Twee zwaargewonden kinderen na val onveilig speeltoestel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden levensgevaarlijke springkussens in omloop»?1
Ja.
Hoeveel van deze levensgevaarlijke multiplay-kussens zijn er in Nederland in gebruik?
Het is niet bekend hoeveel Multiplay speeltoestellen er in Nederland in gebruik zijn. Deze speeltoestellen komen voor in enkele tientallen varianten en worden door diverse importeurs in Nederland op de markt gebracht.
Hoeveel klachten heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de multiplay-kussens binnengekregen? Wat is er vervolgens met die klachten gedaan?
Tot 21 september 2018 zijn er bij de NVWA 14 meldingen binnengekomen over Multiplay speeltoestellen. In 4 gevallen heeft er een inspectie plaatsgevonden en 7 gevallen zijn nog in behandeling. 3 meldingen hebben niet tot een inspectie geleid.
Klopt het dat de NVWA van alle ongelukken met de speelkussens op de hoogte was, maar niet heeft ingegrepen? Wat is hierop uw reactie?
De NVWA is op de hoogte van ongevallen met speelkussens die bij haar worden gemeld. Na een melding van een ongeval wordt altijd een inspectie uitgevoerd en het ongeval onderzocht.
Waarom heeft de NVWA al deze multiplay-kussens niet uit de omloop gehaald, terwijl al duidelijk was dat deze springkussens levensgevaarlijk zijn voor kinderen, zeker na de twee verschrikkelijke ongelukken in de zomer van 2018?
Bij een speeltoestel dient een certificaat van goedkeuring aanwezig te zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van de beheerder van het speeltoestel. De NVWA controleert of het certificaat aanwezig en correct is. Ook wordt de staat van onderhoud en beheer getoetst aan de hand van een actueel dossier (voorheen een logboek) dat door de beheerder moet worden aangereikt.
Voor speeltoestellen geldt dat elk type toestel een keuring moet ondergaan voordat het op de Nederlandse markt komt. De NVWA keurt zelf geen speeltoestellen. Deze keuring mag alleen worden verricht door een van de vier door mijn ministerie aangewezen keuringsinstellingen (AKI). Er bestaan twee typen certificaten. Een certificaat van een uniek speeltoestel en een typecertificaat. Een typecertificaat is van toepassing op speeltoestellen waarvan een reeks gelijksoortige wordt gemaakt. Op het certificaat is vermeld wat toegestane variatie is om nog gebruik te kunnen maken van het typecertificaat.
De NVWA houdt toezicht op het functioneren van AKI’s en adviseert mij over het aanwijzen, opschorten of intrekken van de aanwijzing van AKI's.
Om tot terugroeping door de fabrikant/importeur over te gaan dient eerst te worden vastgesteld of een ernstige overtreding is gemaakt met het speeltoestel of dat er een ernstig risico is bij gebruik. Dan wel dat een goedkeuring door een AKI ontbreekt of dat uit nader onderzoek door een AKI blijkt dat een toestel onterecht is goedgekeurd. De NVWA kan dan door middel van het opleggen van een Beschikking een toestel buiten gebruik stellen. De buitengebruik stelling geeft tijd en ruimte voor nader onderzoek. Indien vervolgens uit feiten en omstandigheden blijkt dat er inderdaad gerede twijfel bestaat over bijvoorbeeld de juistheid van de uitgevoerde keuring is er reden voor terugroepen.
Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL Nieuws heeft de NVWA aanvullend onderzoek verricht. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober 2018 bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld is vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat bij de locatie Aardbeienhof een luchtkussen was geleverd zonder een geldig certificaat van goedkeuring. Tijdens de inspectie heeft de ondernemer een certificaat van een stukskeuring getoond en daarbij aangegeven dat het een typecertificaat was. Het certificaat bleek echter niet bij het speeltoestel te horen. Dat heeft de NVWA tijdens de inspectie niet gesignaleerd. Deze omissie is later hersteld.
In Nederland staan naar schatting 270.000 speeltoestellen op 50.000 binnen- en buitenspeelplaatsen (Bron: De Staat van Productveiligheid 2016). Sindsdien is dit aantal verder gegroeid, vooral voor de verhuur. Volgens een ruwe schatting zijn er 19.000 beheerders. De NVWA controleert steekproefsgewijs op het aanwezig zijn van keuringscertificaten, de wijze van opstellen, de onderhoudsverplichting, technische tekortkomingen die visueel waarneembaar zijn, en de invulling van het toezicht tijdens het gebruik van de speeltoestellen. De NVWA heeft geen informatie waarbij inzichtelijk gemaakt kan worden of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn. Door jaarlijks inspecties uit te voeren wordt hiernaar gekeken. Dit jaar hebben tot nu toe inspecties plaatsgevonden bij 75 bedrijven (peildatum 8 oktober2018). De NVWA komt dus maar bij een zeer beperkt aantal locaties ter plaatse.
Waarom heeft de NVWA inmiddels niet alsnog besloten om alle multiplay-kussens dan wel andere gevaarlijke speelkussens uit omloop te halen, zeker na de vernietigende uitspraken van hoogleraren en een keurmeester?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij deze speeltoestellen is gesjoemeld met de certificaten en logboeken? Kunt u inzichtelijk maken of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn? Waarom heeft de NVWA bij de keuring van de speeltoestellen niet opgemerkt dat de juiste certificaten niet aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de veiligheid van kinderen op speeltoestellen te waarborgen en de kans op ernstige ongelukken te minimaliseren?
De leveranciers en fabrikanten van speeltoestellen zijn verplicht om afnemers, beheerders en verhuurders te wijzen op de voorwaarden voor veilig gebruik en de risico’s bij onjuist gebruik. Naast dat een toestel is goedgekeurd door een AKI dient deze op de juiste wijze te worden opgesteld en rondom moet deze voorzien zijn van valdempend materiaal. Ook moet er voldoende gebruikstoezicht zijn tijdens het gebruik. De veiligheid van kinderen op speeltoestellen is primair de verantwoordelijkheid van de fabrikant en beheerder van een speeltoestel. De NVWA wijst deze actoren tijdens de inspectie en via de website op hun verantwoordelijkheid en grijpt in zodra deze niet naar behoren wordt ingevuld.
Op de websites van VeiligheidNL en de NVWA staat ook informatie voor ouders en begeleiders waar op te letten bij speeltoestellen, namelijk of er rond het speeltoestel valdempende matten liggen en of er permanent toezicht is tijdens het gebruik van de speeltoestellen. Dit draagt via een meer-ogen-principe bij aan de veiligheid.
Inzake de Multiplay speeltoestellen heeft de NVWA geconcludeerd dat deze toestellen, met uitzondering van het type Multiplay Piraat in de vorm van een schip, onder strikte voorwaarden kunnen worden gebruikt. Uit het rapport over de herbeoordeling van het multiplaykussen Krokodil door een aangewezen instantie wordt opgemerkt: «Voor de reeds verhandelde toestellen geldt dat met voldoende toezicht en gebruik zoals in het dossier beschreven de kans op ongevallen met zwaar en/of blijvend letsel klein is. Het is aan te bevelen gebruikers van de uitgegeven kussens te verplichten voldoende valdemping rond om het toestel te gebruiken, zich te houden aan de toezichtinstructies. Een alternatief is de verhandelde kussens aan te passen (bijv. fijnmazig net plaatsen)». De Multiplay Piraat is op last van de NVWA buiten gebruik gesteld vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Dit is onder andere bekendgemaakt via een nieuwsbericht op de NVWA website waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de voorwaarden voor veilig gebruik. Via sociale media is dit tevens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht om ouders en verzorgers te informeren. Verder heeft de NVWA eind september de bij haar bekende leveranciers van speeltoestellen in een brief op hun verplichting gewezen om afnemers, exploitanten en verhuurders te informeren over de risico’s bij onjuist gebruik van het speeltoestel Multiplay en de voorwaarden voor veilig gebruik. Daarnaast heeft de NVWA de casuïstiek ook met de AKI’s besproken. Op verzoek van de NVWA worden door de AKI’s verbeteringen onderzocht die betrekking hebben op de herleidbaarheid en betrouwbaarheid van certificaten.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken omtrent het door de NVWA aangekondigde onafhankelijke onderzoek naar een eerdere casus? Zo nee, waarom niet? Bent u bereidt om met de huidige kennis het onderzoek breder te trekken?
In mijn brief van 3 september 2018 (TK, 2017–2018, 33 835, nr. 99) heb ik aan uw Kamer gemeld dat er, naar aanleiding van het ongeval op een speeltoestel eind 2015 waardoor een 4-jarige jongen is overleden, een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld door de eigenaar van de NVWA, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit onderzoek loopt inmiddels. Uw Kamer zal over de uitkomst geïnformeerd worden. Ik wil dit onderzoek eerst afwachten en ben er daarom geen voorstander van om dit onderzoek breder te trekken.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waaruit bleek dat het interventiebeleid van de NVWA per 1 september 2017 is aangescherpt?2 Deelt u de mening dat, naar aanleiding van beide ongelukken, dit interventiebeleid nog steeds ernstige verbreken vertoond aangezien de ongelukken afgelopen zomer hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan op korte termijn te gaan doen?
Deze mening deel ik niet. Het is aan de eigenaar van een goedgekeurd speeltoestel om door preventieve maatregelen als valdempende matten, permanent toezicht tijdens het gebruik van het speeltoestel en onderhoud van het speeltoestel het risico op ongelukken met ernstig letsel te beperken. Indien deze maatregelen niet worden getroffen treedt de NVWA op wanneer deze tijdens een inspectie hiermee wordt geconfronteerd. In het interventiebeleid van de NVWA voor attractie- en speeltoestellen is geregeld welke interventie bij welke overtreding passend is. Hoe ernstiger de mogelijke gevolgen zijn van een tekortkoming ten opzichte van de wettelijke eisen, des te zwaarder is de interventie door de NVWA. Een van de maatregelen is bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van een speeltoestel. Het aangescherpte interventiebeleid van 2017 schrijft voor dat daar eerder toe wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat de procedures voor de productie en het op de markt brengen van de springkussens strenger moeten worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u uitsluitsel te kunnen geven over een nieuwe procedure? Zo nee, waarom niet?
Er vonden de laatste tijd meerdere incidenten plaats met springkussens. Ik maak me daar zorgen over. De NVWA laat weten dat deze incidenten, voor zover nu bekend, verschillende achterliggende oorzaken hebben. Het aantal incidenten achter elkaar roept de vraag op of de risico’s voor kinderen niet te hoog zijn. Ik heb de NVWA gevraagd me te adviseren over welke stappen verder kunnen worden gezet om de risico’s voor kinderen te beperken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de procedure voor het op de markt brengen van springkussens. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort nader informeren.
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
William Moorlag (PvdA), Maurits von Martels (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
Gebrek aan handhaving door de NVWA |
|
Frank Futselaar |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gevaarlijk wondermedicijn mag toch blijvend worden verkocht»1 en «Levensgevaarlijke springkussens te huur en te koop»2? Wat is in het algemeen uw reactie op beide casussen?
Ja, beide berichten zijn mij bekend. Ik betreur elk incident ten gevolge van een onveilig product. Dit neemt niet weg dat leveranciers van producten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en veiligheid van deze producten. De NVWA houdt daar toezicht op.
Is het waar dat wanneer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateert dat een gevaarlijk product als medicijn wordt verkocht, zoals in het geval van het product MMS, de NVWA een mogelijkheid tot herstel biedt, zoals in dit geval het aanpassen van de gebruiksaanwijzing, in plaats van direct te handhaven?
Wanneer de NVWA constateert dat een levensmiddel, dat (ook) als medicijn wordt verkocht, gevaarlijk is en een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, dan mag dit per direct niet meer worden verkocht en dan moeten afnemers van het product worden gewaarschuwd. Er is dan geen sprake van mogelijkheid tot herstel. Daarnaast krijgt het betreffende bedrijf een bestuurlijke boete.
In het geval van MMS was meer informatie nodig over de schadelijkheid van dit product, aldus de NVWA. Daarom is door de NVWA een risicobeoordeling aan het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) gevraagd. Op basis hiervan wordt nu handhavend opgetreden tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement.
Deelt u de mening dat het gebruik van MMS als medicijn een bedreiging is voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat in dit geval stevige handhaving, op zijn minst het uitschrijven van boetes, gerechtvaardigd is? Indien formeel aan de juiste procedures is voldaan, is dat dan niet aanleiding om deze aan te passen, in ieder geval als het gaat om zaken die als medicijn of voedselproduct worden verkocht?
MMS is een risicovol product dat tot gezondheidsklachten kan leiden, zo heeft de NVWA vastgesteld. Daarom heeft de NVWA de afgelopen jaren consumenten verschillende keren gewaarschuwd voor het gebruik van MMS-producten. Op basis van het begin dit jaar door het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) uitgebrachte advies, treedt de NVWA nu op tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement, op basis van artikel 14 van de Algemene levensmiddelen Verordening.
Dat vind ik gerechtvaardigd. Ik zie geen aanleiding om de procedures aan te passen.
Is het waar dat, hoewel de NVWA onlangs na een langdurige procedure aansprakelijkheid heeft erkend in een ongeval met een onveilig springkussen uit 2013, er honderden exemplaren van hetzelfde kussen verkocht zijn en dat de NVWA en de fabrikant hebben verzuimd deze uit de markt te halen?
De NVWA heeft op 3 september 2018 aansprakelijkheid erkend voor een ongeluk waarbij een 4-jarige jongen van een speeltoestel in een indoorspeelhal is gevallen en een paar dagen daarna is overleden. Het ging in dat geval (31 december 2015) om een ander speeltoestel dan het speeltoestel Multiplay waar RTL Nieuws onlangs over heeft bericht. Naar aanleiding daarvan heeft de NVWA onderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober jl. bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld wordt vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. De NVWA heeft de bij haar bekende leveranciers van Multiplay speeltoestellen op 28 september 2018 per brief gewezen op hun plicht om (ver)huurders en eigenaren op de voorwaarden voor veilig gebruik te wijzen.
Deelt u de mening van hoogleraar veiligheidskunde Pieter van Gelder van de TU Delft dat in dit geval terugroeping zeker gerechtvaardigd was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Recent zijn in de media berichten verschenen over twee ongevallen met het speeltoestel Multiplay. Uit onderzoek door de NVWA is gebleken dat voor het type Multiplay Piraat (in de maten Normaal, XL en XXL) geen goedkeuringscertificaat was afgegeven. De importeur heeft zijn afnemers gesommeerd deze toestellen direct buiten gebruik te stellen. Uit een eerste check door de NVWA blijkt dat hieraan gehoor is gegeven. Het toestel van het type Multiplay Krokodil is na een ongeval buiten gebruik gesteld door de NVWA en daarna opnieuw beoordeeld door een Aangewezen Keuringsinstantie. Uit die herbeoordeling bleek dat het toestel veiligheidsverbeteringen behoeft, waaronder valdemping en instructies voor veilig gebruik. Deze gebreken zijn niet zodanig dat dit type toestel als onveilig is beoordeeld. Terugroeping of buiten gebruik stelling van dit type is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Ben Ale dat strenge aanpak van de NVWA uitblijft wegens angst voor juridische stappen en stappen naar de media door ondernemingen?
Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van speeltoestellen. Zij moeten een speeltoestel voordat het in gebruik wordt genomen laten keuren door een aangewezen keuringsinstelling. Ook moeten zij er voor zorgen dat er valdempende maatregelen worden getroffen en er permanent toezicht door volwassenen is tijdens het gebruik van een speeltoestel. Als daarvan geen sprake is treedt de NVWA direct handhavend op. De vraag of juridische stappen kunnen worden ondernomen jegens de NVWA speelt daarbij geen rol.
Deelt u de mening dat gebrek aan handhaving bij producten die een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid dit niet alleen onwenselijk is vanuit volksgezondheidaspecten, maar ook voor het vertrouwen in de NVWA als instantie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Zorgen bij Brabantse varkensboeren over uitbraak Afrikaanse varkenspest in België’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel «Zorgen bij Brabantse varkensboeren over uitbraak Afrikaanse varkenspest in België»?1
Ja.
Klopt het dat er in België zwijnen zijn overleden aan de Afrikaanse varkenspest en dat het virus zich dus snel naar Nederland kan gaan verspreiden?
In de Belgische Ardennen zijn dode zwijnen aangetroffen. Bij deze dieren is het virus dat Afrikaanse varkenspest veroorzaakt aangetoond. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de deskundigen oordelen dat de kans op introductie van Afrikaanse varkenspest door migratie van wilde zwijnen de komende maanden zeer klein is (Kamerstuk 29 683, nr. 244). De kans op introductie door menselijk handelen, dat als grootste risicofactor wordt gezien, wordt als klein tot medium geschat.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de Afrikaanse varkenspest zich mogelijk zal verspreiden naar Nederland?
Ik deel de zorg die leeft binnen de varkenssector over een introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De kans dat het virus door migratie van besmette wilde zwijnen uit dat gebied naar Nederland wordt verspreid is klein, maar de uitbreiding van het aantal besmette gebieden in de EU verhoogt in de loop van de tijd de kans op introductie. Ik heb daarom binnen mijn organisatie opgeschaald naar de aandachtsfase.
Heeft u zicht op de omvang van het probleem?
Ik heb een beeld van de epidemiologische situatie in België en in de andere lidstaten waar de ziekte voorkomt. In de meeste getroffen lidstaten zijn gehouden varkens en wilde zwijnen besmet. In België en Tsjechië is alleen sprake van een besmetting bij wilde zwijnen. Ik word door mijn collega’s in de Europese Unie en door de Europese Commissie op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Daarnaast heb ik contact met mijn Belgische ambtsgenoot en er zijn nauwe contacten met de Chief Veterinary Officer van België.
Kunt u toelichten of er al maatregelen zijn genomen om besmetting te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn er al genomen en welke maatregelen gaat u nog nemen?
In mijn brief van 24 september jl. aan uw Kamer, en in de brief die ik u vandaag separaat stuur, heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen en welke aanvullende acties plaatsvinden. Het is aan alle betrokken partijen om vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid passende preventieve maatregelen te nemen. Ik zal dit actief blijven communiceren.
Heeft u plannen om de jacht te openen op everzwijnen? Zo ja, waarom?
Op basis van door hen goedgekeurde faunabeheerplannen kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen voor afschot van wilde zwijnen, als onderdeel van het populatiebeheer. Vanuit preventief oogpunt is het beperken van de populatie (buiten de aangewezen gebieden) gewenst. Europese regelgeving vereist dat bij een geconstateerde besmetting binnen 90 dagen een Plan van Aanpak dient te worden opgesteld waarin maatregelen staan ter preventie en bestrijding van de ziekte. In het kader van de uitvoering van het Plan van Aanpak bij een geconstateerde besmetting onder wilde zwijnen kan het nodig zijn om in het gebied van de besmetting de jacht tijdelijk te staken en in een zone erom heen de populatie wilde zwijnen terug te dringen. Ik ben hierover reeds in overleg met de provincies.
Kent u het artikel «Wetenschappers: de beste remedie tegen verspreiding is jachtstop op everzwijnen»?2
Ja.
Wist u dat onderzoek heeft aangetoond dat het veeleer menselijke handelingen van de landbouw- en jachtsector zijn waardoor het virus zich verspreid?
Menselijk handelen wordt verondersteld verspreiding over grote afstand te veroorzaken. Dit wordt onder andere toegeschreven aan het achterlaten van besmette varkensvleesproducten in de natuur. Ook is de suggestie gedaan dat illegale handel in besmette wilde zwijnen heeft geleid tot verspreiding. De precieze bron van introductie is tot nu toe echter in vrijwel alle gevallen onbekend. Het is dus niet bekend via welke routes de verspreiding over grote afstand heeft geleid.
Bent u bekend met het feit dat men everzwijnen het best zoveel mogelijk met rust kan laten zodat ze diep in de bossen blijven en bent u dan ook bekend met het feit dat everzwijnen zich anders juist gaan verspreiden zodra de jacht geopend wordt en dat de dreiging voor een epidemie dan alleen maar groter wordt?
Ik baseer mijn maatregelen op adviezen van experts van de European Food Safety Authority (EFSA) en de EU-strategie en de Deskundigengroep dierziekten.
Daarbij wil ik opmerken dat onderscheid moet worden gemaakt tussen preventief bejagen, en dus het verkleinen van de populatie, en jagen in een gebied waar besmetting van wilde zwijnen is aangetroffen.
Voor het reduceren van de kans op introductie wordt door de deskundigengroep Dierziekten geadviseerd de populatie te verkleinen. In dat geval is nog geen sprake van besmetting en dus ook geen kans dat het virus zich verspreidt door opgejaagde wilde zwijnen.
Bij een besmetting is het advies nu om in een besmet gebied voor bepaalde tijd een jachtverbod in te stellen. Het doel daarvan is rust te bewaren en een goed beeld te kunnen vormen van de epidemiologische situatie. Experts adviseren om in een buffergebied om een besmet gebied heen, en waar dus geen besmetting is, het aantal zwijnen terug te dringen. Daarmee wordt de kans op verdere verspreiding van het virus verkleind.
Deelt u de mening dat een verbod op de jacht op wilde zwijnen een goede maatregel is om de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het risico op verspreiding via jachtpraktijken dusdanig hoog is dat er een jachtstop moet worden ingevoerd?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Het bericht ‘Boeren vrezen wilde zwijnen na besmetting’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u in overleg met beheerders van natuurgebieden over maatregelen om besmetting van wilde zwijnen door Afrikaanse varkenspest te voorkomen en om een eventuele besmetting onder wilde zwijnen niet te laten verspreiden naar gehouden varkens?1
Ja. Mijn ministerie heeft overleg met provincies, faunabeheereenheden en andere belanghebbenden over preventieve maatregelen en over maatregelen die genomen dienen te worden bij een besmetting met Afrikaanse varkenspest (AVP) bij wilde zwijnen.
Bent u bekend met adviezen van deskundigen dat intensieve jacht Afrikaanse varkenspest kan voorkomen? Wat is uw mening met betrekking tot deze adviezen?
Op welke adviezen of welke deskundigen u doelt, kan ik uit uw vraag niet opmaken. Ik ben bekend met de adviezen van deskundigen van de European Food Safety Authority en de Europese Commissie. Deze adviezen gaan bijvoorbeeld over beperkte toegang tot het besmette gebied en hygiënemaatregelen door jagers. Ik neem die adviezen mee in het overleg met Nederlandse deskundigen en met de provincies over een Nederlandse aanpak, waarbij het populatiebeheer een belangrijk onderwerp is.
Deelt u de mening dat wildbeheerders en provincies alles moeten doen om te voorkomen dat wilde zwijnen in de buurt komen van varkensstallen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Verschillende partijen moeten passende maatregelen nemen. Dat geldt voor de provincies en de faunabeheereenheden voor wat betreft het beheer van de wilde zwijnen en voor varkenshouders voor wat betreft het nemen van maatregelen gericht op de bioveiligheid en, indien een besmetting in het gebied is geconstateerd, om contact tussen gehouden varkens en wilde zwijnen te voorkomen.
Heeft u de provincies erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de nulstand gebieden en wat was de reactie van de provincies hierop?
De provincies zijn op de hoogte van het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor populatiebeheer en geven op diverse wijzen invulling aan het beheer in aangewezen gebieden en daarbuiten. Ook hebben ze aangegeven zich bewust te zijn van de risico’s van grote aantallen wilde zwijnen wat betreft introductie en verspreiding van AVP. Ik ben in overleg met provincies over preventieve maatregelen om de kans op introductie of verspreiding van de ziekte zo klein mogelijk te maken.
Deelt u, gezien de ernst van de situatie, de mening dat regie met betrekking tot beheer van wilde zwijnen tijdelijk door de rijksoverheid overgenomen dient te worden van de provincies? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van populaties in het wild levende dieren is een wettelijke taak van provincies. Zij beschikken over de bevoegdheid om aan faunabeheereenheden of anderen ontheffing te verlenen of opdracht te geven voor het uitvoeren van beheer van populaties van wilde zwijnen. Dit onder meer ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen en in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid (artikelen 3.17, eerste lid, onderdeel c, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). De Wet Natuurbescherming maakt geen onderscheid tussen de situatie dat er wel en dat er geen uitbraak van een besmettelijke dierziekte is. Het Rijk kan, gegeven deze decentralisatie van bevoegdheden, alleen ingrijpen als sprake is van taakverwaarlozing door het bestuur van een provincie door middel van in de plaatstreding (artikel 121 van de Provinciewet).
Gegeven deze verantwoordelijkheidsverdeling, waarbij het Rijk verantwoordelijk is voor dierziektebestrijding en de provincies verantwoordelijk zijn voor het beheer van populaties van in het wild levende dieren (onder meer met het oog op de bescherming van veehouderijen tegen ernstige schade) is het van het grootste belang dat Rijk en provincies nauw samenwerken bij de aanpak om de kans op een uitbraak van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken. Zoals al eerder aangegeven ben ik daarom in voortdurend en intensief overleg met provincies, faunabeheereenheden en andere belanghebbenden over het nemen van preventieve maatregelen.
Deelt u de mening dat zodra er een uitbraak is deze bevoegdheid wel bij de rijksoverheid dient te liggen? Is het verantwoord om tot dat moment te wachten, met andere woorden hoe snel kunt u op dit moment ingrijpen en erger voorkomen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Wilde zwijnen worden al enkele jaren steekproefsgewijs gemonitord op het voorkomen van AVP. Het afgelopen halfjaar zijn ruim 900 bloedmonsters verzameld, waarvan 233 getest. Ik zie nu geen aanleiding in dit systeem veranderingen aan te brengen.
Overigens ondergaan wilde zwijnen die ter consumptie worden aangeboden een eerste keuring in het veld en is het verplicht afwijkingen aan het karkas te melden.
Zou het niet verstandig zijn om, gegeven de ernstige omstandigheden in ons buurland België, vooralsnog ook valwild in Nederland standaard op Afrikaanse varkenspest te gaan testen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft via mailings aan belanghebbenden, waaronder de KNMvD gecommuniceerd over risico’s van AVP en over de epidemiologische ontwikkelingen.
Daarnaast heeft het Dutch Wildlife Health Centre geregeld informatie op hun website gepubliceerd en ook Wageningen Bioveterinary Research heeft informatie op hun website geplaatst.
Dierenartsen zijn professionals en kunnen de situatie volgen, de informatie tot zich nemen en passende maatregelen te nemen indien noodzakelijk. Dit valt onder good veterinary practice. De voorzitter van de KNMvD neemt de situatie serieus en heeft overleg georganiseerd met vertegenwoordigers van de varkensdierenartsen.
Welke informatie over Afrikaanse varkenspest is het afgelopen jaar met de dierenartsenpraktijken gedeeld via uw ministerie of via de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD)? Wanneer heeft u deze informatie gedeeld?
De vondst van besmette zwijnen en de locatie heb ik op vrijdag 14 september jl. met onder andere dierenartsen gedeeld via de mailing aan belanghebbenden. Ik verwacht van de aangeschreven personen dat zij hun achterban informeren en dat is ook expliciet aan hen gevraagd.
Voor dierenartsen zijn op dit moment geen andere instructies nodig, anders dan de gebruikelijke dat een verdenking van AVP op een bedrijf door een dierenarts dient te worden gemeld aan de NVWA en dat dierenartsen de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen in acht dienen te nemen die horen bij good veterinary practice.
De KNMvD is op 14 september jl. betrokken geweest bij een overleg met een aantal belanghebbenden en heeft, zoals bij bovenstaande vraag reeds vermeld, overleg met de beroepsgroep georganiseerd om de situatie te bespreken.
Welke informatie is er na de uitbraak in België gedeeld met de dierenartsenpraktijken en wat zijn de instructies hoe te handelen (los van draaiboeken)? Wie heeft hierin de regie, welke stappen heeft u richting de KNMvD gezet en welke stappen richting de beroepsgroep?
Het in acht nemen en toepassen van de bioveiligheidsmaatregelen en andere geldende preventieve maatregelen is nu het allerbelangrijkst. Deze oproep is vanuit mijn ministerie de afgelopen periode herhaald. Ik heb de sector nogmaals gewezen op het verbod op het voeren van keukenafval aan varkens. Ook wijs ik keer op keer op de risico’s van het meenemen van vleesproducten van zwijnen uit besmette landen en doe een dringende oproep die niet in de natuur achter te laten.
Naast bestaande maatregelen heb ik enkele acties in gang gezet om verdere voorbereidingen te treffen om een besmetting van wilde zwijnen te kunnen bestrijden. Zie hiervoor mijn Kamerbrief die u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen
In België is Afrikaanse varkenspest alleen bij enkele wilde zwijnen vastgesteld en niet bij varkens op varkenshouderijbedrijven. De standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid, de OIE, en de EU-Richtlijn en beschikking geven aan wat onder deze omstandigheden wel en niet kan om veilige handel te garanderen. Volgens de OIE-standaard verandert de status van een land niet bij een besmetting in wilde fauna. Echter vanwege de sluiting van een aantal derde landen voor varkensvlees uit België zijn sommige slachterijen genoodzaakt de aanvoer van Belgische varkens te kanaliseren om de exportmarkten zoveel mogelijk open te houden en de afzet van het vlees te garanderen.
Lidstaten zullen op basis van hun eigen risico-inschatting afwegen of preventieve maatregelen nodig zijn. Ik ken die risico-inschatting niet en kan de maatregelen dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Extra maatregelen door overheden en bedrijfsleven zijn mogelijk maar mogen niet strijdig zijn met de Europese en internationale afspraken zoals hierboven genoemd.
De media schrijven dat u nog geen extra maatregelen wilt nemen; op basis van welke informatie vindt u het verantwoord om nog geen stappen te zetten?
Er is geen regelgeving die voorschrijft dat vervoersbewegingen van vervoersmiddelen die in een besmet gebied zijn geweest moeten worden vastgelegd. Hierop kan dan ook geen controle plaatsvinden. Wel is er regelgeving die voorschrijft dat vervoersmiddelen met dieren afkomstig uit derde landen of lidstaten waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is bevestigd (uitbraak bij commercieel gehouden dieren) direct na lossen op een erkende Reinigings- en Ontsmettingsplaats (erkende R&O) gereinigd en ontsmet (R&O) moeten worden. Indien die niet op het bestemmingsadres aanwezig is moet het na een eenvoudige R&O alsnog op een erkende R&O. Het bewijs van de R&O op een erkende R&O moet binnen 24 uur na binnenkomst in Nederland aan de NVWA worden gezonden.
Tevens schrijft de regelgeving voor dat lege vervoersmiddelen waarmee dieren zijn vervoerd in derde landen of een lidstaat waar een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is bevestigd direct bij binnenkomst in Nederland op een erkende R&O nogmaals gereinigd en ontsmet moeten worden. Het bewijs hiervan moet binnen 24 na binnenkomst in Nederland aan de NVWA worden gezonden.
Het gaat in beide gevallen niet om vervoersmiddelen die door een gebied zijn gereden waar een uitbraak is bevestigd. Ze moeten uit het gebied afkomstig zijn.
De NVWA kan via het Europese systeem Traces nagaan welke partij dieren afkomstig is uit derde landen of lidstaten met een uitbraak van een besmettelijke dierziekte. Indien een partij via een verzamelcentrum in een andere lidstaat wordt vervoerd en er wordt bij de partij een nieuw certificaat afgegeven, dan is de originele herkomst voor Nederland niet gemakkelijk te achterhalen. De NVWA heeft dus met name inzicht in rechtstreekse aanvoer.
De NVWA heeft geen inzage in welke vervoersmiddelen leeg Nederland in komen. Ook niet in welke vervoersmiddelen daarvoor in derde landen of een andere lidstaat waar een uitbraak is bevestigd dieren hebben vervoerd. Niet van Nederlandse vervoerders en niet van buitenlandse vervoerders.
In geval van export middels klepkeuring controleert de NVWA altijd of het vervoersmiddel voorafgaand op een erkende R&O is geweest. Bij nationaal vervoer en bij export middels stalkeuring ligt de verantwoordelijkheid volledig bij de houder en de vervoerder.
Heeft u er kennis van genomen dat de Franse regering en het bedrijfsleven (bijvoorbeeld slachterijen in Duitsland, Frankrijk en Nederland) al wel maatregelen aan het nemen zijn? Wat vindt u van deze maatregelen?2 3
De NVWA controleert steekproefsgewijs op de import van varkens. Varkens die legaal worden geïmporteerd, zijn voorzien van een gezondheidscertificaat. Het toezicht binnen de vervoersteams richt zich met name op levende dieren en soms op vlees.
Hoe worden op dit moment transportbewegingen van vrachtwagens die in besmette gebieden zijn geweest gecontroleerd en hoe wordt gecontroleerd op reiniging en ontsmetting van deze vrachtwagens?
Keukenafval en etensresten van internationale middelen van vervoer, zoals vliegtuigen, cruiseschepen en vrachtschepen worden altijd apart verzameld en gaan direct naar de verbrandingsinstallaties. Het gaat dan om middelen van internationaal vervoer die in derde landen (dus buiten de EU) zijn geweest.
Voor afval van vervoermiddelen die alleen in de EU rijden, vliegen, varen is geen aparte regelgeving. Keukenafval en etensresten zijn zogenaamd categorie 3-materiaal (Dierlijke Bijproductenverordening) en mogen bijvoorbeeld naar de vergisting/compostering of biodieselproductie.
Wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra gecontroleerd op onder andere de mogelijke (illegale) import van besmette varkens en producten van besmette varkens (vlees, sperma, etc.)? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om categorie 3-materiaal dat valt onder de Dierlijke Bijproductenverordening, en dat is het geval bij keukenafval en etensresten (swill), dan hebben we geen zicht op het overbrengen van dat materiaal van België naar Nederland. Categorie 3-materiaal is vrij verhandelbaar. Swillvoedering is echter verboden.
Heeft u in beeld wat er gebeurt met het afval afkomstig van schepen en vliegtuigen die in Nederland aankomen uit besmette landen?
De afgelopen jaren heb ik belanghebbenden geregeld en geïnformeerd over AVP, de actuele ontwikkelingen en het belang van het nemen van bioveiligheidsmaatregelen. Ook de NVWA, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) en het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) hebben informatie op hun websites gepubliceerd. Na de besmetting in België is op de site van LNV nogmaals gemeld dat AVP geen gevaar is voor de volksgezondheid.
Heeft u in beeld of afval vanuit de Belgische provincie Luxemburg naar Nederland wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
De laatste oefening bij de NVWA heeft plaatsgevonden begin september 2018 (AI en KVP). Daarvoor zijn er oefeningen gehouden in 2014 (AVP), 2011 (AI), 2007 (AI) en 2004 (MKZ en AI). Naast deze oefeningen volgen de NVWA-medewerkers die deel uit maken van de dierziektebestrijdingsorganisatie jaarlijks bijscholingsdagen. Zowel de medewerkers van de NVWA als van het departement in Den Haag zijn regelmatig ingezet bij de bestrijding van AI en hebben daarmee helaas ruime praktijkervaring opgedaan in het bestrijden van een dierziektecrisis.
Heeft u al duidelijk gecommuniceerd dat het Afrikaanse varkenspestvirus geen gevaar vormt voor de volksgezondheid?
Ik ben door het Ministerie van Defensie niet geïnformeerd over specifieke oefeningen, wel over het feit dat er oefeningen zijn in besmette lidstaten. Het Ministerie van Defensie is zich terdege bewust van de risico’s en heeft protocollen volgens welke het materieel dat terugkomt wordt gereinigd.
Wanneer hebben de laatste oefeningen op basis van de draai- c.q. handboeken in Nederland plaatsgevonden?4
Er is inderdaad geen vaccin beschikbaar. Er zijn de afgelopen decennia veel onderzoeken uitgevoerd, door diverse laboratoria waaronder Wageningen Bioveterinary Research, maar dit heeft niet geresulteerd in een werkzaam vaccin. Het is een complexe ziekte. De ziekte kan op dit moment uitsluitend worden bestreden door de oorzaak weg te nemen, dus door besmette varkens te doden en de karkassen te vernietigen. Dat staat ook in het beleidsdraaiboek beschreven.
Bent u nagegaan of eenheden van defensie gelegerd zijn of zijn geweest in gebieden waar de Afrikaanse varkenspest endemisch is?
Bij RVO.nl staan 4463 varkenslocaties met een RE status (recreanten) geregistreerd. De NVWA controleert bij deze adressen niet actief op het verbod op swillvoedering. Mijn ministerie heeft belangenverenigingen zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbyhouders, Stichting Zeldzame Huisdierrassen en Vereniging Samenwerkende Kinderboerderijen Nederland ook geïnformeerd over risico’s van AVP en over de epidemiologische ontwikkelingen.
Klopt het dat er geen vaccin beschikbaar is voor bestrijding van Afrikaanse varkenspest? Welke onderzoeken zijn gedaan naar het beschikbaar maken van mogelijke vaccins of andere bestrijdingsmogelijkheden?
Overleg vindt nu op regelmatige basis plaats met branchevertegenwoordigers en andere relevante belanghebbenden en wordt gehouden indien de situatie daartoe aanleiding geeft.
Hoeveel hobbydierhouders zijn er geregistreerd die varkens houden?
Ik heb u willen voorzien van de laatste informatie. Derhalve heeft de antwoorden niet op vrijdag 21 september ontvangen, maar op maandag 24 september.
Controleert de NVWA de hobbydierhouders ook op het verbod van swill-voedering? Hoeveel gevallen van swill-voedering heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar geconstateerd?
Diverse draaiboeken spreken over «een dagelijks overleg waar onder meer knelpunten met de Productschappen Vee en Vlees en Pluimvee en Eieren worden besproken», maar deze Productschappen bestaan niet meer; welk alternatief heeft u voor dit «knelpunten overleg» gevonden?
Kunnen de vragen één voor één, en gezien de ernstige situatie, voor vrijdag 21 september 2018 beantwoord worden?
Het artikel ‘1700 illegale geiten ontdekt bij boer in Waalre’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «1.700 illegale geiten ontdekt bij boer in Waalre»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de gevolgen van geitenhouderijen op volksgezondheid, het verbod op het openen van nieuwe geitenhouderijen strikt gehandhaafd moet worden?
Op dit moment geldt er in vier provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht en Overijssel) en in de gemeente Nederweert (provincie Limburg) een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van bedrijven met geiten. Aanleiding voor de ingestelde verboden is de verhoogde kans op longontstekingen, zoals is gebleken uit het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (zie Kamerstuk 28 973, nrs. 181 en 192). De oorzaak van dit verhoogde risico is nog onbekend. Hier wordt momenteel vervolgstudie naar verricht. Tot de uitkomst hiervan bekend is, hebben genoemde provincies en gemeente op grond van hun bevoegdheden uit voorzorg een verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding uitgevaardigd. Het is aan de bevoegde instanties om op de naleving van dit verbod toe te zien.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verantwoordelijk zijn voor het controleren van de dieren, bijvoorbeeld of deze zijn geënt, geoormerkt en geregistreerd, en voor het bijhouden van geboorte- en sterftegevallen? Klopt het dat de gemeente/provincie verantwoordelijk is voor handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en de Wet milieubeheer, oftewel de vraag of dieren überhaupt aanwezig mogen zijn op een bedrijf of in een bepaald gebied?
De NVWA houdt in de geitensector toezicht op de naleving van regelgeving aangaande identificatie en registratie (I&R), transport en reiniging/ontsmetting, de voor geiten geldende verplichting tot vaccinatie tegen Q-koorts, dierenwelzijn, diergezondheid en gebruik van diergeneesmiddelen. De houder van de geiten is verantwoordelijk voor tijdige registratie van geboorte- en sterftegevallen in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R), dat wordt beheerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). De NVWA voert risicogebaseerd inspecties uit of aan die verplichting voldaan wordt.
Veelal is de gemeente het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen en meldingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en de Wet milieubeheer. Voor de omgevingsvergunning geldt een verplichte aanvraag met hierin het aantal te houden dieren, voor het Activiteitenbesluit geldt een meldingsplicht. In sommige gevallen (grote bedrijven) is de provincie het bevoegd gezag. Bijgevolg zijn deze overheden ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op naleving door geitenhouders van deze wetgeving.
Kunt u toelichten waarom de RVO en NVWA wel controleren of de dieren, hun manier van transport, en de stal waar zij naartoe worden gebracht, aan alle geldende wet- en regelgeving voldoen, maar waarom zij niet controleren of deze dieren überhaupt op deze plek mogen verblijven? Kunt u toelichten waarom bijna alle factoren bij een transport van A naar B worden gecontroleerd door bovengenoemde instanties, behalve de vraag of zij überhaupt op bestemming B mogen verblijven?
Welke diercategorieën en hoeveel dieren van een diercategorie op een locatie en in een stal gehouden mogen worden, is onderwerp van het omgevingsrecht. De gemeente dan wel de provincie is verantwoordelijk voor het toezicht hierop. RVO.nl en de NVWA hebben geen bevoegdheid om hier op te controleren.
Deelt u de mening dat de handhavende functie van de gemeente ernstig gehinderd wordt door het feit dat zij niet op de hoogte worden gesteld van nieuwe dieren in hun gemeente? Bent u bereid toe te lichten waarom deze informatie niet gedeeld wordt?
Ik deel die mening niet. De formele wetgever heeft weloverwogen bepaalde taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu neergelegd bij lagere overheden, onder meer inzake het verlenen van en de controle en handhaving op de omgevingsvergunning voor veehouderijbedrijven. In het geval van de veehouder in Waalre heeft het bevoegd gezag handelend opgetreden. Ik constateer dat de controle en handhaving goed heeft gefunctioneerd. Ten algemene heb ik geen aanwijzingen dat gemeenten en provincies over onvoldoende instrumenten en bevoegdheden beschikken om de controle en handhaving op de omgevingsvergunningen van veehouderijbedrijven adequaat vorm te geven.
Ten aanzien van het delen van gegevens met gemeenten over alle diertransporten van en naar veehouderijbedrijven en het koppelen van deze gegevens aan omgevingsvergunningen staat niet op voorhand vast dat dit leidt tot een verbetering van de huidige controle en handhaving op de omgevingsvergunning, zoals deze wordt uitgevoerd door gemeenten en provincies. Daarnaast wijs ik uw Kamer op het gegeven dat het verstrekken van informatie aan derden gehouden is aan de wettelijke vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens en de randvoorwaarden dan wel beperkingen die daarmee samenhangen. De gegevens over aantallen aan- dan wel afgevoerde dieren zullen veelal als persoonsgegevens moeten worden aangemerkt.
In het licht van de wettelijke vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens en vanuit het oogpunt van doelmatigheid is de benodigde investering en uitvoeringslast, om overdracht en koppeling van gegevens van alle diertransporten aan de bij gemeenten geregistreerde omgevingsvergunningen mogelijk te maken, niet wenselijk.
Ziet u mogelijkheden voor een systeem waarbij een gemeente door de NVWA en/of RVO op de hoogte wordt gesteld van nieuwe dieren die in hun gebied worden ingebracht, zodat de gemeente aan de hand van die informatie kan controleren of deze dieren daar volgens de WABO en Wet milieubeheer mogen verblijven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kunt u garanderen dat er geen andere illegale geitenhouderijen in de provincie Noord-Brabant voorkomen? In hoeverre kunt u garanderen dat er geen andere dieren illegaal in deze provincie worden gehouden? In hoeverre kunt u garanderen dat er geen dieren illegaal worden gehouden in de rest van Nederland?
Dat kan ik niet garanderen. Zoals ik u in het antwoord op vraag 5 heb geschetst ligt de bevoegdheid voor het uitvoeren van controle en handhaving van omgevingsvergunningen bij gemeenten en provincies.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de informatieketen tussen verschillende instanties – RVO, NVWA, gemeenten en provincies – gesloten kan worden opdat fraude sneller ontdekt wordt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid een landelijk onderzoek te starten waarbij gecontroleerd wordt of alle dieren die in ons land aanwezig zijn ook daadwerkelijk aanwezig zijn op locaties die voldoen aan de WABO en Wet milieubeheer?
Zoals ik u in het antwoord op vraag 5 heb geschetst ligt de bevoegdheid voor het uitvoeren van controle en handhaving van omgevingsvergunningen bij gemeenten en provincies. Om die reden ben ik niet bereid een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Het bericht dat Japan de commerciële walvisjacht weer wil invoeren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Japan launches bid to end ban on commercial whaling», waaruit blijkt dat Japan de commerciële jacht op walvissen wil toestaan?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van Japan om tijdens de International Whaling Commission (IWC), die plaatsvindt van 4 tot en met 14 september 2018, dit voorstel in stemming te laten brengen?
Ja.
Op welke wijze gaat u tijdens de IWC invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en de walvisjacht, en aan de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten, mede naar aanleiding van verschillende aangenomen moties?2
De IWC-vergadering heeft plaatsgevonden vóór deze vragen waren binnengekomen. De Nederlandse inzet voor deze vergadering was, conform het EU standpunt, er op gericht het voorstel van Japan niet te steunen. Nederland blijft actief tegenstander van commerciële walvisjacht en daarmee tegenstander van elke wijziging die het moratorium zal doen verzwakken. De jacht op dolfijnen is niet aan de orde gekomen en valt ook buiten de reikwijdte van het ICRW-verdrag, maar is door Nederland, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, bij eerdere gelegenheden aan de orde gesteld.
Wanneer kan de Kamer het verslag van uw inspanningen tijdens de IWC tegemoet zien conform uw eerdere toezegging op dit punt?3
Dit verslag zal uw Kamer uiterlijk binnen twee maanden worden toegestuurd.
Kunnen we erop rekenen dat de Nederlandse delegatie tegen dit voorstel van Japan stemt en actief andere landen hier ook toe aanzet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe u zich hiervoor heeft ingespannen?
Ja. De Nederlandse delegatie heeft zich zeer actief opgesteld om het voorstel van Japan niet te laten slagen, zowel voorafgaand als tijdens de plenaire vergadering. De delegatie heeft de Oostenrijkse EU-voorzitter op dit punt ondersteund in de EU coördinatie en daarbuiten in het overleg met zogenaamde like-minded landen.
Op welke wijze heeft u zich actief ingespannen om tijdens de IWC een betere bescherming van walvisachtigen te bevorderen?
Nederland is actief voorstander van de (langzame) beweging die de IWC maakt richting bescherming van walvisachtigen, door deel te nemen aan het Conservation Comittee en door financieel en als deelnemer bij te dragen aan initiatieven als het Onderzoeksfonds voor kleine walvisachtigen, het Bijvangst Mitigatie Initiatief, de Operationele Effectiviteitswerkgroep en als voorzitter van de werkgroep over marien zwerfvuil. Nederland heeft binnen de EU actief meegewerkt aan de voorbereiding van de met consensus aangenomen resoluties over antropogeen onderwatergeluid en de onafhankelijke evaluatie over de organisatie van de IWC. Ook heeft Nederland andere resoluties over bescherming actief ondersteund, zoals de resoluties over de Florianopolis Declaratie, het tegengaan van «spooknetten» en de rol van walvissen in het ecosysteem.
Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet, conform eerdere toezegging, het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Japan heeft benut en wat er momenteel in het reeds getekende verdrag opgenomen is, voor een moratorium op de walvisjacht en de een beëindiging van de dolfijnslachtingen?4
Het kabinet is verheugd dat het handelsakkoord ambitieuze afspraken over duurzaamheid bevat 5 en hoopt dan ook op een spoedige inwerkingtreding van het akkoord. De EU en Japan hebben immers in het akkoord al hun multilaterale milieuafspraken herbevestigd en er is afgesproken dat de partijen elkaar mogen aanspreken op de naleving en implementatie van deze afspraken, waaronder bijvoorbeeld de International Convention for the Regulation of Whaling. Daarnaast kunnen NGO’s straks formeel meepraten over de gevolgen van het handelsakkoord op duurzaamheidsgebied. Het is de eerste keer dat Japan een dergelijk recht voor NGO’s opneemt in een handelsakkoord. Japan en de EU hebben daarnaast afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsafspraken. Het kabinet is zeer kritisch op de Japanse walvisvaart en spreekt Japan consequent aan op haar internationale verplichtingen in dit kader. Het kabinet zal na inwerkingtreding van het handelsakkoord binnen de EU pleiten voor het aankaarten van deze kwestie in het kader van het duurzaamheidshoofdstuk.
Welke voorwaarden zijn er door de EU concreet gesteld aan het vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van een volledig moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kan verondersteld worden dat er aan die voorwaarden is voldaan, aangezien u eerder heeft benadrukt dat het handelsakkoord zonder een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn niet op uw instemming kan rekenen en het verdrag inmiddels is ondertekend door de EU op 18 juli 2018?5 6
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht dat vissers ‘kapot gemaakt worden’ door verdere beperking van de visvangst op het IJsselmeer |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat de laatste IJsselmeervissers zich in hun voortbestaan bedreigd voelen?1
Ja.
Is het volgens u plausibel dat problemen in het IJsselmeer niet alleen veroorzaakt worden door de visserij, aangezien de totale vangstcapaciteit in de loop der jaren al aanmerkelijk is gereduceerd? Zo nee, waarom niet?
In het voorjaar van 2016 hebben deskundigen, beroepsvissers en maatschappelijke organisaties op initiatief van de Stichting Transitie IJsselmeer een document opgesteld onder de titel «Gedeeld Beeld Werkelijkheid IJsselmeervisserij»2. Daarin komen de oorzaken van de dalende visbestanden aan de orde en wordt ingegaan op zaken als voedselrijkdom, helderheid van het water, de effecten van de beroepsvisserij, de inrichting van het watersysteem en de visetende watervogels. De auteurs concluderen dat, los van maatregelen om de inrichting van het watersysteem te verbeteren, de onttrekking door de visserij hoe dan ook in evenwicht dient te worden gebracht met de (zeer sterk afgenomen) draagkracht van het watersysteem. Volgens hen is hier bij het nemen van inspanningbeperkende maatregelen in de jaren vóór 2014 onvoldoende rekening mee gehouden.
In 2014 werd het maximum aantal toegestane hoge staande netten verminderd met 85%. De 85% kon later nog wel als laag staand net worden ingezet voor de visserij op wolhandkrab. De reductie was noodzakelijk om de verdere achteruitgang van schubvis te kunnen beperken. Ondanks deze aanzienlijke reductie zijn de totale hoeveelheden gevangen vis en opbrengsten (besommingen) sinds 2015 elk jaar toegenomen. Van herstel van de bestanden is nog nauwelijks sprake. Dat blijkt uit de rapporten van Wageningen Marine Research en Wageningen Economic Research, die ik op 26 maart 2018 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 664, nr. 177).
In mijn brief aan uw Kamer van 13 september jl. (Kamerstuk 29 664, nr. 191) heb ik daarom uiteengezet welke maatregelen zullen worden genomen om toe te werken naar een duurzame visserij met gezonde visbestanden en minimale impacts op de natuur. Deze brief is opgesteld na instemming van alle partijen in het Bestuurlijk Overleg, waaronder de Producenten Organisatie IJsselmeer. Er wordt onder meer gekeken naar herstructurering van de vloot, zoals ook gevraagd door uw Kamer. Tevens worden maatregelen genomen om het advies van Wageningen Marine Research (WMR) uit 2017 op te volgen om vangsten met 36% te verminderen. Het in de brief aan uw Kamer genoemde alternatieve plan van de sector (Kamerstuk 29 664, nr. 175), wat hierop betrekking had, heeft immers niet het gehoopte resultaat gehad.
Bent u bereid om zelf in direct overleg te treden met de IJsselmeervissers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit overleg tegemoet zien?
De vissers worden betrokken bij het proces rondom de besluitvorming over de maatregelen, zoals we tot op heden steeds hebben gedaan. Zo zullen we op korte termijn het gesprek aangaan over de maatregelen die nodig zijn om de vangsten van brasem en blankvoorn te verminderen met 36%. Ook de partijen van het Bestuurlijk Overleg zullen worden betrokken. Over de uitkomsten en besluitvorming houd ik u op de hoogte.
De uitzending ‘De bijenredders’ |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending «De bijenredders» van Brandpunt+ van 11 september 2018?1
Ja.
Deelt u na het zien van deze en een tweetal eerdere verhalen dat de varroamijt, wereldwijd, een belangrijke oorzaak is van de bijensterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de varroamijt een belangrijke oorzaak is van wintersterfte onder honingbijen.
Bent u bekend met het onderzoek van bijenexpert, de heer Fernhout? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek?
Ik ben bekend met het onderzoek en de aanpak van de heer Fernhout en Arista Bee Research, de organisatie die zich hiermee bezig houdt. Deze aanpak klinkt veelbelovend en is een goed voorbeeld van hoe partijen gezamenlijk succesvol kunnen zijn.
Bent u bekend met het project waarbij de varroamijt wereldwijd wordt aangepakt door de inzet van een superbij? Wat vindt u van dit project waarbij Nederland als epicentrum fungeert voor dit megaproject?
Ik ben bekend met dit project. Ik waardeer het dat Arista Bee Research Nederland heeft uitgekozen om de door Arista ontwikkelde varroa-resistente honingbij in de imkerpraktijk te introduceren.
Deelt u de mening dat de honingbij onmisbaar is voor de bestuiving van onze gewassen voor de voedselproductie, natuur en biodiversiteit? Zo ja, deelt u de mening dat dit onderzoek en de wereldwijde aanpak, zoals nu gestart is, van grote toegevoegde waarde kan zijn om de honingbij te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragenstellers over het belang van honingbijen voor de bestuiving van gewassen. Kennis en onderzoek is voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte van belang. Mijn departement zet daarom al vele jaren in op onderzoek en kennisverspreiding, in samenspraak met de imkerij. Het genoemde onderzoek en de aanpak van Arista Bee Research kunnen van belang zijn voor de bescherming van de honingbij. Ik volg dit initiatief daarom met interesse.
Op welke manier heeft u, of gaat u, dit onderzoek en het project betrekken in de Nederlandse aanpak (Nationale bijenstrategie) om de (winter)sterfte van de honingbij te keren?
Arista Bee Research heeft zich 20 september jl. tijdens de jaarlijkse bijeenkomst met de partners van de Nationale Bijenstrategie aangesloten bij de bijenstrategie met haar initiatief gericht op varroa-resistente honingbijen. De verdere ontwikkeling van dit initiatief wordt mede daardoor nu ook gevolgd via de uitvoering van de Nationale Bijenstrategie.
Op welke manier is dit onderzoek en het project betrokken bij het Actieprogramma Bijengezondheid? Bent u bereid om de informatie over dit project actief te delen met de deelnemers van het Actieprogramma Bijengezondheid? Zo nee, waarom niet?
Het Actieprogramma Bijengezondheid is opgesteld door vertegenwoordigers van bedrijfsleven, imkerij, natuur- en milieuorganisaties, wetenschappers en burgers, gefaciliteerd door mijn ministerie. Dit programma is gericht op de gezondheid van honingbijen met daarin aandacht voor vier factoren die daarop van invloed zijn, namelijk ziekten en plagen van bijen, (gebrek aan) voedselaanbod en biodiversiteit, gewasbeschermingsmiddelen en imkerpraktijk. Arista Bee Research heeft niet deelgenomen aan de ontwikkeling van dit actieprogramma.
Eind 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken het Actieprogramma Bijengezondheid aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 27 858, nr. 224) en daarbij aangegeven dat de maatschappelijke partners aan zet zijn om dit programma, inclusief het zogenoemde Bijenberaad, uit te voeren en de uitvoering te bewaken. Het Bijenberaad heeft sindsdien een aantal keer een follow-up bijeenkomst met de betroken partijen georganiseerd.
In de periode daarna is gebleken dat het ook niet goed gaat met de wilde bestuivers en dat het van belang is de inzet te verbreden en verdiepen naar alle bestuivers. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer eind 2016 laten weten samen met maatschappelijke partijen en wetenschappers een Nationale Bijenstrategie te willen ontwikkelen (Kamerstuk 31 532, nr. 174). Deze bijenstrategie heb ik uw Kamer begin 2018, mede namens de betrokken partners, aangeboden (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Het netwerk van partners van de bijenstrategie is deels vergelijkbaar met dat van het actieprogramma. Door de bijenstrategie heeft een verbreding plaatsgevonden van honingbijen naar alle bestuivers, en een uitbreiding met nieuwe partners. Zo ook heeft Arista Bee Research zich aangesloten bij de bijenstrategie (zie mijn antwoord op vraag 6). Informatie over bijvoorbeeld de aanpak van Arista Bee Research wordt op deze wijze actief gedeeld met de betrokken en nieuwe partners.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en financiële tegemoetkoming (per maatregel) die de afgelopen vijf jaar zijn ingezet om het tij te keren?
Kennisontwikkeling en -verspreiding is voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte van cruciaal belang. Om de imkerij in Nederland te ondersteunen in het verbeteren van de bijengezondheid en bestrijden van de varroamijt heeft mijn departement de afgelopen vijf jaar ingezet op onderzoek naar de factoren achter (winter)bijensterfte, ontwikkeling van protocollen voor bestrijding van de varroamijt, surveillance van de bijengezondheid, onderzoek naar ziekten en plagen van honingbijen, zoals Amerikaans Vuilbroed, Kleine Bijenkastkever en Aziatische hoornaar (invasieve exoot), ontwikkeling van een kennisagenda weerbare honingbij (van bestrijding van varroamijt naar meer weerbare honingbijen), onderzoek van de verschillende initiatieven gericht op robuuste en weerbare honingbijen en kennisverspreiding, zoals symposia, instructiefilmpjes, artikelen, diagnose bijenziekten.
De inzet op kennisontwikkeling en -verspreiding in de afgelopen jaren is gerealiseerd via de Bijenmakelaar (2014–2016), met een bijdrage van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 50%, maximaal 300.000 euro voor 3 jaar, het Surveillanceprogramma Bijengezondheid, een vierjarig programma van totaal 1,2 miljoen euro, door LNV en het bedrijfsleven op 51–49%-basis gefinancierd, en twee edities van het Nationaal Honingprogramma (2014–2016, 2017–2019), ongeveer 1 miljoen euro per programma, door LNV en de Europese Commissie op 50–50%-basis gefinancierd.
Deelt u de mening dat bij nader inzien, met de kennis van nu, de aanpak van de varroamijt in de Nationale bijenstrategie onderbelicht is gebleven? Zo nee, op basis van welke argumenten trekt u deze conclusie?
Zoals ik in mijn antwoord 7 heb aangegeven krijgen de honingbijen, bijengezondheid en daarmee de varroamijt al vele jaren de aandacht.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het draagvlak voor de aanpak van de varroamijt nationaal en internationaal vergroot wordt?
In afstemming met relevante partijen blijf ik inzetten op kennisontwikkeling en -verspreiding. De inzet is de laatste jaren meer gericht op nieuwe inzichten rond robuuste, weerbare honingbijen, waarbij varroa-resistente bijenvolken centraal staan. Daarbij staan niet alleen de bijenvolken zelf centraal, maar ook de opschaling van de mogelijkheden naar toepassing in de praktijk. Om toepassing van nieuwe handelingsperspectieven in de imkerpraktijk te bevorderen, worden uitkomsten van bijenonderzoek ook gepubliceerd en in het internationale netwerk van (honingbijen)wetenschappers gedeeld. Daarnaast kan het netwerk van de Coalition of the Willing on Pollinators benut worden om kennis te delen.
Op welke manieren en momenten is de aanpak van de varroamijt op Landbouw- en Visserijraad geagendeerd door Nederland? Indien dit niet door Nederland is geagendeerd, waarom niet?
Op diverse momenten is op de Landbouw- en Visserijraad gesproken over bijengezondheid en bijensterfte.
Deelt u de mening dat het bagatelliseren van de varroamijt (ook door tegenstanders van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen) heel snel verleden tijd moet zijn omdat de aanpak van deze varroamijt «als dat goed en gecoördineerd gebeurt» volgens deskundigen de honingbij misschien al binnen tien jaar gered kan worden?
Deskundigen geven aan dat, naast het goed bestrijden van de varroamijt en andere bijenziekten en -plagen, het van belang is dat we in Nederland ons blijven inzetten voor voldoende voedsel voor bijen, verminderen van gebruik van schadelijke (gewasbeschermings)middelen en optimaliseren van de imkerpraktijk. Daar is mijn inzet ook op gericht.
Welke rol ziet u voor u zelf, uw ministerie, de deelnemers van het Actieprogramma Bijengezondheid, de wetenschap en het bedrijfsleven?
Alle door u genoemde partijen hebben een rol bij het meer weerbaar maken van de honingbij en het verder professionaliseren van de imkerij, en dat vraagt tevens goede samenwerking. Ik acht het van belang dat allen daar serieus invulling aan geven gelet op de belangrijke betekenis van de honingbij voor de bestuiving van onze voedselgewassen en de natuur en biodiversiteit. In het Actieprogramma Bijengezondheid en de Nationale Bijenstrategie is concreet aangegeven wie op welke actiepunten aangesproken kan worden en is afgesproken wie welke rol heeft bij het verder brengen daarvan.
Bent u bereid met de nieuwe inzichten de aanpak van de varroamijt tot speerpunt te maken van uw beleid? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de varroamijt is een van de speerpunten in het onderzoek en mijn beleid. Ik zal het beleid gericht op het verminderen van bijensterfte onder honingbijen, het ontwikkelen van meer weerbare (varroa-resistente) honingbijen en het optimaliseren van de imkerpraktijk voortzetten. Daar hoort het benutten van nieuwe inzichten en het afstemmen van maatregelen op de behoefte van de imkerij bij.
Wilt u deze vragen per vraag beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat omstreden teckelfokker naar Hongarije verkast |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden teckelkennel verkast uit Woerden naar Hongarije»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Woerdense teckelfokkers verhuizen naar Hongarije»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de kennelhouders over woonruimte beschikken in Hongarije en dat daar al circa 100 honden naartoe gebracht zouden zijn, in het kader van het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Het welzijn van dieren gaat mij aan het hart. Indien iemand zijn vervolging of zijn straf voor overtredingen op het terrein van dierenwelzijn ontloopt betreur ik dit.
Ik heb echter niet de mogelijkheid om iemand in Nederland te houden via een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit kan alleen via het strafrecht onder bepaalde omstandigheden.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren en hoe gaat voorkomen worden dat deze fokkers straks ongestraft en buiten het bereik van de Nederlandse autoriteiten en toezichthouders hun malafide puppyhandel en dierenmishandeling in Hongarije voort kunnen zetten?
Ik heb begrepen dat de autoriteiten in Hongarije handhavend hebben opgetreden tegen de fokkers. De Hongaarse autoriteiten dienen nu te besluiten over het vervolg aldaar. Het is mogelijk dat de fokkers alsnog worden vervolgd op het moment dat zij weer in Nederland terugkomen. Het OM kan hiertoe besluiten.
Hoeveel kansen vindt u dat een fokker moet krijgen, in overweging nemende dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) na de 157 in beslag genomen hondjes in juni 2018, op 6 augustus wederom 20 teckeltjes wegens slechte gezondheid en leefomstandigheden in beslag heeft genomen bij desbetreffende Woerdense teckelfokkers en bij alle vier controles in 2018 door de gemeente Woerden ten aanzien van het aantal aanwezige honden is geconstateerd dat de fokkers zich niet aan het maximale aantal honden zoals bepaald in de omgevingsvergunning hielden?3
Op dit moment bepaalt alleen de strafrechter of een bedrijf wordt stil gelegd of een houdverbod krijgt opgelegd. De rechter weegt daarbij alle feiten en omstandigheden mee. Ik kan en wil niet treden in dit oordeel. Met het wetsvoorstel voor een houdverbod van dieren dat nu ter consultatie op internet is geplaatst wordt de Wet Dieren aangepast waarmee ook ik een bedrijf om dierenwelzijnsredenen tijdelijk stil kan leggen. Zodra deze wijziging wordt doorgevoerd wordt deze sanctie opgenomen in het interventiebeleid van de NVWA en waar passend toegepast.
Wat zegt het over de efficiëntie en de slagkracht van de Nederlandse overheid en toezichthoudende instanties bij de aanpak van internationale malafide puppyhandel waar Nederland een belangrijke schakel in vormt, wanneer deze fokkers kans op kans krijgen en deze kansen keer op keer onwaardig blijken, wanneer hondjes voor een habbekrats, zonder papieren en ongevaccineerd op Facebook worden aangeboden onder voorwaarde dat de kersverse eigenaar zes maanden niet naar de dierenarts mag, wanneer de fokkers de gelegenheid en de tijd krijgen om hun criminele praktijken en de overgebleven hondjes te verplaatsen naar Hongarije, en u er maar liefst twee volle maanden over doet om de eerste set schriftelijke vragen over deze misstanden te beantwoorden?4
Ik acht het instrumentarium om op te treden tegen misstanden, zeker na de inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel over het houdverbod toereikend. Ik verwijs u naar mijn antwoorden op uw vragen van 27 juni 2018 voor de inzet van de capaciteit van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 991). Ik roep elke potentiële koper ook op om zelf goed te onderzoeken of de fokker bij wie men koopt deugt. Ik verwijs hier onder andere naar de puppychecklist van het LICG (www.licg.nl) die hierin een goed hulpmiddel vormt.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er volgens u in de praktijk gehecht wordt aan rechterlijke uitspraken waarin besloten is dat dieren wezens met gevoel zijn en het belang van de dieren zelfstandig moet worden meegewogen in de toelaatbaarheid van het menselijk handelen jegens het dier, als de NVWA op 16 juni 2018 circa 100 hondjes heeft achtergelaten bij de fokker waarbij «herstel op locatie» mogelijk was «onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de fokker zorgt dat maatregelen worden genomen om de gezondheid en het welzijn van de dieren zo snel mogelijk te herstellen», als al snel bij vervolginspecties blijkt dat het dierenwelzijn nog niet op orde is en ook dan niet alle hondjes in beslag worden genomen?
Het is van te voren soms lastig in te schatten of mensen de mogelijkheid die hen geboden wordt tot herstel van de situatie benutten. Voor het dierenwelzijn is herstel op locatie vaak beter omdat de dieren niet onder vaak extra stressvolle omstandigheden afgevoerd hoeven te worden. Helaas betekent dat ook dat situaties als deze kunnen voorkomen. Met de uitbreiding van de mogelijkheid tot het opleggen van een houdverbod wordt het sanctieinstrumentarium om op te treden in dergelijke situaties verder verbeterd.
Waarom zijn niet alle aanwezige honden op 6 augustus door de NVWA in beslag genomen nu de fokkers meermalen hebben laten zien het dierenwelzijn niet op orde te kunnen krijgen en de advocaat van de fokkers vergoelijkend tegen journalisten zegt dat het bedrijf de fokkers boven het hoofd gegroeid is en geen sprake is van kwade opzet? Vindt u niet dat de hondjes, levende wezens met gevoel, tegen fokkers in bescherming moeten worden genomen die al via hun advocaat laten weten onmachtig te zijn om de boel op orde te brengen?5
Voor het verloop van deze zaak en de meldingen verwijs ik naar mijn beantwoording van uw vragen van 27 juni 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Wat is uw reactie op het onderzoek van Dogzine, waaruit blijkt dat de fokker haar honden niet registreerde bij een Nederlandse databank, waardoor deze honden als het ware «onder de radar» bleven en de frauderende fokkers zo vele malen meer dieren kunnen fokken dan in de papieren terug te vinden zijn?
Zoals ook aangegeven in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. zullen er wijzigingen worden doorgevoerd in I&R hond (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
De geboorteregistratie zal dan gedaan moeten worden door de dierenarts of geregistreerde chipper. De consument moet bij het kopen van een pup zich ervan vergewissen dat de pup gechipt is én geregistreerd staat. De fokker of handelaar dient een registratiebewijs van een aangewezen databank te kunnen overhandigen om dit aan te tonen. Pups die niet geregistreerd staan moeten niet worden gekocht. Geen registratie geeft aan dat de fokker buiten beeld is en zijn verplichtingen in dit kader niet na komt.
De handelwijze van betreffende fokker in dit kader is onderdeel van strafrechtelijk onderzoek. Hierover kunnen lopende het onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat registratie van de puppy’s door de fokker bij een van de Nederlandse huisdierendatabanken verplicht is? Hoe handhaaft de Belastingdienst en/of de NVWA deze verplichting? Klopt het dat het een economisch delict is om de hondjes niet te registreren bij hun geboorte?
Ja, dit is verplicht en het niet registreren is een economisch delict. Indien een dergelijke overtreding wordt geconstateerd door een van de aangewezen toezichthouders (NVWA, LID of politie) kan dit tot vervolging leiden. De officier besluit hiertoe op grond van de Wet op de economische delicten.
Klopt het dat door grootschalige fraude door de Woerdense malafide hondenfokker door bovengenoemde registratie na te laten, de NVWA noch de Belastingdienst zicht heeft op hoeveel honden er gefokt en verkocht zijn?
Indien een fokker zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt, wordt verkrijgen van inzicht in de omvang van handel en fokkerij daardoor ernstig bemoeilijkt. Bijvoorbeeld wanneer de fokker identificatie- en registratieverplichtingen niet nakomt of de import en export van dieren niet conform Europese Regelgeving in Traces (webapplicatie waarin veterinaire bevoegde autoriteiten documenten uitwisselen t.b.v. de handel in dieren en dierlijke producten) meldt.
Klopt het dat de gemeente al in 2011 meldingen heeft gekregen van overlast door blaffende honden, zoals blijkt uit zienswijzen die zijn ingediend en via een Wet openbaarheid van bestuur (Wob-)verzoek zijn opgevraagd door Dogzine? Klopt het dat de buren toentertijd bezwaar hebben ingediend tegen de aangevraagde omgevingsvergunning voor uitbreiding naar 20 honden? Wat is er toentertijd met deze meldingen gedaan? Is de gemeente op controle geweest naar aanleiding van deze meldingen? Heeft de gemeente de NVWA op de hoogte gesteld van eventuele dierenwelzijnsmisstanden tijdens de controles op naleving van het bestemmingsplan en geluidsoverlast? Op welke gronden is de omgevingsvergunning voor 20 honden door de gemeente verleend?
Op grond van art. 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in 2011 een omgevingsvergunning voor het oprichten of het in werking hebben van een inrichting verleend. Met deze omgevingsvergunning is het houden en fokken van teckels vergund. In 2011 hebben omwonenden in de zienswijzen die zijn ingediend op de ontwerpomgevingsvergunning aangegeven te vrezen voor overlast door blaffende honden. Naar aanleiding van deze zienswijzen is in de omgevingsvergunning een voorschrift opgenomen dat bepaalt dat ter plaatse maximaal 20 honden en hun pups zijn toegestaan. Daarnaast zijn in de omgevingsvergunning geluidsnormen opgenomen en is bepaald dat er een geluidsscherm gerealiseerd diende te worden. Beide voorschriften zijn in de vergunning opgenomen met als doel overlast door blaffende honden tegen te gaan. Zowel het voorschrift met betrekking tot de geluidsnormen als het voorschrift met betrekking tot het maximaal aantal honden is overtreden. Tegen deze beide overtredingen loopt er op dit moment een handhavingstraject. Van eventuele dierenwelzijnsmisstanden ten tijde van het verlenen van de vergunning is niet gebleken. De gemeente is ook niet bevoegd en deskundig om dierenwelzijnsmisstanden vast te stellen. Vermoedens van misstanden worden wel gemeld bij de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en/of NVWA.
Hoe verklaart u dat er in 2011 al meldingen komen van overlast, er vanaf 2013 meisjes die stage liepen bij de Vliegende Kiep laten weten dat de situatie waarin de honden leven slecht is, waarbij meerdere stagiaires weglopen of weg worden gestuurd omdat ze hadden gevraagd naar de huisvestingsomstandigheden van de dieren, er klachten van mensen circuleren die een hond bij de fokkers hebben aangeschaft via Facebook, het op hondenshows opvalt dat de dieren lusteloos en bang door de ring lopen en dat de fokkers voor en na de shows geen aandacht aan de dieren besteden en in de kennels laten zitten, de gemeente minimaal vanaf december 2016 op de hoogte was van de toestand bij de fokkers en begin 2017 de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) heeft geïnformeerd, er tóch pas in het voorjaar van 2017 een eerste controle wordt uitgevoerd door de NVWA en de LID? Zijn er in de tussentijd meldingen geweest van overlast, overtreding van het bestemmingsplan en/of vermeende verwaarlozing? Zo ja, wat is er toen met die meldingen gedaan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op uw eerdere vragen van 27 juni waarin ik uitleg hoe de NVWA met beperkte capaciteit met meldingen omgaat.
Het is helaas niet mogelijk om elke melding op te volgen.
Hoe is het mogelijk dat een fokker waar een strafrechtelijk onderzoek naar loopt, waar meerdere dwangsommen verbeurd zijn, waar circa 179 honden in beslag zijn genomen voor onder meer verwaarlozing, waar fraude met registratie van paspoorten wordt vermoed, nog altijd honden zonder papieren kan verkopen via online platformen als Facebook? Is dit niet op zijn minst reden alle honden onmiddellijk in beslag te nemen, niet alleen met het oog op verdere verwaarlozing maar ook met het oog op gedupeerde consumenten?
Zoals ik heb aangegeven in de eerdere set vragen van 27 juni heeft de rechter een langere termijn voor herstel van de situatie gegund. De NVWA dient zich hieraan te houden (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Heeft u nog vertrouwen in de mate van zelfregulering van online platformen als Facebook en Marktplaats, waarop al sinds jaar en dag hondjes worden aangeboden van malafide hondenhandelaren? Zo ja, kunt u uitleggen waar u dat vertrouwen op baseert?
Er vindt constructief overleg met Marktplaats plaats, waarbij gekeken wordt naar de informatie die een verkoper moet verstrekken voor het kunnen plaatsen van een advertentie. Tevens wordt de informatieverstrekking aan kopers op Marktplaats uitgebreid. De handel via Marktplaats zal daarmee transparanter gemaakt worden.
Bent u, in het licht van uw ambitie voor het terugdringen van het aantal impulsaankopen en de noodzaak van betere voorlichting, bereid een voorbeeld te nemen aan een recent besluit van de Britse regering, door een eind te maken aan de verkoop van honden via online platformen en andere tussenpartijen, zoals dierenwinkels, markten en beurzen? Zo nee, waarom niet?6
Nee. Indien dergelijke openbare kanalen waar elke Nederlander en ook toezichthouders toegang toe hebben worden verboden, dan vindt de handel andere wegen die naar verwachting veel minder transparant zijn. Dierenwinkels en beurzen dienen zich te houden aan de dierenwelzijnseisen waaronder verzorgings- en huisvestingsnormen, verstrekken van voorlichting en ook de aanwezigheid van een vakbekwame beheerder. Indien men de regels respecteert kan mijns inziens verantwoord omgegaan worden met dieren.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is, zoals blijkt uit uw antwoord op vraag 26 van de eerdere schriftelijke vragen, dat de fokker sinds 5 mei 2017 een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) heeft verkregen en of het klopt, dat de fokker daarmee ook een bewijs van vakbekwaamheid heeft verkregen? Wordt er in de beoordelingsprocedure voor het verkrijgen van zo’n bewijs, niet meegewogen dat de aanvrager drie maanden eerder een last onder bestuursdwang opgelegd heeft gekregen, waarbij de houder binnen twee uur de honden van vers water moest voorzien en de huisvesting moest verbeteren op het gebied van bewegingsruimte en hygiëne? Zo nee, kunt u uitleggen wat zo’n bewijs van vakbekwaamheid dan voor waarde heeft? Kan een bewijs van vakbekwaamheid ook weer ingetrokken worden, als blijkt dat de fokker zich niet aan de gestelde regels houdt? Kunt u cijfers overleggen hoe vaak dit in de afgelopen vijf jaar is gebeurd?
Nee. Een registratie houdt in dat een bedrijf is geregistreerd bij de overheid.
Het doel van registratie is het bedrijf te kunnen controleren. Het betreft geen vergunning met voorafgaande toets voor wat betreft dierenwelzijn. Registratie houdt niet automatisch in dat ook een bewijs van vakbekwaamheid is verkregen. Een bewijs van vakbekwaamheid kan worden verkregen middels het volgen van een opleiding en wordt verstrekt door aangewezen onderwijsinstellingen. Een verkregen bewijs kan niet worden ingetrokken.
Klopt het dat de fokker in 2011 een vergunning is verleend voor het bedrijfsmatig houden van dieren, maar er pas in 2017 werd geconstateerd dat er geen UBN is aangevraagd? Is het verkrijgen van zo’n vergunning niet afhankelijk van het correct aangeven van bedrijfsmatige activiteiten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Hoe controleren de gemeente en de RVO hierop?
De gemeente heeft geen vergunning verleend voor het bedrijfsmatig houden van honden. Wel is er een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een inrichting waar ten hoogste 20 honden en hun pups gehouden mogen worden. De gemeente laat weten dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor een bedrijfsmatige activiteit geen UBN nummer vereist is.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de overheid welzijnsregels stelt voor het bedrijfsmatig houden van honden, mede op het gebied van voortplantingstechnieken, het overgeven van ernstige erfelijke afwijkingen en ziektes, dat het aan een private organisatie als de Raad van Beheer (RvB) met slechts een beperkte opsporingsbevoegdheid wordt overgelaten om stambomen te controleren en af te geven, waarmee u, zoals u schrijft in uw antwoord op vraag 33 van de eerdere schriftelijke vragen, geen bemoeienis heeft?
Ja. Het is geen taak van de overheid om stambomen af te geven. Indien de Raad van Beheer op misstanden stuit heeft zij de plicht dit zo snel mogelijk aan de NVWA te melden.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze en andere geroyeerde fokkers na royering bij de Raad van Beheer (RvB), zich niet kunnen inschrijven bij een andere rasvereniging en zo ongestraft door kunnen gaan met hun praktijken?
De Raad van Beheer en de bij haar aangesloten rasverenigingen zijn volledig privaat. Indien zij misstanden constateren dan kan ik op basis van een melding onderzoek doen. Ik kan echter geen eisen stellen aan het lidmaatschap van een private vereniging of de uitgifte van stambomen.
Hoe garandeert u een proactieve en efficiënte uitwisseling van informatie tussen verschillende instanties, zodat er een tijdige en volledige inschatting van de ernst van de situatie kan worden gemaakt, en zodat zaken als ernstige verwaarlozing, ontbrekende bedrijfsregistratie, overtredingen van het bestemmingsplan, fraude met databank registratie en paspoorten, niet als geïsoleerde zaken maar in samenhang behandeld worden, gezien het hoge aantal instanties wat betrokken is bij deze zaak, te weten RVO.nl, de gemeente, de NVWA, de Raad van Beheer en aangesloten rasverenigingen, de LID en de politie?
Eenieder die misstanden ontdekt waarbij een link is met dierenwelzijn dient dit te melden bij de NVWA.
De NVWA is eerstverantwoordelijke voor toezicht en controle op hondenhandel en -fokkerij. Ten behoeve van effectief en doelmatig toezicht werkt de NVWA in de praktijk vaak, en veelal constructief, samen met andere betrokken instanties. Dit op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving. De LID is een belangrijke samenwerkingspartner, evenals de politie. Maar ook met gemeente en RVO.nl. wordt samengewerkt. Waar nodig wordt ook samengewerkt met de Raad van Beheer. Ten behoeve van gegevensuitwisseling tussen partijen zijn de Wpg en AVG van toepassing. Momenteel wordt gewerkt aan de opzet van structurele samenwerking van de NVWA met Landelijke Informatie en Expertise Centrum en de Regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC en RIEC’s).
Klopt het dat de NVWA voor specifiek hondenhandel vier fte beschikbaar heeft, zoals op de website gemeld wordt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw antwoord op vraag 16 uit de eerdere schriftelijke vragen waarin u schrijft dat de NVWA zes fte beschikbaar heeft voor toezicht en controle op hondenhandel en de fokkerij?7
De NVWA heeft voor toezicht en controle op hondenhandel en -fokkerij, binnen de beschikbare uren voor dierenwelzijn, 6 fte beschikbaar sinds 2016. Daarvan is 5 fte werkzaam in de buitendienst. Op de website van de NVWA stond abusievelijk nog 4 fte vermeld. Dit is inmiddels aangepast.
Bent u bereid om meer te gaan inzetten op voorlichting? Zo ja, via welke kanalen en instanties, nu u in antwoord op vraag 19 uit de eerdere schriftelijke vragen schrijft dat de oplossing van het probleem deels ligt in voorlichting aan potentiële kopers?
Het LICG voert vaker campagnes over het verantwoord houden van dieren.
Bij deze breng ik graag de puppychecklist nogmaals onder de aandacht: https://www.licg.nl/honden/de-puppy-checklist/
Kunt u aangeven wanneer het strafrechtelijk onderzoek naar deze fokker zal worden afgerond, de zaak voor de rechter komt en/of wanneer de uitspraak zal zijn? Zo nee, wanneer verwacht u antwoord te kunnen geven op vragen die u in het kader van het lopende strafrechtelijke onderzoek niet kunt beantwoorden? Bent u bereid om deze vragen op dat moment alsnog te beantwoorden?
Het strafrechtelijk onderzoek is nog in volle gang. Recent heeft het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld beslag gelegd op onroerend goed en op bankrekeningen van de verdachten. Meer kan ik op dit moment niet over het lopende onderzoek zeggen.
Undercoverbeelden over apenexperimenten in het BPRC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de undercoverbeelden van experimenten met apen in het Nederlandse apenproefdiercentrum Biomedical Primate Research Centre (BPRC)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de apen (ondanks verdoving) nog steeds bij bewustzijn zijn en reageren op de pijnlijke handelingen die op hen worden uitgevoerd, zoals injecties in het hoofd en het tatoeëren van de borst?
Naar aanleiding van de undercoverbeelden heeft de NVWA op 10 september jl. een extra inspectie bij het BPRC uitgevoerd. Het BPRC heeft hierbij aangegeven dat de meeste beelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole. Alle dieren uit de kolonie moeten hiervoor een keer per jaar worden gevangen en onderzocht. Dat kan nogal onrust en stress veroorzaken. De dieren worden daarom geïnjecteerd met een sedatiemiddel. De NVWA concludeert dat het gebruikte middel veilig is voor het gebruik bij apen en voldoende pijnstilling en bewustzijnsvermindering geeft voor de handelingen tijdens de gezondheidscontrole.
De Wet op de dierproeven schrijft voor dat alle niet-humane primaten van een permanent individueel merkteken moeten worden voorzien. Indien de dieren hiervoor getatoeëerd worden, wordt vooraf een extra pijnstiller toegediend. De tatoeage is nodig om de dieren op afstand te kunnen observeren en hun gedrag en welzijn te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de apen die bijkomen uit hun verdoving en gedesoriënteerd zijn, onbeheerd worden achterlaten en daardoor zichzelf verwonden?
Geconstateerd is dat de apen na de sedatie bijkomen in een gedeelte van hun eigen dierverblijf. De dieren worden daarbij geobserveerd, maar om stress bij de dieren te voorkomen is de dierverzorger bewust niet in het dierverblijf aanwezig. Er is al meer dan 10 jaar ervaring met deze manier van bijkomen van de dieren en er zijn nooit ernstige verwondingen opgelopen.
Hoe oordeelt u over de beelden waarin grappenmakende verzorgers te zien zijn naast ernstig lijdende apen?
Ik ben van mening dat de apen met respect behandeld moeten worden.
De undercoverbeelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse routine-gezondheidscontrole. De NVWA concludeert dat zoveel als mogelijk ongerief bij de dieren wordt vermeden door het toedienen van adequate sedatie en eventueel pijnstilling.
Hoe vallen deze beelden te rijmen met de uitspraak van het BPRC dat het apenonderzoekscentrum «veel waarde hecht aan dierenwelzijn en welzijnsverbetering»?2
Het BPRC voldoet als een van de weinige apencentra in Europa aan de internationale kwaliteitseisen voor dierenwelzijn. Daarnaast voert de NVWA frequent onaangekondigde en aangekondigde inspecties uit bij het BPRC. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Deelt u, na het zien van deze beelden, de mening dat subsidie aan het BPRC moet stoppen en het BPRC zo snel mogelijk moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
In de verkenning «Van aap naar beter» benadrukt het Rathenau Instituut dat proefdiervrije wetenschap vraagt om een paradigma-verandering. Daar ben ik het mee eens. Namens het kabinet wil ik deze paradigma-verandering stimuleren door het maken van de (politieke) keuze om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te stoppen met het gebruik van apen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik het BPRC opdracht gegeven om een plan van aanpak te ontwikkelen om het aantal proeven met apen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te verminderen met veertig procent.
Het BPRC is op dit moment bezig om een plan van aanpak op te stellen. Zoals in het AO van 7 juni jl. is toegezegd ontvang ik dit plan van aanpak uiterlijk 1 januari 2019 en zal ik de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 hierover informeren met mijn reactie.
Het bericht 'Schildklierhormoon in diervoeding' |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Rauw vlees voor je huisdier? Niet zonder risico's!» van het tv-programma Radar?1
Ja.
Herkent u de conclusie van Radar dat er te hoge hoeveelheden schildklierhormoon in sommige kant-en-klare verse vleesvoedingen voor honden zitten?
In de uitzending van Radar werd informatie verstrekt over de mogelijkheid van dusdanige hoeveelheden schildklierhormoon in rauw vlees dat dit kan leiden tot klinische symptomen bij huisdieren. Op grond van de informatie uit deze uitzending kan ik echter nog geen conclusies trekken.
Is hier in het verleden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek naar gedaan? Zo ja, op welke wijze is dit onderzocht en wat waren de conclusies?
Nee.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat diervoeding deze ziekmakende hoeveelheden schildklierhormoon bevatten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die opvatting. De producent van diervoeding is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn product, en dient al het mogelijke in werking te stellen om die te borgen.
Hoe beoordeelt u de opstelling van de Brancheorganisatie Dibevo die in het programma de onderzoeksresultaten van Radar in twijfel trok?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef kan ik op grond van de informatie uit deze uitzending geen conclusies trekken en kan ik daarom ook geen oordeel vellen over de opstelling van Dibevo.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat deze ziekmakende hoeveelheden schildklierhormoon uit het voedsel voor huisdieren gaan verdwijnen, zodat huisdierbezitters zeker kunnen zijn van gezond en eerlijk diervoedsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
De branche werkt aan een keurmerk. Eén van de onderdelen van dit keurmerk wordt een hygiënecode. De branche wil hierop goedkeuring van de NVWA. De NVWA zal er op toezien dat er binnen de hygiënecode aandacht wordt besteed aan schildklierweefsel. De NVWA kan dan in haar toezicht rekening houden met het gebruik van deze code. Dat laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is en blijft voor de veiligheid van zijn product en al het mogelijke in werking dient te stellen om dat te borgen.
Kunt u huisdierenbezitters de zekerheid geven dat de schadelijke niveaus aan schildklierhormoon in diervoeding tot het verleden gaan behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zijn de schadelijke hoeveelheden schildklierhormoon uit diervoeding uitgebannen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Bent u bekend met de discussie die in het verleden is gevoerd aangaande de verzilting van zoetwatervoorraden in de Haringvliet? Zo ja, welke overwegingen hebben u doen besluiten om akkoord te gaan met het openstellen van de dam, gezien het gevolg dat door de opening van de Haringvlietdam zout zeewater de Haringvliet in kan stromen?
Het Kierbesluit is onderdeel van internationale afspraken zoals het Masterplan Trekvissen Rijn onder het Rijnactieprogramma en de internationale stroomgebiedbeheerplannen voor Rijn en Maas onder de KRW. De sluizen in de Haringvlietdam gaan op een kier om migratie van vis naar de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas mogelijk te maken. Belangrijk onderdeel van het Kierbesluit is dat de functionaliteit van de innamepunten voor zoetwater behouden moet blijven. De zoetwaterbeschikbaarheid van het Haringvliet blijft geborgd door verplaatsing van innamepunten in het westen van het Haringvliet voor drinkwater en landbouwwater naar het oosten. Het oostelijk deel van het Haringvliet blijft zoet. Bij de verplaatsing van de innamepunten is daarnaast extra geïnvesteerd in de kwaliteit en robuustheid van de zoetwater(aanvoer)systemen van het waterschap en het drinkwaterbedrijf.
Is in de discussie rondom verzilting van zoetwatervoorraden rekening gehouden met de belangen van de land- en tuinbouw in het gebied; sectoren die groot belang hebben bij een goede en betrouwbare aanvoer van zoet water?
Ja, zie ook vraag 2. De verplaatsing van de innamepunten, en inrichting van de nieuwe watersystemen, is in nauw overleg met de sector gerealiseerd. LTO, waterschap en drinkwaterbedrijf nemen ook deel aan een klankbordgroep die de stapsgewijze invoering van het Kierbesluit de komende jaren begeleidt.
Is in het besluit om de Haringvlietdam open te stellen ook rekening gehouden met extreme droogteperiodes, zoals ervaren in de afgelopen maanden, en de bijbehorende schaarste van zoet water?
Ja, gedurende een deel van het jaar is de Rijnafvoer te laag. In die gevallen moet al het water via de Nieuwe Waterweg stromen om daar de zoutindringing tegen te gaan. De Haringvlietsluizen staan dan, net als nu, dicht. In die situatie wordt dus ook geen zout water het Haringvliet opgelaten.
Acht u het in dit soort gevallen wenselijk dat de zoetwatervoorraad in de Haringvliet verzilt door het openstellen van de dam?
Nee, zie ook antwoord 4.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het zoete water verzilt en op welke manier dit effecten heeft voor de zoetwatertoevoer voor de land- en tuinbouw in het gebied? Zo ja, op welke manier zal dit worden gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal via een onderzoeksprogramma stapsgewijs gewerkt worden aan de definitieve bedienprotocol voor de Haringvlietsluizen. Daarbij is zoetwaterbeschikbaarheid een randvoorwaarde. De zoutbeweging zal via een meetnet van 8 zoutmeetpunten met elk op drie dieptes zoutmeters (om de 10 minuten online/openbaar) continu gevolgd worden. Er wordt risico-gestuurd gewerkt, waarbij gestart wordt met kleinere openingen en situaties met relatief veel Rijnafvoer. Het waterschap Hollandse Delta meet grondwater en oppervlaktewater op de twee aanliggende eilanden.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het openstellen van voornoemde dam een positieve invloed zal hebben op de visstand in het gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende methoden, waaronder telemetrie, zullen de effecten van de Kier op visintrek en andere ecologische effecten worden gemonitord. Voor de telemetrie worden zalmen en zeeforellen aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen gevangen, van een zender voorzien, weer vrijgelaten en vervolgens kan hun potentiële intrek tot in Duitsland gevolgd worden. Momenteel komen de meeste van zenders voorziene vissen de Haringvlietsluizen niet voorbij. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Ook moet het water- en ecosysteem zich instellen op de nieuwe situatie. In deze periode kunnen daarom nog geen structurele conclusies getrokken worden over de effectiviteit van het Kierbesluit. Daarnaast is het vanwege natuurlijke schommelingen in de vispopulatie van belang om langdurig te monitoren.
Zullen de gestrande onderhandelingen met stakeholders in de visserijsector om afspraken te maken over visserij in de Haringvliet en het Noordzeegebied rondom de Haringvlietdam nieuw leven ingeblazen worden om zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de verschillende stakeholders? Zo nee, waarom niet?
Hierop zal uitgebreid worden ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid de Groot (kenmerk 2018Z15103), zoals die mede namens mij, door de Minister van LNV zal plaatsvinden. Hierbij zal zowel worden ingegaan op de onderhandelingen waar u aan refereert, als ook meer generiek op de visserijsituatie in de omgeving van de Haringvlietsluizen.
Is bij de beslissing om de Haringvlietdam wederom open te stellen rekening gehouden met, en onderzoek gedaan naar, de vorming van zoute kwel in het gebied rondom de Haringvliet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek?
In de studies die ten grondslag lagen aan het Kierbesluit is ook onderzocht in welke mate de maatregel invloed heeft op grondwaterstromingen. Op basis daarvan wordt er geen extra zoute kwel als gevolg van het Kierbesluit verwacht. Het waterschap Hollandse Delta heeft hiervoor echter wel een monitoringsnetwerk ingericht. Op basis van de onderzoeksrapporten heeft het waterschap extra beheersmaatregelen genomen zoals het opzetten van het waterpeil in het zoetwaterkanaal om mogelijke kwel te onderdrukken of het in een later stadium meer doorspoelen van het watersysteem.
Zal de openstelling van de Haringvlietdam op een gegeven moment geëvalueerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment zal dit gedaan worden en op basis van welke criteria?
De effecten van de Kier zullen worden gemonitord en gedeeld met belanghebbenden in de klankbordgroep. Het andere beheer van de Haringvlietsluizen is onderdeel van een groot pakket aan internationale maatregelen om de vismigratie in de Rijn en Maas te verbeteren. Er zijn geen aparte doelstellingen voor het Kierbesluit geformuleerd. Dat neemt niet weg dat er uitgebreid gemonitord wordt, primair om de bediening, ook voor vismigratie, te optimaliseren. Daarnaast ook om effecten te kunnen rapporteren.
Mocht de evaluatie geen positieve uitkomst hebben, wat zijn dan wat u betreft de te treffen maatregelen?
Daar is nu nog geen antwoord op te geven. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Zie ook vraag 7. Overigens wordt gewerkt aan meer maatregelen om de vispasseerbaarheid te bevorderen, zoals de vismigratierivier bij de Afsluitdijk.
Het bericht 'Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Ja.
Wat is de omzet van de visserij rondom het Haringvliet?
De precieze omzet van de verschillende visserijvormen die in de omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden is onbekend. Voor de meeste visserijvormen geldt dat deze in een veel groter gebied mogen plaatsvinden, dus niet alleen in het Gat van Goeree richting de Haringvlietsluizen, maar ook daarbuiten in de kustzone. Er is geen verplichting voor de vissers om aan te geven op welke van de door hen beviste locaties ze precies welke vis hebben gevangen. In indicatieve zin is eerder door de vissers zelf aangegeven dat in een zone van ca. 2 km zeewaarts van de Haringvlietdam, zij in de verschillende visserijvormen een totale jaarbesomming van 7 à 8 ton realiseren. Dit is echter niet onderbouwd met cijfers of onderzoeksgegevens.
Deelt u de mening dat investeringen in vismigratie ook vissers ten goede komen, mits deze hun vangstmethodes aanpassen?
De voornaamste impact van de Kier is primair gericht op het verbeteren van de migratiemogelijkheden voor trekvissen. Op deze vissoorten mag door de visserij echter niet worden gevist. Verder zullen er veranderingen in de visstand optreden doordat het oorspronkelijke estuariene karakter deels wordt hersteld. Dit is een proces over een langere periode en de precieze veranderingen, en de hiermee samenhangende de gevolgen voor de vissers, zijn daarmee moeilijk te voorspellen.
Klopt het dat er meer dan tien miljoen zalmen in de Rijn zijn uitgezet en dat de Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro hebben geïnvesteerd om de Rijn en de zijrivieren weer aantrekkelijk te maken voor vissen? Hoeveel geld is in Nederland geïnvesteerd?
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw worden er in het Rijnstroomgebied jonge zalmen uitgezet, met name in Duitsland en Frankrijk. Het totale aantal is niet precies bekend, maar alleen al in de periode 2013–2016 gaat het om een kleine 2 miljoen dieren. In de periode vanaf 2001 en doorlopend tot na 2030, is sprake van een totale investering door de gezamenlijke Rijnstaten ten behoeve van vismigratie en trekvissen van tussen de 500 en 600 miljoen euro. In Nederland gaat het in deze periode om een totale investering van ca. 90 miljoen euro ten behoeve van de realisatie van het Kierbesluit en voor de aanleg van vispassages in de Neder-Rijn en Lek. Daarnaast is sinds de eerste KRW stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 nog eens ca. 40 miljoen euro uitgegeven aan de aanleg van nevengeulen en natuurvriendelijke oevers, o.a. met als doel om de rivier aantrekkelijk te maken voor vissen en vismigratie.
Klopt het dat slechts een aantal vissers niet akkoord is gegaan met financiële compensatie voor het niet meer vissen voor de Haringvlietsluizen?
In de afgelopen periode is door alle partijen die betrokken zijn bij de veranderingen in het gebied overleg gevoerd of vrijwillige aanpassingen in de visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen mogelijk zouden zijn. In dit overleg is door ngo’s en beroepsvisserijsector het voorstel gedaan om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Hier zou dan een bedrag van ca. 1,5 miljoen euro voor een periode van 2 jaar mee gemoeid moeten zijn. Dit kwam de facto neer op een verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid. Daarbij gaven twee vissers bovendien aan dat zij, ook als de overheid dit zou willen financieren, hier geen gebruik van zouden willen maken. De ministeries van LNV en IenW hebben aangegeven dit voorstel onder deze voorwaarden niet te kunnen en niet te willen omarmen.
Klopt het dat visserij-activiteiten (fuiken, staandwand) zijn toegenomen aan de zeezijde van het Haringvliet? Zo ja, hoe is dit mogelijk gelet op het feit dat tot het openzetten van de sluizen al geruime tijd geleden is besloten?
Er heeft aan de zeezijde van de Haringvlietsluizen geen intensivering van de visserij plaatsgevonden. Sinds 2011 heeft juist een substantiële vermindering van de visserij plaatsgevonden omdat vanaf toen alle aalvistuigen in een zone van 500m van de Haringvlietsluizen verboden zijn. Als gevolg hiervan zijn met name veel fuikenplaatsen in de directe nabijheid van de sluizen komen te vervallen. Ook de sleepnetvisserij op aal en wolhandkrab in de betreffende zone is toen verboden.
Zijn er meer soortgelijke situaties in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie, zoals bij de Afsluitdijk, maar waar de resultaten van deze investering vooral door vissers worden weggevist?
Elke vorm van visserij heeft invloed op de visstand. Primair betreft dit de vissoorten die geoogst mogen worden. Dit zijn echter niet de trekvissoorten waarvoor vismigratievoorzieningen worden getroffen. Deze migrerende vissoorten kunnen natuurlijk wel als bijvangst in netten of aan de hengel terecht komen. De impact kan er dan uit bestaan dat deze vissoorten, na verplichte terugzet, in onvoldoende mate overleven. Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven, blijkt uit onderzoek dat hiervan geen belangrijke impact op migrerende vissoorten uitgaat. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de resultaten van investeringen in vismigratie door vissers worden weggevist.
Wat gaat u doen om deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen, zowel ten aanzien van het Haringvliet als ten aanzien van andere plekken in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie?
Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven blijkt uit de nu beschikbare gegevens niet dat sprake is van een grootschalige problematiek die vraagt om aanvullende visserijbeperkingen bovenop de randvoorwaarden die nu al van kracht zijn. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording op uw Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 695).
Wanneer denkt u deze problematiek te hebben opgelost?
Zie antwoord vraag 8.
De grote vertraging bij de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Foodwatch waaruit blijkt dat de herbeoordeling van honderden werkzame stoffen niet op tijd plaatsvindt?1 Hoe beoordeelt u de conclusies van dit onderzoek?
Ja. Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op het tweede deel van de vraag naar de antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) over het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven bestaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 21). Ik ben hierin uitgebreid ingegaan op de procedure rond het hernieuwen van de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en op de redenen die leiden tot de vertraging.
Kunt u uitleggen hoe het op de markt houden van bestrijdingsmiddelen die al jaren niet zijn herbeoordeeld op de schadelijkheid ervan zich verhoudt tot het voorzorgbeginsel, waarbij bescherming van mens en milieu het uitgangspunt is?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen kent een voorzorgsbeginsel. De goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau kan alleen plaatsvinden als er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu blijken te zijn. Het feit dat de reguliere herbeoordeling vertraging heeft opgelopen, leidt niet tot inbreuk op dit principe. Er kan namelijk te allen tijde worden ingegrepen in de goedkeuring of de toelating als nieuwe wetenschappelijk informatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat het probleem van een tekort aan middelen en capaciteit voor de verplichte herbeoordeling nu letterlijk op het bord van de consument wordt gelegd, doordat verouderde goedkeuringen van werkzame stoffen keer op keer procedureel verlengd worden zonder dat er een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden op de risico’s van de stof op mens, dier en milieu? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Goedkeuringen van werkzame stoffen worden niet zonder inhoudelijke toets verlengd, maar wel tijdelijk verlengd als de lopende herbeoordeling vertraging oploopt. In deze lopende herbeoordeling wordt het hele stofdossier opnieuw beoordeeld in plaats van een beoordeling die beperkt is tot nieuwe informatie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat consumenten en het milieu jarenlang worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen die al lang hadden moeten worden getoetst aan nieuwe wetenschappelijke inzichten, en zelfs aan stoffen die waarschijnlijk niet meer blijken te voldoen aan de veiligheidscriteria? Zo ja, hoe kunt u dat verantwoorden? Zo nee, op welke wijze en welk termijn gaat u dit probleem oplossen?
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van de vraag naar mijn antwoord op vraag 2.
Ik heb in antwoord op de vragen van lid Madlener (PVV) aangegeven dat ik in het traject van de «Regulatory Fitness and Performance Programme» (REFIT) van de hierboven genoemde verordening aandacht zal vragen voor deze problematiek.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om het tekort aan capaciteit en middelen dat als reden wordt opgevoerd voor de vele verlengingen, structureel aan te pakken, zowel op nationaal als op Europees niveau? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het tweede deel van mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het extra problematisch is wanneer werkzame stoffen waarvan al in 2015 wettelijk is vastgelegd dat ze extra risico’s met zich meebrengen, zonder inhoudelijke toets verlengd worden?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Alle werkzame stoffen hebben intrinsiek gevaarlijke eigenschappen.
De blootstelling hieraan bepaalt of gebruik ervan een risico met zich meebrengt. De beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 richt zich op risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betekent dat werkzame stoffen – ook stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen – mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is.
Kunt u bevestigen dat stoffen waarvan is aangetoond dat ze kankerverwekkend zijn, giftig zijn voor de voortplanting of die ons DNA kunnen beschadigen, niet mogen worden goedgekeurd in Europa? Deelt u de mening dat werkzame stoffen waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze over deze schadelijke eigenschappen beschikken, die als uitsluitingscriteria in de Europese procedures vast liggen, nooit een verlenging van een verouderde goedkeuring zouden mogen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om voortaan nooit meer in te stemmen met dergelijke verlengingen?
Werkzame stoffen worden op Europees niveau niet goedgekeurd op het moment dat zo’n stof mutageen is in categorie 1A of 1B. Zij worden ook niet goedgekeurd als zij bewezen kankerverwekkend of giftig zijn voor de voortplanting – allen indeling in categorie 1A of 1B – of als zo’n stof geacht wordt hormoonverstorende effecten te hebben, tenzij er aangetoond is dat er sprake is van verwaarloosbare blootstelling van mens, dier en milieu of tenzij er sprake is van een ernstig fytosanitair gevaar dat niet op een andere wijze kan worden bestreden en er passende risicobeperkende maatregelen beschikbaar zijn om blootstelling aan mens, dier en milieu te minimaliseren.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 richt de beoordeling zich op risico’s voor mens, dier en milieu en is het dat werkzame stoffen mogen worden gebruikt als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is. Bij het bepalen van mijn standpunt over verlengingen baseer ik mij op de wetenschappelijke adviezen hierover.
Hoe beoordeelt u de procedurele verlenging van twee stoffen – namelijk flumioxazine en quizalofop-P-tefuryl – waarvan al in 2015 wettelijk is vastgesteld dat ze zijn ingedeeld of moeten worden ingedeeld als giftig voor de voortplanting (categorie 1A of 1B), overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008? Hoe beoordeelt u de verlenging van drie stoffen, namelijk chlorotoluron, dimoxystrobin en thiacloprid, waarvan wettelijk is vastgesteld dat ze geacht worden hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de goedkeuringen van deze stoffen zijn verlengd zonder volledige herbeoordeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb in mijn antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) aangeven dat er meerdere redenen zijn voor de vertraging. Hierin ben ik ook ingegaan op de werkzame stof flumioxazine en op de nieuwe criteria voor hormoonverstorende stoffen.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 6.
Kunt u uitleggen waarom twee van deze schadelijke werkzame stoffen, namelijk thiacloprid en flumioxazine, ook over Nederlandse toelatingen beschikken?
Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen geen onaanvaarde risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengt in Nederland. Als deze risico’s er niet zijn of deze via risicobeperkende maatregelen voorkomen kunnen worden, dan worden deze middelen toegelaten. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom tevens verschillende stoffen die reeds in 2015 op de wettelijke lijst van werkzame stoffen die vanwege hun schadelijke eigenschappen in aanmerking komen om te worden vervangen en die sindsdien procedureel verlengd zijn zonder inhoudelijke toets, over Nederlandse toelatingen beschikken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de nationale toelatingen van thiacloprid en flumioxazine onmiddellijk in te trekken en zo het gebruik van deze schadelijke middelen een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet en hoe verantwoordt u het feit dat consumenten en het milieu nog langer aan deze schadelijke stoffen worden blootgesteld?
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor besluiten over het al dan niet toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het Ctgb grijpt in – conform de verordening – in de toelating op het moment dat daarvoor nieuwe wetenschappelijke informatie voorhanden is die daartoe aanleiding geeft.
Ik heb uw Kamer hierover recent uitgebreider geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 429 – passage «juridische kaders intrekken toelatingen»).
Bent u bereid om het College ter beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de opdracht te geven om geen nationale toelatingen meer af te geven dan wel te verlengen voor stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en nooit een herbeoordeling hebben ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet gewasbescherming en biociden heeft het Ctgb een eigenstandige bevoegdheid inzake besluiten over toelatingen van gewasbeschermingsmiddelenbesluiten en is het niet aan mij om het Ctgb daartoe opdrachten te geven. Het Ctgb is gehouden aan EU besluiten en afspraken over de herbeoordeling van werkzame stoffen, volgens de procedures die daarvoor in Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn vastgesteld.
Het testen van zenuwgassen op proefdieren door Defensie |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Animal Rights, waarin wordt opgeroepen een einde te maken aan dierproeven voor defensiedoeleinden, zoals het testen van zenuwgassen?
Ja.
Vindt u het ethisch aanvaarbaar dat cavia’s en ratten in opdracht van Defensie worden blootgesteld aan zenuwgassen via de huid, inhalatie of een canule, waardoor hun ogen beschadigd worden en de dieren blind worden en waardoor de dieren ademhalingsproblemen ondervinden, kwijlen, ernstige tremoren vertonen, door hun poten zakken, en waarbij de dieren sterven tijdens het experiment of na afloop worden gedood?
Defensie en onderzoeksinstellingen die in opdracht werken van Defensie hebben de plicht om goed en verantwoordelijk met proefdieren om te gaan, hierbij hoort ook dat het ongerief dat deze dieren ondervinden tot een minimum blijft beperkt. In overeenstemming met de Wet op Dierproeven worden de dierexperimenten alleen uitgevoerd als er geen alternatieven zijn. Het zelfstandig bestuursorgaan de Centrale Commissie Dierproeven toetst vooraf of onderzoeken waarbij dieren worden gebruikt aanvaardbaar zijn. Bij het al dan niet toestaan van dierproeven is de afweging tussen het belang van de proef en het ongerief van het dier, dat wil zeggen de ethische toets, zwaarwegend.
Defensie heeft een verantwoordelijkheid voor zowel het genereren als het in stand houden van alle nationale kennis op het gebied van Chemische, Biologische, radioactieve en Nucleaire (CBRN) strijdmiddelen, dit op het vlak van detectie, waarschuwing, bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen. Zenuwgassen vallen onder CBRN-strijdmiddelen. Voor de verbetering van medische behandeling tegen zenuwgasvergiftiging is onderzoek nodig. Voor goed en betrouwbaar onderzoek is, vanwege het ontbreken van voldoende alternatieven, het gebruik van proefdieren nog steeds noodzakelijk. Tijdens het onderzoek wordt er naar gestreefd de duur van het ongerief zo kort mogelijk te laten zijn en waar mogelijk de dierproef onder verdoving te laten plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat voor deze experimenten speciaal gefokte haarloze cavia’s worden gebruikt uit Amerika, omdat de huid van deze dieren het zenuwgas goed opneemt? Klopt de aanname dat deze in Amerika gefokte dieren extra leed ondervinden, doordat zij vele uren op transport gaan voordat zij aankomen in het laboratorium en worden blootgesteld aan experimenten?
Dieren mogen niet worden gebruikt voor onderzoek, tenzij daar zwaarwegende belangen tegenover staan. Uit de overwegingen moet onder meer blijken dat het onderzoek waarvoor het dier wordt gebruikt voldoende wetenschappelijk is verantwoord. De cavia is een wetenschappelijk geaccepteerde diersoort voor onderzoek met zenuwgassen. Doordat eerder onderzoek eveneens met deze diersoort is uitgevoerd, zijn resultaten bovendien te vergelijken. Indien mogelijk worden dieren betrokken van leveranciers op korte afstand, echter zijn niet alle diersoorten leverbaar in Europa. Het transport vanaf de leverancier naar de onderzoeksinstelling wordt verzorgd door gecertificeerde transportbedrijven en is in lijn met voorwaarden voor vervoer van levende dieren en de specifieke condities van de te vervoeren soort.
Wat vindt u ervan dat deze experimenten met zenuwgassen al ruim vijftien jaar in Nederland plaatsvinden?
Defensie heeft een nationale taak bij CBRN-incidenten. Kennis over CBRN-strijdmiddelen is noodzakelijk voor de effectieve detectie, bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen. De dreiging van inzet met CBRN-strijdmiddelen is nog steeds actueel. Recente voorbeelden zijn de gifgasaanslag op Russische dubbelspionnen in Engeland, de aanslag op een familielid van Kim Jong-Un in Maleisië en de inzet op grotere schaal in Syrië. De ontwikkeling van deze strijdmiddelen door kwaadwillenden gaat helaas continue door.
De dierproeven maken deel uit van een groter achterliggend onderzoek. Dat onderzoek is van wezenlijk belang, omdat ze bijdragen aan de kennisopbouw en -ontwikkeling over de werking en mogelijke behandeling van zenuwgas teneinde Nederlandse militairen en burgers beter te kunnen beschermen tegen zenuwgasaanvallen, blootstelling adequaat te kunnen vaststellen en medische hulp te kunnen verlenen door effecten op de gezondheid tegen te gaan. Om de dierproeven tot een minimum te beperken wordt voor de kennisontwikkeling nauw samengewerkt met NAVO-partners. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel dieren er de afgelopen vijftien jaar in Nederland zijn gebruikt voor het testen van zenuwgassen? Kunt u aangeven hoeveel dieren zijn gebruikt voor militaire doeleinden van andere landen? Kunt u aangeven welke experimenten dit zijn geweest en welk lijden ze hebben veroorzaakt bij de proefdieren (angst, pijn, stress)? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen dieren ingezet voor het testen van zenuwgassen. Er worden dieren ingezet voor onderzoek naar medische tegenmaatregelen daartegen. Het aantal dierproeven dat in opdracht van Defensie wordt uitgevoerd en de mate van ongerief dat de dieren daarbij ondervinden, wordt jaarlijks gerapporteerd en gepubliceerd in het jaaroverzicht dierproeven en proefdieren «Zo doende» dat wordt uitgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Waren autoriteit en wordt gepubliceerd op internet. Mede door het Rijksbeleid om het gebruik van dierproeven te verminderen, vervangen en/of verfijnen (3V-beleid), is de afgelopen 15 jaar het aantal gebruikte proefdieren verminderd. Het aantal dieren betreft circa 100 knaagdieren (cavia’s en ratten) per jaar.
Nee. De wettelijke registratieplicht zoals vastgelegd in de Dierproevenregeling 2014 draagt Nederlandse vergunninghouders op jaarlijks informatie te leveren over het gebruik van aantallen proefdieren, gegevens over dierproeven waaronder het doel van de proef en de mate van ongerief. Deze informatie wordt jaarlijks gepubliceerd in het jaaroverzicht «Zo doende». Of een proef met dieren wordt uitgevoerd in opdracht van een ander land is geen onderdeel van de registratieplicht.
Kunt u aangeven hoeveel geld Defensie de afgelopen jaren heeft besteed aan onderzoek met proefdieren en hoeveel geld aan de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeksmethoden? Zo nee, waarom niet?
Met dit onderzoek is € 150.000 per jaar gemoeid. Defensie investeert daarnaast per jaar € 150.000 in proefdiervrij- en alternatievenonderzoek.
Werkt u samen met andere landen om proefdiervrije onderzoeksmethoden te ontwikkelen? Kunt u aangeven of u tevreden bent op de voortgang die hiermee binnen Defensie geboekt is? Kunt u aangeven welke alternatieve onderzoeksmethoden er inmiddels zijn ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Er wordt nauw samengewerkt met NAVO-partners en er is sprake van intensieve wetenschappelijke kennisdeling. Met deze kennisdeling wordt voorkomen dat hetzelfde onderzoek met proefdieren op meerdere plaatsen wordt uitgevoerd. Hierbij hoort ook kennisdeling over ontwikkeling van proefdiervrije methodes en overige alternatieven, in het kader van vervanging, verfijning en vermindering. Proefdiervrije alternatieven bieden echter nog onvoldoende zekerheid over de werkelijke werking en veiligheid van behandelmethoden voor de mens.
Heeft u transitiebeleid opgesteld waarbij wordt ingezet op het vervangen van dierproeven voor defensiedoeleinden? Zo ja, hoe ziet dit beleid eruit en hoeveel budget is hier voor gereserveerd? Zo nee, waarom niet?
Dierproeven worden uitgevoerd conform de Wet op Dieren, waarbij het 3V-principe leidend is:
Het onderzoek naar risico’s en behandeling van blootstelling aan giftige stoffen in een militaire context wordt zo mogelijk uitgevoerd op gekweekte (lichaams)cellen en waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van computerberekeningen en computermodellen. Ook wordt dit type onderzoek internationaal besproken en gedeeld met onderzoeksinstituten van NAVO-landen om het aantal experimenten aanvullend op elkaar en minimaal te doen zijn. Hierbij gaat de aandacht ook uit naar het ontwikkelen en toepassen van proefdiervrije methodologie. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Bent u voornemens om het testen van zenuwgassen op dieren zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Defensie zal stoppen met dierproeven zodra met dierproefvrije methoden voldoende kennis over de bescherming, ontsmetting en medische tegenmaatregelen tegen de effecten van CBRN-strijdmiddelen kan worden opgebouwd. Het is helaas niet de verwachting dat dit op korte termijn het geval zal zijn. Tot die tijd blijven dierproeven onontbeerlijk.
Het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven toegestaan |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht1 waarin staat dat de verplichte herbeoordeling bij tientallen pesticiden jarenlang wordt uitgesteld, zelfs als ervan geconcludeerd is dat ze ernstige risico’s met zich mee kunnen brengen?
Ja.
Kunt u zich vinden in het beeld dat door Foodwatch geschetst wordt dat de goedkeuringen van stoffen die naar verwachting niet voldoen aan de wettelijke veiligheidscriteria en dus bij herbeoordeling zouden worden afgekeurd, automatisch worden verlengd? Of vindt u dit overtrokken?
Nee, daar kan ik mij niet in vinden. Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen in Nederland worden toegelaten als uit een uitgebreide risicobeoordeling van de werkzame stof op EU-niveau en van het gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau is gebleken dat het gebruik veilig is voor mens, dier en milieu. Zowel de goedkeuring van een werkzame stof als de nationale toelating van het middel zijn aan termijnen gebonden. Deze termijn bedraagt tien jaar voor gangbare stoffen en vijftien jaar voor laagrisico stoffen. Na die termijn moeten stof en middel opnieuw worden beoordeeld op hun risico’s voor mens, dier en het milieu. Dit systeem van periodieke beoordeling op zowel EU- als nationaal niveau waarborgt dat nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten over risico’s in de goedkeuring en in de toelating worden verwerkt.
Voor werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen start het traject voor de herbeoordeling, conform procedure, drie jaar vóór het vervallen van de goedkeuringstermijn. De herbeoordeling wordt vervolgens uitgevoerd door de rapporterend lidstaat en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Hierop kijken de andere lidstaten mee. Indien die beoordeling geen risico’s uitwijst voor mens, dier en milieu zal de Europese Commissie (EC) voorstellen om de goedkeuring te hernieuwen.
In een toenemend aantal gevallen besluiten de lidstaten conform de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) nr. 1107/2009 om nog tijdens het herbeoordelingstraject de geldende goedkeuringstermijn tijdelijk te verlengen. Dit gebeurt bij vertragingen in de wetenschappelijke herbeoordeling en/of in de besluitvorming over werkzame stoffen in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed. Uit ervaring blijkt dat beide trajecten langer duren dan oorspronkelijk voorzien op het moment dat de Europese wetgeving werd vastgesteld. Deze vertragingen kunnen om meerdere redenen (zijn) ontstaan:
Los van het systeem van periodieke herbeoordeling kan altijd worden ingegrepen in de goedkeuring van werkzame stoffen en toelatingen van middelen bij onacceptabele risico’s. In diverse brieven aan uw Kamer heb ik het juridische kader hiervoor toegelicht (Kamerstuk 27 858, nrs. 264 en 429). De recente ingrepen in de goedkeuring van drie neonicotinoïden op EU-niveau illustreren dat de EC en lidstaten van deze mogelijkheid gebruik maken (Kamerstuk 27 858, nr. 264).
Deelt de u de mening dat er onmiddellijk een einde moet komen aan klakkeloze verlengingen van verouderde goedkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze misstand aan te pakken?
Zoals aan uw Kamer gemeld is de EC eind 2017 gestart met de Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de Residuenverordening (EG) nr. 396/2005 (Kamerstuk 27 858, nr. 417). Dit traject is nog niet afgerond. De EC zal op basis hiervan verbetervoorstellen bekendmaken en voorleggen aan lidstaten, waarschijnlijk in de loop van 2019. Ik wil in dit traject ook aandacht vragen voor deze problematiek.
Het bericht ‘Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur’ |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur»?1
Ja.
Wat vindt u van de vrees van deskundigen van onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap dat de bouw van grote zonneparken de nekslag wordt voor kwetsbare natuur en het bodemleven?
Ik herken de genoemde zorgen en vind het daarom belangrijk dat bij plaatsing van (grootschalige) zonneparken niet alleen oog is voor de positieve effecten op klimaat, maar dat ook gekeken wordt naar effecten op kwetsbare natuur, bodemleven, koolstofgehalte in de bodem en landschap. Omdat de ecologische effecten van zonneparken samenhangen met de uitgangssituatie van de betreffende locatie en bodem (meer of minder rijk aan natuur) en de wijze waarop ze worden ingericht, kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. Zo is bekend dat vleermuizen hinder kunnen ondervinden van panelen die in een plat vlak worden geplaatst. Ook is bekend dat het gebrek aan licht onder zonnepanelen effect heeft op het leven onder deze panelen. Tegelijk kan het slim plaatsen van zonnepanelen mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit als de gronden eronder en ertussen extensiever worden gebruikt dan voorheen. Meer ruimte tussen de zonnepanelen biedt immers meer kansen voor natuur en biodiversiteit. In ieder geval is bij plaatsing van zonnepanelen een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van natuur en biodiversiteit, en ook een zorgvuldige omgang met vruchtbare landbouwgronden van belang.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Daarbij wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne-energie is een aparte werkgroep opgericht. Decentrale overheden kunnen (het netwerk van) deze green deal benutten bij hun afwegingsproces rond zonneparken.
Bent u het eens met het pleidooi van de Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving dat zonnepanelen liever eerst op daken gelegd dienen te worden, mede aangezien uit onderzoek van Deloitte blijkt dat bijna 900 km2 aan daken geschikt is? Zo ja, wat gaat u doen om prioriteit te geven aan het benutten van daken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat de ruimtelijke inpassing van (grootschalige) zonneparken op zorgvuldige wijze dient te gebeuren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schreef, is het beleid hiervoor primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Dit beleid is onderdeel van de door decentrale overheden op te stellen Regionale Energiestrategieën (RES).
De wijze waarop de klimaatopgave met efficiënt gebruik van de ruimte kan worden ingevuld komt ook aan de orde in het proces om te komen tot het Klimaatakkoord. Het kabinetsperspectief op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het Klimaatakkoord op hoofdlijnen naar uw Kamer is verstuurd, geeft richtinggevende uitspraken voor de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving. Bij deze richtinggevende uitspraken horen ook denkrichtingen voor de RES. U ziet in deze denkrichtingen dat ik uw mening deel. Het heeft mijn voorkeur dat voor zonnepanelen eerst daken van gebouwen zoveel mogelijk worden benut en daarnaast gebieden met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden, zoals industrieterreinen en langs infrastructuur. Ik vind het van belang dat decentrale overheden hier voldoende rekening mee houden. In de brieven over zonneweides van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van 19 april jl. en 19 juni jl. las u ook dat het kabinet het belangrijk vindt dat zorgvuldig wordt omgegaan met goede landbouwgronden. Indien gekozen wordt voor landbouwgronden acht ik functiecombinaties wenselijk. De inzendingen voor de RVO-prijsvraag tonen aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor het combineren van zonne-energie met landbouwkundig gebruik. De komende maanden werk ik deze denklijnen en andere uitgangspunten samen met medeoverheden uit in de ontwerpNOVI (gereed begin 2019) en het verdere proces van het Klimaatakkoord. Daarbij betrek ik conform het verzoek van uw Kamer (motie Dik-Faber c.s. Kamerstuk 32 813, nr. 204) ook de landbouwsector, bedrijven in de branche voor zonne-energie en netbeheerders. Ik juich het overigens toe als gemeenten en provincies een actief stimuleringsbeleid voeren voor het bevorderen van zonnepanelen op daken.
Bent u het ermee eens dat door de aanleg van megazonneparken onnodig beslag wordt gelegd op landbouw- en/of woningbouwgrond waardoor ruimteconcurrentie ontstaat? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze gronden beschikbaar blijven voor andere doeleinden? Zo nee, waarom niet?
De opgaven in het Klimaatakkoord zullen gepaard gaan met een extra ruimtevraag. Dit kan leiden tot spanning en concurrentie met andere ruimtelijke functies zoals landbouw of woningbouw. Om die reden is er in de uitwerking van het Klimaatakkoord aandacht voor de wijze waarop deze ruimtelijke opgave kan worden ingevuld. Het kabinetsperspectief NOVI geeft hier richtinggevende uitgangspunten voor mee: zonnepanelen op daken of zonneweiden in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden heeft de voorkeur. De komende maanden lopen de uitwerking van het Klimaatakkoord en de NOVI synchroon.
Het doel van deze uitgangspunten is het bevorderen van een zorgvuldige afweging van doelen en belangen bij ruimtegebruik voor de energietransitie in relatie tot ruimtegebruik voor andere ruimtelijke opgaven. Bij deze afweging gelden de inrichtingsprincipes uit het kabinetsperspectief op de NOVI, waaronder het zoveel mogelijk combineren van oplossingen voor verschillende opgaven en het zo dicht mogelijk bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie om ruimtelijke afwenteling te voorkomen.
Deze ruimtelijke principes zijn niet alleen op nationaal schaalniveau van belang maar ook voor de RES. Keuzes in de RES worden doorvertaald en geborgd in het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies.
Hoeveel megazonneparken zijn er momenteel in Nederland in aanbouw en hoeveel zijn er gepland?
De toekenning van SDE+ subsidies geeft een beeld van het aantal projecten in ontwikkeling omdat nagenoeg alle zonneparken in Nederland met subsidie worden gerealiseerd. Met zijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290) is de Minister van EZK nader ingegaan op de omvang van Zon-PV projecten en het onderscheid tussen dak en veldopstellingen in de aanvragen van de SDE+ voorjaarsronde 2018. Deze brief bevat een overzicht van het aantal aangevraagde projecten ingedeeld in categorieën. De grootste categorie projecten heeft in dit overzicht een omvang van 10 MWp of meer. In 2018 zijn voor deze categorie 24 aanvragen gedaan waarvan 14 in veldopstelling en 10 op dak. Uit deze brief kan ook worden opgemaakt dat over de categorieën heen de totale subsidieaanvraag voor daksystemen groter is dan voor veldopstellingen.
Op welke wijze is de rijksoverheid in het kader van ruimtelijke ordening betrokken bij de aanleg van megazonneparken?
De ruimtelijke inpassing van zonneparken is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is alleen formeel verantwoordelijk bij zonneparken met een omvang van 50 MW of meer. Dergelijke productie-installaties vallen op grond van de Elektriciteitswet 1998 onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Het Rijk kan er in die situaties ook voor kiezen de RCR niet toe te passen. Dat kan een optie zijn als door toepassing geen betekenisvolle versnelling in de besluitvorming en ook geen andere voordelen worden verwacht. In dat geval kan het Rijk de bevoegdheid overdragen aan de provincie of de gemeente. Hierbij zal in overweging worden genomen of de betrokken provincie of gemeente voornemens is medewerking te verlenen aan een initiatief.
Bent u bereidt om in de Nationale Omgevingsvisie sturend op te treden om andere (innovatieve) mogelijkheden voor locaties van zonnepanelen – zoals geluidsschermen – te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsperspectief NOVI benoemt principes voor een zorgvuldige afweging, waaronder het zoveel mogelijk combineren van functies. Zonnepanelen langs snelwegen is hier een goed voorbeeld van.
Innovaties die combineren beter mogelijk maken, kunnen de ruimteconcurrentie verminderen. Dit is een extra reden voor een goede inhoudelijke samenhang en synchronisatie van NOVI met de uitwerking van het Klimaatakkoord.
Tevens wijs ik u op de aangenomen motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204) waarin het kabinet gevraagd wordt om samen met decentrale overheden een nationaal afwegingskader voor de inpassing van zonne-energie op te stellen. Ik zal u begin 2019 informeren over de uitvoering van deze motie en deze ook betrekken bij het opstellen van de ontwerpNOVI.
Het bericht dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat er zo’n gering gedeelte van de consumentenprijs bij de voedselproducent terechtkomt?
Uit het onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (toenmalig LEI) naar de prijsvorming in de keten is o.a. de verdeling van de consumenteneuro van aardappelen onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat in 2011–2013 gemiddeld 39% van de consumenteneuro als brutomarge bij de supermarkten terecht kwam, 31% bij de groothandel en 30% bij de akkerbouwer. Deze brutomarges geven geen indicaties van de winstgevendheid aangezien de kosten die gemaakt worden in de verschillende schakels niet worden meegenomen.
De prijs die een akkerbouwer voor zijn product krijgt, is sterk afhankelijk van vraag en aanbod in Nederland maar ook in andere Noordwest-Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, België, het VK en Polen. De prijzen die een akkerbouwer ontvangt kunnen erg volatiel zijn. In sommige perioden kunnen daardoor de marges onder druk komen te staan. Veel producenten kiezen er dan ook voor om op contract te leveren.
Uit het onderzoek van Wageningen Economic Research over de positie van de primaire producent in de keten blijkt dat de meeste van hen hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief zwak ervaren. Ik vind dit zorgelijk. Het kabinet heeft daar dan ook aandacht voor en heeft maatregelen aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257).
Weet u welke percentages van de consumentenprijzen bij andere landbouwproducenten terechtkomen?
In het eerdergenoemde onderzoek van Wageningen Economic Research naar de prijsvorming in de keten zijn de brutomarges van 8 producten onderzocht. Daaruit blijkt dat de verdeling van de consumenteneuro over de diverse schakels in de keten per product sterk kan verschillen. Een relatief klein aandeel (minder dan 25%) kwam terecht bij de akkerbouwer (graan en uien), komkommerteler en vleeskuikenhouder terwijl een groter aandeel (meer dan 25%) terecht kwam bij de aardappelteler, fruitteler, paprikateler en leghennenhouder. Het is van belang om te benadrukken dat deze percentages niets zeggen over winstgevendheid, omdat de kosten die de ketenpartijen maken hier niet in worden betrokken.
Wat vindt u van de hoogte van het inkomen van de Nederlandse voedselproducenten in het algemeen?
Het gemiddelde inkomen uit bedrijf voor de land- en tuinbouwbedrijven in de afgelopen vijf jaar (2013–2017) was € 50.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). In 2017 bereikte het inkomen een historisch hoog niveau geraamd op ongeveer € 70.000 per onbetaalde aje, een stijging van € 20.000 ten opzichte van 2016. Er zijn echter grote verschillen zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Hoewel het gemiddelde inkomen per huishouden in de agrarische sector in 2016 opliep tot het hoogste niveau in deze eeuw, groeide het aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens tegelijkertijd voor het vierde jaar op rij tot 44%. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat dus zien dat er grote inkomensverschillen zijn rond het gemiddelde. Er lijkt echter geen patroon te zitten in de samenstelling van die huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Zo steeg het aandeel melkveehouders onder de lage-inkomensgrens in 2016 door de lage melkprijzen, terwijl bij varkensbedrijven, leghennenbedrijven en glastuinbouwbedrijven het aandeel lage-inkomenshuishoudens juist lager lag in 2016 dan in de jaren ervoor.
Welke acties gaat u concreet ondernemen zodat Nederlandse voedselproducenten een redelijk inkomen kunnen verdienen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat ik, mede namens de Staatssecretaris van EZK, maatregelen heb aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257). Deze maatregelen betreffen het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken, het stimuleren van samenwerking, in het bijzonder in relatie tot duurzaamheid, en het oprichten van een agro-nutri monitor bij de ACM om eventuele belemmeringen voor een goede marktwerking te identificeren en transparantie te vergroten.
De verstikkingsdood van 1200 varkens nadat de ventilatie in hun volautomatische stal uitviel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek instelt naar de dood van zo’n 1.200 varkens, die door verstikking om het leven zijn gekomen nadat de ventilatie uitviel in de volautomatische stal waarin zij zich bevonden?1
Ja.
Is het waar dat de NVWA pas ontdekte dat dit gebeurd was nadat een journalist vragen stelde aan de NVWA over de dood van deze dieren?
De NVWA heeft voor het eerst kennis gekregen over deze situatie via een regionaal dagblad. De NVWA heeft niet op een andere wijze een melding ontvangen over deze situatie in Haaren. Er is voor de houder geen verplichting op basis van de Wet dieren om verstikking van varkens te melden bij de NVWA.
Is er een melding binnengekomen bij de NVWA over deze situatie in Haaren? Zo ja, door wie, wanneer is de melding gedaan en wat is ermee gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in het kader van de Regeling identificatie en registratie van dieren (I&R-regeling)?
In de Regeling identificatie en registratie van dieren is opgenomen dat een houder melding moet maken van de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf.
Er is een melding gedaan door de houder. Vanuit het I&R-systeem gaat geen automatische signalering naar de NVWA. Bij het niet melden van kadavers kan de NVWA overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete, maar daar was hier geen sprake van.
Is dat daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten waarom de NVWA van niks wist terwijl er wel signalen waren bij RVO.nl dat zich een situatie had voorgedaan die om toezicht door de NVWA vroeg? Zo nee, wat is de sanctie op het niet melden van een dergelijke (massale) sterfte van dieren bij RVO.nl?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de gemeente Haaren op basis van artikel 17, tweede lid, van de Wet milieubeheer, maar dat dit niet is gebeurd? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik beschik niet over informatie of de houder zich onttrokken heeft aan een meldingsplicht aan de gemeente Haaren en over de bevindingen en de kwaliteit van de controles van de omgevingsdienst Brabant-Noord. Ook over het geval van Heeswijk-Dinther is het aan de betreffende omgevingsdienst of de betreffende gemeente om daar informatie over te verstrekken.
Welke sanctie staat er op het overtreden van deze meldplicht?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de betreffende varkenshouder zich vaker onttrokken aan de meldingsplicht? Welk gevolg is of wordt daar toen en nu aan gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat de Omgevingsdienst Brabant-Noord de stallen in maart van dit jaar nog heeft gecontroleerd en begin juli een hercontrole heeft gedaan, maar niets heeft opgemerkt aan de ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt dat volgens u over de kwaliteit van die controles dan wel over de (on)mogelijkheid om dergelijke automatische ventilatiesystemen daadwerkelijk op hun deugdelijkheid te kunnen beoordelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wie is er verantwoordelijk voor het toezicht en de controle op de technische systemen in de veehouderij?
In het Besluit houders van dieren is opgenomen dat in het geval dieren afhankelijk zijn van kunstmatige ventilatie, dit ventilatiesysteem voorzien moet zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Als het ventilatiesysteem uitvalt, moet een alarmsysteem in werking treden, dat regelmatig wordt getest. Dit is de verantwoordelijkheid van de veehouder, net als het technisch onderhoud van de systemen. De NVWA houdt toezicht op de aanwezigheid van deze voorzieningen en dat de voorziening werkt.
Waarom stelde de NVWA in een eerder geval van verstikkingsdood door het uitvallen van de ventilatie (in Heeswijk-Dinther) dat er voor de NVWA geen taak ligt bij technische mankementen, terwijl het nu wel de NVWA is die onderzoek instelt en kennelijk niet de Omgevingsdienst?2
In verband met het grote aantal dieren wat bij dit geval is betrokken heeft de de NVWA onderzocht wat er is misgegaan en of het incident verwijtbaar is. Daarbij heeft de NVWA onder andere gecontroleerd op het aanwezig zijn van een noodsysteem en alarminstallatie.
Hebben de betreffende Omgevingsdienst of de betreffende gemeente in het geval van Heeswijk-Dinther destijds onderzoek gedaan naar het incident of anderszins actie ondernomen? Zo ja, wat waren de resultaten daarvan? Zo nee, hoe beoordeelt u het achterwege blijven van onderzoek als weerloze dieren een verstikkingsdood zijn gestorven door technische mankementen aan het systeem waar de varkenshouderij op draait?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht de NVWA haar onderzoek af te ronden? Kunt u toezeggen dat u de Kamer informeert over de uitkomsten?
De NVWA heeft het onderzoek inmiddels afgerond. Aan uw Kamer kan ik op basis hiervan het volgende melden. De stal waarin de dode varkens zijn aangetroffen betrof een stal met geautomatiseerde voeder- en ventilatiesystemen. De veehouder heeft aan de NVWA verklaard dat er ’s nachts een alarm is afgegaan. Hierop is hij naar de stal gegaan, maar kon daar niets vinden wat het alarm had doen afgaan. De volgende ochtend is hij wederom naar de stal gegaan en heeft een ronde gemaakt. Enkele uren later heeft hij weer een alarm ontvangen. Toen hij daarop in de stal kwam bleek de ventilatie te zijn uitgevallen en de varkens dood te zijn. Op het moment van inspectie zijn geen omissies aangetroffen met betrekking tot een werkend nood- en alarmsysteem voor de ventilatie.
Kunt u bevestigen dat de stal waarin 1.200 varkens zijn gestikt een volledig geautomatiseerde stal betreft, wat betekent dat het vetmesten van de dieren geschiedt via machines die zó zijn ingesteld dat er op gezette tijden brijvoer dan wel automatisch droogvoer wordt verstrekt en dat ook de watervoorziening en luchtventilatie volledig zijn geautomatiseerd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat deze volautomatische systemen de gangbare manier zijn waarop biggen in Nederland worden vetgemest tot ze het gewicht hebben bereikt waarop ze worden geslacht?
Ja. In de meeste stallen maakt de varkenshouder gebruik van ondersteuning voor het houden van varkens door geautomatiseerde processen voor een optimaal stalklimaat en voor verstrekken van voer en drinkwater.
Hoeveel van deze volautomatische vleesvarkenstallen telt Nederland, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal stallen voor vleesvarkens?
Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) waren er 3550 bedrijven waar 5,6 miljoen vleesvarkens werden gehouden. Per bedrijf kunnen er meerdere stallen aanwezig zijn. Het is niet bekend hoeveel vleesvarkensstallen er in totaal zijn in Nederland. Jaarlijks worden in totaal circa 15 miljoen vleesvarkens gehouden. Het is niet bekend hoeveel volautomatische vleesvarkensstallen er zijn in Nederland. Een inschatting is dat meer dan 90% van de vleesvarkens in volautomatische stallen wordt gehouden.
Hoeveel biggen komen jaarlijks in Nederland in volautomatische stallen terecht, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal biggen dat in Nederland wordt vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren? Wat vindt u zelf?
Ik kan mij voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren. De goede verzorging van dieren dient het uitgangspunt te zijn, en kan niet geheel vervangen worden door volautomatische systemen. De systemen voor voeren en drenken zijn ter ondersteuning van een goede verzorging, maar mogen nooit de verzorging geheel overnemen.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders zelf mogen weten of en hoe vaak ze de stal in gaan (of mensen sturen die ze daarvoor hebben ingehuurd) om te controleren of de voer-, water- en ventilatiesystemen nog wel werken en om te bezien hoe het met de dieren gaat?
De zorg voor de dieren ligt bij de varkenshouder. In het besluit houders van dieren is opgenomen dat de varkens ten minste eenmaal per dag gecontroleerd moeten worden Een vereiste is dat de geautomatiseerde klimaat systemen zijn uitgerust met een alarmsysteem zodat snel kan worden ingegrepen bij storingen.
Is het waar dat fysieke controle van de geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen, evenals de toestand van de dieren zelf, met name op bedrijven waar de varkenshouder zelf niet woont, zomaar dagen of zelfs langer kan uitblijven? Zo nee, sluit u dat uit?
Zie antwoord vraag 20.
Gaat de NVWA in haar onderzoek de vraag opnemen wat bij deze betreffende stal de frequentie en de routine was qua fysieke controles, evenals eventuele afwijkingen van die frequentie en routine? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NVWA heeft zich gericht op het voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het welzijn van bedrijfsmatig gehouden varkens, dus ook ten aanzien van voorgeschreven fysieke controles. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat dieren die worden vetgemest in volautomatische stallen al snel in de problemen komen als de ventilatie uitvalt, omdat binnen de kortste keren de hoeveelheid CO2 in de stal toeneemt en er geen verse zuurstof binnenkomt?
Uitval van de ventilatie kan, afhankelijk van de binnen- en buitentemperatuur, snel leiden tot problemen voor de varkens.
Kunt u bevestigen dat de dieren na het uitvallen van de ventilatie binnen enkele uren zijn gestikt, maar waarschijnlijk nog sneller?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat de stal wel voldeed aan de vigerende voorschriften ten aanzien van luchtventilatie en dat die voorschriften toch niet hebben kunnen voorkomen dat 1.200 varkens een gruwelijke verstikkingsdood zijn gestorven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u uiteenzetten wat de voorschriften precies zijn ten aanzien van volledig geautomatiseerde ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat gebruikelijke intervallen voor fysieke controle (een of twee keer per dag) in volledig geautomatiseerde stallen het risico op verstikking van de dieren niet ondervangt, gelet op het snelle intreden van de dood?
Het minimaal eenmaal per dag controleren van de dieren, gekoppeld aan de verplichting van een alarmsysteem in de klimaatbeheersingssystemen, zorgt ervoor dat de risico’s op verstikking van de dieren minimaal zijn. Varkenshouders hebben hier zowel voor de zorg voor hun dieren als vanwege de economische gevolgen, groot belang bij.
Hoeveel biggen/varkens sterven in Nederland jaarlijks in hun stal? Kunt u in uw antwoord een uitsplitsing maken naar de doodsoorzaak van de betreffende dieren?
De volgende gegevens over 2017 zijn beschikbaar vanuit I&R varkens over het aantal dode varkens dat gemeld is. Het betreft de opgave van 5.389.606 biggen, 140 fokberen, 11.494 slachtzeugen en slachtbiggen, 440.762 vleesvarkens en 61.677 zeugen en fokgelten. Er is geen informatie over de uitsplitsing naar de doodsoorzaak.
Is het waar dat de oorzaak van de dood van een dier in de veehouderij alleen bij de NVWA gemeld hoeft te worden als dat een besmettelijke ziekte betreft? Zo nee, hoe zit het dan?
Voor bepaalde besmettelijke dierziekten, zoals bijvoorbeeld klassieke varkenspest en de ziekte van Aujeszky, bestaat er een wettelijke plicht om een verdenking van het aanwezig zijn van die ziekte te melden bij de NVWA. Deze melding moet door de houder van de dieren, de dierenarts of een onderzoekslaboratorium gedaan worden. Sommige van deze aangifteplichtige dierziekten kunnen tot gevolg hebben dat er dieren sterven. Sterfte van dieren kan daarom wel aanleiding zijn om melding te doen van een verdenking van het aanwezig zijn van een aangifteplichtige dierziekte. Bij de dood van een dier is vaak geen sprake van een verdenking van het aanwezig zijn van een bepaalde aangifteplichtige dierziekte en dan is men dus niet verplicht een melding te doen.
Erkent u dat de NVWA geen goed of compleet zicht kan hebben op het welzijn van dieren in de Nederlandse veehouderij als niet hoeft worden gemeld hoeveel dieren er in hun stal zijn doodgegaan en wat de oorzaak was van hun dood?
De NVWA voert jaarlijks risicogebaseerde controles uit op de dierwelzijnsregelgeving en treedt zo nodig op. Zie ook mijn brief van 17 april 2018 «Verzoek vaste commissie over beelden Varkens in Nood» waarin wordt ingegaan op handhaving door de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr.972).
Wat gaat u doen om meer zicht te krijgen op de oorzaken van de dood van dieren in de Nederlandse veehouderij, anders dan dood door slacht?
In de beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 941) heb ik aangegeven me in te zetten voor de zorg van jonge dieren. De hoge sterfte onder jonge dieren, zowel bij de geboorte als in de eerste levensmaanden is reden tot zorg.
Deelt u de mening dat de verstikkingsdood van dieren in de veehouderij moet worden voorkomen? Zo ja, welke veranderingen gaat u doorvoeren om te voorkomen dat dit nog een keer kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verstikkingsdood van dieren is afschuwelijk en moet voorkomen worden. De verantwoordelijkheid ligt bij de veehouders om zelf de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om tragische incidenten zoals deze te voorkomen. Daarop wordt toegezien door de omgevingsdiensten en de NVWA. Ik zal dit punt ook agenderen in het overleg met de varkenssector.