De zorgen om bedreigde advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het item van EenVandaag: ««Kabinet moet bedreigde advocaten beter beschermen», zegt Landelijke Orde van Advocaten»?1
Er wordt door de betrokken diensten hard gewerkt om de veiligheidssituatie van advocaten te waarborgen. Er worden, passend bij dreiging en risico, beveiligingsmaatregelen getroffen voor een ieder die dat nodig heeft. Om dit nu en in de toekomst tijdig te kunnen blijven doen, investeer ik structureel 55 miljoen euro in de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming2, zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten. De verschillende versterkingstrajecten zijn reeds gestart. Eén van deze trajecten betreft het versterken van de weerbaarheid van de togaberoepen en journalisten. Hiertoe stel ik in 2021 3,5 miljoen euro beschikbaar en in de daaropvolgende jaren 1 miljoen euro. Hiermee worden beroepsgroepen door de overheid ondersteund om hun eigen weerbaarheid te vergroten en de werkgever om zijn rol op dit terrein goed te vervullen.
Hoe ernstig taxeert u de toenemende dreiging richting advocaten, zoals de beschietingen van kantoren en het aantal maal dat de noodtelefoon is gebeld, waaruit blijkt dat iedere week wel een advocaat in ons land te maken heeft met bedreiging, intimidatie, ernstige stalking en zelfs geweld?
Dat advocaten in toenemende mate te maken krijgen met intimidatie, bedreiging of geweld is een zeer ernstige ontwikkeling. Het is onacceptabel dat functionarissen die zich inzetten ten dienste van de rechtsorde gehinderd worden in de uitoefening van hun beroep. Advocaten hebben een essentiële rol in onze rechtsstaat en het is van belang dat zij deze veilig kunnen invullen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is.
Wat is uw reactie op de oproep dat meer gedaan kan en moet worden om de veiligheidssituatie van advocaten te verbeteren, op het gebied van investeringen, het afschermen van persoonsgegevens en het vervoer van strafadvocaten in grote zaken naar rechtbanken?
De veiligheidssituatie van advocaten, rechters, officieren en journalisten staat hoog op de agenda van het kabinet en de overheid levert een belangrijke bijdrage. Het is hierbij ook van belang te noemen dat veiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is, waarbij het uitgangspunt geldt dat de verantwoordelijkheid eerst bij personen zelf ligt en bij de organisaties waar deze personen werkzaam zijn of door vertegenwoordigd worden.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wordt er reeds geïnvesteerd in het stelsel bewaken en beveiligen en daarbij het versterken van de weerbaarheid van onder andere de advocatuur.
Op het gebied van het afschermen van persoonsgegevens is in het economisch en maatschappelijk verkeer een goede balans tussen toegankelijkheid van persoonsgegevens in het belang van de rechtszekerheid enerzijds en bescherming van de persoonsgegevens inclusief veiligheidsaspecten anderzijds cruciaal. Het is van belang hier telkens een zorgvuldige afweging in te maken. In het schriftelijk overleg over Ondernemen en Bedrijfsfinanciering heeft de Staatssecretaris van EZK uw Kamer geïnformeerd dat de Kamer van Koophandel op korte termijn kan overgaan tot het afschermen van woonadresgegevens. Individuen, zoals een ondernemer of een advocaat, kunnen ervoor kiezen om een ander vestigingsadres dan het woonadres op te geven. Zo maakt de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) het mogelijk voor leden die online of fysiek bedreigd worden om gebruik te maken van het vestigingsadres van de NVJ. Ook is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen afgeschermd kunnen worden.
Met betrekking tot het vervoer van strafrechtadvocaten kan ik in algemene zin aangeven dat wanneer dreiging en risico hiertoe aanleiding geven, er door de overheid besloten kan worden om aanvullende beveiligingsmaatregelen te treffen ten aanzien van het vervoer. Beveiligingsmaatregelen worden vormgegeven als resultaat van een zorgvuldige afweging tussen dreiging en risico, proportionaliteit van de maatregelen en de impact ervan op de betreffende persoon, waarbij de veiligheid altijd voorop staat.
Vindt u bij nader inzien het idee van de wijkplaats, een soort «safehouse» waar bedreige personen zoals advocaten of journalisten na een periode van heftige dreigementen door kunnen werken of even kunnen bijkomen met hun gezin, nu toch een interessante gedachte?
Het is essentieel om eerst goed in kaart te brengen en een gemeenschappelijk beeld te hebben van waar de behoefte ligt, hoe (een) eventuele wijkplaats(en) eruit zou(den) moeten zien, wat hier voor nodig is en in welke mate dit concept bijdraagt aan de weerbaarheid. Hier wordt over gesproken in het traject ter versterking van de weerbaarheid van de togaberoepen en journalisten. Wanneer er concrete plannen liggen, ben ik bereid om te kijken of en op welke wijze de overheid dit (financieel) kan ondersteunen in aanvulling op de eigen bijdrage van de beroepsgroepen die van hen verwacht wordt in het kader van de werkgeversverantwoordelijkheid.
Waarom bent u tot nu toe niet bereid een bijdrage te leveren aan de wijkplaats?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is nu uw reactie op de aangehouden motie Van Nispen over het opzetten van een wijkplaats voor togadragers die de regering verzoekt om in overleg met de beroepsgroepen eenmalig te investeren in het opzetten van een wijkplaats voor togadragers, en tevens om bij andere personen die vanuit hun werk (agenten, leraren, journalisten) een bijdrage leveren aan de rechtsstaat en bescherming van onze grondrechten (zoals de vrijheid van meningsuiting), de behoefte naar een wijkplaats te inventariseren en waar nodig dit te faciliteren?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid over al deze onderwerpen en zorgen met spoed in gesprek te gaan met de Nederlandse Orde van Advocaten en de Kamer hierover nog in januari inhoudelijk te informeren?
Er vindt reeds periodiek overleg plaats met de kwartiermakers van de togaberoepen en journalisten in het kader van het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen. De Nederlandse Orde van Advocaten is hierin vertegenwoordigd. De voorstellen van de beroepsgroepen voor het versterken van de weerbaarheid worden hier besproken en in gezamenlijkheid bezien. Eind januari staat er wederom een bijeenkomst gepland en zal onder andere de behoefte aan het opzetten van een wijkplaats worden besproken. Wanneer er uitkomsten zijn ten aanzien van de wijkplaats, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Het bericht ‘Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht»?1
Ja.
Waarom beëindigt Nederland de btw-vrijstelling over de vergoedingen voor vermogensbeheer? Welke Europese jurisprudentie en Nederlandse regelgeving ligt ter grondslag aan het beëindigen van de btw-vrijstelling?
Conform de Europese btw-regelgeving past Nederland een vrijstelling toe op het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het beheer van een individueel vermogen of van kredieten is verplicht belast met btw. Over dit onderscheid en de reikwijdte van de vrijstelling heeft het Europese Hof van Justitie de afgelopen jaren meerdere arresten gewezen, zoals JP Morgan Fleming, C-363/05, Deutsche Bank C-44/11, Wheels C-424/11, ATP C-464/12, Fiscale eenheid X, C-595/13. In deze laatste Nederlandse zaak heeft de Hoge Raad eind 2016 ook arrest gewezen (11/04540). Kern van deze jurisprudentie is als volgt. Met de Europese harmonisatie van de wetgeving inzake de erkenning van en het toezicht op beleggingsfondsen, is de beoordelingsvrijheid van lidstaten begrensd. Als vrijgestelde collectieve beleggingsfondsen moeten worden beschouwd: beleggingen die onder de icbe-richtlijn (2009/65/EG) vallen en binnen dat kader aan bijzonder overheidstoezicht zijn onderworpen. Daarnaast gaat het om fondsen die geen icbe zijn, maar dezelfde kenmerken als deze instellingen vertonen en dus dezelfde handelingen verrichten of op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze instellingen dat zij ermee concurreren. Dit vereist deelneming door meerdere beleggers, waarbij de inleg wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en de deelnemers direct delen in de rendementen en risico’s van de beleggingen door de beheerder(s) van het fonds in de periode van hun deelname. Verder moet sprake zijn van daadwerkelijk, vergelijkbaar overheidstoezicht. Op verzoek van de branche is op dit laatste punt in overleg met toezichtspecialisten voorzien in het beleidsbesluit bijzonder overheidstoezicht (2019–42405).
Iedere individuele situatie moet langs deze lijnen worden beoordeeld, vergelijk ook de guideline van het btw-comité (WP 949)2. Dit geldt ook voor de CLO-vennootschappen (collateralized loan obligations).
Wat zijn de (financiële) gevolgen van het beëindigen van de btw-vrijstelling voor beleggingsfondsen en specifiek voor beleggingsfondsen in herverpakte bedrijfsleningen («collateralized loan obligations», CLO’s)? Wat zijn de gevolgen voor (de portefeuilles van) Nederlandse investeerders (bijvoorbeeld pensioenfondsen) wanneer CLO’s verplaatsen naar andere landen?
Alleen het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die voldoen aan de hiervoor onder 2 bedoelde kenmerken is vrijgesteld van btw. Nederland telt een honderdtal CLO-securitisatievennootschappen. Dit zijn privaatrechtelijke BV’s met aandeelhouder(s), die rentedragende obligatieleningen uitgeven aan investeerders ter financiering van bepaalde, over te nemen activa zoals bank- of bedrijfsleningen. Deze situatie is niet zonder meer vergelijkbaar met een icbe-deelneming. Zo deelt de investeerder in geval van vastrentende obligaties niet in de beleggingsopbrengsten en -risico’s. Er is dan in principe sprake van kredietverstrekking in plaats van een risicodragende fondsbelegging. Bij btw-plicht ter zake van het beheer voor alle CLO-BV’s zouden deze vennootschappen op jaarbasis naar schatting € 3,7 mio btw moeten betalen over de aan hen berekende beheerkosten. De CLO-BV’s zijn tezamen goed voor ongeveer € 0,3 mio vennootschapsbelasting. De financiële gevolgen van verplaatsing naar een ander land hangen af van de (fiscale) regelgeving van het desbetreffende land. Er zijn momenteel geen verdere financiële of (portefeuille)gevolgen voor Nederlandse investeerders bekend.
Kunt u reflecteren op het standpunt en de acties van de Europese Commissie op het gebied van de securitisatiemarkt en de bancaire kredietverlening? Streeft Nederland hetzelfde uitgangspunt na als de Europese Commissie? Zo ja, in hoeverre past de beëindiging van de btw-vrijstelling over vermogensbeheer in het uitgangspunt van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Op welke punten, en waarom, hanteert Nederland een ander uitgangspunt?
De Europese Commissie heeft het zogenoemde KMU (Kapitaalmarktenunie) actieplan geïntroduceerd.3 In dit actieplan doet de Europese Commissie wetgevende en niet-wetgevende voorstellen met als één van de doelen het beschikbaar maken van meer kredietmogelijkheden voor Europese bedrijven.
Dit omvat (in actiepunt 6) ook alternatieve (securitisatie)structuren voor kredietverlening, waarvoor de Commissie de noodzaak van adequate regulering onderkent en onderzoekt. Nederland wacht dit onderzoek af en zal dan kennisnemen van de uitgangspunten die de Europese Commissie daarbij heeft gehanteerd. Er is geen relatie met de toepassing van de collectieve beheervrijstelling die volgt uit de EU Btw-richtlijn 2006/112 EG en de desbetreffende EU jurisprudentie.
Kunt u een toelichting geven op het kort geding in oktober 2020 tussen de 78 beleggingsinstellingen en de Nederlandse Staat over de btw-verplichting? Met welke argumenten kwam de rechter tot welke conclusie? Hebben de beleggingsinstellingen na het verschijnen van de motivering van de uitspraak verdere juridische stappen gezet?2
In 2007 heeft de Belastingdienst naar de destijds geldende stand van zaken de btw-positie van de CLO-vennootschappen bevestigd. De ontwikkelingen nadien zoals hiervoor onder 2 vermeld hebben geleid tot een noodzakelijke heroverweging en intrekking van die bevestiging met inachtneming van overgangstermijnen. De CLO-vennootschappen menen dat de intrekking onrechtmatig is en hebben een kort geding tegen de Belastingdienst aangespannen.
De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat de opzegging niet onmiskenbaar onjuist is en daarmee ook niet onrechtmatig, gelet op de onder 2 vermelde jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie en de Hoge Raad. Voor zover bekend hebben de CLO-vennootschappen na de gemotiveerde uitspraak van 11 november 2020 geen verdere juridische stappen ondernomen in de zin van bezwaar of beroep. Daarbij wordt opgemerkt dat zij vanwege de (naar aanleiding van de Hoge Raad arresten van 4 december 2020 verlengde) overgangstermijnen het oude standpunt nog mogen toepassen tot 1 juli a.s. en in een aantal specifieke gevallen tot het latere einde van de looptijd van de kredietovereenkomsten waar de CLO-transacties betrekking op hebben.
Hoeveel van het type beleggingsfondsen dat belegt in herverpakte bedrijfsleningen heeft sinds oktober 2020 Nederland verlaten? Welke gevolgen heeft dit voor de werkgelegenheid in de financiële sector in Nederland? Hoeveel CLO’s hebben hun hoofdkantoor nog wel in Nederland?
Inmiddels hebben 81 CLO vennootschappen hun portefeuille in economische zin overgedragen aan Ierse vennootschappen. De overdracht van de juridisch eigendom is gepland in de komende maanden. De betrokken Nederlandse werkgelegenheid betreft met name de trust- en advieswerkzaamheden voor de ongeveer 100 CLO-BV’s, die geconcentreerd zijn bij slechts enkele partijen.
Het vermogensbeheer en de besteding van het in de markt opgehaalde kapitaal zijn niet gebonden aan de vestigingsplaats van de CLO.
Kunt u een toelichting geven op het arrest van 4 december 2020 over bijzonder overheidstoezicht voor CLO’s? Met welke argumenten kwam de Hoge Raad tot welke conclusie? Waarom heeft u in een eerder stadium besloten tot beëindiging van de btw-vrijstelling terwijl de casus over bijzonder overheidstoezicht bij CLO’s op dat moment nog aanhangig was bij de Hoge Raad? Waarom heeft u niet gewacht tot de uitspraak van de Hoge Raad?
In de arresten van 4 december 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een specifiek beleggingsproduct van een beleggersgiro onder omstandigheden vergelijkbaar kan zijn met een icbe, ook als de beheerder het financiële product aanbiedt onder diens vergunning voor individueel vermogensbeheer. Hoewel dit ten opzichte van de onder 2 vermelde ontwikkelingen wellicht weer meer ruimte biedt, is het arrest niet zonder meer van toepassing op de afwijkende situatie van CLO’s. Behalve het overheidstoezicht op basis van de beheervergunning, moeten ook de overige kenmerken van de CLO worden beoordeeld in vergelijking met een vrijgesteld beheerde icbe en andersoortige financiële producten zoals kredieten, waarvoor de uitvoering van beheer belast is met btw. In het licht van de arresten van 4 december 2020 zal de Belastingdienst dit opnieuw zorgvuldig doen, in welk kader de opzegging van de oude standpuntbepaling is opgeschort tot 1 juli 2021.
Waarom heeft u ervoor gekozen de btw-vrijstelling te verlengen tot 1 juli 2021? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat in het arrest van 4 december 2020 dezelfde argumentatie is gevolgd als in voorliggende casus van oktober 2020 en het toezicht op CLO’s dus wel onder bijzonder overheidstoezicht valt?
Zoals hiervoor onder 7 vermeld is de overgangstermijn verlengd tot 1 juli 2021 om een zorgvuldige herbeoordeling naar aanleiding van de arresten van 4 december 2020 mogelijk te maken. Naast een beoordeling van het toezicht op de CLO’s omvat dit de beoordeling of de overige kenmerken van de CLO’s voldoende vergelijkbaar zijn met een icbe.
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven over de overeenkomstigheid van het arrest van 4 december 2020 en het kort geding in oktober 2020 en de daarmee gepaarde gevolgen voor de btw-vrijstelling voor beleggingsfondsen? Deelt u de mening dat vanwege de onzekerheid die er nu heerst bij beleggingsfondsen en de al in gang gezette verhuizingen deze duidelijkheid zo snel als mogelijk gegeven moet worden?
De nieuwe, ruime uitleg van de Hoge Raad in de arresten van 4 december 2020 vereist een zorgvuldige bestudering van jurisprudentie, beleid, toezichtwetgeving en de feiten en omstandigheden van individuele situaties. Ik streef ernaar om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven aan de CLO’s, ruim voor ommekomst van de overgangstermijn per 1 juli 2021. Daarnaast ben ik ook voornemens het besluit bijzonder overheidstoezicht zo spoedig mogelijk aan te passen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het kabinet het vaccininstituut Intravacc alsnog wilverkopen |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u alsnog over tot de verkoop van het vaccininstituut Intravacc, terwijl er grote behoefte is aan het produceren van vaccins in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de kamerbrief d.d. 17 december 20202 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om Intravacc voorlopig (voor maximaal 2 jaar) onder te brengen in een beleidsdeelneming onder VWS, waarbij alle aandelen in handen van de Staat zijn. Er is op dit moment dan ook geen sprake van een besluit tot het verkopen van vaccininstituut Intravacc. Zoals aangegeven in de kamerbrief is de coronapandemie en de extra noodzaak van het borgen van publieke belangen rond vaccinontwikkeling, aanleiding om de definitieve verkoop uit te stellen en de BV voorlopig in handen van de Staat te houden. De intentie blijft Intravacc op termijn op afstand te plaatsen mét behoud van de borging van de publieke belangen; hier wordt eind 2021 door het volgende kabinet een nadere afweging over gemaakt.
Daarbij wil ik aangeven dat Intravacc zich richt op het ontwikkelen van prototype vaccins. Deze kandidaat vaccins worden vervolgens verkocht of onder licentie overgedragen aan vaccinproductie en distributie bedrijven (farmaceutische industrie). Intravacc produceert zelf geen vaccins.
Waarom neemt u de beslissing voor de verkoop van Intravacc middenin de coronapandemie, terwijl Nederland afhankelijk is van het buitenland als het gaat om geneesmiddelenvoorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afweging of de aandelen van Intravacc in handen van de Staat blijven, geheel of gedeeltelijk, laat ik over aan het nieuwe kabinet. Intravacc speelt vooral een internationale rol als vaccininstituut. Zoals genoemd bij vraag 1 produceert Intravacc geen vaccins en staat het in die zin los van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland.
Waarom zijn volgens u de activiteiten van Intravacc op termijn niet houdbaar binnen de spelregels van een ambtelijke organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positionering als onderdeel van het kerndepartement VWS was enkel bedoeld als een tijdelijke overgangssituatie, nadat al besloten was om Intravacc te verzelfstandigen. U bent over het besluit om Intravacc te verzelfstandigen in december 2016 geïnformeerd. U bent vervolgens op de hoogte gehouden van de vervolgstappen in dat proces.
Op wat voor wijze moet de koper vergaande garanties bieden om het Nederlands belang bij vaccinontwikkeling te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij vraag 1 is beantwoord, is op dit moment geen sprake van het verkopen van Intravacc.
Hoe verhoudt de beslissing van het kabinet om Intravacc te verkopen zich met de aangenomen motie van de leden Marijnissen en Heerma over een voorstel voor versterking en uitbreiding van de productie van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal?2
Zoals bij vraag 1 en 2 is beantwoord, is er op dit moment niet door het kabinet besloten om Intravacc te verkopen.
De gedeeltelijke sluiting van sociale werkvoorziening DZB in Leiden |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in het Leidsch Dagblad van 20 december jongstleden over de voorgenomen gedeeltelijke sluiting van SW-bedrijf DZB in Leiden?1
Ik heb geen oordeel over het artikel, omdat de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet wordt vormgegeven is voorbehouden aan gemeenten. Gezien deze verantwoordelijkheidsverdeling past het niet een oordeel te geven over de (financiële) afwegingen en het proces zoals dat op gemeentelijk niveau wordt ingericht.
De gemeente Leiden heeft laten weten dat het bedrijf anders zal gaan werken vanwege een beperkter volume van Sw-medewerkers in verband met de afsluiting van de Wsw voor nieuwe instroom, maar dat de infrastructuur behouden blijft voor hen en mensen die zijn aangewezen op beschut werk. De gemeente Leiden zal het bedrijf meer gaan benutten voor de ontwikkelfunctie voor mensen die al langer in de bijstand zitten. Het bedrijf wil ook meer gaan samenwerken met private ondernemingen.
De brief van de toenmalige Staatssecretaris van 9 juni 2020 aan uw Kamer geeft een doorkijk naar de algemene financiële situatie op de middellange en lange termijn te zien dat die voor Sw-bedrijven en gemeenten landelijk gezien verbetert. Dit komt vooral doordat de gemiddelde Sw-loonkosten zullen gaan dalen, omdat mensen uit de oudere generatie, die gemiddeld een hogere loonschaal hebben, met pensioen gaan. In 2020 is het tekort naar verwachting bij het schrijven van dit rapport het hoogst, zo’n € 220 miljoen. Op basis van verschillende scenario’s verbetert de financiële situatie na 2020. In het meest waarschijnlijke scenario zal dit tekort in 2025 teruggelopen zijn naar zo’n € 50 miljoen en in 2026 omslaan in een overschot.
Hoe verklaart u dat de gemeente Leiden zich door gebrek aan Rijksfinanciering gedwongen ziet om delen van de sociale werkvoorziening te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u de financiële nood van vier miljoen euro en de noodgedwongen sluiting van afdelingen bij DZB met het feit dat u de Kamer voorhoudt dat er voldoende financiering is voor sociale werkvoorzieningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het personeel van DZB voldoende betrokken bij de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, op welke manier?
Uit navraag bij de gemeente Leiden blijkt dat de toekomstvisie is opgesteld in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. In het traject voor het opstellen van de visie zijn management en medewerkers van verschillende afdelingen betrokken geweest. De OR en medewerkers uit de doelgroep zijn in informatiesessies betrokken.
De adviesrol van de OR komt aan de orde als de visie wordt uitgewerkt in concrete uitvoeringsplannen. De OR van DZB Leiden heeft instemmingsrecht waar het plannen betreft die personele consequenties hebben. De Leidse adviesraad sociaal domein is gevraagd om mogelijke wensen en bedenkingen kenbaar te maken, vanuit het perspectief van de cliënt.
Heeft de gemeenteraad instemmingsrecht op de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, wanneer vindt dat plaats?
Het is aan het college en gemeenteraad van Leiden om hierover afspraken te maken. De gemeente Leiden heeft laten weten dat de gemeenteraad in december 2019 het beleidsplan Werk en participatie 2019–2023 heeft vastgesteld. De Toekomstvisie DZB vloeit daaruit voort. Deze visie past binnen de kaders die de raad heeft gesteld in het beleidsplan. Het college vindt het echter belangrijk om de gemeenteraad te betrekken bij de visie en heeft daarom gekozen om in het eerste kwartaal van 2021 een zogeheten wensen-en-bedenkingen-procedure te doorlopen, voordat het college een besluit neemt over de toekomstvisie.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Peters en Jasper Van Dijk, die stelt dat voorkomen moet worden dat SW-bedrijven door financiële tekorten met sluiting worden bedreigd?2
Ik volg nauwgezet de financiële positie van de sw-sector als geheel, maar niet die van individuele gemeenten en afzonderlijke sw-bedrijven. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van de sw-bedrijven heeft het kabinet over 2020 een tegemoetkoming van 140 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Gaat u met DZB in gesprek over de uitvoering van onze motie?
Nee, zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 5. Uit de informatie van de gemeente Leiden en DZB blijkt dat er sprake is van een herstructurering van de organisatie naar een sociaal ontwikkelbedrijf.
Onderschrijft u de essentie van de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters, dat er een landelijk netwerk van sociaal ontwikkelbedrijven moet komen? Zo ja, bent u bereid dit inzicht met de gemeente Leiden te delen?3
Ik stuur mijn appreciatie van uw initiatiefnota in een separate brief aan uw Kamer vóór het nota overleg zoals door uw Kamer gepland op 27 januari 2021.
Chinese surveillanceapparatuur |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Huawei software voor de herkenning van gezichten van Oeigoeren testte?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Het kabinet kan de berichtgeving niet bevestigen op basis van eigen informatie.
Is dergelijke herkenningssoftware, gericht op een bepaalde bevolkingsgroep, volgens u in strijd met mensenrechten en bovendien een uiting van racisme?
Het gebruik van gezichtsherkenningssoftware is op zichzelf geen schending van internationale mensenrechten, hoewel er wel vanuit diverse mensenrechtenorganen zorgen zijn geuit over het gebruik van biometrische data, zoals wordt verzameld bij gezichtsherkenningssoftware, en het effect wat een dergelijke technologie kan hebben op, bijvoorbeeld, het recht op privacy.
Met betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenningssoftware waarbij dit wordt ingezet ter herkenning van gezichten van bepaalde bevolkingsgroepen, dient opgemerkt te worden dat op grond van internationale mensenrechtenverdragen het niet is toegestaan een onderscheid te maken op basis van bijvoorbeeld, ras, afkomst of etniciteit. Het kabinet benadrukt dat ook China zich via de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) heeft gecommitteerd aan mensenrechten, dat deze universeel zijn en dat eenieder aanspraak heeft op alle rechten en vrijheden die in de UVRM worden opgesomd – zonder enig onderscheid van welke aard ook. Het verbod op discriminatie is specifiek neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, welke China heeft geratificeerd.
Indien er derhalve bij de inzet van gezichtsherkenning, en bij het gebruik van de gegevens die hierbij verzameld kunnen worden, door China onderscheid gemaakt wordt op grond van etniciteit (in dit geval de Oeigoeren) of gezichtsherkenningssoftware wordt ingezet die enkel gericht is op de specifieke gezichten van Oeigoeren, dan is het waarschijnlijk dat het discriminatieverbod zoals neergelegd in internationale mensenrechtenverdragen wordt geschonden.
Onder de OESO-richtlijnen wordt van bedrijven verwacht dat zij voorkomen en tegengaan dat hun producten worden gebruikt voor discriminerende doeleinden. China is geen lid van de OESO, wat betekent dat de Chinese overheid niet verwacht van Chinese bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) stelt geen eisen aan producten, en kent met name regels om handelsbarrières tegen te gaan.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke, internationale verdragen China schendt met het gebruik van deze software voor de herkenning van gezichten van specifiek Oeigoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of Huawei in strijd handelt met internationale afspraken onder bijvoorbeeld de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het Handvest van de Verenigde Naties (VN), de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) of enige andere internationale conventies?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact gehad met Huawei over deze onthulling en zo ja, wat was hun verklaring voor het ontwikkelen van een Oeigoer-alarm? En zo nee, wanneer bent u van plan contact met hen op te nemen om uw afschuw uit te spreken over dergelijke «slimme» surveillancemiddelen die worden ingezet om Chinese minderheden te onderdrukken?
Huawei heeft zijn positie in deze kwestie gecommuniceerd via een verklaring op de website van Huawei Nederland.2 Het bedrijf stelt onder andere dat «de applicatie niet geïmplementeerd [is] in de praktijk» en dat «onze technologieën niet [zijn] ontworpen om etnische groepen te identificeren». Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan deze uitleg van Huawei op basis van eigen informatie niet bevestigen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het onderwerp van het mogelijke misbruik van de gezichtsherkenningssoftware aan de orde gesteld tijdens een recent courtesy gesprek met het bedrijf. Huawei heeft daarbij aangegeven dat dit ingaat tegen het beleid van het bedrijf. Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn over dit onderwerp op 25 februari jl. uitgebreider in gesprek met Huawei gegaan. Daarbij hebben zij ook de zorgen van het kabinet met betrekking tot etnische profilering, discriminatie en gebruik van technologie voor mensenrechtenschendingen overgebracht en Huawei op de maatschappelijke verantwoordelijkheid gewezen.
In hoeverre acht u het wenselijk dat Chinese bedrijven die de onderdrukking van Oeigoeren in China faciliteren actief zijn op de Nederlandse en de Europese markt? En kunt u aantonen dat die bedrijven niet ook dergelijke praktijken binnen de Europese Unie bezigen?
Het kabinet heeft geen overzicht van de activiteiten van Chinese bedrijven in de EU en kan geen uitspraken doen over mogelijke bijdragen van individuele bedrijven aan onderdrukking in Xinjiang.
Kunt u binnen de Europese Unie pleiten voor een onderzoek naar Chinese bedrijven die zowel de onderdrukking en de uitbuiting van Oeigoeren in China faciliteren als actief zijn op de Europese markt? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wanneer en waar gaat u dat doen?
Nederland en (de lidstaten van) de Europese Unie volgen de mensenrechtensituatie nauwgezet. Via het postennetwerk in China houdt Nederland zich op de hoogte van de ontwikkelingen in Xinjiang en de rest van het land. Nederlandse diplomaten houden contact met bedrijven, ngo’s, en mensenrechtenverdedigers en hebben daarbij ook aandacht voor surveillance en de rol van het Chinese bedrijfsleven. De informatiepositie van Nederland wordt gesteund door samenwerking met de delegatie van de EU, gelijkgestemde landen en onderzoeksinstellingen. Gezien alles wat er al gaande is, acht ik een oproep tot een onderzoek naar Chinese bedrijven die zowel de onderdrukking en de uitbuiting van Oeigoeren in China faciliteren als actief zijn op de Europese markt, niet nodig.
Is het mogelijk om, naar Amerikaans voorbeeld, in de Europese Unie te komen tot een zwarte lijst met buitenlandse bedrijven die actief handelen in strijd met de Europese waarden en belangen, waardoor Europese bedrijven een exportlicentie nodig hebben om zaken met hen te doen? Bent u bereid hiervoor te pleiten?
De juridische basis voor het EU-exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Deze voorziet niet in een «zwarte lijst»-methodiek. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. Het kabinet maakt een inschatting van het risico dat de eindgebruiker de goederen voor ongewenst militair eindgebruik inzet. Mocht het risico op militair eindgebruik of mensenrechtenschendingen te groot zijn dan wijst het kabinet een vergunningaanvraag af. Het kabinet maakt daarbij ook gebruik van de informatie die de lidstaten van de Europese Unie delen over afgewezen vergunningaanvragen. Zo probeert de EU te voorkomen dat de ontvangers, ofwel eindgebruikers de goederen en technologie in een andere lidstaat kopen. Dit waarborgt tegelijkertijd een gelijk speelveld voor het Europese bedrijfsleven. Het kabinet is geen voorstander van de toevoeging van een «zwarte lijst» als onderdeel van het exportcontrolestelsel en benadert exportcontrole vanuit het risico dat met de levering van goederen gepaard gaat.
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Unie gebruikmaakt van temperatuurcamera's van het Chinese bedrijf Hikvision?2
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat Hikvision bewakingscamera’s levert voor de Chinese interneringskampen en heel Xinjang volhangt met camera’s van dit bedrijf?
Het is bekend dat Hikvision een grote speler in de surveillancesystemenmarkt is, maar het kabinet heeft geen zicht op waar camera’s en andere apparatuur van dit bedrijf geïnstalleerd zijn.
Hebben de EU-instellingen de temperatuurcamera’s van Hikvision inmiddels vervangen door apparatuur van bedrijven die geen grootschalige mensenrechtenschendingen faciliteren?Zo nee, waarom niet en kunt u dit zo spoedig mogelijk bepleiten?
Het kabinet heeft de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en het Europese parlement gewezen op de kwetsbaarheden. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor het beheer van de temperatuurcamera’s bij de EU-instellingen.
Maken naar uw weten Nederlandse overheidsinstellingen gebruik van surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven die in China betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen? En zo ja, deelt u dan de mening dat deze zo snel mogelijk moeten worden vervangen door apparatuur van «schone» bedrijven?
Er bestaat geen compleet overzicht van de gebruikte surveillanceapparatuur binnen alle overheidsinstellingen.
Kunt u onderzoeken in hoeverre surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschending in China, is uitgerold in Nederland en naar aanleiding van dit onderzoek aangeven welke grenzen u hieraan wilt stellen?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de merkkeuzes door private partijen voor surveillanceapparatuur. Wel verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat bedrijven in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s voor mens en milieu, en hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken, de aanpak hiervan te monitoren en hier verantwoording over af te leggen.
Is de tijd niet gekomen, ook mede in het licht van de recente onthullingen over de massale dwangarbeid in de Chinese regio Xinjang, dat u samen met uw Europese collega’s een veel hardere koers gaat varen tegenover China? Hoelang worden deze massale mensenrechtenschendingen nog door de vingers gezien?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 16 december jl. in haar gesprek met de viceminister van het Chinese Ministerie van Handel, Yu Jianhua, China opgeroepen om toegang te verlenen tot Xinjiang en bedrijven in staat te stellen hundue diligence uit te voeren. Mensenrechten zijn ook aan de orde gekomen tijdens het gesprek van Minister-President Mark Rutte en Premier Li Keqiang op 23 december 2020. Naast bilaterale kanalen spreekt Nederland China ook aan op de mensenrechtensituatie via multilaterale gremia zoals de Verenigde Naties (VN) en in EU-verband. In het recent onderhandelde Comprehensive Agreement on Investment (CAI) tussen de EU en China is overeengekomen dat China zich voortdurend zal inspannen de openstaande fundamentele ILO conventies – waaronder die over dwangarbeid – te ratificeren en implementeren. Nederland heeft zich hier tijdens de onderhandelingen hard voor gemaakt.
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 22 maart 2021 een pakket listings aangenomen in het kader van de EU-mensenrechtensanctieregime waarin vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang sancties zijn opgelegd, conform de moties Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1596), Ploumen (Kamerstuk 35 570 V, nr. 43) en Kuzu (Kamerstuk 35 570 V, nr. 53)
Tijdens de 46e sessie van de VN Mensenrechtenraad in maart 2021 heeft Nederland in een gezamenlijke verklaring met 25 andere EU-lidstaten in de VN Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor onder andere de wijdverspreide surveillance en beperking van vrijheden in Xinjiang.
Het bericht dat slachtoffers van woekerrente in het MKB niet geholpen worden door het Kifid |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB) zijn geschaad door woekerrentes en zij niet terecht kunnen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid)?1
Ik ben bekend met de uitzending van Kassa van 19 december 2020. In de uitzending worden twee casussen besproken van ondernemers die stellen dat hun bank over een bepaalde periode te veel rente in rekening heeft gebracht.
De kosten die mogen worden berekend volgen uit de financieringsvoorwaarden die van toepassing zijn op de relatie tussen bank en mkb-klant. Wanneer niet een vaste maar een variabele rente is overeengekomen, kunnen die kosten gedurende de contractperiode verschillen.2 Van banken verwacht ik dat zij aan hun mkb-klanten kunnen uitleggen onder welke omstandigheden kosten worden verhoogd of verlaagd. Deze gedragsnorm is sinds 1 juli 2018 verankerd in de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Ik verwacht niet alleen dat banken deze gedragsregels naleven jegens kleinzakelijke klanten die onder de code vallen, maar ook jegens andere mkb-klanten zo veel mogelijk in de geest van de code handelen.
Indien een mkb-klant niet tevreden is met de dienstverlening van de bank, kan hij of zij in sommige gevallen een klacht voorleggen aan het Kifid. Het Kifid is ter uitvoering van de Richtlijn ADR consumenten aangewezen als buitengerechtelijke geschilleninstantie.3 De wettelijke taak van het Kifid omvat het beslechten van geschillen met betrekking tot betaaldiensten, financiële diensten of financiële producten, niet zijnde ziektekostenverzekeringen.4 Waar het gaat om een geschil met betrekking tot krediet, staat toegang tot het Kifid op basis van de wet alleen open voor consumenten.5 Naast haar wettelijke taak biedt het Kifid ook het loket kleinzakelijke financiering aan. Dit loket is een initiatief van de NVB en is opengesteld voor kleinzakelijke klanten die onder de NVB Gedragscode Kleinzakelijke Financiering vallen, van toepassing sinds 1 juli 2018. Het Kifid is op grond van artikel 2.1 van het Reglement kleinzakelijke financiering bevoegd een klacht van kleinzakelijke klanten die onder de code vallen te behandelen voor zover het ziet op een aanvraag of verhoging van een zakelijk krediet van ná 1 juli 2018.
Waarom neemt het Kifid MKB-zaken van vóór 2018 niet in behandeling? Deelt u de mening dat het Kifid bij alle niet verjaarde zaken zou moeten helpen wanneer rechtszekerheid en het ondernemingsklimaat in het gedrang komen?
Het Kifid heeft in de eerste plaats een taak met betrekking tot alternatieve geschillenbeslechting voor consumenten. De bevoegdheid van het Kifid om klachten van kleinzakelijke ondernemers te behandelen staat los van die wettelijke taak en is gebaseerd op het Reglement kleinzakelijke financiering. Het Kifid kan de toegang tot klachtbehandeling niet eenzijdig openstellen voor een individueel geschil indien dat niet onder de geldende reglementen van het Kifid valt.
Met de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken is een stap gezet naar betere informatievoorziening aan de klant, bijvoorbeeld waar het gaat om de rente die wordt gerekend. Zowel in de aanvraagfase als de beheerfase dient de bank de klant te informeren over de soorten kosten die worden gerekend en eventuele wijzigingen daarin. De bank dient daarnaast op verzoek van de klant toelichting te geven. Onderdeel van de gedragscode is tevens dat de klant in het geval van een geschil zijn klacht kan voorleggen aan het Kifid. Het toepassingsbereik van de code is beperkt tot kleinzakelijke klanten die vanaf 1 juli 2018 een financiering aanvragen bij de bank of klanten die de bestaande financiering verhogen middels een nieuwe overeenkomst.6 Dat hangt samen met de inwerkingtreding van de code per 1 juli 2018. De code wordt dit jaar geëvalueerd en conclusies worden begin 2022 verwacht.
Deelt u de mening dat de weigering van het Kifid om deze klachten in behandeling te nemen in ieder geval de schijn wekt dat het grote financiële instellingen in bescherming neemt tegenover kleine ondernemingen met een legitieme klacht? Deelt u de mening dat een interne klachtenprocedure bij de bank geen alternatief is voor behandeling door Kifid?
Het Kifid is een onafhankelijk klachteninstituut dat in de eerste plaats klachten van consumenten behandelt. Dat Kifid slechts zaken behandelt van kleinzakelijke ondernemers die na 1 juli 2018 financiering aanvragen hangt samen met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke financiering per 1 juli 2018.
Een interne klachtenprocedure bij de bank is een eerste stap in geschillenbeslechting. De bank en de klant kunnen daarnaast afspreken dat alternatieve geschillenbeslechting tot de mogelijkheden behoort. Indien het geschil onder de reglementen van het Kifid valt, kan het geschil aan het Kifid worden voorgelegd. De klant kan zijn geschil ook voorleggen aan de rechter.
Erkent u dat het in coronatijd nu juist voor MKB-bedrijven, die ook nog het slachtoffer zijn van woekerrentepraktijken, niet te betalen is om een stap naar de rechter te zetten? Deelt u de mening dat hier dus de rechtsbescherming in het geding komt?
Doorgaans verdient het de voorkeur om geschillen buitengerechtelijk op te lossen. Dat is vaak sneller en goedkoper dan de gang naar de rechter. Te denken valt aan onderling overleg – al dan niet met behulp van een derde – of klachtenbehandeling door bijvoorbeeld het Kifid. De weg naar het Kifid staat met inwerkingtreding van de gedragscode open voor kleinzakelijke ondernemers die vanaf 1 juli 2018 een financiering hebben aangevraagd bij de bank of een nieuwe overeenkomst zijn aangegaan na verhoging van een bestaande financiering (zie ook het antwoord op vraag 2). Als onderling overleg niet tot een oplossing heeft geleid of de weg naar het Kifid niet openstaat kan een beroep op de rechter worden gedaan. Aan de gang naar de rechter zijn kosten verbonden. Voor wat betreft de hoogte van de griffierechten heeft de Minister voor Rechtsbescherming op 16 april 2020 een wetsvoorstel ingediend ter wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken om te zorgen dat de griffierechten van met name kleinere vorderingen beter in verhouding komen te staan tot de hoogte van de vordering 7 Waar het kleinere vorderingen betreft, worden lagere griffierechten voorgesteld. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 10 november 2020 met algemene stemmen aangenomen en het voorstel ligt nu ter behandeling voor in de Eerste Kamer.
Wat zou de omvang zijn van de kosten voor ABN Amro, en voor andere banken, wanneer de door MKB -lanten teveel betaalde woekerrente terugbetaald zou moeten worden? Hoe verhoudt zich dit met de door deze banken gemaakte winst?
De beoordeling of een bank te hoge kosten in rekening heeft gebracht aan een mkb-klant is indien deze weg open staat, aan het Kifid of aan de rechter. Een schatting van de omvang van de kosten voor banken kan ik daarom niet maken.
Wat gaat u doen om banken te dwingen (MKB-)slachtoffers van deze woekerrente het geld terug te geven waar zij recht op hebben?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, kan ik niet beoordelen of een bank te veel rente heeft berekend aan een klant. Deze beoordeling is, indien deze weg open staat, aan het Kifid of aan de rechter.
Wat gaat u doen om deze schandalen in de toekomst te voorkomen?
Met de inwerkingtreding van de gedragscode is een betere informatievoorziening richting de mkb-klant geborgd. Het is aan de rechter of het Kifid om te beoordelen of een bank te hoge rente heeft gerekend.
Deelt u de mening dat deze schandalen in de financiële sector zullen blijven voorkomen en er daarom een instelling nodig is die functioneert als waakhond voor de consument en het kleinbedrijf?
Er zijn reeds meerdere controlemechanismen in werking om de belangen van particulieren en bedrijven in de financiële sector te behartigen. Een belangrijke rol wordt in dat licht vervuld door toezichthouders, met de kanttekening dat specifiek zakelijk krediet niet onder financiële toezichtwetgeving valt. Wel is op het gebied van zakelijk krediet sprake van zelfregulering via de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering en de Gedragscode Stichting MKB Financiers van Stichting MKB Financiering. Daarnaast vervult het Kifid een rol als onafhankelijke geschillenbeslechter voor consumentengeschillen en tevens geschillen van kleinzakelijke ondernemers die onder de gedragscode vallen van de NVB, of de gedragscode van Stichting MKB Financiering. Ten slotte kunnen particulieren en bedrijven zich wenden tot de rechter.
De sloop in de Groningse Schildersbuurt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Omwonenden trekken aan de bel over sloop in Schildersbuurt Groningen»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat veel interieurs en historische elementen van de woningen verloren gaan door de verbouwingen?
Als dit inderdaad het geval is, is dat een spijtige zaak. Tegelijkertijd besef ik dat het niet altijd mogelijk is om dit tegen te houden. Wel moet worden voldaan aan de betreffende wet- en regelgeving, waarop hieronder nader wordt ingegaan.
Is het waar dat veel van de woningen beschermd stadsgezicht zijn? Zo ja, waarom worden dan toch schoorstenen en (gebrandschilderde) glas-in-lood ramen gesloopt?
Voor deze en de hiernavolgende vragen heb ik contact gezocht met mijn collega van OCW en de gemeente Groningen. Zij geven aan dat de Schildersbuurt inderdaad valt onder het rijksbeschermde stadsgezicht »Schildersbuurt».
In algemene zin geldt dat het bij beschermde stads- en dorpsgezichten gaat om het behoud van de historische karakteristieken, onder meer tot uiting komend in de historische structuur en de samenhang van het gebied en om het samenspel tussen bebouwing en open(bare) ruimtes. Dit betekent dat binnen beschermde gezichten vooral de ruimtelijke structuren, de rooilijnen, bouwhoogtes, gevelindelingen en dakvormen zijn beschermd. Het betreft dus alleen de buitenzijden van panden die beschermd zijn. Gevelwijzigingen waarbij de detaillering wijzigt, zijn hierbij omgevingsvergunningplichtig. Voor het verwijderen van een schoorsteen dient men een sloopmelding te doen. Dit betekent niet dat deze ingrepen altijd zijn tegen te houden. Het is de gemeente Groningen niet bekend of er specifiek schoorstenen of glas-in-lood in de Schildersbuurt zijn gesloopt.
Daarnaast geeft de gemeente aan dat omzetting van onzelfstandige woonruimtes naar zelfstandige woonruimte niet alleen plaats vindt in de Schildersbuurt, maar binnen de hele gemeente Groningen.
Om hoeveel vernielingen / verbouwingen gaat het in totaal?
Van de gemeente Groningen begrijp ik dat een wijziging in bestaande beleidsregels het sinds 2016 mogelijk maakt om onzelfstandige woonruimtes (studentenkamers) om te zetten naar zelfstandige eenheden (studio’s of appartementen). Tussen 2016 en 2020 zijn voor deze omzetting 167 vergunningen verleend.
Hiervan zijn in de periode van 2016 t/m 2020 in de Schildersbuurt 41 omzettingen van onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur) naar zelfstandige woonruimte (studio’s) verleend.
Daarnaast zijn er bij de gemeente 60 sloopmeldingen binnengekomen. Hiervan heeft één betrekking op het slopen van een schoorsteen en één van een dak.
Is het waar dat door de ombouw van deze woningen tot kleine zelfstandige appartementen het saldo aan bewoners, voornamelijk studenten, daalt? Kunt u dit nader toelichten? Vindt u het wenselijk dat in tijden van grote woningnood het aantal beschikbare wooneenheden daalt?
De gemeente Groningen staat omzetting van onzelfstandige naar zelfstandige eenheden toe mits: de zelfstandige woning minimaal 24 m2 is, zich op één verdieping bevindt, door één huishouden bewoond wordt en het aantal huishoudens na woningvorming afneemt. Gebleken is dat enkele nieuwe zelfstandige eenheden soms worden bewoond door stellen. Gevolg daarvan is wel dat de bewonersintensiteit in die gevallen na een omzetting niet afneemt of wellicht zelfs toeneemt. De afgelopen periode heeft de gemeente de beleidsregels geëvalueerd. Hieruit is gebleken dat de voorgaande situatie niet de overhand heeft.
Het klopt inderdaad dat het aantal eenheden door deze beleidsregel afneemt. In totaal gaat het, tot en met 2020, om circa 700 kamers. Dit betreft een klein aandeel van het totaalaantal kamers in de stad (circa 30.000). Daarnaast zijn er sinds 2016 circa 5.000 eenheden voor jongeren en studenten aan de markt toegevoegd. Op deze wijze draagt de gemeente in belangrijke mate bij aan de behoefte aan jongeren- en studentenwoningen.
Zijn soortgelijke casussen in anderen gemeenten bekend? Proberen gemeenten dit tegen te houden en zo ja, op welke manier? Zo nee, ziet u mogelijkheden om met gemeenten dit probleem in kaart te brengen en te kijken welke mogelijke oplossingen voor dit probleem kunnen worden gevonden?
Er zijn mij voorbeelden bekend van gemeenten (o.a. Zwolle, Leiden en Den Bosch) die bij sloop of verbouwen van bepaalde panden een bouwhistorisch onderzoek verplicht stellen. Op deze manier kan waardevolle historische informatie gedocumenteerd worden. Dit is echter geen waterdichte oplossing om de sloop van interieurs van panden die geen monumentale status hebben, tegen te gaan.
Welke middelen hebben gemeentebesturen om deze vormen van ongewenste sloop tegen te gaan?
Als een pand is aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument valt naast het exterieur ook het interieur onder de bescherming.
Bij karakteristieke panden, beeldondersteunende panden en panden in beschermde stadsgezichten, is alleen de buitenkant (grotendeels) beschermd. Gemeenten hebben echter ook nog andere middelen om vormen van ongewenste sloop tegen te gaan, zoals het wegnemen van bepaalde prikkels die tot dit soort ontwikkelingen leiden. Zo bestaat de mogelijkheid om via het gericht bestemmen in een bestemmingsplan bepaalde ontwikkelingen onmogelijk of onaantrekkelijk te maken. Daarnaast kunnen gemeenten via hun huisvestingsverordening en splitsingsvergunningen ook sturen op het wel of niet splitsen van woningen. Zij kunnen hierbij beleidsregels hanteren, met bijvoorbeeld een leefbaarheidstoets.
Bent u bereid om te kijken naar het vereenvoudigen van de procedures om een monumentenstatus toe te kennen aan de waardevolle interieurs, waardoor het makkelijker wordt om voor deze panden een beschermde status te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het vereenvoudigen van de procedures is niet nodig voor het verkrijgen van de monumentenstatus. Het beleid en de criteria voor rijks- en gemeentelijke monumenten zijn bekend. Een waardevol interieur is een van de criteria die wordt meegewogen.
De Groningse Schildersbuurt en de daar aanwezige bebouwing dateert voornamelijk uit de periode 1850–1940. Erfgoed uit deze periode is op rijksniveau uitgebreid geselecteerd en aangewezen, zodat hier nu een zeer terughoudend aanwijzingsbeleid geldt. De gemeente Groningen heeft de mogelijkheid, ook op grond van een waardevol interieur, om panden als gemeentelijk monument aan te wijzen.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke manier in de toekomst voorkomen kan worden dat deze en soortgelijke projecten niet meer ten koste gaan van het historisch interieur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Als projecten leiden tot een onaanvaardbaar verlies van erfgoed, dan kan bekeken worden wat hiervan de oorzaak is en wat hieraan te doen is. Vanwege het besloten karakter is overigens niet altijd inzichtelijk, zelfs bij monumenten, waar zich waardevolle interieurs bevinden. Voorlichting over historische interieurs door onder andere de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en participatieprojecten, zoals het project over Wederopbouw-interieurs in de Achterhoek dat mijn collega van OCW ondersteunt via de Erfgoeddeal, kunnen via bewustwording bijdragen aan respect voor de historische waarden.
Wat is de huidige status van de verkameringsregels en de verschillende pilotprojecten en op welke manieren kunnen gemeenten deze effectief inzetten? Op welke wijze wordt hier met gemeenten over gecommuniceerd?
Gemeenten kunnen in het geval van schaarste op de woningmarkt gebruik maken van de Huisvestingswet 2014 en in hun huisvestingsverordening regels stellen over onttrekking, samenvoeging, omzetting, verbouwing en splitsing van woonruimten. Hoewel deze instrumenten uit de Huisvestingswet 2014 niet kunnen worden ingezet op grond van leefbaarheidsproblematiek, mag een gemeente bij de vergunningverlening wel rekening houden met leefbaarheidsaspecten. Op deze wijze kan bijvoorbeeld een quotum voor verkamering per straat of buurt gehanteerd worden. Indien een gemeente waar geen schaarste heerst toch regels wil stellen over verkamering kan dit op basis van het bestemmingsplan.
Voor de stand van zaken rondom de verschillende pilots in het kader van de aanpak goed verhuurderschap verwijs ik u naar de Kamerbrief «uitkomst aanpak goed verhuurderschap» die ik op 22 februari jl. aan de Tweede Kamer heb doen toekomen.
Gezien de ambitie van de gemeente Groningen, zoals uit de voortgangsbrief over het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting blijkt, om 4.000 tot 4.500 studentenwoningen te bouwen2, bent u van mening dat met de werkzaamheden zoals in voornoemde casus beschreven deze ambitie makkelijker of moeilijker haalbaar zal zijn? Kunt u dit toelichten?
De gerealiseerde aantallen studentenwoningen dragen bij aan de voornoemde ambitie. De inzet van de gemeente Groningen om meer huisvesting voor studenten te realiseren zorgt ervoor dat het aanbod voor deze doelgroep beter aansluit bij de vraag. Dat is een goede stap. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om voor alle woningzoekenden in te zetten op een passend woningaanbod en daarbij ook oog te hebben voor de samenstelling van de stad en specifieke wijken. Die afweging daarin is een lokale verantwoordelijkheid.
Wilt u deze vragen apart beantwoord en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Het bericht van NOS Sport op 21 december 2020, ‘Sportrechtbank kraakt door machtsmisbruikzaken: dit is groter dan het turnen’ |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sportrechtbank kraakt door machtsmisbruikzaken: dit is groter dan het turnen», dat gaat over de afhandeling van grensoverschrijdend gedrag door het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit instituut constateert dat het onder druk staat vanwege de stortvloed aan meldingen over grensoverschrijdend gedrag in de sport?
Door de toegenomen meldingen ben ik mij ervan bewust dat het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) onder grote druk staat. Daarom heb ik onlangs de financiële ondersteuning aan het ISR verhoogd en ondersteun ik de organisatie in het maken van een professionaliseringsslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat ISR-rechters als vrijwilligers dit belangrijke werk vaak naast hun reguliere werk moeten doen?
Ik vind het juist waardevol dat ISR-rechters naast hun werk voor het ISR dagelijkse ervaring hebben in de Nederlandse rechtspraak, dan wel expertise op andere terreinen kunnen bieden. Deze kennis en ervaring komt de sportrechtspraak ten goede. Daarnaast gaat dit om zeer gedreven mensen die graag in hun vrije tijd hun expertise inzetten voor de sport. Het ISR beschikt over een poule van 50–60 tucht- en beroepsrechters die pro bono inzetbaar zijn.
Onderschrijft u de stelling dat als in februari 2020 al in het rapport van Berenschot te lezen is dat het ISR piept en kraakt er eerder had moeten worden ingrepen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het rapport van Berenschot ben ik met het ISR en NOC*NSF in overleg gegaan over de benodigde professionalisering van het ISR. Alsmede over het aantal toegenomen meldingen bij het ISR en het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Samen met de sport is afgesproken dat er, zowel vanuit de sport als vanuit het Ministerie van VWS, extra financiële ondersteuning komt. Met als doel om bij een stijging van het aantal meldingen adequate opvolging te kunnen blijven geven aan grensoverschrijdend gedrag. Hierover heb ik u in juni j.l. geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat er van zorgvuldige en snelle afhandeling in de tuchtrechtspraak bij het ISR sprake moet zijn?
Ja ik deel uw mening dat een zorgvuldige afhandeling van essentieel belang is in de sporttuchtrechtspraak.
Deelt u de mening dat voor de «turnkwestie» extra ondersteuning aan het ISR moet worden geboden om het onderzoek niet te vertragen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Elk jaar ben ik met het ISR in gesprek over de benodigde financiering. Daarvoor maakt het ISR zelf een inschatting van het aantal zaken dat zij verwachten. Voor 2021 betekent dit dat de financiering is verhoogd ten opzichte van eerdere jaren, mede door de misstanden in het turnen. Ook voor 2022 en verder is er ruimte om de financiering, waar nodig, verder uit te breiden.
Wat is het tijdpad waarin de inmiddels binnengekomen klachten van onder meer oud-turnsters adequaat behandeld gaan worden?
De doorlooptijd van een tuchtrechtelijke procedure is gemiddeld 2–3 maanden. De zaken over het turnen zijn nog in behandeling en over de exacte doorlooptijd is nog niets te zeggen, maar de verwachting is dat deze binnen het gemiddelde vallen. De gemiddelde doorlooptijd is echter erg afhankelijk van de bevindingen uit het (voor)onderzoek. Soms zorgen bepaalde omstandigheden dat een tuchtrechtelijke procedure langer duurt, bijvoorbeeld bij strafrechtelijk onderzoek door de politie wat altijd voorrang krijgt.
Hoe is de concrete invulling van uw toezegging om een professionaliseringsslag te maken? Is er ook sprake van een duurzame structurele investering om onafhankelijke rechtspraak ook in de toekomst blijvend mogelijk te maken?
Ja, vanaf 2021 is er sprake van een structurele financiële ondersteuning aan het ISR. Op basis daarvan, alsmede de toekomstige investeringen, kan het ISR een professionaliseringsslag maken. De eerste stappen zijn gericht op de doorontwikkeling van procedures en protocollen, een versterking van de ICT infrastructuur en een uitbreiding van het ISR bureau.
Kunt u uiteenzetten waaraan het extra bedrag van € 1 miljoen vanaf 2022 besteed gaat worden? Is het voldoende om aan alle wensen (meer onderzoekers, een kantoor, een directeur, een communicatieafdeling, meer trainingen en software voor casemanagement) te voldoen? Wat gaat er in de aanloop naar 2022 gebeuren om te zorgen dat meldingen adequaat en tijdig worden behandeld?
Ja met deze structurele financiering kunnen alle aanbevelingen van Berenschot worden geïmplementeerd, zoals: meer onderzoekers, een kantoor, een directeur, een communicatieafdeling, meer trainingen en software voor casemanagement. Daarnaast kan het ISR hiermee 120 zaken per jaar behandelen. Ter vergelijking: voorheen waren dat 56 zaken in 2019 en 81 zaken in 2020. In 2021 wordt het bovengenoemde al in gang gezet.
Kunt u aangeven hoe de extra investeringen waarover in het jaarverslag van het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) wordt gesproken om het toegenomen aantal meldingen bij dit centrum te kunnen behandelen eruit gaan zien?
Met de extra investeringen wordt de capaciteit van het Centrum Veilige Sport Nederland verder verhoogd om zo het aantal toegenomen meldingen aan te kunnen. In 2020 is een extra investering gedaan waarmee een extra casemanager bij het CVSN is aangesteld om casuïstiek te behandelen. De investeringen voor 2021 geven de gelegenheid om nog een extra casemanager aan te stellen. Daarnaast kan daarmee het groeiende aantal persoonlijke begeleidingstrajecten worden uitgevoerd door vertrouwenspersonen. Ook wordt hiermee ingezet op de verdere preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de sport via het CVSN. Samen met NOC*NSF houd ik de belasting van het CVSN wegens het toenemen van het aantal meldingen nauwgezet in de gaten. Indien nodig zal ik tijdig met NOC*NSF in gesprek gaan om zo nodig de capaciteit voor het CVSN aan te passen. Dit geldt ook voor het ISR.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gevangenis Vught verdacht van financiering terrorisme’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gevangenis Vught verdacht wordt van het financieren van terrorisme? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de gevangenis in Vught geld naar de veroordeelde terrorist Mohammed D. overmaakte? Bent u bereid de verantwoordelijke personen die zaten te slapen te ontslaan en te straffen? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden beschikken over een rekening courant bij de penitentiaire inrichting waarop zij tot beperkte hoogte middelen kunnen ontvangen. Het gaat om middelen overgemaakt door derden of om loon uit in detentie verrichte arbeid.
Het is aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de Sanctieregeling Terrorisme.
Bent u bereid maatregelen te treffen tegen de gevangenis in Vught, zodat dit soort blunders nooit meer kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Bij de inwerkingtreding van de Sanctieregeling Terrorisme is nagelaten om een ontheffing ten behoeve van DJI aan te vragen. In mei 2019 echter heeft de Minister van Financiën ten behoeve van DJI een ontheffing afgegeven. Deze ontheffing verleent toestemming om handelingen te verrichten die verboden zijn op grond van de bevriezingsmaatregel. In de beantwoording van vragen gesteld door de leden Van Laan-Geselschap en Van Wijngaarden van 12 juni 2019 heb ik uw Kamer hierover nader geïnformeerd.2
De ontheffing maakt mogelijk dat DJI aan personen op de nationale sanctielijst terrorisme loon mag betalen en gemaximeerde bedragen van slechts één aangewezen contactpersoon mag storten op de rekening courant van de gedetineerden ten behoeve van uitgaven voor primaire levensbehoeften. Deze contactpersoon moet hiervoor ook een ontheffing aanvragen. Tevens kan DJI namens de gedetineerde verschuldigd geld betalen aan derden, zoals een schadevergoeding aan slachtoffers.
Bent u bereid per direct een einde aan te maken aan het idiote feit dat gevangenen geld gestort kunnen krijgen en het feit dat terroristen in de gevangenis betaald worden voor klusjes in de gevangenis? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de eerdergenoemde beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat het om een aantal redenen wenselijk is dat er beperkte middelen beschikbaar zijn voor gedetineerden in detentie. DJI kan op deze manier, namens de betreffende gedetineerden, schadevergoedingen aan slachtoffers of andere boetes vanuit detentie voldoen. Gedetineerden kunnen met deze middelen aankopen doen uit de gevangeniswinkel. De beschikking over beperkte middelen draagt bovendien bij aan resocialisatie, re-integratie en zelfredzaamheid. Ten slotte is DJI verplicht loon uit te keren voor in de inrichting verrichte arbeid.
Bent u met de mening eens dat terroristen helemaal niet hagelslag in een gevangeniswinkel moeten kunnen kopen, maar permanent in volledige beperking zouden moeten zitten op water en brood? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie daarvoor het antwoord op de vorige vraag.
In eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat de veiligheid centraal staat in de Terroristenafdelingen, en de mogelijkheden geschetst om contacten van deze gedetineerden met anderen te beperken.3 Ik acht een structurele volledige beperking van gedetineerden met een terroristische achtergrond niet nodig.
Klopt het dat de slechts tot drie jaar cel veroordeelde terrorist Mohammed D. inmiddels weer vrij rondloopt? Zo ja, bent u bereid hem op te sporen en deze gevaarlijke terrorist per direct het land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. In algemene zin kan het Nederlanderschap worden ingetrokken na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf en wanneer betrokkene naast de Nederlandse een of meer andere nationaliteiten heeft. In dat geval werkt de Dienst Terugkeer en Vertrek in een zo vroeg mogelijk stadium aan het vertrek van deze persoon. Bij personen die (nog) Nederlander zijn kan de overheid geen dwang toepassen het land te verlaten. Nadat het besluit tot intrekking kenbaar is gemaakt en betrokkene geen rechtmatig verblijf in Nederland meer heeft, kan het gedwongen dan wel zelfstandig vertrektraject worden ingezet.
Het bericht dat de kledingbank is gesloten tot 19 januari |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woeste reacties op sluiting Kledingbank Rotterdam: «Juist nu onmisbaar»»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat in alle plaatsen waar een kledingbank is gevestigd, deze op last van de rijksoverheid gesloten is tot tenminste 19 januari?
Ja, de kledingbanken zijn helaas gesloten omdat het publieke plaatsen zijn. Alle publieke plaatsen dienen gesloten te zijn om verdere besmetting met het corona-virus tegen te gaan.
Bent u van mening dat de kledingbank niet een winkel is, maar valt onder welzijnswerk, hulpverlening of humanitair vrijwilligerswerk, zoals de voedselbank? Zo nee, kunt u dat uitleggen?
Kledingbanken zijn een belangrijk onderdeel van het lokale aanbod van minimavoorzieningen en opereren in het gemeentelijk netwerk van hulp- en welzijnsorganisaties. Mensen die in armoede leven kunnen worden aangemeld en doorverwezen voor gratis kleding en schoeisel door hulporganisaties, zoals de voedselbank.
In welke mate hebben veiligheidsregio’s c.q. burgemeesters de bevoegdheid om om humanitaire redenen de lokale kledingbank alsnog wél de deuren te laten openen?
Publieke plaatsen zijn gesloten om verdere besmettingen met het corona-virus te voorkomen. Voor kledingbanken is onder de huidige regels helaas geen uitzondering. Indien er schrijnende gevallen zijn kan kleding bezorgd worden. Ik heb vernomen dat er kledingbanken bereikbaar zijn voor mensen in acute nood.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn toestemming te geven om de kledingbanken weer te openen voor hen die dat het meest nodig hebben?
Ik begrijp dat voor de mensen die afhankelijk zijn van de kledingbank het heel vervelend is dat deze dicht is, zeker nu in de winter. Helaas kan ik de door u verzochte toestemming op basis van de huidige regels niet geven. Het is noodzakelijk dat publieke plaatsen gesloten zijn om verdere besmettingen tegen te gaan. Uitzondering hierop is nu alleen mogelijk indien de geboden ondersteuning onder een van de vier zorgwetten valt; de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet. De ondersteuning van de kledingbanken valt hier niet onder en daardoor is het enige alternatief de noodzakelijke kleding en schoeisel bij mensen thuis te bezorgen. Ik kan me goed voorstellen dat dit lastig is, maar ik hoop dat het toch lukt om op deze manier mensen in acute nood te helpen.
Het bericht ‘Medische hulpmiddelen: de patiënt betaalt de rekening’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Medische hulpmiddelen: patiënt betaalt de rekening»?1
Ik heb met interesse kennis genomen van het bericht, en tevens vernomen dat de zaak van de in het artikel genoemde patiënt op dit moment aan de rechter voorligt. Ik zal daarom de vragen in algemene zin beantwoorden. Daarnaast zijn er door het Kamerlid Ellemeet (GroenLinks) over dezelfde casus Kamervragen gesteld.
Wat vindt u ervan dat de patiënte in de reportage 800 euro per jaar kwijt is voor de juiste hulpmiddelen, omdat de zorgverzekeraar weigert deze te vergoeden?
De casus van deze specifieke patiënt ligt op dit moment voor aan de rechter. Het is op dit moment niet aan mij om mij daar over uit te laten. Wel wijs ik uw Kamer er graag op dat er, zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg «»Hulpmiddelenbeleid»» van 27 november 2019, momenteel een onderzoek loopt naar de stapeling van de eigen betalingen voor hulpmiddelgebruikers en de effecten hiervan op het gebruik van hulpmiddelen.
Deelt u de mening dat deze hulpmiddelen medisch noodzakelijk zijn, aangezien er in het geval van deze mevrouw wonden ontstaan als ze deze lijmrestverwijderaar niet gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag of zorg medisch noodzakelijke is, hangt samen met de termen «medische indicatie» en «verzekerde zorg». Daarover heb ik in de eerder genoemde Kamervragen van Kamerlid Ellemeet het volgende gemeld.
Of er al dan niet sprake is van «medische noodzaak» en een «medische indicatie», en in het verlengde daarvan de vraag of deze zorg vergoed moet worden, zijn belangrijke vragen voor het zorgstelsel en het functioneren van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In een Kamerbrief van mijn voorganger van 21 juni 20192 is uiteengezet hoe een medische indicatie wordt vastgesteld, wat het vaststellen van noodzakelijk betekent en wat dat betekent voor de vergoeding.
Kortweg komt het erop neer dat het aan de zorgprofessional is om de medische indicatie vast te stellen. Alleen zorgprofessionals stellen vast of er medisch gezien iets aan de hand is met een patiënt. Er moet sprake zijn van een noodzaak waaruit blijkt dat de patiënt redelijkerwijs op verantwoorde (hulpmiddelen)zorg is aangewezen (artikel 2.1 Besluit zorgverzekering). Hierbij baseert een zorgverlener zich bij voorkeur op de richtlijnen of kwaliteitstandaarden van de beroepsgroep. Juridisch gezien bestaat er daarmee geen onderscheid tussen het vaststellen van de medische noodzakelijkheid voor hulpmiddelen, geneesmiddelen of behandelingen.
Een separate vraag is of een medische behandeling in aanmerking komt voor vergoeding vanuit de Zvw. Het wettelijk vastgelegde basispakket is voor iedereen gelijk en kent met name voor de medisch specialistische behandelingen, geneesmiddelen en hulpmiddelen een open instroom. Daarin is de «zorg die zorgprofessionals plegen te bieden» in principe leidend voor het verzekerde pakket. Tevens geldt voor het verzekerd pakket dat de behandeling, geneesmiddel en hulpmiddel moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk, dus effectief en werkzaam zijn bij de vastgestelde indicatie (artikel 2.1 lid 2 Besluit zorgverzekering).
Voor de vergoeding van hulpmiddelen zijn bij ministeriële regeling zogenaamde «functionerende hulpmiddelen» en verbandmiddelen aangewezen.3 De term «functionerende» betekent hier dat het hulpmiddel adequaat en gebruiksklaar is. Daarmee kan worden geregeld in welke gevallen de verzekerde recht heeft op hulpmiddelenzorg. Op die manier is de omschrijving van hulpmiddelenzorg zo dat uitgegaan wordt van het opheffen of verminderen van de verloren gegane lichaamsfunctie, functiestoornis of functioneringsproblemen. Deze functiegerichte omschrijving van de hulpmiddelenzorg heeft als aangrijpingspunt de te corrigeren aandoening of handicap. Dit biedt meer ruimte voor maatwerk en innovatie in tegenstelling tot een gesloten limitatieve lijst van hulpmiddelen.
Wat is het oordeel van het Zorginstituut Nederland in deze kwestie? Is dit passende zorg?
In eerste instantie is het aan de zorgverzekeraars zelf om de inhoud en omvang van het verzekerde pakket vast te stellen en te beoordelen of het om effectieve zorg en diensten gaat. Zorgverzekeraars kunnen onderling en indien nodig met inbreng van zorgverleners en patiëntenorganisaties de effectiviteit vaststellen aan de hand van de geldende literatuur en behandelrichtlijnen van beroepsgroepen. Dit is echter niet altijd eenvoudig. Het Zorginstituut heeft daarom de wettelijke taak gekregen de aard, inhoud en omvang van de prestaties te duiden.
In dit specifieke geval heeft de zorgverzekeraar het Zorginstituut niet betrokken omdat zij zelf de beoordeling hebben uitgevoerd. Partijen hebben dit oordeel in twijfel getrokken, waarop zij ervoor hebben gekozen om het oordeel van de zorgverzekeraar te laten toetsen door de rechter.
Wat is uw reactie op de brandbrief hulpmiddelenzorg van 11 december jongstleden van de Stomavereniging Nederland, Dwarslaesie Organisatie Nederland, NLNet (Nederlands Netwerk voor Lymfoedeem & Lipoedeem) en KorterMaarKrachtig (de landelijke vereniging voor mensen met een amputatie en/of aangeboren reductie van een ledemaat), waarin staat dat wanneer de indicatiestelling complex is en de nood hoog, patiënten steeds meer problemen ervaren om de hulpmiddelen te krijgen die het beste bij hen passen?
Ik neem dat signaal serieus, want dat kan niet de bedoeling zijn. Voor mensen die daarvan afhankelijk zijn, is het uitgangspunt dat zij aanspraak maken op adequate en verantwoorde hulpmiddelenzorg. Het juiste hulpmiddel bij de juiste patiënt onder het motto: «eenvoudig waar het kan; ingewikkeld waar het moet». Dat betekent dat ook complexe gevallen goed opgelost moeten worden. Dat is ook onderdeel van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en daar biedt de wet- en regelgeving ook ruimte voor.
Klopt het dat het de bedoeling was van de invoering van het functioneringsgericht (functiegericht) voorschrijven van hulpmiddelen enkele jaren geleden, dat patiënten gemakkelijker de juiste bij hen passende noodzakelijke hulpmiddelen zouden krijgen?
Ja, dat klopt. In het Generiek Kwaliteitskader Hulpmiddelenzorg is daarvoor opgenomen dat bij het functioneringsgericht voorschrijven wordt aangegeven waar het hulpmiddel aan moet voldoen, opdat de cliënt het meest adequate hulpmiddel krijgt, passend bij de omstandigheden die het functioneringsprobleem en/of de therapiebehoefte van de cliënt bepalen. Het Generiek Kwaliteitskader is als kwaliteitstandaard in het Register opgenomen en is daarmee een beschrijving van «goede zorg» die zorgaanbieders dienen te leveren met betrekking tot hulpmiddelenzorg.
Wat vindt u ervan dat door de handelwijze van zorgverzekeraars 8000 van de 40.000 stomapatiënten niet de juiste hulpmiddelen ontvangen, waardoor ze vaak veel problemen ervaren in hun dagelijkse leven? Hoe gaat u op korte termijn ervoor zorgen dat patiënten wel de juiste noodzakelijke hulpmiddelen krijgen, zonder dat zij daarvoor hoeven te betalen?
Het is voor de gezondheid en het welzijn van stomapatiënten van groot belang dat zij de juiste hulpmiddelenzorg krijgen. Om de zorg aan hen, en aan alle andere hulpmiddelengebruikers, merkbaar beter te maken is in 2017 gestart met het Bestuurlijk Overleg Hulpmiddelenzorg (BOH). In dit BOH van bestuurders van patiënten vertegenwoordigers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden verschillende knelpunten besproken en worden afspraken gemaakt die onder andere worden verwerkt in generieke en specifieke kwaliteitsstandaarden die onderdeel zijn van de zorgplicht. Over de doelstelling en voortgang van het BOH heb ik u eerder geïnformeerd.4 5 Daarin heb ik aangegeven dat een belangrijk oorzaak vooral het gebrek aan transparantie over de beoogde kwaliteit en de
bijbehorende overeenkomsten tussen zorgverzekeraars met zorgaanbieders is. Ik ben van plan om dat beter inzichtelijk te laten maken en om hierover in het volgend BOH duidelijke afspraken te maken.
Hoe kan het dat de problemen om het juiste hulpmiddel te krijgen de afgelopen jaren verergerd zijn?
In zijn algemeenheid bestaat niet de indruk dat er een generiek probleem is. Dit bleek ook uit de NZa monitor hulpmiddelen.6 De NZa constateerde dat de hulpmiddelenzorg over het algemeen goed is, maar dat in bijzondere gevallen patiënten niet altijd het juiste hulpmiddel krijgen. Klachten kunnen bij de NZa gemeld worden en als toezichthoudende instantie kan de NZa tot gerichte actie overgaan. Uit de signalen van patiënten maak ik op dat deze situatie nog niet verbeterd is. Zoals gemeld bij de voorgaande vraag, zal ik dat punt in het BOH aan de orde stellen.
Wat vindt u ervan dat mensen via rechtszaken vergoedingen moeten afdwingen voor de zelfs door specialisten voorgeschreven noodzakelijke hulpmiddelen?
Indien een verzekerde een geschil heeft met de zorgverzekeraar, dan kan dat geschil worden voorgelegd aan de civiele rechter. Verder wil ik erop wijzen dat, omdat een gang naar de rechter een kostbare aangelegenheid kan zijn, de Zvw erin voorziet dat zorgverzekeraars hun verzekeringnemers en verzekerden de mogelijkheid van onafhankelijke geschilbeslechting moeten bieden.7 In het geval van een geschil over bijvoorbeeld hulpmiddelenverstrekking kunnen verzekerden zich wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Deze stichting faciliteert onafhankelijke klachtenfunctionarissen die in klachten kunnen bemiddelen, en betrekken zo nodig een advies van het Zorginstituut over de reikwijdte van de dekking van de zorgverzekering.
Wat is uw reactie met betrekking tot patiënten die zich in deze kwestie geminacht voelen, zeker gezien stoma's een gevoelig onderwerp is?
Ik kan me dat gevoel voorstellen, vandaar dat ik daar ook actie op onderneem met onder andere de acties zoals beschreven bij antwoord 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat functioneringsgericht voorschrijven de norm wordt, zodat patiënt en arts samen beslissen welk hulpmiddel het beste aansluit bij de lichamelijke en persoonlijke situatie van de patiënt en zorgverzekeraars deze materialen vervolgens ook vergoeden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het functioneringsgericht voorschrijven in het Generiek Kwaliteitskader Hulpmiddelen al de norm. Ik heb echter gemerkt dat dit onder alle betrokken partijen nog onvoldoende tot zijn recht komt en ik zal partijen daarop blijven aanspreken.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vestia wil jaren na derivatendrama opnieuw hulp van andere corporaties’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Vestia jaren na derivatendrama opnieuw hulp van andere corporaties wil?1
Ja.
Hoe ziet u dit bericht in verhouding tot de stelling van Vestia in haar jaarverslag 2019 bijna € 1 miljard totaal jaarresultaat te hebben geboekt en bijna € 100 miljoen operationeel jaarresultaat?
Uit de openbare jaarverslagen van Vestia blijkt dat het jaarresultaat € 929 mln. na belastingen bedroeg. Deze jaarresultaten zijn bijna geheel ontstaan door de niet-gerealiseerde waardeverandering van de vastgoedportefeuille/bezit van Vestia. Alleen bij verkoop van bezit kan deze waardeverandering worden gerealiseerd. Niet-gerealiseerde waardeverandering levert geen kasstromen op. Het operationele resultaat van Vestia was in 2019 circa € 100 miljoen. Dit operationele resultaat heeft Vestia nodig om de investeringen in haar bestaande bezit te financieren en daarmee de kwaliteit van het bezit op peil te houden, zoals afgesproken in het Herijkt Verbeterplan in het kader van de sanering van Vestia. Daarnaast moet de marktwaarde van het vastgoed ook worden beschouwd in het licht van de zeer hoge marktwaarde op de leningenportefeuille. De marktwaarde van het vastgoed is marginaal hoger dan die op de leningen. In de zogenaamde dekkingsratio en de hoge rentelasten komt de kern van het probleem van Vestia naar voren.
Hoe ziet u dit bericht in verhouding tot de stelling van Vestia in haar jaarverslag 2019 geen tweede saneringsaanvraag te gaan indienen?
De huidige saneringsperiode loopt tot in 2022. Vestia kan aan het einde van deze saneringsperiode besluiten een nieuwe saneringsaanvraag in te dienen. Dat Vestia de conclusie trekt dat zij een definitief standpunt inneemt na afloop van de lopende saneringsperiode kan ik daarom volgen. Op de vraag of Vestia een nieuwe saneringsvraag indient en de haalbaarheid daarvan kan ik niet voorruitlopen. Beoordeling van een eventuele aanvraag geschiedt te zijner tijd op basis van aanvraag en de situatie op dat moment.
Onderschrijft u de conclusie die Vestia in haar jaarverslag 2019 trekt dat een beroep op een tweede saneringsbijdrage op grond van de huidige wet- en regelgeving weinig kans van slagen heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie die Vestia in haar jaarverslag 2019 trekt dat een definitief standpunt over een aanvullende saneringsbijdrage hoort te volgen na afloop van de lopende saneringsperiode eind 2021?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat na 2021 voor een «structurele» oplossing voor Vestia € 180 miljoen nodig is ofwel € 18 miljoen per jaar?
Nee. Op 18 januari jl. (Kamerstuk 29 453, nr. 527) heb ik u geïnformeerd over de structurele oplossing die door de sector aangedragen is. Het voorstel is dat collega-corporaties de hoge rentelast van Vestia structureel verlagen met 28 miljoen euro per jaar gedurende 40 jaar.
Klopt het dat Vestia in haar jaarverslag 2019 stelt € 235 miljoen aan schikkingen met banken te hebben getroffen, inclusief de recente schikking met Deutsche Bank van € 175 miljoen? Kunnen die schikkingen worden afgetrokken van de zogenoemde oplossing? Zo nee, waarom niet?
De schikkingen met Deutsche Bank en ABN Amro zijn gebruikt voor financieel herstel en zijn als zodanig meegenomen in de startpositie van het Herijkt Verbeterplan. Bij de voorgestelde structurele oplossing gaat het om een jaarlijkse bijdrage over een periode van ongeveer 40 jaar door middel van leningenruil. Er is geen rekening gehouden met mogelijke eenmalige opbrengsten uit toekomstige schikkingen.
Verwacht u dat Vestia meer schikkingen gaat treffen? Zo ja, hoeveel verwacht u dat Vestia aan schikkingen gaat treffen? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan dat Vestia meer schikkingen gaat treffen?
Corporaties, zo ook Vestia, dienen zich in te spannen om geleden schade te verhalen. De Aw ziet daarop toe. In het onderhandelingsproces beoordeelt de Aw of Vestia zich in voldoende mate inspant om de volkshuisvestelijke schade bij de betrokken banken te verhalen. Vestia onderzoekt actief de mogelijkheden om de andere derivatenbanken ook aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Vestia laat zich hierbij ondersteunen door een professioneel team met externe experts. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) geeft aan dat hier verder geen mededelingen over gedaan kunnen worden, omdat dit het verloop van de onderhandelingen tussen deze partijen niet ten goede komt.
In hoeverre is de zogenoemde oplossing voor Vestia nodig als Vestia meer schikkingen met banken gaat treffen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat er een periode van zes weken is, na afloop van de lopende saneringsperiode, waarin u moet beoordelen of de in 2012 gegeven saneringssteun van € 675 miljoen (in de vorm van een achtergestelde lening) kan worden terugbetaald. Zo ja, kan deze periode verlengd worden?
Dit klopt, dit is de uiterlijke termijn. Het verlengen van deze periode kan niet binnen het besluit.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Koerhuis c.s. over de winst van Vestia, waarbij wordt gevraagd uit te zoeken of, hoe en op welke termijn Vestia de € 675 miljoen saneringssteun kan terugbetalen?2
Bij brief van 11 september 2018 (Kamerstuk 29 453, nr. 482) heb ik u gemeld dat een terugbetalingsregeling reeds onderdeel uitmaakt van het saneringsbesluit voor Vestia (besluit nr. 79). In dit besluit is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het WSW, en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit (besluit nr. 79).
Is het waar wat Vestia in haar jaarverslag 2019 schrijft dat een rentedaling het belangrijkste risico is en dus dat Vestia speculeert op rentes? Zo ja, waarom heeft u dat toegestaan?
De marktwaarde van de leningen en derivaten van Vestia zijn gevoelig door de relatief hoge rente en lange looptijden. Bij een daling van de rente heeft dit tot gevolg dat de marktwaarde van de leningen van Vestia nog verder stijgt. De ontwikkeling van de marktwaarde van de leningen van Vestia is relevant aangezien deze onderdeel is van de discontinuïteitsratio’s (marktwaarde van de leningen gedeeld door de marktwaarde van het bezit) van Vestia. Deze ratio’s voldoen niet aan de door WSW en AW gestelde normen en als de rente daalt worden ze slechter. Als de rente verder daalt wordt het duurder om leningen vervroegd af te lossen. Op dit moment worden alle verkoopopbrengsten ingezet om leningen af te lossen. Bij verdere daling van de rente draagt het aflossen van leningen mogelijk niet meer bij aan het financieel herstel, daarom wordt dit door Vestia als risico aangemerkt. De nominale waarde van de leningen van Vestia verandert niet als gevolg van een rentedaling. Hierdoor is er geen sprake van speculatie door Vestia.
Is het waar dat de negatieve marktwaarde van de derivatenportefeuille van Vestia is gestegen met € 70 miljoen in 2019 door een rentedaling? Zo ja, waarom heeft u dat toegestaan?
Vestia heeft nog een portefeuille van € 75 miljoen aan payer swaps bij BNG. De bij Vestia resterende derivaten zijn rente-instrumenten zonder liquiditeitsrisico’s die afhankelijk zijn van dezelfde renteontwikkeling als de rest van de leningenportefeuille. Omdat hier geen direct opeisbare verliezen uit voortvloeien, is deze resterende derivatenportefeuille niet afgekocht. Daarnaast is vanuit verslaggevingsregels voorgeschreven dat onderdelen van bepaalde leningen in de balans worden opgenomen onder de post derivaten. De waardeveranderingen van deze posten komen als boekwinst of-verlies tot uiting, maar leiden niet tot uitgaven of ontvangsten. De ontwikkeling van deze marktwaarde wordt gedreven door de ontwikkeling van de marktrente. Deze is bepalend voor de waardering van de derivatenportefeuille op de balans. Dit is een exogene factor waar Vestia geen invloed op heeft. De financiële krapte bij Vestia wordt bepaald door de gehele marktwaarde van de leningenportefeuille, zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de zogenoemde oplossing voor Vestia € 70 miljoen hoger uitvalt als gevolg van de € 70 miljoen derivatenverliezen van Vestia? Zo ja, hoe ziet u dit? Hoe legt u dit uit aan corporaties die de zogenoemde oplossing moeten betalen?
Nee dat is niet correct. Zoals in antwoord 12 toegelicht is de marktwaarde van de leningen van grote invloed, de overgebleven derivaten van Vestia zijn daaraan gelinkt en vormen geen aanmerkelijk groter risico daarin.
Heeft u wat gedaan om te voorkomen dat de derivatenverliezen van Vestia in 2020 nog hoger uitvallen? Zo ja, wat heeft u gedaan? Zo nee, wat gaat u alsnog doen?
Zoals aangegeven in antwoord 12 is de ontwikkeling van de marktwaarde van de derivatenportefeuille evenals van de rest van de leningenportefeuille exogeen bepaald.
Bent u bekend met uw brief betreffende het Belastingplan 2021 rondom woningcorporaties?3
Ja.
Is het waar dat de ongeveer 10.000 woningen die Vestia gaat overgedragen door u worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting?
De invulling van de voorwaarden van deze vrijstelling leidt in de praktijk bij taakoverdrachten tussen woningcorporaties (waaronder saneringscorporaties) tot discussie. Zoals in mijn brief van 4 december jl. (Kamerstuk 35 576, nr. G) is aangekondigd, wordt de regelgeving met betrekking tot de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij taakoverdracht tussen ANBI’s in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (Ubr) verduidelijkt, waardoor het duidelijker is wanneer taakoverdrachten door saneringscorporaties, zoals Vestia, aan andere corporaties onder deze vrijstelling vallen.
Daarentegen wordt met de voorgenomen aanpassing in het BTIV de toepasbaarheid van de vrijstelling bij andere taakoverdrachten tussen woningcorporaties (niet-saneringssituaties) wel breder. Naar verwachting zal door de aanpassing in het BTIV de komende jaren in het kader van een taakoverdracht tussen woningcorporaties (niet-saneringssituaties) voor circa 500 woningen per jaar een beroep op de vrijstelling worden gedaan. De vrijstelling levert de sector als geheel daarmee een lastenverlichting op van ongeveer 7 miljoen euro per jaar. Dekking daarvoor is gevonden in de vertraagde indexatie van de woningwaardegrens die geldt voor toepassing van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting.
Hoeveel belastinginkomsten verwacht u dat de rijksbegroting misloopt als gevolg van de door u gegeven vrijstelling voor Vestia? Welke financiële dekking heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe hoog verwacht u dat de steun voor Vestia is als gevolg van de door u gegeven vrijstelling voor Vestia?
Zie antwoord vraag 17.
In hoeverre is de door u gegeven steun voor Vestia nodig als Vestia meer schikkingen gaat treffen?
Er is geen sprake van nieuw gegeven steun zoals ik in vraag 19 heb toegelicht.
In hoeverre is de door u gegeven steun voor Vestia nodig als gevolg van de € 70 miljoen derivatenverliezen van Vestia?
Er is geen sprake van nieuw gegeven steun zoals ik in vraag 19 heb toegelicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de wijziging van de Woningwet op 14 januari 2021?
Het wetgevingsoverleg vindt plaats op 28 januari. U ontvangt hierbij de antwoorden op uw vragen voor het wetgevingsoverleg.
Belemmeringen voor verduurzaming van de financiële sector |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ForFarmers neemt risico's met kwetsbare natuur én de belangen van zijn investeerders» van Follow the Money van 4 december 2020,1 waarin staat dat transparantie in de sojaketen ver te zoeken is, dat ForFarmers» claim over ontbossingsvrije soja misleidend is, dat institutioneel belegger APG, die voornamelijk voor het duurzaamst beleggend pensioenfonds APB2 belegt, desondanks 10% van de aandelen van ForFarmers bezit, en dat zelfregulering de Braziliaanse bossen en savannes niet gaat redden?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Beef, Banks, and the Brazilian Amazon»,3 waaruit blijkt dat banken, waaronder de ING, ondanks eerdere waarschuwingen en misstanden, vleesbedrijven die zorgen voor ontbossing en mensenrechtenschendingen blijven financieren, en dat deze banken zoals ING dit straffeloos kunnen blijven doen door het gebrek aan noodzakelijke wet- en regelgeving «in consumer countries and financial hubs like Europe and the US», waaronder Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Investor group makes net-zero carbon pledge to tackle climate crisis» uit The Guardian van 11 december 2020?,4 waarin het feit naar voren wordt gebracht dat ondanks vrijwillige klimaatcommitments zoals de «net-zero carbon pledge» het uitsluiten van kool, olie en gas hier geen onderdeel van uitmaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat klimaatbeleid meer dan alleen de productie van fossiele brandstoffen behelst, maar onder meer ook de ontbossing voor de sojateelt en de veeteelt, die hun weerslag hebben op de uitstoot van broeikasgassen en het klimaat?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet zet zich in om ontbossing in agrogrondstoffenketens tegen te gaan onder andere via het Amsterdam Declarations Partnership.6 Het partnership heeft op 11 januari jl. een nieuwe ambitie uitgesproken tot 2025 en is uitgebreid naar negen Europese landen. Daarnaast heeft het kabinet het afgelopen jaar het internationale bossenbeleid geïntensiveerd, waarvan het stoppen van mondiale ontbossing het hoofddoel is.7 Uw Kamer is hier op verschillende momenten over geïnformeerd. In april 2020 stelden de Minister van LNV en de Minister voor BHOS uw Kamer op de hoogte van de versterking van het internationale biodiversiteitsbeleid.8 In juni 2020 informeerden de Minister voor BHOS en de Minister van EZK uw Kamer over de voortgang van de mondiale klimaatdiplomatie.9 In november 2020 spraken de Minister voor BHOS en de Minister van BZ tijdens het Notaoverleg Behoud het Woud, naar aanleiding van de kabinetsreactie op de initiatiefnota, over bossendiplomatie als integraal onderdeel van de klimaatdiplomatie.10
Kunt u bevestigen dat het belang van de biodiversiteit nog steeds onvoldoende erkend wordt in de financiële sector, zoals DNB-onderzoeker en coauteur van het PBL-rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?», Joris van Toor, in het artikel van Follow the Money stelt, terwijl we ook in een biodiversiteitscrisis verkeren zoals diverse recente onderzoeksrapporten6 laten zien? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat de mogelijke risico’s van biodiversiteitsverlies voldoende erkend worden in de financiële sector. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren.
Het onderzoek «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» van DNB en PBL illustreert dat de financiële risico’s van verlies van biodiversiteit groot kunnen zijn. Zo wordt er becijferd dat Nederlandse financiële instellingen wereldwijd voor 510 miljard euro bedrijven hebben gefinancierd die in hoge of zeer hoge mate afhankelijk zijn van één of meerdere ecosysteemdiensten. Deze ecosysteemdiensten komen door biodiversiteitsverlies onder druk te staan. Het is voor de financiële sector van belang om de risico’s van biodiversiteitsverlies in beeld te brengen. Het is daarom ook goed om te zien dat deze risico’s steeds meer worden erkend in de sector zelf. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Hiermee committeren zij zich aan het leveren van een positieve bijdrage aan biodiversiteit.
Ook zijn er veelbelovende ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting,waarbij voor alle leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht. Dit soort inzichten zet financiële instellingen ertoe aan om schadelijke financieringen met betrekking tot biodiversiteit te voorkomen en af te bouwen. Het Ministerie van LNV geeft ondersteuning aan het Partnership Biodiversity Accounting Financials (PBAF), een coalitie van financiële instellingen die ervaringen deelt over hoe de impact op, en afhankelijkheden van biodiversiteit kunnen worden gemeten. Het kabinet werkt tevens, door deelname aan de werkgroep biodiversiteit van het Platform voor Duurzame Financiering, aan de ontwikkeling van kennis over biodiversiteit in de financiële sector. Tenslotte wordt op dit moment de basis gelegd voor een mondiaal raamwerk voor de rapportage van biodiversiteitsrisico’s door de zogenaamde Taskforce on Nature-Related Financial Disclosure (TNFD). In overeenstemming met de motie Paternotte draagt de Nederlandse overheid bij aan de ontwikkeling van dit raamwerk.13 Ook enkele Nederlandse financiële instellingen zijn hierbij betrokken.
Verderop in antwoord op vraag 10 tot en met 16 beschrijf ik verschillende Europese wetgevende initiatieven die de financiële sector stimuleren om transparanter te worden over waar zij in investeren. Dat draagt er ook aan bij dat zij meer rekening gaan houden met ecosystemen en biodiversiteit.
Beaamt u dat Nederlandse financiële instellingen voor honderden miljarden euro’s aan financieringen hebben uitstaan waarop ze mogelijk risico’s lopen als gevolg van biodiversiteitsverlies?7
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u tevens dat het voor de Nederlandse financiële sector van belang is om de risico’s van biodiversiteitsverlies in beeld te brengen, zowel vanuit economische als ecologische redenen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat ecocide, de grootschalige vernietiging van ecosystemen, mogelijk gemaakt wordt door de financiële sector, die ondanks afspraken en beloftes, leningen verstrekken voor zeer schadelijke projecten aan bedrijven die met dit geld activiteiten uitvoeren die ecocide tot gevolg hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat Nederland, dat in de wereld een omvangrijke en belangrijke financiële sector heeft,8 juist met zijn financiële sector een belangrijke bijdrage in de wereld kan leveren aan de verduurzaming van de economie wereldwijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»15 en in de verkenning naar de markt voor duurzame financiering schreef, dient de financiële sector een belangrijke rol te spelen in de verduurzaming van de economie.16 De sector heeft hiervoor reeds verschillende initiatieven ondernomen, zie ook de beantwoording van vragen 19 en 20.
Onderschrijft u de logische gevolgtrekking dat als ForFarmers zelf geen gegevens heeft over de CO2-impact van de eigen hoofdactiviteiten in de keten van veevoer en nog geen kritieke prestatie-indicatoren (kpi’s) heeft,9 ook zijn financiers onvoldoende inzicht hebben in de klimaateffecten en de duurzaamheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in de verkenning naar de markt voor groene financiering schreef, is de financiële sector voor klimaatgerelateerde data sterk afhankelijk van data van derden. Om duurzame financiering verder op gang te brengen is meer informatie nodig over de impact op het klimaat en biodiversiteit in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten om informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverleners, en voor toezichthouders om informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen.
Hier zijn afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Een belangrijke ontwikkeling is de Europese taxonomie. Deze taxonomie legt vast wat duurzame investeringen zijn en biedt daarmee duidelijkheid aan de markt. Dit zal de taxonomie doen op zes terreinen, waaronder klimaatmitigatie en -adaptie, maar ook de bescherming van biodiversiteit. In het akkoord over de Europese taxonomie is afgesproken dat ook grote bedrijven (naast financiële instellingen) dienen te rapporteren over hoe zij zich tot de taxonomie verhouden. Zo wordt het voor financiële instellingen makkelijker om de taxonomie toe te passen, omdat ook bedrijven waarin zij investeren dienen te rapporteren over hoe activiteiten aansluiten bij de taxonomie. Het kabinet is van mening dat hier nog verdere stappen op kunnen worden gezet. Zo dient duidelijker te worden welke activiteiten grote duurzaamheidsrisico’s dragen. Zoals aangegeven in reactie op bovengenoemde initiatiefnota acht het kabinet een verbreding van de taxonomie dan ook wenselijk en zal zich hier voor inzetten. Een algemene taxonomie kan financiële instellingen en toezichthouders namelijk helpen bij het in kaart brengen van duurzaamheidsrisico’s. Dat draagt er ook aan bij dat instellingen beter zicht hebben in de investeringen die zij moeten afbouwen.
De Europese Commissie heeft in haar Green Deal aangekondigd dat de richtlijn niet-financiële informatie (NFI) wordt herzien, en heeft deze ook reeds geconsulteerd. Deze richtlijn is van toepassing op organisaties van openbaar belang, waaronder beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om één rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals dat al geldt voor financiële informatie. In dat kader heb ik uw Kamer ook recent een afschrift gestuurd van mijn reactie op de consultatie van de IFRS Foundation waarin ik het aanmoedig om bij te dragen aan een internationale standaard voor niet-financiële informatie.20
Ook heeft de Europese Commissie aangekondigd te werken aan een (mogelijk wetgevend) initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur (sustainable corporate governance), waar gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) onderdeel van is. In dit kader heeft de Europese Commissie een publieke consultatie opengesteld. Zoals ook aangegeven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 zet het kabinet in op een doordachte mix van maatregelen om de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) te bevorderen.21 Kernelement van deze mix is een brede due diligence verplichting, die bij voorkeur op Europees niveau wordt ingevoerd. Een brede due diligence verplichting zorgt ervoor dat bedrijven communiceren over hoe gevolgen worden aangepakt.
Ik denk dat een dergelijke uitbreiding van rapportageverplichtingen er ook aan bijdraagt dat financiële instellingen meer controle krijgen over de klimaat- en biodiversiteitsimpact van beleggingen en investeringen. Dergelijke informatie biedt financiële instellingen een basis om overzicht te krijgen waar deze impact het grootst is, en hierop te gaan sturen, bijvoorbeeld door afspraken te maken met klanten, of bepaalde uitzettingen af te stoten.
Heeft u zicht op de transparantie en de inzichtelijkheid van andere productieketens, hoe is het hiermee gesteld en kunt u garanderen dat alle productieketens transparant en inzichtelijk zijn voor financiers?
Ik heb geen zicht op alle productieketens en kan mij voorstellen dat de productieketens ook voor financiers niet altijd volledig inzichtelijk zijn, aangezien dit afhankelijk is van de beschikbare data en informatie over de verschillende ketenpartners. Mijn verwachting is wel dat voornoemde wetgeving, zoals de taxonomie die van grote bedrijven vraagt meer inzicht te verschaffen in hun duurzaamheidsimpact, eraan gaat bijdragen dat productieketens voor financiers inzichtelijker worden. Hetzelfde geldt voor de in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» beschreven inzet van het kabinet op een brede due diligence-verplichting. Verder is het goed om op te merken dat het kabinet al van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren verwacht dat zij OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren.
Erkent u de mogelijkheid dat financiële instellingen niet in staat zijn om te bepalen wat duurzame investeringen zijn als productieketens niet transparant en beheersbaar zijn, zoals het geval is bij ForFarmers, maar ook bij oliehandelaar Vitol zoals duidelijk wordt uit de vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de Minister van Financiën over oliehandelaren, corruptie en de financiële sector?10
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat financiële instellingen, gelet op het gebrek aan inzichtelijkheid en transparantie van sommige bedrijven, mogelijk onvoldoende «in control» zijn van hun klimaatimpact en hun impact op biodiversiteit en de duurzaamheidsrisico’s van hun investeringen en beleggingen, iets waarvan u in uw reactie op de initiatiefnota «Verduurzaming van de financiële sector» stelt dat dit van belang is?11
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat financiële instellingen door een gebrek aan inzichtelijkheid en transparantie potentieel meer risico lopen, bijvoorbeeld op stranded assets, dan zij denken? Zo nee, hoe is dit geborgd? En hoe garandeert u dat er geen doorwerking daarvan plaatsvindt met negatieve effecten voor bijvoorbeeld onze pensioenen?
Zoals ik in reactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in de verkenning naar de markt voor groene financiering heb gedeeld ben ik van mening dat meer inzichtelijkheid en transparantie kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van duurzaamheidsrisico’s. In algemeenheid is van belang dat financiële instellingen en toezichthouders duurzaamheidsrisico’s scherper krijgen. DNB is hier internationaal voorloper in, en werkt in dat verband ook samen met andere centrale banken in het network for greening the financial system. In lijn daarmee wil ik me komende tijd blijven inzetten zodat duurzaamheidsrisico’s worden meegenomen in prudentiële raamwerken. Zo zal Nederland zich er bijvoorbeeld voor inzetten dat klimaatrisico’s worden geïncorporeerd in de aankomende herziening van het prudentieel raamwerk voor banken. Zoals ik aangaf in de reactie op de initiatiefnota, is het kabinet voorstander van het meewegen van klimaatrisico’s in het kapitaaleisenraamwerk in de instellingspecifieke eisen van pijler 2 van het raamwerk. Pijler 2 geeft ruimte voor het hanteren van scenario-analyses en geeft toezichthouders de mogelijkheid voor maatwerk om op de uitkomsten van die analyses te handelen. Ten aanzien van het beleggingsbeleid van verzekeraars wil ik mij ervoor inzetten dat bij de herziening van het prudentieel raamwerk voor verzekeraars (Solvency II), verzekeraars zich actiever richting duurzame beleggingen gaan bewegen. Het is goed om op te merken dat het bedrijfsmodel van een schadeverzekeraar er al voor zorgt dat ten aanzien van het klimaat er automatisch een risicoanalyse gemaakt moet worden. Klimaatverandering heeft immers een directe impact op de schade die een verzekeraar vergoedt. Tot slot stelt de IORP II-richtlijn22 eisen ten aanzien van de manier waarop pensioeninstellingen klimaatrisico’s in beschouwing dienen te nemen. Onder andere moeten zij via hun governance- en risicobeheersystemen bij beleggingsbeslissingen rekening houden met milieu, sociale en governancefactoren. Deze risico’s moeten ook worden meegewogen in de eigen risicobeoordeling van pensioeninstellingen. Tevens verplicht de Verordening inzake ESG informatieverschaffing23 pensioeninstellingen tot openheid ten aanzien van hun omgang met duurzaamheidsrisico’s.
Op welke manier kan de kwaliteit van klimaatrapportages geborgd worden bij een gebrek aan transparantie en inzichtelijkheid? Kunt u bevestigen dat een gebrek aan transparantie bij bedrijven zoals ForFarmers en oliehandelaar Vitol, de kwaliteit van de klimaatrapportages van financiële instellingen kan beïnvloeden? Zo ja, op welke manieren kan een gebrek aan transparantie en inzichtelijkheid de kwaliteit van klimaatrapportages beïnvloeden volgens u? Zo nee, op welke manier is de kwaliteit bij onvolledige informatie geborgd?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat het gebrek aan inzichtelijkheid en transparantie bij bedrijven en productieketens effectieve sturing op verduurzaming in de weg zit, en hoe verhoudt uw zienswijze hierop zich tot de in de iniatiefnota «Verduurzaming van de financiële sector» bepleite inzichtelijkheid en transparantie, die worden gezien als voorwaarde voor het effectief sturen op verduurzaming?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat naast vrijwillige commitments vanuit de financiële sector zelf en dwingender wet- en regelgeving, zoals verplichte due diligence-wetgeving, ook het strafbaar stellen van ecocide kan helpen om financiering van schadelijke en vervuilende activiteiten te stoppen?
De mondiale problematiek rond het verlies aan biodiversiteit en ecosystemen is groot en zorgelijk. Het kabinet zet in op sterkere mondiale afspraken om biodiversiteit te behouden en neemt ook actie om de Nederlandse ecologische voetafdruk te verkleinen. De kabinetsinzet gericht op het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en ecosystemen is uiteengezet in de Kamerbrieven over internationale biodiversiteit en over het programma Versterken Biodiversiteit.24 Het internationale gesprek over de uitwerking van het concept ecocide is volop bezig. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen met belangstelling. Afhankelijk van hoe internationale afspraken hierover vormkrijgen, kan worden bezien op welke manier hiermee kan worden omgegaan.
Bent u bereid om – nu steeds weer blijkt, zoals uit de hier genoemde voorbeelden, maar ook uit het gebrek aan de bereidheid om de investeringen en beleggingen in olie en gas uit te faseren, dat zelfregulering niet voldoende is voor de financiële sector om verder te verduurzamen – onderzoek te doen naar manieren waarop wet- en regelgeving ondersteuning kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is reeds een groot aantal onderzoeken uitgevoerd naar de wijze waarop duurzame financiering kan worden bevorderd. Allereerst is door de Europese Commissie in 2016 een expertgroep gevraagd te verkennen hoe duurzame financiering op Europees niveau kan worden bevorderd.25 Dat onderzoek heeft in 2018 geleid tot een actieplan en een groot aantal aanpalende maatregelen. Ik heb een voorkeur voor een Europese aanpak gezien het sterke grensoverschrijdende karakter van zowel de financiële markten alsook de problematiek van klimaatverandering en verlies van biodiversiteit. Het is dan ook goed dat de Commissie voornemens is om dit jaar met een hernieuwd actieplan te komen om financiële markten verder te verduurzamen. Ook doen verschillende Europese toezichthouders onderzoeken naar hoe risico’s van klimaatverandering beter kunnen worden geïncorporeerd in prudentiële raamwerken.26 In dat kader heeft de ECB recent nieuwe aanbevelingen gepubliceerd over hoe zij verwacht dat onder toezicht staande instellingen klimaat- en milieurisico’s managen en hierover rapporteren.27 Dit is een eerste stap en Nederland zal pleiten voor een verdere voortvarende aanpak. Nationaal heb ik zelf reeds een verkenning gedaan naar de markt voor groene financiering, en daarin mijn beleidsprioriteiten uiteengezet.28 Recent heb ik die nader gedefinieerd en verder uitgebreid middels de kabinetsreactie op voornoemde initiatiefnota. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak tot aanvullend onderzoek.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden in het licht van de onlangs aangenomen motie-Sjoerdsma/Van Ojik12 en de tweede doelstelling die genoemd wordt in de iniatiefnota «Verduurzaming van de financiële sector» dat naast het aanjagen van groen veel aandacht uit moet gaan naar het reduceren van vervuilende activa, die veruit het grootste in omvang zijn en de meeste relatieve impact genereren als zij verduurzamen?
Ja. Zoals hierboven aangegeven wil het kabinet bijvoorbeeld de duurzame taxonomie verbreden naar activiteiten die juist een verhoogd duurzaamheidsrisico dragen. Ook het nadrukkelijk incorporeren van duurzaamheidsrisico’s in risicoraamwerken van financiële instellingen draagt eraan bij dat financiële instellingen scherper zullen kijken naar juist die activiteiten die een verhoogd risico dragen voor klimaat of biodiversiteit. Tot slot ziet het kabinet ook het recente klimaatcommitment van de financiële sector als een stimulans om activiteiten te verminderen, die ten koste gaan van klimaatdoelen.
Op welke manieren spoort u financiële instellingen aan om gerichte actie te ondernemen tegen specifieke misstanden zoals m.b.t. mensenrechten en milieu, en bent u bereid om dit proactiever te gaan doen?
Ik ben in continu overleg met de financiële sector over haar duurzaamheidsambities. Binnen het klimaatakkoord is de financiële sector een ambitieus commitment aangegaan. Hier heb ik u recent per brief over de voortgang geïnformeerd.30 Zoals ik in die brief aangaf is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. In de CFSK nemen deelnemers van financiële instellingen en ambtenaren van de ministeries van Financiën en EZK deel. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden.
Ook in het kader van de Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenanten voor de financiële sector voer ik, samen met een aantal NGO’s en de vakbond, een continu dialoog met de financiële sector over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Op welke manier vindt u dat Nederland moet optreden tegen het grootschalig beschadigen en vernietigen van de leefomgeving (ecocide)? Vindt u dat er genoeg gedaan wordt?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht ‘Brandbom bij Syrisch gezin in Heerlen: burenruzie of racisme’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbom bij Syrisch gezin in Heerlen: burenruzie of racisme» en de situatie rondom het Syrische gezin dat maandenlang bedreigd, geïntimideerd en gewelddadig wordt aangevallen door bewoners uit de eigen buurt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de bedreiging, intimidatie en geweld jegens het vluchtelingengezin, die circuleren op verschillende sociale media kanalen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
In het algemeen wil ik benadrukken dat intimidatie, geweld en bedreiging niet thuishoren in onze samenleving. Politie en het OM hebben onderzoek ingesteld naar de incidenten. Lopende dit onderzoek wil ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke casus en de eventuele incidenten. Het gezin in kwestie betreft heeft niet de vluchtelingenstatus maar het betreft statushouders.
Kunt u toezeggen dat u alles in het werk zal stellen om de veiligheid van het Syrische vluchtelingengezin en andere betrokkenen te garanderen?
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar burgers ligt primair bij de lokale overheid. Met alle ketenpartners (gemeente, politie, OM, Veiligheidshuis, woningcorporaties) wordt er volop ingezet om de leefbaarheid voor en veiligheid van betrokkenen en omwonenden zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Daarnaast wordt er gezocht naar nieuwe (structurele) huisvesting voor beide gezinnen. Zij zijn momenteel ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land.
Deelt u de mening dat alle vormen van bedreiging, intimidatie en geweld jegens vluchtelingen te allen tijde onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het in deze kwestie niet gaat om een burenruzie, gezien de ernst van de situatie?
Uit welke hoek waren de bedreigingen, intimidatie en geweld jegens het vluchtelingengezin volgens u afkomstig?
Loopt er inmiddels een strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen, intimidatie en geweld jegens het Syrische gezin? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek er uit? Zo nee, waarom niet?
Heeft u contact gehad met de personen in kwestie en het bevoegd gezag om uw steun te betuigen en mogelijk ondersteuning te leveren waar nodig? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de lokale organisaties is er intensief contact met beide gezinnen en wordt de nodige ondersteuning aangeboden.
Op welke manier ondersteunt u de initiatieven of organisaties die zich reeds inzetten voor een sociaal veilig klimaat in de eigen omgeving en de veiligheid en bescherming van vluchtelingen?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeenten hebben daarom de regierol in vergelijkbare kwesties.
Het lokale bestuur verantwoordt zich over zijn handelen aan de gemeenteraad.
Hoe vaak hebben vluchtelingen in de afgelopen twaalf maanden te maken gehad met ernstige bedreigingen, intimidatie en geweld? Hoe vaak hebben deze bedreigingen, intimidatie en geweld jegens vluchtelingen geleid tot een strafrechtelijk onderzoek?
Deze informatie kan niet uit de registratiesystemen van de politie worden verkregen. De politie registreert geen afkomst of migratiestatus.
Deelt u de mening dat een goede afstemming en samenwerking tussen de betrokken overheidsinstanties en de burger essentieel zijn, zodat bij dergelijke gebeurtenissen snel ingegrepen kan worden?
In Heerlen werken de betrokken partijen aan oplossingen voor deze casus die ten goede komen aan betreffende gezinnen en de getroffen buurtbewoners om zowel de rust en veiligheid in de buurt terug te brengen als de rust veiligheid van beide gezinnen.
Op welke manier gaat u de lopende aandacht en initiatieven voor de veiligheid en bescherming van vluchtelingen ondersteunen? Op welke manier gaat u voorkomen dat situaties zoals die in Heerlen zich niet meer voordoen, zodat de veiligheid van vluchtelingen gegarandeerd kan worden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat de overheidsinstanties voldoende mogelijkheden bieden om de veiligheid van vluchtelingen te waarborgen? Zo ja, bent u bereid deze mogelijkheden te vergroten met extra middelen en ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er passende en sensitieve hulp en zorg moeten worden aangeboden aan het vluchtelingengezin in kwestie, gezien de emotionele schade die de maandenlange bedreigingen en intimidatie hebben opgeleverd? Zo ja, bent u bereid dit te doen voor alle vluchtelingen in dergelijke situaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de rol van de woningcorporatie Vincio Wonen (voorheen: De Voorzorg) in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
Ja. Vincio Wonen is de verhuurder van de woningen die het hier betreft. Woningcorporaties zijn medeverantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede huisvesting aan statushouders in een prettige woonomgeving. Vincio Wonen is uit dien hoofde al langere tijd intensief betrokken bij het vinden van oplossingen voor de onderhavige problematiek.
Vanuit haar rol als verhuurder heeft Vincio Wonen deelgenomen aan gesprekken met politie en andere betrokken partijen. Toen de meldingen en incidenten in aantal en ernst toenamen, is in samenspraak met het gezin door Vincio Wonen naar een andere woonruimte gezocht. Deze is ook gevonden, maar uiteindelijk is op basis van verschillende overwegingen door het gezin besloten hier geen gebruik van te maken.
Bent u bekend met het externe onderzoek naar woningstichting De Voorzorg in 2018, waaruit is gebleken dat de woningstichting jarenlang kandidaat-huurders zou hebben geweerd op basis van ras, uiterlijke kenmerken, (lichaams)geur, medicijngebruik, seksuele geaardheid, strafrechtelijk verleden, godsdienst en levensovertuiging en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan discriminatie en racisme?
Ja, de toenmalige woningstichting De Voorzorg – de rechtsvoorganger van Vincio Wonen – gaf een onafhankelijk onderzoeksbureau in 2018 opdracht tot het doen van onderzoek naar mogelijke discriminatie. Het onderzoeksbureau constateerde dat De Voorzorg bij de toewijzing van huurwoningen gegevens van aspirant huurders had laten meewegen zoals ras, godsdienst, gezondheid en medicijngebruik en lichaamsgeur.
Op basis van dit externe onderzoek werd geconcludeerd dat De Voorzorg zich in de periode 2013 – 2016 schuldig maakte aan discriminatie. De Voorzorg heeft in 2018, na het aantreden van de huidige directeur, hier zelf melding van gemaakt bij het Openbaar Ministerie. Dit gebeurde in nauw overleg met de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw was betrokken bij het duiden van mogelijk strafbaar handelen en het doen van aangifte bij het OM. In 2018 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het OM naar De Voorzorg. Die zaak is in 2019 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar en als zeer schokkend wordt ervaren wanneer een woningcorporatie zich schuldig maakt aan discriminatie en racisme? Zo ja, waarom zijn er geen verdere maatregelen getroffen in de zaak van woningstichting De Voorzorg? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is absoluut ontoelaatbaar wanneer een woningcorporatie zich schuldig maakt aan discriminatie. Er zijn na het onderzoek van 2018 maatregelen genomen, onder leiding van een nieuw bestuur en Raad van Commissarissen, om discriminatie bij woningtoewijzing te voorkomen, onder andere door de procedures aan te passen en te verscherpen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank betreffende het kortgeding om het Syrische gezin eerder uit de woning over te plaatsen?2
Ja.
Is de samenwerking tussen de betrokken instanties na de uitspraak van de rechter geïntensiveerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er was al langere tijd sprake van een intensieve samenwerking tussen de instanties. Ook na de uitspraak is deze samenwerking voortgezet. De gemeente Heerlen is op dit moment in gesprek met andere gemeenten en corporaties voor nieuwe structurele huisvesting.
Bent u bereid opnieuw onderzoek te doen naar de woningcorporatie Vincio Wonen, naar aanleiding van de ernstige nalatigheid binnen deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Het incident dat in het aangehaalde krantenbericht is beschreven is voor Vincio Wonen aanleiding om nader onderzoek te (laten) doen naar uitingen op social media, om met zekerheid uit te kunnen sluiten dat Vincio, of individuele medewerkers van Vincio, zich in deze kwestie discriminerend heeft/hebben uitgelaten of op enige andere wijze discriminerend heeft/hebben gehandeld. Dit is een lopend onderzoek. De Aw houdt toezicht op de uitkomsten en (vervolg)acties van de corporatie. De Aw kijkt of corporaties goed bestuurd worden en integer handelen.
Bent u bekend met de rol van de gemeente Heerlen in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeente Heerlen heeft in deze kwestie daarom de regie genomen. Het Veiligheidshuis Parkstad Limburg begeleidt het proces in operationele zin. Vanuit de gemeente en andere instanties werd er sinds langere tijd hulp en ondersteuning geboden aan beide gezinnen. Veiligheid voor betrokkenen stond hierbij voorop. In dat kader zijn er vele gesprekken met betrokkenen gevoerd en aanvullende maatregelen genomen, waaronder tijdelijk cameratoezicht. Nadat de kwestie landelijk in de media werd gebracht, kon de veiligheid voor betrokkenen en de buurt niet meer worden gegarandeerd. Beide gezinnen zijn vervolgens ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land. Tevens is er geïnvesteerd om de leefbaarheid en veiligheid in de buurt te herstellen. Het lokale bestuur verantwoordt zich over zijn handelen aan de gemeenteraad. Dit is een democratisch verantwoordingsproces waar ik niet in wil en kan treden.
Deelt u de mening dat de gemeente Heerlen zich onvoldoende heeft ingezet om haar eigen inwoners te beschermen en de veiligheid te waarborgen binnen de eigen gemeente? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Waarom heeft de gemeente Heerlen geen gehoor gegeven aan de meerdere personen en instanties die de gemeente herhaaldelijk hebben geprobeerd te informeren over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u de reactie van de woordvoerder van de gemeente Heerlen toelichten, waarin hij spreekt over «dingen die aan de beide zijden zijn gedaan, die de relatie onderling niet ten goede komen»?
Hiervoor verwijs ik naar de gemeente Heerlen.
Bent u bekend met de rol van de politie Heerlen in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
De politie heeft onder regie van de gemeente en in samenspraak met de andere instanties gezocht naar de meest effectieve interventie. In eerste instantie is geprobeerd het conflict op te lossen en te bemiddelen tussen betrokkenen. In dat kader hebben er gesprekken plaatsgevonden met de politie, Vincio Wonen, andere betrokken (zorg)partijen en de buurtbewoners. Dit heeft niet het gewenste effect gehad. In tussentijd heeft de politie en specifiek de wijkagent met ketenpartners gezocht naar een passende en duurzame oplossing voor de betrokken partijen.
Waarom zijn de meerdere aangiften, gedaan door het vluchtelingengezin bij de politie, gekenmerkt als «incidenten»? Deelt u de mening dat opeenvolgende bedreigingen, intimidaties en geweldplegingen geen incidenten meer zijn? Zo ja, waarom is er dan niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u het gezamenlijk bericht van de gemeente Heerlen en de politie Heerlen toelichten, specifiek waar er wordt gesproken over de «eenzijdige berichtgeving»?
Zie antwoord vraag 24.
Deelt u de mening dat de samenwerking tussen de verschillende instanties in deze kwestie ernstig is mislukt en als gevolg daarvan heeft geleid tot falend beleid om de eigen inwoners te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de bedreigingen, intimidatie en geweld die het vluchtelingengezin heeft moeten ondervinden en naar de rol van de betrokken instanties binnen deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Eric Wiebes (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van VNO-NCW/MKB-Nederland; «Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven»?1
Ja
Herkent en deelt u de zorgen die in ondernemend Nederland leven bij zowel grotere ondernemingen, als het midden- en kleinbedrijf (mkb) over (het boven de markt hangen van) de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting die niet alleen effect heeft op verhuizing van bedrijven naar het Verenigd Koninkrijk maar ook naar landen als Spanje, Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
De initiatiefnemer tracht met het initiatiefwetsvoorstel te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat indien een hoofdkantoor vertrekt uit Nederland door af te rekenen over de opgebouwde (latente) winstreserves. Middels een verhaalsrecht kan het vertrekkende lichaam in theorie deze dividendbelasting claimen bij de aandeelhouders, terwijl deze dividenden nog niet ter beschikking zijn gesteld aan de aandeelhouders. Uit de toelichting bij de vierde nota van wijziging kan worden opgemaakt dat het wetsvoorstel zich eenzijdig richt op enkele specifieke bedrijven. Ook dit heeft een negatieve impact op de betrouwbaarheid en aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland. Bovendien zijn er op dit moment geen andere landen die een soortgelijke eindheffing kennen. Deze additionele belasting zal een negatief effect hebben op de bedrijven die zich in Nederland willen vestigen, terwijl het beleid van Nederland erop gericht is handelsbarrières te voorkomen. De door deze bedrijven in Nederland opgebouwde (latente) winstreserves worden immers, bij een vertrek uit Nederland richting een kwalificerende staat, in de heffing betrokken ongeacht een latere belastingheffing bij de aandeelhouders. Dit gaat verder dan de aanpak van belastingontwijking en zet de aantrekkelijkheid van Nederland, zeker in vergelijking tot andere (lid)staten, onder druk. Tot slot leiden de vele wijzigingen in de inwerkingtreding in het algemeen tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders. Onzekerheid in het overheidsbeleid – en dus ook ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel – kan van negatieve invloed zijn op (toekomstige) investeringsbeslissingen in Nederland. Bij de NFIA hebben verschillende buitenlandse bedrijven reeds aangegeven dat men zich zorgen maakt over (de dynamiek rond) het voorstel.
Overigens geldt dat het initiatiefwetsvoorstel meerdere keren (ingrijpend) is gewijzigd, voor het laatst bij vierde nota van wijziging.2 Het vertrek van een lichaam naar een andere staat betekent niet zonder meer dat er dient te worden afgerekend over de dividendbelastingclaim. In de huidige vorm van het initiatiefwetsvoorstel geldt dat de geïntroduceerde eindafrekening in de dividendbelasting slechts ziet op (latente) winstreserves van een lichaam dat vertrekt uit Nederland naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent of dat bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Gelet op de voorgaande beperkingen zal een verhuizing van een bedrijf naar Spanje, Frankrijk en Italië geen eindheffing tot gevolg hebben. Dit geldt ook voor de Verenigde Staten omdat die wel een bronbelasting kennen op dividenden.
Daarnaast kent het initiatiefwetsvoorstel franchise van € 50 miljoen. Dat betekent dat dat alleen dividendbelasting is verschuldigd voor zover de waarde in het economische verkeer van het vermogen het op de aandelen gestorte kapitaal van het vertrekkende lichaam het bedrag van de franchise van € 50 miljoen overstijgt. Dit betekent dat het initiatiefwetsvoorstel geen MKB-bedrijven zou moeten raken.
Wat doet de voorliggende Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting met het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat? In hoeverre draagt de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting bij aan de stabiliteit en de betrouwbaarheid van het Nederlandse investeringsklimaat in internationaal verband? Wat betekent de onzekerheid over de mogelijke introductie van een conditionele eindafrekening, maar zeker ook dit gehele proces waarbij de conditionele eindafrekening maar boven de markt blijft hangen inclusief de terugwerkende kracht, voor de aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse bedrijven en/of investeerders? In hoeverre draagt het voorliggende initiatiefwetvoorstel bij aan het behoud en het aantrekken van grotere internationale ondernemingen? Kunt u bij deze analyse ook de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) betrekken? Wat betekent deze wet voor mkb-bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten in het buitenland willen uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de juridische houdbaarheid van deze spoedwet? Kunt u tevens ingaan hoe deze wet zich verhoudt tot het bestaande belastingstelsel en de verdragsverplichtingen?
Het kabinet heeft meerdere bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel. In de kabinetsreactie van vandaag worden deze bezwaren uitgebreid toegelicht. In de kern gaat het om de volgende bezwaren:
De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde wijzigingen betekenen een ingrijpende stelselwijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
Er is een reële kans dat een rechter het initiatiefwetsvoorstel strijdig acht met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
De voorgestelde heffing is naar de mening van het kabinet in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
Het initiatiefwetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
De terugwerkende kracht van de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.
De Afdeling heeft op 2 september 2020, 30 september 2020 en – na de vierde nota van wijziging – opnieuw op 13 april 2022 advies uitgebracht. De Afdeling heeft zich in al haar adviezen kritisch uitgelaten over het initiatiefwetsvoorstel, met name in verhouding tot de belastingverdragen, de verenigbaarheid met het Unierecht, de vestigingsplaatsfictie en de terugwerkende kracht. Daarom adviseert de afdeling om het voorstel niet in behandeling te nemen.
De initiatiefnemer van de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting zal te zijner tijd om een officiële kabinetsreactie vragen, maar deze leden hechten veel waarde aan zo snel mogelijk duidelijkheid door het kabinet over de (on)wenselijkheid van deze conditionele eindafrekening dividendbelasting, de juridische haalbaarheid en de gevolgen voor BV Nederland, Nederlandse bedrijven en de werkgelegenheid. Kunt u daarop reageren en reflecteren ook het advies van de Raad van State in acht nemend?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen' |
|
Jessica van Eijs (D66), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat er «in de meeste gemeenten nog steeds jacht wordt gemaakt op mensen die illegaal in een recreatiewoning wonen»?
Het verschilt per gemeente hoe wordt omgegaan met handhaving op illegale permanente bewoning van recreatiewoningen. Ik ben van mening dat het toepassen van de menselijke maat van groot belang is in de handhaving op permanente bewoning, zoals ik verder zal toelichten in mijn antwoord op vraag 3.
Hoe rijmt het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s. over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op permanente bewoning van recreatieparken?2
Ik vind het van groot belang dat de menselijke maat wordt toegepast in de handhaving op permanente bewoning, zeker tijdens de coronacrisis. In de brief van de Minister voor Milieu en Wonen van 3 april 2020, is dit reeds benoemd en ik heb dit herhaald in de brief van 8 december 2020. Gemeenten staan als lokale overheid dicht bij de burger en kunnen zodoende de menselijke maat betrekken in de afweging of en hoe er wordt gehandhaafd op permanente bewoning van recreatiewoningen. In deze afweging worden individuele situaties en eventuele uitzichten op vervolghuisvesting van bewoners meegewogen.
Later dit jaar kom ik met een kwaliteits- en afwegingskader voor gemeenten. De beslissing om al dan niet te handhaven op permanente bewoning en de vormgeving van eventuele handhaving zijn complex. Op en rond recreatieparken spelen veel verschillende belangen, zoals ook duidelijk wordt in het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen».
Met het kwaliteits- en afwegingskader worden verschillende belangen die gemeenten mee dienen te nemen om tot een integrale afweging te komen inzichtelijk gemaakt. Zo kunnen gemeenten met behulp van dit kader een goed afgewogen, integraal besluit nemen aangaande permanente bewoning van recreatiewoningen en het al dan niet handhaven.
In hoeverre ondersteunt u de oproep in het artikel dat gemeenten veel meer gebruik zouden kunnen maken van dubbelbestemmingen, om zo wonen en recreatie mogelijk te maken?
Het is aan gemeenten om een afweging te maken om te kiezen voor een eventuele dubbelbestemming van een recreatiepark. Per park zal deze belangenafweging verschillen.
Wanneer gemeenten over willen gaan tot transformatie naar de bestemming wonen van (een gedeelte) van een park, kunnen zij expertise inschakelen van het Aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken, dat ik momenteel voorbereid.
Deelt u de mening dat gemeenten de menselijke maat in het bijzonder moeten toepassen op recreatieparken die worden herbestemd als gewone woonwijken onder toezicht van uw aanjaagteam voor de permanente bewoning van recreatiewoningen?3
Ik heb gemeenten eerder opgeroepen om de menselijke maat te betrekken in handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen in algemene zin. Deze oproep geldt onverkort, ook voor parken waar het aanjaag- en expertteam expertise levert ten behoeve van een transformatie naar de bestemming Wonen.
Herkent u de in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nog te veel kijken wat er niet kan ten opzichte van permanente bewoning van recreatiewoningen, in plaats van ook de kansen te zien?
Gemeenten zijn als lokale overheid de aangewezen overheid om een integrale afweging te maken over hoe om te gaan met permanente bewoning van recreatiewoningen. Waar gemeenten kansen zien om tot transformatie van recreatieparken naar de bestemming Wonen over te gaan, ondersteun ik hen met expertise. Zoals het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen»benoemt, zijn er echter ook situaties voorstelbaar waarin gemeenten kanttekeningen plaatsen bij de geschiktheid van transformatie naar Wonen op een bepaalde locatie.
Deelt u de mening dat gemeenten, nu tijdens de tweede golf van de coronacrisis, mensen die in recreatiewoningen wonen niet op straat moeten zetten en lasten onder dwangsom moeten opschorten?
In de bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief heeft de Minister voor Milieu en Wonen gemeenten opgeroepen om te kijken naar de mogelijkheden om termijnen van lasten onder dwangsom tijdelijk op te schorten, zodat mensen niet tijdens de eerste golf van de coronacrisis alternatieve huisvesting moesten zoeken. Tijdens deze tweede coronagolf vraag ik nog steeds voorzichtigheid van gemeenten bij handhaving en in het opleggen van lasten onder dwangsom, wanneer geen zicht is op alternatieve huisvesting van de betrokkene.
Bent u bereid uw oproep richting de gemeenten d.d. 3 april 2020 tijdens de eerste golf van de coronacrisis, nu tijdens de tweede golf te herhalen?4
In mijn brief van 8 december 2020 aan uw Kamer heb ik reeds gemeld dat deze oproep onverkort geldt tijdens de tweede coronagolf.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het rapport ‘Houding en gebruik MKB-ontzorg-verzekering’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Houding en gebruik MKB-ontzorg-verzekering»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat dit jaar 17% van de bedrijven in de (af)bouw- en infrasector bekend is met de MKB-verzuim-ontzorgverzekering en dat 10% van de bedrijven een MKB-verzuim-ontzorgverzekering heeft afgesloten?
Ik ben niet ontevreden met de conclusie uit het rapport. De MKB verzuim-ontzorg-verzekering is ontwikkeld omdat ik het noodzakelijk vind dat er een optimaal werkend verzuimverzekeringsproduct is voor de ondersteuning van vooral kleine werkgevers. Sinds 1 januari 2020 is het product op de markt en er is sprake van een aanloopperiode waarin zowel de bekendheid als het gebruik van het product moet groeien. De conclusie van het rapport past dan ook bij de huidige aanloopperiode. Daarbij komt de bijzondere situatie omtrent corona, waardoor (kleine) werkgevers mogelijk minder bezig zijn geweest met toekomstige risico’s. Ik verwacht dat de bekendheid en het gebruik van de MKB verzuim-ontzorg-verzekering onder werkgevers in 2021 groeien. Verzekeraars en financieel adviseurs brengen het product onder de aandacht en MKB-Nederland vergroot de bekendheid met de communicatiecampagne «Beter geregeld!». Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat zij positief is over de verwachte groei van het gebruik van het product.
In hoeverre zijn deze cijfers exemplarisch voor die in andere sectoren? Kunt u mogelijke verschillen tussen sectoren duiden?
Er zijn geen cijfers bekend die inzicht geven in het gebruik en de bekendheid van de MKB verzuim-ontzorg-verzekering tussen de verschillende sectoren. MKB-Nederland richt zich in de communicatiecampagne op deelname van branche- en ondernemersverenigingen en zorgt zo voor een eenduidige boodschap naar de verschillende sectoren.
Hebt u naast de onbekendheid van de MKB-verzuim-ontzorgverzekering nog andere verklaring(en) voor het weinige gebruik ervan? Indien ja, welke?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Daarnaast is er sprake van een hoge verzekeringsgraad onder kleine werkgevers. De verzekeringsgraad bij bedrijven met minder dan zeven werknemers is 75% en bij bedrijven tussen zeven en vijftien werknemers 85%.2 Tevredenheid over het afgesloten verzekeringsproduct kan ervoor zorgen dat werkgevers minder bereid zijn over te stappen naar de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering.
In hoeverre speelt mee dat bij een MKB-verzuim-ontzorgverzekering de werkgever niet altijd vrij is in de keuze voor een arbodienst en verplicht is met een salarispakket te werken waar de verzekeraar een koppeling mee heeft?
In het productconvenant voor de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is opgenomen dat een verzekeraar haar klanten kan vragen om (verplicht) gebruik te maken van de eigen voorkeursleveranciers om arbeidsongeschiktheid te voorkomen en/of terugkeer naar werk (bij de eigen of andere werkgever) te bevorderen.3 De keuze voor de arbodienst zou inderdaad beperkend kunnen werken voor het afsluiten van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering. Daartegenover staat dat de MKB-verzuim-ontzorgverzekering door zes verzekeraars wordt aangeboden en verzekeraars vaak samenwerken met meerdere arbodienstverleners, waardoor er voor werkgevers wat te kiezen is. Er zijn mij geen signalen bekend dat de beperkte keuze het gebruik van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering in de weg staat.
Klopt het dat een MKB-verzuim-ontzorgverzekering vaak duurder is dan een verzuimverzekering met conventionele dekking? Verwacht u een stijging van de verzuimverzekering met conventionele dekking in januari 2021?
Een conventionele verzuimverzekering kenmerkt zich door een vergoeding bij langdurig verzuim, waarbij er weinig tot geen aanvullende dienstverlening is verzekerd. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is een uitgebreide verzekering, waarbij niet alleen het financiële risico is gedekt, maar kleine werkgevers ook worden geholpen bij de taken en verplichtingen rond de loondoorbetaling bij ziekte, inclusief een transparant, goed en betaalbaar dienstverleningspakket. Hierdoor is de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering duurder dan een verzuimverzekering met conventionele dekking. Ik heb geen inzicht in het beleid van private verzekeraars als het gaat om de premies. Meerdere factoren spelen daarbij een rol, zoals het verzuim in een sector en ontwikkelingen in bijvoorbeeld de samenstelling van het personeelsbestand van een bedrijf. In het algemeen laten de CBS-cijfers een stijging van het verzuim zien in 2020. Het is te verwachten dat dit zich in enige mate door vertaalt in een hogere premie.
Wat vindt u van de premieontwikkeling van de MKB-verzuim-ontzorgverzekering?
Bij de ontwikkeling van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is in het productconvenant van werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars afgesproken dat het verzekeringsproduct onverwacht hoge premiestijgingen als gevolg van verzuim in het eigen bedrijf voorkomt. Dit geeft werkgevers duidelijkheid over de premieontwikkeling wanneer zij het product afsluiten. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering bestaat nu slechts ruim een jaar, waardoor er nog geen gegevens bekend zijn over de premieontwikkeling.
Wat is het effect op het te betalen premiepercentage, wanneer de loondoorbetalingsperiode wordt teruggebracht naar bijvoorbeeld 52 weken?
Het Verbond van Verzekeraars verwacht dat de premies met 10–20% dalen wanneer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte verkort wordt van 104 weken naar 52 weken. De premies dalen, omdat de periode waarin de verzekeraar bij ziekte moet betalen wordt verkort. De reden dat de premies niet evenredig dalen is, omdat het meeste ziekteverzuim in het eerste jaar zit.
Wat zijn de resultaten van de campagne loondoorbetaling bij ziekte, daar wil je niet ziek van zijn? Hoe zou de bekendheid en het gebruik van MKB-verzuim-ontzorgverzekering kunnen worden vergroot?
MKB-Nederland heeft een platform met informatie, content en tools opgezet: www.loondoorbetalingbijziekte.nl. Daarnaast is er een radiospot en een uitlegvideo ontwikkeld. De website is tussen november 2019 en oktober 2020 bijna 25.000 keer bekeken. De radiospot heeft in september één week op Radio1 gedraaid en heeft in de MKB-doelgroep 486.000 personen gemiddeld 5,7 keer bereikt. De socialmediacampagne is 67.000 keer weergegeven in de ondernemersdoelgroep, de online campagne is ruim 300.000 keer vertoond op Google en de activiteiten van de MKB Servicedesk hebben een bereik van 131.480 in de ondernemersdoelgroep gehad.
MKB-Nederland wil de campagne verlengen en meer inzetten op het aanhaken van verzekeringsadviseurs in de campagne, aangezien zij dicht bij het beslissingsproces van de ondernemer staan. Financieel adviseurs kennen de gehele verzekeringsmarkt en geven ondernemers informatie, zodat zij overwegingen kunnen maken rond het afsluiten van verzekeringen voor hun bedrijf. Op deze manier kan de bekendheid en het gebruik van de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering worden vergroot. Daarnaast ben ik zelf in 2019 een communicatietraject gestart dat erop gericht is om werkgevers zich goed voor te laten bereiden op de ziekte van werknemers www.hoewerktnederland.nl/slimwerkgeven/ziekte-herstel.
Verwacht u dat de verzekeringsgraad in 2021 verder zal toenemen?
Ja. Wat betreft de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering is er sprake van een aanloopperiode. Ik verwacht dat het gebruik in 2021 groeit. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Verwacht u dat de financiële tegemoetkoming voor de kosten van het tweede loondoorbetalingsjaar daadwerkelijk terechtkomt bij de 90% werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst heeft, zoals u aangaf in uw brief d.d. 20 december 2018?2
Ja. Per 2022 wordt de premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds gedifferentieerd naar een lagere premie voor kleine werkgevers (met een loonsom tot en met 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar) en een hogere premie voor middelgrote en grote werkgevers. De premie voor kleine werkgevers zal ca. 1,1%-punt lager liggen dan de premie voor (middel)grote werkgevers. Een kleine werkgever met een premieplichtige loonsom van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon betaalt dan ca. € 9.500 minder premie dan wanneer hij het tarief voor (middel)grote werkgevers zou moeten afdragen.
Welke aanwijzingen hebt u dat met het alternatieve pakket maatregelen ter verlaging van de loondoorbetalingskosten werkgevers voldoende zullen worden ontzorgd om na de coronacrisis weer (meer) personeel te durven aannemen?
De financiële tegemoetkoming is een onderdeel uit het totaalpakket om de balans tussen vaste en flexibele contracten te herstellen. Ik verwacht dat de tegemoetkoming een barrière voor werkgevers wegneemt om een werknemer een vast contract te geven. Kleine werkgevers kunnen de tegemoetkoming aanwenden om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering dekt het financiële risico van loondoorbetaling bij ziekte af en helpt de kleine werkgever bij de verplichtingen en taken rondom loondoorbetaling bij ziekte, waarmee kleine werkgevers dus ontzorgd worden.
Zou naar uw mening een verkorting van de loondoorbetalingsperiode niet alsnog de meest effectieve manier zijn om met name kleine werkgevers te ontzorgen? Welke verschillende varianten hiervan zijn denkbaar?
Nee, die mening heb ik niet. Het kabinet heeft met werkgevers afspraken gemaakt over een pakket om de verplichtingen rond loondoorbetaling bij ziekte makkelijker, duidelijker en goedkoper te maken. Dit is een alternatief voor de maatregelen die daarover in het Regeerakkoord stonden.5 De variant met het verkorten van de loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers van twee naar één jaar met behoud van de ontslagbescherming van twee jaar en een rol voor UWV in het tweede ziektejaar kon op onvoldoende draagvlak rekenen.
Er wordt gewerkt om het pakket met alternatieve maatregelen in te voeren. De MKB-verzuim-ontzorg-verzekering per 2020 is daar een onderdeel van en ook de genoemde invoering van de gedifferentieerde Aof-premie. Ook het op 1 oktober 2020 ingediende wetsvoorstel waarmee het medisch advies van de bedrijfsarts leidend wordt bij de toets op de re-integratie inspanningen door UWV behoort tot dit pakket. Dit wetsvoorstel is 2 februari jl. controversieel verklaard. In 2020 is bovendien het ZonMw-programma «Verbetering kwaliteit poortwachtersproces» gestart, waarmee bijgedragen wordt aan de verbetering van de kwaliteit van het poortwachtersproces en de re-integratie van zieke werknemers door het ontwikkelen en borgen van kennis en het stimuleren van implementatie. Daarnaast is er in 2019 een communicatietraject gestart dat erop gericht is om werkgevers zich goed voor te laten bereiden op de ziekte van werknemers en start er dit jaar een programma om in samenspraak met de betrokken stakeholders de uitvoering van experimenten te faciliteren die de re-integratie van werknemers bij een andere werkgever moeten bevorderen (re-integratie tweede spoor).
Het bericht ‘ Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: 'Ik hou het nog drie maanden vol'’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: «Ik hou het nog drie maanden vol»»?1
Ja.
Kunt u nog eens voor zowel de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) als de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) uiteenzetten waarom het niet mogelijk is in 2020 gestarte bedrijven tot deze steunmaatregelen toe te laten? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen (juridisch-)technische en organisatorische aspecten?
Om ondernemingen die zijn gestart in de periode vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 te kunnen ondersteunen, zal het kabinet een separate regeling voor starters ontwikkelen, zoals is vermeld in de Kamerbrief «Uitbreiding steun- en herstelpakket» van 21 januari jl. De doelgroep van de regeling is uitgebreid, waardoor ook starters tussen 30 september 2019 en 1 januari 2020 in aanmerking komen, conform de aangenomen motie Aartsen c.s.2. Met deze regeling, de Tegemoetkoming Starters, wil het kabinet tegemoetkomen aan de groep starters die op dit moment geen of zeer beperkt aanspraak maken op het steunpakket. Voor de genoemde groep ondernemingen is het mogelijk een volledig kwartaal (het derde kwartaal van 2020) aan referentieomzet vast te stellen en daarmee de regeling uitvoerbaar te houden. Zo kan alsnog een omzetverlies worden vastgesteld en kunnen ondernemers worden ondersteund bij het betalen van hun vaste lasten. Dit zal ook voor doorstarters in die periode een oplossing zijn. Voor de regeling wordt een budget beschikbaar gesteld van 180 miljoen euro voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
Het kabinet heeft een aantal alternatieven onderzocht voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer. De regeling moet echter ook uitvoerbaar blijven en zal dus een generiek karakter moeten hebben.
In hoeverre zouden risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen worden gemitigeerd door een verklaring van een accountant, overheid of andere partij?
Risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen ten dele worden gemitigeerd door een derden-verklaring. Deze is nu al voor specifieke aanvragen van de NOW en TVL vereist. Het kabinet acht echter in deze situatie een derden-verklaring niet wenselijk.
De verklaring moet zien op gegevens die (financiële) informatie van het bedrijf bevestigen. Bij starters is echter zeer de vraag op basis van welke gegevens zo’n verklaring dan zou moeten worden opgesteld. Daarnaast moeten duidelijke richtlijnen worden meegegeven aan de verstrekkers van zo’n verklaring, anders zullen deze zo’n verklaring niet kunnen of willen afgeven. Het probleem is juist dat dergelijke richtlijnen, over hoe een referentieomzet vast te stellen van een startende ondernemers, niet goed zijn op te stellen.
Naast de inhoudelijke dilemma’s, zijn er ook bezwaren in het kader van de uitvoerbaarheid van de regeling. Een verklaring van een derde is een verklaring die (al dan niet steekproefsgewijs) handmatig gecontroleerd moet worden en waar voor aanvragers hoge kosten aan verbonden kunnen zijn. Dit betekent een extra uitvoeringslast voor UWV en RVO en een extra last voor aanvragers, met name voor het mkb. Deze lasten en de kosten voor de ondernemer staan qua administratieve lasten en bedrag niet in verhouding tot het te verwachten gemiddelde subsidiebedrag per ondernemer.
Hoezeer zouden provincies of gemeenten, die voor wat betreft dienstverlening het dichtst bij ondernemers staan, bij de uitvoering van een startersregeling een rol kunnen spelen, zoals zij dat ook doen bij de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemer (Tozo) en de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)?
Het optuigen van een nieuwe regeling bij gemeenten of provincies vergt een nieuwe infrastructuur. Door de tegemoetkoming voor starters door de RVO te laten uitvoeren, kan gebruik worden gemaakt van de daar al aanwezige kennis en systemen. De regeling zal immers veel gelijkenissen hebben met de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).
Kunt u, met de opgedane kennis uit de NOW en TVL, een ruwe schatting geven van het budget en de uitvoeringscapaciteit die nodig zouden zijn om voor startende ondernemers een voorziening zoals de NOW of TVL te treffen?
Gegeven de huidige capaciteitsvraag zal de Tegemoetkoming Starters pas in april of mei kunnen worden opengesteld. Dit komt onder meer door de stapeling van de uitbreiding van de TVL met de opslag Horeca Voorraad en Aanpassingskosten (HVA), de opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD), de evenementenmodule, wijzigingen door het aangepaste steun- en herstelpakket, de vaststelling van TVL 1 (juni – september 2020) en kwartaal 4 (2020) en het inregelen van de «basis» TVL voor kwartaal 1 en kwartaal 2 (2021).
De kosten voor de Tegemoetkoming Starters zijn geraamd op 90 miljoen euro per kwartaal.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. De beantwoording heeft op zich laten wachten om zo de overwegingen van het kabinet bij het aanpassen van het steun- en herstelpakket mee te kunnen nemen in de beantwoording.
Het bericht dat de NVWA al maandenlang weigert controles uit te voeren bij foute fokkers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA weigert controles bij foute fokkers»?1
Ja.
Is het juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds maart 2020 geen controles uitvoert of handhavend optreedt op grond van artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren en dat de coronacrisis hiervoor als reden wordt genoemd? Zo ja, vindt u het acceptabel dat er geen handhaving is van artikel van het 3.4 Besluit Houders van Dieren?
Dat is juist.
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd.
De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt. Deze fokkerij vindt veelal plaats in huiselijke kring. In woningen kan de anderhalve meter afstand niet tot nauwelijks worden gehandhaafd. Bovendien moeten voor deze controles dieren worden vastgehouden en beoordeeld, daarbij staan meerdere mensen dichtbij elkaar.
De werkzaamheden die op anderhalve meter afstand kunnen worden uitgevoerd, worden opgepakt. De werkzaamheden waarbij de afstand van anderhalve meter niet gewaarborgd kan worden (bijvoorbeeld het opmeten van snuiten en koppen), zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Kunt u bevestigen dat uit het recente Deloitte-rapport blijkt dat er ook vóór de coronacrisis veel te weinig capaciteit was voor toezicht op de honden- en kattenhandel en dat er ook al vóór de coronacrisis bij de kattenhandel en -fokkerij uitsluitend werd gereageerd op meldingen?2
De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op hondenhandel en voor het toezicht op het fokken met gezelschapsdieren (artikel 3.4 Besluit houders van dieren), niet voor toezicht op kattenhandel. Het toezicht op gezelschapsdieren is gericht op het afhandelen van meldingen, waarbij steeds een risicobeoordeling per melding wordt gemaakt. Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijk waarschuwingen zijn verstuurd. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming is verantwoordelijk voor het toezicht op de kattenhandel.
Voor de uitvoering van deze werkzaamheden is 10 fte beschikbaar, in 2019 was dat nog 5 fte.
Wat is de reden dat de NVWA ruim negen maanden na het begin van de eerste «intelligente lockdown» in verband met COVID-19 kennelijk nog steeds geen protocol heeft ontwikkeld dat controle en handhaving van thuisfokkers mogelijk maakt met inachtneming van de coronamaatregelen? Kunt u bevestigen dat voor het NVWA-toezicht in slachthuizen wel vrijwel direct de werkwijzen zijn aangepast om de slacht te continueren? Waarom is dat niet gebeurd bij het toezicht op de thuisfokkerij van honden en katten?
Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen, is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Ik zal uw Kamer informeren zodra dit protocol is afgerond.
Bent u van mening dat artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren gehandhaafd moet worden, ondanks de coronacrisis, en dat de inspecteurs maatregelen kunnen treffen om de controles uit te voeren met inachtneming van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een goede reden noemen waarom handhavers in coronatijd geen huisbezoeken kunnen uitvoeren?
Ja, op deze regelgeving moet worden gehandhaafd. Echter, daarbij moet de veiligheid en de gezondheid van burgers en NVWA-medewerkers altijd voorop staan. Niet tijdens alle inspecties is het mogelijk om aan de anderhalve meter-maatregel te voldoen. Daardoor zijn die inspecties risicovol en kunnen deze mogelijk niet veilig worden uitgevoerd.
Welke andere maatregelen heeft de NVWA onderzocht om controles van thuisfokkers uit de voeren tijdens de coronacrisis, bijvoorbeeld door fokkers dierenartsverklaringen te laten overleggen aan de NVWA, om aan te tonen dat fokdieren aan de criteria voldoen om ermee te mogen fokken, door controles buiten te laten plaatsvinden, door controles uit te voeren aan de hand van het stamboek van de Raad van Beheer, of andere opties om controles te doen via een papieren/digitale route?
Om overtredingen te kunnen vaststellen, is het nodig dat wordt vastgesteld dát er is gefokt en dat de ouderdieren niet aan criteria voldoen en fokken dus niet was toegestaan.
Alternatieve manieren, zoals hier worden gesuggereerd, zijn onderzocht. In alle varianten waar mensen de dieren moeten beoordelen, is het niet mogelijk om anderhalve meter afstand te houden. Op dit moment bestaat er voor de praktiserende dierenarts wel de mogelijkheid om de criteria voor kortsnuitige honden in Petscan vast te leggen. Maar om een overtreding vast te stellen, moet ook nog een nest pups aanwezig zijn van de ouderdieren. Praktiserende dierenartsen treden verder ook niet op als handhavers. Het is te complex om hen hiermee te belasten.
Deelt u de mening dat het niet handhaven veel dierenleed met zich meebrengt, omdat fokkers nu kunnen doorfokken met mismaakte honden en katten, zoals kortsnuitige dieren, waarvan ze weten dat het verboden is? Deelt u de mening dat de aankondiging dat de NVWA alle handhavingsverzoeken tot medio 2021 uitstelt foute fokkers vrij spel geeft en daarmee ernstig dierenleed faciliteert?
In het jaarplan 2021 van de NVWA staan de controles op artikel 3.4 beschreven. De beslissing op de handhavingsverzoeken is tot uiterlijk medio 2021 uitgesteld. Deze inspecties zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Hoe legt u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, aan dierenliefhebbers uit dat u wél maatregelen neemt om de slacht koste wat het kost door te laten gaan, maar geen maatregelen treft om dierenmishandeling door malafide fokkers te stoppen?
Het is geen afweging tussen of slachthuiscontroles of gezelschapsdierencontroles, maar tussen het wel of niet veilig kunnen uitvoeren van de werkzaamheden. In dit geval prevaleert de gezondheid van houders en medewerkers.
Bent u bereid om NVWA per direct te laten handhaven om verder dierenleed te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De NVWA heeft deze werkzaamheden gepland voor 2021. Zodra de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden, zal de NVWA deze hervatten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en wel vóór het Algemeen Overleg over de NVWA, dat op 27 januari 2021 plaatsvindt?
Ja.
Het in één keer ontvangen van 54 aanmaningen van het CJIB |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de tweet van Janet: «54 brieven van @CJIBnl Hoe kan het dat ik na het rapport van gisteren dit in de bus krijg»?1
Ja.
Is het juist dat zij 54 brieven van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) kreeg, de dag na de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag?
Het CJIB heeft in de week van de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag 54 brieven verzonden aan betrokkene. Betrokkene heeft bevestigd dat zij 50 brieven op de dag na de publicatie heeft ontvangen.
Hoe is het mogelijk dat het CJIB in één keer zoveel aanmaningen tegelijk stuurt?
Het CJIB heeft als uitvoeringsorganisatie de wettelijke taak burgers te informeren over een openstaande vordering die bij het CJIB in behandeling is. Indien een burger meerdere vorderingen open heeft staan, kan het gebeuren dat een burger per openstaande zaak een aparte brief ontvangt van het CJIB. Dit kunnen aanmaningen zijn, maar dit kunnen ook andere aanschrijvingen betreffen zoals het informeren over de mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen tegen een vordering of sanctie. Het kan dan gaan om vorderingen in het kader van de inning en incasso van overheidsvorderingen2 of opgelegde (justitiële) geldelijke sancties. Vaak betreft het hier automatisch gegenereerde brieven, en ook hier was dit het geval.
Is er bij het vaststellen van het aanmaningsbeleid, waarbij mensen meerdere aanmaningen in één keer ontvangen, besproken welk effect dit heeft op de ontvanger van de brieven? Zo ja, wat is de overweging geweest dit zo te doen? Zo nee, waarom niet?
Aanmaningsbeleid is er in zijn algemeenheid op gericht dat de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van vorderingen en de status daarvan. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus door het CJIB een onderzoek is ingesteld naar de praktische reden van het automatisch verzenden van meerdere brieven vanuit het betreffende systeem. Uit het onderzoek bleek dat het voor kan komen dat personen, zoals in deze casus, meerdere brieven (nagenoeg) gelijktijdig van het CJIB ontvangen. De casus heeft er toe geleid dat het CJIB direct maatregelen heeft getroffen om geautomatiseerde verzending van een grotere hoeveelheid brieven tegelijk naar anderen in de toekomst te voorkomen. We doen er zo alles aan om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen.
Is na te gaan hoeveel mensen het overkomt dat zij in één keer meerdere aanmaningen op de deurmat ontvangen?
Het is in het algemeen niet mogelijk na te gaan hoe vaak meerdere aanmaningen of andere correspondentie van verschillende schuldeisers tegelijk worden ontvangen. Het is ook niet te voorkomen dat voor verschillende vorderingen mogelijk berichten op hetzelfde moment de betrokkene bereiken. Op het moment dat het soortgelijke vorderingen van dezelfde schuldeiser betreft en met name bij overheidsinstanties vind ik uiteraard dat dit voorkomen moet worden. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus direct maatregelen zijn getroffen.
Hoe kunt u verklaren waarom u haar via Twitter antwoordt met: «Ik stuur je vraag voor verdere beantwoording door naar @herstelkot»? Begrijpt u niet dat zij al jarenlang hoort dat zaken doorverwezen worden? Wanneer gaat u eindelijk aan de slag met afhandelen in plaats van doorverwijzen?
Ik wilde de betrokkene graag laten weten dat het voorval werd opgepakt. Dat deze hoeveelheid brieven tegelijk terecht zijn gekomen bij de betrokkene die nota bene ook onverhoopt gedupeerde is van de toeslagenaffaire vind ik hoogst ongelukkig en heel vervelend. Later bleek mij dat de problematiek niet in de aanpak van de toeslagenaffaire was gelegen. Het CJIB is er ondertussen voortvarend mee aan de slag gegaan. Naar aanleiding van het bericht op Twitter heeft op maandag 21 december 2021 een persoonlijk gesprek tussen betrokkene en vertegenwoordigers van het CJIB plaatsgevonden. Naast een toelichting op de reden van verzending van de brieven is tevens de inhoudelijke afwikkeling met betrokkene besproken om de zaak volledig op te lossen.
Gaat u deze zaak zo snel mogelijk op een fatsoenlijke manier oplossen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er gedupeerden van de toeslagen zijn, die als ze een compensatie of een deelbetaling ontvangen, direct de overheid als schuldeiser achter zich aan krijgen?
In mijn brief van 18 januari heb ik u geïnformeerd dat de Belastingdienst, Toeslagen en andere publieke schuldeisers hebben aangegeven om schulden van gedupeerden kwijt te schelden met uitzondering van vorderingen op grond van strafrechtelijke veroordelingen of situaties waar sprake is van misbruik van recht. Met de publieke schuldeisers wordt gesproken over, en gewerkt aan, het pauzeren van dergelijke lopende invorderingen.
Bent u bereid om incassoprocedures van overheidsinstanties – die een gevolg zijn van de toeslagenaffaire – stil te zetten en met iedereen in gesprek te gaan over hoe en of eventuele schulden moeten worden voldaan?
Zie antwoord vraag 8.