Het bericht ‘Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting»?1 Deelt u de afschuw over dit gruwelijke bericht?
Ja, ik heb kennis genomen van dit vreselijke bericht. In een interview op de Griekse radio, noemde migratieminister Mitarakis het een tragische gebeurtenis. Ik deel zijn afschuw. Hij sprak daarnaast de hoop uit dat de dader snel geïdentificeerd zou worden. Voor zover bekend is dit nog niet gebeurd.
Deelt u de mening dat kwetsbare mensen, en met name kinderen, niet mogen worden blootgesteld aan dergelijke gevaren en menswaardig moeten worden opgevangen? Bent u van mening dat het nieuwe Moria-kamp op Lesbos op deze vlakken tekort schiet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw mening dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden nog altijd zorgelijk zijn, ook op het gebied van veiligheid, en maakt zich sterk voor verdere verbeteringen, referte de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 januari jl. In aanvulling op deze brief moge het volgende dienen.
Bij de opzet van het nieuwe opvangkamp op Lesbos, Mavrovouni, vormde verbetering van de veiligheid een van de voornaamste doelstellingen van de Griekse autoriteiten. Het kale feit dat, in tegenstelling tot Moria, alle migranten en vluchtelingen binnen de parameters van het kamp Mavrovouni onderdak en voorzieningen worden geboden is de veiligheid reeds ten goede gekomen. De aanwezigheid van een 300-koppige permanente politiemacht – in drie dagelijkse diensten van steeds 100 politiemensen –, cameratoezicht en meer verlichting in de avond hebben de veiligheidssituatie verder verbeterd. Ook de strenge regulering van in- en uitloop (mede vanwege coronamaatregelen) komt de veiligheid ten goede. De gebeurtenis waarnaar u in uw vraag verwijst is, hoe afschuwelijk ook, niet exemplarisch voor de veiligheidssituatie in Mavrovouni.
Ook in den brede doet het kenmerken van Mavrovouni als een «nieuw» Moria geen recht aan de realiteit, noch aan de geleverde inspanningen van de Griekse autoriteiten, de Europese Commissie en (internationale) organisaties. De opvangomstandigheden op Lesbos, zo stellen ook deze partijen waaronder Commissaris Johansson, zijn voor de meeste migranten en vluchtelingen onmiskenbaar verbeterd ten opzichte van een jaar geleden. Dit beeld is zeer recent nog bevestigd door de Nederlandse ambassadeur te Griekenland, op basis van haar werkbezoek aan Mavrovouni op 28 januari jl.
Griekenland heeft in de periode na de branden in Moria ook geen nieuwe hulpverzoeken meer gedaan. Ook op andere Griekse eilanden zijn de problemen in omvang afgenomen, geholpen door de significante afname van het aantal migranten en vluchtelingen dat op de eilanden verblijft: van 42.000 naar 17.000 in de tijdspanne van een jaar. Bovendien wordt door de Taskforce Griekenland van de Europese Commissie gewerkt aan nieuwe, permanente en structureel verbeterde faciliteiten, zogenaamde Multi Purpose Reception and Identification Centres (MPRICs), op alle eilanden. Op Leros en Kos zijn deze reeds in gebruik; in geval van Lesbos wordt oplevering voorzien in september 2021. Daarnaast is het nieuwe centrum op Samos, met een capaciteit van 1.000 personen, nagenoeg gereed voor gebruik. De oplevering van de MPRIC voor Chios is voorzien in december 2021.
Daarnaast kan ik u melden dat het onderzoek van de Griekse autoriteiten naar de aanwezigheid van loodvervuiling in het opvangkamp Mavrovouni uitwijst dat het loodgehalte in de woonzones binnen de aanvaardbare limieten valt.2 Zoals bekend is het opvangkamp gebouwd op militair terrein en is een deel hiervan (21.000 van de in totaal 341.000 vierkante meter) in het verleden door het Griekse leger gebruikt voor schietoefeningen. Een monster dat is genomen buiten de woonzone had een loodgehalte dat de wettelijke limiet overschreed. Naar aanleiding van de bevindingen worden momenteel op relevante plekken extra voorzorgsmaatregelen genomen, zoals ophoging met schone grond en het leggen van cementbases voor openbare ruimtes.
Hogergenoemde verbeteringen nemen niet weg dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder in het nieuwe opvangkamp, niet aan alle standaarden voldoen en verdere, structurele verbeteringen nodig zijn. De Taskforce ondersteunt de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van o.a. asiel- en terugkeerprocedures, opvang en integratie van statushouders en veiligheid van migranten en vluchtelingen. Nederland heeft diverse experts aan de Taskforce verbonden om hieraan een bijdrage te leveren. EASO meldde overigens medio januari jl. dat de achterstanden in de aanvragen van asielzoekers op de eilanden merendeels zijn weggewerkt.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp die zich daar ontwikkelt niet langer tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u op korte termijn doen om de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren? Bent u specifiek bereid om zich samen met de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie in te zetten om de veiligheid van kwetsbare mensen en kinderen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de onmenselijke omstandigheden, een groter aantal kwetsbare mensen op te nemen in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie Voordewind c.s. heeft het kabinet zich maximaal ingespannen om invulling te geven aan het herplaatsingsaanbod n.a.v. de humanitaire noodsituatie als gevolg van de branden in Moria. Het kabinet is niet voornemens om een additioneel herplaatsingsaanbod te doen.
Naar aanleiding van het Griekse herplaatsingsverzoek uit september 2019 hebben dertien lidstaten en drie geassocieerde Europese landen op verschillende momenten toezeggingen gedaan om in totaal circa 5.200 personen, waarvan 1.600 amv, vanuit Griekenland te herplaatsen. IOM, samen met EASO, UNHCR en UNICEF, ondersteunt in opdracht van de Europese Commissie de Griekse autoriteiten bij deze operatie. De organisatie meldt dat op peildatum 22 januari 2021 elf lidstaten in totaal 2.269 asielzoekers en statushouders hadden herplaatst, waarvan 586 amv.
Hulpprojecten in Hawija uit de Defensiebegroting |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet trekt 4 miljoen euro uit voor herstel in Hawija na luchtaanval»?1
Ja.
Herinnert u zich de, tijdens het Notaoverleg Burgerslachtoffers van 8 oktober 2020 gedane, toezegging om de Kamer aangaande een mogelijk hulpproject te informeren over het hoe en wat, hoe het uitgevoerd kan worden en hoe het gefinancierd kan worden?
Ja.
Herinnert u zich de toevoeging dat er bij de begroting van Defensie altijd gekeken moet worden waar het vandaan komt, omdat defensie nog steeds een organisatie in herstel is?
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitgave van vier miljoen euro gefinancierd wordt, uit welke post op de begroting dit komt en ten koste van welke andere uitgaven dit plaatsvindt?
Voor de financiering van de vrijwillige vergoeding voor de gemeenschap in Hawija wordt gebruik gemaakt van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) dat onderdeel vormt van de Defensiebegroting.2 3 Binnen het BIV bestaat voldoende financiële ruimte om deze kosten te dekken. De financiering van deze kosten gaat daarmee niet ten koste van andere uitgaven bij Defensie.
De vergelijking tussen hem en Escobar, Napoleon en Hitler |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw waardering van de vergelijking die parlementariërs van Sint Maarten maken tussen u en de bloedige maffiabaas Pablo Escobar, de dictator Napoleon en de nazileider Adolf Hitler?1
Waarom hebt u met het oog op deze kwalificaties vertrouwen dat het parlement van Sint Maarten bereid is goed met u samen te werken in de miljoenen financiële steun die wij het eiland geven?
Deelt u de zorgen dat deze woorden aan u het begin zullen zijn van wederom een proces van frustreren door politici van alle hulp die Nederland de mensen op het eiland zo graag wil bieden?
Het bericht ‘Burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag’? |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «burgemeester Sjors Fröhlich over schadevergoeding Niemans: Dit is een mokerslag»?1
Ja
Wat zijn de praktische gevolgen voor de gemeente Vijfheerenlanden in geval de gemeente niet in cassatie gaat of de uitspraak in cassatie in stand zal blijven en deze uitspraak definitief wordt? Moet de gemeente het bedrag op korte termijn uit de eigen middelen betalen? Moet de gemeente Vijfheerenlanden dan bijvoorbeeld (fors) gaan bezuinigen op de voorzieningen voor inwoners?
Het Gerechtshof in Den Haag heeft op 15 december van vorig jaar bepaald dat de gemeente Vijfheerenlanden ruim € 90 mln. moet voldoen. De gemeente moet dit op korte termijn uit eigen middelen betalen en de kosten van eventuele financiering dekken binnen haar begroting. Momenteel onderzoekt de gemeente Vijfheerenlanden zelf de uitspraak en implicaties. Mijn ambtenaren hebben hierover gesproken met de provincie en gemeente. Volgens de gemeente is de begroting voor het jaar 2021 in evenwicht. Wel geeft de gemeente aan dat de betalingsverplichting «een enorme bres slaat in de reserves» en dat de maatschappelijke impact groot is. Volgens de gemeente kan zij haar doelstellingen op het gebied van onder andere duurzaamheid, woningbouw en mobiliteit niet meer realiseren. Ik ga hier nader op in bij vraag zes.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet te verantwoorden is dat de inwoners van de huidige gemeente Vijfheerenlanden grote gevolgen ondervinden van een schadevergoeding die betaald dient te worden voor een gebeurtenis van meer dan 40 jaar geleden bij een van de rechtsvoorgangers van de huidige gemeente? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is een autonome bestuurslaag. Een gemeente is daarom in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar financiële positie en de (financiële) consequenties van haar handelen. De rechtelijke uitspraak is het gevolg van een langlopende kwestie waarover de drie rechtsvoorgangers (Leerdam, Zederik en Vianen) zijn geïnformeerd in het kader van het haalbaarheidsonderzoek voor de herindeling die heeft geleid tot de gemeente Vijfheerenlanden.
Kunt u het juridische kader schetsen wat er gebeurt als een gemeente zo’n grote schuld heeft die zij niet (op korte termijn) kan aflossen?
Uitgangspunt is dat de gemeente zelf de schuld voldoet. Wanneer de gemeente dit niet (op korte termijn) kan en het de gemeente niet lukt de baten en de lasten in de begroting structureel in evenwicht te krijgen, kunnen gedeputeerde staten preventief toezicht instellen. In dat geval moeten begrotingswijzigingen worden goedgekeurd door de provincie. Dit is momenteel ook van toepassing op de gemeente Vijfheerenlanden. Doel van preventief toezicht is te zorgen dat de gemeente de begroting weer structureel in evenwicht krijgt. Voor gemeenten die financiële problemen ondanks het preventief toezicht alsnog niet zelf kunnen oplossen bestaat er een vangnet. Dit vangnet is beschreven in de Financiële-verhoudingswet, artikel 12 en de Handleiding Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Een artikel 12-gemeente krijgt geld bovenop de gewone uitkering uit het gemeentefonds. Daarom heet het geld een aanvullende uitkering. Alle gemeenten betalen dus aan de aanvullende uitkering mee. Artikel 12-gemeenten moeten aan een aantal voorwaarden van het Rijk voldoen om het extra geld te ontvangen. Die zien op de omvang en de duur van het tekort, de minimale hoogte van de OZB en het maximale uitgavenniveau. De gemeente en provincie hebben in het overleg aangegeven dat het niet in de verwachting ligt dat een beroep op artikel 12 nodig zal zijn.
Zijn er meer soortgelijke gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Hoe is daar toen mee omgegaan?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij een fusiegemeente geconfronteerd is met een grote claim uit het verleden van een van de rechtsvoorgangers. Wel liep er een procedure tegen de gemeente Muiden, die is afgerond met een vaststellingsovereenkomst. De gemeente Muiden heeft hierna een beroep gedaan op Artikel 12 Financiële-verhoudingswet. Zowel de vaststellingsovereenkomst als de procedure in het kader van Artikel 12 hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de herindeling van Muiden met andere gemeenten in de gemeente Gooise Meren.
Bent u bereid om, zeker nu veel gemeenten al kampen met financiële tekorten, samen met de provincie Utrecht, de gemeente Vijfheerenlanden en haar inwoners te ondersteunen bij de gevolgen die deze uitspraak met zich meebrengt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is de wet- en regelgeving zoals hierboven geschetst. Ik begrijp dat dit voor deze net opgerichte gemeente een lastige en gevoelige situatie is. Direct na de uitspraak van het Gerechtshof hebben mijn ambtenaren contact gehad met de gemeente.
Het gesprek heeft geleid tot de afspraak dat de gemeente Vijfheerenlanden met ondersteuning van BZK en de provincie Utrecht de gevolgen van de uitspraak voor de ambities van Vijfheerenlanden in relatie tot de financiële positie in kaart gaat brengen en vervolgens inventariseert welke mogelijkheden er zijn om welke ambities in verloop van tijd te realiseren zijn. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er zijn om koppelingen te maken met provinciaal- en Rijksbeleid.
De ondersteuning van de provincie en BZK wordt op twee manieren vormgegeven. Allereerst betalen de provincie en BZK mee aan de verkenning die onder opdrachtgeverschap van de gemeente wordt uitgevoerd door een externe verkenner of bureau. Daarnaast brengen de provincie en BZK expertise in. De eerste stap is om in samenspraak met provincie en BZK een opdracht te formuleren voor een externe verkenner of bureau, die deze opdracht gaat uitvoeren. Het streven is om de verkenning binnen 3 maanden af te ronden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Maatschappelijk verantwoord investeren en wapenproductie |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial arms trade and investments of insurers»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer in het licht van het gesprek dat u in februari 2019 voerde met de verzekeraars over dit onderwerp?2 Kunt u dat toelichten?
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.3 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna: het convenant) een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.4 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn, kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.5
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording af te leggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant. Tegelijkertijd verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen, waar de UNGP’s onderdeel van uitmaken.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 6 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend is, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt, kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Hoe zorgt u voor verbetering van de naleving van de afspraken van het verzekeringsconvenant?3
Het kabinet hecht er waarde aan dat de verplichtingen uit het convenant worden nagekomen. Hiertoe neemt de overheid onder andere deel aan de stuurgroep en alle werkgroepen van het convenant. Tussen de verschillende convenantspartijen, waaronder de overheid, vindt een doorlopende dialoog plaats. Zoals aangegeven in haar reactie op het meest recente monitoringsrapport heeft de stuurgroep inmiddels een actieplan opgesteld met meer aandacht voor het onderling overleg tussen de partijen en een betere betrokkenheid van de achterban van de verzekeraars.8 Zij benadrukt dat er een extra inspanning nodig is om in het volgende convenantsjaar een zichtbare stap voorwaarts te zetten bij de implementatie van het convenant door de verzekeraars die nu achter op schema dreigen te lopen.
Hebt u in het afgelopen jaar contact met Allianz, Aegon en NN Group gehad over het feit dat zij beleggen in bedrijven die militaire goederen verkopen aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (er was immers een presumption of denial)? Zo nee, bent u voornemens dat te doen? Waarom hebt u het niet gedaan of waarom zult u het niet doen? Zo ja, wat was hun reactie?
In 2020 heb ik heb geen contact gehad met Allianz, Aegon en NN Group over hun individuele beleggingen. In ben bereid een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Overigens nodigt het kabinet verzekeraars uit om te allen tijde expertise van maatschappelijke organisaties te gebruiken bij het opstellen van hun ESG-beleid (Environmental, Social, Governance) en het in de praktijk brengen van gepaste zorgvuldigheid. Ook het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden biedt handvatten aan verzekeraars om met dit onderwerp aan de slag te gaan.9
Kunt u aangeven hoe de beleggingen van de verzekeraars zich verhouden tot de uitvoering van een aantal afspraken voor een convenant voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die zijn gemaakt voor bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden?4
In de convenantstekst zijn geen afspraken opgenomen over investeringen in bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden. Het convenant noemt de sector wel als voorbeeld van een sector die gevoelig is voor schending van ESG-normen (Environmental, Social, Governance). Daarnaast bevat het convenant de afspraak om een themakader over controversiële wapens en controversiële wapenhandel te ontwikkelen. Dit is inmiddels gebeurd, zie ook het antwoord op vraag 2. De convenantspartijen zien dit kader als een hulpmiddel/handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met themaspecifiek beleggingsbeleid.
Wat is uw inzet geweest bij de totstandkoming van deze afspraken? Kunt u aangeven hoe de overheid bij totstandkoming van dit afsprakenkader de toepassing van de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op dit onderwerp heeft uitgewerkt?
De overheid is als convenantpartij betrokken geweest bij de totstandkoming van het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden. Nederland heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, gebaseerd op de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan bijvoorbeeld schendingen van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht of regionale instabiliteit. Dit beleid, evenals de OESO-richtlijnen, vormde het uitgangspunt voor het themakader.
Hoe benut u het themakader wapenhandel van het IMVO-convenant voor de verzekeringssector en hoe controleert u dat?
Op 26 januari jl. werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. De convenantsafspraken worden daarnaast jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. De monitoringscommissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen.
Vindt u het toelaatbaar dat verzekeraars, die allemaal de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschrijven, al jarenlang investeren in bedrijven die wapens leveren aan Saoedi-Arabië en VAE, zonder dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan hun inspanningen om de risico’s van deze investeringen te vermijden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet u ertegen?
In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. Het kabinet verwacht dan ook van verzekeraars dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan onder andere investeringskeuzes, stemmingen op aandeelhoudersvergaderingen en engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan. De werkgroep fungeert als een medium voor een continue dialoog tussen de convenantspartijen over transparantie. De werkgroep werkt momenteel aan een drietal papers met handvatten voor verzekeraars hoe zij kunnen rapporteren over ESG-prioritering, de Sustainable Development Goals en effectiviteit van het ESG-beleid. In maart wordt begonnen met twee papers over onder andere hoe verzekeraars kunnen communiceren over genomen acties na melding van ernstige misstanden (convenantsartikel 5.3.2.iv) en de engagementaanpak van verzekeraars (convenantsartikel 5.3.2.vi). Ook organiseert het Verbond van Verzekeraars in het eerste kwartaal van 2021 een sessie over stap vijf van het due diligence-proces (communiceer hoe gevolgen worden aangepakt).
Hoe beoordeelt u het onderscheid dat het Verbond van Verzekeraars aanbrengt tussen de opvatting dat «de bedragen die de onderzoekers noemen geen betrekking hebben op premies van Nederlandse verzekerden» en de verschillende geldstromen in het licht van de OESO-richtlijnen? Deelt u de opvatting dat deze twee stellingen slecht rijmen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Hoe een verzekeraar gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toepast, kan afhangen van factoren zoals de omvang van de onderneming, de context van haar activiteiten, het bedrijfsmodel, de positie in de toeleveringsketen en de aard van haar producten of diensten.
Het kabinet verwacht tegelijkertijd dat de verzekeraars die de intentieverklaring hebben ondertekend daar te goeder trouw invulling aan geven, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat er verderstrekkende maatregelen nodig zijn dan afspraken in convenanten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie dat het resultaat van de convenanten alleen niet voldoende is. Daartoe heb ik op 16 oktober 2020 de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) met uw Kamer gedeeld. De kern van het nieuwe IMVO-beleid is inzet op een brede verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Dat betekent dat een bedrijf de risico’s voor mens en milieu in zijn keten identificeert, voorkomt, aanpakt en daarover transparant is. Op 8 december 2020 heeft een notaoverleg over deze beleidsnota plaatsgevonden met uw Kamer.
De beveiliging van ICT bij het ministerie van Defensie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat een ICT-journalist op het Ministerie van Defensie alleen is gelaten in een ruimte met een router, UTP-kabel en diverse toegangspoorten tot het netwerk?1
Op 15 december 2020 ontving Defensie een journalist op het ministerie die kort in een wachtruimte alleen is gelaten. De betreffende wachtkamer is voorzien van een zogeheten wall-outlet met internetaansluiting waarop een wifi acces point is aangesloten. Via deze aansluiting kunnen bezoekers alleen gebruik maken van een afgeschermde internetverbinding voor gasten.
Kunt u uitsluiten dat ook in andere gevallen mensen op het Ministerie van Defensie alleen zijn gelaten in ruimtes waar men zich toegang zou kunnen verschaffen tot het netwerk van uw ministerie?
Defensie hanteert een toegangsbeleid en bezoekersregeling op het ministerie waarbij bezoekers begeleid worden door een daarvoor verantwoordelijke gastheer. Het kan voorkomen dat een bezoeker, die in een werk- of wachtkamer wordt ontvangen, korte tijd alleen wordt gelaten. Dit betekent echter niet dat bezoekers in deze kort tijd toegang kunnen verkrijgen tot het netwerk van Defensie. Door het inzetten van technische maatregelen in het netwerk, op outlets en op de werkstations wordt toegang door bezoekers tot het netwerk tegengegaan.
Kunt u uitsluiten dat bezoekers bij het Ministerie van Defensie militair gevoelige gegevens hebben buitgemaakt?
Defensie behandelt gevoelige gegevens overeenkomstig de in het Defensie Beveiligingsbeleid vastgestelde normen en maatregelen. Gevoelige gegevens worden opgeslagen binnen hoger gerubriceerde netwerkomgevingen die zich in beveiligde ruimtes bevinden. Wanneer Defensie een bezoeker ontvangt in een van deze beveiligde ruimtes wordt hij/zij te allen tijde begeleid en voorzien van een gekleurde pas die altijd zichtbaar gedragen dient te worden.
Zijn er pogingen geweest om informatie van de ICT-systemen van Defensie, op uw ministerie dan wel op andere locaties van Defensie, buit te maken in de laatste jaren, die zijn opgemerkt en/of voorkomen? Zo ja, om hoeveel pogingen gaat het?
Elke dag worden er in Nederland cyberaanvallen uitgevoerd. Het JIVC (met oa. het Defensie Cyber Security Centrum), lokale beheerorganisaties en gebruikers beschermen Defensie tegen deze dreiging. Gerubriceerde en/of gemerkte fysieke informatie (documentaire informatie) wordt binnen Defensie opgeslagen in beveiligde werkomgevingen en/of beveiligde ruimten. Al naar gelang de hoogte van de rubricering worden aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen om ontvreemding van die informatie te voorkomen. Doelgerichte pogingen door bezoekers om op locatie informatie buit te maken zijn niet bekend.
Zijn er richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie? Zo ja, zijn die up-to-date en effectief? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft, als onderdeel van het Defensie Beveiligingsbeleid, instructies voor ICT-beveiliging en -veiligheid, die minimaal tweejaarlijks worden geëvalueerd, waaronder op effectiviteit.
Defensie heeft, conform het Defensie Beveiligingsbeleid en in overeenstemming met het Rijksbreed geldende Voorschrift Informatiebeveiliging Rijk – Bijzondere Informatie (VIR-BI), de beveiliging ingericht middels vier lagen die verschillende beveiligingsniveaus kennen (waarbij niveau één «hoog» is en niveau vier «laag»). Zo zijn poorten voor hoger gerubriceerde netwerksystemen bijvoorbeeld niet toegankelijk voor bezoekers in verband met de permanente begeleiding in de beveiligde ruimten. In het geval van besloten vergaderingen treft Defensie de nodige beveiligingsmaatregelen, waaronder ook het tegengaan van opnamen of afluisteren. Wachtwoorden en codes worden regelmatig door de gebruikers gewijzigd omdat dit middels het systeem automatisch wordt afgedwongen.
Indien u wel richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie heeft, wat is hierin dan opgenomen over het alleen laten van bezoekers in ruimtes met netwerkpoorten en de omgang met gevoelige informatie op papier, zoals bijvoorbeeld codes en wachtwoorden voor besloten vergaderingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om professionals van bijvoorbeeld de veiligheidsdiensten de Defensieorganisatie te laten doorlichten op ICT-veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert jaarlijks meerdere soorten security assessments uit op het gebied van (ICT-) beveiliging. Dit gebeurt ook in samenwerking met de veiligheidsdiensten. Daarnaast staat de IT-beheerder van Defensie in nauw contact met onder meer het Defensie Cyber Security Centrum. Bij vermoedens van incidenten, of om andere veiligheidsredenen, voert Defensie onderzoek uit en worden de systemen doorgelicht.
Het bericht dat er wensballonnen in omloop zijn die niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wensballonnen niet aan te slepen: «Kijk goed welke je koopt'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er een grote toename is van de verkoop van wensballonnen, als gevolg van het tijdelijke vuurwerkverbod?
Het is mij niet bekend of er een toename is in de verkoop van deze producten omdat daar door de NVWA geen onderzoek naar gedaan is.
Klopt het dat de wensballonnen die in Nederland worden verkocht moeten voldoen aan de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Hoe wordt er op deze richtlijnen gecontroleerd?
Wensballonnen moeten veilig zijn en instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als zij constateert dat bedrijven handelen in wensballonnen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. In dit geval gaat het om de eisen die volgen uit de Europese Richtlijn voor Algemene Productveiligheid (2001/95/EG) en het daaraan gekoppelde Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Wensballonnen die niet voldoen aan de veiligheidseisen zijn in strijd met Artikel 18 van de Warenwet en met artikel 2 van het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid en mogen om die reden niet worden verhandeld.
Herkent u het beeld dat er wensballonnen in omloop zijn die niet aan de richtlijnen voldoen? Welke risico’s voor de openbare veiligheid brengt dit met zich mee?
Wensballonnen moeten voldoen aan technische regels om het risico op brandgevaar te verminderen. In Nederland gevestigde importeurs en leveranciers houden zich over het algemeen goed aan de veiligheidsregels.
Welke maatregelen kunt u treffen om de verkoop van wensballonnen die niet aan de richtlijnen voldoen tegen te gaan?
Zoals in antwoord op vraag drie al is aangegeven is de verkoop van wensballonnen die niet aan de eisen voldoen al verboden en wordt hier al op gehandhaafd. Daarnaast kunnen consumenten onveilige producten melden bij de NVWA. Bedrijven kunnen onveilige producten melden via de Business Gateway op de website van de Europese Commissie.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de risico’s van alle wensballonnen die in omloop zijn te mitigeren, nu de vraag daarnaar toeneemt?
Zoals ik in antwoord op vraag twee al aangaf is mij niet bekend of de vraag naar wensballonnen toeneemt. Bij geconstateerde overtreding van de regelgeving neemt de NVWA maatregelen. Daarnaast is het aan lokale overheden om regels te stellen aan het gebruik van deze producten binnen hun grenzen. Een aantal gemeenten doet dit al en verbiedt het oplaten van deze ballonnen.
In hoeverre vindt er publieksvoorlichting plaats over de risico’s van het gebruik van wensballonnen? Bent u bereid dit aspect bij de publieksvoorlichting over het vuurwerkverbod te betrekken?
Wensballonnen mogen het hele jaar door verkocht worden. Vandaar dat de NVWA altijd al informatie over veilig gebruik van deze producten op de website heeft staan (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/wensballonnen). Het is de verantwoordelijkheid van de consument dat hij deze producten op een veilige manier gebruikt en dat hij zich bij gebruik houdt aan de gebruiksvoorschriften.
Bent u bereid deze vragen binnen veertien dagen te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Een overvol Schiphol |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chris Stoffer (SGP), Henk Krol , Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin , Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
Het Brexit-akkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog steeds geen Brexit-deal is tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, terwijl de overgangstermijn op 1 januari 2021 afloopt en dus geen raamwerk is voor handel en andere zaken daarna met een van onze belangrijkste handelspartners en buurlanden?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Heeft de Nederlandse regering zelf al de beschikking over de uitonderhandelde teksten en bijlagen bij het akkoord? Zo ja, kunt u dan precies vertellen over welke teksten u nu beschikt?
De juridische tekst van het op 24 december bereikte akkoord is inmiddels gepubliceerd.
Herinnert u zich dat het uittredingsakkoord eigenlijk zonder fatsoenlijke discussie en bestudering aan beide zijden geratificeerd is en dat de Britse regering zelf niet duidelijk leek te beseffen wat zij hadden getekend over Noord-Ierland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Het conceptterugtrekkingsakkoord werd gepubliceerd op 14 november 2018. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 18 november 2018.1 Ook heeft toen een schriftelijk overleg plaatsgevonden waarin op 18 november 2018 door het kabinet 88 vragen zijn beantwoord over het toen bereikte akkoord.2 Op 21 november 2018 vond een technische briefing plaats over het conceptterugtrekkingsakkoord. Vervolgens heeft er op 22 november 2018 een notaoverleg plaatsgevonden in aanwezigheid van de Minister-President in aanloop naar de Europese Raad van 25 november 2018 waar het Terugtrekkingsakkoord en de Politieke Verklaring over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK werden bekrachtigd. Uiteindelijk is na verdere onderhandelingen met de regering van de nieuwe Britse premier Johnson op 17 oktober 2019 een akkoord bereikt over een aangepaste versie van het Terugtrekkingsakkoord, met vooral aanpassingen in het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 19 oktober 2019.3 Na ratificatie door zowel de EU als het VK is dit akkoord in werking getreden op 1 februari 2020.
Klopt het dat de luchtvaart deel uitmaakt van de onderhandelingen en dat luchtvaart een gemengde competentie is tussen de EU en de Lidstaten?
Luchtvaart vormt één van de onderwerpen in het bereikte akkoord. De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU.
Klopt het dat het akkoord dus een gemengd akkoord zal zijn, dat alle nationale parlementen (waaronder de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) moeten ratificeren voordat het formeel ingaat?
De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU. Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer op 25 december heeft ontvangen.4
Indien u (nu nog steeds) niet zeker weet of het akkoord een gemengd akkoord is, bent u dan bereid om na ontvangst van het akkoord onmiddellijk een brief aan de Kamer te doen toekomen met de appreciatie of het akkoord een gemengd akkoord is of niet en waarop die opvatting is gebaseerd?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer binnen 24 uur van het verschijnen van het akkoord heeft ontvangen, zoals verzocht door de Vaste Kamercommissie Europese Zaken in de procedurevergadering d.d. 18 december jl.5
Indien luchtvaart niet geregeld is in het akkoord, hoe wordt het dan wel geregeld? Wordt daarvoor een separaat akkoord afgesloten?
Luchtvaart maakt onderdeel uit van het bereikte akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK.
Kunt u, indien er een akkoord is, een precieze appreciatie geven van ieder hoofdstuk en iedere bijlage bij het akkoord, voordat u instemt (of niet) met het akkoord in de Raad?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Indien het akkoord nu nog niet rond is, bent u dan wel in staat om de tekst van het akkoord goed te bestuderen en te beoordelen en te delen met het Nederlandse parlement voordat u instemming gaat verlenen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Hoeveel tijd heeft de Nederlandse regering nodig om een ingewikkeld akkoord van honderden pagina’s zoals het Brexit-akkoord, te doorgronden op al haar gevolgen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Is het Europees parlement in staat om het akkoord goed te bestuderen in de korte tijd die zij krijgt?
Aangezien het Europees parlement (EP) heeft aangegeven een bereikt akkoord niet meer voor het aflopen van de overgangsperiode goed te kunnen keuren, is voorlopige toepassing de enige manier om het akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK per 1 januari 2021 van toepassing te laten worden. Hiertoe dient aan EU-zijde de Raad een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord vast te stellen op grond van artikel 218(5) VWEU. Het akkoord zal vervolgens in het nieuwe jaar ter goedkeuring aan het Europees parlement voorliggen. Daarbij gaat het EP over zijn eigen agenda.
Vindt u dat het van burgers en bedrijven verwacht mag worden dat zij zich vanaf 1 januari aanstaande aan een juridische tekst van een akkoord van honderden pagina’s moeten gaan houden, terwijl die tekst twee weken eerder nog niet beschikbaar is?
Gezien het verloop van de onderhandelingen is het akkoord helaas pas kort voor het aflopen van de overgangsperiode gepubliceerd. Het kabinet had liever gezien dat een akkoord al eerder was bereikt, om zo vroeg mogelijk voor het aflopen van de overgangsperiode helderheid en duidelijkheid te verschaffen voor belanghebbenden. Het kabinet zorgt zo snel als mogelijk voor een vertaling van voor burgers en bedrijven relevante onderdelen van het akkoord in de communicatie via websites en andere kanalen en zal ook de daarop benodigde aanpassingen in systemen van overheden zo snel mogelijk uitvoeren. In alle gevallen zijn de voorbereidingen erop gericht geweest dat een akkoord met het VK vanaf 1 januari kan worden toegepast en geïmplementeerd. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld gebruik makend van artikel 24 van het WTO-verdrag, ervoor te zorgen dat er voldoende tijd is voor regeringen, parlementen, bedrijven en burgers om dit akkoord te bestuderen, goed te keuren en te implementeren voordat het ingaat?
De overgangsperiode kon tot 1 juli 2020 worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft ervoor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk. Met het aflopen van de overgangsperiode zullen er veranderingen in de handel tussen het VK en de EU optreden, ongeacht of een akkoord van toepassing is. Het VK treedt op dat moment uit de douane-unie en het EU-acquis is niet langer van toepassing in het VK. Als het juridisch en politiek gezien al een begaanbare weg zou zijn om artikel XXIV van het GATT-verdrag te gebruiken, dan zou dit geen uitkomst bieden om de verstoringen die op een breed aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de daarvoor geldende termijn beantwoord.
De notitie 'Position paper juridische aspecten pensioenakkoord deel II' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de notitie «Position paper juridische aspecten pensioenakkoord deel II»?1
Ja, ik ben bekend met die notitie.
Klopt het dat u zich laat adviseren door professor Lutjens?
Professor Lutjens heeft na het sluiten van het Pensioenakkoord in 2019 een analyse gemaakt over de houdbaarheid van de verplichtstelling. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was formeel opdrachtgever van deze analyse. Deze analyse is niet exclusief voor mijn ministerie opgesteld. De analyse was ook bedoeld voor de overige partijen die betrokken waren bij de uitwerking van het Pensioenakkoord, waarover medio 2020 overeenstemming is bereikt. In de analyse heeft hij de relevante jurisprudentie betrokken en daaraan conclusies verbonden ten aanzien van de houdbaarheid van de verplichtstelling. Zowel wat betreft het nieuwe pensioencontract als de verbeterde premieregeling. Er lag geen adviesopdracht aan ten grondslag maar een onderzoeksopdracht. Derhalve heeft professor Lutjens dan ook geen advies gegeven, maar een analyse opgeleverd.
Waarom is de grote verplichtstelling – die alleen aan een Nederlands pensioenfonds kan plaatsvinden – geen discriminatie?
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat binnen de werkingssfeer van de Verdragen en de bijzondere bepalingen daarvan, iedere discriminatie op grond van nationaliteit is verboden. Om op deze bepalingen een beroep te kunnen doen is het niet vereist dat een bepaling van Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Bij de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds wordt geen bepaling van Unierecht ten uitvoer gebracht. Het gaat in die situatie om regulering van de toegang tot tweede pijler pensioen, waarover de Europese Unie geen regels stelt. Een verplichtstelling kan alleen een Nederlands bedrijfstakpensioenfonds omvatten. In beginsel komt een buitenlands pensioenfonds niet in aanmerking voor een verplichtingstelling. In beginsel beoogt de IORP II-richtlijn grensoverschrijdende pensioenuitvoering door een buitenlandse pensioeninstelling mogelijk te maken. Dit uitgangspunt geldt echter onverminderd het nationale sociale en arbeidsrecht op het gebied van de organisatie van nationale pensioenstelsels, waaronder een verplichte deelneming uit hoofde van een verplichtstelling. Gezien deze voorwaarde in de IORP-II richtlijn is er van enige vorm van discriminatie bij de verplichtstelling die zich uitsluitend richt op Nederlandse pensioenfondsen derhalve geen sprake.
Deelt u de inschatting die professor Van Meerten, Europees recht deskundige, stelt dat er voor discriminatie alleen de Verdragsuitzonderingen gelden, zoals openbare orde en dat dat basis Europees recht is?
Die inschatting deel ik niet. Volgens artikel 106 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan een lidstaat aan een bedrijfstakpensioenfonds een uitsluitend recht toekennen ter vervulling van een dienst van algemeen economisch belang. Zo’n bedrijfstakpensioenfonds valt volgens hetzelfde artikel onder de werking van het Unierecht, dus ook onder het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Echter, alleen voor zover de toepassing daarvan de vervulling van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. In dat laatste geval is het discriminatieverbod van het Unierecht dus niet van toepassing. Op basis daarvan heeft het Europees Hof van Justitie in de zogenoemde Albany-rechtspraak geoordeeld dat de verplichtstelling geen inbreuk maakt op het mededingingsrecht. De Hoge Raad heeft vervolgens, met verwijzing naar het Albany-arrest, geoordeeld dat de verplichtstelling geen inbreuk maakt op de vrije dienstverrichting. Hetzelfde geldt voor het onderscheid naar nationaliteit dat aanwezig is doordat een buitenlands pensioenfonds niet verplicht kan worden gesteld.
Deelt u de inschatting die professor Lutjens stelt dat de verplichtstelling gerechtvaardigd kan worden door de IORP-richtlijn?
Mijns inziens is dit niet wat de heer Lutjens heeft gesteld inzake de verplichtstelling en de IORP II-richtlijn. Zoals ook in antwoord 3 toegelicht is de verplichtstelling geen tenuitvoerlegging van EU-recht. Echter, de IORP II-richtlijn maakt de beperking die de verplichtstelling maakt op de mededinging, wel mogelijk.
Deelt u de opvatting dat de IORP-richtlijn is gestoeld op het vrij verkeer en wederzijdse erkenning van buitenlandse IORPs? En deelt u de opvatting dat Nederland een verplichtstelling heeft en uiteraard mag hebben, maar dat deze zeker niet toestaat dat er gediscrimineerd wordt?
Ja, die opvatting wordt door mij gedeeld. Het uitgangspunt is vrij verkeer van buitenlandse IORPs, dit echter onverminderd de regels over verplichte deelneming op grond van een verplichtstelling. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van professor Lutjens dat de Nederlandse governance en toezichtvereisten op zichzelf afdoende zijn om naleving van de verplichtstelling te handhaven? Bent u bekend met het feit dat het Europees Hof reeds in talloze arresten deze en andere uitzonderingsgronden heeft afgeschoten?
Het uitgangspunt van de Nederlandse governance en toezichtvereisten is consumentenbescherming. Er zijn veel uitspraken van het Europees Hof terug te vinden waarin consumentenbescherming een gerechtvaardigd argument is. Er zijn mij geen arresten bekend waarin het Hof dit argument voor de verplichtstelling als niet gerechtvaardigd heeft aangemerkt.
Deelt u de volgende inschatting; Nederland heeft dit jaar twee inbreukprocedures op pensioengebied aan zijn broek gekregen en de derde komt er waarschijnlijk aan, op deze gebieden lijkt Nederland het Europees recht te miskennen en dit kan tot grote claims van deelnemers leiden wanneer u onterecht allerlei eisen oplegt die later moeten worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze inschatting deel ik niet. Ik ben van mening dat de consultatiewetgeving inzake de uitwerking van het Pensioenakkoord zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Waarbij geenszins sprake is van miskenning van het Europees recht.
Bent u bereid een «EU recht toets» te doen op deze punten en daarbij zowel de aanvraag van de toets als de resultaten direct met de Kamer te delen?
Zoals ook bij antwoord 8 weergegeven heeft de uitwerking van het Pensioenakkoord zorgvuldig plaatsgevonden, waarbij het Europees recht een grote rol heeft gespeeld. In de memorie van toelichting bij het consultatiewetvoorstel wordt uitvoerig toegelicht hoe de maatregelen in het wetsvoorstel zich verhouden tot het Europees recht. Uiteraard zal de Raad van State te zijner tijd in zijn advies eveneens een oordeel geven over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wetsvoorstel. Het advies van de Raad van State zal worden betrokken in het wetsvoorstel dat voor parlementaire behandeling zal worden ingediend. Een aanvullende toets ten aanzien van het Europees recht heeft wat mij betreft weinig toegevoegde waarde aangezien toetsing aan EU-recht in het bestaande proces is voorzien.
Het bericht ‘Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!’. |
|
Erik Ziengs (VVD), Mark Snoeren (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Huiseigenaar is in 2021 meer geld kwijt aan gemeentelijke belastingen (en dat komt vooral door een hogere afvalstoffenheffing)»1 en «Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!»?2
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Is het u bekend dat de voornoemde berichten spreken van wederom een aanzienlijke stijging van lokale lasten, zelfs hoger dan de verwachte inflatie, van 4.1 procent? Bent u verder bekend met de gemiddeld stijging van de OZB van 3.2 procent en uitschieters van 27%? Kunt u deze stijging verklaren? Wat zijn volgens u de oorzaken van deze stijgingen?
De berichten over de stijging van de lokale lasten zijn mij bekend. De ontwikkeling van de lokale lasten voor alle gemeenten worden door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) in kaart gebracht in de jaarlijkse atlas van de lokale lasten. Daarin staan de lokale lasten uitgesplitst per categorie voor alle gemeenten. De atlas verschijnt gebruikelijk in maart. De cijfers van Vereniging Eigen Huis (VEH) lopen hierop vooruit, zijn een steekproef onder een aantal gemeenten, en geven aldus nog geen volledig beeld. Daarom is het nog te vroeg voor een landelijke analyse. Het complete landelijke overzicht volgt in de COELO-atlas.
Ten aanzien van de ontwikkeling van een specifieke lokale heffing in een individuele gemeente is het van belang om deze in de context van de ontwikkeling van de totale lokale woonlasten in deze gemeente te bezien. Dit omdat bijvoorbeeld de keuze voor de verhoging van één specifieke heffing gecompenseerd kan worden door een verlaging, of minder hoge stijging van een andere heffing. Bovendien dient ook gekeken te worden naar de ontwikkeling van de woonlasten van een gemeente over de tijd. Sommige gemeenten hebben nog relatief lage lokale woonlasten. De ontwikkeling van de lokale woonlasten in een individuele gemeente kan dan ook pas het beste beoordeeld worden als het complete overzicht van het COELO bekend is.
Deelt u de constatering dat het loslaten van de macronorm en het invoeren van de Benchmark Lokale lasten in 2019 niet het gewenste effect heeft gehad, om gemeenteraden een beter lokaal debat te laten voeren met als doel de stijging van de lokale lasten te matigen? Zo nee, kunt u dat toelichten? Ziet u een verband tussen de verder stijgende lokale lasten en de afschaffing van de macronorm? Zo nee, wat is volgens u de reden van deze lastenstijging?
Het is nog te vroeg om te kunnen constateren wat de gevolgen van de invoering van de benchmark lokale lasten zijn, omdat de benchmark pas in 2020 is ingevoerd. Om de effecten van de invoering van de benchmark lokale lasten te kunnen beoordelen zal eerst de ontwikkeling gedurende een aantal jaren gevolgd moeten worden. In de evaluatie van de benchmark, die gepland staat voor 2025, zal ook gekeken worden naar de relatie tussen de afschaffing van de macronorm en de ontwikkeling van de lokale woonlasten.
Deelt u de mening dat gemeenten momenteel in financieel zwaar weer zitten en dat het een gedeeld belang is dat we moeten voorkomen dat de huizeneigenaren door middel van een verhoging van de OZB de dupe daarvan worden?
Ik ben me bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Daarom ook heeft de financiële positie van gemeenten mijn volste aandacht en spreek ik hier regelmatig over met gemeenten, provincies en uw Kamer. Het kabinet is de afgelopen periode gemeenten financieel tegemoet gekomen door onder andere het compenseren van de extra kosten en misgelopen inkomsten vanwege corona3, bevriezing van het accres en het schrappen van de opschalings-korting voor twee jaar. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd ad € 300 miljoen verlengd naar 2022.
Om ook te zorgen dat de structurele financiële positie van gemeenten in de toekomst niet tot problemen leidt, trek ik richting de formatie samen met gemeenten en provincies op. De insteek is dat een volgend kabinet op basis van de uitkomsten van onderzoeken een integraal besluit kan nemen over wat er nodig is om gemeenten hun taken goed te laten uitvoeren. Ter voorbereiding op de formatie ben ik dan ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek over de jeugdzorg en loopt er een onderzoek naar de impact van de financiële positie van gemeenten op het voorzieningenniveau (eind februari afgerond).
Verder heb ik met provincies afgesproken dat zij gegeven de bijzondere situatie een analyse van de financiële positie van gemeenten maken en deze in februari opleveren.
Met inachtneming van de lokale wensen en opgaven wordt de hoogte van de lokale woonlasten door de gemeenteraad bepaald. De gemeenteraad legt hierover verantwoording af in het democratische proces. Het kabinet zal zich inspannen voor een gezonde financiële positie van gemeenten.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre gemeenteraden actief zijn geïnformeerd over de Benchmark lokale lasten en in hoeverre zij dit hebben meegewogen in besluitvorming? Heeft u een evaluatiemoment gepland om nadrukkelijk te kunnen monitoren of de Benchmark Lokale lasten het geëigende instrument is de om de stijging van de lokale lasten te matigen? Zo nee, bent u bereid dit met de ervaringen van dit jaar te doen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de benchmark woonlasten is in 2025 voorzien, omdat dan de ervaringen gedurende een aantal jaren gevolgd kunnen worden. Uw vraag over bekendheid en de inhoud van de benchmark woonlasten zal daarin worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het instellen van een hard maximum aan de stijging van de lokale belastingen, waar de VVD-fractie al eerder aandacht voor heeft gevraagd, een goed instrument kan zijn om ervoor te zorgen dat de lokale lasten niet explosief kunnen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de afweging hoe de lokale wensen en opgaven te realiseren het beste op lokaal niveau genomen kan worden. Dit is dan ook aan de gemeenteraden.
Voor de volledigheid breng ik nog onder uw aandacht dat na de afschaffing van de heffing van het gebruikersdeel onroerendezaak-belasting woningen in 2006 een maximering van de ozb (micronorm) in de gemeentewet is opgenomen. Met ingang van 2008 is deze maximering uit de gemeentewet geschrapt met de motivering dat de maximering geen recht doet aan de zelfstandigheid en de vrije beleidsruimte van de gemeenten.
Op welke manieren kunnen gemeenten geprikkeld worden om de kosten van gemeentelijke leges omlaag te krijgen, zodat ook kostendekkende leges goedkoper kunnen worden?
De afweging over de ontwikkeling van de lokale heffingen ten behoeve van de lokale opgaven vindt plaats door de gemeenteraad. De inwoners van de gemeenten kiezen hun vertegenwoordigers in de gemeenteraad.
Het gemeentebestuur is verplicht om in de begroting inzichtelijk te maken wat de kosten zijn op basis waarvan de legestarieven worden vastgesteld. Door dit inzichtelijk te maken kan de gemeenteraad vragen stellen over de kosten en zo het gemeentebestuur prikkelen om de kosten te beperken. Een gemeente kan er overigens ook voor kiezen om de legestarieven lager vast te stellen dan de kosten die er mee gemoeid zijn en het verschil uit de algemene middelen te dekken.
Is het waar dat er sprake zou zijn van een stijging van gemiddeld 7.5% meer aan afvalstoffenheffing voor 2021? Hoe verklaart u de grote verschillen tussen gemeenten, daar waar in sommige gemeenten de afvalstoffenheffing komend jaar daalt, terwijl de gemeente Oss de afvalstofheffing met 38,7% laat stijgen? Wat vindt u van de gemiddelde stijging van de afvalstoffenheffing komend jaar?
Zoals bij vraag 2 aangegeven volgen wij de ontwikkeling van de lokale woonlasten middels de atlas van de lokale lasten van het COELO. De steekproef van VEH loopt hierop vooruit en geeft nog geen volledig beeld. Het is dan ook nog te vroeg voor een landelijke analyse. Voorts dient de ontwikkeling van een specifieke heffing te worden bezien binnen de ontwikkeling van de totale lokale woonlasten in een gemeente.
Verschillen tussen gemeenten kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat de ene gemeente het afval zelf inzamelt en de andere gemeente een privaat bedrijf inschakelt voor de inzameling. Voor de verwerking van ingezamelde afvalstromen worden contracten gesloten met afvalbedrijven. De prijs die gemeenten en afvalbedrijven overeenkomen voor de inzameling en verwerking van de verschillende stromen is afhankelijk van de grondstoffenmarkt op dat moment, de service die geboden wordt, de geografische spreiding en het type en kwaliteit van de afvalstroom. Dit kan ook leiden tot grote verschillen in de kosten tussen gemeenten. Gemeenten hoeven verder niet de volledige kosten van de afvalinzameling te dekken vanuit de afvalstoffenheffing, zij kunnen eventuele extra kosten voor de inzameling ook vanuit andere geldstromen dekken. Ook dit kan leiden tot verschillen in tarieven, omdat gemeenten hier autonome keuzes in kunnen maken.
Hoe hoog is de generieke lastenverzwaring voor de afvalbranche nu doordat de belasting op buitenlands afval gelijk is getrokken met het binnenlandse afval? Kunt u aangeven in welke regio’s de effecten het grootst zijn? Staat deze in verhouding tot de landelijke stijging van de afvalstoffenheffing? Zo ja, kunt u dat cijfermatig onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De realisatiecijfers over de import van afval voor verbranding in Nederland in 2020 zijn nog niet bekend. In de raming van het budgettaire effect van de maatregel in het pakket Belastingplan 2020 is uitgegaan van € 37 mln. lastenverzwaring in het jaar 2020 op basis van cijfers uit 2017 toen 1,9 mln. ton afval voor verbranding in Nederland uit het buitenland werd geïmporteerd. Een overzicht per regio op basis van de beschikbare gegevens is moeilijk te maken omdat de gegevens per onderneming worden bijgehouden. Ondernemingen hebben vaak meerdere vestigingen in verschillende regio’s en opereren veelal landelijk.
Het is niet waarschijnlijk dat het gelijktrekken van de afvalstoffenbelasting voor binnenlands en buitenlands afval in Nederland ervoor zorgt dat de tarieven van de gemeentelijke afvalstoffenheffing stijgen. Vóór het gelijktrekken van de heffing was het voor afvalbedrijven aantrekkelijker om buitenlands afval te verbranden dan Nederlands afval. De vraag naar Nederlandse verbrandingscapaciteit vanuit het buitenland zal naar verwachting afnemen en er is in Nederland sprake van meer verbrandingscapaciteit dan nodig voor het verwerken van Nederlands afval. Daarom is het logischer te veronderstellen dat hiermee de concurrentie op de Nederlandse verbrandingsmarkt zal toenemen en prijzen voor verbranding mogelijk onder druk komen te staan. Hierdoor zouden de kosten voor het laten verwerken van restafval voor gemeenten op termijn eerder dalen dan stijgen.
Klopt het dat de belastingverhoging alleen geldt voor afval dat verbrand moet worden? Erkent u dat veel gemeenten momenteel aan bronscheiding doen, waarbij het vervuilingspercentage daarvan in veel gemeenten zorgwekkend is? Erkent u dat bronscheiding alleen effectief is met een laag vervuilingspercentage, wat door het gedrag van de inwoners wordt bepaald? Deelt u de mening dat dit probleem kan worden opgelost als gemeenten kiezen voor nascheiding? Kunt u bevestigen dat bronscheiding met de huidige vervuilingspercentages minder rendabel en tevens duurder is dan nascheiding? Zo ja, hoe gaat u nascheiding stimuleren? Zo nee, bij welk vervuilingspercentage dan wel?
De afvalstoffenbelasting wordt geheven op zowel storten als verbranden van afval. Over gerecyclede afvalstromen wordt geen belasting geheven. Het klopt dat veel gemeenten aan bronscheiding doen.
Bronscheiding leidt in principe tot meer hoogwaardige stromen voor recycling dan nascheiding. Bij nascheiding is het vooral de vervuiling die optreedt door vermenging met biogeen afval die ertoe leidt dat grondstofstromen niet of nauwelijks meer bruikbaar zijn. Er vindt met name nascheiding plaats voor verpakkingen (plastics, metalen en drankenkartons). Door nascheiding wordt doorgaans slechts ongeveer 15% uit het afval gefilterd. Daarom is bronscheiding de standaard en daar kan slechts in specifieke gevallen van worden afgeweken. Bronscheiding leidt tot minder reststromen die verbrand moeten worden, daarmee worden ook de kosten van verbranden (inclusief de hogere afvalstoffenbelasting) vermeden.
Gemeenten die bronscheiding hebben ingevoerd in combinatie met gedifferentieerde tarieven voor afvalinzameling van verschillende afvalstromen (diftar) hebben gemiddeld lagere afvalbeheerkosten. In 2020 bedragen de kosten in gemeenten met diftar gemiddeld 237 euro per huishouden. In gemeenten waar een vast tarief wordt geheven ongeacht de grootte van het huishouden bedragen de kosten 309 euro per huishouden4. Een analyse bij 25 gemeenten die overschakelden naar diftar laat zien dat de kosten veelal direct met 20–30% daalden. Overigens ondersteunen wij gemeenten op verschillende wijzen bij het vorm geven van hun afvalbeleid en het realiseren van een goede afvalscheiding.
Is het waar dat een gemeente de afvalstoffenheffing alleen mag gebruiken om de kosten van afvalinzameling en verwerking mee te dekken? Erkent u dat veel gemeenten ambitieuze programma’s op het gebied van duurzaamheid en de circulaire economie hebben? Kunt u aangeven in welke mate gemeenten de afvalstoffenheffing kunnen gebruiken om dergelijke programma’s te financieren? Zo ja, kunt u concreet aangeven waar de grens ligt? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met de afvalstoffenheffing kunnen gemeenten inderdaad alleen de inzameling en verwerking van het huishoudelijk afval bekostigen. Zij kunnen daarmee dus niet algemene ambities op het gebied van circulaire economie of duurzaamheid financieren. De basis voor de heffing ligt in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De heffing mag niet meer dan kostendekkend zijn. Gemeenten zijn niet verplicht de volledige kosten van de afvalinzameling en -verwerking te dekken vanuit de afvalstoffen-heffing, zij kunnen een deel van de kosten voor de inzameling en verwerking ook vanuit andere geldstromen dekken. Doorgaans leiden inspanningen om afval beter te scheiden en de kwaliteit van recyclestromen te verbeteren tot lagere kosten voor gemeenten.
Kunt u de vragen zo snel als mogelijk en één voor één, beantwoorden?
Ja.
Stalking |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de stalkingszaak in Vogelenzang, «Acht jaar gestalkt en bedreigd door een jeugdvriendje: «Mijn jeugd vergald en niemand die wat doet»»?1
Het verhaal van Esmee en Jan Dusseljee laat zien dat de impact van stalking groot is. Mensen verdienen bescherming als er een dusdanige inbreuk wordt gemaakt op hun privéleven.
Erkent u dat deze zaak niet op zichzelf staat, maar dit soort stalkingszaken nog steeds geregeld voorkomen?
Stalking komt helaas nog regelmatig voor in Nederland. In 2019 heeft de politie 4010 aangiftes van belaging (art. 285b Wetboek van Strafrecht) opgenomen of ambtshalve opgemaakt.2 De aandacht voor stalking is de afgelopen periode sterk toegenomen. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de aanpak van de stalking door Bekir E. (het Inspectierapport) zijn er maatregelen genomen door politie, Openbaar Ministerie (OM), Veilig Thuis en Reclassering Nederland. Deze maatregelen zien er onder meer op dat stalking sneller wordt herkend, de risico’s juist worden ingeschat en de slachtofferveiligheid wordt versterkt. Hiermee moet worden voorkomen dat slachtoffers niet beschermd worden tegen stalking en de stalker geen consequenties ondervindt van zijn acties.
Wat is uw reactie op het bericht dat de slachtoffers in deze zaak ervaren hebben dat het doen van aangifte ontmoedigd werd in deze zaak?
Iedereen moet de mogelijkheid hebben om van strafbare feiten aangifte te doen. Zoals de politie zelf ook aangeeft in dit bericht, heeft de politie in deze zaak in eerste instantie niet adequaat gehandeld. Stalking heeft binnen de politie een hoge prioriteit en ik heb tijdens verschillende werkbezoeken gezien dat politieagenten zijn doordrongen van de ernst van dit delict. De politie werkt ook aan deskundigheidsbevordering op gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder ex-partnerstalking. Dit moet er onder meer toe leiden dat slachtoffers niet worden ontmoedigd om aangifte te doen.
Bent u bekend met het bestaan van de stalkings-app die onzichtbaar op de telefoons van slachtoffers van stalking worden geïnstalleerd?2 Wat wordt er gedaan om grote gevolgen van het bestaan en de inzet van dergelijke apps te voorkomen?
Ik ben bekend met het bestaan van spy-apps die gebruikt kunnen worden om iemand te stalken. Als een slachtoffer van stalking zich bij de politie meldt, dan bespreekt de politie welke beschermende maatregelen het slachtoffer zelf of de politie kan nemen. Digitale veiligheid is onderdeel van dit gesprek, waarbij ook aandacht is voor het gebruik van zogenoemde spy-apps. Waar nodig wordt digitale recherche ingezet.
Wat zijn de resultaten met de SASH-formulieren tot op heden?
Sinds 1 maart 2019 kan het SASH-formulier worden geregistreerd in het registratiesysteem van de politie. Met het SASH-instrument wordt het risico ingeschat dat een slachtoffer loopt. In 2020 heeft de politie in totaal 6.663 SASH-formulieren opgemaakt. Hieronder kunnen zich ook enkele SASH-formulieren bevinden die zijn gekoppeld aan een incident van een voorgaand jaar.
Welke beleidswijzigingen zijn nog onderweg om ernstige vormen van stalking aan te pakken?
Voor de stand van zaken van de uitvoering van de maatregelen zoals genoemd in mijn reactie op het Inspectierapport verwijs ik u naar de vijfde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis.4 In het bijzonder wijs ik erop dat het OM haar richtlijnen voor strafvordering belaging en huiselijk geweld heeft herzien en dat deze per 1 maart 2021 in werking treden. Belangrijke wijziging is dat het OM in (ex-partner)stalkingzaken in beginsel zal dagvaarden waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd wordt. Dit biedt de mogelijkheid om voorwaarden te vorderen die kunnen bijdragen aan de veiligheid van het slachtoffer.
Is er volgens u voldoende aandacht voor slachtoffers van stalking bij de politie en is er voldoende capaciteit om alle signalen serieus in behandeling te nemen?
Het Inspectierapport heeft geleid tot een verhoogde aandacht bij zowel de politie als andere betrokken partijen, zoals Veilig Thuis, OM en de Reclassering. Dit zie ik ook tijdens de werkbezoeken die ik afleg om te kunnen zien hoe de maatregelen zoals genoemd in mijn reactie op het Inspectierapport worden geïmplementeerd. Bij de politie is deze aandacht onder meer geborgd in de werkinstructie stalking. Onderdeel hiervan is dat als een slachtoffer aangifte doet, het risico wordt ingeschat met behulp van de SASH. Afhankelijk van de uitkomst van deze risicoscreening wordt de opvolging in de zaak met netwerkpartners bepaald. Indien wordt ingeschat dat het gaat om een midden of hoog risico, wordt binnen het politiebasisteam van het gebied waar het slachtoffer woont altijd een casusregisseur aangewezen. Deze heeft het overzicht en de regie binnen de politie. Hiermee is er voldoende aandacht voor slachtoffers van stalking. Het is aan de lokale driehoek om prioriteiten te bepalen en keuzes te maken over de inzet van de capaciteit van de politie.
Wat is uw reactie op de notitie van de SP-fractie over stalking3 ter onderbouwing van de aangehouden motie Van Nispen c.s.4? Wat is nu uw reactie op het voorstel om met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat contact-, locatie- en gebiedsverboden eenvoudiger kunnen worden opgelegd aan stalkers en bedreigers om zo sneller te kunnen reageren op bedreigingen en stalkingen en slachtoffers sneller bescherming te bieden?
De wens om snel een contact- of locatieverbod op te kunnen leggen is begrijpelijk, nu stalking een grote impact heeft op het slachtoffer. De gedragsaanwijzing (art. 509hh Wetboek van Strafvordering) is een geschikt instrument om het voortduren van stalken te stoppen, dat ook in de praktijk regelmatig wordt ingezet. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7, vult de politie bij een melding of aangifte van stalking altijd de SASH in. Indien er sprake is van een hoog risico, neemt de politie direct contact op met onder meer het OM om veiligheidsmaatregelen te bespreken. De officier van justitie zal de zaak beoordelen en zo nodig direct maatregelen treffen, bijvoorbeeld in de vorm van een contact- of locatieverbod. Indien iemand wordt aangehouden wegens stalking wordt de zaak op ZSM behandeld. Hier wordt ook expliciet gekeken naar de veiligheid en of het slachtoffer bescherming behoeft aan de hand van het SASH. Waar nodig, kan de officier van justitie snel een contact- of locatieverbod opleggen. In de praktijk kan dus al snel een contact- en locatieverbod worden opgelegd, ook kort na het moment dat het slachtoffer aangifte doet. Hiervoor is de geadviseerde wetswijziging niet nodig.
Het bericht waarin oud-Dutchbatters vinden dat er alsnog erkenning moet komen van overheid, defensie en media. |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Oud-Dutchbatters: overheid, defensie en media moeten alsnog met erkenning komen»?1
Het krantenartikel waar u naar verwijst is gepubliceerd naar aanleiding van de presentatie van het rapport «Focus op Dutchbat-III» en de aanbevelingen van de begeleidingscommissie Borstlap. Ik heb het rapport en de aanbevelingen op 14 december jl. in ontvangst mogen nemen tijdens een presentatie in Nieuwspoort. Met mijn brief (Kamerstuk 26 122, nr. 48. van 14 december 2020) heb ik deze documenten aan uw Kamer toegestuurd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik begin 2021 mijn beleidsreactie zal geven. Deze heb ik u vandaag toegezonden.
Hoe beoordeelt u dat één op de drie oud-Dutchbatters een actuele behoefte heeft aan zorg of ondersteuning?
Het is van groot belang om de juiste zorg, waardering en erkenning te geven aan de Dutchbat-veteranen. Dat is ook de reden dat ik er uitvoerig onderzoek naar heb laten doen. Het onderzoeksrapport en de aanbevelingen zijn voor mij daarom belangrijke documenten. In mijn beleidsreactie – die u vandaag ontving – ben ik nader ingegaan op deze vragen.
Om handen en voeten te kunnen geven aan de aanbevelingen, is er uiteraard voldoende budget nodig. De financiële consequenties van het overnemen van de aanbevelingen zullen bij Voorjaarsbesluitvorming in overleg met de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken worden gedekt op de departementale begroting.
Hoe kan het dat één op de vijf hulpbehoevende veteranen geen professionele hulp ontvangt, terwijl zij aangeven dat wel nodig te hebben?
Elke veteraan die bij Defensie aangeeft dat hij of zij hulp nodig heeft, kan dat ontvangen. Dat is niet alleen belangrijk voor Defensie maar het vloeit ook voort uit de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Voor goede en snelle zorg is het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen opgezet. Het loket voor zorg is 24-uur per dag geopend en zeven dagen in de week. Helaas komt het voor dat er veteranen zijn die zich nog niet hebben gemeld voor hulp of dat wel willen ontvangen maar niet van Defensie. Ik raad hen aan om (toch) deze stap te zetten. In beginsel levert het LZV voor elke hulpvraag een aanbod op maat. Dat geld niet alleen voor Dutchbat-veteranen – waar nu het onderzoek op gericht is geweest – maar voor elke veteraan. Uit het onderzoek “Veteraan, hoe gaat het u?” gepubliceerd in 2019 en het onderzoek onder ISAF-veteranen dat begin 2020 is gepubliceerd, is bekend dat er groepen veteranen zijn die zorg mijden en om die reden lastig te bereiken zijn. In de beleidsreactie ben ik ook op dat thema ingegaan. Alle Dutchbat-III-veteranen en hun thuisfront ontvangen binnenkort een brief, waarin zij expliciet worden uitgenodigd om contact op te nemen met het zorgloket indien zij nog professionele hulp behoeven vanwege de uitzending.
Gaat u zo snel mogelijk maatwerk leveren om deze groep te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ook te kijken of er bij andere groepen veteranen ook een dergelijke substantiële groep is die tussen wal en schip valt?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u mee in de visie van de oud-Dutchbatters dat erkenning van Defensie tekort schiet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich er maximaal voor inzetten dat de oud-Dutchbatters adequate extra hulp ontvangen zonder dat zij hiervoor eerst juridische stappen moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor de oud-Dutchbatters die zich onvoldoende gewaardeerd voelen door Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Kwart van de jonge dokters overweegt te stoppen met opleiding’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart van de jonge dokters overweegt te stoppen met opleiding»?1
Ja.
Was u reeds bekend met de arbeidsomstandigheden van jonge artsen, voordat voornoemde berichtgeving u ter ore kwam?
De Jonge Specialist voert periodiek een enquête uit onder haar leden op arbeids-, opleidings-, en persoonlijke omstandigheden.
Deelt u ook de opvatting dat het zorgelijk is dat een kwart van de jonge artsen overweegt te stoppen met de opleiding?
Het is zorgelijk dat een op de vier jonge artsen die de enquête hebben ingevuld overweegt te stoppen, zeker omdat dit samenhangt met de arbeidsomstandigheden zoals overwerken of werkdruk. Aios en anios moeten hun opleiding en werk in een veilige omgeving kunnen uitvoeren waar voldoende aandacht is voor werkdruk en overwerken. Tegelijkertijd zie ik dat de bevlogenheid bij de jonge artsen hoog is en dat ze erg trots zijn op hun vak. Daarnaast blijkt uit de enquête dat het percentage jonge artsen dat burn-out klachten ervaart is afgenomen. Bovendien hebben jonge artsen minder werkdruk ervaren tijdens de eerste golf van COVID19.
Vindt u het acceptabel dat een groot aantal van hen overuren maakt zonder daarvoor (voldoende) gecompenseerd te worden? Zo niet, gaat u actie ondernemen in de richting van de verantwoordelijke partijen?
Het aantal arbeidsuren voor a(n)ios is in de relevante cao’s opgenomen en is onderdeel van de arbeidsovereenkomst die arts en werkgever overeenkomen. Ik vind het van belang dat hierbij voldoende aandacht is voor werkdruk en overwerken.
Is het volgens u verantwoord naar patiënten toe dat 61 procent van de arts-assistenten aangeeft dat zij in gevallen waarin zij om supervisie vragen, dit niet krijgen?
Het onderzoek van DJS heeft geen betrekking op de kwaliteit van de zorg, maar op de opleiding. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest. De aios en anios staan altijd onder supervisie van de medisch specialist. Uit de enquête is gebleken dat 61% van de supervisoren niet standaard komt als daarom gevraagd wordt. 40% van de supervisoren komt vaak en 15% regelmatig. De supervisor maakt deze afweging. Het betekent echter niet dat als de arts geen fysieke supervisie krijgt, er geen sprake is van supervisie. De supervisor kan de jonge arts bijvoorbeeld ook telefonisch bijstaan.
Welke mogelijkheden ziet u voor de beroepsgroepen en bestuurders van ziekenhuizen om te zorgen dat jonge artsen een betere werkdruk en prettiger opleidingsklimaat krijgen? Bent u bereid hierover met de relevante partijen in gesprek te treden?
De resultaten van de enquête onderstrepen het belang om te investeren in het behoud van zorgprofessionals en een goed werk- en leerklimaat. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. De beroepsgroep en de bestuurders van ziekenhuizen kunnen met elkaar in gesprek gaan over op welke wijze de jonge artsen in een prettigere omgeving kunnen werken en hun opleiding kunnen volgen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Vernieuwend Opleiden2 zal ik dit ondersteunen door met de jonge artsen en ziekenhuizen te onderzoeken op welke wijze er meer aandacht kan komen voor werkdruk, zoals tijdige signalering van ongewenst oplopende mentale werkbelasting.
Welke concrete stappen heeft u zelf voor ogen om te voorkomen dat met de vergrijzing en de stijgende zorgvraag de tekorten en werkdruk de komende jaren zullen oplopen?
Het Capaciteitsorgaan neemt alle relevante actoren mee in haar advies3 omtrent de opleidingsbehoefte van alle medische specialismen. De stijgende zorgvraag, de arbeidsmarkttekorten en de werkdruk vallen hier ook onder.
Het bericht ‘Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er toezicht wordt gehouden op het gebruik van noodprocedures om medische dossiers te bekijken? Kunt u aangeven waar dit dan in het geval van dit ziekenhuis is misgegaan en hoe dit in de toekomst wordt voorkomen?
De beveiliging van medische dossiers, waaronder de noodprocedures om dossiers in te kunnen zien, is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en de regels zijn streng en duidelijk. Een zorgaanbieder dient van iedere inzage logging te bewaren en deze periodiek te controleren op eventueel misbruik. De zorgaanbieder dient misbruik te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Het Bravis ziekenhuis laat mij weten dat een medewerker misbruik heeft gemaakt van zijn of haar bevoegdheid en van het in die medewerker gestelde vertrouwen. Het ziekenhuis heeft dit in 2018 geconstateerd, de beveiliging van de dossiers gecontroleerd en waar nodig aangescherpt en arbeidsrechtelijke maatregelen genomen tegen deze medewerker. Daarnaast heeft het ziekenhuis de klacht een de betrokken patiënt behandeld en een melding bij de AP gedaan.
Het Bravis ziekenhuis geeft ook aan sinds 2018 de informatiebeveiliging te verbeteren, onder andere door inzet van nieuwe systemen die hiervoor meer mogelijkheden bieden. Het Bravis ziekenhuis laat haar informatiebeveiliging en privacybescherming in 2021 toetsen door onafhankelijke deskundigen. Ook neemt het Bravis ziekenhuis deel aan een landelijk programma waarbij alle Nederlandse ziekenhuizen zich in 2021 laten auditen op de toegangsbeveiliging van digitale patiëntendossiers.
Waar kunnen patiënten terecht wanneer zij na willen gaan wie hun medisch dossier heeft bekeken?
Als iemand wil nagaan wie zijn of haar medisch dossier heeft ingezien, kan hij of zij bij de zorgaanbieder zelf terecht.
Welke maatregelen worden c.q. kunnen er genomen worden tegen personeel dat onbevoegd dossiers raadpleegde? Deelt u de mening dat hier stevige sancties nodig zijn?
Onrechtmatige inzage in een medisch dossier vind ik onaanvaardbaar. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Als personeel onrechtmatig dossiers raadpleegt, is het aan de werkgever of en welke maatregelen tegen dit personeel genomen worden. Het Bravis ziekenhuis geeft, gezien de privacy van betrokkenen, geen verdere details over de gebeurtenis waar de NRC over schrijft. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of en welke sancties van toepassing zijn. Zoals hierboven beantwoord, is er melding gedaan bij de AP.
Bent u van mening dat het voor patiënten makkelijker zou moeten zijn om na te gaan wie hun medische gegevens bekijkt? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik vind het belangrijk dat mensen regie hebben over hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hebben mensen recht op inzage in hun medische gegevens en is er een klachtenmogelijkheid via de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daarom is het verplicht loggegevens bij te houden.
Op 1 juli 2020 is artikel 15e van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) in werking getreden. In artikel 15e van de Wabvpz wordt er ingegaan op logging en specifiek welke loggingsinformatie moet worden opgenomen in een afschrift. Op grond van artikel 15e kan een cliënt verzoeken om een overzicht, met daarin opgenomen wie wanneer bepaalde informatie beschikbaar heeft gemaakt en wie wanneer bepaalde informatie heeft ingezien.
Via de VIPP-regeling stimuleer ik de ontwikkeling van patiëntportalen om patiënten zelf de regie over hun medische gegevens te kunnen laten voeren. In diverse portalen is het voor een patiënt mogelijk de logging direct online in te zien.
Samen met het zorgveld werk ik toe naar de juiste zorg op de juiste plek op het juiste moment met de juiste informatie. Elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgverleners is daarin essentieel. Landelijke beschikbaarheid van infrastructuren en randvoorwaardelijke voorzieningen kan het elektronisch uitwisselen van gegevens versnellen. Hier werk ik aan. Een van de grondslagen voor elektronisch uitwisselen van gegevens is dat burgers op eenvoudige en eenduidige wijze toestemming moeten kunnen geven om hun eigen patiëntgegevens beschikbaar te maken; zorgverleners hebben de plicht tot geheimhouding – het medisch beroepsgeheim. Deze zaken licht ik nader toe in mijn brief aan uw Kamer, «Prioriteiten elektronische gegevensuitwisseling resterende kabinetsperiode» van 14 december 20202.
Deelt u de mening dat patiënten meer eigen regie zouden moeten hebben in het bepalen wie hun medische gegevens kan bekijken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Coulanceregelingen en maatwerk in toelatingseisen voor mbo-, hbo- en wo-studenten |
|
Niels van den Berge (GL), Frank Futselaar |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat nieuwkomers die in het kader van de coronamaatregelen alvast zonder NT2-diploma aan een mbo-, hbo- of wo-opleiding mochten beginnen, uitgeschreven worden als ze hun NT2-examen niet vóór 1 januari 2021 gehaald hebben?
Studenten die alvast aan een mbo-, hbo- of wo-opleiding zijn begonnen zonder het Staatsexamen Nederlands als tweede taal (Nt2) te hebben behaald, worden niet uitgeschreven als ze dit diploma nog niet vóór 1 januari 2021 hebben behaald.
Mbo-instellingen die het behalen van het Staatsexamen Nt2 als formeel vereiste hanteren kunnen studenten toelaten tot een opleiding mits deze studenten vóór 1 juli 2021 hun Nt2 diploma behalen.
Voor het hoger onderwijs (ho) geldt dat het kan voorkomen dat buiten de schuld van de student hij of zij niet binnen de gestelde termijn aan de toelatingseisen heeft kunnen voldoen. Als dat leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard heeft de ho-instelling de mogelijkheid de student langer de tijd te geven om aan de toelatingseisen te voldoen. Dat kan op basis van artikel 7.37c, derde lid, WHW. De termijn kan worden verlengd tot uiterlijk 1 september 2021. De instelling zal bij de afweging ook de studievoortgang van de student in de vervolgopleiding betrekken.
Bent u het ermee eens dat het in het belang is van de kansen, integratie en participatie van deze nieuwkomers als zij hun opleiding wel af kunnen maken?
Het is van groot belang dat nieuwkomers hun opleiding af kunnen maken en zo min mogelijk negatieve gevolgen ervaren van de verminderde capaciteit voor het afnemen van Staatsexamens Nt2. We zorgen er daarom voor dat zoveel mogelijk kandidaten een Staatsexamen Nt2 kunnen doen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Zoals hierboven beschreven, hebben mbo-instellingen en ho-instellingen binnen de wet ruimte om studenten de gelegenheid te geven hun opleiding af te kunnen ronden.
Bent u het ermee eens dat nieuwkomers niet de dupe zouden mogen worden van het uitvallen van inburgeringsonderwijs en NT2-examens als gevolg van de coronacrisis en dat het goed zou zijn om voor deze studenten coulance te betrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met mbo-, hbo- en wo-instellingen om te bezien hoe zij in wet- en regelgeving alsmede in het servicedocument, de ruimte kunnen krijgen om maatwerk toe te passen voor kansrijke studenten, die nu nog niet, maar volgens de onderwijsprofessionals op termijn wel aan de taaleisen kunnen voldoen?
Ik ben hierover blijvend in gesprek met de koepelorganisaties van het mbo, hbo en wo. Hierbij is ruimte om de mogelijkheden in wet- en regelgeving alsmede in het servicedocument te bespreken en te bezien hoe onderwijsinstellingen maatwerk kunnen bieden aan kansrijke studenten.
Als het gaat om studenten voor komend studiejaar (2021–2022), dan zal OCW daarover wederom met de koepels overleggen en indien gewenst en noodzakelijk via het servicedocument nadere afspraken maken.
Hebben onderwijsinstellingen op dit moment voldoende ruimte om maatwerk te bieden aan succesvolle doorstromers, zoals aan mbo-studenten die als onderdeel van de coulanceregelingen aan een hbo-opleiding mochten beginnen?
Mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hoger onderwijs dienen voor 1 januari 2021 het mbo-diploma te behalen. De voorwaardelijke toelating gebeurde op basis van een afrondingsadvies van de instelling waar de student vertraging had opgelopen. Als het mbo-diploma niet voor 1 januari 2021 wordt behaald, en als dat buiten de schuld van de student is, dan kan de ho-instelling een hardheidsclausule toepassen. Ook hier gaan wij er vanuit dat de instellingen in deze uitzonderlijke tijden het belang van de student zwaar laten wegen. Zo is vastgelegd in het servicedocument ho dat de ho-instelling bij deze afweging ook de studievoortgang van de student in de vervolgopleiding zal betrekken.
Kunnen onderwijsinstellingen maatwerk bieden aan succesvolle doorstromers die het goed doen op bijvoorbeeld het hbo, maar die hun mbo-diploma niet vóór 1 januari 2021 hebben kunnen halen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met onderwijsinstellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde tijd die nieuwkomers moet wachten voordat ze het NT2-examen af kunnen leggen?
Het is niet bekend wat de gemiddelde tijd is die nieuwkomers moeten wachten voordat zij het Staatsexamen Nt2 kunnen afleggen. Kandidaten die zich aanmelden voor een Staatsexamen Nt2 zijn gedurende hun voorbereidingstijd voor het examen niet in beeld bij het College van Toetsen en Examens. Deze kandidaten komen pas in beeld wanneer zij zich aanmelden voor een Staatsexamen Nt2. Kandidaten kunnen zich ongeveer acht weken voor het examen aanmelden.
Er worden zoveel mogelijk Staatsexamens Nt2 afgenomen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Zo worden er ook examens in de avond afgenomen, om de capaciteit te vergroten. De examens die wegens de coronacrisis niet door konden gaan zijn in het najaar alsnog afgenomen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Gedupeerde kandidaten werden hierbij als eerst geplaatst voor afname van het examen.
Welke maatregelen kunt u nemen om deze wachttijd te verkorten, zodat nieuwkomers, zodra ze er klaar voor zijn, examen kunnen doen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóór het kerstreces te beantwoorden?
Het was helaas niet mogelijk om deze vragen vóór het kerstreces te beantwoorden.
De collectiviteitskorting op de zorgverzekering |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerker Shell krijgt meer korting op zorgverzekering dan thuiszorgmedewerker»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een medewerker van een multinational zoals Shell, een hogere collectiviteitskorting kan krijgen op de zorgverzekering in verhouding tot bijvoorbeeld een persoon die een collectiviteit afsluit via een patiëntenvereniging?
De mogelijkheid tot het bieden van een collectiviteitskorting voor de basisverzekering is gecreëerd zodat, rekening houdend met de kenmerken en omvang van de verschillende collectiviteiten, het geldelijk voordeel dat met een collectiviteit behaald kan worden via bijvoorbeeld doelmatige zorginkoop, serviceverlening, administratie en beheerslasten ten goede komt aan de verzekeringnemer via een korting op de premie en/of aan de collectiviteit.
Onderzoek van Equalis uit 2020 (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1069) laat zien dat voor slechts 18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars aannemelijk gemaakt kan worden dat de collectieve afspraken resulteren in een besparing voor de basisverzekering. Dit betekent dat bij een zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken en dat hier dus sprake is van kruissubsidiëring. Kruissubsidiëring vind ik zeer ongewenst. De collectiviteitskorting wordt niet gefinancierd op basis van een besparing op de zorguitgaven, maar via een opslag die de verzekeraar op de premie vraagt. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld verzekerden die verzekerd zijn via een patiëntencollectiviteit meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor werknemers. Dit is zeker niet de bedoeling. Daarom heb ik besloten het wetstraject in gang te zetten om de collectiviteitskorting voor de basisverzekering af te schaffen.
Bent u bereid om de collectiviteitskorting op de aanvullende zorgverkering ook stop te zetten, net als de collectiviteitskorting op de basisverzekering, aangezien de zorgpolis – in uw woorden – «er [is] voor iedereen, en dat vraagt om solidariteit met elkaar»?2
We hebben in Nederland een uitgebreid en solidair basispakket. Dat vind ik van groot belang. Ook de toegankelijkheid van aanvullende zorg neem ik serieus. Tegelijkertijd is aanvullende zorg met een reden niet in het pakket opgenomen: voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen. Ook zijn de juridische sturingsmogelijkheden op de aanvullende zorgverzekeringen beperkt, omdat het gaat om particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Premiestelling, waaronder een eventuele collectiviteitskorting, maar bijvoorbeeld ook pakketsamenstelling en het acceptatiebeleid, behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het polisaanbod van zowel de basis – als de aanvullende verzekeringen overzichtelijker aangeboden wordt aan alle Nederlanders?
Een overzichtelijk polisaanbod helpt de verzekerde om de best passende keuze voor een zorgverzekering te maken. De overzichtelijkheid van het polisaanbod heeft daarom mijn voortdurende aandacht. Collectiviteiten dragen niet bij aan een overzichtelijk polisaanbod. Ondanks de afname van het aantal collectiviteiten van 64.000 in 2016 naar 47.000 in 2020 blijft het aanbod (zeer) groot en de gemiddelde omvang van 232 deelnemers per collectiviteit (zeer) klein.
Een verzekerde zal niet tot iedere collectiviteit toegang hebben, maar er kan wel gesteld worden dat het groot aantal collectiviteiten niet bijdraagt aan een overzichtelijk polisaanbod en een eenvoudig keuzeproces. De afschaffing van de collectiviteitskorting zal vermoedelijk leiden tot een verdere daling van het aantal collectiviteiten. Hiermee draagt deze maatregel bij aan een overzichtelijker polisaanbod.
De monitor van het polisaanbod van Equalis liet zien dat in 2020 de diversiteit van het polisaanbod ten opzichte van 2019 toenam, terwijl het totale aanbod van polissen afnam. Dit was goed nieuws. Tijdens het VSO «Monitor polisaanbod 2020 en het Risiciovereveningsmodel 2021» van 5 november jl. heb ik uw Kamer toegezegd de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen om na te gaan of deze positieve trend zich in 2021 heeft voortgezet. Ik streef ernaar om de analyse van de NZa vóór de verkiezingen naar uw Kamer te sturen.
De TOZO |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten maatwerk kunnen en moeten bieden in toekenning van de TOZO wanneer iemand op basis van de letter van de wet buiten de regeling valt, maar op basis van de geest van de wet niet?
Wie niet aan de voorwaarden voor ondersteuning op basis van de Tozo voldoet kan bij een inkomen onder de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm eventueel een beroep doen op bijstand op grond van de Participatiewet. Als sprake is van «zeer dringende redenen» zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, kan iemand die in principe niet in aanmerking komt voor Tozo/bijstand toch bijstand toegekend krijgen. Dit is ter beoordeling van het College van burgemeester en wethouders.
Klopt het dat alleen ondernemers die op 17 maart 2020 ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een beroep kunnen doen op de TOZO?
Ja, op basis van artikel 2 van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (Tozo) is de kring van rechthebbende beperkt tot de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Bent u bekend met het gegeven dat ondernemers die niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting conform de Handelregisterwet in de regel door de Belastingdienst in de gelegenheid worden gesteld om alsnog, met terugwerkende kracht aan deze verplichting te voldoen? En bent u bekend met het gegeven dat deze fout doorgaans niet met een boete wordt bestraft?
Als de Belastingdienst constateert dat een ondernemer die zich aanmeldt nog niet is ingeschreven in het handelsregister terwijl dit wel had gemoeten, wordt deze ondernemer door de Belastingdienst daarop geattendeerd. Door dit signaal wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de inschrijvingsverplichting te voldoen. Het is niet zo dat de Belastingdienst de ondernemer in de gelegenheid stelt om met terugwerkende kracht aan deze inschrijvingsverplichting te voldoen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is de wijze waarop een ondernemer wordt ingeschreven in het Handelsregister de verantwoordelijkheid van de Kamer van Koophandel.
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). Inschrijving met terugwerkende kracht in de zin van artikel 20 Handelsregisterwet 2007 levert derhalve geen economisch delict op.
Bent u bekend met het gegeven dat de Kamer van Koophandel als uitvoerende instantie van de Handelregisterwet een ondernemer de mogelijkheid biedt om zich met terugwerkende kracht in te schrijven in het handelsregister? En is het u bekend dat dit gebeurt wanneer de ondernemer aannemelijk kan maken dat de onderneming eerder is gestart?
Het klopt dat inschrijvingen met terugwerkende kracht kunnen worden doorgegeven, dat wil zeggen met een datum ingang in het verleden. Volgens de Handelsregisterwet moet een ondernemer de eerste inschrijving van een onderneming doen binnen een periode van twee weken, die begint een week vóór en eindigt een week ná de aanvang van de bedrijfsuitoefening (art. 20 lid 1 Hrw).
De datum registratie wijkt dan af van de datum ingang van de aanvang van de bedrijfsuitoefening. KVK kan om bewijs vragen bij inschrijvingen met terugwerkende kracht, maar dit is situationeel te bepalen.
Bent u het ermee eens dat voor ondernemers waarbij sprake is van een inschrijving met terugwerkende kracht in het handelsregister op of voor 17 maart 2020 ook de TOZO van toepassing zou moeten kunnen zijn, omdat deze ondernemer heeft kunnen aantonen dat deze de onderneming al eerder is gestart? Klopt het dat dit op dit moment niet het geval is?
Nee, blijkens de toelichting op artikel 2 is de zelfstandige die zich na 17 maart 2020 alsnog met terugwerkende kracht heeft ingeschreven in het handelsregister van een beroep op de Tozo uitgesloten.
Bent u het ermee eens dat de toepassing van de inschrijvingsdatum 17 maart 2020 als hard criterium voor de toekenning van de TOZO niet in lijn ligt met het gangbare overheidsbeleid met betrekking tot de uitvoering van de Handelregisterwet zoals hierboven geschetst? Bent u het ermee eens dat het stellen van deze datum als hard criterium niet in lijn is met de bedoelde ruimhartige toepassing van de TOZO en dat ondernemers die met terugwerkende kracht aan die verplichting voldoen ook de TOZO zouden moeten kunnen toepassen?
Het stellen van de datum van inschrijving als hard criterium voor toekenning van de Tozo is in overeenstemming met de bedoelde toepassing van de Tozo. De bedoeling van de Tozo is alleen zelfstandigen die op de dag van de aankondiging van de maatregel, 17 maart 2020, als zodanig werkzaam waren, in aanmerking te laten komen voor ondersteuning op basis van de Tozo. Om eenvoudige verificatie mogelijk te maken is, dit criterium geformaliseerd in de eis dat de zelfstandige op 17 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de toelichting op de regeling is de mogelijkheid om een beroep te doen op de Tozo bij inschrijving bij de KvK met terugwerkende kracht uitgesloten.
Bent u het tevens ermee eens dat gemeenten juist maatwerk moeten leveren in toekenning van de TOZO wanneer een ondernemer feitelijk nog niet op 17 maart stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar wel al voor die datum aantoonbaar aan het ondernemen was?
Nee, een persoon die met zijn onderneming niet uiterlijk met ingang van 17 maart stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is naar de definitie van de Tozo geen zelfstandige, omdat deze persoon niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor de uitoefening van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep (artikel 1, onderdeel a, van de Tozo).
Een ondernemer dient het eigen bedrijf of zelfstandig beroep vanaf een week vóór tot een week ná de start in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van de Koophandel (artikel 20 Handelsregisterwet 2007). Het niet voldoen aan de inschrijvingsverplichting levert een economisch delict op (artikel 1 e.v. van de Wet op de economische delicten). In de Tozo is voor de datum van 17 maart 2020 gekozen omdat daarmee de feitelijke situatie eenvoudig verifieerbaar is voor gemeenten en het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt verminderd. Een aanpassing van deze datum met als doel inschrijvingen met terugwerkende kracht toe te staan, leidt tot uitvoeringsproblemen en verhoogt het risico op misbruik van de Tozo uitkering.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dat maatwerk geboden kan worden?
Zie de reactie bij antwoord 1.
Het bericht 'Medewerker Shell krijgt meer korting op zorgverzekering dan thuiszorgmedewerker' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerker Shell krijgt meer korting op zorgverzekering dan thuiszorgmedewerker» van Kassa?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Is er in de aanvullende verzekering mogelijk ook sprake van kruissubsidiëring, waardoor de thuiszorgmedewerker mogelijk financieel bijdraagt aan de ziektekosten van de medewerker van Shell? Zo nee, hoe wordt het verschil in korting dan verklaard?
We hebben in Nederland een uitgebreid en solidair basispakket. Dat vind ik van groot belang. Ook de toegankelijkheid van aanvullende zorg neem ik serieus. Tegelijkertijd is aanvullende zorg met een reden niet in het pakket opgenomen: voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen. Ook zijn de juridische sturingsmogelijkheden op de aanvullende zorgverzekeringen beperkt, omdat het gaat om particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Premiestelling, maar bijvoorbeeld ook pakketsamenstelling en het acceptatiebeleid, behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar.
Het staat zorgverzekeraars dus vrij om premiedifferentiatie (bijvoorbeeld via differentiatie in een verstrekte collectiviteitskorting) toe te passen.
Verzekerden blijken in toenemende mate kritisch te zijn op het aanvullende verzekeringsproduct dat ze kiezen, waarbij de vraag of het product aansluit bij het verwachte zorggebruik meer leidend wordt. Het karakter van de aanvullende verzekering verandert steeds meer in een abonnement in plaats van een verzekering voor onvoorziene uitgaven. Hierdoor komt het verzekeringsprincipe van de aanvullende verzekering onder druk te staan. Zorgverzekeraars dienen oog te hebben voor de toekomstbestendigheid van de aanvullende verzekering en dit kunnen zij onder andere doen door premiedifferentiatie toe te passen.
Welke garanties heeft u dat er geen sprake is van kruissubsidiëring in de aanvullende verzekering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat kruissubsidiëring ook in de aanvullende verzekering onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is als medewerkers in de zorg meer zorgkosten hebben voor dezelfde zorg, dan medewerkers in het bedrijfsleven? Zo nee, wat rechtvaardigt dan deze extra kosten voor zorgmedewerkers?
De mogelijkheid tot het bieden van een collectiviteitskorting voor de basisverzekering is gecreëerd zodat, rekening houdend met de kenmerken en omvang van de verschillende collectiviteiten, het geldelijk voordeel dat met een collectiviteit behaald kan worden via bijvoorbeeld doelmatige zorginkoop, serviceverlening, administratie en beheerslasten ten goede komt aan de verzekeringnemer via een korting op de premie en/of aan de collectiviteit.
Onderzoek van Equalis uit 2020 (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1069) laat zien dat voor slechts 18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars aannemelijk gemaakt kan worden dat de collectieve afspraken resulteren in een besparing voor de basisverzekering. Dit betekent dat bij een zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting niet gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken en dat hier dus sprake is van kruissubsidiëring. Kruissubsidiëring vind ik zeer ongewenst. De collectiviteitskorting wordt niet gefinancierd op basis van een besparing op de zorguitgaven, maar via een opslag die de verzekeraar op de premie vraagt. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Concreet betekent dit individueel verzekerden en verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen. Ik heb geen inzicht in de gemiddelde collectiviteitskorting die zorgmedewerkers versus medewerkers uit het bedrijfsleven ontvangen. Het Equalis-onderzoek laat echter wel zien dat de gemiddelde collectiviteitskorting voor werkgeverscollectiviteiten met 4,1 procent fors hoger ligt dan de gemiddelde collectiviteitskorting voor bijvoorbeeld verzekerden die verzekerd zijn via een patiëntencollectiviteit (2,1 procent) of een gemeentepolis (2,8 procent). Concreet betekent dit dat patiënten en sociale minima meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen voor werknemers. Dit is zeker niet de bedoeling. Daarom heb ik besloten het wetstraject in gang te zetten om de collectiviteitskorting voor de basisverzekering af te schaffen.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde collectiviteitskorting die verzekeraars geven aan zorgmedewerkers en aan medewerkers in het bedrijfsleven? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de collectiviteitskorting ook in de aanvullende verzekering af te schaffen, omdat dit niet alleen eerlijker is, maar ook bijdraagt aan een overzichtelijker polislandschap? Zo nee, waarom gelden deze argumenten dan wel voor de basispolis, maar niet voor de aanvullende verzekering?
Zie antwoord vraag 2.
Het aantal ziekenhuisopnames op het corona dashboard |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) tijdens de technische briefing over het coronavirus van 9 december 2020, waarbij hij aangeeft dat de ziekenhuisopnamegetallen die op het dashboard staan, niet de getallen zijn vanuit de ziekenhuizen zelf?1
De heer Kuipers heeft tijdens de technische briefing van 9 december 2020 benoemd dat de ziekenhuisopnamegetallen die op het dashboard staan niet overeen komen met die van LCPS. Zijn pleidooi was om de cijfers van LCPS te gebruiken, omdat die actueel zijn en gaan over zowel de bezetting als de instroom. De cijfers op het coronadashboard zijn afkomstig vanuit een andere ziekenhuisbron: Stichting NICE. Dit wordt ook toegelicht onder het kopje «Ziekenhuizen» onder de cijferverantwoording van het coronadashboard.
Naast Stichting NICE registreert ook LCPS cijfers over de druk op de zorg. Beide organisaties ontvangen de cijfers van de ziekenhuizen. De cijfers van zowel Stichting NICE als van LCPS worden ontsloten op het coronadashboard.
Voor een uitgebreide uitleg over het verschil tussen de twee databronnen, wil ik u verwijzen naar de beantwoording van de Kamervragen D66 over de cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Klopt het dat het werkelijke aantal ziekenhuisopnames structureel hoger ligt dan wat er op het coronadashboard wordt gemeld?
Stichting NICE ontvangt gegevens van alle ziekenhuizen over de IC. Over de opname in de klinieken ontvangt Stichting NICE gegevens van 71 van de 74 ziekenhuizen. Eén ziekenhuis (het Flevoziekenhuis) levert nog niet de dagelijkse gegevens over de klinieken aan Stichting NICE. Hierdoor is er in de cijfers van Stichting NICE over de klinieken sprake van enige onderrapportage en is dat ook het geval op het coronadashboard.
Daarnaast geldt dat LCPS en Stichting NICE de gegevens op verschillende manieren rapporteren:
LCPS registreert het aantal bezette bedden. In combinatie met het aantal overlijdens in de kliniek en op de IC leidt LCPS een «delta» af, die de facto de netto instroom in de ziekenhuizen registreert.
Stichting NICE registreert van iedere patiënt wanneer deze in het ziekenhuis komt, hoe lang deze behandeld wordt, en wanneer deze het ziekenhuis weer verlaat of in het ziekenhuis overlijdt.
Het voordeel van de LCPS-cijfers is dat deze gericht zijn op de feitelijke bezetting en de totale druk op de zorg. Immers, sommige patiënten liggen veel langer in het ziekenhuis dan andere en daar houdt LCPS rekening mee. Zo kan goed gestuurd worden op de allocatie van mensen en middelen; benodigde personele inzet, de apparatuur en het aantal bedden. Sinds oktober berekent het LCPS ook de instroomcijfers. Deze zijn inderdaad actueler en completer dan de cijfers van Stichting NICE (vanwege de drie ontbrekende ziekenhuizen voor wat betreft data over klinieken).
Het voordeel van de cijfers van Stichting NICE is dat deze veel gedetailleerder de patiëntenpopulatie monitort (o.a. leeftijd en geslacht). Dit zijn cijfers die belangrijk zijn voor het RIVM om te kunnen modelleren, prognoses te maken en te adviseren. Deze cijfers geven dus beter inzicht in de verspreiding van het virus. Daarnaast zijn de cijfers van Stichting NICE uit te splitsen op het niveau van Veiligheidsregio’s, ofwel per Veiligheidsregio kan worden berekend hoeveel patiënten naar een ziekenhuis gaan, ook als een ziekenhuis zich in een andere regio bevindt. Sinds 17 december worden deze regionale gegevens op metaniveau het coronadashboard ontsloten.
Om zowel de omvang van de druk op de zorg in beeld te hebben als het zicht in de feitelijke verspreiding en daarmee de grondslag van de modellering goed op orde te hebben, is het belangrijk dat zowel de instroom als de bedbezetting worden bijgehouden. Een toename van de bezetting zegt namelijk maar voor een deel iets over het aantal nieuwe patiënten. Zo is de bezetting afhankelijk van zowel het aantal nieuwe patiënten als het aantal patiënten dat wordt ontslagen of overlijdt. De twee bronnen kunnen dus niet 1 op 1 met elkaar worden vergeleken.
Klopt het dat de drempelwaarde van 40 ziekenhuisopnames per dag in de praktijk op 17 september werd gepasseerd, maar dat dit volgens het dashboard pas rond 9 oktober werd bereikt? Klopt het dat we rond die datum in werkelijkheid rond de 150 opnames per dag zaten?
Nee, de signaalwaarde van veertig ziekenhuisopnames per dag (uitgaande van een 3-daags gemiddelde per dag) is op 30 september overschreden, volgens de ziekenhuisgegevens van OSIRIS de toenmalige bron voor ziekenhuisopnames op het dashboard. Volgens de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE was dit op 17 september het geval. Echter, deze cijfers zijn in die periode bijgesteld, met terugwerkende kracht. Destijds (op 17 september) was dit ook voor de cijfers van Stichting NICE nog niet het beeld en bereikte het aantal ziekenhuisopnames nog niet de signaalwaarde van veertig.
Voor een uitgebreider antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen D66 over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat met de juiste, actuele cijfers wordt gewerkt, omdat anders het gebruik van de drempelwaarden weinig zin heeft?
Ja. Voor een uitgebreid antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen D66 over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999). Daarnaast wordt er in principe niet gewerkt met dagcijfers, maar wordt er gekeken naar de tendens van de cijfers en wordt de context van de cijfers meegewogen in besluitvorming omtrent maatregelen. Het OMT advies is hier altijd de basis voor.
Waarom worden op het dashboard niet de dagelijkse getallen gebruikt die vanuit de ziekenhuizen iedere ochtend worden aangeleverd? Wie of wat verhindert dat er met de actuele cijfers wordt gewerkt?
De gegevens van beide databronnen worden al ontsloten op het coronadashboard en worden door de ziekenhuizen aangeleverd. Zoals ik al bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, dienen de cijfers van LCPS en Stichting NICE ieder een ander doel. De cijfers van LCPS over bedbezetting tonen we op het dashboard om meer inzicht in de druk op de ziekenhuizen te krijgen. Met behulp van de cijfers van Stichting NICE krijgt het RIVM meer inzicht op patiëntniveau in het (deels retrospectief) virologisch beeld.
Bent u bereid om de cijfers op het corona dashboard zo spoedig mogelijk met de juiste cijfers te laten updaten? Zo nee, waarom niet?
De gegevens van beide databronnen worden al ontsloten op het coronadashboard: voor de instroom en om zicht te houden op de epidemie worden cijfers gebruikt van Stichting NICE, voor de bezetting en om zicht te houden op de druk op de zorg worden cijfers gebruikt van LCPS. Voor deze doeleinden zijn deze twee databronnen het meest accuraat. Daarnaast blijven we voortdurend werken aan het verbeteren van de data en weergave van data op het coronadashboard. Daarom hebben we inmiddels ook de kernindicator van ziekenhuisopnames aangepast. Nu wordt bij het aantal nieuwe ziekenhuisopnames, het aantal nieuwe ziekenhuisopnames dat die dag gemeld is getoond, in plaats van het aantal mensen dat die dag ook daadwerkelijk is opgenomen. Hierdoor wordt de vertekening van de cijfers door na-rapportages verkleind en wordt ook het verschil tussen de LCPS en NICE data m.n. over de afgelopen 24 uur kleiner. Voor een uitgebreide uitleg wil ik u verwijzen naar de cijferverantwoording op het dashboard.