleegbaar. Dus ook als een asielzoeker wordt overgeplaatst naar een nieuwe locatie.
Herkent u het beeld dat de teamchef schetst dat het overplaatsen van asielzoekers, en dus ook die van een kleine groep criminelen, het «rondpompen van het probleem» is? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen waarom criminele asielzoekers niet naar een extra begeleiding en toezicht locatie (ebtl) worden overgeplaatst maar elders in een regulier azc worden ondergebracht?
Nee, dit beeld herken ik niet. De aanpak van criminele asielzoekers vindt in eerste instantie plaats binnen de strafrechtketen. Dit kan vanaf elke COA-locatie en staat los van het verplaatsen van een asielzoeker.
Op de COA locatie is de aanpak van overlastgevend gedrag gericht op optreden tegen onaanvaardbaar gedrag en beïnvloeding van houding en gedrag van overlastgevenden ten behoeve van de veiligheid en leefbaarheid op de locatie, alsook de directe omgeving. Hier bestaat een set aan maatregelen voor, waaronder directe overplaatsing naar een ebtl, overplaatsing naar een andere locatie om de groepsdynamiek te doorbreken en onthouden van verstrekkingen. Er wordt altijd aangifte bij de politie gedaan indien daartoe aanleiding is. Samenwerking tussen betrokken partners is daarnaast van groot belang. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de kern van de kritiek van de politie dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) informatie over criminele asielzoekers niet deelt wanneer deze worden overgeplaatst, weg te nemen?
Er zijn maatregelen getroffen om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarbij is ook het belang van goede informatie-uitwisseling en dossiervorming onderkend. Het COA is met de politie in gesprek om te bekijken hoe de samenwerking verbeterd kan worden, aangezien het COA niet altijd op de hoogte is, dan wel wordt gesteld van de criminele gedragingen van de asielzoeker. Verbetering is mogelijk ten aanzien van het delen van informatie en elkaar informeren, binnen de wettelijke kaders van informatieoverdracht.
Antidrone maatregelen bij vliegvelden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere Kamervragen over antidrone maatregelen bij vliegvelden?1
Ja.
Over welke capaciteiten beschikt Nederland op dit moment waarmee drones kunnen worden aangegrepen? Wilt u hiervan een uitputtende opsomming doen (zie antwoord op vraag 3)?
Defensie beschikt momenteel over detectiecapaciteit in de vorm van radars. Voor het aangrijpen van drones beschikt Defensie over elektronische stoormiddelen waaronder draagbare en voertuiggebonden elektronische interceptie apparatuur. Over aantallen systemen en specificaties kan ik vanwege de operationele gevoeligheid geen uitspraak doen.
De inzet van elektronische stoormiddelen binnen Nederland wordt in sommige situaties beperkt door wettelijke kaders. Hierdoor is gebruik van actieve stoormiddelen thans niet onder alle omstandigheden mogelijk. In overleg met verschillende autoriteiten wordt onderzocht op welke wijze het aantal inzetmogelijkheden kan worden vergroot.
Welke counter-drone capaciteiten gaat Defensie op korte termijn vergroten? Op welke termijn zijn deze capaciteiten beschikbaar (zie antwoord op vraag 9)?
De ontwikkelingen op het gebied van drones en counter-drones voltrekken zich met grote snelheid. Het ontwikkelen van tegenmaatregelen kost tijd en geld. Er is geen eenvoudige tegenmaatregel. Verwervingstrajecten zijn gestart om te voorzien in verdere bestrijdingsmogelijkheden zoals aanvullende stoorcapaciteit en specifieke munitie. Deze capaciteiten komen op korte termijn beschikbaar. Daarnaast onderzoekt de recent opgerichte Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Systems (UAS) in samenwerking met kennisinstituten alternatieve detectie- en bestrijdingsmethoden.
Waar bestaat het kennisopbouwprogramma van het Ministerie van Justitie en Ministerie van Defensie uit dat op 1 januari 2019 is gestart (zie antwoord op vraag 7)?
Het programma dat gezamenlijk door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie is opgestart, heeft als doelstelling om specifieke kennis op te bouwen waarmee veiligheidspartners in staat worden gesteld om in de verschillende (dreigings-)scenario’s te kunnen bepalen welke tegenmaatregelen effectief zijn. Het programma is onderverdeeld in een aantal onderzoeksgebieden variërend van detectie, identificatie en interventie van een UAS-dreiging tot en met de juridische implicaties van inzet van middelen en de kans op ongewenste neveneffecten.
Op welke termijn dient dit kennisopbouwprogramma concrete resultaten op te leveren? Met welke andere partners wordt in dit kennisopbouwprogramma samengewerkt?
Het programma loopt van 2019 tot en met 2022. Gedurende het onderzoek komt kennis beschikbaar waarmee bijvoorbeeld behoeftestellingen op het gebied van counter-drones specifieker kunnen worden gemaakt. In het programma wordt door TNO en NLR samengewerkt met Defensie, de Nationale Politie en de NCTV.
Wanneer gaat u samen met Justitie en Veiligheid keuzes maken op het gebied van verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet van counter-drone capaciteiten (zie antwoord op vraag 2)? Gaat het hier om gezamenlijke verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet van counter-drone capaciteiten?
Defensie werkt nauw samen met Justitie en Veiligheid om doublures te voorkomen en elkaar aan te vullen waar nodig. Daardoor kunnen keuzes worden afgestemd op het gebied van inrichting, verwerving en opleidingen. Deze afstemming vindt thans al plaats.
Daarnaast wordt door Defensie samen met Justitie en Veiligheid binnenkort een «tabletop» oefening gehouden gericht op het inzetten van counter-drone capaciteit in Nederland waar eveneens de samenwerking tussen partners wordt getoetst.
Met welke andere landen bent u op dit moment bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen (zie antwoord op vraag 3)?
Defensie werkt op dit gebied samen met België, Duitsland en de Verenigde Staten. Daarnaast wordt in NAVO en EU verband met verschillende landen deelgenomen aan fora en studies op het gebied van counter-drones. Ook Justitie en Veiligheid werkt nauw samen met andere EU landen op het gebied van counter-drone maatregelen. Deze kennis wordt uiteraard met de andere partners binnen Nederland gedeeld.
Etnisch profileren door de politie |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Staande gehouden, maar waarom?» over staandehoudingen waarvoor geen duidelijke aanleiding leek te zijn?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Van de politie wordt verwacht dat zij door proactief optreden probeert om criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. Adequaat proactief optreden vergt vakmanschap. De politie wil voorkomen dat zij onderscheid maakt bij (proactief) politieoptreden zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging is. Dat is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van een ieder in de politie en de effectiviteit van het politieoptreden.2
Er bestaat een pakket aan maatregelen om onderscheid bij politieoptreden zonder objectieve rechtvaardiging aan te pakken.
Er is en wordt – met het meerjarige programma «De Kracht van het Verschil – een set aan inspanningen, activiteiten en projecten verricht.3
Zo is het Handelingskader pro actief controleren4 ontwikkeld, dat erop gericht is het vakmanschap van politiemedewerkers te versterken, ook als het gaat om bewustwording met betrekking tot vooroordelen en discriminatie. Elke eenheid heeft een projectleider die voor implementatie zorgdraagt, alsmede voor de daarbij behorende activiteiten zoals bewustwordingstrainingen5 Er is een landelijke werkgroep waarin ervaringen en expertise gedeeld wordt.
De politie heeft geen meetinstrument om een beeld te krijgen van de omvang van etnisch profileren. Het is moeilijk om betrouwbaar kwantitatief inzicht te krijgen in het fenomeen discriminatie. Ten eerste omdat het fenomeen naar zijn aard vrij ongrijpbaar is; ten tweede omdat de politie geen etniciteit registreert. Het CBS verkent op dit moment of er mogelijkheden zijn om inzicht te krijgen in de achtergrondkenmerken van staande gehouden personen in relatie tot de vraag of staandehoudingen terecht dan wel onterecht zijn geweest. Niettemin zijn er nu wel indicatoren die de ontwikkelingen op dit terrein duiden, bijvoorbeeld het aantal binnengekomen klachten6 over het optreden van de politie. De politieacademie onderzoekt thans de werking van de MEOS-app Pro actief controleren in samenhang met het eerdergenoemde Handelingskader. Zoals eerder toegezegd zal ik u in de zomer van 2019 informeren over de resultaten.7
Kunt u aangeven waaruit de inspanningen van de politie precies bestaan om etnisch profileren door politiefunctionarissen te bestrijden? Welk meetinstrument wordt gebruikt om de omvang van etnisch profileren bij de politie in kaart te brengen? Waar is precies het tegengaan van etnisch profileren als expliciet geformuleerde doelstelling vastgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Waaraan heeft de politieorganisatie zich precies verbonden om etnisch profileren te voorkomen en welke acties zullen daarvoor worden ondernomen? En hoe wordt de voortgang van die acties gemonitord?
De politie heeft een aantal maatregelen ontwikkeld om discriminatie door de politie te kunnen voorkomen. Het eerdergenoemde Handelingskader is een van de maatregelen. Toepassing van dit handelingskader wordt ondersteund door de MEOS-app Proactief Controleren. De Politieacademie onderzoekt zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven in tien basisteams in hoeverre deze app bijdraagt aan de informatiepositie van de politiemedewerker op straat en of de politiemedewerker dan een betere afweging kan maken om wel of niet te controleren. De MEOS-app geeft inzicht in het aantal geregistreerde controles en bevragingen ten aanzien van personen en voertuigen die via de telefoon zijn gedaan.
Daarnaast heeft elke Regionale eenheid een portefeuillehouder Kracht van het Verschil die verantwoordelijk is voor de implementatie van alle projecten van de Kracht van het Verschil.
De Korpschef en ik blijven in gesprek over de ontwikkelingen op dit terrein. In de zomer van dit jaar zullen de resultaten van het onderzoek van de Politieacademie beschikbaar komen. Dat is ook het moment om te bekijken waar wij staan en of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Hierover zal ik u in de zomer van 2019 nader informeren.8
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het algemeen overleg Politie van 14 maart 2019 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De antwoorden hebben uw Kamer voor het AO Politie van 17 april a.s. bereikt.
Het kweken van wiet als medicijn |
|
Michiel van Nispen , Kathalijne Buitenweg (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Erkent u dat er een bepaalde groep mensen is, zoals bijvoorbeeld Jeffrey maar er zijn vele anderen, die cannabis als medicijn gebruiken, maar niet aangewezen wensen te zijn op het illegale circuit of op het aanbod uit de coffeeshops en bij wie de huidige aangeboden medicinale cannabis niet goed werkt?1
Het is mij niet bekend of deze patiënt de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten die via de apotheek op recept verkrijgbaar zijn heeft uitgeprobeerd en of hij hier onvoldoende baat bij heeft. Met de vijf beschikbare soorten wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. In het algemeen kan het zijn dat patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel, ook dan kan het niet zo zijn dat het (genees)middel thuis gemaakt wordt en toegestaan wordt omdat het volgens de patiënt beter werkt.
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe varianten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf varianten beschikbaar. Deze varianten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen Dronabinol en Cannabidiol, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Mocht blijken dat er een variëteit is dat significant afwijkt van de vijf bestaande variëteiten en waar veel patiënten behoefte aan hebben dan is het BMC bereid deze te laten onderzoeken en eventueel toe de voegen aan de reeds beschikbare varianten.
Als mensen aantoonbaar om medicinale redenen, ondersteund door een verklaring van een arts, met open vizier en op veilige en nette wijze thuis hun medicijn kweken, waarbij de stroom netjes is aangelegd en betaald wordt en er geen gevaar en overlast voor de directe woonomgeving ontstaat, waar ligt dan het grote belang voor Justitie om hier steeds zaken van te maken?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet).
Binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), worden vijf planten of minder gezien als een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik, en wordt er in principe niet vervolgd (de planten worden bij aantreffen wel in beslag genomen). De uiteindelijke beslissing om in een zaak al dan niet te vervolgen is aan de officier van justitie.
Medicinale cannabis moet, net als elk ander geneesmiddel, onder strikte condities worden geteeld en het eindproduct moet worden gecontroleerd op vervuiling en op juiste sterkte van de werkzame stoffen. Bij thuisteelt kan daarmee per definitie van «medicinale cannabis» geen sprake zijn. Voor de wet wordt thuisteelt gezien als teelt voor recreatief gebruik. Het afleveren van medicinale cannabis moet via de apotheek. De apotheek ontvangt de goedgekeurde medicinale cannabis. Bij afleveren van de medicinale cannabis in de apotheek vindt ook nog controle plaats of de medicinale cannabis gebruikt kan worden met andere geneesmiddelen die de patiënt mogelijk gebruikt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die Jeffrey in het gelijk heeft gesteld waardoor een ontruiming voorlopig van de baan is?
Tegen deze uitspraak is spoedappèl ingesteld. Ik kan hier derhalve geen reactie op geven.
Welke mogelijkheden ziet u om de thuiskweek van medicinale cannabis landelijk mogelijk te maken, onder strikte voorwaarden? Bent u bereid hierbij te kijken naar de werkwijze in de gemeente Tilburg?
De voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis zijn zeer streng en zien mede op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. Deze omstandigheden zijn onmogelijk om in een thuissituatie te realiseren.
Patiënten die cannabis van hun arts voorgeschreven krijgen en waarvoor het dus medisch noodzakelijk is, kunnen bij de apotheek medicinale cannabis afhalen. In tegenstelling tot de thuis geteelde cannabis is medicinale cannabis van een gecontroleerde kwaliteit.
Gezien het bovenstaande zie ik geen reden om met de gemeente Tilburg in gesprek te gaan over de mogelijkheden van thuisteelt van medicinale cannabis.
Het bericht 'Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de aard en omvang van plofkraken zich in Nederland in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Klopt de stelling dat het aantal plofkraken in de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald is, maar dat er momenteel weer sprake is van een stijging in het aantal plofkraken? Kunt u inzicht geven in de ophelderingscijfers van plofkraken in de afgelopen vijf jaar? Kunt u aangeven hoe plofkraken zich de afgelopen vijf jaar in Duitsland en België ontwikkeld hebben? Kunt tevens de ophelderingscijfers in Duitsland en België inzichtelijk maken?
Aantal plofkraken in Nederland, België en Duitsland 2014–20182
2014
2015
2016
2017
2018
Nederland
44
56
79
65
42
België
–
0
0
2
18
Duitsland
116
157
318
268
3501
Dit betreft het voorlopige aantal in 2018.
Na een stijging in 2015 en 2016 neemt het aantal plofkraken in Nederland de afgelopen twee jaar af. In 2019 zijn er tot op heden 13 plofkraken gepleegd in Nederland (peildatum 7 maart). In totaal liepen er in 2018 een aantal van 260 onderzoeken naar plofkraken in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg waarbij een relatie aanwezig was met Nederlanders. In 65 onderzoeken zijn in totaal 98 Nederlandse verdachten aangehouden, waarmee 10 plofkraken in Nederland zijn opgelost en 55 plofkraken in België, Duitsland en Luxemburg. In 2019 zijn er tot nu toe 13 aanhoudingen verricht in 10 onderzoeken, waarvan 5 onderzoeken betrekking hebben op plofkraken die in Nederland zijn gepleegd. Vanwege het grote aantal lopende onderzoeken waarin nog aanhoudingen zijn te verwachten, zal het aantal opgeloste zaken nog stijgen.
Is een relatie aan te geven tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze geraakt wordt door een plofkraak? Hebben criminelen het vooral voorzien op geldautomaten in winkelgebieden, of juist in woonwijken? Klopt de stelling dat bij plofkraken tegenwoordig steeds zwaardere explosieven worden gebruikt?
Er bestaat geen relatie tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze het doelwit wordt van een plofkraak. Ook is er geen eenduidig beeld te schetsen over de kenmerken van de locaties van aangevallen geldautomaten.
De politie bevestigt het beeld dat er sprake is van gebruik van zwaardere explosieven in de afgelopen jaren. Dit is een zorgelijke ontwikkeling en mede daarom heeft het openbaar ministerie in mei 2018 de strafvorderingsrichtlijn plof- en ramkraken aangepast. Het gebruik van zware explosieven gaat gepaard met grote risico’s op ernstige gevaarzetting voor de directe omgeving, zoals instortingsgevaar. In de nieuwe richtlijn is er een standaard strafeis bij plofkraken van 24 maanden gevangenisstraf (voorheen 15 maanden) en 48 maanden gevangenisstraf indien de geldautomaat zich bevindt in een gebouw met woningen.
Hoe proberen banken of de rijksoverheid plofkraken te voorkomen? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen banken en de overheid? Hoe bent u voornemens plofkraken te voorkomen?
Sinds een aantal jaar is er intensieve samenwerking tussen politie, openbaar ministerie en de banken om plof- en ramkraken te voorkomen en bij een aanval de heterdaadkracht te vergroten. Deze samenwerking is formeel vorm gegeven door middel van een convenant. Dit convenant regelt zaken zoals informatie-uitwisseling en het delen van relevante expertise over de ontwikkelingen zoals modus operandi. Aan dit convenant wordt uitvoering gegeven door een stuurgroep waarin alle partners de samenwerking monitoren en vormgeven. Daarnaast is er een operationeel platform waar informatie-uitwisseling plaatsvindt.
De banken hebben tevens eigenstandig maatregelen genomen om de kans te vergroten dat de politie meer verdachten kan aanhouden, zoals cameradetectie, inktsystemen en snellere alarmering bij een aanval op een geldautomaat. Tevens neemt de Nederlandse Vereniging van Banken vanaf dit jaar zitting in de Taskforce Overvallen om de samenwerking op dit dossier te verbeteren. Dit voorjaar presenteert de Taskforce Overvallen een nieuw actieprogramma, waarin ook aandacht is voor innovatieve beveiliging van geldautomaten zoals een verkenning naar nieuwe toepassingen van sensing.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier» alsmede over antwoorden op eerdere vragen en dan specifiek uw antwoord op vragen 2 en 4?2 Kunt u inmiddels aangeven hoe het met pilots in de eenheden Midden-Nederland en Rotterdam is verlopen, om daarmee te komen tot een effectievere aanpak van zware vermogenscriminaliteit? Kunt u daarnaast aangeven hoe het is afgelopen met de persoongerichte «top-600-aanpak» in Amsterdam in het kader van de plofkraken?
In de pilots is via diverse sporen gewerkt aan het realiseren van een intensieve aanpak op deze zware dadergroep. In Rotterdam zijn twee trajecten gestart gericht op de Top-X bad High Impact Crime (HIC) plegers en criminele families. Op de eerste categorie HIC-doorgroeiers is de doelgroep in kaart gebracht en een proces ingericht, waarbij het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam (ZVVHR) casussen met signalen van ondermijning kan inbrengen bij het RIEC om vervolgens het beschikbare interventiepalet toe te passen. In de pilot criminele families is een actietafel ingericht van waaruit in gezamenlijkheid tussen ZVVHR en het RIEC informatie over de familie wordt uitgewisseld en op basis van verschillende scenario’s interventiestrategieën worden opgesteld.
In Midden-Nederland is eveneens ingezet op structurele samenwerking op deze dadergroep, die voorheen incidenteel plaatsvond. Hiermee beoogt men meer zicht te krijgen op het gehele fenomeen, de dadergroep en haar sociale netwerk. Op deze wijze is men in staat om ook preventief te werk te gaan. Ook is in Midden-Nederland gestart met een familie-aanpak, waarin acties worden uitgevoerd op individueel niveau, groepsniveau en de positie van deze familie in de buurt. Betrokken partners zijn politie, openbaar ministerie, Veiligheidshuis, RIEC en gemeente Utrecht. Een eerste concreet resultaat uit de gestarte samenwerking zijn de stevige strafeisen tegen een groep van dertien verdachten van plofkraken in de rechtszaak die eind 2018 plaatsvond.
Binnen de Top-600 aanpak in Amsterdam-Amstelland is in oktober 2017 een groep van 135 hardnekkige veelplegers geïdentificeerd die ondanks de intensieve integrale aanpak beleven volharden in het plegen van (ernstige) gewelddadige vermogenscriminaliteit. Deze groep laat een divers beeld zien van achterliggende problematiek, kort gezegd gaat het om doorgroeiers in de criminaliteit, volharders vanuit allerlei (persoonlijke) beperkingen en langdurig zorgbehoevenden. Na afronding van het project in oktober 2018 was het aantal «hardnekkigen» in de Top600 gedaald naar 107, onder andere door extra opsporingsonderzoek. Ten behoeve van de stevige aanpak van doorgroeiers is ook in Amsterdam ingezet op nauwere samenwerking tussen het Actiecentrum Zorg- en Veiligheid en het RIEC. Hierin is expliciet aandacht voor de relatie met subjecten in de Amsterdamse Aanpak van Ondermijning.
Deze nieuwe wijze van samenwerking legt ook barrières bloot die noodzakelijk zijn voor een effectieve aanpak. Het gaat dan concreet over domeinoverstijgende informatie-uitwisseling, betrokkenheid van alle relevante partners en het flexibeler kunnen op- en afschalen van casussen. Afgesproken is om de pilots te verlengen. Op deze wijze is er meer tijd om concrete resultaten te behalen en wordt er verder gewerkt aan structurele samenwerking. Hiervoor heb ik nogmaals financiële middelen beschikbaar gesteld aan de regio’s Rotterdam en Midden-Nederland tot eind 2019.
Zijn er nog verschillen met het voorkomen van plofkraken in de huidige situatie en bij de uitrol van de nieuwe geldmaat? Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal geldmaatautomaten er in de komende jaren uit? Wordt bij die uitrol ook rekening gehouden met eventuele risico’s op plofkraken? Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met eventuele omwonende bij nieuwe geldmaten? Worden er bijvoorbeeld geldmaten geplaatst naast, of onder bestaande woningen? Worden daar afspraken over gemaakt?
De banken houden bij het plaatsen van geldautomaten rekening met de mogelijke impact van criminaliteit op de omgeving. Al naar gelang de ontwikkelingen in modus operandi, worden automaten aangepast aan nieuwe veiligheidsnormen. Dit kunnen aanpassingen in de automaat zelf zijn en aanpassingen in de omgeving van de geldautomaat, bijvoorbeeld de constructie van een gebouw. Geldmaat neemt de bestaande geldautomaten over van ABN AMRO, ING en Rabobank. De geldautomaatlocaties voldoen aan de veiligheidsstandaard zoals die door de banken is opgesteld.
In de periode 2019–2020 worden de geldautomaten efficiënter verspreid. Er wordt gekeken waar geldautomaten wenselijk/nodig zijn en hoeveel automaten moeten worden geplaatst. De factoren die meewegen zijn het (verwachte) aantal transacties, de aanwezigheid van middenstand, zorgvoorziening of uitgaansgebied. Wanneer een nieuwe locatie gezocht wordt voor een geldautomaat hebben de banken – en in de nabije toekomst Geldmaat – een voorkeur voor locaties waarbij de impact van een eventuele plofkraak zo gering mogelijk is, zonder daarmee de toegang tot contant geld te belemmeren. Daar zijn verschillende oplossingen voor: geldautomaten in een supermarkt, winkelcentrum, wijkcentrum of bijvoorbeeld in een portaal dat ’s nachts kan worden afgesloten. Om de impact van een plofkraak op de omgeving te beperken investeren banken en Geldmaat stevig in nieuwe technieken, in samenspraak met politie en openbaar ministerie.
Ik verwijs u aanvullend naar de brief van de Minister van Financiën van 7 december 2018, waarin de algemene ontwikkelingen rondom contant geld in de samenleving zijn geschetst met daarbij een toelichting op de uitrol van geldmaat (Kamerstuk 27 863, nr. 75, bijlage).
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Raad van State: onwetende grondeigenaren betalen niet voor opruimen drugsafval»1 en de in het bericht genoemde uitspraak van de Raad van State?2
Ja.
Deelt u de mening dat de genoemde uitspraak eens te meer aantoont dat onschuldige particulieren die geconfronteerd worden met drugsafval op hun grond niet de kosten voor het opruimen daarvan zouden moeten betalen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, hoe leest u die uitspraak dan?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Verandert de genoemde uitspraak iets aan uw beleid ten aanzien van het van overheidswege betalen van de kosten van het opruimen van drugsafval op de grond van particulieren? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom niet en betekent dat in het licht van deze uitspraak dat gemeenten alleen moeten opdraaien voor deze kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Reclassering voor veroordeelde bedrijven |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister positief over plan reclassering veroordeelde bedrijven»?1
Ja.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie (OM) op dit moment om (grote) bedrijven een verbeterprogramma te laten volgen nadat zij de fout in zijn gegaan?
Voordat het openbaar ministerie een transactie aanbiedt, moet het de overtuiging hebben dat het betreffende bedrijf zich aan de regels zal houden en herhaling van de gepleegde feiten niet zal plaatsvinden. Die overtuiging kan op verschillende manieren ontstaan, bijvoorbeeld doordat men actief en naar tevredenheid een verbeterprogramma opzet en naleeft. Het laten volgen van een verbeterprogramma door een bedrijf en de beoordeling of dit naar tevredenheid wordt opgezet en uitgevoerd is geen taak van het openbaar ministerie. In gevallen waarin er sprake is van een toezichthouder die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving door het betreffende bedrijf, kan de toezichthouder dit doen.
Kunt u een korte schets geven van de verbeterprogramma's uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waarnaar het eerder genoemde artikel verwijst? Zijn er (elementen van die) verbeterprogramma's waarvan u denkt dat die ook in Nederland toegepast kunnen worden? Zo ja, welke dan en op welke manier kunnen die worden toegepast?
In de Verenigde Staten kan het Department of Justice (DOJ), in het kader van een out of court settlement, aan een onderneming opleggen dat een van de overheid en van de onderneming onafhankelijke monitor toezicht houdt op de bij de out of court settlement aan de onderneming opgelegde voorwaarden. Hieronder wordt begrepen, waar dit aangewezen is, het effectief implementeren en evalueren van interne controle mechanismen op corporate ethics en compliance programs. Als de onderneming zich niet aan deze voorwaarden houdt, herleeft het recht op strafvervolging. De onafhankelijke monitor is een ter zake kundige onafhankelijk derde partij die niet in dienst is van de overheid of de onderneming of op andere wijze aan de onderneming verbonden is, rapporteert aan zowel de directie van de onderneming als aan het DOJ. De kosten van de monitor worden door de onderneming zelf betaald.2
In het Verenigd Koninkrijk kan het inrichten van een robuust compliance en een monitoring programma een voorwaarde zijn voor een deferred prosecution arrangement(DPA). Hiertoe kan een monitor worden aangesteld wiens taak het is de maatregelen van een onderneming te beoordelen en monitoren, en te adviseren of compliance verbeteringen noodzakelijk zijn om het risico van recidive verkleinen. De kosten voor de selectie, de benoeming en de vergoeding van de monitor worden in rekening gebracht bij de onderneming. In het kader van de onderhandelingen over de DPA verstrekt de onderneming gegevens van drie potentiele monitors aan de officier van justitie en de rechtbank. Het bedrijf kan een voorkeur voor een van de monitors aangeven. Dit voorstel wordt doorgaans overgenomen.3
In het huidige Nederlandse systeem is het, gelet op de limitatieve opsomming van voorwaarden die bij het overeenkomen van een transactie met een verdachte op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht kunnen worden gesteld, niet mogelijk als bijzondere voorwaarde te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neemt. In de transactiepraktijk wordt de bereidheid van een rechtspersoon om maatregelen te nemen om de geconstateerde strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, wel meegenomen bij de afweging of de zaak met een transactie wordt afgehandeld. Het recht op vervolging herleeft echter niet als de rechtspersoon, waarmee de transactieregeling overeen is gekomen, zich niet aan de afspraken over de compliance maatregelen houdt. Daarnaast kan enkel in het geval de betreffende rechtspersoon onder het toezicht van een toezichthouder valt, worden gemonitord of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd.
In de beleidsreactie op het rapport evaluatie Wet OM-afdoening heb ik aangekondigd dat ik de komende tijd in samenspraak met het openbaar ministerie en de rechtspraak een expliciete regeling voor de hoge transactie in het Wetboek van Strafvordering ga uitwerken.4 In dat kader zal ook worden gekeken naar de mogelijkheid om in het kader van een transactie afspraken te maken over het compliance-beleid. Hierbij kunnen de bijzonderheden van de monitorregeling in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor zover relevant in ogenschouw worden genomen.
Wat zijn uw eerste gedachten over een reclasseringssysteem voor bedrijven? In welke gevallen zouden volgens u bedrijven een verbeterprogramma moeten volgen? Uit welke onderdelen zou zo'n verbeterprogramma kunnen bestaan? Hoe worden die bedrijven begeleid en gecontroleerd? Aan welke sancties denkt u bij niet-naleving? Door welke organisatie zouden deze verbeterprogramma's moeten worden gecontroleerd?
Het idee een verbeterprogramma voor bedrijven te introduceren spreekt mij aan omdat het doorlopen van een verbeterprogramma tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden. Nieuwe strafbare feiten kunnen hierdoor worden voorkomen of eerder worden gedetecteerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het in het huidige Nederlandse systeem niet mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een transactie te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neem. De mogelijkheid afspraken te maken over het compliance-beleid, bijvoorbeeld in de vorm van een verbeterprogramma, zal ik de komende tijd bezien in het kader van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling voor de hoge transactie die ik ga uitwerken. Hiervoor zal ik in ieder geval onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt.
Onderdeel van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling zal rechterlijke betrokkenheid bij de buitengerechtelijke afdoening zijn. Hierbij zal ik ook kijken naar de rol van de rechter ten aanzien van de voorwaarden die aan een transactie zijn verbonden.
Welke rol ziet u weggelegd voor de rechter bij het opleggen van en het toezicht op een verbeterprogramma? Zie u mogelijkheden hierbij een verbinding te leggen met de rechterlijke toets op hoge transacties? Zo ja, hoe zou u dit vorm kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de gedachte om bedrijven die zelf melden dat zij zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit tegemoet te komen met een lagere boete? Indien u hier positief tegenover staat, welke mogelijkheden ziet u?
Op grond van de bestaande wettelijke mogelijkheid om bij de oplegging van een straf of maatregel rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte kan dit al worden toegepast. Het openbaar ministerie en de rechter kunnen in individuele gevallen bepalen welke omstandigheden dat zijn en in welke mate daar rekening mee moet wordt gehouden. Het door bedrijven zelf melden van strafbare feiten kan zo’n omstandigheid zijn.
Wat is er besproken op de bijeenkomst georganiseerd door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die de heer Van Woerden in het artikel noemt?
Een gespecialiseerd team binnen de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland5 (RVO) en ons diplomatieke netwerk ondersteunen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om kansen te verzilveren binnen het werkveld van multilaterale organisaties, zoals de Wereldbank (WB). In dit kader organiseerde RVO op 1 februari jl. in samenwerking met de WB een evenement over de voorwaarden die de WB stelt aan bedrijven die (willen) meedoen aan door de WB gefinancierde projecten in ontwikkelingslanden.
De WB heeft hierbij uitgelegd welke stappen de bank onderneemt als ze vermoedt dat haar voorwaarden zijn geschonden. Daarbij is ook aangestipt dat de WB zelf sancties kan opleggen als haar eigen onderzoeksteam de schijn van een schending constateert. Ook is uitgelegd hoe de WB bedrijven kan ondersteunen met het opzetten en implementeren van een zogeheten compliance programma. Zo’n programma is voor de WB vaak een vereiste voor het beëindigen van een opgelegde sanctie. Met een compliance programma creëert een bedrijf de juiste handvatten en checks and balances voor zijn organisatie en medewerkers om integer te handelen, ook in de omgang met lokale agenten en toeleveranciers.
Het bericht 'Haatpreek wint terrein' |
|
Bente Becker (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Haatpreek wint terrein»?1
Ja.
Is het waar dat in steeds meer moskeeën in Nederland, maar ook online, salafistische haatpredikers actief zijn? Zo ja, kunt u cijfers geven? Zo nee, wat is dan uw beeld?
De omvang en invloed van de salafistische beweging is sinds de jaren 2000 sterk gegroeid en deze groei zet langzaam door. Er zijn salafistische «aanjagers» die off- en online onverdraagzaamheid, intolerantie of haat prediken en daarmee uiteindelijk kunnen aanzetten tot radicalisering en extremisme. Nederland kent tientallen salafistische «aanjagers», die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online presentie.
Kunt u aangeven welke counterstrategie u voert tegen de verheerlijking en/of het goedpraten van terroristische daden in moskeeën en online? Wat doet u repressief en wat doet u preventief?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Het gaat daarbij om oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten die een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen. Op verzoek van de Kamer heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 20182 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed.
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het kabinet een grens. Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. In mijn brief van 11 februari 2019 heb ik een integrale aanpak van problematisch gedrag uiteengezet.3 Deze aanpak bestaat in de kern uit het versterken van de informatiepositie van Rijk en gemeenten en het verder ontwikkelen van een handelingsperspectief indien zorgwekkende signalen zich voordoen. Er is een Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering opgericht die hieraan bijdraagt.
Welke acties onderneemt u tegen de in het artikel genoemde voormannen die op steeds meer plaatsen in Nederland een radicale boodschap verkondigen? Kunt u hen oppakken en bestraffen en zo mogelijk het verblijf in Nederland ontzeggen? Zo nee, waarom niet? Hoe vaak wordt tot vervolging overgegaan in verband met de strafbaarheid van haatzaaien?
Ik kan geen uitspraken doen over mogelijk lopende acties tegen de in het artikel genoemde voormannen. In alle gevallen geldt dat bij verdenking van strafbare feiten het Openbaar Ministerie (OM) vervolging kan instellen. Eén van de andere instrumenten die ten aanzien van een individu kan worden toegepast, is de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt). Deze wet biedt onder andere de mogelijkheid tot de oplegging van een meldplicht, een gebiedsverbod of een contactverbod in het kader van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.
Extremistische sprekers uit visumplichtige landen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid in Nederland kunnen vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen tot haat of geweld – wordt de toegang tot Nederland ontzegd door hen geen visum te verlenen of om het visum in te (laten) trekken en de persoon voor weigering van de toegang tot het Schengengebied te signaleren in het Schengen Informatiesysteem (SIS II). Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering tot Nederland alleen kan plaatsvinden indien er een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving bestaat. Voor een complete beschrijving van de integrale aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 28 mei 2018.4
Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde drie-sporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen.
Met betrekking tot de cijfers voor vervolging van onder andere het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen (artikel 137d Sr), verwijs ik u naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan uw Kamer van 16 april 2019.5
Zal de aangekondigde aanscherping van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek er in voorkomende gevallen voor zorgen dat u moskeeën en andere organisaties die een podium bieden aan haatzaaien kunt sluiten en zult u dat in de toekomst ook doen? Zo nee, waarom niet?
Op 21 december 2018 heeft de Minister van Rechtsbescherming een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht om de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie uit te breiden om via de rechter radicale organisaties te verbieden. Het wetsvoorstel is inmiddels geconsulteerd en de reacties worden verwerkt voordat het voorstel aan de Raad van State zal worden gestuurd. Binnen het geconsulteerde voorstel kan niet alleen de werkzaamheid maar ook het doel van een rechtspersoon leiden tot een rechterlijk verbod van die organisatie. Een dergelijk verbod is echter alleen aan de orde als de gedraging zo ver gaat dat dit leidt tot strijd met de openbare orde, bijvoorbeeld door structureel op te roepen tot geweld of aan te zetten tot haat en discriminatie.
Wat is Project A en hoe kunt u ingrijpen op dit internetplatform waar kennelijk steun wordt gegeven aan veroordeelde terroristen?
«Project A(seer)» is een online jihadistisch initiatief dat zegt op te komen voor moslimgevangenen. In de praktijk zetten zij zich echter vooral in voor jihadisten die in de gevangenis zitten. In oproepen van «Project A» vragen zij hun achterban geregeld om brieven te schrijven voor de «broeders en zusters» die gevangen zitten op de TA. Verder zamelen zij naast deze post bijvoorbeeld ook geld in voor de gevangenen en hun familieleden om hen daarmee een hart onder de riem te steken en eventueel te ondersteunen in hun levensonderhoud.
In het geval van strafbare feiten gepleegd op het internet kunnen de politie en het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het internet op dit moment een alternatief podium biedt aan haatzaaien en antirechtstatelijke boodschappen vanuit salafistische hoek en hier actie tegen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Digitale media zijn de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden voor het verspreiden van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed. Het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) schetst een zorgelijke polariserende wisselwerking tussen rechts-extremistische en salafistische boodschappen op het internet. Dit internetdiscours wordt bovendien steeds agressiever en opruiender – ook richting politici en bestuurders. Salafistische voormannen verwijzen naar islamofobe narratieven om hun eigen boodschap kracht bij te zetten en de intimiderende en radicale acties van rechts-extremisten lokken reacties uit van linksextremisten.
Zoals uiteengezet in de Integrale aanpak terrorisme werkt de overheid op nationaal en internationaal niveau aan het tegengaan van de verspreiding van extremistische propaganda via digitale media.6 Betrokken overheidsorganisaties streven naar een verdere bundeling van hun expertise. Hiertoe wordt een deel van de structurele extra gelden voor terrorismebestrijding uit het regeerakkoord benut. Gelet op het beeld dat reeds bestaat van de polariserende verspreiding van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed en de acties die worden ingezet gericht op het tegengaan van deze verspreiding, acht ik een dergelijk onderzoek op dit moment niet noodzakelijk.
Een uitleg van de Bibob-toets |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Vergissing Raad van State met grote gevolgen»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat gemeenten om bijvoorbeeld ondermijning tegen te gaan omgevingsvergunningen moeten kunnen weigeren indien de aanvrager al in het kader van de bouwactiviteiten meerdere strafbare feiten pleegt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de onderhavige uitspraak van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3717) geoordeeld dat van een ernstig gevaar dat een omgevingsvergunning voor bouwen mede wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten (de zogenoemde b-grond in de zin van artikel 3 Wet Bibob) geen sprake is als er ernstig gevaar is dat strafbare feiten worden gepleegd bij de bouwactiviteiten die door de vergunning mogelijk worden gemaakt, maar als er ernstig gevaar is dat het bouwwerk – als het eenmaal is gebouwd – wordt gebruikt voor criminele activiteiten.
De Afdeling wijst hierbij op de kabinetsreactie2 op het amendement waarmee de bouwvergunning onder de Wet Bibob werd gebracht, waaruit zou blijken dat het niet gaat om het gevaar dat strafbare feiten worden gepleegd bij de bouwactiviteiten zelf, zoals het niet-naleven van vergunningvoorschriften en regels over arbeidsomstandigheden en tewerkstelling van vreemdelingen, maar om het gevaar dat het bouwwerk wordt gebruikt voor criminele activiteiten.
Het kabinet noemde in de voornoemde reactie op het amendement het «tegengaan van ongewenste activiteiten in onroerend goed in de stad» als een doel van het onder de Wet Bibob brengen van de bouwvergunning. Die opmerking moet worden gezien in het licht van de context waarin deze werd gemaakt, namelijk de situatie van de verbouwing van panden, en kan niet worden gezien als een duiding van de reikwijdte van het amendement.
Deelt u de mening dat als iemand stelselmatig wet- en regelgeving overtreedt bij het bouwen van bouwwerken, deze omstandigheid aanleiding kan zijn om te vrezen dat diegene zich dan ook niet aan de voorwaarden van een omgevingsvergunning zal gaan houden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de genoemde stelselmatige overtredingen een grond voor het weigeren van een omgevingsvergunning moeten kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het amendement Scheltema-De Nie en Duijkers (Kamerstukken II, 2001/02, 26 883, nr. 27) strekte ertoe een bouwvergunning onder de werking van Bibob te brengen. In (nu)3 artikel 2.20 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geregeld dat een omgevingsvergunning voor bouwen (destijds bouwvergunning geheten) kan worden geweigerd bij een ernstig gevaar in de zin van artikel 3 Wet Bibob. Gelet op het voorgaande heeft de wetgever beoogd dat in het geval van een omgevingsvergunning voor bouwen een ernstig gevaar in de zin van de b-grond aanwezig moet worden geacht als er een ernstig gevaar bestaat dat een omgevingsvergunning voor bouwen mede wordt gebruikt om bij de bouwactiviteiten die door de vergunning mogelijk worden gemaakt, strafbare feiten te plegen. Daarbij moet ook worden bedacht dat een bouwvergunning naar zijn aard toestemming biedt om te bouwen, en niet om het (al dan niet nog te bouwen) bouwwerk te gebruiken.
Dat het om bouwactiviteiten gaat, is in latere parlementaire stukken bevestigd.4 Uit deze bedoeling van de wetgever vloeit voort dat bestuursorganen op de b-grond een omgevingsvergunning voor bouwen kunnen weigeren indien strafbare feiten zijn gepleegd bij eerdere bouwactiviteiten, aangezien die «overeenkomen of samenhangen met activiteiten» waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd, namelijk de toekomstige bouwactiviteiten. Volgens artikel 3, derde lid, sub a, Wet Bibob (het samenhangcriterium) moet immers een dergelijk ernstig gevaar worden vastgesteld op basis van strafbare feiten die «zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven».
Acht u het mogelijk dat de wet- en regelgeving ten aanzien van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) onduidelijk is ten aanzien van de vraag of strafbare feiten tijdens de bouw op grond van bijvoorbeeld de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet Milieubeheer of het Asbestverwijderingsbesluit al dan niet overeenkomen of samenhangen met de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd? Zo ja, acht u een verduidelijking van deze wet- of regelgeving dan op zijn plaats? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de wijze waarop rechterlijke instanties hier klaarblijkelijk verschillend over oordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat, als de in het artikel aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een bestendige lijn gaat vormen, dat er dan ten minste onduidelijkheid kan ontstaan of gemeenten op basis van tijdens de bouw gepleegde overtredingen van wet- en regelgeving nog wel een omgevingsvergunning mogen weigeren? Zo ja, acht u het wenselijk om de wetgeving in die zin te verduidelijken dat dit voortaan wel een grond voor een dergelijke weigering is? En zo ja, kunt u dit in uw ondermijningswetgeving meenemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om de wet aan te passen en wacht ik de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie af.
Kunt u bovenstaande vragen voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit/ondermijning van 14 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Albanese moordenaar ontloopt uitlevering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u dit bericht «Albanese moordenaar ontloopt uitlevering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als een gevaarlijke Albanese moordenaar straks vrij rondloopt in Nederland, alleen maar omdat een paar knettergekke rechters de rechten van een moordenaar belangrijker vinden dan de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Op details van individuele zaken ga ik niet in. Wel merk ik op dat ik het eveneens van groot belang acht dat straffeloosheid wordt voorkomen. Daar zal ik mij dan ook voor blijven inzetten. In dat licht kan ik u melden dat betrokkene nog steeds in uitleveringsdetentie zit, aangezien er nog een rechterlijke procedure loopt met betrekking tot het uitleveringsverzoek.
Beseft u dat u de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland bent, en niet de Minister van Albanese criminelen die dankzij slinkse advocaten de wet proberen te omzeilen? Zo ja, bent u bereid deze crimineel met de grootste spoed uit te zetten naar Albanië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op te zeggen, zodat Nederland niet meer vastzit aan gekke regels waardoor ’s werelds meest gevaarlijke moordenaars in Nederland vrij rond kunnen lopen? Bent u bereid, vooruitlopend op het opzeggen van het EVRM, deze gevaarlijke moordenaar direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik beschouw het EVRM als een groot en onmisbaar goed in onze democratische rechtsstaat. Voor een goed functionerende rechtsstaat zijn mensenrechten, evenals de scheiding der machten, rechtszekerheid en onafhankelijke rechtspraak, van essentieel belang. De mensenrechten en fundamentele vrijheden die in het EVRM zijn neergelegd, zijn er voor de bescherming van alle burgers tegen de overheid en tegen medeburgers. Ik ben daarom niet bereid het EVRM op te zeggen.
Over zich ADO-supporters noemende personen die onder ander het monument De Dokwerker in Amsterdam hebben beklad |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «ADO neemt afstand van vandalisme in Amsterdam: Respectloos en triest»1?
Ja, dat bericht ken ik.
Voelt ook u gevoelens van afschuw en woede als u leest over deze misdragingen van deze zich ADO-supporters noemende types?
De gedragingen zijn uiterst respectloos en ook ik heb met afschuw kennis genomen van deze misdragingen.
Is er aangifte gedaan bij de politie en heeft dit tot opsporing geleid dan wel is er sprake van ambtshalve vervolging? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Om welke strafbare feiten kan het in dit verband gaan?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Zijn er camerabeelden van verdachten gemaakt? Zo ja, onder welke voorwaarden mogen die voor opsporingsdoeleinden gebruikt worden? In welke gevallen mogen ze in het kader van die opvolging aan het publiek worden getoond?
Het is aan het Openbaar Ministerie om het strafrechtelijk onderzoek vorm te geven. Over de al dan niet beschikbare opsporingsmiddelen doe ik, lopende het onderzoek, geen uitspraken.
Wilt u als de daders opgepakt zijn, zo dat al nodig is, met de burgemeester van hun woonplaats in overleg treden om van hem of haar te horen of er een bestuurlijke maatregel waaronder een meldplicht of gebiedsverbod opgelegd gaat worden?
Indien sprake is van een verstoring van de openbare orde kan de burgemeester van de gemeente waar die openbare ordeverstoring heeft plaatsgevonden, aan een ieder die daarvoor (mede) verantwoordelijk is, een maatregel kan opleggen, ongeacht wat de woonplaats van diegene is. Een dergelijke maatregel kan ook het opleggen van een gebiedsverbod en/of een meldplicht zijn. De burgemeester beslist of het opleggen van een gebiedsverbod en/of meldplicht noodzakelijk is ter voorkoming van verdere verstoringen van de openbare orde. De burgemeester legt over deze beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter.
Wilt u eveneens, zo dat al nodig is, met ADO Den Haag in overleg treden om te horen of er een levenslang stadionverbod opgelegd gaat worden?
Als vast komt te staan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het bekladden van onder andere de Dokwerker daadwerkelijk verbonden zijn met ADO Den Haag heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. Het opleggen van een dergelijke maatregel betreft echter een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik ga hoe dan ook in gesprek met de KNVB.
Kent u meer signalen van antisemitisme in verband met sport? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om dit wel bij te gaan houden?
Ik spreek binnenkort met de KNVB over antisemitisme in verband met voetbal, en in bredere zin over racisme rondom voetbal. Buiten het voetbal om zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend van antisemitisme in verband met sport.
Ten aanzien van de aanpak van antisemitisme binnen het voetbal geldt het volgende.
Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld in stadions. Deze afspraken staan sinds het seizoen 2014/15 in de Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld», zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het Handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. De Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» is in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie en burgemeesters opgesteld en verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». De betaald voetbalclubs en KNVB hebben in februari 2016 afgesproken, sneller en kordater op te treden tegen kwetsende spreekkoren in het voetbal. In aanvulling verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 8.
In het seizoen 2017–2018 waren er volgens cijfers van de politie in totaal 52 incidenten ten aanzien van spreekkoren en belediging binnen en buiten het stadion.2 Bij die registratie wordt niet bijgehouden of deze spreekkoren antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn.
Wat wordt er gedaan tegen antisemitisme, racisme en discriminatie in verband met sport? Acht u dit afdoende? Zo nee, waarom niet en wat moet er meer gebeuren?
In de afgelopen jaren is in het kader van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) gewerkt aan het bestrijden van verschillende excessen in de sport, waaronder discriminatie. Zo hebben de sportbonden en NOC*NSF in 2015 een toolkit uitgegeven voor sportverengingen om beleid te ontwikkelen tegen seksuele intimidatie, discriminatie en andere grensoverschrijdend gedrag. Uit het onlangs gepubliceerde rapport van het CIDI over antisemitische incidenten blijkt dat in 2018 5 antisemitische incidenten in de sport zijn geregistreerd, dit aantal is gelijk gebleven ten opzichte van het jaar daarvoor.3
In het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie. Recente voorbeelden hiervan zijn de stringente aanpak rondom spreekkoren, het «Pact van Amsterdam» over institutionele discriminatie in het voetbal, het actieplan homoacceptatie, en de campagne «Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie». Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Illegale bewoning op vakantieparken |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen1 over het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?2
Ja, die herinner ik mij.
Welke consequenties verbindt u aan de constateringen van ZKA Leisure Consultants dat een derde van de vakantieparken geen toeristisch toekomstperspectief heeft en dat op een kleine tien procent sprake zou zijn van een ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek?
Onder andere naar aanleiding van meerdere onderzoeken van ZKA Leisure Consultants in verschillende provincies, regio’s en gemeenten kwam dit vraagstuk bij de verschillende partijen op het netvlies. Ook bij mij staat dit vraagstuk hoog op de agenda. Daarom ben ik vorig jaar aan de slag gegaan met de actie-agenda vakantieparken. Deze is eind vorig jaar ondertekend door diverse betrokken medeoverheden en andere partijen. De uitvoering daarvan is nu in volle gang.
Wat is nu het tijdpad om de structurele problematiek van de vakantieparken terug te dringen?
De actie-agenda vakantieparken is opgesteld voor de periode van 2018–2020. In die periode willen ondertekenaars zich richten op de acties die in de actie-agenda zijn opgenomen. Daarmee is niet meteen alle problematiek opgelost, maar wordt een belangrijke stap gezet om de problematiek te agenderen en om gemeenten en provincies de juiste instrumenten te geven om aan de slag te gaan met de problematiek.
Deelt u de mening dat de aanpak van de ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek de hoogste prioriteit heeft hierbij?
Vanuit het Rijk geven we prioriteit aan de aanpak van problematiek op vakantieparken, daarom heb ik ook het initiatief genomen tot de actie-agenda vakantieparken 2018–2020. Daarin is samen met betrokken partijen een aantal acties geformuleerd, waaronder het starten van een aantal pilots waarbij vakantieparken zonder toeristisch perspectief (tijdelijk) van bestemming wijzigen, bijvoorbeeld naar wonen.
De exacte prioritering voor de aanpak van vakantieparken ligt op lokaal niveau. Ik kan mij echter goed voorstellen dat gemeenten ervoor kiezen om bij een integrale aanpak te starten bij de parken met veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen3 dat er pilots zijn gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek, aangeven wanneer de Kamer een verbeterd beeld van de omvang van deze ondermijningsproblematiek tegemoet kan zien?
In de Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 is aangegeven dat er een beperkt aantal pilots bij gemeenten zal worden gestart, waarbij met inzet van (big) data-analyses wordt getracht verdiepend inzicht te verkrijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken. In dat verband is afgesproken om deze pilots eind 2020 af te ronden. Ik zal u na afronding van de pilots over de resultaten informeren.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen4 dat u een «informatie fundament» ondersteunt voor gemeenten, aangeven wat dat informatie fundament exact is?
Het informatiefundament wordt samen met het Kadaster ontwikkeld. Hierin worden verschillende databronnen van het Kadaster gekoppeld, waaronder de Basisregistratie Kadaster en de Basisadministratie Adressen en Gebouwen. Hiermee ontstaat op gemeente-, park- en op huisjes-niveau een gestructureerd overzicht over de situatie ter plekke. Een gemeente kan bijvoorbeeld zien of het park in handen is van een of meerdere eigenaren, wanneer de huisjes zijn gebouwd en wat de WOZ-waarde van het object is.
Op basis van deze informatie krijgt de gemeente een beter beeld van de situatie op een park. Mede met die informatie kan zij besluiten of actie nodig is of dat er meer informatie verzameld moet worden. Ook helpt het de gemeente wanneer zij in gesprek is met de eigenaar of eigenaren van een park om samen tot een oplossing te komen.
Wanneer er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen wordt gewijzigd in gewone woningen, stijgen dan de waarden van deze woningen? Hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten bijvoorbeeld speculatie op deze waardestijgingen kunnen voorkomen?
Het is mogelijk dat de waarde van de woningen stijgt. Het informatiefundament biedt inzicht in de WOZ-waarde van de woning, waardoor de gemeente eventuele waardestijgingen kan monitoren. Het voorkomen van speculatie op waardestijgingen is niet het doel van het informatiefundament, daar kunnen gemeenten andere instrumenten voor inzetten. Bij een bestemmingswijziging kan worden afgesproken dat een deel van de waardevermeerdering wordt afgedragen aan een fonds, bijvoorbeeld voor de aanleg van benodigde infrastructuur of voor het ontwikkelen van natuurgebieden.
Kan er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen ook worden gewijzigd om gelijkvloerse zorgwoningen in een groene omgeving te realiseren? Zo ja, hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten dat kunnen doen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te borgen?
Indien op lokaal niveau besloten wordt dat een vakantiepark moet worden bestemd naar zorgwoningen, dan is dat ook nu al een mogelijkheid. Het informatiefundament geeft de gemeente informatie over de situatie op het park, wat als basis kan dienen voor gemeenten om een dergelijk besluit te nemen.
Het bericht dat notarissen jarenlang Kadastergeld in eigen zak staken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat notarissen jarenlang kosten in rekening brachten die helemaal niet werden gemaakt en hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?1 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat notarissen een belangrijke rol in het economisch verkeer hebben, waarbij het essentieel is dat men kan vertrouwen op hun integere handelen en dat schending van dit vertrouwen te allen tijde bestraft zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-) notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan die tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Hoe heeft deze praktijk van «struikroverij», die volgens nota’s breed werd toegepast in het notariaat, jarenlang kunnen plaatsvinden? Waarom is niet eerder aan het licht gekomen dat notarissen mogelijk onterecht kosten in rekening brachten en/of hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat maar zij sluiten ook niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden. De KNB heeft daarom medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan.
Vindt u het ook zorgelijk dat het tuchtcollege dat deze zaak behandelde weliswaar de geconstateerde fraude afkeurde, maar afzag van het opleggen van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is het essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en op basis van de bijzondere feiten en omstandigheden in dit dossier – waaronder de omstandigheid dat de notaris zijn declaratiegedrag heeft aangepast – besloten geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om een vonnis van de rechter van inhoudelijk commentaar te voorzien. Ik constateer dat de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de wijze van declareren intransparant was en niet voldeed aan hetgeen van een behoorlijk notaris mocht worden verwacht. Deze klacht werd gegrond bevonden. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om het oordeel van de (tucht)rechter te laten toetsen.
Vindt u het acceptabel dat de zaak door een tuchtcollege behandeld is waarin een notaris zitting had die zich in zijn eigen praktijk aan exact dezelfde frauduleuze handelingen schuldig maakte? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dergelijke verstrengeling van belangen in de toekomst te voorkomen?
Leden van rechtscolleges, zoals het tuchtcollege voor het notariaat, vervullen hun rol onpartijdig. Zodra klager en notaris worden uitgenodigd voor een zitting, worden de namen van de leden van het tuchtcollege bekend gemaakt. Dat geeft de klager of de notaris de mogelijkheid om te wraken, indien men meent daar goede gronden voor te hebben. Er zijn mij geen signalen bekend waaruit zou blijken dat er één of meerdere leden van het tuchtcollege dat deze zaak heeft behandeld, hun rol niet naar behoren vervuld zouden hebben. Een notaris-lid in het tuchtcollege zal telkens bij zichzelf te rade moeten gaan of het hem of haar «vrij staat» te oordelen over de zaak, en heeft de verantwoordelijkheid om het vooraf te melden bij de voorzitter van de Kamer voor het notariaat indien hij of zij zich niet vrij voelt om het dossier te behandelen.
Deelt u de mening dat het aanzien van de hele beroepsgroep beschadigd is door deze vorm van fraude onbestraft te laten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden, waarvan er waarschijnlijk veel zijn die niet eens weten dat zij benadeeld zijn, alsnog hun geld terugkrijgen en hoe gaat u in de gaten houden of deze kwalijke praktijken daadwerkelijk zijn gestopt?
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Het bericht ‘ADO supporters bekladden Amsterdam’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ADO supporters bekladden Amsterdam»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en zeer respectloos is dat, borden, muren en bouwwerken, zoals het Dokwerker – beeld, beklad zijn met anti-Joodse leuzen en hakenkruizen?
Zijn de daders inmiddels gearresteerd? Zo nee, waarom niet? Is er gebruik gemaakt van camerabeelden die op verschillende plekken in de stad hangen? Zo ja, kunt u toelichten wat er nu verder gebeurt?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Deelt u de mening dat het gif dat antisemitisme heet zwaar aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe wordt in dit geval concreet opgetreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor bestrijding van antisemitisme. Ook in het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie, inclusief antisemitisme. Recente voorbeelden hiervan zijn: stringente aanpak rondom spreekkoren en de campagne Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie. Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Klopt het dat ADO Den Haag afstand heeft genomen van de acties van de eigen zogenaamde «supporters»? Heeft u contact gehad met de club?
Ja, de Algemeen Directeur van ADO Den Haag heeft in een verklaring afstand genomen van deze misdragingen. Daarnaast heeft, op initiatief van de burgemeester van Amsterdam, een afgevaardigde van ADO Den Haag, tezamen met afgevaardigden van Ajax en de KNVB, een krans gelegd bij De Dokwerker, waarmee de club respect wil betonen aan een ieder die geraakt is door de bekladdingen.
In algemene zin heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op regelmatige basis contact met de KNVB en clubs binnen het betaald voetbal. In dat kader kan ik mededelen dat ik binnenkort met de KNVB in het kader van voetbal over antisemitisme spreek.
Deelt u de mening dat mensen die zich schuldig maken aan dergelijk gedrag niet alleen strafrechtelijk vervolgd moeten worden, maar ook levenslang in het hele land een stadionverbod moeten krijgen? Zo ja, gaat u hierover het gesprek aan met ADO Den Haag en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en de stadionverboden gehandhaafd worden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om mogelijke verdachte(n) strafrechtelijk te vervolgen. Als vast komt te staan wie verantwoordelijk zijn voor de bekladdingen in Amsterdam heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. De KNVB is gerechtigd om (landelijke) stadionverboden op te leggen aan een ieder die volgens een melding van een club of het Openbaar Ministerie in en/of buiten het stadion in het kader van een evenement de orde heeft verstoord. Echter betreft dit een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik onderhoud regelmatig contact met de KNVB en met de clubs, binnen het betaald voetbal.
De KNVB heeft in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie de burgemeesters de Richtlijn «Verbaal Geweld» opgesteld. De Richtlijn is verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». Naar aanleiding van diverse incidenten is in december 2006 de Richtlijn «Verbaal Geweld» uit 2004 geëvalueerd en begin 2007 aangescherpt. De KNVB heeft de straffen rondom spreekkoren / discriminatie verhoogd: er wordt eerder een wedstrijd zonder (uit)publiek gespeeld, thuisspelende clubs krijgen hogere boetes en individuen krijgen voor discriminatie een stadionverbod van vijf jaar.
Discriminerende of anderszins kwetsende uitingen in de stadions worden hard aangepakt. In het verleden heeft de aanklager betaald voetbal diverse onderzoeken verricht naar spreekkoren binnen het Nederlandse voetbal en sancties opgelegd.
Deelt u de mening dat zulke zogenaamde «supporters» het ook verpesten voor alle mensen die gewoon van een potje voetbal willen genieten, dus de echte supporters, en door dit soort verwerpelijk gedrag ook de dupe worden? Zou een generieke weigering van uitsupporters minder vaak toegepast hoeven worden, als stadionverboden voor dit soort figuren vaker uitgeschreven en beter gehandhaafd zouden worden?
Samen met de KNVB, clubs, politie, Openbaar Ministerie, gemeenten en supporters werk ik aan het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020». Voetbalwedstrijden moeten door goedwillende supporters zonder al te veel beperkingen bezocht kunnen worden. Personen die voor problemen zorgen moeten uit de stadions worden geweerd.
De vernielingen hebben in dit geval plaatsgevonden buiten het stadion en niet op de wedstrijddag. Het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden verloopt zonder noemenswaardige incidenten. Generieke weigeringen van uitsupporters komen slechts sporadisch voor.
Zoals terecht wordt opgemerkt, ondervinden de mensen die écht komen om van een potje voetbal te genieten, last van generieke maatregelen die naar aanleiding van misdragingen door andere supporters worden opgelegd. Daarom hebben we gezamenlijk met alle partijen: de KNVB, voetbalclubs, gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en supporters ons gecommitteerd aan een toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal. De KNVB streeft daarbinnen samen met partners onder andere naar een persoonsgerichte aanpak om degene die zich misdragen buiten het voetbal te houden.
Het bericht ‘Incidenten verwarde mensen heftiger’ |
|
Leendert de Lange (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Incidenten verwarde mensen heftiger»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht en de constatering dat het aantal meldingen in acht jaar tijd is verdubbeld naar 90.000?
De politiecijfers laten de afgelopen jaren een stijging zien van het aantal E33-meldingen. Deze cijfers en zorgen van de politie en betrokkenen neem ik zeer serieus. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de E33-code geen diagnose is, maar een registratie van meldingen van personen die verward gedrag vertonen zonder dat zij een strafbaar feit plegen. Of iemand daadwerkelijk verward is, wordt niet door de politie beoordeeld.
In 2018 registreerde de politie 90.605 overlastincidenten waarbij personen met verward gedrag betrokken waren. Of het aantal unieke personen met verward gedrag daadwerkelijk is gestegen, kan hiermee niet worden gezegd. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere registraties. Daarnaast zijn verschillen in registratiediscipline niet uitgesloten, bijvoorbeeld omdat er meer aandacht is voor de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil, van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening die maakt dat iemand een gevaar voor zichzelf of de omgeving is. Het gaat dus om een diverse groep personen. Het grootste deel van deze groep is niet gevaarlijk en veroorzaakt geen overlast. Goede informatie-uitwisseling binnen de zorg- en veiligheidsketen over de groep personen die verward gedrag vertoont en tevens een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappelijke veiligheid heeft prioriteit.
Meldingen over deze groep moeten op de juiste plaats en bij de juiste professional terechtkomen en deze groep moeten goed worden gemonitord. Hierover informeer ik u op korte termijn nader in een Kamerbrief naar aanleiding van vragen van de vaste commissie van Justitie en Veiligheid.
Herkent u zich in het beeld van Henk van Dijk (landelijke programmaleider bij de politie «mensen verward gedrag») dat het aantal incidenten steeds heftiger wordt? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe wordt hiermee omgegaan?
De politie heeft geen cijfers beschikbaar dat de aard van de incidenten heftiger is geworden. De politie wordt niet bij elk incident waarbij een persoon met verward gedrag betrokken is, opgeroepen. Daarnaast worden de aard en ernst van een incident niet geregistreerd. Uit gesprekken bij de politie blijkt echter dat agenten de indruk hebben dat de heftigheid van de incidenten toeneemt. Vanaf begin dit jaar is gestart met monitoring waarbij de aantallen inzetten van zogenoemde Aanhoudings- en Ondersteuningsteam (AOT) arrestatieteams, onder andere ten aanzien van personen met verward gedrag, in beeld worden gebracht.
Is inmiddels een «eenduidige verklaring te geven voor het stijgen van de incidenten», waarvan u in uw brief van 9 april 2018 beschreef dat deze toen nog niet bestond?2 Wat heeft u de tussentijd gedaan om hier meer zicht op te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 6.
Is de aanname die u in dezelfde brief beschreef («volgens publicaties van onder andere Trimbos-instituut heeft ongeveer 50% van deze mensen psychische klachten») nog steeds actueel en kunt u een uitsplitsing maken naar aard van de melding?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Wat is na het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waaruit bleek dat 13.000 mensen verantwoordelijk zijn voor een groot gedeelte van de meldingen van personen met verward gedrag (E33 politiemeldingen), gedaan om zicht te krijgen op deze groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Bij brief van 22 februari jongstleden (Kamerstuk 25 424, nr. 455) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader geïnformeerd over de persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag die regelmatig voorkomen in politiemeldingen. Daarin wordt verwezen naar de Kamerbrief van 19 december 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 445) van de Ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG over het vervolg op het Schakelteam. Het ondersteunen van de regio’s bij een persoonsgerichte aanpak staat in dat vervolg centraal, omdat daar de aanpak van personen met verward gedrag vorm moet krijgen. Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor de groep die verantwoordelijk is voor een groot deel van de meer dan 90.000 E33-meldingen die bij de politie binnenkomen. Voor de duur van twee jaar zal een ondersteuningsteam van onafhankelijke regioadviseurs inspelen op vragen van gemeenten en hun partners op thema’s die spelen bij de aanpak en ondersteuning van kwetsbare mensen. Daarbij worden goede voorbeelden gedeeld en worden regio’s actief geholpen om hier met prioriteit mee aan de slag te gaan. Voorts verwijs ik naar de verdere inhoud van voornoemde brief van 22 februari jongstleden.
Kunt u aangegeven waarom u gekozen heeft om aandacht te hebben voor een kleinere groep (van ongeveer 5.700 unieke personen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de 80.000 E33-meldingen)3 en niet voor de hele groep van 13.000 mensen uit het RIVM-onderzoek? Wat is na die tijd gedaan om zicht te krijgen op deze kleinere groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Het onderzoek van het RIVM biedt voorzichtig nader inzicht in het aantal unieke personen dat verantwoordelijk is voor de E33-meldingen in 2016. Van de destijds 80.000 meldingen zijn ruim 61.000 meldingen te herleiden tot bijna 34.000 unieke personen. Een percentage van 66% van deze 61.000 meldingen is toe te schrijven aan een relatief kleine groep van 13.000 personen. Binnen deze groep wordt bijzondere aandacht besteed aan een groep van ongeveer 5.700 personen, omdat deze groep verantwoordelijk is voor een veelheid aan meldingen binnen korte tijd en daarmee het meest zorgwekkend is. We stimuleren met de nieuwe ondersteuningsstructuur dat de regio’s met prioriteit aan de slag gaan met deze groep. Gelukkig gebeurt er al veel. Partijen in de regio organiseren casusoverleggen over de benodigde zorg en ondersteuning aan deze groep mensen. Op regionaal niveau worden «top X-lijsten» opgesteld om zicht te hebben en te houden op de groep personen met een groot veiligheidsrisico.
Daarnaast hebben preventie en vroegsignalering op wijkniveau prioriteit. Een sterk netwerk van hulp en ondersteuning in de wijken is essentieel. Hiervoor is tot 2021 via het ZonMw Actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag subsidie beschikbaar. De wijk-GGD’er blijkt in de praktijk een uitstekende verbindingsofficier tussen zorg en veiligheid, zowel ter voorkoming van eventuele escalaties als ter beperking en voorkoming van overlast en indien nodig om te bemiddelen naar zorg. Het concept van de wijk-GGD’er is intussen in 22 gemeenten succesvol uitgerold. Ook komend jaar is via ZonMw subsidie beschikbaar gesteld voor gemeenten om ondersteuning aan te vragen voor de implementatie en borging van een wijk-GGD’er en soortgelijke invulling van deze functie.
Op welke manier bent u aan de slag gegaan met de «hoe-zit-je-erbij-toets» bij de groep van de 13.000 personen, zoals is voorgesteld in het algemeen overleg over GGZ van 6 december 2018? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan en wanneer zijn al deze mensen in beeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Ziet u de omstandigheid dat «driekwart van de gemeenten een aanpakt ontwikkelt in samenhang met thema’s zoals OGGZ, bemoeizorg, maatschappelijke opvang en/of veiligheid» als een goede oplossing op het vraagstuk van een steeds complexere samenleving? Kunt u een overzicht geven van de resultaten hiervan en wat gaat u doen met de gemeenten die deze aanpak nog niet hebben ontwikkeld?
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 blijft de persoonsgerichte aanpak – ook na 1 oktober 2018 – het uitgangspunt voor het vervolg van de aanpak van kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag. De kern van de volgende fase is dat we ons nog meer dan de afgelopen jaren richten op het ondersteunen van gemeenten en hun partners in de regio. We kiezen voor een structuur die hier actief in ondersteunt en die zorgt voor verbindingen binnen de regio en samenhang met thema’s, zoals OGGZ, maatschappelijke opvang en gedwongen zorg. Over de voortgang van deze brede aanpak van het vervolg op het Schakelteam wordt de Kamer na de zomer van 2019 geïnformeerd.
Staat u nog steeds achter de uitspraak «een oorzakelijk verband tussen de stijging van het aantal meldingen en de wachtlijstproblematiek en onderbesteding in de GGZ is niet aangetoond» en «in tegenstelling tot wat vaak wordt geschreven wordt er niet minder geld aan de GGZ uitgegeven»? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Ja, daar sta ik nog steeds achter. Een oorzakelijk verband is niet aangetoond en mist feitelijke onderbouwing. Dit is eerder vastgesteld door het Trimbos-instituut (factsheet «verwarde personen», 2016) en andere onderzoekers. Er is door het Kabinet ook niet bezuinigd in de GGZ. In het hoofdlijnenakkoord GGZ is afgesproken dat het maximaal landelijk volumegroeipercentage in de GGZ in 2019 1,3% is en dit bouwt af naar 0,7% in 2022. Het is aan zorgverzekeraars om binnen deze ruimte te onderhandelen met GGZ-aanbieders en te contracteren.
Zijn er op dit moment in de praktijk nog belemmeringen, zoals bijvoorbeeld informatie-uitwisseling, die een goede samenwerking tussen de politie, gemeenten en de zorgprofessionals in de weg staan? Zo ja, welke? Kunt u aangeven welke initiatieven het kabinet neemt om deze op te lossen?
Op dit moment ondersteunt het Ministerie van JenV een achttal pilots bij verschillende Zorg- en Veiligheidshuizen om te komen tot een goed werkende, individuele persoonsgerichte aanpak. Daarbij wordt ook gekeken naar de wijze waarop de gegevensverwerking zorgvuldig en rechtmatig kan worden ingericht. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen zijn er modeldocumenten voor informatie-uitwisseling beschikbaar. Bij de aanpak van personen met verward gedrag zal dezelfde systematiek worden gevolgd, zodat er meer samenhang en eenduidigheid ontstaat voor de professional ten aanzien van de omgang met gegevens bij complexe problematiek. Voorts loopt er het Programma Sociaal Domein. Dit betreft een samenwerking tussen gemeenten en de Ministeries van BZK, SZW, VWS, OCW en JenV. Binnen dit programma is het traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart waarin samengewerkt wordt aan het aanpakken van knelpunten op het gebied van gegevensuitwisseling (Eerste Kamerstuk 2017–2018, 34 775 VII). Toezending van het wetsvoorstel aan uw Kamer wordt uiterlijk voorjaar 2020 voorzien.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid zou willen om vaker met criminelen deals en afspraken te maken in grote strafzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van het openbaar ministerie (OM) het in Nederland mogelijk te maken vaker afspraken te maken met verdachten in grote strafzaken? Wat is uw reactie op dit voorstel vaker te gaan dealen en schikkingen te treffen met zware criminelen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het idee van het openbaar ministerie (OM) om het in Nederland mogelijk te maken vaker afspraken te maken met verdachten in strafzaken. Het gaat daarbij overigens niet alleen of in het bijzonder om grote strafzaken. Van een oproep om het maken van dergelijke afspraken mogelijk te maken is echter geen sprake. Het ontbreekt daarvoor vooralsnog aan een nadere uitwerking voor nieuwe mogelijkheden.
Op hoofdlijnen kan het bij een procesafspraak bijvoorbeeld gaan om het beperken (van de omvang) van de vervolging. Met een vonnisafspraak zouden officier van justitie en de verdediging gezamenlijk aan de rechter kunnen verzoeken een tussen partijen afgestemde sanctie aan een bekennende verdachte op te leggen.
Voorop staat dat het maken van vonnisafspraken alleen denkbaar is op basis van een heldere daarop toegesneden wettelijke regeling, die alle waarborgen bevat die vanuit het oogpunt van de rechtstaat aan de oplegging van strafrechtelijke sancties moeten worden gesteld.
Vonnisafspraken kunnen onder die voorwaarden een nuttige uitbreiding betekenen van het wettelijke instrumentarium voor de afdoening van strafbare feiten en een bijdrage leveren aan een effectieve strafrechtspleging. Ik sta dan ook in beginsel positief tegenover het verder verkennen van de mogelijkheid van proces- en vonnisafspraken, aan de hand van nadere inbreng van het OM.
Wat is uw reactie op de bezwaren die zijn geuit tegen dit voorstel, dat het niet rechtvaardig is als dit leidt tot lagere straffen voor zware criminelen,2 dat dit kan leiden tot onterechte bekentenissen en dus justitiële dwalingen,3 en dat het bij vonnisafspraken voor de samenleving minder zichtbaar zou worden hoe dit soort ernstige criminaliteit wordt aangepakt als een volwaardige behandeling in de zittingszaal ontbreekt en dat het slachtoffers moeilijk maakt om bijvoorbeeld van hun spreekrecht gebruik te maken?4
In algemene zin vind ik het zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, een interessant idee om te verkennen of het creëren van mogelijkheden om vaker proces- en vonnisafspraken te maken een effectieve bijdrage kan leveren aan de strafrechtsketen. Ik wacht een concretisering van de ideeën van het OM dan ook met belangstelling af.
Daarbij moet op voorhand worden aangetekend, dat het de vraag is in welk soort zaken dergelijke mogelijkheden uiteindelijk wenselijk zijn én een wenselijk resultaat zouden kunnen opleveren. Allereerst geldt in dit verband als belangrijk aandachtspunt dat we een aanpak van criminaliteit willen die zich – zeker bij ondermijning – uit in straffen die recht doen aan de ernst van de gepleegde misdrijven. Verder zal moeten worden onderzocht onder welke voorwaarden eventuele proces- of vonnisafspraken zouden kunnen plaatsvinden, om de zorgvuldigheid van de totstandkoming én van de inhoud van deze wijze van afdoening van strafbare feiten te garanderen. Een belangrijk aandachtspunt is eveneens het waarborgen van de positie van het slachtoffer, in het bijzonder de uitoefening van het spreekrecht en de mogelijkheid om als benadeelde partij een schadeclaim in te dienen.
Ten slotte dient het toepassingsbereik van proces- en vonnisafspraken nader te worden verkend. Die verkenning kán als uitkomst hebben dat in een bepaalde categorie zaken een reguliere strafprocedure de voorkeur verdient vanwege de ernst van het feit, de zwaarte van de eventuele sanctie, en het belang van de samenleving bij een openbare berechting van de verdachte.
Erkent u dat er op dit moment tekorten in de strafrechtketen zijn waardoor zaken veel te lang blijven liggen en het daardoor heel lastig is en veel te lang duurt om criminelen te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en de werkdruk bij de organisaties in de strafrechtketen is hoog. Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld. Dit neemt, zoals ik in mijn brief van 29 juni 2018 heb toegelicht, niet weg dat het Bestuurlijk Ketenberaad (hierna: BKB) de ambitie heeft om de prestaties van de strafrechtketen duurzaam te verbeteren.5 Deze ambitie richt zich onder andere op het efficiënter en kwalitatief beter inrichten van processen, het verkorten van doorlooptijden en de ontwikkeling van de informatievoorziening. Het BKB werkt de aanpak van de doorlooptijden op alle zaakstromen momenteel verder uit, waaronder de vaststelling van professionele normen op het gebied van doorlooptijden. Ik sta achter de ambitie van het BKB en vind dus ook dat de prestaties beter moeten. Ik informeer uw Kamer medio 2019 over de stand van zaken van de aanpak van het BKB om de prestaties te verbeteren.
Vindt u het rechtvaardig en verstandig dat de overheid met criminelen zou gaan dealen en afspraken maken, wat tot lagere straffen zou leiden dan wanneer zij zouden worden vervolgd en bestrafd voor datgene wat zij de samenleving hebben aangedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid er alles aan te doen orde op zaken te stellen in de strafrechtketen, wat betekent dat de politie, het OM en de rechtspraak voldoende middelen moeten krijgen om hun werk goed te kunnen doen en dus criminelen te vervolgen en te bestraffen voor de misdrijven die zij hebben begaan en niet weg te laten komen met een schikking, een deal met het OM met een lagere straf als gevolg?
Voor het antwoord op de vraag of, wanneer en waarom het rechtvaardig en verstandig kan zijn, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Voor het antwoord op het overige deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Ik ben er van overtuigd dat de aanpak van het BKB leidt tot betere prestaties in de keten. Het kabinet stelt ook in ruime mate middelen beschikbaar ten behoeve van de keten. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de nationale politie, de digitalisering van de strafrechtketen en de aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 14 maart 2019?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.