Het Nederlandse kernwapenbeleid. |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten wat het besluit van de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) precies inhoudt om «meer openheid te verschaffen over deze specifieke oefening»?1
Binnen de NAVO is besloten om dit jaar voor het eerst de nucleaire dimensie van een jaarlijkse NAVO-oefening bekend te maken. Dit is een belangrijke stap in het streven naar meer transparantie. Het NAVO-persbericht over de oefening en over het bezoek van de secretaris-generaal van de NAVO aan vliegbasis Volkel benadrukt dat meer transparantie van belang is om het vertrouwen tussen kernwapenlanden te vergroten en het risico van miscalculatie te verkleinen. Bondgenoten maken een eigen afweging over het bekendmaken van hun deelname aan de oefening. Nederland streeft er naar om binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, en heeft dan ook bekendgemaakt aan deze oefening deel te nemen.
Geldt deze transparantie alleen Nederland? In welke andere NAVO-lidstaten zijn mededelingen gedaan over deze oefening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het de oefening Steadfast Noon betrof? Zo nee, welke oefening was het dan?
Aan de NAVO-oefening met nucleaire dimensie namen dit jaar vliegtuigen deel vanuit landen verspreid over het bondgenootschap. Het is aan bondgenoten zelf om bekend te maken of zij deelnemen aan deze oefening. Nederland heeft ervoor gekozen om dit te doen, in het streven naar meer transparantie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, blijven de details van deze jaarlijkse NAVO-oefening geclassificeerd2. Daaronder valt ook de naam van de oefening.
Is ook door andere NAVO-lidstaten deelgenomen aan de oefening Steadfast Noon? Zo ja, welke landen waren dat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom was dhr. Stoltenberg tijdens de oefening in Volkel? Heeft hij tijdens de dagen van de oefening ook andere luchtmachtbases bezocht? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De secretaris-generaal van de NAVO bezoekt regelmatig oefeningen en heeft tijdens deze oefening alleen vliegbasis Volkel bezocht. Elk jaar wordt de oefening door een andere deelnemende bondgenoot gecoördineerd. Dit keer heeft Nederland dit gedaan.
Hoe heeft de NAVO het transparantiebeleid over deze oefening geëvalueerd? Zal in de toekomst een verruiming van dit transparantiebeleid plaats hebben? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van bondgenootschappelijke oefeningen, inclusief berichtgeving hierover, vindt altijd plaats binnen de NAVO. Evaluaties blijven geclassificeerd, ten einde de effectiviteit van oefeningen niet te ondermijnen. Binnen de NAVO wordt belang gehecht aan meer transparantie over bondgenootschappelijke activiteiten, om de kans op miscalculatie te verkleinen. De Nederlandse inzet binnen de NAVO is erop gericht om transparantie over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen waar mogelijk te vergroten, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken.
Is de observatie juist dat u van mening verschilt over het transparantiebeleid over kernwapens in Nederland nu de Minister van Defensie heeft bekend gemaakt dat de Koninklijke Luchtmacht oefent in kernwapenprocedures en bovendien tijdens een tv-uitzending op 18 oktober 2020 erkend heeft dat er in Nederland kernwapens zijn en de Minister van Buitenlandse Zaken categorisch blijft ontkennen iets over kernwapenbeleid te kunnen meedelen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet streeft ernaar zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken. Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden. De uitspraken van de Minister van Defensie tijdens de uitzending van WNL Op Zondag van 18 oktober jl. gingen over het belang van transparantie over deze NAVO-oefening, en benadrukten de realistische wijze van oefenen tijdens de bekendgemaakte NAVO-oefening met nucleaire dimensie.
Zoals uw Kamer bekend, kunnen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten, inclusief Nederland, onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Deelt u de mening dat het Non-Proliferatieverdrag verbiedt om kernwapens en andere voorwaardenscheppende omstandigheden zoals oefeningen, procedures en opslag van kernwapens van de erkende kernwapenmachten zoals de Verenigde Staten te delen? Zo nee, wat is dan uw uitleg van het Non-Proliferatieverdrag (NPV)? Kunt u dat uitvoerig toelichten?
Ten tijde van de onderhandeling over het Non-Proliferatieverdrag (NPV) bestonden de NAVO «nuclear sharing arrangements» al. Deze afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en zijn volledig in lijn met het verdrag, dat in 1970 in werking trad. De afspraken vormen de basis voor de Nederlands kernwapentaak binnen de NAVO. Deze taak, alsmede het oefenen daarvoor, is derhalve niet in strijd met het NPV. Nederland bezit geen kernwapens. Wapens die aan de NAVO zijn toegewezen blijven te allen tijde onder de nationale controle van een kernwapenstaat. Bij de NAVO-oefening met nucleaire dimensie van medio oktober is daarnaast door deelnemende bondgenoten niet gevlogen met kernwapens. Dit is ook expliciet gemeld in het persbericht van de secretaris-generaal van de NAVO over de oefening.
Deelt u de analyse dat Nederland in overtreding is van het NPV nu u heeft toegegeven met Amerikaanse kernwapens te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zult u doen om in overeenstemming te komen met de bepalingen van het NPV?3
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Defensiebegroting op 1 december 2020?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht 'Geweld tegen transpersonen houdt aan: 'We moeten dit niet accepteren'' |
|
Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geweld tegen transgender personen houdt aan: «We moeten dit niet accepteren»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de mate van geweld waar transgender personen nog altijd mee te maken hebben? Zo ja, bent u hierover in overleg met het Transgender Netwerk Nederland (TNN)?
Helaas komt discriminatie van transgender personen voor in onze samenleving. Elk incident gericht tegen transgender personen is er een te veel. Discriminatie is een moeilijk te bestrijden fenomeen. Het kabinet heeft daarom regelmatig overleg met (o.a.) TNN. Op 23 april 2020 verscheen het rapport «Discriminatiecijfers in 2019», dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, werd aangeboden aan de Kamer.2 In dit rapport is te lezen dat de politie 38 incidenten van discriminatie registreerde op grond van geslacht. In veel gevallen ging het over discriminatie van transgender personen om hun genderidentiteit, door een vijandige bejegening op straat, in een winkel of in de buurt.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het geweld tegen transgender personen niet afneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat u voldoende inspanning levert om het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, waaruit bestaan de inspanningen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen heeft u voor ogen?
In de regenboogpunten van het regeerakkoord worden verschillende maatregelen genoemd om gelijke behandeling van LHBTI-personen te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Sinds 1 november 2019 ziet bijvoorbeeld de Algemene wet gelijke behandeling op een verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen toe. Iedereen moet vrij zijn om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of wanneer er door haat en geweld mensen niet veilig zijn, dient er actief opgetreden te worden. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of daarmee bedreigd.3 Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van de groep. Er is daarom in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Momenteel wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een internationaal congres over transfobie dat in het voorjaar van 2021 plaats zal vinden, mogelijk digitaal. TNN is betrokken bij de organisatie en invulling van het programma voor dit congres. Het Actieplan Veiligheid LHBTI4 bevat een aantal punten die preventief van aard zijn. Te noemen zijn de ontwikkeling van een handelingskader voor mannenontmoetingsplaatsen en de formulering van gedragsregels voor online daten. De Minister van BZK heeft uw Kamer eerder dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van het actieplan.
Bent u van mening dat Roze in Blauw over voldoende capaciteit beschikt om de meldingen van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI+) die te maken krijgen met discriminatie, bedreiging, mishandeling of andere strafbare zaken gerelateerd aan hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit in behandeling te nemen? Zo ja, op welke wijze krijgen de meldingen opvolging?
De politie hecht groot belang aan de kennis en inzichten van het netwerk Roze in Blauw en de andere informele netwerken. De informele netwerken zijn ondersteunend aan het operationele politiewerk. Alle meldingen en aangiften kunnen door alle daartoe bevoegde politiemedewerkers opgenomen worden. De politie is bezig met de verdere inbedding van de formele Netwerken Divers Vakmanschap (NDV), waarmee ook de werkzaamheden van de informele medewerkersnetwerken worden geborgd. Deze netwerken (NDV) worden in de eenheden gepositioneerd als het portaal voor vakmanschap en verbinding. Het streven is dat medewerkers voldoende tijd en ruimte krijgen om zich voor het werk in te zetten. De professionalisering van het NDV komt terug in het realisatieplan «Politie voor Iedereen», dat volgend jaar gereed is.
Komt de indruk die u heeft uit de cijfers van de meldingen die bij Roze in Blauw overeen met de mate van geweld, waaronder mishandeling of bedreiging tegen transgender personen zoals uit het onderzoek van TNN blijkt? Zo ja, welke stappen heeft u genomen om het geweld tegen te gaan? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Het onderzoek van TNN is gebaseerd op ingevulde vragenlijsten door transgender personen. Zoals in dit rapport te lezen is, is er gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproef. De cijfers in dit rapport gaan over de onderzochte groep en kunnen niet zomaar veralgemeniseerd worden. Een vergelijking met door de politie geregistreerde aangiften, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2, is hierdoor niet mogelijk. Daarnaast worden de meldingen waarbij Roze in Blauw is betrokken, niet afzonderlijk geregistreerd. Voor maatregelen gericht op het tegengaan van geweld tegen transpersonen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u in overleg met TNN om te bezien welke concrete maatregelen zouden kunnen helpen het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in overleg te treden om te bezien hoe geweld tegen transgender personen tegengegaan kan worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Vanuit OCW is er geregeld contact met Transgender Netwerk Nederland (TNN) om te zien hoe de positie van transgender personen op verschillende vlakken verbeterd kan worden. Zo nodig sluit het Ministerie van JenV hierop aan. Zo werkt TNN binnen de alliantie Gedeelde Trots, Gedeeld Geluk van COC, TNN en NNID samen aan de sociale veiligheid en sociale acceptatie van LHBTI’s. Daarbij hoort onder andere het versterken van de lokale infrastructuur van de transgendergemeenschap, onderzoek naar de veiligheid van transgender personen en het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid. TNN adviseert daarnaast Anti-Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en de Nationale Politie in bijvoorbeeld registratie van discriminatie en zoekvragen. Samen met de Nationale Politie werkt TNN overigens aan het bevorderen van de transgendersensitiviteit van de politie via het opleidingsaanbod van politieacademie.
In de lopende gesprekken met TNN is er ook aandacht voor de positie van transgender personen op de arbeidsmarkt en worden concrete initiatieven nader uitgewerkt, zoals de organisatie van een internationaal congres over transfobie (zie vraag 4). In het toch al aanwezige contact met TNN kan er gezamenlijk worden bezien welke stappen gezet kunnen worden om op korte en lange termijn het geweld tegen de groep tegen te gaan. Wanneer dit aanleiding geeft voor aanvullende maatregelen en concrete beleidsinterventies, zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
Het inzichtelijk maken en heroverwegen van alle trajectcontroles in Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u een overzicht verstrekken van alle trajectcontroles die momenteel actief zijn in Nederland, waarbij per trajectcontrole wordt aangegeven: hoeveel geld aan boetes hiermee is binnengehaald, en wat het effect is geweest op de verkeersveiligheid, aan de hand van het aantal verkeersongevallen en -slachtoffers vóór en ná invoering van de desbetreffende trajectcontrole? Zo nee, waarom niet?
Hierbij treft u een overzicht aan van de trajecten waarop momenteel een trajectcontrolesysteem actief is en de geïnde wahv-boetes1 en OM-strafbeschikkingen in 2018 en 2019. De cijfers over 2020 zijn nog niet compleet omdat de inning van een deel van de boetes nog onderhanden is. Daarom zijn de cijfers over 2020 niet opgenomen in onderstaande tabel.
Traject
2018
2019
A2 (Amsterdam – Utrecht rechts)
€ 16.426.727
€ 14.377.491
A2 (Utrecht – Amsterdam links)
€ 22.714.250
€ 14.854.522
A2 (Maastricht A2 en N2 links)
€ 1.612.074
€ 1.283.259
A2 (Maastricht A2 en N2 rechts)
€ 2.896.265
€ 1.947.845
A4 (Amsterdam – Den Haag) Leidschendam rechts
€ 2.114.692
€ 7.697.166
A4 (Den Haag – Amsterdam) Leidschendam links
€ 3.038.594
€ 10.514.867
A4 (Hoofddorp links)
€ 4.996.772
€ 3.931.437
A4 (Hoofddorp rechts)
€ 2.238.823
€ 1.806.632
A10 (West links richting Amstelveen)
€ 5.495.168
€ 4.071.604
A10 (West rechts richting Zaandam)
€ 8.037.835
€ 5.965.395
A12 (Den Haag-Voorburg links)
€ 3.372.836
€ 2.377.617
A12 (Den Haag-Voorburg rechts)
€ 2.497.836
€ 2.273.180
A12 (Utrecht hoofdrijbaan links)
€ 3.606.923
€ 3.490.371
A12 (Utrecht hoofdrijbaan rechts)
€ 5.884.554
€ 4.300.979
A12 (Utrecht parallelrijbaan links)
€ 6.703.350
€ 5.191.018
A12 (Utrecht parallelrijbaan rechts)
€ 6.057.422
€ 4.685.928
A13 (Rotterdam links)
€ 3.613.539
€ 2.561.577
A13 (Rotterdam rechts)
€ 1.540.814
€ 1.051.274
A20 (Rotterdam links)
€ 4.570.953
€ 4.229.905
A20 (Rotterdam rechts)
€ 5.267.594
€ 4.208.074
A58 (Bergen op Zoom – Roosendaal links)
€ 2.334.975
€ 1.083.093
A58 (Roosendaal – Bergen op Zoom rechts)
€ 2.181.824
€ 1.105.684
N11 (Alphen aan den Rijn – Leiden links)
€ 0
€ 0
N11 (Leiden – Alphen aan den Rijn rechts)
€ 0
€ 0
N62 (Westerscheldetunnel oostbuis)
€ 461.711
€ 428.779
N62 (Westerscheldetunnel westbuis)
€ 533.005
€ 461.992
N201 (Zijdelweg – Legmeerdijk links)
€ 0
€ 0
N201 (Legmeerdijk – Zijdelweg rechts)
€ 0
€ 0
N205 (tussen de N207 en N232)
€ 0
€ 0
N230 (Zuilense ring)
€ 0
€ 0
N253 (Heileweg – St Anna ter Muiden links)
€ 0
€ 0
N253 (St Anna ter Muiden – Heileweg rechts)
€ 0
€ 0
N256 (Zierikzee – Colijnsplaat links)
€ 0
€ 0
N256 (Colijnsplaat – Zierikzee rechts)
€ 0
€ 0
N260 (Stokhasseltlaan – Rugdijk links)
€ 0
€ 0
N260 (Rugdijk – Stokhasseltlaan rechts)
€ 0
€ 0
N261 (Tilburg)
€ 0
€ 0
N270 (Venray – Ysselsteyn links)
€ 0
€ 0
N270 (Ysselsteyn – Venray rechts)
€ 0
€ 0
N275 (Blerick – Nederweert)
€ 0
€ 0
N277 (Ysselsteyn – Vredepeel links)
€ 0
€ 0
N277 (Vredepeel – Ysselsteyn rechts)
€ 0
€ 0
N325 (Huissen – Westervoortsedijk links)
€ 0
€ 0
N325 (Westervoortsedijk – Huissen rechts)
€ 0
€ 0
N333 (Steenwijk – Blokzijl links)
€ 0
€ 0
N333 (Blokzijl – Steenwijk rechts)
€ 0
€ 0
N351 (Nijeholtpade – Oldeberkoop links)
€ 0
€ 0
N351 (Oldeberkoop – Nijeholtpade rechts)
€ 0
€ 0
N 381 (Drachten – Donkerbroek)
€ 0
€ 0
N414 (Bunschoten – Eembrugge links)
€ 0
€ 0
N414 (Eembrugge – Bunschoten rechts)
€ 0
€ 0
N564 (Havenweg – Kazerneweg links)
€ 0
€ 0
N564 (Kazerneweg – Havenweg rechts)
€ 0
€ 0
N639 (Chaam – Baarle-Nassau links)
€ 0
€ 0
N639 (Baarle-Nassau – Chaam rechts)
€ 0
€ 0
N706 (N302 – Almere Hout links)
€ 0
€ 0
N706 (Almere Hout – N302 rechts)
€ 0
€ 0
N787 (Brummen – Eerbeek links)
€ 0
€ 0
N787 (Eerbeek – Brummen rechts)
€ 0
€ 0
De trajectcontrolesystemen op de N-wegen (behalve de N62) zijn pas zeer recent in werking getreden. Daarom zijn op deze trajectcontrolesystemen in 2018 en 2019 nog geen boetes geïnd. De bedragen kunnen fluctueren tussen verschillende jaren omdat trajectcontroles bijvoorbeeld vanwege wegwerkzaamheden een tijd uit kunnen hebben gestaan. Trajectcontrolesystemen worden geplaatst om de naleving van de maximumsnelheid te verbeteren, ze zijn niet bedoeld om boeteopbrengsten te generen. Om het stelsel zo zuiver mogelijk in te richten en te voorkomen dat er een budgettaire prikkel is om extra te handhaven, zijn de ontvangsten van de verkeersboetes sinds 2017 een generaal dossier op de begroting van JenV. Dit betekent dat hogere ontvangsten niet ten gunste van de begroting van JenV komen, maar in de staatskas vloeien en lagere ontvangsten uit de staatskas worden gedekt.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat analyses van gereden snelheden laten zien dat door het instellen van trajectcontroles op het betreffende traject de gemiddelde snelheid, het aantal overtredingen en snelheidsverschillen tussen voertuigen duidelijk daalt. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat in zijn algemeenheid geldt dat, bij gelijkblijvende omstandigheden, een hogere gemiddelde snelheid gepaard gaat met een hoger risico op (een ernstig afloop van) ongevallen. Ook snelheidsverschillen tussen voertuigen spelen een rol; daarbij hebben wegen met grotere snelheidsverschillen en voertuigen met een hogere snelheid dan gemiddeld op die weg een verhoogd ongevalsrisico; voertuigen die langzamer rijden hebben geen hoger of lager risico3.
Het precies aangeven van het aantal verkeersongevallen en -slachtoffers vóór en ná invoering van deze trajectcontroles zou een uitgebreid separaat onderzoek vergen, gelet op het aantal trajectcontroles en het gegeven dat deze verspreid over een lange periode sinds 2002 zijn ingevoerd. Bovendien kan met zo’n overzicht geen antwoord kan worden gegeven op de vraag wat het effect van trajectcontroles is op de verkeersveiligheid, aangezien ook andere factoren een belangrijke rol spelen in het verschil tussen het aantal ongevallen tussen twee periodes. Zo gaat het instellen van trajectcontroles regelmatig samen met andere wijzigingen, zoals verandering van de snelheidslimiet of aanpassing van de weg. Daarnaast veranderen verkeersintensiteiten en de registratiegraad van verkeersongevallen over de tijd. Daarnaast zijn er ook meer autonome ontwikkelingen zoals op het gebied van voertuigveiligheid en gedrag die van invloed zijn op de ontwikkelingen van het aantal ongevallen over de tijd.
Bent u bereid om alle trajectcontroles in Nederland te heroverwegen, zodat alleen de trajectcontroles die daadwerkelijk een overduidelijke bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid, in stand blijven? Zo nee, waarom niet?
De huidige locaties van de trajectcontroles zijn in samenspraak tussen het OM, de politie en de wegbeheerders bepaald. Daarbij is gekeken naar locaties waar de maximumsnelheid vaak werd overschreden. De trajectcontroles leveren zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, een belangrijke bijdrage aan een goede naleving van de maximumsnelheid. Ik acht het daarom niet nodig en wenselijk om de bestaande trajectcontroles te heroverwegen.
De Nederlandse positie ten aanzien van terreurorganisatie Ahrar al-Sham |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Nederland een Syriër is opgepakt omdat hij een leidinggevende positie had binnen terreurorganisatie Ahrar al-Sham?1
Ja.
Bent u net als het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtbank Rotterdam eindelijk van mening dat Ahrar al-Sham een terreurorganisatie is? Zo nee, waarom nog steeds niet?2
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en de rechter kijken vanuit verschillende kaders naar de vraag of een groep «terroristisch» is (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 268). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich in de eerste plaats op internationale terrorismelijsten van de VN en EU. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. Ook baseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich op informatie van de inlichtingendiensten. In de Kamerbrief van 25 september 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 558) staat dat de inlichtingendiensten Ahrar al-Sham zien als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Uit informatie van de Nederlandse veiligheidsdiensten blijkt dat deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda heeft gehad en dat het onwaarschijnlijk is dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Hebben medewerkers van uw ministerie in het kader van het Non-letale steun programma (NLA) of anderszins contact gehad of samengewerkt met de opgepakte Syrische terrorist?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen contact gehad met de onlangs in Rijssen gearresteerde Syriër.
Heeft de opgepakte terrorist in zijn tijd als penningsmeester van Ahrar al-Sham zicht gehad op het NLA programma, dan wel geld of andere middelen gekregen van Nederland in het kader van het NLA programma?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258 en Kamerstuk 32 623, nr. 272) heeft Ahrar al-Sham geen Non Lethal Assistance (NLA) ontvangen, en voor zover bekend zijn er geen goederen indirect bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld viel echter nooit 100% uit te sluiten dat middelen onbedoeld in verkeerde handen konden vallen (Kamerstuk 27 925, nr. 534).
Hoe verklaart u de absurde situatie dat de voormalig penningmeester van Ahrar al-Sham WEL en de buitenlandchef NIET wordt opgepakt op verdenking van terrorisme en hij zelfs Nederlands geld kreeg?3
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 13 november 2020 (Kamerstuk 32 623 nr. 313) is Al-Nahhas nooit beschuldigd van mensenrechtenschendingen of terroristische misdaden; daarvoor bestaan ook geen aanwijzingen.
Kunt u ervoor zorgen dat de voormalig buitenlandchef van Ahrar al-Sham, die nu nog vrij mag reizen door Europa, geen voet meer zet op Nederlandse bodem en hij direct wordt opgepakt als hij dat toch doet?
Al-Nahas is Spaans staatsburger. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering en uitzetting alleen kan plaatsvinden indien er informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat deze persoon een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Vanzelfsprekend dienen ook EU-onderdanen tijdens hun verblijf in Nederland zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en kan er (strafrechtelijk) worden opgetreden als regels worden overtreden. Zie ook antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de krankzinnige ambivalente houding van dit kabinet advocaten munitie geeft om (voormalig) leden van Ahrar al-Sham die door het OM worden vervolgd, mee vrij te pleiten?
Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld baseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie zich op andere kaders om te bepalen of een groep « terroristisch» is (Kamerstuk 29 754, nr. 558 en 32 623, nr. 268). Zie ook antwoord op vraag 2.
Bent u eindelijk bereid Ahrar al-Sham op de Nederlands terrorismelijst te plaatsen om zo alle twijfel over deze terreurorganisatie weg te nemen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 25 september (Kamerstuk 29 754 nr. 558) is de toepassing van de nationale sanctielijst territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking wordt er slechts over gegaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor Ahrar al Sham ontbreken dergelijke aanknopingspunten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het kabinet bereid alle (ex-)leden van Ahrar al-Sham in Nederland op te sporen, te vervolgen en de eventueel verstrekte verblijfsvergunningen in te trekken?
Het Openbaar Ministerie is de enige instantie in Nederland die verdachten strafrechtelijk kan vervolgen. Of een verdachte wordt vervolgd, hangt af van de individuele omstandigheden van het specifieke geval. Er moet hiervoor in ieder geval sprake zijn van een strafbaar feit. Als een vreemdeling onherroepelijk wordt veroordeeld voor een misdrijf, kan dit gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Wat de gevolgen zijn is afhankelijk van het gepleegde misdrijf, de opgelegde straf en de verblijfsduur.
Daarnaast wordt artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling weet heeft gehad van buiten Nederland gepleegde oorlogsmisdrijven, niet-politieke ernstige misdrijven en/of het schenden van mensenrechten en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Vreemdelingen die artikel 1F krijgen tegengeworpen komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken.
Tenslotte geldt dat een verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken als wordt vastgesteld dat een vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de AIVD.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand'. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» van 15 november 2020?1
Ja.
Is het u bekend of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dergelijke incidenten als zodanig registreren? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, kunt u dan aangeven of er uit die registratie blijkt dat er inderdaad sprake is van een recente toename van dit soort incidenten?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook of er een toename is in het gebruik van geweld en het veroorzaken van letsel?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook welke gevolgen dergelijke incidenten hebben voor de vervolging van de (vermeende) zedendelinquenten? Blijkt bijvoorbeeld dat de «pedo-jacht» leidt tot vrijspraken, sepots en/of strafvermindering?
Bent u, gezien uw eigen oproep, die van Reclassering Nederland en die van portefeuillehouders burgerparticipatie van het OM de politie om te stoppen met «pedojagen», van mening dat actieve burgerparticipatie een rol zou kunnen of moeten spelen in de opsporing van zedendelicten?2 3
Indien het antwoord op vraag 6 «ja» is, welke rol ziet u dan weggelegd voor burgerparticipatie in dit kader en welke plannen heeft u om daar structureel inhoud, sturing en afbakening aan te geven?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, op welke wijze gaat u dan een actief ontmoedigingsbeleid vormgeven om het zogenoemde «pedojagen» te doen stoppen?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan van mening dat het in het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven voorgestelde artikel 248 WvSr aanpassing behoeft, nu in dat artikel (net zoals in het huidige artikel 248e WvSr) «grooming» strafbaar wordt gesteld, ook als het beoogde slachtoffer een «burger-opspoorder» is die zich voordoet als een minderjarige? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opties ziet u dan om het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven (en/of de memorie van toelichting daarop) zodanig aan te passen dat de inzet van «lokpubers» door burgeropspoorders ontmoedigd dan wel uitgesloten wordt?4
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, de politie onderzoek doet naar, of contact heeft met, de «online communities» waarnaar wordt verwezen in het genoemde item en waar de zogenoemde «pedojagers» hun acties voorbereiden?
Hierover kan ik u geen mededelingen doen, omdat dit de opsporingsbelangen kan schaden.
Kunt u aangeven in hoeverre de zedencapaciteit bij het OM toereikend is en zal blijven, nu uit de Rijksbegroting voor het jaar 2021 blijkt dat u structureel 15 miljoen euro beschikbaar heeft gemaakt voor een uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie?5
Bij brief van 20 november inzake de financiën van het Openbaar Ministerie, informeerde ik uw Kamer reeds over de effecten van de structurele uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie.7 De berekening die ik in de brief toelicht, laat zien dat aan de kant van het OM een (lichte) stijging te zien is van de kosten die de extra werkzaamheden van deze uitbreiding meebrengen. Zoals ik uw Kamer in voornoemde brief heb meegedeeld, zijn die kosten niet apart zichtbaar in de begroting, maar integraal onderdeel van de totale PMJ-raming, zoals die is verwerkt in de budgetten van de individuele organisaties. De PMJ-raming wordt jaarlijks herijkt, waardoor de bovengenoemde effecten dus automatisch worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb er, gezien de aard van de vragen, voor gekozen sommige antwoorden te clusteren.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus over Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Heeft u gelezen dat hoogleraar Thijs Kuiken waarschuwt dat de voortekenen wijzen op een grote uitbraak van het H5N8-virus, dat het onheilspellend is dat het virus al zo vroeg tijdens de najaarstrek opduikt en nu al tot vrij hoge sterfte leidt onder wilde watervogels?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hoogpathogene (zeer besmettelijke en dodelijke) vogelgriepvirussen door een genetische mutatie ontstaan uit laagpathogene (minder gevaarlijke) vogelgriepvirussen, en dat dit vrijwel uitsluitend gebeurt via de intensieve pluimveehouderij?2
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Kunt u bevestigen dat de groep vogelgriepvirussen waar de huidige variant H5N8 onder valt, in de jaren «90 is ontstaan in de pluimveehouderij in China en zich daarna door Azië heeft verspreid door de handel in kip?
Ja. Deze is verspreid met handel en heeft zich waarschijnlijk daarnaast door Azië kunnen verspreiden via wilde vogels.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels van oorsprong alleen laagpathogene vogelgriepvirussen bij zich droegen?
Dat is hoogstwaarschijnlijk het geval.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels vanaf 2005 opeens besmet raakten met hoogpathogene vogelgriepvirussen uit de pluimveehouderij?
Vanuit besmette pluimveebedrijven in Azië is het hoogpathogene vogelgriepvirus «overgesprongen» naar wilde vogels. Of dat precies vanaf 2005 en plotseling gebeurde is mij niet bekend.
Erkent u dat zowel het ontstaan als het wijd verspreiden van de zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten niet los gezien kan worden van het fokken en doden van kippen, eenden, ganzen en kalkoenen door de pluimvee-industrie?
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 spelen pluimveebedrijven bij het ontstaan van hoogpathogene vogelgriep (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) een belangrijke rol. Bij de wereldwijde verspreiding van deze virussen spelen vooral wilde vogels een rol. Door het naleven van internationale afspraken van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid kan verspreiding door de pluimvee-industrie worden voorkomen. Deze afspraken zijn onder meer overgenomen in Europese regelgeving over importen, exporten en handelsverkeer binnen de Europese Unie.
Kunt u bevestigen dat er vanwege vogelgriepuitbraken bij Nederlandse pluimveebedrijven in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Kunt u beschrijven hoe het vergassen van stallen vol dieren in zijn werk gaat?
De stal wordt hermetisch afgesloten en met CO2-gas gevuld. De vogels verliezen daardoor snel het bewustzijn en sterven. Deze methode is ook door de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) beschreven als een internationaal geaccepteerde methode om pluimvee in het kader van dierziektebestrijdingsprogramma’s te doden.
Bent u bereid om voortaan te spreken van het massaal vergassen of doden van dieren in plaats van een verhullende term als «ruimen» te gebruiken? Zo nee, waarom wilt u niet gewoon spreken in termen die duidelijk maken wat er met de dieren gebeurt?
Ruimen is een gewoon begrip en geen verhullende term. De term betekent dat de dieren gedood worden en de kadavers daarna vernietigd. Vogels en pluimvee worden zoals u al aangeeft meestal vergast als doden noodzakelijk is in het kader van dierziektebestrijding.
Bent u op de hoogte van het feit dat er, verspreid over Nederland, al duizenden dode vogels zijn gevonden en dat Wageningen Bioveterinary Research tot nu toe al 2450 dode vogels heeft ontvangen voor onderzoek?3
Ja.
Erkent u dat het aantal aan vogelgriep overleden vogels waarschijnlijk (veel) hoger is, omdat niet alle dode vogels worden getest op vogelgriep, of niet worden gemeld?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Kunt u bevestigen dat naast deze duizenden vogels die al zijn overleden aan vogelgriep, er waarschijnlijk ook nog zeer veel vogels zijn met vogelgriep die hier (nog) niet aan zijn overleden?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Heeft u enig idee hoeveel vogelgriepgevallen er op dit moment in Nederland zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik neem aan dat u weer doelt op wilde vogels. Dat aantal is hoogstwaarschijnlijk een veelvoud van het aantal gevonden en op hoogpathogene vogelgriep positief geteste wilde vogels.
Sinds wanneer bent u bekend met het onderzoek van het Erasmus MC waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?4
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriepvirus), een andere variant dan die nu in west Europa en in Nederland circuleren. De Minister van VWS heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 2012D09530).
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop?5
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop.
Kunt u bevestigen dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die hun hele leven nooit buiten komen?6 7
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 17 hadden twee van de sinds 2014 met hoogpathogene vogelgriep besmette bedrijven een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?8
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Erkent u dat deze uitbraak in Altforst wederom laat zien dat een ophokplicht en biosecurity maatregelen – uw beleid om vogelgriepuitbraken te voorkomen – onvoldoende werken om vogelgriepuitbraken daadwerkelijk te voorkomen en als kansloze symptoombestrijding moeten worden afgedaan?
Zoals geantwoord op vraag 19, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat u bij iedere vogelgriepuitbraak bij pluimveebedrijven slechts een plaatselijk jachtverbod instelt omdat de jacht kan leiden tot verdere verspreiding van vogelgriep door verstoring van wilde vogels?
Dat is correct.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment volop wordt gejaagd, waaronder op ganzen en smienten, terwijl ook veel ganzen en smienten worden aangetroffen die zijn overleden aan vogelgriep?
Jacht in ons land is toegestaan op de 5 soorten (fazant, houtduif, wilde eend, haas, konijn) gedurende de periode dat de jacht is geopend. Voor wilde eend is dat van 15 augustus t/m 31 januari. Daarnaast kan in het kader van schadebestrijding afschot plaatsvinden van smienten en ganzen, mits hiervoor door de provincie ontheffing is gegeven. In de ontheffing staan de perioden aangegeven waarin dit afschot mag plaatshebben.
Kunt u bevestigen dat de jacht op wilde zwijnen is geïntensiveerd vanwege de dreiging van Afrikaanse varkenspest vanuit Duitsland?
Nee. Er is een afspraak gemaakt met de provincies om het aantal wilde zwijnen in de provincies, buiten de aangewezen leefgebieden (Veluwe, Meinweg, Meerlebroek) actief te reduceren. Deze afspraak is gemaakt in oktober 2018. De besmettingen in Duitsland hebben dit niet veranderd.
Erkent u dat het slechts instellen van een jachtverbod in een gebied van 10 kilometer rond de vier plekken in Nederland waar vogelgriep is aangetroffen bij pluimveebedrijven, zinloos is als vogelgriep inmiddels in een zeer groot deel van Nederland rondgaat?
Er is een toegevoegde waarde van een jachtverbod in de 10 kilometer gebieden rond de besmette bedrijven om de insleep van vogelgriep op pluimveebedrijven te voorkomen, maar deze is beperkt.
Bent u bereid een landelijk jachtverbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Verspreiding van het vogelgriepvirus door wilde watervogels wordt o.a. beïnvloed door de natuurlijke (inter)nationale trekbewegingen van vogels. Deze trekbewegingen zijn afhankelijk voor vele factoren, zoals seizoensveranderingen, omgevingsfactoren en voedselaanbod. Er bestaat niet alleen de seizoensmigratie van vogels, maar er zijn ook de dagelijkse trekbewegingen. Het instellen van een jachtverbod heeft volgens deskundigen (zie ook verslag deskundigengroep dierziekten, als bijlage van kenmerk 2020D42015) maar een zeer beperkt effect als het gaat om het voorkomen van hoogpathogene vogelgriep op pluimveebedrijven, zeker als ook andere verstorende activiteiten in ogenschouw worden genomen (agrarische veldactiviteiten, verkeer, recreatie e.d.).
Experts geven desondanks aan dat het belangrijk is om het verstoren van watervogels in natuurgebieden in deze tijd zo veel mogelijk te voorkomen. Dat geldt voor alle verstorende activiteiten. Daar wil ik iedereen toe oproepen.
Bent u bereid de waarschuwingen van wetenschappers als professor Ron Fouchier en Thijs Kuiken over de risico’s op het ontstaan van zoönosen in de Nederlandse veehouderij serieus te nemen en het aantal dieren in de veehouderij drastisch te verminderen?
Zoals ik in mijn brief van 21 november jl. heb aangegeven (kenmerk 2020D47578) wil het kabinet gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij staat de volksgezondheid altijd voorop. Het kabinet zal daartoe samen met een expertgroep die ingesteld zal worden in beeld brengen wat nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en milieu om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk te verkleinen. Dit zal worden bezien in zowel de nationale als internationale context.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten, inclusief zoönosen, zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerstuk 28286–1138).
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2021 beantwoorden?
Ja.
De ontwikkeling en distributie van coronavaccins |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er een kunstmatige coronavaccinschaarste gecreëerd wordt, doordat fabrikanten die recentelijk de werkzaamheid van hun vaccins hebben aangetoond niet zijn aangesloten bij de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP)?1
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft nu geleid tot de eerste positieve resultaten met kandidaat-vaccins. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Dit systeem stelt bedrijven ook in staat hun innovaties te delen, kennis en gegevens uit te wisselen, licenties te verlenen en productie op grote schaal te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Wat vindt u ervan dat rijke landen er als de kippen bij waren om te bevestigen dat zij vaccins bij deze fabrikanten hebben ingekocht, terwijl armere landen het nakijken hebben?
De Europese Commissie heeft op 17 juni een Europese strategie gepresenteerd om de ontwikkeling, productie en uitrol van doeltreffende en veilige vaccins tegen COVID-19 te versnellen. Als tegenprestatie voor het recht om binnen een bepaalde termijn een bepaald aantal vaccindoses aan te kopen, financiert de Europese Commissie door middel van aankoopovereenkomsten (Advance Purchase Agreements) een deel van de aanloopkosten van vaccinproducenten. Gezien de hoge kosten en het hoge uitvalpercentage brengt het investeren in een COVID-19-vaccin voor de ontwikkelaars van vaccins een groot risico met zich mee. Door deze overeenkomsten worden daarom investeringen mogelijk gemaakt die anders misschien niet zouden worden gedaan en een flinke impuls gegeven aan de beschikbare capaciteit voor de productie van vaccins, waar ook niet-Europese landen van profiteren.
Veel landen, waaronder Nederland, hebben er voor gekozen zelf vaccins in te kopen voor de eigen bevolking. Dit is voor veel lagere inkomenslanden financieel niet haalbaar. Het mechanisme dat in multilateraal verband is opgezet om deze landen hierbij te steunen, de COVAX Advanced Market Commitment, is geen bank of land en loopt daarom achter in het sluiten van contracten. Bovendien heeft dit mechanisme nog niet voldoende middelen gemobiliseerd om aan de vraag van deze landen te voldoen. Dit betekent dat lagere inkomenslanden hoogstwaarschijnlijk later toegang zullen krijgen tot vaccins dan de rijkere landen die zelf contracten hebben afgesloten. Zowel via een substantiële financiële bijdrage via de EU als via een directe bijdrage steunen wij het Covax mechanisme.
Nederland blijft daarom met de EU-partners in gesprek om te kijken hoe bij kan worden gedragen aan optimale beschikbaarheid van vaccins voor lagere- en middeninkomenslanden. Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief van de Minister voor BHOS waarin een overzicht gepresenteerd van nationale en internationale initiatieven die het Kabinet daartoe ondersteunt.
Hoe kan het dat u geen signalen ziet van het vertragende effect dat patenten hebben op de vaccinproductie en dus de strijd tegen corona?2
Zodra een vaccin wordt toegelaten, staan we voor de volgende uitdaging: productiecapaciteit. De vraag is enorm en de productiecapaciteit is beperkt. Je kunt dat niet zomaar opschalen. Beperkingen zitten onder meer in gespecialiseerd personeel, grondstoffen, installaties, know how, opslag (-80 °C), distributie etc. Ik heb geen indicatie dat octrooien of de opstelling van de industrie een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt snelle beschikbaarheid van vaccins en geneesmiddelen juist vanwege het stelsel van octrooibescherming, licentieverlening en kennisdeling gerealiseerd. We doen uiteraard een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en roepen hen op het maximale te doen om productiecapaciteit uit te breiden, waaronder het onder redelijke voorwaarden delen van kennis en intellectuele eigendom als daarmee productiecapaciteit kan worden opgeschaald. Gelukkig zien we ook vanuit bedrijven de wil om hieraan mee te werken.
Waarom maakt u zich in EU-verband niet hard voor dwanglicenties en het opzijzetten van intellectueel eigendomsrechten ten behoeve van grootschalige productie van het vaccin?
Het instrument dwanglicenties is, met toepassing van een zorgvuldig afwegingskader, een optie die het kabinet openhoudt. Een dwanglicentie komt echter pas in beeld als de octrooihouder niet bereid is de licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen, andere instrumenten niet helpen, inzet van de dwanglicentie proportioneel is richting octrooihouder en daadwerkelijk kan leiden tot beschikbaarheid van een vaccin. Het kabinet heeft geen indicatie dat een dergelijke situatie zich nu voordoet. Bovendien: een dwanglicentie op grond van de Rijksoctrooiwet werkt nationaal. Als er nog vrije productiecapaciteit is, zal dat waarschijnlijk niet in Nederland zijn. Een voor het Nederlands grondgebied afgegeven dwanglicentie, dient dan geen doel.
Daarvoor in aanmerking komende (ontwikkelings)landen, die vaccins nodig hebben, zouden op basis van Verordening (EG) 816/2006 kunnen verzoeken om verlening van dwanglicenties voor octrooien voor de vervaardiging van vaccins bestemd voor export naar die ontwikkelingslanden. Ook hiervoor geldt echter dat wij geen indicatie hebben dat octrooien in de weg staan aan het opschalen van de productiecapaciteit. Tot op heden zijn wij ook niet bekend met een verzoek tot afgifte van een dergelijke dwanglicentie vanuit derde landen.
Wat is de handtekening van Nederland onder C-TAP waard?
Nederland heeft zich in mei aangesloten bij de call to action van Costa Rica en de WHO om een COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) op te zetten, om een uitwisseling van technologieën te faciliteren. In de zomer is het idee van C-TAP verder uitgewerkt door de WHO, in samenwerking met UNITAID, Medicines Patent Pool, Open Covid Pledge en Tech Access Partnership. Dit werd een maand geleden toegelicht in de eerste bijeenkomst van de ondertekenaars van de Call to Action en de WHO. Nederland was hierbij aanwezig. Alle landen spraken sympathie uit voor het initiatief, maar de ideeën binnen de pool zijn nog weinig concreet.
Voor de ontwikkeling en productie van vaccins op grote schaal is niet zozeer toestemming om octrooien toe te passen van belang, maar het delen van de kennis en technologie erachter. Dit vereist samenwerking en vrijwillige licenties, dit is al mogelijk in de huidige (internationale) wet- en regelgeving. De experts bij onder andere de WHO en GAVI geven aan dat het afdwingen van licenties juist een remmend effect zal hebben op de ontwikkeling van vaccins. Lidstaten kunnen wel positieve prikkels aan de markt geven. Wat voor soort prikkels zouden kunnen werken, wordt binnen C-TAP onderzocht en gedeeld. Nederland draagt bij aan deze discussie.
Wat is de bijdrage van respectievelijk Pfizer/BioNTech, Moderna, Johnson & Johnson, CureVac, Sanofi/GSK en AstraZeneca aan COVAX?
COVAX heeft een MoU getekend met AstraZeneca voor 300 miljoen doses. Het heeft een ‘statement of intent’ getekend met Sanofi-GSK voor de levering van 200 miljoen doses. Een agreement met Serum Institute of India is gesloten voor de levering van 200 miljoen doses (incl. een optie voor opschaling) van de Astra Zeneca en/of Novavax kandidaten
Hoeveel publiek geld is gemoeid met de Nederlandse publieke financiering van de ontwikkeling van de vaccins van respectievelijk Pfizer/BioNTech, Moderna, Johnson & Johnson, CureVac, Sanofi/GSK en AstraZeneca?
Indirect heeft Nederland via haar ondersteuning van de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) – een globaal partnership voor de ontwikkeling van vaccins – bijgedragen aan onderzoek en ontwikkeling van een aantal kandidaat covid-19 vaccins van onder andere AstraZeneca, Curevac en Moderna. Ook is indirect via de EU hieraan bijgedragen.
Hoe verklaart u de verschillen in prijzen van de verschillende vaccins?3
Prijzen worden bepaald door verschillende factoren. De kosten van onderzoek, productie en logistieke afhandeling zijn afhankelijk van onder andere de typologie van het vaccin. Daarnaast spelen er ook commerciële overwegingen die leiden tot een prijsstelling.
Wat is volgens u de gemiddelde kostprijs van een vaccin? Vindt u die grote verschillen tot wel een factor zes te rechtvaardigen?
De gemiddelde kostprijs is nu niet te geven. De Europese Commissie heeft zich contractueel verplicht geen uitspraken te doen over de prijs.
Wat is uw inzet bij de onderhandelingen over de prijs?
De inzet is te komen tot een acceptabele prijs die de beschikbaarheid van vaccin als global public good op de meest snelle termijn mogelijk maakt.
Deelt u de mening dat transparantie over de prijsvorming noodzakelijk is vanwege de publieke financiering die met de ontwikkeling van het vaccin gemoeid is? Wat doet u om de transparantie over de prijsvorming te bewerkstelligen?
Ik vind het geven van inzicht in de overeengekomen prijs belangrijk, en niet alleen vanwege de publieke financiering die mogelijk bij de ontwikkeling van een geneesmiddel of een vaccin gemoeid is. Dit geldt in het bijzonder bij geneesmiddelen met een hoge prijs per patiënt, of hoge budgetimpact. En niet in de laatste plaats bij producten met een enorme maatschappelijke impact zoals een vaccin tegen COVID-19.
Dit inzicht is nodig om met die informatie een maatschappelijke afweging te kunnen maken of de prijs, en daarmee de uitgaven aan een geneesmiddel, maatschappelijk verantwoord zijn.
De informatie is bij voorkeur openbaar, maar kan omwille van bedrijfsgevoelige informatie, of de onderhandelingspositie, vertrouwelijk blijven.
Zoals ik ook in beantwoording op Kamervragen4heb aangegeven op 6 oktober 2020, wil ik, en ook de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik uw Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar onder meer mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten. De bedoeling van de geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden. In het belang van Nederlandse burgers vind ik het niet kunnen geven van dit inzicht in dit geval gerechtvaardigd.
Wat vindt u van de claims over de bijzonder hoge werkzaamheid van het vaccin zonder dat hier wetenschappelijke data bij zijn geleverd?4
Tijdens het proces van de markttoelating zullen de farmaceuten de wetenschappelijke data moeten overleggen aan de registratie autoriteiten. De claims zullen dus zeker op hun wetenschappelijke onderbouwingen door het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA)de registratie autoriteiten beoordeeld worden. Ik vertrouw dan ook op het uiteindelijke wetenschappelijk oordeel van de EMA en het in EMA-verband deelnemende Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Wat vindt u van het feit dat Pfizer in het verleden in de Verenigde Staten is beschuldigd van illegale marketing en gezondheidsfraude?5
Net als ieder ander dienen bedrijven, dus ook Pfizer, zich aan de wet te houden. De vraag gaat over een zaak die heeft gespeeld in de Verenigde Staten. Hier wil ik me verder niet in mengen.
Wat vindt u van het feit dat de bedrijfstop van Pfizer de dag na de aankondiging over de werkzaamheid van het vaccin miljoenen verdiende met de verkoop van aandelen?6
Farmaceutische bedrijven opereren in een vrije markt. Ik heb dan ook geen oordeel over de beurswaarde en het economisch handelen van fabrikanten en hun aandeelhouders, zolang zij zich aan de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van financiële markten houden. Pfizer is een Amerikaans beursgenoteerd bedrijf en dient zich dan ook aan de Amerikaanse geldende regels houden die gelden voor in en verkoop van aandelen van de bestuurders. Zonder een oordeel te vellen over de rechtmatigheid ervan, vind ik de timing om aandelen te verkopen niet bijdragen aan een de beeldvorming over de farmaceutische industrie en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in het algemeen en hun motieven in deze pandemie in het bijzonder.
Wat vindt u van het feit dat vaccins met messenger-RNA (mRNA), zoals die van Moderna en Pfizer/BioNTech, nooit eerder op grote schaal gebruikt zijn? Kunt u de veiligheid van gebruik van dit soort vaccins garanderen?
De registratie autoriteiten (EMA) zullen de registratiedossiers beoordelen. Hun oordeel om een markttoekenning toe te kennen aan vaccins met mRNA zal een afweging zijn tussen de balans werkzaamheid en de mogelijke bijwerkingen op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Zal elke Nederlander zich straks gratis kunnen laten vaccineren zonder dat het eigen risico hoeft te worden aangesproken?
De burger hoeft niet te betalen om zich te laten vaccineren en de vaccinatie heeft geen invloed op het eigen risico.
Komt er een waterdicht registratiesysteem waarbij bij van ieder persoon die gevaccineerd wordt, te achterhalen valt welk vaccin van welke fabrikant gebruikt is en van welke productiebatch? Hoe lang blijven deze registratiegegevens bewaard?7
Het RIVM werkt aan een centraal registratiesysteem specifiek voor COVID-19. In dit centrale register wordt onder andere geregistreerd wie, wanneer, welk vaccin en van welke batch heeft ontvangen. Het bijhouden van deze gegevens is van belang voor de veiligheid van het individu maar ook voor de veiligheid van anderen. Daarnaast is het van belang voor de bestrijding van deze pandemie om zicht te hebben op de effectiviteit van het vaccin, de vaccinatiegraad, etc. Desondanks kan het zo zijn dat iemand er toch op tegen is dat zijn/haar gegevens worden geregistreerd. In dat geval is het mogelijk om achteraf je gegevens te laten verwijderen. In principe worden deze gegevens bewaard zodat ook later deze informatie altijd te achterhalen is, tenzij iemand heeft gevraagd om zijn/haar gegevens te laten verwijderen, in dat geval zullen de gegevens uiteraard niet worden bewaard.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg «EU-Gezondheidsraad d.d. 2 december 2020» van aanstaande donderdag 26 november?
Dit is helaas net niet gelukt, maar wel zo snel als mogelijk na dit algemeen overleg.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus en de politieke verantwoordelijkheid voor het ontstaan van een nieuwe zoönose in de Nederlandse veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Hoe worden de wetenschappelijke inzichten over het ontstaan en de risico’s van dierziekten en zoönosen bijgehouden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Houdt uw ministerie dit zelf bij, of bent u afhankelijk van het doorgeven van informatie door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
De wetenschappelijke inzichten over de zoönotische risico van dierziekten en zoönosen maar ook concrete signalen worden bijgehouden door het RIVM en aan mijn ministerie gecommuniceerd. Signalen kunnen vanuit verschillende bronnen afkomstig zijn. In het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z Signaleringsoverleg zoönosen), onder voorzitterschap van het RIVM, beoordelen deskundigen, uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt beoordeeld of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. Mijn ministerie en het Ministerie van LNV ontvangen hiervan verslagen en worden ook tussentijds geïnformeerd als de situatie daartoe aanleiding geeft.
Is het u bekend dat zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten vrijwel uitsluitend ontstaan door mutaties in de pluimveehouderij?1
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Sinds wanneer is het onderzoek van het Erasmus MC bij u bekend waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?2
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriep virus), een andere variant dan nu in west Europa en in Nederland circuleren. Mijn voorganger heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 28807–131).
Op welke manier bent u betrokken bij het beleid van het Ministerie van LNV om de verspreiding van de vogelgriep tegen te gaan – te weten het ophokken van dieren, hygiënemaatregelen, het vergassen van alle dieren in een stal als er een besmetting is vastgesteld en het preventief vergassen van alle kippen en eenden in stallen binnen een straal van een kilometer rond het besmette bedrijf?
We volgen het zoönotische risico intensief, dat wordt door het RIVM geduid. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Ook als de zoönosestructuur nog niet in werking is getreden bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep, zoals nu het geval is, neemt VWS deel aan het Departementaal Beleidsteam (DBT) vogelgriep van LNV. Het DBT is het besluitvormend orgaan in de crisisstructuur van LNV.
Is het u bekend dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop en dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die in hun hele leven nooit buiten komen?3 4
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt natuurlijk een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Is het u bekend dat in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken bij pluimveebedrijven, terwijl er nog altijd vele nieuwe vogelgriepgevallen worden ontdekt?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?5 . Erkent u dat het staande beleid van het Ministerie van LNV, de verspreiding van de vogelgriep dus niet tegenhoudt?
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Kunt u bevestigen dat hierdoor het risico blijft voortduren dat er een voor de mens gevaarlijke mutatie ontstaat?
Zoals geantwoord op vraag 8, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Nederland heeft een heel goed systeem om hoogpathogene vogelgriep snel te ontdekken. En als het eenmaal is ontdekt, volgt er onmiddellijke ruiming. Voor uitbraken van vogelgriep is er een gezamenlijk draaiboek aan de hand waarbij de NVWA en het RIVM met de GGD hun werkzaamheden uitvoeren. In dit draaiboek is bijvoorbeeld opgenomen hoe mensen die in contact komen met besmette vogels zich moeten beschermen. Het zoönotische risico wordt intensief gevolgd. Het RIVM en het Erasmus MC houden de sequenties in de gaten. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosenstructuur in werking.
Op deze manier wordt het risico op het ontstaan en de verspreiding van een zoönotische variant geminimaliseerd en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat mensen worden besmet.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 10, worden sequenties in de gaten gehouden. Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat er wel een handleiding is voor het omgaan met dood gevonden vogels met verdachte vogelgriepverschijnselen, maar dat er geen landelijke richtlijn is voor het omgaan met levende vogels die mogelijk zijn besmet met vogelgriep?6 Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld opvangcentra en dierenambulances, maar ook gemeenten, provincies, de (dieren)politie en het meldpunt 144 hier veel behoefte aan hebben? Zo ja, bent u bereid deze te laten ontwikkelen?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van LNV beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerbrief van 21 november jl. Kamerstuk 28 286, nr. 1138).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan het debat over de VWS-begroting beantwoorden?
Op de NVWA-website staat een handleiding voor het opruimen van dood gevonden wilde (water)vogels. In deze handleiding wordt uitgelegd hoe de vogels op een veilige en hygiënische manier kunnen worden opgeruimd. Vogelopvangcentra hebben samen met het Erasmus Medisch Centrum een advies opgesteld voor zieke levende wilde vogels in verband met mogelijke besmettingen met hoogpathogene vogelgriep. Dit advies wordt gebruikt door vogelopvangcentra en dierenambulances.
Het bericht ‘Ollongren wil verkiezingen uitsmeren over 15, 16 en 17 maart’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ollongren wil verkiezingen uitsmeren over 15, 16 en 17 maart»?1
Ja.
Is het waar dat er afgelopen jaren al sprake was van een nijpend tekort aan vrijwilligers voor stembureaus en dat gemeenten aangeven dat dit ook het geval zal zijn bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2021?
Gemeenten vullen de werving van stembureauleden op verschillende manieren in. Sommige gemeenten maken voornamelijk gebruik van de inzet van eigen ambtenaren, andere gemeenten zetten meer in op de werving van vrijwilligers. Gemeenten hebben eerder aangegeven dat zij verwachten dat corona invloed zal hebben op het aantal beschikbare stembureauleden2. Omdat bij de komende Tweede Kamerverkiezing door de coronamaatregelen ook meer stembureauleden nodig zijn dan bij eerdere verkiezingen (immers, de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 schrijft voor dat het minimumaantal leden per stembureau wordt verhoogd van 3 naar 4), ondersteun ik gemeenten met een landelijke wervingscampagne. Er moet rekening mee worden gehouden dat er landelijk minimaal 70.000 stembureauleden ingezet zullen moeten worden, inclusief tellers. Als de stemlokalen ook op 15 en 16 maart open zijn, betekent dit dat er rekening gehouden moet worden met meer dan 10.000 extra stembureauleden. Daarnaast zullen gemeenten een reservelijst bijhouden, voor het geval dat stembureauleden ziek zijn op de dag van verkiezing. Bij klachten vanwege het coronavirus kan dit aantal oplopen. Ervaringen van de herverdelingsverkiezing leren dat gemeenten rekening moeten houden met een reservelijst van minimaal 10% van het aantal benodigde stembureauleden.
In het kader van de wervingscampagne zal ik regelmatig contact hebben met gemeenten over het verloop van de werving van stembureauleden. De medeoverheden dragen bij door de ambtenaren van waterschappen, provincies en het Rijk op te roepen zich aan te melden als stembureaulid.
Kunt u schetsen hoeveel vrijwilligers er extra nodig zijn als stembureaus op meerdere dagen worden opengesteld? Kunt u daarbij expliciet aangeven hoeveel vrijwilligers er op woensdag 17 maart 2021 nodig zijn als alle stembureaus open zijn? Van hoeveel vrijwilligers per stembureau wordt dan voor een volledige bezetting gedurende de dag uitgegaan? In hoeverre wordt hierbij momenteel rekening gehouden met corona-gerelateerde klachten bij stembureauleden op, of in de loop van, een verkiezingsdag?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaan gemeenten bij de benadering of werving van vrijwilligers om met afwegingen rond de inzet van personen uit risicogroepen? Merken gemeenten onder de corona-omstandigheden een afgenomen bereidheid om als lid of voorzitter van een stembureau te fungeren?
In beginsel kunnen personen uit risicogroepen ook stembureaulid zijn. Het RIVM raadt mensen uit risicogroepen (onder wie ook 70+»ers) wel aan om extra voorzichtig te zijn. Maar uitgangspunt is dat zo lang er consequent en volgens de bestaande richtlijnen en procedures wordt gewerkt, ook een kwetsbare persoon in principe stembureaulid zou kunnen zijn. Daarbinnen is het een eigen keuze van mensen om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.
Wel is de verwachting dat minder ouderen dan voorheen zich zullen aanmelden als stembureaulid. In de campagne is ook nadrukkelijk aandacht voor het werven van jongeren als stembureaulid.
Ziet u net als de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) een kans om studenten op te roepen zich te melden als vrijwilliger voor het helpen op stembureaus tijdens de verkiezingen? Zo ja, bent u bereid om, in overleg met gemeenten via de communicatiekanalen van universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties, een campagne te starten gericht op studenten om zich te melden als lid van een stembureau? Bent u bereid daarin een coördinerende rol te spelen als dat wenselijk is?
Ja. Op 30 november is de landelijke wervingscampagne voor stembureauleden gestart. Bij de landelijke campagne wordt rekening gehouden met het bereiken van jongeren en studenten. Ik ben in overleg met onder andere de LKvV, VSNU, Vereniging Hogescholen, ISO en LSVB om te bespreken hoe we studenten verder kunnen bereiken.
Het bericht dat de Nederlandse kosten door beroerten met miljarden dreigen te stijgen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «At what cost, the economic impact of stroke in Europe» van onderzoekers van de Universiteit van Oxford?1
Ik heb kennis genomen van deze publicatie.
Kunt u reflecteren op de in dit rapport voorspelde toename van het aantal beroerten en de daaraan gekoppelde stijging van de beroerte-gerelateerde kosten in Nederland van circa 1,3 miljard euro per jaar in 2017, naar 3,3 miljard euro per jaar in 2040?
Beroerte is ernstige ziekte en kan veel menselijk leed veroorzaken. Ik deel de analyse dat deze kosten, net als voor andere leeftijdsgerelateerde aandoeningen, de komende periode onder andere als gevolg van de vergrijzing sterk zullen toenemen. De zorgkosten van beroerte worden voor 2017 geschat op € 1,5 miljard2. Op basis van uitsluitend demografisch ontwikkelingen zal het absoluut aantal mensen met beroerte (jaarprevalentie) in de periode 2015–2040 naar verwachting met 54% stijgen.3 De verwachte stijging bedraagt 59% voor mannen en 49% voor vrouwen. De toename zal groter of kleiner kunnen zijn door veranderingen in factoren die de kans op het ontstaan van een beroerte beïnvloeden (epidemiologische ontwikkelingen). De toekomstige trend op basis van epidemiologische ontwikkelingen is niet gekwantificeerd.3 Mijn hoop en verwachting is wel dat deze stijging, het ontstane leed en de veroorzaakte kosten als gevolg van nieuwe behandelmodaliteiten, zoals de trombectomie, enigszins gemitigeerd kunnen worden.
Wat zegt deze voorspelde toename van het aantal beroerten volgens u over de prioriteit die goede gezondheid en zorg bij beroerten de komende jaren moet krijgen?
Iedereen in Nederland heeft recht op de zorg die nodig is om het lijden als gevolg van een aandoening te verminderen. Daar is alle inzet in brede zin dan ook op gericht. Ik wil daarbij alle patiënten in het oog houden, ongeacht of ze deel uitmaken van een groeiende groep of juist van een groep met aandoeningen die in frequentie afnemen of zeldzaam zijn.
Welke maatregelen bent u van plan om de komende jaren met het zorgveld te nemen om de voorspelde kostenstijging te beperken en de levenskwaliteit te verhogen van mensen die een verhoogd risico lopen op een beroerte of die een beroerte hebben gehad?
In 2018 is er een nieuw vierjarig Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg afgesproken4. De inzet van het akkoord is om de kwaliteit en doelmatigheid in de medisch-specialistische zorg verder te bevorderen en de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg op lange termijn te borgen. De bij dit akkoord betrokken partijen hebben onder andere met elkaar afgesproken een transformatie tot stand te brengen met als effect:
Wat dit voor specifieke domeinen, zoals zorg bij beroerte betekent, wordt decentraal bepaald en door de deelnemende partijen ingevuld.
Kunt u ingaan op de drie verschillende aanbevelingen die de onderzoekers doen, te weten investeringen in vroegsignalering en preventie bij patiënten die last hebben van hartritmestoornissen, een goede beschikbaarheid van snelle trombectomie en investeringen in revalidatie?
Deze drie aanbevelingen hebben hun plaats binnen het Nederlandse zorgsysteem reeds gevonden en zijn onderdeel van het verzekerde pakket. Ik denk dat het signaal met name bedoeld is geweest voor lidstaten waar dit (nog) niet het geval is. Zorg kan echter altijd beter en er wordt door mijn ministerie doorlopend geïnvesteerd om die zorg verder te verbeteren.
Voor wat betreft de vroegsignalering en preventie bij patiënten die last hebben van hartritmestoornissen wordt met de subsidieregeling veelbelovende zorg tijdelijke financiering verstrekt voor behandelingen die qua (kosten)effectiviteit veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Via deze regeling wordt onderzoek gesubsidieerd naar de (kosten)effectiviteit van afsluiting van het linker hartoor (LAAO) bij patiënten met atriumfibrilleren die geen antistolling kunnen gebruiken.5
Met betrekking tot de goede beschikbaarheid van snelle trombectomie hebben Nederlandse onderzoekers van de MRCLEAN studie een voortrekkersrol gehad bij het aantonen van de meerwaarde van deze interventie. Zonder deze studie zou van een uitrol van deze behandelmodaliteit geen sprake zijn geweest. De resultaten zijn mede mogelijk gemaakt doordat VWS de trombectomie van de MRCLEAN studie destijds onderdeel heeft gemaakt van de regeling voorwaardelijke toelating6.
Met betrekking tot de revalidatie zijn er de afgelopen jaren via de verschillende onderzoeksprogramma’s van ZonMw onderzoeken uitgevoerd die beogen de resultaten van revalidatie verder te verbeteren. Om een paar recente te noemen:
«PRediction Of Cognitive Recovery After Stroke(PROCRAS study): a role for new MRI modalities in daily clinical practice?» en «Efficacy of Assist-As-Needed (AAN) Robotic gait Training in sub-acute Stroke survivors."7
ZonMw trekt daarbij in toenemende mate samen op met andere fondsen. Eén van die samenwerkingsrelaties heeft geresulteerd in het initiatief «Hoofdzaken»8
Bent u bereid een kosten-batenanalyse te maken in termen van gezondheidswinst en financiën voor elk van deze drie aanbevelingen?
De aanbevelingen zijn in Nederland geïmplementeerd en verzekerde zorg. Als er op deelterreinen keuzes gemaakt moeten worden waarbij kosteneffectiviteit doorslaggevend is, dan is het programma doelmatigheidsonderzoek bij ZonMw het aangewezen gremium om daartoe strekkende onderzoeksvoorstellen in te dienen.
Klopt het dat het percentage mensen dat na een beroerte medische revalidatie ontvangt in Nederland juist al jaren terugloopt? Klopt het dat daarbij met name mensen die met ernstige gevolgen van een beroerte kampen tussen wal en schip kunnen vallen?2 Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de aanbeveling van de onderzoekers?
De auteurs van de publicatie roepen hun beroepsgenoten op om zich extra in te spannen voor een aantal doelgroepen waarvoor revalidatie moeilijker valt vorm te geven. Die oproep is relevant en het is aan de beroepsgroep om daarop te reageren.
Bent u bereid om bij verbetering van de beroerte-gerelateerde preventie en zorg in Nederland ook de concrete voorstellen en ideeën van patiëntenvereniging Hersenletsel.nl mee te nemen? Zo ja, hoe heeft u dit – in samenspraak met het zorgveld – voor ogen?
Het is aan zorgprofessionals om te bepalen hoe goede beroerte-gerelateerde preventie en zorg concreet vorm moet krijgen. Dat wordt decentraal vormgegeven.4 Maar ik sta altijd open voor concrete aanbevelingen van partijen zoals patiëntenverenigingen die wijzen op stelselbelemmeringen in wet- en regelgeving die daarbij aan het licht komen en mijn systeemverantwoordelijkheid betreffen. En waar het gaat om de inhoud van de zorg en het onderzoek daarnaar kunnen patiëntenorganisaties hun contacten met wetenschappelijke verenigingen en de inspraak bij ZonMw gebruiken om voorstellen en ideeën voor het voetlicht te brengen.
Vervoer na overlijden bij overplaatsing naar een ander ziekenhuis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat nabestaanden van mensen met corona die worden overgeplaatst naar een ander ziekenhuis, geconfronteerd kunnen worden met hoge kosten voor vervoer van de overledene naar de eigen woonplaats?
Ja.
Hoeveel mensen zijn tot nu toe overleden nadat zij werden overgeplaatst door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding? Hoeveel van de nabestaanden van deze patiënten heeft een beroep op de Ombudsman voor het Uitvaartwezen gedaan?
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding houdt geen registratie bij welke patiënten na overplaatsing overlijden, maar vermoedelijk gaat het om ongeveer 30 personen (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2722). Inmiddels hebben 34 personen een aanvraag gedaan bij de Ombudsman Uitvaartwezen voor een tegemoetkoming in de extra kosten voor rouwvervoer.
Welke uitvaartverzekeraars hebben zich tot nu toe coulant opgesteld naar nabestaanden en de kosten voor rouwvervoer vergoed?
Dit wordt niet geregistreerd. Het Verbond van verzekeraars geeft aan dat als nabestaanden door omstandigheden op serieuze financiële problemen stuiten er in de praktijk bereidheid is bij uitvaartverzekeraars om naar een oplossing te zoeken. Nabestaanden wordt geadviseerd in die situatie altijd in overleg te treden met de uitvaartverzekeraar. Uit mijn contacten met de uitvaartsector heb ik begrepen dat meerdere uitvaartverzekeraars en uitvaartondernemers coulance hebben getoond.
Denkt u dat het antwoord op schriftelijke vragen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voldoende is om ervoor te zorgen dat nabestaanden in deze situatie weten dat zij de verzekeraar aan mogen spreken op coulance en anders via de Ombudsman voor het Uitvaartwezen de kosten vergoed krijgen?1
Deze informatie is ook gepubliceerd op rijksoverheid.nl bij de informatie over het coronavirus en uitvaarten en heeft ook aandacht gekregen in landelijke media. Daarnaast is deze mogelijkheid natuurlijk ook bekend bij de uitvaartbranche, die nabestaanden daarop kunnen attenderen en nabestaanden desgewenst kunnen ondersteunen bij hun aanvraag bij de Ombudsman Uitvaartwezen.
Deelt u de mening dat mensen die een naaste verliezen niet geconfronteerd mogen worden met extra kosten of zorgen over de kosten van het vervoer van de overledene? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit zodanig wordt geregeld en gecommuniceerd dat nabestaanden er niet extra mee worden belast?
Zie ook vraag 4. Ik begrijp heel goed dat voor de nabestaanden van overleden coronapatiënten die de extra vervoerskosten niet vergoed kunnen krijgen, deze kosten extra pijnlijk zijn. Daarom ben ik bereid deze extra kosten te dragen en heb ik de Ombudsman voor het Uitvaartwezen bereid gevonden om als aanspreekpunt voor eventuele gedupeerden te dienen. De lasten die nabestaanden ondervinden, zijn beperkt tot de noodzakelijke stukken om de betaling in gang te kunnen zetten en de rechtmatigheid vast te kunnen stellen. De Ombudsman en mijn ministerie zorgen voor de verdere afhandeling en betaling.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat ziekenhuizen op de hoogte zijn van dit beleid en dat zij dit, waar nodig, duidelijk kunnen communiceren aan nabestaanden?
Ik heb de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd om de ziekenhuizen via zijn lopende contacten te attenderen op de Kamerbrief.
Reizen tijdens de coronacrisis |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Recordaantal besmettingen op Curaçao»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao ondanks het recordaantal besmettingen op geel staat, wat betekent dat geen thuisquarantaine nodig is bij terugkomst in Nederland?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 8 december 2020 bent u door de Minister van VWS geïnformeerd over het bijgestelde reisadvies voor Curaçao per 8 december jl. van een geel reisadvies naar een oranje reisadvies, in verband met het toenemend aantal besmettingen daar. Vanaf die datum gold de quarantaineplicht dus ook voor reizigers afkomstig uit Curacao. Dit reisadvies is tot stand gekomen met behulp van een afwegingskader dat het RIVM hanteert voor de Caribische delen van het Koninkrijk, wat recht doet aan het insulaire karakter van de eilanden en de situatie aldaar. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de cijfers, maar ook naar de waarneembare trends t.a.v. onder meer de zorg- en testcapaciteit. Op 16 december jl. is een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan. Ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test en negatieve sneltest bij vertrek vanuit Curaçao vervalt. Het wereldwijde oranje reisadvies en het zeer dringende advies om niet te reizen blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Klopt het bovendien dat, omdat Curaçao een van de weinige gebieden is waarvoor een geel reisadvies geldt, reizen naar dit gebied uitgebreid worden gepromoot? Kunt u toelichten waarom momenteel voor Aruba een oranje, en voor Curaçao een geel reisadvies geldt, ondanks het feit dat op Aruba de laatste week het aantal dagelijkse besmettingen ongeveer een factor 3 kleiner is dan in Nederland en op Curaçao?
Op 15 december 2020 is het reisadvies wereldwijd aangepast naar oranje. In de week van 14 december 2020 heeft er intensief overleg plaatsgevonden met de gehele Nederlandse luchtvaartsector. Hierin is duidelijk aangegeven dat niet- noodzakelijke reizen in de epidemiologische situatie waarin wij ons nu bevinden niet kunnen. De reisorganisaties bieden geen pakketreizen aan naar gebieden met een oranje reisadvies.
De verantwoordelijkheid ligt hierin niet alleen bij de reiziger, maar zeker ook bij de reis- en luchtvaartsector. De luchtvaartsector heeft een belangrijke rol in het noodzakelijk verkeer zoals transport van goederen en voor mensen met een dringende reden. Ik heb de luchtvaartsector aangesproken op hun verantwoordelijkheid in dezen2. De volgende afspraken zijn daarbij gemaakt:
Klopt het dat premier Rutte bij de persconferentie van 3 november jl. opriep om tot half januari niet naar het buitenland te reizen, tenzij noodzakelijk? En klopt het dat de premier heeft aangegeven dat dit advies weer níet geldt voor het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Tijdens de persconferentie van 3 november jl. heeft het kabinet benadrukt te willen voorkomen dat mensen die terugkomen uit het buitenland, het virus mee terug naar huis nemen. Daarom heeft de premier de zeer dringende oproep gedaan om geen buitenlandse reizen te maken tot half januari 2021 niet naar het buitenland te reizen, tenzij het echt noodzakelijk is. Vakanties vallen niet onder noodzakelijke reizen. Op 11 januari jl. heeft premier Rutte tijdens de persconferentie opnieuw het zeer dringende advies gegeven om te thuis blijven en niet op reis te gaan tot en met maart 2021.
Verder is tijdens de persconferentie van 3 november jl. aangegeven dat het Caribisch deel van het Koninkrijk niet wordt behandeld als buitenland. Als voor het Caribisch deel een oranje reisadvies geldt dan geldt ook daar de regel dat alleen noodzakelijke reizen doorgang kunnen vinden. Op 15 december jl., heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer bericht dat de laatste gebieden waar nog een geel reisadvies voor gold, in de avond van 16 december jl. naar oranje zouden worden bijgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit oranje reisadvies voor het Caraïbisch deel van het Koninkrijk is op dit moment van kracht.
Kunt u aangeven waarom de sindsdien geldende reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor bijvoorbeeld Griekenland en de Canarische Eilanden niet overeenkomen met het advies van de premier zoals uitgesproken bij de persconferentie van 3 november?
Zie antwoord twee en vier. Alle kleurcodes in de reisadviezen van de verschillende landen staan momenteel op oranje of rood, wat betekent dat het zeer dringende advies luidt om alleen noodzakelijke reizen te maken (oranje) of helemaal niet te reizen (rood). Bij de strenge lockdown die nu in Nederland van kracht is, past het advies om niet te reizen. Geadviseerd wordt om alleen naar het buitenland te reizen voor bijvoorbeeld ernstige familieomstandigheden.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het feit dat enerzijds een advies is uitgegeven om niet naar het buitenland te reizen, terwijl dit weer niet geldt voor de andere landen in ons Koninkrijk, terwijl anderzijds een geel reisadvies geldt voor bijvoorbeeld de Canarische eilanden en een oranje reisadvies voor twee van de drie andere landen in ons Koninkrijk, verwarrend is voor zowel reizigers als luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze verwarring weg te nemen?
Op het moment van beantwoording van de vragen geldt een wereldwijd oranje reisadvies. Bij de strenge lockdown die nu in Nederland van kracht is, past immers het advies om niet te reizen ongeacht de gezondheidssituatie in andere landen. Voordat dit wereldwijde oranje reisadvies werd afgekondigd, werd elk land separaat beoordeeld naar de gezondheidssituatie ter plaatse.
Bent u bereid om, zolang de wereld in een situatie van een pandemie zit, ervoor te zorgen dat dringende reisadviezen van het Ministerie van Algemene Zaken overeenkomen met de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn bedoeld om Nederlanders te informeren over de situatie ter plekke in het buitenland. Daar komt bij dat een reisadvies van Buitenlandse Zaken meer is dan alleen een weerspiegeling van de coronasituatie. Er wordt ook naar talloze andere zaken verwezen, zoals het risico op terrorisme of de aanwezigheid van natuurgeweld. De maatregelen van het kabinet om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen, zoals het dringend advies om niet naar het buitenland te reizen, hebben te maken met de binnenlandse situatie. Daarom geldt er wereldwijd een oranje reisadvies.
Bent u op de hoogte van de inventarisatie van De Telegraaf «Voor ’n prikkie naar de zon: deze maatschappijen stunten (stiekem) met hun prijzen»?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u het met de vragenstellers eens dat de inventarisatie van De Telegraaf laat zien dat de acties van verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ingaan tegen de eerdergenoemde oproep van premier Rutte?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat de acties van verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ingaan tegen de oproep van het kabinet om in Nederland te blijven.
Indien u deze mening deelt, kunt u delen of u, naast de oproepen om ««verantwoordelijkheid te nemen»» en alleen op de ««noodzakelijke reizen te focussen»», op enige andere manier contact hebt gehad met luchtvaartmaatschappijen om dergelijke acties te voorkomen?3 Indien dit niet het geval is, kunt u delen waarom niet?
Zoals eerder in de brieven van 14 oktober en 16 december jl. aangegeven, heeft het kabinet mede naar aanleiding van de eerdere motie van het lid Van Esch6 afgelopen zomer verschillende reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen7 opgeroepen, om reizen naar risicogebieden niet aan te prijzen en om hun aanbod te wijzigen als het reisadvies voor een gebied oranje wordt8.
Afgelopen maanden heeft het kabinet bovendien intensief overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de reisbranche en internationale vervoerders, zoals Airlines for Europe9 om bij de ticketverkoop geen promotie te maken voor vliegtickets naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt en reizigers uitgebreid te informeren over zowel de reisadviezen als de risico’s van het reizen naar gebieden waar een oranje reisadvies geldt.
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot eind maart 2021 geen pakketreizen aanbieden naar gebieden met een oranje reisadvies en verwijzen de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen op hun website en/of in het boekingsproces naar de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Reisorganisaties bieden geen pakketreizen aan naar landen met een oranje reisadvies. Verder verwijs ik u naar antwoord drie.
Kunt u delen of de maatregelen die zijn genomen om het reizen naar oranje gebieden zoveel mogelijk te ontmoedigen zoals aangekondigd in de brief van 14 oktober4, worden uitgebreid naar buitenlandse reizen in het algemeen?
Het kabinet heeft deze stap genomen, door het dringende advies te geven in Nederland te blijven en niet op reis te gaan tot en met maart 2021. Er geldt wereldwijd al een oranje reisadvies. Per 29 december 2020 moeten reizigers afkomstig uit hoogrisicogebieden een negatieve PCR-testuitslag aan de vervoerder tonen. Deze moet maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland zijn afgenomen. In aanvulling daarop geldt sinds 23 januari 2021 voor alle reizigers per vliegtuig of schip dat ook een sneltest moet worden afgenomen kort voor vertrek. Dit mag een antigeensneltest zijn, of een of LAMP-PCRtest. Verder heeft het kabinet vanaf 23 januari 2021 een vliegverbod ingesteld voor landen buiten Schengen waarin (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus het meest voorkomen. Het gaat dan om het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Dit vliegverbod geldt tot de verplichte quarantaine voor reizigers is geregeld. Zie antwoord drie.
Bent u het eens met de vragenstellers dat de maatregel van het adverteren met de reisadviezen van de rijksoverheid op boekingssites, mogelijk zelfs aanmoedigend werkt als een geel reisadvies wordt gegeven? Kunt u delen hoe effectief u de maatregel daarmee acht in het verlengde van het advies om juist alleen noodzakelijke reizen te ondernemen tot half januari?
Allereerst moeten de reisadviezen van de rijksoverheid op boekingssites zeker niet als advertenties worden beschouwd. De reisadviezen zijn geenszins bedoeld om de consument aan te moedigen om een reis te boeken naar een gebied waar een geel reisadvies geldt. De reisadviezen zijn bedoeld om Nederlanders te informeren over de veiligheidsrisico’s in het land dat men wil bezoeken. Verder verwijs ik u naar antwoord drie.
Klopt het dat het kabinet de quarantaine van tien dagen voor mensen die in contact zijn geweest met een coronapatiënt gaat omzetten in een quarantaine van vijf dagen gevolgd door een test? Bent u bereid dezelfde regels toe te passen op reizigers die terugkeren uit gebieden waarvoor vanwege de situatie rond het coronavirus een rood of oranje reisadvies geldt?
Inkomende reizigers uit hoogrisicogebieden kunnen zich per 20 januari op dag vijf na aankomst laten testen bij de GGD-en.
De Minister van VWS heeft in zijn brief van 8 december aangegeven dat het Landelijk Coördinatie Testketen (LCT) positief heeft geadviseerd om reizigers vanaf medio januari 2021 vijf dagen na aankomst in Nederland te laten testen zodat hun quarantaine bij een negatieve test kan worden beëindigd11. De testcapaciteit is toereikend en GGD-GHOR Nederland hebben aangegeven dat – zoals het er nu naar uitziet – dit wat betreft de uitvoering haalbaar is. Echter, wanneer de doorlooptijden te hoog oplopen van die groepen in de samenleving die volgens het OMT belangrijker zijn om te testen vanwege het tegengaan van het virus (mensen met klachten, zorgmedewerkers etc.) dan moeten de nieuwe groepen die toegevoegd zijn aan het testbeleid tijdelijk worden afgeschaald. Dit geldt voor reizigers en voor mensen die nu getest kunnen worden als nauw contact uit het BCO en de CoronaMelder.
Kunt u, gezien uit de brief van 17 november jongstleden blijkt dat onderzocht wordt of er capaciteit is om alle inkomende reizigers te testen5, aangeven waarom een onderzoek noodzakelijk is, als reeds de ambitie is uitgesproken om alle inkomende reizigers te testen?
Zie antwoord 13.
Bent u bereid om het Landelijke Coördinatie Testketen (LCT) de opdracht te geven om voldoende capaciteit te organiseren voor het testen van alle inkomende reizigers te land, ter zee en in de lucht? Zo nee, hoe verhoudt dit tot de aangenomen motie-Van Weyenberg/Veldman over de testcapaciteit op luchthavens en andere inreislocaties?6
Zie antwoord 13.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de vele ontwikkelingen rond de coronacrisis heeft het langer geduurd dan verwacht om de vragen te beantwoorden. U bent hier per brief op 9 december jl. over geïnformeerd.
Het verrekenen van proceskosten met schulden van schuldenaars ten koste van rechtsbijstandsverleners |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die in hoger beroep bepaalde dat de Algemene nabestaandenwet een wettelijk grondslag kent om de proceskosten te verrekenen met de openstaande vordering?1
Ja
Bent u bekend met het blog «Verliezen, het nieuwe verdienmodel van de gemeente Stein»?2
Ja
Wat is daarop uw reactie?
De valkuil dat een hogere proceskostenvergoeding voor overheden als een perverse prikkel zou kunnen dienen, zoals de blogschrijver beschrijft, herken ik niet. De blogschrijver neemt in zijn afweging niet mee dat de verhoging van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht juist onderdeel is van de ontwikkeling naar een burgergerichte overheid met als uitgangspunt het meer informeel en duurzaam oplossen van het geschil. Deze inzet is zowel in het belang van de burger als het bestuursorgaan.
Enerzijds wordt de proceskostenvergoeding verhoogd omdat het tarief momenteel aanzienlijk lager is dan de vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand voor een toegevoegde advocaat en de eigen bijdrage van de burger. Anderzijds mag worden verondersteld dat er een verband bestaat tussen het handelen van bestuursorganen en de kosten die een bestuursorgaan voor een juridische procedure ten gevolge van dat handelen moet maken. Een goede afweging daarover door het bestuursorgaan leidt daarom, in combinatie met een aantal andere factoren, uiteindelijk tot betere besluitvorming, zo is de verwachting. Een investering aan de voorkant van het besluitvormingsproces zorgt voor minder juridische procedures. Als de kosten van een beroepsprocedure uiteindelijk hoger zijn dan de investering in betere besluitvorming geeft dat aan het bestuursorgaan een prikkel om deze investering te doen. Een hogere proceskostenveroordeling kan dus een drijfveer zijn voor bestuursorganen om betere primaire besluiten te nemen. Bij het voorgaande is dus van belang dat de verhoging van de proceskostenvergoeding niet een op zichzelf staande maatregel is, maar moet worden beschouwd in een breder verband van maatregelen ter stimulering van betere dienstverlening door de overheid.
In de beantwoording van de vragen 6, 8 en 9 zal ik nader ingaan op de vergoeding van advocaten.
Klopt het dat ook de Invorderingswet, artikel 24, lid 4 een grondslag biedt om de proceskostenvergoeding aan de winnende partij te verrekenen met een openstaande schuld van die winnende partij aan de Belastingdienst?
Nee, dat klopt niet. Deze bevoegdheid is wel terug te vinden in artikel 24 lid 1 onder b van de Invorderingswet 1990.
Zijn er naar uw weten nog meer wettelijke mogelijkheden, buiten de voorbeelden in de bovenstaande bronnen, waarbij de proceskostenvergoedingen aan de winnende partij verrekend kunnen worden met een openstaande schuld van die winnende partij aan de verliezende partij?
Ja, er bestaat een breed scala aan andere voorbeelden.3
Deelt u de mening dat deze verrekening vooral een probleem kan vormen voor de rechtsbijstandsverleners, die dan naar hun vergoeding kunnen fluiten omdat de winnende partij niet over de proceskosten kan beschikken en daardoor geen geld heeft om de rechtsbijstandsverlener te betalen?
Nee, voorzover u hier doelt op rechtsbijstandverleners die op basis van een toevoeging hun cliënt hebben bijgestaan. Artikel 32 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) bepaalt weliswaar dat de Raad voor Rechtsbijstand een vaststelvergoeding moet verrekenen met het deel van de door de rechter toegewezen proceskostenvergoeding die ziet op de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand minus de eigen bijdrage. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert echter sinds 2013 – hetzelfde jaar dat de Verzamelwet SZW die verrekeningsgrondslagen in diverse sociale zekerheidswetten heeft neergelegd – het samen met de Nederlandse Orde van Advocaten afgestemde beleid bij artikel 32 lid 5 van het Bvr om in deze gevallen een hardheidsclausule toe te passen. Die verrekening wordt in deze gevallen achterwege gelaten. De rechtsbijstandverlener krijgt dan de volledig vast te stellen vergoeding toegekend.
Verder merk ik op dat indien er geen sprake is van een toevoeging, de burger zelf de kosten voor rechtsbijstand draagt. Dit betekent dat indien eventuele toegewezen proceskosten verrekend worden met openstaande vorderingen door het bestuursorgaan, de rechtzoekende de proceskosten zelf zou moeten vergoeden aan zijn rechtsbijstandverlener op grond van een overeenkomst tot opdracht. Daar staat tegenover dat als verrekening door het bestuursorgaan niet zou plaatsvinden, de burger in de toekomst hetzelfde bedrag of nog meer aan de overheid moet betalen vanwege de nog openstaande vordering. In beginsel is de verrekening door het bestuursorgaan dus een methode gericht op vermindering van de schulden van de burger.
Vreest u ook dat het bovenstaande de rechtsbijstand aan personen met schulden minder aantrekkelijk maakt, waardoor de toegang tot het recht onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat rechtsbijstandsverleners in de bovenstaande gevallen terug kunnen vallen op de hardheidsclausule in artikel 5, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr)?
Ik ga er hierbij vanuit dat artikel 32 lid 5 Bvr bedoeld wordt. Artikel 32 lid 3 van het Bvr bepaalt allereerst dat, indien een rechtzoekende bijgestaan is op grond van een toevoeging en de wederpartij in de proceskosten is veroordeeld, de rechtsbijstandverlener dit moet opgeven bij zijn declaratie. Het bedrag van de kostenveroordeling wordt door de Raad voor Rechtsbijstand in mindering gebracht op de vastgestelde vergoeding.
Lid 5 van deze bepaling regelt dat indien aan de kostenveroordeling, bedoeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan en er redelijkerwijs ook geen zicht is op voldoening, het bestuur het derde lid buiten toepassing laat en niet tot verrekening overgaat.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze regel ingevuld met beleidsregels. Uit de werkinstructie «Art. 32 Bvr Proceskostenvergoeding / Voorschot» op https://.kenniswijzer.rvr.org volgt dat de Raad lid 5 onder meer toepast indien door de wederpartij verschuldigde proceskosten door diezelfde wederpartij worden verrekend met een vordering op de rechtzoekende. Hiermee wordt voorkomen dat een rechtsbijstandverlener een lagere vergoeding krijgt toegekend, terwijl het bestuursorgaan zijn proceskostenveroordeling gebruikt om openstaande vorderingen te verrekenen.
Klopt het dat rechtsbijstandsverleners bij een beroep op die hardheidsclausule Bvr artikel 5, lid 5, recht hebben op een vergoeding die in de praktijk lager kan zijn dan wanneer de rechtsbijstandsverlener de proceskostenvergoeding had gekregen? Waarom is dit zo?
Nee, dat is niet juist, tenzij de proceskostenvergoeding hoger is dan de vastgestelde vergoeding. Indien de rechtsbijstandverlener een beroep doet op de hardheidsclausule als genoemd in het antwoord onder vraag 8, wordt de overeenkomstig het Bvr vast te stellen vergoeding niet verminderd met het deel uit de proceskostenvergoeding dat ziet op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Evenmin is er sprake van een lagere vergoeding in de omgekeerde situatie. Als er wel een proceskostenvergoeding wordt uitbetaald, wordt deze voor het deel dat ziet op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand – exclusief de eigen bijdrage – in mindering gebracht op de vast te stellen vergoeding. De rechtsbijstandverlener ontvangt dan weliswaar een lager bedrag via de Raad voor Rechtsbijstand. Het overige deel van de vergoeding wordt echter uitbetaald door de in het ongelijk gestelde partij.
Klopt het dat de vergoeding van die hardheidsclausule Bvr artikel 5, lid 5, wordt gefinancierd met geld dat eigenlijk bestemd is voor rechtshulp aan on- en minvermogenden?
De onder vraag 8 genoemde praktische invulling van artikel 32 lid 5 Bvr is opgenomen om rechtsbijstandverleners tegemoet te komen die in de praktijk geconfronteerd worden met de diverse bepalingen die een bestuursorgaan de bevoegdheid geven om proceskosten te verrekenen met een openstaande vordering. Deze bevoegdheden zijn indertijd opgenomen in de sociale zekerheidswetgeving om door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering op te lossen. De vergoeding van een rechtsbijstandverlener wordt in principe betaald via het rechtsbijstandsbudget, tenzij er uit andere bron een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand volgt, om te voorkomen dat er een dubbele vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt uitgekeerd.
Om hoeveel geld gaat dit? Waarom gaat dit ten koste van het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand?
Aangezien er bij toepassing van de hardheidsclausule geen verrekening plaatsvindt met de vaststelvergoeding en dit dus geen effect heeft op de toe te kennen vergoeding, wordt van deze toepassing ook geen registratie bijgehouden, heeft de Raad voor Rechtsbijstand laten weten. Het is dus niet te achterhalen om hoeveel geld dat zou gaan.
Door, in voorkomende gevallen, het belang van de advocaat om zijn werkzaamheden vergoed te krijgen centraal te stellen heeft de Raad voor Rechtsbijstand in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten besloten het beleid op deze wijze in te vullen.
Vindt u ook dat het onwenselijk is dat geld voor on- en minvermogenden voor deze doeleinden wordt gebruikt, vooral omdat eigenlijk de bestuursorganen die kosten hadden moeten dragen?
Bent u bereid deze verrekening van de proceskosten met openstaande schulden uit de diverse wetten te schrappen om te voorkomen dat dit rechtsbijstandsverleners ontmoedigt om rechtsbijstand te verlenen en te voorkomen dat het budget voor on- en minvermogenden hierdoor wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Pensioenfonds Zorg en Welzijn stapt na miljardenverlies uit oliemarkt' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) abrupt uit de olietermijnmarkt is gestapt na een verlies van maar liefst € 4 miljard op een portefeuille van € 8,6 miljard?1
Ja.
Klopt het dat PFZW met termijncontracten rechtstreeks heeft gespeculeerd op een stijging van de olieprijs, dus zonder dat er sprake is geweest van het afdekken van risico’s elders in de portefeuille?
Bij de beantwoording van deze vraag merk ik op dat ik verantwoordelijk ben voor de pensioenwet- en regelgeving. Het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen is aan hen, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) houdt hier toezicht op. Na navraag bij DNB kan ik in het algemeen stellen dat het de bedoeling is dat pensioenfondsen beleggingsbeleid voeren, waarbij sprake is van diversificatie. Dit betekent dat de beleggingsportefeuille bestaat uit verschillende beleggingscategorieën, die verschillen op het vlak van risico en rendement. Het fonds moet de portefeuille zo samenstellen dat de veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en rendement van de beleggingsportefeuille als geheel worden gewaarborgd en dat dit past bij het risicoprofiel van het fonds. Derivaten kunnen in het beleggingsbeleid een rol spelen om risico’s af te dekken of omdat dit efficiënt is in het portefeuillebeheer. In dat kader zijn derivaten geen speculatie. In het jaarverslag merkt PFZW op dat de derivaten niet vanwege speculatieve doeleinden zijn aangehouden.2
Heeft u een standpunt over (de omvang van) beleggingen in termijncontracten door pensioenfondsen, wanneer deze beleggingen aantoonbaar niet zijn bedoeld voor het afdekken van een risico maar voor rechtstreekse speculatie op een hogere (of lagere) prijs?
Ook bij de beantwoording van deze vraag geldt dat ik verantwoordelijk ben voor de pensioenwet- en regelgeving. Het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen is aan hen, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) voert het toezicht op deze wet- en regelgeving uit. De lijn van DNB is dat pensioenfondsen derivaten mogen inzetten om risico’s af te dekken of omdat dit efficiënt is in het portefeuillebeheer. Speculatieve inzet van derivaten mag niet. Het is volgens DNB gebruikelijk om te beleggen in grondstoffen via termijncontracten. De pensioenfondsen die hiervoor kiezen, moeten wel onderbouwen dat grondstoffen een passende beleggingscategorie vormen binnen het strategisch beleggingsbeleid (artikel 13a Besluit FTK).
Deelt u de mening dat termijncontracten voor pensioenfondsen kunnen worden gebruikt om risico’s af te dekken maar dat het onwenselijk is als pensioenfondsen meerdere procenten van hun totale vermogen ongedekt investeren in risicovolle instrumenten waarvan de gehele hoofdsom op het spel staat en in korte tijd verloren kan gaan?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. In aanvulling hierop geldt dat in de wet- en regelgeving is opgenomen dat het pensioenfonds haar risico’s goed moet beheersen. Dit hoort bij de prudent person-regel die is vastgelegd in artikel 135 Pensioenwet en lagere regelgeving. De prudent person-regel ziet op het risico van de beleggingsportefeuille als geheel. De lijn hierin van DNB is dat het risicobeheer passend dient te zijn bij de complexiteit van de beleggingen. Als gebruik gemaakt wordt van derivaten, is het belangrijk dat het pensioenfonds de onderliggende risico’s adequaat beheerst.
Welke wettelijke grenzen zijn er voor pensioenfondsen ten aanzien van de omvang en het doel van speculatieve posities in termijncontracten en andere extreem risicovolle afgeleide financiële producten?
In artikel 135 van de Pensioenwet wordt voorgeschreven dat een pensioenfonds een beleggingsbeleid voert dat in overeenstemming is met de prudent-person regel. In het Besluit financieel toetsingskader is in artikel 13 lid 4 geregeld dat beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Speculatieve posities met derivaten zijn niet toegestaan. Het pensioenfonds dient een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen te vermijden. Deze voorschriften volgen uit artikel 19 lid 1 sub e en f uit de IORP II-Richtlijn. In artikel 13a Besluit FTK is voorts geregeld dat het fonds voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid vaststelt dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het fonds en is gebaseerd op gedegen onderzoek. Het fonds onderbouwt dat het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan passen binnen de prudent person-regel. Zoals hiervoor toegelicht, is de lijn van DNB dat de prudent person-regel toeziet op het risico van de beleggingsportefeuille als geheel.
Deelt u de mening dat PFZW ook kan speculeren op een stijging van de olieprijs zonder gebruik te maken van termijncontracten of andere afgeleide producten waarbij de gehele hoofdsom in korte tijd verloren kan gaan?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de zinsneden «PFZW verkoopt alle grondstofbeleggingen» en «PFZW stapt uit oliemarkt» een indruk opwekken die niet strookt met de werkelijkheid?
Ik lees deze vraag aldus dat uit de genoemde citaten het beeld zou kunnen ontstaan dat PFZW onlangs heeft besloten om uit de grondstofbeleggingen te stappen. Dit heb ik nagevraagd bij PFZW. Uit de navraag en uit het jaarverslag van PFZW over het boekjaar 2019 blijkt dat PFZW al eerder voornemens was om uit de grondstofbeleggingen te stappen en deze portefeuille ook in het boekjaar 2019 aan het afbouwen was.
Erkent u het risico dat de berichtgeving over PFZW het fonds in de toekomst kan beperken in haar mogelijkheden om risico’s in de portefeuille adequaat af te dekken, omdat nu wordt gesteld dat er helemaal niet meer in deze producten zal worden gehandeld? Bent u bereid om hier navraag naar te doen?
Dit heb ik nagevraagd bij PFZW. Zij stellen dat er ook zonder de grondstofbeleggingen in de toekomst nog sprake zal zijn van een voldoende gediversifieerde beleggingsportefeuille. Voor een nadere toelichting bij de volledige beleggingsportefeuille wordt verwezen naar het jaarverslag van 2019.
Het bericht dat de Leidse rechtenfaculteit vrijwilligers werft voor het nakijken van scripties |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Leiden werft vrijwilligers voor nakijken scripties»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat de Leidse rechtenfaculteit oud-collega’s en vakgenoten vraagt om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van bachelorscripties. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact opgenomen met de Universiteit Leiden.
Vindt u het wenselijk dat universiteiten vanwege de coronacrisis oud-collega’s vragen om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van scripties? Kunt u dit toelichten?
De Universiteit Leiden heeft mij laten weten dat de berichtgeving dat oud-collega’s en vakgenoten zijn gevraagd om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van bachelorscripties feitelijk onjuist is. De betrokken oud-collega’s en vakgenoten krijgen namelijk een tijdelijke aanstelling als docent en overeenkomstig betaald. Met deze extra krachten wordt door de Universiteit Leiden getracht het hoofd te bieden aan de onverwachte toename van het aantal studenten dat vanwege de coronacrisis een bachelorscriptie zal gaan schrijven. Eerder heb ik waardering uitgesproken voor de creatieve en innovatieve wijze waarop er door instellingen wordt omgegaan met de uitdagingen van de coronacrisis. Het initiatief van de Leidse rechtenfaculteit zie ik als een voorbeeld daarvan.
Deelt u de mening dat het nakijken van scripties structureel werk is en dat hier sprake is van een onwenselijke situatie? Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat nakijken structureel onderdeel uitmaakt van de werkzaamheden van een docent. Uit informatie verstrekt door de Universiteit Leiden maak ik op dat er bij de Leidse rechtenfaculteit door de coronacrisis een piek ontstaat in het aantal te begeleiden en te beoordelen bachelorscripties. Er is bij deze faculteit tevens sprake van een onverwacht grote toename in het aantal studenten. Met de huidige docentencapaciteit is het niet mogelijk om deze piek op een kwalitatief goede manier te ondervangen.
Bent u voornemens om extra geld vrij te maken zodat docenten die scripties nakijken een fatsoenlijk salaris ontvangen en instellingen in deze coronacrisis niet afhankelijk zijn van vrijwilligers? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is er geen sprake van vrijwilligerswerk.
Vindt u dat het werven van vrijwilligers de positie van jonge docenten en betaalde krachten ondergraaft? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief van de Leidse rechtenfaculteit is bedoeld om de druk op de huidige staf te verlichten. Doordat oud-collega’s en vakgenoten bijspringen in het begeleiden en nakijken van bachelorscripties, kunnen de jonge docenten en huidige vaste krachten tijd (blijven) besteden aan bijvoorbeeld het persoonlijk contact met en begeleiding van studenten en het verrichten van onderzoek.
Behoort scriptiebegeleiding en het nakijken van tentamens en scripties niet tot het structurele werk van docenten en zou dit werk ook niet uitgevoerd moeten worden door bevoegde docenten met bijbehorend salaris? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit behoort tot de werkzaamheden van een docent. De Universiteit Leiden heeft mij geïnformeerd dat bij de rechtenfaculteit de huidige staf nog steeds betrokken zal zijn bij de begeleiding en beoordeling van bachelorscripties. Elke scriptie wordt beoordeeld door twee medewerkers, waarvan altijd één vast staflid van de faculteit. Een beoordeling kan alleen worden gedaan door wie daartoe door de examencommissie als examenbevoegd is aangewezen. Dit geldt ook voor de tijdelijke oud-collega’s en vakgenoten.
Deelt u de mening dat het werven van vrijwilligers door universiteiten een teken is van onderfinanciering van universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder vermeld stelt de Leidse rechtenfaculteit juist betaalde tijdelijke medewerkers aan. Er is geen sprake van het werven van vrijwilligers.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het werven van vrijwilligers voor werk dat door bevoegde en betaalde docenten gedaan hoort te worden geen structureel beleid wordt op universiteiten?
Zoals aangegeven in de beantwoording is er geen sprake van het werven van vrijwilligers.
Ahrar-al-Sham |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is Ahrar-al-Sham een terroristische organisatie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en de rechter kijken vanuit verschillende kaders naar de vraag of een groep «terroristisch» is (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 268). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich in de eerste plaats op internationale terrorismelijsten van de VN en EU. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. Ook baseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich op informatie van de inlichtingendiensten. In de Kamerbrief van 25 september 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 558) staat dat de inlichtingendiensten Ahrar al-Sham zien als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Uit informatie van de Nederlandse veiligheidsdiensten blijkt dat deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda heeft gehad en dat het onwaarschijnlijk is dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Is de penningmeester van Ahara al Sham, die recent is opgepakt, ooit direct of indirect gesteund geweest door Nederlandse non-letale steun (NLA)?1
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258 en Kamerstuk 32 623, nr. 272) heeft Ahrar al-Sham geen Non Lethal Assistance (NLA) ontvangen, en voor zover bekend zijn er geen goederen indirect bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld viel echter nooit geheel uit te sluiten dat de geleverde civiele goederen onbedoeld in verkeerde handen konden vallen (Kamerstuk 27 925, nr. 534).
Kunt u uitsluiten dat deze meneer, die nu van terrorisme verdacht wordt, met zijn groep en bondgenoten ooit geprofiteerd heeft van het Nederlandse NLA-programma?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw reactie op de motie van de leden Van Helvert en Voordewind over als terroristiche organisatie kwalificeren van Ahrar al-Sham?2
Ja.
Kunt u garanderen dat Ahrar-al-Sham geen direct bedreiging vormt op het grondgebied van Nederland nu de penningmeester in Rijssen blijkt te wonen?
De Nederlandse inlichtingendiensten kwalificeren Ahrar al-Sham als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Volgens de diensten heeft deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda gehad en is het onwaarschijnlijk dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Zo nee, bent u bereid om Ahrar-al-Sham op de Nederlandse terroristenlijst te plaatsen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 25 september (Kamerstuk 29 754, nr. 558) is de toepassing van de nationale sanctielijst territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking wordt er slechts over gegaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor Ahrar al Sham ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Herinnert u zich dat de Rechtbank Rotterdam in 2019 Ahrar-al-Sham aangemerkt heeft als een terroristisch organisatie in ieder geval in de periode juli 2018 – mei 2018?3
Ja.
Klopt het dat (bijna) alle door Trouw en Nieuwsuur geindentificeerde groepen die NLA ontvangen hebben van Nederland, hebben samengewerkt met Ahrar-al-Sham?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over gematigde gewapende groepen die al-dan-niet NLA hebben ontvangen. Uw Kamer is vertrouwelijk geïnformeerd over de gematigde gewapende groepen die Nederland met NLA steunde, en de periodes waarin deze steun werd verleend.
In het algemeen kan gesteld worden dat in de complexe, fluïde situatie in Syrië honderden strijdende groeperingen actief waren, die niet altijd homogeen waren en waarvan de samenstelling en de naamgeving deels snel veranderde. Zoals onder andere gemeld in eerdere antwoorden op uw vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) werden door groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties, allianties aangegaan met meer extremistische groepen. Dit gebeurde vanuit militair pragmatisch oogpunt; door coördinatie van de aanvallen kon een offensief van ISIS of het regime beter het hoofd worden geboden. Dit betekent niet dat het extremistisch gedachtengoed door de gematigde groepen werd overgenomen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De weigering van ex kankerpatiënten door uitvaartverzekeraars waarbij de coronapandemie als argument wordt gebruikt |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de praktijk dat verzekeraars aanvragen weigeren van voormalig kankerpatiënten met als argument dat zij door de coronapandemie tot een risicogroep behoren?1
Ik ben bekend met de uitzending van Hart van Nederland van 12 november oktober jl. waarnaar wordt verwezen.
Is dit volgens u een legale praktijk en zo ja, waarom?
Het is pijnlijk wanneer ex-kankerpatiënten zich bij de aanvraag van een levensverzekering weer geconfronteerd zien met deze nare ziekte. Om die reden heb ik mij er dan ook voor ingezet dat ex-kankerpatiënten na verloop van tijd bij de aanvraag van een levensverzekering net zo worden behandeld als personen die geen kanker hebben gehad. Het Besluit verzekeringskeuringen ex-kankerpatiënten dat op 1 januari 2021 in werking treedt, is hiervan het resultaat.
In het algemeen, met enkele uitzonderingen daargelaten, mogen verzekeraars juridisch gezien vragen naar de gezondheid van de aspirant-verzekerde en dit betrekken in de risicobeoordeling. De omstandigheid dat wij nu te maken hebben met een pandemie kan bij die risicobeoordeling ook worden meegewogen. Het is aan individuele verzekeraars hoe zij hiermee omgaan in hun acceptatiebeleid. Ik kan geen uitspraak doen over de legaliteit van een individueel geval. Wel wil ik benadrukken dat van verzekeraars kan worden verwacht dat zij zich inzetten voor een zo goed mogelijke toegankelijkheid van verzekeringen. Ik zal hier ook met verzekeraars over in gesprek gaan.
Kunt u toelichten waarom de recente afspraken tussen de Minister, het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties2 voor bepaalde groepen van voormalig kankerpatiënten (kennelijk) geen oplossing bieden?
Het Besluit verzekeringskeuringen ex-kankerpatiënten is nog niet in werking getreden. Ex-kankerpatiënten die onder de regeling vallen kunnen na 1 januari 2021 een beroep op de regeling doen. Dat betekent dat zij niet meer in de gezondheidsverklaring hoeven aan te geven dat zij kanker hebben gehad.4 Verzekeraars kunnen in dat geval het feit dat de aspirant-verzekerde kanker heeft gehad niet als factor meewegen in de risicobeoordeling. Verzekeraars kunnen wel naar andere relevante aandoeningen of aspecten vragen en die vervolgens meewegen, inclusief de klachten die het gevolg (kunnen) zijn van de kanker of de behandeling ertegen. Het verschil is echter dat het dan gaat om concrete gezondheidsaspecten van het individu. Evengoed is er ruimte voor de verzekeraar om Covid-19 in zichzelf mee te wegen als risicofactor. Dit kan dan echter niet meer gekoppeld worden aan het feit dat iemand kanker heeft gehad.
Valt een aspirant-verzekerde (nog) niet onder de regeling, dan is hij of zij wel verplicht om het ziekteverleden als ex-kankerpatiënt in te vullen op de gezondheidsverklaring en kan de verzekeraar dit dus meewegen in de risicobeoordeling. De aspirant-verzekerde kan er wel voor kiezen om de medische beoordeling niet meteen door te laten sturen naar de verzekeraar, maar deze eerst zelf te ontvangen. Het staat de aspirant-verzekerde dan vrij om naar een andere verzekeraar te gaan, alvorens de verzekeraar een aanbod doet of het verzoek afwijst.
Wat vindt u ervan dat verzekeraar DELA voormalig kankerpatiënten additioneel risico toebedeelt in verband met de coronapandemie? Heeft u signalen dat ook andere verzekeraars deze lijn volgen?
Uiteraard is het wrang dat tijdens deze periode waarin de coronapandemie het hele land treft, ex-kankerpatiënten zich ook bij het aanvragen van een levensverzekering weer geconfronteerd zien met de extra risico’s die de diagnose soms met zich kan meebrengen. Gelukkig biedt het Besluit verzekeringskeuringen ex-kankerpatiënten vanaf 1 januari 2021 voor een groep ex-kankerpatiënten een oplossing. Voor de groep ex-kankerpatiënten voor wie het besluit dan (nog) geen soelaas biedt, staat het hun vrij om naar een andere verzekeraar te gaan. Het Verbond heeft mij desgevraagd laten weten dat er geen signalen zijn dat de toegang tot levensverzekeringen momenteel beperkt is vanwege de pandemie.
DELA heeft in haar nieuwsbericht gecommuniceerd dat zij heeft besloten om het verhoogde risico van de coronapandemie zelf te dragen. Tevens zei DELA de recent afgewezen aanvragen van overlijdensrisicoverzekeringen opnieuw te beoordelen. Ik waardeer deze herbeoordeling.
Kunt u toelichten op welke wijze het «besluit van 2 november 2020, houdende regels voor verzekeringskeuringen van ex-kankerpatiënten ten behoeve van het afsluiten van overlijdensrisicoverzekeringen en uitvaartverzekeringen»3 bijdraagt aan het oplossen van de praktijk dat voormalig kankerpatiënten additioneel risico wordt toebedeeld in verband met de coronapandemie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om actie te ondernemen tegen de praktijk dat de coronapandemie «nieuwe zuurstof» geeft aan verzekeraars om aanvragen van voormalig kankerpatiënten te weigeren?
Het Besluit verzekeringskeuringen ex-kankerpatiënten biedt een oplossing voor ex-kankerpatiënten die onder de regeling gaan vallen.
Ten aanzien van het meewegen van de gevolgen van Covid-19 geldt in algemene zin dat wanneer nieuwe feiten leiden tot nieuwe risico-inschattingen, het vanuit prudentieel oogpunt wenselijk is dat verzekeraars daar goed naar kijken. De verzekeraar moet beoordelen of hij dat risico zelf kan dragen, omslaat naar een grote groep verzekerden of neer laat slaan bij de groep met het hoogste risico. Een verzekeraar bepaalt hoe dit vervolgens doorwerkt in zijn acceptatiebeleid. Dit zou niet tot gevolg moeten hebben dat bepaalde groepen worden uitgesloten van een levensverzekering. Ik verzoek verzekeraars daarom om goed naar individuele gevallen te kijken en in lijn met de door hen gecommuniceerde inzet te zorgen voor een zo goed mogelijke toegankelijkheid van, in dit geval, levensverzekeringen.
Deelt u de mening dat de coronapandemie geen gevolgen mag hebben voor de acceptatie van voormalig kankerpatiënten door verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u doen om de acceptatie van voormalig kankerpatiënten door verzekeraars onder de huidige omstandigheden te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het proefschrift ‘Public funding of failing banks in the European Union’ van Marije Louisse |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het proefschrift «Public funding of failing banks in the European Union» van Marije Louisse?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de disharmonie tussen het staatssteunregime en het afwikkelingskader van de Europese Commissie (EC), welke in het proefschrift aan het licht wordt gebracht? Wat vindt u ervan dat de disbalans tussen de twee kaders van de EC zorgt voor mazen in de Europese regelgeving, wat lidstaten de ruimte biedt creatief om te gaan met het verstrekken van publieke middelen aan falende banken buiten het afwikkelingskader om? Bent u het ermee eens dat dit probleem nog altijd nijpend is, en hoe wilt u dit probleem aanpakken?2
Bovengenoemde vragen zijn sterk verweven en behandel ik daarom integraal. Het lid De Vries vraagt mij een algehele beoordeling van de conclusies en de aanbevelingen van het proefschrift te geven. Het is uiteraard aan de promotiecommissie om het proefschrift te beoordelen en ik begrijp dat die reeds een positief oordeel heeft geveld, waarmee ik mevrouw Louisse van harte feliciteer. Zij behandelt in het proefschrift een zeer relevant thema, dat ook al geruime tijd mijn aandacht heeft. Ik zal in deze beantwoording een bescheiden poging doen om ook van mijn kant een appreciatie van het proefschrift te geven.
Het proefschrift van Louisse behandelt het crisisraamwerk voor banken, en dan met name de samenloop met de regels voor het verlenen van staatssteun aan banken. Het crisisraamwerk – dat naast het resolutieraamwerk (BRRD en SRM-verordening) ook de richtlijn voor depositogarantiestelsels omvat (DGSD)2 – dient ertoe om het falen van banken ordentelijk op te kunnen vangen.
Zoals het proefschrift laat zien, kent het crisisraamwerk op punten lacunes en kunnen voorschriften verder worden aangescherpt. Zoals ik eerder met uw Kamer heb gewisseld ben ik – net als Louisse – van mening dat er mogelijkheden zijn om de slagvaardigheid en efficiëntie van het crisisraamwerk te versterken. Tevens deel ik de mening van Louisse dat bepaalde instrumenten binnen en buiten het crisisraamwerk nadere uitwerking behoeven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de mogelijkheden voor toezichthouders om vroegtijdig en nog voor bankfalen in te grijpen bij banken. Over deze thema’s is het afgelopen jaar in de Raad gesproken door de hoogambtelijke werkgroep (HLWG), die spreekt over het versterken van de bankenunie. In december is de Ecofin-raad over de voortgang van deze werkgroep geïnformeerd.3
Deze gesprekken in de HLWG zijn mede ingegeven door de praktijk. De doelstelling van het raamwerk is om falende banken via faillissement, of bij grotere banken via resolutie, zonder de inzet van publieke middelen, ordentelijk af te wikkelen. Het resolutieraamwerk kent sterke waarborgen om het gebruik van publieke middelen zoveel mogelijk te voorkomen. Sinds de start van de BRRD in 2016 is het resolutieraamwerk (dat onderdeel is van het bredere crisisraamwerk) nog maar beperkt gebruikt. In veel gevallen is voor een «gewoon» faillissement gekozen.4 Daarbij is in een aantal gevallen toch staatssteun verleend, terwijl het crisisraamwerk dit in het algemeen beoogt te voorkomen.
De grondslagen voor deze staatssteun liggen in het Verdrag over de werking van de Europese Unie (TFEU), waarin afspraken zijn gemaakt over de werking van de interne markt. Voor banken heeft de Europese Commissie de verdragsbepalingen nader uitgewerkt in een aantal Mededelingen over het verlenen van staatssteun aan banken. De Commissie heeft daarin uitgangspunten en voorwaarden opgenomen. Daarin is vastgelegd onder welke voorwaarden overheden steun aan banken kunnen verlenen.
In haar proefschrift identificeert Louisse een aantal verschillen tussen de voorwaarden voor staatssteun aan banken en het crisisraamwerk. Zij concludeert bovendien dat het staatssteunraamwerk beter zou kunnen aansluiten bij het resolutieraamwerk. Ik deel die conclusies. Zo zou de SRB voor meer banken moeten kiezen om deze in resolutie te plaatsen. Vooralsnog zijn banken echter vooral via een nationale faillissementsprocedure buiten resolutie geliquideerd. En daarbij speelt de SRB vervolgens geen rol. Hiertoe zouden zowel de resolutieregels als de staatssteunregels verduidelijkt kunnen worden. In oktober jongstleden heeft Nederland samen met Frankrijk en Finland in het kader van bovengenoemde ambtelijke werkgroep een non-paper ingediend in de Raad, waarin ervoor wordt gepleit om de staatssteunregels meer in lijn te brengen met het resolutieraamwerk (BRRD). De Commissie zou bijvoorbeeld moeten bezien hoe de regels voor lastendeling binnen het staatssteunkader beter kunnen aansluiten bij de strengere regels die gelden in resolutie. Ook zou de Commissie de voorwaarden voor het bepalen van de omvang van de steun verder kunnen aanscherpen. Daarmee zou het gebruik van het resolutieraamwerk kunnen toenemen. Ik ben minder overtuigd van de wenselijkheid van voorstellen van Louisse om bijvoorbeeld de SRB een grote rol te geven bij het afwikkelen van banken in (nationaal) faillissement of om naast het resolutie-raamwerk een geharmoniseerd insolventiemechanisme voor banken in het leven te roepen. Ik vind het wenselijker om het bestaande kader zoveel als mogelijk te versterken.
De Europese Commissie erkent ook dat het crisisraamwerk onvolkomenheden heeft en geeft aan dat het kader momenteel prikkels lijkt te bevatten voor het gebruik van «resolutie-achtige» instrumenten buiten resolutie, bijvoorbeeld via staatssteun of het gebruik van het depositogarantiestelsel. De Commissie is voornemens om komend jaar het crisisraamwerk te evalueren.5 De Eurogroep heeft recent in haar akkoord over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke achtervang de Commissie uitgenodigd om, als onderdeel van de bredere herziening van het crisisraamwerk, ook de staatssteunregels te herzien. De Commissie zal hiertoe in 2021 een voorstel doen, en het crisisraamwerk en de staatssteunregels uiterlijk in 2023 herzien.6 Nederland heeft er op aangedrongen dat de Commissie gelijktijdig met het voorstel voor de herziening van het crisisraamwerk ook dient te rapporteren over de voorgenomen stappen ten aanzien van staatssteunregels. Op die wijze kunnen beide analyses in samenhang worden beoordeeld. Hierover heb ik u in het verslag van de Eurogroep uitgebreid geïnformeerd.7
In haar proefschrift stelt Louisse ook dat lastendeling niet onder alle omstandigheden zou moeten plaatsvinden. Ik ben van mening dat overheidssteun aan banken zo min mogelijk en alleen onder strengere voorwaarden aan de orde zou moeten zijn. De Europese Commissie heeft reeds mogelijkheden geschapen om bij kapitaalsstaatsteun af te zien van lastendeling, bijvoorbeeld als dat negatieve gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit. In haar tijdelijke Covid-19 staatssteunkader van afgelopen maart heeft de Commissie vervolgens aangegeven, dat voor steun die gebruikt wordt om problemen als gevolg van Covid-19 aan te pakken, een uitzondering kan worden gemaakt op het vereiste van lastendeling door aandeelhouders en junior schuldeisers.8 Ik ben van mening dat terughoudend gebruik moet worden gemaakt van een dergelijke uitzondering.
Louisse doet in haar proefschrift ook enkele meer verstrekkende aanbevelingen. Sommige van deze aanbevelingen zien op het verder delen van risico’s op Europees niveau, bijvoorbeeld door de besluitvorming over de inzet van publieke middelen bij bankfalen meer op Europees niveau te beleggen. Het crisisraamwerk voor banken kent naar mijn mening reeds voldoende mogelijkheden om met Europese middelen (tijdelijk) bij te springen in geval van bankfalen. Zo vullen banken een resolutiefonds (SRF) dat resolutie ordentelijk kan laten verlopen. Om het resolutieraamwerk te versterken is door de Eurogroep op 30 november het besluit genomen om de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF begin 2022 in te voeren. In het verslag van de Eurogroep van 30 november heb ik uw Kamer uitgebreid over dit akkoord geïnformeerd. Ook kan het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) in uiterste gevallen reeds leningen verstrekken aan lidstaten om banken te herkapitaliseren.9
Louisse stelt ook dat er noodzaak is om het verschaffen van liquiditeit voor banken in resolutie centraler te regelen. Over de Nederlandse positie ten aanzien van dit vraagstuk is uw Kamer in het verslag van de Ecofin en Eurogroep van 3 en 4 november uitgebreid geïnformeerd.10 Wat Nederland betreft moet eerst kritisch naar het resolutieraamwerk worden gekeken om te bezien hoe de kans op een tekort aan liquiditeit bij een bank na resolutie zo klein mogelijk kan worden gemaakt. Mocht uit een dergelijke beoordeling komen dat het onontbeerlijk is de omvang van het SRF te vergroten dan staat Nederland open voor een verkenning daarvan, om zo een extra financiële buffer voor het verstrekken van liquiditeit te creëren. Dit is voor het kabinet niettemin nadrukkelijk een terugvaloptie; voordat hierover gesproken kan worden dient eerst te zijn aangetoond dat alle andere mogelijke routes zijn uitgeput om banken van voldoende liquiditeit in resolutie te voorzien. De verwachting is dat de Eurogroep in het voorjaar van 2021 deze discussie weer zal hernemen.
Kunt u reageren op het feit dat de Single Resolution Board heeft besloten de Italiaanse bank Monte di Passchi niet in afwikkeling te plaatsen, terwijl de staatssteunautoriteit het verlenen van staatssteun vervolgens wel heeft goedgekeurd? Deelt u de mening dat de twee in de vorige vraag genoemde functies van de EC beter op elkaar moeten worden afgestemd, zodat in de toekomst soortgelijke casus zich niet meer voordoen?
Een bank kan pas in resolutie worden gebracht wanneer door een toezichthouder is vastgesteld dat een bank faalt of mogelijk faalt, bijvoorbeeld wanneer deze niet meer aan de kapitaaleisen voldoet. De resolutieautoriteit (voor grote bancaire instellingen is dat de SRB) kan vervolgens besluiten om tot resolutie over te gaan wanneer dat in het publiek belang is. De beoordeling of dit in het publiek belang is wordt onder andere gebaseerd op de vraag of kritieke functies van de bank overeind dienen te worden gehouden. Een besluit om tot resolutie over te gaan en de beslissing welke instrumenten worden ingezet, behoeft instemming van Europese Commissie.
Zoals eerder door mij en mijn voorganger met de Kamer is gewisseld, verkeert de Italiaanse bank Monte Dei Paschi (MPS) al langer in problemen.11 In 2017 heeft de bank kapitaalsteun gehad, waarbij de Commissie heeft geoordeeld dat die op grond van het staatssteunraamwerk was toegestaan. Ook kijkt de Commissie daarbij of de steun te verenigen is met het resolutieraamwerk voor banken (BRRD). De BRRD schrijft voor dat de vorm van steun die aan MPS was verleend (zogenoemde preventieve herkapitalisatie) alleen kan worden verleend aan banken die solvabel zijn. Hierop toetst de toezichthouder. De toezichthouder heeft bij MPS geconcludeerd dat aan deze voorwaarden werd voldaan. Daarom is de bank ook niet verklaard te falen of mogelijk te falen, en is de bank niet in resolutie gegaan.
Als voorwaarde voor de steun diende Italië bij de Europese Commissie een herstructureringsplan in te dienen voor MPS. Ook schrijft de Europese Commissie voor dat aandeelhouders en risicodragende investeerders bij kapitaalsteun in principe een financiële bijdrage moeten leveren om de bank weer gezond te maken (via een bail-in die minimaal tot junior schuldeisers gaat). Beide is ook bij MPS gebeurd.
De casus van MPS illustreert naar mijn mening de samenloop van verschillende actoren en bevoegdheden bij het verlenen van staatssteun. In dergelijke situaties spelen de Europese Commissie, de toezichthouder en de nationale overheid een rol. Ik ben van mening dat de Commissie in de herziening van het crisisraamwerk en staatssteunraamwerk goed dient te kijken naar de verantwoordelijkheden van verschillende actoren bij de omgang met falende banken. Ook is Nederland, zoals ik hierboven noemde, er voorstander van dat de staatssteunregels meer in lijn worden gebracht met de regels in resolutie. Dat kan eraan bijdragen dat meer banken in resolutie worden geplaatst, en publieke middelen beter worden beschermd.
Welke concrete acties onderneemt u momenteel en bent u voornemens nog te nemen om u sterk te maken voor een «weerbare, transparante en gezonde Europese bankensector», zoals door u toegezegd in uw antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Aukje de Vries?3
Recent is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de stand van zaken van risicoreductie in de Europese bankensector.13 Daarin heb ik op verschillende dossiers ook toegelicht hoe ik risico’s in de Europese bankensector verder wil terugdringen.
Op twee terreinen zijn de afgelopen weken concrete stappen gezet dankzij de inzet van Nederland. Tijdens de onderhandelingen over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke achtervang heeft Nederland er onder andere op ingezet dat in de Europese Unie de komende jaren ook enkele generieke maatregelen worden genomen om de Europese bankensector te versterken. Zoals hierboven reeds werd genoemd zullen er stappen worden gezet om het staatssteunkader verder aan te scherpen.
Ook heeft Nederland erop ingezet om de transparantie omtrent stresstesten te versterken. Stresstesten helpen toezichthouders om kwetsbaarheden bij banken te identificeren. Transparantie over de uitkomsten van stresstesten, en eventuele acties die daarop volgen, dragen bij aan het vertrouwen in de bankensector. Sinds het rapport van de Rekenkamer over de Europese stresstesten werkt de Europese bankenautoriteit aan het verscherpen van stresstesten. De Eurogroep moedigt de EBA aan om met name meer grote banken mee te nemen in de stresstesten (meer banken die onder de SRB vallen). De EBA heeft reeds aangegeven transparantie over stresstesten te vergroten. EBA zal over voorgenomen stappen halverwege 2021 aan de Raad rapporteren.
Kunt u een algehele beoordeling geven van de conclusies en de aanbevelingen van het desbetreffende proefschrift?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke punten moet volgens u het Europese staatssteunregime en afwikkelingskader worden herzien? Wie is in dit proces van herziening betrokken en welke rol hebben nationale overheden hierin? Bent u van plan de conclusies en de aanbevelingen van dit proefschrift mee te nemen in de voorbereidingen voor het herzien van het Europese staatssteunregime en afwikkelingskader? Zo ja, welke? Zo nee, wat zijn hierin uw afwegingen?
Zoals gezegd zal de Europese Commissie het crisisraamwerk het komend jaar evalueren en met een gerichte herziening komen, waar op verzoek van de Eurogroep ook het staatssteunkader in wordt meegenomen. Binnenkort zal de Europese Commissie de evaluatie voor het crisisraamwerk openen. Mijn reactie op deze evaluatie zal ik ook aan uw Kamer sturen. Gelijktijdig lopen er al langere tijd op technische niveau besprekingen met lidstaten in de HLWG. Deze besprekingen zullen komende maanden door blijven lopen. Zowel in de evaluatie als in deze technische besprekingen zet Nederland zich langs bovengenoemde lijnen in om het crisisraamwerk voor banken te versterken.
De besluitvorming over de herziening van het crisisraamwerk is uiteindelijk aan de lidstaten en het Europees parlement op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Eind 2021 wordt een gerichte herziening door de Europese Commissie verwacht op basis van besprekingen met lidstaten en de voornoemde evaluatie. De herziening van het staatssteunraamwerk, dat als gezegd is uitgewerkt in Mededelingen, is aan de Europese Commissie zelf, op grond van bestaande wetgeving.
Het bericht 'Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering»?1
Ja.
Wat vindt u van de aard en de omvang van de misstanden die de Inspectie SZW in de (post)pakkettenbranche heeft geconstateerd? Deelt u de conclusie van de Inspectie SZW dat het in de pakkettenbranche een «bende» is? Zo nee, waarom niet en welke kwalificatie zou u er dan wel aan willen geven?
Ik hecht groot belang aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat de Inspectie SZW in zoveel gevallen misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik heel ernstig. De Inspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van arbeidswetgeving om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In het sectorgerichte toezichtprogramma Transport en logistiek is door Inspectie SZW een speciaal project opgezet om eerlijk werk in de pakket- en koerierssector in de gehele keten te bevorderen en misstanden aan te pakken. In dit kader onderzocht de Inspectie de afgelopen anderhalf jaar ruim 80 koeriersbedrijven en onderaannemers. In 2019 en 2020 zijn tot eind oktober van dit jaar 36 boetes opgelegd en waren 33 zaken nog in behandeling. Hieruit blijkt dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector nageleefd wordt, wat het belang van het inspectieprogramma onderstreept.
In de bijlage bij de signaleringsbrief fraudefenomenen sociale zekerheid2 is ingegaan op de aard van de geconstateerde misstanden in de pakket- en koerierssector. De misstanden hebben betrekking op onderbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. In 2019 was bovendien bij 32 van de 150 gecontroleerde bezorgers een vermoeden van uitkeringsfraude. Deze signalen zijn door Inspectie SZW doorgegeven aan gemeenten en UWV.
Kunt u nader ingaan op de geconstateerde misstanden, waaronder de inzet van mensen die een WW-uitkering ontvangen, werknemers zonder geldige verblijfspapieren en schijnconstructies? Hoe kunnen volgens u dergelijke misstanden langdurig, op vrij grote schaal en buiten het zicht van de overheid plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u lacunes in de huidige wet- en regelgeving en/of uitvoeringpraktijk inclusief het toezicht die deze misstanden mogelijk maken en in stand houden? Indien ja, welke? Zo nee, hoe kunnen deze misstanden dan toch op deze schaal plaatsvinden?
De Nederlandse postmarkt kenmerkt zich als een dynamische groeimarkt en is ook in de afgelopen jaren volop in beweging geweest. De grote prijsdruk in deze markt kan leiden tot druk op loonkosten. Het is van belang de ontwikkelingen de komende tijd te volgen. In dit kader zijn onder meer de uitkomsten van gesprekken die gevoerd worden tussen pakketbezorgers en hun onderaannemers van belang (zie ook het antwoord op vraag 7).
Het kabinet heeft de afgelopen periode diverse stappen gezet om het verschil in bescherming tussen verschillende vormen van werk aan te pakken. Het betreft generiek beleid, wat ook van toepassing is op de pakket- en koerierssector. Zo is gekeken naar mogelijkheden om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en het onderscheid tussen zelfstandige en onzelfstandige arbeid verder te verkleinen en te verhelderen.
Daarnaast blijft toezicht en handhaving in deze sector aangewezen. De gesignaleerde risico’s en misstanden hebben immers betrekking op overtreding van wet- en regelgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven, wordt de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de pakket- en koerierssector nageleefd. De Inspectie SZW zal in 2021 extra inzetten op de bevordering van naleving van de arbeidswetgeving in de pakket- en koerierssector. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. De Inspectie confronteert daarbij onder andere grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Inspectie is in 2020 met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2021. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met eerlijke bedrijven in zee gaan. Het effect van deze aanpak is groter dan bij het alleen controleren van individuele pakketbezorgers. Aan de hand van een evaluatie in 2022 van het toezichtsproject van de Inspectie in de pakket- en koerierssector kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om eerdergenoemde misstanden structureel tegen te gaan, door de overheid en door pakketvervoerders en koeriersbedrijven zelf? Bent u bereid maatregelen te gaan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent of gaat u met de grote pakketvervoerders, (onderaannemende) koeriersbedrijven en vakbonden in gesprek over de constateringen van de Inspectie SZW en hun beleving daarvan? Indien ja, op welke termijn en wat moet de concrete uitkomst van dat gesprek worden?
Het kabinet hecht veel waarde aan het bevorderen van eerlijk, gezond en veilig werk, een onderwerp dat ook regelmatig met werkgevers- en werknemersorganisaties wordt besproken.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, spreekt de Inspectie SZW in het kader van haar toezichtstaak daarnaast ook opdrachtgevers aan op hun verantwoordelijkheid voor eerlijk werk in de hele keten.
Deelt u de mening dat in de pakkettenbranche sprake is van een «race to the bottom», waarin de grote pakketvervoerders hun onderaannemers alsmaar lagere, niet langer kostendekkende stoptarieven rekenen? Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor deze branche? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die marktpartijen onderling aan elkaar in rekening brengen komen tot stand op basis van marktprikkels. De overheid schept generieke kaders en ziet toe op de naleving van arbeidswetgeving en van de mededingingswet. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om aanvullend op de geldende wet- en regelgeving afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Daarbij dient de werkgever signalen van werknemers over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen.
Betrokken partijen melden dat zij veelvuldig met elkaar in overleg zijn over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie heeft aangeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende opleveren.
Acht u de Inspectie SZW voorlopig voldoende in staat om langlopende onderzoeken als naar de (post)pakkettenbranche te blijven uitvoeren, gegeven de impact van de coronacrisis op het werk van de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u voor afdoende capaciteit bij deze inspectie zorgen?
Ja. Corona heeft daarop naar verwachting geen grote impact. Het programma in deze sector betreft het doel «eerlijk werk». Het leeuwendeel van de uitbreiding van de inspectie voor dat doel, vindt de komende jaren plaats. Na afronding van die uitbreiding kan bezien worden of de capaciteit toereikend is voor onder andere de doelen in de sector transport en logistiek.
In het regeerakkoord 2017–2021 is 50 miljoen euro vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Hiermee wordt erkend dat handhaving een randvoorwaarde is voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. In onder meer de Begrotingen SZW 2018 t/m 2021, diverse brieven aan uw Kamer en in de jaarverslagen en Jaarplannen van de Inspectie SZW zijn de met deze extra middelen te behalen doelen verwoord. Eén van de doelen is een verdubbeling van de inspectiedekking op oneerlijk werk de komende jaren. Alle toezichtprogramma’s die zijn gericht op de bevordering van eerlijk werk, waaronder het toezichtprogramma Transport en Logistiek, worden met gebruikmaking van de extra middelen uitgebreid.
In de brief bijstelling Jaarplan 2020 Inspectie SZW beschrijft de Inspectie de aanpassing van voorgenomen activiteiten in 2020 in verband met COVID 19. Daarbij is gekeken naar de impact die het met voorrang behandelen van COVID-19 gerelateerde meldingen heeft (gehad) op de behandeling van andere meldingen. De voorlopige verwachting daarbij is dat onder meer de te behalen ICF-indicator voor eerlijk werk onverminderd relevant is en niet in belangrijke mate wordt geraakt.3
Kunt u aangeven in welke mate op dit moment, binnen de kaders van het tijdelijke handhavingsbeleid, wordt gehandhaafd op gevallen van kwaadwillendheid bij zelfstandigheid, waarvoor extra capaciteit is vrijgemaakt bij de Belastingdienst? In hoeverre richt de Belastingdienst zich daarbij ook op de pakkettenbranche?
De Belastingdienst houdt toezicht op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. In de Kamerbrief «Voortgangsrapportage toezicht arbeidsrelaties» d.d. 16 november jl.4 is aangegeven dat de Belastingdienst – indien een arbeidsrelatie ten onrechte niet als dienstbetrekking is aangemerkt en er geen loonheffingen zijn afgedragen – binnen de kaders van het handhavingsmoratorium handhaaft bij kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen redelijke termijn zijn opgevolgd. In deze brief is tevens aangegeven dat tot nog toe geen kwaadwillendheid is vastgesteld. Voor het vaststellen van kwaadwillendheid geldt een zware bewijslast. Indien kwaadwillendheid wel bewezen kan worden, zal daarop gehandhaafd worden. Pakketbezorgers zijn onderdeel van het reguliere individuele toezicht door de Belastingdienst. De wijze van toezicht wordt daarbij afgestemd op de relevante risico’s en het bijbehorende gedrag van een belastingplichtige.
Het bericht ‘Ook homo’s mogen bloedplasma doneren, verhoogd risico ondervangen’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook homo’s mogen bloedplasma doneren, verhoogd risico ondervangen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mannen die seks hebben met mannen (MSM) vanaf nu toch in aanmerking komen voor het doneren van bloedplasma, terwijl dit eerst niet mogelijk was? Kunt u uitleggen waarom het verhoogd risico plotseling is ondervangen?
Sanquin onderzoekt voortdurend of meer personen toegelaten kunnen worden als bloed- of plasmadonor. Ik vind het een stap in de goede richting dat mannen die seks hebben met mannen (MSM) binnenkort toch in aanmerking komen voor het doneren van bloedplasma. Voor plasmadonatie zal dan voor MSM dezelfde regel voor uitstel gelden als bij volbloeddonatie, namelijk vier maanden na het laatste MSM-contact.
De reden dat dit nu toch kan, heeft te maken met het volgende. De criteria waar het in te zamelen bloedplasma aan moet voldoen worden bepaald door de afnemers van het bloedplasma. In het geval van Sanquin Bloedbank is dat vooral Sanquin Plasma Products B.V. (SPP). Het productportfolio van deze afnemer is recent gewijzigd. In het productieproces van de huidige producten is de pathogeenreducerende capaciteit (de mate waarin aanwezige virussen en andere ziekteverwekkers uit het plasma worden geïnactiveerd/geëlimineerd) dermate groot dat de veiligheid van deze plasmageneesmiddelen kan worden gegarandeerd wanneer ook het plasma van MSM wordt gebruikt. De criteria van het plasma dat geaccepteerd kan worden zijn daarom herzien. Hierdoor is het voor Sanquin Bloedbank nu mogelijk om MSM te gaan accepteren als plasmadonors en kan hun plasma gebruikt gaan worden voor de productie van plasmageneesmiddelen. Daarbij zullen dezelfde selectiecriteria gaan gelden als voor transfusieproducten. De benodigde wijzigingen worden momenteel voorbereid in de verschillende kwaliteitssystemen van Sanquin en in het bloedbankinformatiesysteem. Dit vraagt enige tijd. Naar verwachting worden MSM vanaf begin 2021 geaccepteerd voor plasmadonatie.
Kunt u uitleggen waarom het doneren van bloedplasma door MSM in Denemarken, Frankrijk en Duitsland al veel langer mogelijk is en hoe dit in verhouding staat tot het argument dat Sanquin tot nu toe gebruikt heeft dat het doneren van bloedplasma door MSM op gespannen voet zou staan met internationale regels en dat er economische belemmeringen zouden zijn?
Het klopt dat Denemarken, Frankrijk en Duitsland bloedplasma van MSM inzamelen. Ze hanteren daarbij een wachttijd van 4 of 12 maanden.
In de verschillende landen wordt plasma op verschillende manieren ingezet bij de behandeling van patiënten. Zo zijn er plasmaproducten die afkomstig zijn van een individuele plasmadonor en voor transfusie worden gebruikt. De veiligheidsmaatregelen rond dit «plasma voor transfusie» verschillen van land tot land, en worden niet bepaald door producenten van plasmageneesmiddelen. Daarnaast zijn er plasmageneesmiddelen, die volgens een farmaceutisch procédé worden gemaakt uit gepoold plasma van vele honderden donors, waarvoor andere veiligheidsmaatregelen gelden. Dit maakt een vergelijking tussen landen complex, ook als het gaat om de acceptatie van MSM als plasmadonor.
Hoeveel MSM zijn er op dit moment bloeddonor? Is het aantal MSM donoren toegenomen sinds de wachttijd na het laatste seksuele contact voor MSM terugging van twaalf naar vier maanden? Is bekend hoeveel MSM zouden willen doneren maar hiervan afzien in verband met de vier maanden wachttijd?
In de periode december 2015 tot juli 2019 zijn circa 600 MSM als nieuwe bloeddonor ingeschreven, van wie ongeveer 200 MSM geen bloed konden geven omdat de wachttijd van 12 maanden na het laatste MSM-contact nog niet was verstreken. Sinds juli 2019 zijn circa 400 MSM als nieuwe bloeddonor ingeschreven, van wie meer dan 100 MSM geen bloed konden geven omdat de wachttijd van 4 maanden na het laatste MSM-contact nog niet was verstreken. Daarnaast is een behoorlijk aantal MSM die in het verdere verleden waren uitgeschreven als donor (toen MSM-contact nog leidde tot permanente uitsluiting) weer bloed gaan geven nadat de wachttijd van 12 maanden (in december 2015) of 4 maanden (in juli 2019) was ingevoerd. Op dit moment zijn meer dan 1000 MSM actief als bloeddonor. Zij geven gemiddeld 2 tot 3 bloeddonaties per jaar. Het is overigens niet bekend hoeveel MSM bloed zouden willen doneren maar daarvan (moeten) afzien in verband met de huidige wachttijd van 4 maanden. Ik ben alle donoren en mensen die willen doneren zeer erkentelijk.
Vindt u dat er vanuit het huidige donorselectiebeleid dat uitgaat van seksuele geaardheid en niet van seksueel gedrag, een discriminerende werking uitgaat in de richting van MSM? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat het donorselectiebeleid ten aanzien van MSM gevoelig ligt en als discriminerend wordt ervaren.
Ook ik zou graag willen dat in deze een ander donorselectiebeleid voor MSM mogelijk zou zijn. Ik vind dat voor het donorselectiebeleid gedrag bepalend moet zijn en niet iemands geaardheid. Daarom vind ik het goed dat Sanquin voortdurend onderzoekt of meer donoren toegelaten kunnen worden als bloed- of plasmadonor.
Is de Minister het ermee eens dat seksueel (risico)gedrag een betere voorspeller is voor de veiligheid van bloed dan seksuele geaardheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het uitgangspunt van donorselectiebeleid zoals de Kamer al sinds 2012 bepleit, te wijzigen en te baseren op seksueel risicogedrag? Zo nee, waarom niet? Hoe staat het in dit kader met de uitwerking van de motie-Ellemeet c.s.?2
Aan het RIVM is opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om onderzoek te doen om het donorselectiebeleid voor MSM verder te wijzigen. Ik heb gevraagd dit onderzoek met spoed ter hand te nemen. Daarbij wordt «individueel risicogedrag» als selectiecriterium meegenomen. Over dit onderzoek informeer ik u in een aparte commissiebrief.