Het bericht 'Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het ontwikkelen van opslagmogelijkheden van groot belang is voor het slagen van de energietransitie? Deelt u de mening dat Nederland koploper zou moeten zijn op dit gebied?
In de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer van 8 juni jl. (Vervolg op toezeggingen gebrek transportcapaciteit), is de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgebreid ingegaan op kansen en obstakels voor het ontwikkelen van opslagmogelijkheden als onderdeel van de energie-infrastructuur en de stappen die het kabinet hiertoe zet ter stimulering van opslag. De afspraken uit het Klimaatakkoord met betrekking tot de hernieuwbare energiedoelstellingen zullen ervoor zorgen dat het gebruik van conventionele energiecentrales in aantal zal afnemen en de vraag naar meer opslagtechnologie naar verwachting zal toenemen. Het ontwikkelen van opslagmogelijkheden is dus zeer belangrijk voor de energietransitie.
Deelt u de mening dat onder andere energieopslag een belangrijke oplossing vormt voor de huidige netproblematiek? Deelt u de mening dat, gezien deze problematiek, belemmeringen voor energieopslag zo snel mogelijk weggenomen moeten worden?
Het meer inzetten van opslag kan het probleem van schaarste van netcapaciteit niet oplossen. Het meer inzetten van opslag kan wel helpen bij tekorten aan transportcapaciteit om elektriciteit gespreid in te voeden, waardoor het elektriciteitsnet optimaal wordt gebruikt. Het kabinet onderzoekt verder in het kader van de motie Van der Lee c.s. of een oplossing kan worden gevonden om dubbele heffing van energiebelasting in de keten bij batterijopslag te voorkomen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is. Dit om een dubbele heffing als belemmering bij het gebruik van energieopslag weg te nemen.
Deelt u de mening dat er zo min mogelijk drempels zouden moeten zijn voor deze ontwikkelingen? Deelt u de mening dat het uitblijven van een oplossing voor de dubbele heffing van energiebelasting bij batterijopslag een onnodige drempel is?
Het kabinet vindt de dubbele heffing van energiebelasting zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 juli 20192 in beginsel niet in lijn met het uitgangspunt van de energiebelasting, namelijk dat de levering aan het einde van de keten belast is. Daarom onderzoekt het kabinet of een oplossingsrichting denkbaar is waarbij deze situatie kan worden verholpen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is.
Zoals beschreven in de Fiscale moties en toezeggingenbrief van 12 juni jl.3 is het vanwege een aantal ontwikkelingen niet gelukt om een bestendig wetsvoorstel op te nemen in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021. De evaluatie van de energiebelasting waarin het onderzoek zou meelopen heeft vertraging opgelopen door de intensieve werkzaamheden bij de uitwerking van het Klimaatakkoord in de tweede helft van 2019 en de gevolgen van de COVID-19 crisis begin 2020. Daarnaast is de aankondiging van de Europese Commissie dit najaar om begin 2021 te komen met een voorstel voor de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen een relevante ontwikkeling voor de uitwerking van de motie. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat de kans groot is dat in die aanpassing ook nieuwe regels zullen worden voorgesteld voor de heffing van energiebelastingen bij energieopslag. Met deze verschillende ontwikkelingen is het opnemen van een bestendig wetsvoorstel in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021 niet haalbaar gebleken. Het kabinet blijft actief inzetten op het uitwerken van een oplossing ter uitvoering van deze motie in overleg met de branche. Dit onderwerp zal een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de energiebelasting die binnenkort van start zal gaan.
Welke argumenten ziet u voor het in stand houden van deze dubbele heffing, aangezien u wacht op een evaluatie? In hoeverre speelt hierbij het argument mee dat de belastingdienst toekomstige inkomsten mist door de aanpassing van de energiebelasting voor energieopslag? Deelt u de mening dat dit argument niet relevant is omdat deze heffing in beginsel niet in lijn is met de uitgangspunten van energiebelasting?
Voor de uitleg waarom nog geen voorstel wordt opgenomen in het belastingplan 2021 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregel zullen in kaart worden gebracht en wanneer sprake is van een budgettaire derving dient daarvoor dekking te worden gevonden. De budgettaire aspecten zijn geen aanleiding geweest voor het nog niet opnemen van de maatregel in het Belastingplan 2021.
Welke nieuwe aspecten en verzoeken die u noemt in uw brief van 12 juni 2020 getiteld 'Fiscale moties en toezeggingen 2020» (Kamerstuk 2020D23657) moeten nader worden bekeken?
Er zijn verschillende aspecten die nog nader moeten worden uitgewerkt en onderzocht om te beoordelen op welke manier de genoemde dubbele heffing op een uitvoerbare wijze kan worden weggenomen. Een nader verzoek vanuit de branche dat bijvoorbeeld moet worden beoordeeld is hun vraag om naast batterijopslag ook andere opslagvormen, zoals mechanische opslag, te willen betrekken in de regeling. Een ander aspect dat wordt uitgezocht is hoe moet worden omgegaan met elektriciteitsverlies bij de opslag.
Hoe verhoudt dit uitstel zich tot het voornemen van het kabinet om een mogelijke SDE++-subsidie voor energieopslag te onderzoeken? Dient daarvoor niet tegelijkertijd de dubbele heffing op energieopslag te worden weggenomen?
Het kabinet zet enerzijds in op het stimuleren van de verdienmodellen voor opslag en als onderdeel daarvan een onderzoek dat er toe kan leiden om energieopslag op te nemen in de SDE++ subsidie en zet anderzijds in op het wegnemen van fiscale belemmeringen. Het gaat hier om twee sporen die beide als doel hebben het verdienmodel voor opslag te verbeteren.
Verwacht u dat er nieuwe regels komen te staan in de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen die het opheffen van deze dubbele heffing in de weg zouden kunnen zitten? Zo ja, welke regels zouden dat kunnen zijn?
De Europese Richtlijn Energiebelastingen kent geen bepalingen voor batterijopslag, omdat daarvan nog niet of nauwelijks sprake was ten tijde van het opstellen van deze richtlijn. Naar verwachting komt de Europese Commissie in 2021 met een wijzigingsvoorstel om de richtlijn te moderniseren en meer in lijn te brengen met de Green Deal. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat in die aanpassing mogelijk ook regels zullen worden voorgesteld om dubbele heffing van energiebelastingen bij energieopslag weg te nemen. Het heeft de voorkeur om te weten welke richting deze voorstellen opgaan bijvoorbeeld op het terrein van de definitie van energieopslag en hoe om te gaan met elektriciteitsverlies bij opslag.
Bent u het eens met de oproep van Energy Storage NL om een oplossing voor de dubbele heffing op energieopslag in het belastingplan 2021 mee te nemen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke nieuwe manieren kunnen we de ontwikkeling van energieopslag, naast het opheffen van de dubbele heffing en een mogelijke SDE++-subsidiëring, extra stimuleren?
Ontwikkelingen in batterijopslag hebben het afgelopen decennium tot een forse prijsreductie geleid. Het kabinet zet met de DEI+ subsidieregeling in op de ontwikkeling van duurzame energie, deze regeling is ook opengesteld voor opslagtechnologie om de kostprijs van batterijopslag zo mogelijk ook verder te verlagen.
De reactie van het kabinet op het ‘Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom de Minister voor Medische Zorg de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2020 «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»1 heeft ondertekend?
Het Draaiboek betreft de triage voor IC-zorg ten tijde van COVID-19 pandemie. Aangezien het gaat om medisch specialistische zorg valt het in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Daarom heeft mijn voorganger de brief ondertekend.
Kunt u bevestigen dat de brieven van 7 april 20202 en 19 mei 20203, waarin het vraagstuk van triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie in beide ter sprake kwam, slechts ondertekend waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet door de Minister voor Medische Zorg?
Ja dat klopt. Genoemde brieven schetsen de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 en zijn derhalve door de Minister van VWS ondertekend. Deze brieven zijn mede namens de Minister voor Medische Zorg verzonden.
Kunt u bevestigen dat de vraagstukken die besproken worden in het «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» (hierna het draaiboek), alsmede de daarmee samenhangende criteria «niet medisch» zijn en dat het derhalve een (medisch) ethisch vraagstuk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met medische ethiek in zijn portefeuille, bereid om in het vervolg de brieven aangaande het draaiboek zelf te ondertekenen?
Het betreft hier onder andere een (medisch) ethisch vraagstuk omdat het de vraag is of deze «niet medische» criteria leiden tot een rechtvaardige selectie tussen patiënten met in medisch opzicht gelijkwaardige kans op overleven. Bij triage op basis van «niet medische» criteria spelen ook andere dan ethische overwegingen een rol. Het betreft hier triage bij het verlenen van medische zorg in geval van absolute schaarste op de IC en daarmee valt het draaiboek in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Ethische overwegingen spelen altijd in de (medische) zorg een rol en horen niet exclusief bij de portefeuille «medische ethiek» thuis. Het is daarom ook niet vanzelfsprekend dat de Minister van VWS altijd zelf moet ondertekenen als ethische overwegingen aan de orde zijn. Uiteraard spreekt het kabinet met één mond en heeft de benodigde afstemming plaatsgevonden.
Kunt u toelichten op welke wijze het kabinet uitvoering heeft gegeven aan het door het Centrum van Ethiek en Gezondheid uitgegeven rapport «Rechtvaardige selectie bij een pandemie», met name kijkend naar de aanbeveling dat het «van groot belang om een protocol klaar te hebben liggen waarin ethische afwegingen voor rechtvaardige selectie van patiënten expliciet worden genoemd»?4
Het signalement «Rechtvaardige selectie bij een pandemie» van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is in 2012 aan de Minister van VWS aangeboden naar aanleiding van de Mexicaanse griep die in 2009 een pandemie dreigde te worden. Het signalement beoogde de «ethische discussie onder beleidsmakers, bestuurders van ziekenhuizen, beroepsgroepen, zorgprofessionals en burgers te verhelderen en te stimuleren door een handvat te bieden voor de ethische onderbouwing van selectie van patiënten van een grieppandemie.»5 Het kabinet heeft destijds geen uitvoering gegeven aan het signalement, omdat de urgentie niet meer aanwezig was. Het kabinet hoefde ook geen reactie hierop te geven omdat het een ongevraagd signalement was. Nu heeft het signalement als een handreiking bij het opstellen van dit draaiboek gediend, waarbij de eerste ervaringen van deze COVID-19 pandemie toegepast konden worden. Het initiatief op landelijk niveau is genomen door de beroepsorganisaties De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS).
Kunt u schematisch weergeven hoe dit draaiboek precies tot stand is gekomen? Wilt u daarbij ingaan op de vraag wanneer door welke organisaties opdracht is gegeven/initiatief is genomen tot het schrijven hiervan en wanneer precies gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) enerzijds en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS anderzijds? Deelt u de mening dat uw brief, de begeleidende brief van de FMS en de KNMG en het draaiboek zelf (onder kopje 1.2 Verantwoording) een diffuus beeld schetsen van hoe het draaiboek precies tot stand is gekomen?
Bijgevoegd is een schematische weergave van de belangrijkste stappen bij de totstandkoming van het draaiboek, waarbij is aangegeven wie opdracht heeft gegeven of initiatief heeft genomen tot het opstellen ervan en wanneer de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook is in dit schema aangegeven wanneer de gesprekken met de maatschappelijke organisaties hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een zeer brede groep maatschappelijke organisaties. Uiteraard staat het andere maatschappelijke organisaties vrij om aan het brede debat over het draaiboek deel te nemen.
maart 2020
Eerste informele contacten: behoefte van FMS aan handvat bij code zwart
FMS en KNMG hebben een gezamenlijke werkgroep gestart
Inspecteur-generaal voor de Gezondheidzorg (IG) met vz KNMG en vz FMS
woensdag 1 april 2020
Eerste concept Draaiboek
FMS en KNMG
zaterdag 4 april 2020
Brief met reactie op eerste concept, verzoek om gesprekken te gaan voeren
IGJ aan FMS en KNMG
maandag 6 april 2020
Conference call inzake protocol
Minister MZS, vz KNMG en IG
van 7 tot 14 april 2020
Gesprekken met belanghebbenden
vz KNMG met: de bestuurders van ActiZ, ANBO, KBO-PCOB. LHV, NFU, NHG, NOOM, NVAVG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, V&VN, Verenso en VGN.
woensdag 8 april 2020
Telefoongesprek draaiboek, leeftijdscriterium
Minister MZS, vz KNMG
dinsdag 14 april 2020
Conference call draaiboek, code zwart
Minister MZS, vz KNMG, IG
vrijdag 17 april 2020
Eindverslag gesprekken belanghebbende organisaties
KNMG aan IGJ
vrijdag 1 mei 2020
Formele ontvangstbevestiging IGJ op eindverslag gesprekken KNMG
IGJ aan KNMG
zondag 3 mei 2020
Aanvullende tekstuele opmerkingen eerste concept Draaiboek
IGJ aan FMS
maandag 4 mei 2020
Gesprekken Minister, IG, KNMG met ouderenbonden
Minister MZS, vz KNMG, IG, vz ANBO, vz KBO-PCOB, vz NOOM
maandag 11 mei 2020
Tweede concept-Draaiboek
FMS en KNMG
maandag 11 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
maandag 18 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
donderdag 28 mei 2020
Reactie IGJ tweede concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 2 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 8 juni 2020
Derde concept Draaiboek
FMS en KNMG
woensdag 10 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 15 juni 2020
Reactie IGJ derde concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 16 juni 2020
Derde concept openbaar
FMS en KNMG
Wanneer vonden de gesprekken met de zeer brede groep maatschappelijke organisaties in het kader van de consultatie plaats? Zijn er volgens u maatschappelijke organisaties die niet geconsulteerd zijn, maar die wel geconsulteerd hadden moeten worden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat ook is gesproken met diverse hoogleraren (medische) ethiek en filosofie, dit draaiboek tot stand is gekomen in een uitermate zorgvuldig proces waarbij verschillende invalshoeken meegenomen zijn?
Ja, die mening deel ik waarbij het nu zaak is, zoals de KNMG en FMS ook zelf aangeven, het draaiboek te beoordelen op uitvoerbaarheid en toetsbaarheid en het maatschappelijk draagvlak te onderzoeken.
Hoe kunt u enerzijds zeggen dat u «met belangstelling de uitkomsten van dialogen afwacht» maar anderzijds wel direct bij het verschijnen van het draaiboek stelt dat u zich niet kunt vinden in sommige onderdelen?
Ik vind het belangrijk dat het draaiboek berust op een breed maatschappelijk draagvlak. Ook vind ik van belang dat het draaiboek en de daarin gehanteerde criteria voor triage en de organisatie van triage in de ziekenhuizen uitvoerbaar is. Daarom wacht ik met belangstelling de uitkomsten van de dialogen af. Dat laat onverlet dat een criterium uitsluitend op basis van leeftijd naar het oordeel van het kabinet in strijd is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt. Ik wil daarom geen twijfel laten bestaan over het standpunt dat het hanteren van een harde leeftijdsgrens, al dan niet via een indeling in leeftijdscohorten, door het kabinet niet geaccepteerd zal worden. Dit geldt overigens ook voor andere non-discriminatiegronden.
Hoe rijmt u deze uitspraak over de komende (maatschappelijke) dialoog over dit draaiboek en de uitkomst hiervan, met de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane uitspraken tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo's ten behoeve van kwaliteitsbewaking5 dat: «waarvan ik vind dat ik als vertegenwoordiger van het kabinet, dat zich heeft te verhouden tot de uitkomst, niet op voorhand die maatschappelijke dialoog op slot moet zetten door al te stellig te zeggen dat we ofwel linksaf ofwel rechtsaf moeten»?6
In het regeerakkoord heeft het kabinet de opdracht meegekregen om bij beleidswijzigingen op medisch-ethisch terrein een toetsingskader met drie vragen te hanteren. Wat is de medisch-wetenschappelijke noodzaak, hoe staat het met de medisch-ethische reflectie en is er sprake geweest van voldoende maatschappelijke dialoog en politieke bezinning? Bij beleidsvraagstukken die om een antwoord vragen, past het kabinet het toetsingskader toe. Zoals de Minister van VWS meermaals heeft aangegeven, past het het kabinet om daarbij terughoudend te zijn bij de positiebepaling. Uiteraard heeft het kabinet zich vervolgens wel te verhouden tot de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en dat is het moment voor het opmaken van de balans en het bepalen van de positie.
In dit geval gaat het om triagecriteria in de ziekenhuizen, en meer specifiek op de IC’s. Dit is dus geen vraagstuk voor het kabinet, maar voor professionals. Ik juich toe dat men hierover de maatschappelijke dialoog zoekt. Ik meen dat het in dit geval dan ook aanvaardbaar is dat de politiek zich mengt in dit debat. Het gaat hier anders dan in het aangehaalde voorbeeld niet om wetgeving of beleid, maar om een beroepsrichtlijn. Inbreng nu tijdens deze fase van maatschappelijke dialoog is dan ook de geëigende route voor het geluid vanuit de politiek en even zo waardevol als vanuit andere maatschappelijke geledingen.
Ik kan een onderscheid uitsluitend op basis van leeftijd niet ondersteunen. Natuurlijk speelt leeftijd ook een rol als de afweging op medisch inhoudelijke gronden wordt gemaakt. Leeftijd is een relevante factor bij de medisch inhoudelijke afweging wie de beste kansen heeft na opname op een IC. Maar voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden even veel kansen op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Ik voel mij in dit standpunt gesteund door uw Kamer zoals in eerdere debatten naar voren is gekomen.8
Kunt u, gegeven het feit dat u dus delen van het draaiboek afwijst, aangeven wat uw alternatief is voor de afgewezen delen? Kunt u daarbij aangeven of u deze alternatieven ook aan een eenzelfde grondig procedure, doelend op de brede maatschappelijke consultatie en advisering door hoogleraren, heeft onderworpen als het draaiboek? Kunt u tevens ingaan op de ethische overwegingen van het door u aangedragen alternatief?
Ik wijs alleen het selecteren enkel op basis van leeftijd op voorhand af. Het alternatief voor het leeftijdscriterium is het «first come, first serve» criterium. Dit betekent dat patiënten in aanmerking komen voor behandeling op volgorde van binnenkomst. Ook aan dit criterium kleven nadelen, hetgeen nog sterker geldt voor het alternatief: loting, maar alles afwegend geeft het kabinet op basis van de huidige inzichten de voorkeur aan het «first come, first serve» criterium. Voor de onderbouwing baseert het kabinet zich op dezelfde principes die leidend zijn voor het draaiboek: het principe dat ieder mens gelijkwaardig is; het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk levens willen redden; rechtvaardigheid: gelijken gelijk, en ongelijken ongelijk behandelen.
Kunt u toelichten hoe in de door u aangedragen landen, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, getrieerd wordt op basis van «niet-medische overwegingen» en hoe dit bepaald is in hun equivalent van het draaiboek?
In de genoemde landen hebben nationale beroepsgroepen (artsenorganisaties of vereniging van intensivisten), ethiekraden en adviesorganen een handreiking of document opgesteld in verband met de COVID-19 pandemie met ethische uitgangspunten of adviezen gericht op artsen en ziekenhuizen om een richtlijn op te stellen om te kunnen bepalen welke patiënt voorrang krijgt bij absolute schaarste op de IC. Geen van de landen lijkt nog een nationaal, overkoepelend document te hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse draaiboek. De betreffende landen vinden ook niet dat de overheid dat moet doen, maar dat het aan artsen/artsenorganisaties/ziekenhuizen is om de keuze te maken. Alle drie landen vinden dat leeftijd op zichzelf niet als selectiecriterium gehanteerd mag worden, omdat iedereen een gelijke kans op toegang tot de zorg heeft en er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijd omdat dit discriminatie is. Evenals in Nederland speelt leeftijd wel indirect mee vanwege een vaak slechtere gezondheidstoestand (frailty, comorbiditeit) van ouderen. Twee landen pleiten voor «first come, first served» als onderscheidend criterium als medische criteria geen uitsluitsel geven (Verenigd Koninkrijk en België) en Duitsland pleit voor uniforme criteria, maar heeft die nog niet. Het is ons niet bekend in hoeverre in deze landen er ook daadwerkelijk getrieerd is op «niet-medische» overwegingen.
Kunt u aangeven wat uw rol is in de komende dialogen?
De komende maanden zullen de FMS en de KNMG een aantal overleggen organiseren waarin de leden van de adviesgroep van hoogleraren medische ethiek en filosofie, de ethici van de KNMG en de werkgroep van medisch specialisten die het Draaiboek heeft opgesteld in gesprek gaan met medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en (IC-) verpleegkundigen. Het streven is dit proces in het najaar 2020 af te ronden. De Minister heeft bij die overleggen geen rol. Daarnaast zal het maatschappelijk debat worden gevoerd.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is bij het uiteindelijk vaststellen van het draaiboek? Dient deze in wet- of regelgeving opgenomen te worden?
Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen in de zorg verplicht om goede zorg te leveren. Wat onder goede zorg moet worden verstaan, wordt onder meer ingevuld via de professionele standaard. De professionele standaard bepaalt de wijze van werken van zorgverleners en is de facto het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die invulling geven aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders. Onderdelen van de professionele standaard worden in beginsel opgesteld door de professionals zelf. De beroepsgroepen hebben een vergaande autonomie om zelf te bepalen hoe gehandeld moet worden. Onderdelen van de professionele standaard zijn vormvrij en er is geen procedure voorgeschreven. Er vindt dus in beginsel ook geen toetsing van overheidswege plaats.
Het draaiboek «triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» is onderdeel van de professionele standaard. Onderdelen van de professionele standaard zoals het draaiboek hoeven niet expliciet in wet- of regelgeving opgenomen te worden, omdat zij doorwerken via de verplichting om goede zorg te verlenen.
Bij het draaiboek, voor zover het gaat om het onderdeel «triage in het geval van fase 3, stap C», is echter sprake van een dusdanig maatschappelijk gevoelig onderwerp dat buiten de normale grenzen ligt van het professioneel handelen van zorgverleners, dat politieke en maatschappelijke discussie hierover gerechtvaardigd is. Ik acht het dan ook van belang dat over dit onderwerp een breed gesprek plaatsvindt.
Voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden een gelijkwaardige kans op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Daarbij speelt dat de huidige versie van het draaiboek in de ogen van het kabinet niet in overeenstemming is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt.10 Ik wacht de brede maatschappelijke discussie nu af, maar zo nodig zal in wet- of regelgeving het algemene discriminatieverbod worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «zo nodig zal dit standpunt met regelgeving worden bekrachtigd»?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening van de makers van het draaiboek dat het niet-selecteren ook tot ongewenste effecten zal leiden? Hoe zou in een hypothetisch scenario waarin op korte termijn overgegaan zou moeten worden tot fase 3, triage plaatsvinden bij het ontbreken van een definitief draaiboek?
Ook in fase 3, stap C zal triage moeten plaatsvinden wie wel en niet in aanmerking komt voor de IC-zorg. Geen duidelijkheid over de selectiecriteria leidt tot onzekerheid en de angst voor willekeur. Ieder criterium heeft in die uiterste situatie ongewenste effecten, vandaar dat alle aandacht erop gericht is die situatie te voorkomen. Zoals in antwoord op voorgaande vragen al is aangegeven, is het draaiboek al onderdeel van de professionele standaard. De IGJ heeft partijen laten weten dat het noodzakelijk is dat er een brede discussie over het draaiboek plaatsvindt. Pas na die brede discussie zal de IGJ naar partijen bevestigen of zij het (al dan niet aangepaste) draaiboek betrekt bij haar toezicht. De bevestiging van de veldnorm door de IGJ moet zekerheid geven aan zowel zorgverleners als de samenleving hoe er getrieerd gaat worden en op basis van welke norm de IGJ toezicht zal houden. De brede discussie en consultatie van de achterban vinden nu plaats. De FMS en de KNMG verwachten dit traject in het najaar af te ronden. De IGJ houdt vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de beschikbare IC-capaciteit en zal zo nodig bevorderen dat het consultatietraject eerder wordt afgerond om te borgen dat er tijdig zekerheid is.
Wanneer dient het draaiboek volgens u definitief te zijn? Deelt u de mening dat dit voor het einde van het zomerreces gereed dient te zijn?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
Het bericht 'Suriname vraagt Nederland om coronahulp' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Suriname vraagt Nederland om coronahulp»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel 236 mensen positief zijn getest op het coronavirus in Suriname en er inmiddels een zestal mensen aan de ziekte is overleden? Kunt u een update geven met betrekking tot het coronavirus in Suriname?
Op 23 juni jl. waren er in totaal 319 mensen positief getest, 132 personen genezen verklaard en vielen er tot dat moment acht doden te betreuren.
Deelt u de mening van de Surinaamse Minister van Volksgezondheid dat er, ondanks de uitdagingen die er zijn in de relaties met Suriname, alsnog op basis van de historische verbondenheid en de vriendschapsband gehoor moet worden gegeven aan het hulpverzoek van Suriname, en er een aantal levensreddende benodigdheden vanuit Nederland naar Suriname gebracht moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de diverse publieke en private hulpverzoeken vanuit Suriname is op 19 juni jl. een door Nederland gedoneerde zending t.w.v. € 600.000 aan medische hulpgoederen in Suriname aangekomen. Het betreft medische beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, schorten en brillen. De komende weken zullen nog aanvullende leveringen plaatsvinden, ondermeer met extra medische bescherming en verbruiksmiddelen, testkits, medicijnen en (mobiele) beademingsapparatuur.
Bij de aanschaf van deze goederen is rekening gehouden met de behoefte aan medische beschermingsmiddelen die in Nederland bestaat en is in overleg met Suriname afgestemd op de behoeften aldaar.
De ontvangende partij is de stichting SU4SU. Dit is een particulier Surinaams initiatief dat is gestart bij aanvang van COVID19. Initiatiefnemers zijn gerenommeerde Surinaamse organisaties en bedrijven, die bekend staan als mensen die hart voor de Surinaamse zaak hebben en niet zijn geaffilieerd aan een politieke partij.
Bent u bekend met de oorzaak van de tweede golf van Corona-besmettingen in Suriname, die opnieuw heeft gezorgd voor een uitbraak, waar Suriname nu onder lijdt?
Voor zover bekend is er geen uitgebreid onderzoek naar de oorzaak gedaan. Tot de huidige uitbraak waren de Surinaamse autoriteiten erin geslaagd om het virus in te dammen en kwamen er in zes weken geen besmettingen bij. De eerste gevallen waren import-gevallen van buitenlandse reizigers, maar ondertussen is sprake van lokale clusters van besmettingen.
Bent u bekend met het feit dat Suriname een grote corona-uitbraak niet aan zou kunnen, aangezien het land slechts veertig ic-plekken en te weinig IC-verpleegkundigen heeft? Zo ja, bent u bereid om aan Suriname gerichte hulp aan te bieden om aan deze zorg tegemoet te komen?
Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om tijdelijk Nederlands medisch personeel in Suriname assistentie te laten verlenen. Tevens worden (mobiele) beademingsapparaten gedoneerd wat ook een bijdrage levert aan het uitbreiden van de zorg-capaciteit.
Deelt u de mening dat Nederland, met behoud van voldoende materialen voor Nederland zelf, Suriname moet ondersteunen met de daar benodigde middelen en informatie om het virus tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, en zie antwoord op vragen 3.
Klopt het dat Nederland tot nu toe tien beademingsapparaten heeft toegezegd naar aanleiding van het hulpverzoek van Suriname? Wanneer worden deze apparaten geleverd?
Een eerste verzending van tien beademingsapparaten wordt binnenkort in Suriname verwacht. Later zullen nog eens tien apparaten volgen.
Deelt u de mening dat tien beademingsapparaten ontoereikend zijn ten opzichte van het brandende hulpverzoek van Suriname?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de woordvoerder van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat de Nederlandse regering haar zal best zal doen om binnen de bestaande mogelijkheden te helpen? Zo ja, wat betekent dit concreet en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 3.
Staat u momenteel in contact met Surinaamse hulporganisaties om de mogelijkheden te verkennen om tot hulp over te gaan?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Surinaamse Stichting Su4Su te steunen, en daarbij ook Nederlandse particulieren en het bedrijfsleven te betrekken, om beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, beademingsapparatuur en medicijnen aan Suriname te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
De ontvangende partij van de Nederlandse hulp is de Stichting SU4SU. Op basis van de door deze stichting geïdentificeerde behoeften heeft het Ministerie van VWS de Nederlandse hulp samengesteld die lijkt te voldoen aan de Surinaamse noden. Al het hulpaanbod wordt in overleg met het Ministerie van VWS gecoördineerd.
Bent u, gezien de urgentie, bereid om deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
Misstanden bij hulporganisatie ZOA |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel in Soedan»?1
Ja.
Klopt het dat ZOA (al dan niet via de Dutch Relief Alliance) middelen ontvangt uit het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, voor welke doeleinden ontvangt de organisatie geld en om hoeveel geld gaat het?
Ja, ZOA ontvangt middelen vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Op dit moment heeft BZ voor 5 projecten directe subsidierelaties met ZOA (€ 40,5 miljoen). Drie programma’s via het Addressing Root Causes Fund in Soedan, Ethiopië en de Democratische Republiek Congo, een via het Dutch Relief Alliance programma in Syrië en een programma «Land Tenure Security in Kibago and Kayogoro» in Burundi. De thema’s waarop ZOA werkt in de betreffende landen zijn: veiligheid voor mensen, rechtsorde, humanitaire hulp, en landrechten.
Klopt de strekking van het artikel volgens u?
Het artikel noemt misstanden in het door DfID en EU gefinancierde programma Aqua4Sudan. In het artikel beschuldigen oud-medewerkers het landenkantoor van ZOA in Soedan van corruptiepraktijken, belangenverstrengeling en grensoverschrijdend gedrag. De aantijgingen zijn onderzocht door ZOA en DfID. Vooralsnog komt hieruit naar voren dat de meldingen en beweringen ongegrond zijn. ZOA nodigt anonieme bronnen nadrukkelijk uit om de aan de media geuite klachten – anoniem, maar concreet – aan ZOA kenbaar te maken, zodat er opnieuw onderzoek gedaan kan worden door ZOA.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misstanden en de Kamer daarover te informeren?
Ja. Nederland is in gesprek met Zweden en de Europese Unie over gezamenlijke verdere doorlichting van het landenkantoor van ZOA in Soedan. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal de Kamer hierover t.z.t. worden geïnformeerd.
De subsidiëring van zogenaamd ‘antiracisme’ |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Aan hoeveel organisaties wordt er in totaal (door het Rijk, provincies en gemeenten) subsidie verstrekt die direct of indirect, geheel of gedeeltelijk wordt ingezet om door middel van acties, lobby’s, rechtszaken of anderszins te strijden tegen (vermeend) racisme? Om hoeveel subsidie gaat het in totaal?
Het is niet mogelijk om deze vraag in zijn geheel te beantwoorden, omdat de gevraagde informatie niet voorhanden is. Op gemeentelijk niveau wordt aan slachtoffers van discriminatie bijstand verleend door antidiscriminatievoorzieningen. Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen is hiervoor sinds 2009 jaarlijks een bedrag van € 6.000.000 toegevoegd aan het gemeentefonds. Dit bedrag is sindsdien niet meer gewijzigd. Daarnaast hebben mensen die vinden dat zij zijn gediscrimineerd op, onder meer, hun werk of bij het volgen van een opleiding de mogelijkheid om daarover een onafhankelijk oordeel te vragen van het College voor de rechten van de mens. Naast deze oordelende taak heeft het College andere taken ten aanzien van het belichten, beschermen en bevorderen van de rechten van de mens. Voor het uitvoeren van zijn taken is het College in 2019 een budget toegekend van € 7.010.000. Daarbij dient ook nog te worden vermeld dat het begrip discriminatie ruimer is dan alleen racisme. Zowel antidiscriminatievoorzieningen als het College voor de rechten van de mens behandelen ook klachten over onder meer zwangerschapsdiscriminatie, leeftijdsdiscriminatie en discriminatie van mensen met een handicap of chronische ziekte. De verdere verantwoording over deze bestedingen loopt via de gemeentelijke jaarrekeningen en het jaarverslag van het College voor de rechten van de mens.
Kunt u per ontvanger van dergelijke subsidies aangeven:
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te agenderen debat over racisme?1
Het debat over racisme is gehouden op 1 juli jongstleden. Het is helaas niet gelukt om uw vragen voor deze datum te beantwoorden.
De sluiting van het Hoenderloo College |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat onderwijsmedewerkers en ouders 19 juni 2020 samenkomen om te bespreken hoe zij verder moeten nu het Hoenderloo College al per 1 augustus 2020 wordt gesloten? Bent u bereid contact met hen op te nemen om mogelijkheden te bespreken?
Ja, dit was ons bekend. Vanuit de onderwijsinspectie en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is er veelvuldig contact geweest met de medezeggenschapsraad (mr) van het Hoenderloo College, een vertegenwoordiging van de onderwijsvakbonden, en de Raad van Bestuur (RvB). De mogelijkheden waar u naar verwijst in uw vraag, dienen vooralsnog besproken te worden tussen de mr en RvB.
Vindt u het een verantwoordelijke keuze dat deze onderwijsinstelling op zo korte termijn wordt gesloten gegeven de specialistische combinatie van zorg en onderwijs die hier wordt geboden en gelet op het feit dat veel van de jongeren nog geen passend alternatief wordt geboden?
Laten we voorop stellen dat het Ministerie van OCW vooralsnog geen formeel besluit over de sluitingsdatum van het Hoenderloo College heeft ontvangen. De richtdatum voor de sluiting van de Hoenderloo Groep is 1 augustus. Afgesproken is, echter, dat de Hoenderloo Groep pas sluit als er voor iedere jongere een passende en duurzame vervolgplek is. Dit geldt voor zowel zorg als onderwijs. Dit is recent opnieuw bevestigd door de Hoenderloo Groep aan de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie ziet hier op toe.
Betreft uw opmerking over het vinden van een passend alternatief verwijzen we graag naar de antwoorden op de eerdere Kamervragen1 van 14 april jl. Daarin gaven we al aan dat Pluryn voor alle jongeren van wie de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, naar een passende en duurzame plek binnen de jeugdzorg zoekt. Een plek is alleen passend wanneer onderwijs daar onderdeel van is. Aan deze jeugdzorginstellingen zijn onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren.
Bent u van mening dat de leerlingen en medewerkers een eerlijke en gedegen kans is gegeven op het vinden van alternatieve leer- en werkplekken met het versnellen van de sluiting van uiterlijk 1 augustus 2021 naar 1 augustus 2020?
Wat betreft het vinden van alternatieve plekken voor leerlingen, zie antwoord vraag 2. Over het vinden van alternatieve plekken voor medewerkers van het Hoenderloo College is op 26 juni een akkoord getroffen tussen vertegenwoordigers van het onderwijspersoneel en de RvB van Pluryn2.
Bent u van mening dat Pluryn haar zorgplicht degelijk naleeft door de plotselinge sluiting van deze onderwijs- en zorginstelling? Zo ja, hoe verklaart u dat er per 1 augustus jongeren geen passend onderwijs en zorg kunnen krijgen? Zo nee, hoe gaat u ingrijpen?
Wij willen hier graag duidelijk over zijn: elke jongere voor wie geen nieuwe, passende zorg- en onderwijsplek wordt gevonden is er een te veel. Het is aan Pluryn om deze plek samen met gemeenten te vinden. Pluryn ziet dit ook als haar opdracht en is op zoek naar een passende en duurzame vervolgplek voor alle jongeren. Pluryn heeft aangegeven de instelling pas te sluiten als elke jongere een vervolgplek heeft. Met het Ministerie van OCW en de onderwijsinspectie heeft Pluryn afgesproken dat ook voor het onderwijs geldt dat dit pas sluit als iedere leerling is overgeplaatst. Dit proces wordt nauwlettend gevolgd door de IGJ en de onderwijsinspectie.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat deze groep jongeren met complexe problematiek thuiszitters worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer bent u in contact getreden met het Hoenderloo College toen het plan van aanpak de ondermaatse kwaliteit en veiligheid te verbeteren zoals de Inspectie van het Onderwijs in januari constateerde uitbleef? Vindt u het te verantwoorden dat Pluryn al die tijd geen actie heeft ondernomen haar zorgplicht na te komen?
De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. De onderwijsinspectie heeft voortdurend contact met Pluryn gehouden om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. De onderwijsinspectie ontvangt wekelijks een geïntegreerd (onderwijs/zorg) overzicht (dit was voorheen maandelijks) van de overdracht van leerlingen naar een vervolgplek en voert periodiek voortgangsgesprekken. Ook voert de onderwijsinspectie intensief overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de groep leerlingen die nog geen duidelijk zicht hebben op een vervolgplek.
De afgelopen tijd ontving de onderwijsinspectie diverse signalen over het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie beoordeelt de ontvangen signalen als ernstig. Daarnaast constateert de onderwijsinspectie een gebrek aan voortgang in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie heeft daarom haar toezicht verder aangescherpt.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 is aangegeven, blijft Pluryn tot de laatste jongere verantwoordelijk voor een passende en duurzame vervolgplek. De Minister van VWS lichtte tijdens het debat van 23 juni jl. al toe dat de Hoenderloo Groep niet sluit voordat dat geregeld is.
Bent u bereid in contact te treden met het bestuur van Pluryn om deze nijpende situatie te bespreken en te zoeken naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u tevens bereid te onderzoeken of er tussen uw twee ministeries een mogelijkheid is een (tijdelijke) onder curatele stelling om de sluiting per 1 augustus aanstaande te voorkomen? Zo nee, hoe verhoudt deze weigering regie te nemen zich tot de oproep van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor minder marktwerking en meer regie in de zorg in zijn interview in het Algemeen Dagblad van 13 juni 2020?
Nee. Wij kunnen de stichting Pluryn niet onder curatele stellen. Zorgaanbieders zijn private instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Voor een uitleg over onze inzet voor de borging van continuïteit van onderwijs, zie antwoord vraag 6.
Beperkingen opgelegd aan studenten in het openbaar vervoer |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat reizen met het openbaar vervoer vanwege de coronacrisis de laatste maanden door veel Nederlanders wordt vermeden?
Tot 1 juli jl. was het OV alleen voor noodzakelijke reizen. De reizigers houden zich over het algemeen goed aan de afspraken. In het begin van de coronacrisis was het gebruik circa 15% t.o.v. 2019. Inmiddels is het gebruik gemiddeld 35% – 40% ten opzichte van 2019.
Klopt het dat reizigers die de beschikking hebben tot een auto sinds de coronacrisis minder vaak reizen met het openbaar vervoer?
Sinds het begin van de coronacrisis zien we dat het OV-gebruik sterk is gedaald. De belangrijkste reden hiervoor is dat veel mensen minder zijn gaan reizen omdat ze niet meer naar kantoor of onderwijsinstelling gaan. Daarnaast is een klein deel van de OV-reizigers op dit moment overgestapt naar een andere modaliteit (auto, fiets, lopen). Dit zien we in mindere mate ook bij automobilisten waar een klein deel is overgestapt naar fiets of lopen.
Klopt het dat veel studenten afhankelijk zijn van het openbaar vervoer omdat zij geen beschikking hebben over een alternatief?
Scholieren en studenten maken veel meer gebruik van het openbaar vervoer dan andere groepen in de samenleving. Normaal gesproken zijn studenten en scholieren goed voor circa een derde van alle afgelegde treinkilometers in Nederland en voor bijna de helft van alle bus-, tram en metrokilometers, terwijl hun aandeel in de totale mobiliteit niet meer dan 15% is. Uit eerdere studies is ook bekend dat volwassenen (18+) die géén rijbewijs hebben, voor een groter deel van hun kilometers gebruik maken van het openbaar vervoer. Zij leggen 35%van hun kilometers af met het ov, terwijl volwassenen met rijbewijs daarmee maar 9% van hun kilometers realiseren.
De afhankelijkheid van het OV hangt af van herkomst en de bestemming en de beschikbaarheid van een alternatief (fiets, lopen of auto). Voor veel korte verplaatsingen is de fiets een goed alternatief voor het OV. Van de door MBO-, HBO- en WO-studenten gemaakte ritten, is normaal gesproken 2% van de treinritten korter dan 5 kilometer en 43% van de bus, tram en metroritten korter dan 5 kilometer.
Omdat veel studenten aangewezen zijn op het OV om hun onderwijsinstelling te bereiken en het van belang is dat alle studenten kunnen deelnemen aan de activiteiten op de onderwijsinstelling, zijn er geen specifieke beperkingen opgelegd aan studenten in het OV. Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik afspraken gemaakt met onderwijskoepels en vervoerders over aanvangs- en eindtijden van onderwijsactiviteiten. Deze afspraken hebben tot doel zoveel mogelijk reizigers veilig te kunnen vervoeren richting onderwijsinstellingen binnen de capaciteitsbeperkingen van het OV.
Waarom heeft u specifiek aan studenten gevraagd om het openbaar vervoer te mijden in de spits?
De oproep om drukte te mijden en zoveel mogelijk buiten de spits te reizen geldt voor alle OV-reizigers.
Heeft u voor de invoering van de beperkingen overlegd met studentenvakbonden en/of onderwijsvakbonden over het besluit om studenten te weren in de spits? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven gelden geen beperkingen voor studenten in het OV. De gemaakte afspraken zien op spreiding van onderwijsactiviteiten om zo ook spreiding in gebruik van het OV mogelijk te maken. Als uitgangspunten zijn daarbij haalbaarheid en uitvoerbaarheid gehanteerd. Studentenbonden zijn hier niet rechtstreeks bij betrokken geweest. Wel zijn het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) geïnformeerd over de aard van de afspraken, voordat deze definitief waren.
Heeft u ook rekening gehouden met de positie van studenten die buiten de randstad wonen?
Door te kiezen voor spreiding van onderwijsactiviteiten en niet voor beperkingen voor studenten worden alle studenten in gelegenheid gesteld deel te kunnen nemen aan onderwijsactiviteiten. Regionaal worden de afspraken uitgewerkt tussen vervoerders en onderwijsinstellingen om rekening te kunnen houden met de regionale situatie en mogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het feit dat studenten onmogelijk op tijd kunnen komen bij hun stageplekken, waar geen sprake is van aangepaste roosters?
De oproep aan alle reizigers is drukte te vermijden en zo veel mogelijk buiten de spits te reizen. Deze kaders bieden de ruimte om op tijd te kunnen komen bij een stageplek.
Waarom bent u van mening dat het rechtvaardig is om studenten de komende tijd te vragen minder gebruik te maken van het openbaar vervoer? Vindt u de belangen van studenten niet even zwaarwegend als die van andere reizigers in het openbaar vervoer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe weegt u de belangen van stagairs en studenten in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs (MBO en HBO) die hun opleiding niet vanuit huis kunnen volgen?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Kunt u aangeven hoe lang de beperkingen in het openbaar vervoer zullen gelden? Hoe lang verwacht u aan studenten te zullen vragen om het openbaar vervoer te mijden tijdens de spits?
De algemeen geldende oproep om drukte te vermijden en zo veel mogelijk buiten de spits te reizen zal gelden zo lang de situatie rond COVID-19 daar aanleiding toe geeft.
Welke alternatieve vervoersmogelijkheden zijn er voor studenten als zij in september nog steeds geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer in de spits?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bij de vervolggesprekken en -afspraken over het gebruik van het openbaar vervoer door studenten, ook de studentenbonden en onderwijsvakbonden tijdig te betrekken?
Indien nieuwe afspraken worden gemaakt of de gemaakte afspraken worden herzien, zal ik in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bezien hoe studentenbonden en/of onderwijsvakbonden op passende wijze betrokken kunnen worden.
Het ‘dienen van twee heren’ bij woningmakelaars |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Boete dreigt voor makelaars die bemiddelingskosten rekenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als woningmakelaars zowel aan de aanbiedende als vragende partij kosten doorrekenen?
Ja.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of woningmakelaars zich omtrent «het dienen van twee heren» zich aan artikel 7:417 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) houden?
In het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een private overeenkomst en een overtreding van het Burgerlijke Wetboek de rechter een eindoordeel moet vellen in een specifieke casus. Een benadeelde kan dus naar de rechter stappen als de bemiddelaar de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten niet in der minne terugbetaalt. Huurders die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan melding doen via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Wanneer de ACM veel meldingen en klachten ontvangt kan sprake zijn van oneerlijke handelspraktijken (stelselmatige overtreding van de consumentenbeschermingsregels). De ACM kan dan mogelijk onderzoek doen. Zoals ik in eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord is de ACM bevoegd maatregelen te nemen wanneer sprake is van een stelselmatige overtreding (het gaat om de belangen van een groep consumenten) en heeft de ACM dit ook gedaan.
In 2014 en 2016 heeft de ACM actie ondernomen tegen ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten2. In 2019 heeft de ACM een last onder dwangsom opgelegd aan vier huurbemiddelaars die verboden bemiddelingskosten rekenen.3 Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.4 Wanneer uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, dan kunnen deze (ver)huurbemiddelaars een boete van de ACM verwachten. De boetes die de ACM kan opleggen bedragen maximaal 900.000 euro per overtreding. Dit aangekondigde onderzoek loopt.
Hoeveel gevallen van overtreding van bovenstaand artikel zijn er bekend en hoe vaak is er aan woningmakelaars een boete opgelegd in verband met deze werkwijze?
Na onze eerdere afspraken heeft ACM extra aandacht besteed aan de oneigenlijke praktijken van verhuurbemiddelaars op dit punt. De ACM heeft in 2019 4 bemiddelaars aangesproken op het ten onrechte in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders, waaronder twee bemiddelaars die onder meer inschrijvingskosten vroegen. Deze bemiddelaars zijn gestopt met het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders5. Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de intensievere handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op dit gebied?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het – met het oog op artikel 7:417 lid 4 BW – toegestaan om woningzoekers te laten betalen om op aangeboden woningen te reageren onder noemer van een «prikbordfunctie»?
Artikel 7:417, lid 4 BW ziet erop toe dat er geen kosten aan een (aspirant-) huurder worden gerekend wanneer een huurbemiddelaar zowel optreedt voor de verhuurder als voor de huurder (het dienen van twee heren). Indien de website van de (ver)huurbemiddelaar geen contactgegevens van de aanbiedende verhuurder verstrekt en de bemiddelaar het de aspirant-huurder dus onmogelijk maakt rechtstreeks en zonder tussenkomst van de websitebeheerder met elkaar in contact treden om over totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen, wordt de bemiddelaar geacht in opdracht van de verhuurder te bemiddelen en mag hij geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen.
Dus als er sprake is van bemiddeling door een huurbemiddelaar in opdracht van de verhuurder, vallen inschrijvingskosten onder bemiddelingskosten die niet mogen worden gerekend aan een consument-huurder. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat er alleen kosten bij de (aspirant-)huurder in rekening gebracht mogen worden als de website van de handelaar een «prikbordfunctie» heeft, dus waarbij aan de huurder geen belemmering wordt opgeworpen om rechtstreeks in contact te treden met de verhuurder.
In hoeverre is het nog toegestaan om inschrijvingskosten op woning- en kamerwebsites te vragen, gegeven de uitspraak van de Hoge Raad uit 2015?2
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen gedupeerden die onterecht dergelijke kosten hebben betaald zich melden, en welke inspanningen pleegt u dit zo breed mogelijk bekend te laten zijn en deze gedupeerden te ondersteunen?
Gedupeerden kunnen zelf een brief sturen om de ten onrechte in rekening gebrachte kosten terug te vragen. Op de website van de Woonbond is een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Op de website van de rijksoverheid wordt onder meer verwezen naar de voorbeeldbrief voor het terugvorderen van bemiddelingskosten op het juridisch loket, maar ook de Woonbond, NVM en de ACM (ACM Consuwijzer) hebben voorbeeldbrieven op hun websites geplaatst. Indien een minnelijke schikking niet tot de mogelijkheden behoort, blijft een gang naar de civiele rechter benodigd. Op de website van NVM staat een voorbeelddagvaarding.
Huurders en woningzoekenden die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan ook melding maken via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Als aan de hand van die meldingen blijkt dat mogelijk sprake is van stelselmatige overtreding van het verbod op onterechte bemiddelingskosten, kan ACM onderzoek doen naar de betreffende bemiddelaar(s).
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Het sneuvelen van het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs in de Eerste Kamer |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Welke stappen gaat u nemen nu het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs niet aangenomen is in de Eerste Kamer (Kamerstuk 35 104)?1
Nu het wetsvoorstel is verworpen, vallen we terug op de huidige situatie. In de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017 is geregeld dat in het funderend onderwijs alleen de lichte toets van toepassing is. De positie van de medezeggenschapsraden ten aanzien van fusies zal bovendien niet veranderen. De via amendering van uw Kamer in het wetsvoorstel opgenomen waarborgen voor de positie van de medezeggenschapsraad zullen niet doorgaan. Ten slotte zal het vereiste van overlap in de voedingsgebieden van scholen bij een institutionele fusie in het voortgezet onderwijs niet worden versoepeld. Dat leidt met name voor enkele scholen op de Waddeneilanden tot een lastige situatie. Ik ga onderzoeken of ik daar een oplossing voor kan vinden.
Gaat u de Commissie Fusietoets Onderwijs (CFTO) opnieuw oprichten, aangezien zij ondersteuning verleende aan de medezeggenschap, maar deze ondersteuning in aanloop naar dit wetsvoorstel al per 1 januari 2019 werd stopgezet en de CFTO daarmee werd opgeheven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarvoor nog geen concrete plannen. De adviezen van de CFTO hebben sinds 2015 niet meer tot afwijzing van voorgenomen fusies geleid. De CFTO heeft in haar laatste jaar bij slechts twee fusieaanvragen geadviseerd. Gezien de kosten van de CFTO en het feit dat van de zeven afgewezen fusies in de laatste jaren op dit moment – door jurisprudentie en veranderde regelgeving – geen fusies meer zouden worden tegengehouden, acht ik het niet realistisch om opnieuw een CFTO in te richten. Het feit dat de ondersteuning van medezeggenschapsraden tot het niet-wettelijke takenpakket van de CFTO behoorde, is op zichzelf niet voldoende reden om een nieuwe commissie op te richten. Daar voorzie ik op een andere manier in.
Hoeveel geld heeft het gekost om de CFTO af te schaffen? Hoeveel zou het kosten om de CFTO weer opnieuw op te starten?
Het afschaffen van de CFTO heeft geld bespaard. In haar laatste jaar (2018) bedroegen de kosten voor de CFTO € 428.000.2 In dat jaar heeft zij tot 1 augustus 2018 nog bij twee institutionele fusies inhoudelijk geadviseerd. Vervolgens heeft zij tot 1 januari 2019 haar adviserende rol voor de medezeggenschap vervuld en haar taken afgerond. Jaarlijks was er ongeveer € 500.000 beschikbaar voor de CFTO. Het opnieuw inrichten van een CFTO zou vergelijkbare kosten met zich brengen.
Hebben er fusies plaatsgevonden zonder fusietoets met uitzondering van niet-toetsplichtige fusies sinds augustus 2018? Zo ja, wat is de wettelijke status hiervan nu het wetsvoorstel niet is aangenomen door de Eerste Kamer en wat zijn de gevolgen voor deze fusies?
Er hebben geen toetsplichtige fusies plaatsgevonden zonder fusietoets. Vanaf 1 augustus 2018 is voor alle toetsplichtige fusies in het funderend onderwijs de lichte toets vereist. Dat betekent dat alle toetsplichtige fusies door DUO getoetst zijn op de volledigheid van de fusie-effectrapportage en de instemming van de betrokken medezeggenschapsraden. De fusies die sinds 1 augustus 2018 goedkeuring van de Minister hebben ontvangen zijn daarmee gewoon rechtsgeldig.
Welke lessen trekt u uit dit proces, waaronder het voorbarig opheffen van de CFTO zonder dat het wetsvoorstel tot afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs al was aangenomen door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer?
Het van toepassing verklaren van de lichte toets op het gehele funderend onderwijs was een oplossing voor een reëel knelpunt. De wet laat ook ruimte om dit te doen, gelet op het noodzakelijkheidscriterium in de betreffende bepaling (53h, lid 3, WVO, artikel 64c, tweede lid, WPO en artikel 66c, tweede lid, WEC). Bovendien is, onder andere door jurisprudentie en veranderde regelgeving, op landelijk niveau sinds 2015 geen voorgenomen fusie meer tegengehouden. Een nieuwe invulling van een inhoudelijk toets vraagt daarom nadere doordenking van het gehele complex van procedures rondom fusies.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de Eerste Kamer tegen de afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs heeft gestemd en wat gaat u met deze conclusies doen?
Uit het debat met uw Kamer en met de Eerste Kamer blijkt dat er zorgen leven ten aanzien van schaalvergroting in het onderwijs. Met name betreft dit het effect van die schaalvergroting voor de kwaliteit van het onderwijs en de herkenbaarheid van en voor ouders en leerlingen. De zorgen die hierover leven worden blijkbaar onvoldoende ondervangen door de mogelijkheid die de medezeggenschapsraden hebben om een fusie tegen te gaan.
De beperkte mogelijkheden om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat de mogelijkheid in de Participatiewet om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm in de praktijk slechts sporadisch gebruikt wordt?1
Om het toepassen van maatwerk te bevorderen, verlenen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik subsidie aan een project van Divosa, waarin gemeenten een handreiking wordt geboden op welke wijze zij maatwerk kunnen bieden binnen de kaders van de Participatiewet bij toepassing van de vierweken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar, bij de jongerennorm voor jongeren tot 21 jaar en bij de kostendelersnorm. Dit project geeft ook inzicht in de omstandigheden waarin sommige gemeenten knelpunten ervaren bij de mogelijkheid om maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet te bieden.
Vindt u het een goede zaak dat mensen mantelzorg verlenen aan bijvoorbeeld een ouder, een zus of een volwassen kind? Zo ja, waarom kort u de bijstandsuitkering van dergelijke mantelzorgers dan middels de kostendelersnorm?
Het verlenen van mantelzorg is een goede zaak. Hierbij is van belang dat mensen ook in hun inkomen kunnen voorzien en mantelzorg mentaal en fysiek kunnen dragen. De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid. Een bijstandsuitkering is bedoeld om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij kostendelende medebewoners is sprake van schaalvoordelen. Omdat dit onder meer betekent dat woonlasten en huishoudelijke kosten gedeeld kunnen worden, wordt de kostendelersnorm toegepast indien er geen sprake is van een tijdelijk verblijf.
Mensen werkzaam in de daklozenopvang geven regelmatig aan dat de kostendelersnorm dakloosheid bevordert, doordat mensen eerder het huis uit gezet worden (bijvoorbeeld volwassen kinderen) en daklozen niet opgevangen worden door vrienden en familie vanwege de kostendelersnorm; herkent u deze signalen?
Deze signalen zijn mij bekend. Het oorzakelijk verband tussen de kostendelersnorm en dakloosheid is evenwel niet aangetoond. Met het onderzoek «bijstandsgerechtigden en belemmeringen bij mensen om woonruimte te delen» dat antwoord moet geven op deze vraag en in opdracht van mij wordt uitgevoerd door Significant APE, geef ik tevens invulling aan de motie Peters en Jasper van Dijk over de kostendelersnorm.
Vindt u het nog gepast om naar maatwerk in de Participatiewet te verwijzen in antwoord op grote maatschappelijke problemen zoals het enorme aantal daklozen, nu blijkt dat gemeenten dit amper gebruiken?
Uit gesprekken met gemeenten, waaronder ook de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, blijkt dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet. Met de subsidie aan Divosa voor het maken van een handreiking, wordt bevorderd dat gemeenten ook daadwerkelijk maatwerk toepassen (zie antwoord op vraag2.
Onderschrijft u dat de mogelijkheid tot maatwerk in de Participatiewet geen oplossing is voor het probleem dat de kostendelersnorm vormt voor mantelzorgers en daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de G4 die u vragen om kritisch naar wet- en regelgeving te kijken die oplossingen voor dakloosheid tegenwerken, zoals de kostendelersnorm, waardoor het lastig is voor daklozen om in het eigen netwerk een verblijfplaats te vinden?2
Ik ben voortdurend in gesprek met de VNG, Divosa en met de G4 en andere gemeenten om te luisteren naar knelpunten, het bieden van oplossingsrichtingen en ook het toelichten van het kabinetsstandpunt over het waarom van sommige aspecten uit de Participatiewet, zoals de kostendelersnorm. De uitkomsten van het onderzoek van Significant APE genoemd in het antwoord op vraag 3 wil ik bij deze gesprekken betrekken.
Wat is uw reactie op de gemeente Den Haag, die expliciet zegt dat de tijdelijke ontheffing van de kostendelersnorm tekort schiet als effectief instrument om uitkeringsgerechtigden aan te moedigen tot het in huis opnemen van een in nood verkerende medeburger?
De gemeente Den Haag is één van de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren. Ik deel de analyse dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk in de kostendelersnorm, vandaar het hierboven genoemde project van Divosa en het genoemde onderzoek van Significant APE.
Deelt u de analyse van gemeente Den Haag dat een meer wervende regeling nodig is die de hoofdbewoner, naast ondersteuning van de gemeente, ook enig financieel voordeel oplevert?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat de tijdelijkheid van de ontheffing van de kostendelersnorm problematisch is omdat de mensen in kwestie dan enkel op korte termijn weten waar ze aan toe zijn?
De kostendelersnorm houdt rekening met schaalvoordelen die ontstaan als mensen een woning delen. De kostendelersnorm is niet van toepassing als er sprake is van tijdelijk verblijf. Op deze manier heeft de tijdelijke opvang van bijvoorbeeld een dakloze of iemand die dakloos dreigt te geraken niet meteen effect op de bijstandsuitkering van de cliënt. Bij duurzaam verblijf dient de hoogte van de bijstandsnorm aangepast te worden aan de leefsituatie. Het is te allen tijde ter beoordeling van het college of het tijdelijk dan wel duurzaam verblijf betreft.
Wordt het onderzoek in reactie op de motie van de leden Peters en Van Dijk inzake de kostendelersnorm nog voor het zomerreces naar de Kamer gestuurd?3
Mijn voorganger heeft in haar reactie aan uw Kamer aangegeven op welke wijze zij invulling wilde geven aan de motie van de leden Peters en Van Dijk en dat de bevindingen van het onderzoek naar bijstandsgerechtigden en belemmeringen voor mensen om woonruimte te delen rond de zomer aan uw Kamer zou worden aangeboden. Ondanks de coronacrisis, waardoor het voor de onderzoekers meer tijd kostte, onder meer om afspraken te maken met gemeenten om interviews te kunnen houden, is de inzet dat het onderzoek eind augustus 2020 wordt opgeleverd. Echter, als gevolg van de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende belasting van het onderzoek en het Ministerie van SZW, kan ik het onderzoek met de kabinetsreactie hoewel zo spoedig mogelijk, met wellicht een lichte uitloop, in het najaar aan uw Kamer aanbieden.
In hoeverre is de angst voor de gebundelde budgetten (BUIG-budgetten) van de gemeente Eindhoven gegrond als ze schrijft: «Het landelijk vastgestelde beleid rondom de kostendelersnorm zijn we verplicht om toe te passen. Doen we dit niet, dan kan dit leiden tot het rapporteren van de accountant over onrechtmatige verstrekkingen hetgeen consequenties kan hebben voor de BUIG-budgetten. Daar waar de rijksoverheid ruimte heeft geboden, nemen we die ook: maatwerk wordt toegepast in die gevallen waar het echt nodig is»?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet toe te passen. Dat betekent ook dat de rechtmatigheid van toekenning van de bijstand en het toepassen van de voor de individuele bijstandsgerechtigde juiste norm wordt getoetst ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Als op basis van artikel 18, eerste lid, Participatiewet maatwerk wordt toegepast door middel van algemene bijstand dan kan dat ten laste worden gebracht van de gebundelde uitkering Participatiewet (de BUIG) en hierbij is er sprake van landelijke compensatie van gemeenten via doorwerking van de realisaties in het macrobudget BUIG.
Maatwerk dat op basis van artikel 12, Participatiewet wordt toegepast is bijzondere bijstand en wordt betaald uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Uitgaven van gemeenten hebben geen invloed op de hoogte van de algemene uitkering.
In hoeverre gaat het bieden van maatwerkoplossingen ten kostte van het gemeentelijk budget, of is er op enigerlei wijze compensatie vanuit het rijk?
Zie antwoord vraag 11.
Volgt op een verzoek om maatwerk binnen de Participatiewet toe te passen, altijd een officieel besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is?
Een besluit van het college over het al dan niet toekennen van het recht op bijstand en de hoogte daarvan wordt gecommuniceerd met de burger. Daarbij moet zijn aangegeven dat indien men het niet eens is met dat besluit bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Bent u bereid te erkennen dat de maatwerkoplossing in de Participatiewet als antwoord op de problemen die worden veroorzaakt door de kostendelersnorm, een wassen neus is?
Nee. Dat zou ook te voorbarig zijn, omdat eind augustus de bevindingen van het hierboven genoemde onderzoek worden verwacht.
Bent u bereid de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen?
Zie antwoord vraag 14.
De opkomende criminaliteit en toenemende kansenongelijkheid in achterstandswijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het project voor jongeren is weg, de dealers zijn er nog»1 en «Burgemeesters: coronacrisis treft kwetsbare wijken hard, 1,25 miljard euro nodig voor actieplan»?2
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van de wijk in Zaandam waar de criminaliteit en de kansenongelijkheid toeneemt? Zo ja, ziet u dit beeld ook terugkomen in andere wijken in de Nederlandse steden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van BZK is op 27 mei jl. op werkbezoek geweest in Zaanstad, waarbij zij samen met de burgemeester, mensen van het welzijnswerk en de politie het gebied heeft bezocht. Zij herkent het geschetste beeld. Toenemende criminaliteit en kansenongelijkheid is, zoals blijkt uit de Leefbaarometer 20193, ook aan de orde in andere gebieden, in het bijzonder in de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waarover de Minister van BZK u op 31 maart jl. heeft geïnformeerd4, en waarvoor 15 burgemeesters onlangs aandacht hebben gevraagd in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden».
In de politiecijfers is geen toename van criminaliteit te zien in de periode van de coronacrisis, ook niet specifiek in genoemde wijk in Zaandam. Sinds het begin van de coronacrisis is er landelijk bij de politie wel sprake van een toename van meldingen over jongerenoverlast, alsook van online misdrijven. Daarentegen zagen we een daling van het overgrote deel van de andere vormen van criminaliteit, zoals onder andere het aantal inbraken, fietsendiefstallen en overvallen.
Deelt u de mening dat het voor jongeren nog steeds te verleidelijk en te gemakkelijk is om voor een criminele «carrière» te kiezen? Zo ja, wat gaat u doen om er weer voor te zorgen dat jongeren een maatschappelijke carrière met een baan of studie gaan kiezen boven een criminele carrière? Zo nee, waarom niet?
Met name kinderen, jongeren en jongvolwassenen in sociaaleconomisch zwakkere wijken komen te gemakkelijk in de georganiseerde criminaliteit terecht. Onder meer de verleiding van snel en veel geld trekt een deel van deze jongeren de verkeerde kant op.
Daarom is een onderdeel van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit de preventieve en lokale aanpak gericht op (kwetsbare) jongeren en hun leefomgeving, met als doel te voorkomen dat zij in de criminaliteit terecht komen. Concreet betekent dit dat acht gemeenten (alle ondertekenaars van het eerder genoemde Manifest) onder meer met behulp van dadergerichte interventies, het weerbaar maken van scholieren, studenten en docenten in het onderwijs en/of de inzet van wijkregisseurs ter versterking van de samenwerking tussen de domeinen veiligheid en sociaal aan de slag gaan. In oktober 2019 en april 2020 informeerde ik uw Kamer over dit brede offensief en de financiële middelen die het kabinet hiervoor beschikbaar stelt. Met de brief van 18 juni jl. informeerde ik u over de uitwerking hiervan.
Daarnaast zijn we in het kader van het programma Leefbaarheid en Veiligheid in 16 gebieden aan de slag gegaan met een integrale aanpak naar voorbeeld van Rotterdam-Zuid, waarbij zowel gewerkt wordt aan het versterken van onderwijs, werkgelegenheid, wonen en het aanpakken van de criminaliteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 30 995, nr. 98).
Deelt u mening van de in het tweede bericht genoemde burgemeester van Zaanstad dat «kwetsbare inwoners van de kwetsbaarste woonwijken [...] het hardst getroffen zijn door de maatregelen rond de lockdown» en dat «maatschappelijke schade [wordt] aangericht die nog heel erg lang zal doorwerken»? Zo ja, wat is uw reactie op het in het bericht genoemde manifest van 15 burgemeesters? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De sociale effecten van de coronacrisis manifesteren zich zeker ook in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, zoals de burgemeesters van de 15 gemeenten hebben aangegeven in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden». Het bericht van de burgemeesters sluit aan bij het verslag van de werkgroep Sociale Impact van de coronacrisis. Het kabinet bereidt naar aanleiding van het verslag een reactie voor. Daarin wordt ook verwezen naar het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid, dat zich richt op een gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid in m.n. kwetsbare stedelijke gebieden. In spoor één van het programma werken Rijk, gemeentebesturen burgers en maatschappelijke partners aan een langjarige integrale aanpak in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waar zich nu ook de sociale effecten van de coronacrisis sterk laten voelen. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid dient hierbij als inspiratiebron. Daarnaast wordt in spoor twee met gemeenten, maatschappelijke partners en kenniscentra verkend wat mogelijk effectieve interventies in een bredere gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid zijn.
Bent u bereid om naar het voorbeeld van de wijkaanpak in Rotterdam-Zuid ook in andere steden tot een integrale aanpak van de problemen in achterstandswijken te komen? Zo ja, op welke wijze en welke budget gaat u daarvoor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brieven van de Minister van BZK aan uw Kamer van 28 oktober 2019 en 31 maart jl.5 bent u geïnformeerd over het Interbestuurlijk Programma Leefbaarheid en Veiligheid, en de verkenning van integrale ontwikkelingsmogelijkheden in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden. Het programma wordt vormgegeven in samenwerking met betrokken gemeenten en de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS, waarbij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid ter inspiratie dient. Het programma is toegespitst op een verkenning van nut, noodzaak en (financiële) mogelijkheden van een meerjarige inzet van het Rijk ten behoeve van een integrale maatwerkaanpak van stedelijke vernieuwingsgebieden. De verkenningen met gemeenten vinden momenteel plaats. In deze kabinetsperiode zal, zoals ik aangaf in mijn brief d.d. 18 juni 2020, voor de verdere uitwerking van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit bij deze verkenning worden aangesloten.6
Het bericht ‘Onderwijs is failliet’? |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Onderwijs is failliet»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport voornemens is om 18% te bezuinigen op het bijzonder onderwijs op Curaçao, naast de 12,5% die docenten al moeten inleveren?
Nee, ik heb, eveneens via de media, vernomen dat er op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao een interne memo is opgesteld over mogelijke toekomstige bezuinigingen, maar dat er nog niets is beslist. Daarbij is ook vermeld dat Minister-President en interim- Minister van onderwijs Rhuggenaath de onrust betreurt die er in de samenleving over de inhoud van het memo is ontstaan.
In hoeverre is de voorgestelde bezuiniging een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet aan de regering van Curaçao heeft gesteld bij het steunpakket dat in het kader van de coronacrisis is verleend? Indien dit het geval is, vindt u deze bezuiniging dan een adequate invulling van deze eisen?
Er is geen sprake van een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet gesteld heeft aan de regering van Curaçao in het kader van de verleende steun. Nederland heeft aangegeven dat het totale pakket arbeidsvoorwaarden van alle medewerkers in de (semi)publieke sector (incl. overheidsbedrijven en publiek gefinancierde stichtingen en overige instellingen die voor minimaal 50 procent gefinancierd worden vanuit de begroting) met 12,5 procent dient te worden verlaagd. De precieze invulling hiervan is echter aan het land Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat een gedegen impactanalyse van belang is bij eventuele bezuinigingen en dat de regering op Curaçao alles in het werk moet stellen om te zorgen dat kinderen niet de dupe worden van bezuinigingen?
Ik deel uw mening over het belang van goed onderwijs in de Caribische landen. Dit is absoluut noodzakelijk om de samenlevingen weerbaar te maken en kinderen een toekomst te geven. Onderwijs maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de landspakketten waar ook met Curaçao over gesproken wordt. De door Nederland voorgestelde hervormingen in het onderwijs starten met een gedegen, gezamenlijke doorlichting van de huidige staat van het onderwijs, waarbij ook gekeken zal worden naar de governance en de financiering. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting zal vervolgens met de landen bezien worden welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het moeilijk uitlegbaar is dat er zo’n fors verschil zit in de financiering van het openbaar en het bijzonder onderwijs op Curaçao?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de politiek-bestuurlijke aansturing van het onderwijs op Curaçao en de ontoereikende bekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om hier verbetering in te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de regering van Curaçao over het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 4.
De aanbesteding voor koffie-, drank- en snackmachines voor de Rijksdienst Caribisch Nederland op Saba en Statia |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u de verwondering begrijpen van bewoners van Saba en Statia dat de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) in deze tijd van coronacrisis prioriteit geeft aan de aanbesteding van koffie-, drank- en snackmachines voor het eigen personeel?1
De aanbesteding is onderdeel van reguliere processen die ten dienste staan van het personeel. De coronacrisis heeft niet in de weg gestaan van deze geplande aanbesteding. Het is goed dat reguliere processen zoveel als mogelijk doorgang blijven vinden, al is het raadzaam de effecten in relatie tot de coronacrisis te wegen.
Bent u op de hoogte van de grote problemen waarmee lokale ondernemers op Saba en Statia tijdens deze coronacrisis te maken hebben? Beseft u dat het bestuur van Saba de grootste moeite heeft om in deze crisistijd de begroting rond te krijgen?
Ja, deze zijn mij bekend. Zoals aangegeven in het noodpakket 2.0 Caribisch Nederland, waarover ik uw Kamer op 19 juni jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 81), verlengt het kabinet de maatregelen uit het eerste noodpakket (zoals de loondervingsregeling), maar voegt ook enkele nieuwe maatregelen toe. Zo wordt de tijdelijke regeling tegemoetkoming voor vaste lasten uitgebreid (tot een maximum van € 50.000,- voor bedrijven) en wordt tijdelijk de KCC-regeling (Klein Krediet Corona-regeling) toegevoegd voor kleine ondernemers.
Daarnaast heeft het kabinet oog voor de financiële problematiek voor de openbare lichamen in verband met het mislopen van eilandelijke (belasting)inkomsten en stijgende uitgaven vanwege de coronacrisis. Zoals aangegeven in de hiervoor genoemde Kamerbrief van 19 juni gaat mijn ministerie hierover in gesprek met de openbare lichamen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid specifiek € 1,3 miljoen beschikbaar gesteld voor Caribisch Nederland voor noodhulp voor de meest kwetsbare mensen op de drie eilanden. Het aandeel van Saba hierin betreft een bedrag van € 266.600. Omgerekend naar Amerikaanse dollars bedraagt het aandeel van Saba USD 298.592. De middelen worden toegevoegd aan de vrije uitkering.
Waarom is voor de kleine eilanden Saba en Statia (resp. zo’n 2.000 en 3.000 inwoners) gekozen voor een dure internationale aanbesteding, in vier onafhankelijke delen? Voor hoeveel RCN-medewerkers op Saba en Statia zijn de machines bedoeld?
Er is geen sprake van een internationale aanbesteding. Het inkoop- en aanbestedingsbeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is om zoveel mogelijk lokaal in te kopen, juist in deze tijden van crisis. Dit heb ik ook benadrukt in mijn brief aan de Openbare Lichamen over de extra maatregelen voor Caribisch Nederland in verband met COVID-19 van 24 april jl., welke uw Kamer in afschrift heeft ontvangen (Kamerstuk 35 420, nr. 25).
De vraag is lokaal uitgezet op de eilanden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. In de stukken die beschikbaar worden gesteld aan de geïnteresseerde partijen, wordt duidelijk gevraagd naar de inzet van lokale partijen. Na de eerder gehouden marktconsultatie wil de RCN er zeker van zijn dat alle lokale partijen betrokken worden bij deze uitvraag. Daarop is een advertentie geplaatst. Op deze advertentie hebben, naast de vier geïnteresseerden uit het marktonderzoek, nog twee partijen gereageerd. De RCN heeft hiermee geconcludeerd een volledig beeld van de lokaal aanwezige leveranciers te hebben. De geïnteresseerde partijen komen respectievelijk van Sint Maarten en Sint Eustatius.
De machines zijn bestemd voor alle op de eilanden aanwezige diensten. Reden voor het opsplitsen in percelen is dat leveranciers, na het uitvoeren van het marktonderzoek, niet in staat zijn een compleet pakket van koffiemachines en versnaperingsmachines te leveren, zowel op Saba als Sint Eustatius. Derhalve is een opdeling gemaakt in:
Waarom is er niet voor gekozen om een lokale leverancier koffie-, drank- en snacks te laten leveren? Waarom denkt u dat de RCN-medewerkers op Saba en Statia liever drank en snacks uit machines zouden hebben dan van de lokale leveranciers?
In het aanbestedingsproces wordt juist specifiek gevraagd naar het aanbieden van lokale leveranciers voor de koffiemachines en snackautomaten. In de uitvraag is de voorwaarde opgenomen dat gebruik wordt gemaakt van lokale leveranciers voor het leveren van de ingrediënten voor de automaten en het verlenen van de apparatenservice. Supermarkten kunnen bijvoorbeeld de automaten vullen met de goederen die zij lokaal verkopen.
Het eerder openen van coffeeshops |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het uitzonderlijk is dat coffeeshops als enige horecagelegenheden niet per 1 juni de deuren hebben mogen openen, maar slechts open zijn voor afhalen?
Nee, zoals ik bij vraag 2 aangeef zijn er redenen waarom de coffeeshops alleen open zijn voor afhalen.
Kunt u beargumenteren waarom specifiek coffeeshops nog niet volledig open mogen?
Om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe piek ontstaat wordt er met kleine stapjes steeds meer toegestaan. De kleine stapjes zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het beheersbaar blijft. Dit houdt ook in dat er keuzes gemaakt moeten worden over wat wel en niet open mag.
Zoals in de brief van 24 juni aangegeven, laten de cijfers een flink verbetering van de situatie zien. Daarom acht het kabinet het mogelijk om per 1 juli over te gaan tot een algemene openstelling van de resterende sectoren en activiteiten (onder voorwaarden en met een aantal uitzonderingen). Dit betekent dat de coffeeshops ook per 1 juli open mogen, ook voor de horecafunctie, onder dezelfde voorwaarden als de reguliere horeca.
Bent u in overleg met de branche over de huidige steunmaatregelen? Zo ja, voldoen deze volgens de branche?
Nee, ik ben op dit moment niet specifiek in overleg met de coffeeshopbranche over steunmaatregelen.
Deelt u de zorg dat het niet ter plekke mogen consumeren van de gekochte producten overlast in de buurt in de hand werkt? Heeft u signalen ontvangen van dergelijke problematiek vanuit gemeenten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het niet kunnen consumeren van cannabis tot overlast en/of illegale handel heeft geleid.
Deelt u de zorg dat het niet ter plekke mogen consumeren van de gekochte producten de illegale handel in de hand werkt? Heeft u signalen ontvangen van dergelijke problematiek vanuit gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de geuite zorgen in vraag 4 en 5 geen reden om de coffeeshops per 1 juli onder hetzelfde regime te laten vallen als de rest van de horeca?
Het kabinet is per 1 juli overgegaan tot een algemene openstelling onder bepaalde condities en met een aantal uitzonderingen. Deze openstelling geldt dus ook voor coffeeshops.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus in de week van 22 juni?
De beantwoording volgde helaas later, maar gezien het antwoord op vraag 6 voldoe ik wel aan het verzoek van de indienster om de coffeeshops per 1 juli onder hetzelfde regime te laten vallen als de horeca.
Het bericht ‘NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is een deel van het afvalwater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek te injecteren in lege gasvelden in Zuidoost-Drenthe?
Het begrip «afvalwater» verdient in deze context toelichting. Het gaat om het terugbrengen van water in de ondergrond dat ook afkomstig is uit de diepe ondergrond. Daarnaast is dit meegeproduceerde water aangelengd met gecondenseerde stoom. Dit mengsel wordt in voormalige gasvelden in Twente geïnjecteerd.
Een formeel voornemen om het productiewater in lege gasvelden in Drenthe te injecteren is er nog niet. NAM heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de provincie Drenthe en betrokken gemeenten geïnformeerd dat zij binnenkort een Melding Voornemen zal indienen bij het Mijnbouwloket om zo een vrijwillige milieueffectrapportage (m.e.r.) -procedure te starten voor injectie in de regio Schoonebeek. Bij het schrijven van deze beantwoording heb ik de melding nog niet ontvangen. De m.e.r.-procedure is een aanloop naar de verplichte vergunningsaanvraag voor injectie. Een injectievergunning wordt alleen verstrekt als injectie veilig kan en zonder vergunning mag er niet in de ondergrond geïnjecteerd worden.
Zijn er naast de gasvelden in Overijssel en Zuidoost-Drenthe nog andere (lege) gasvelden waar de NAM overweegt afvalwater te injecteren?
NAM heeft mijn ministerie geïnformeerd dat zij het voornemen heeft om bestaande gaswinninglocaties dichterbij Schoonebeek te gebruiken voor de injectie van het productiewater. Specifiek gaat dit om de gasvelden bij Dalen, Oosterhesselen en Schoonebeek. Voor injectie in deze velden moet NAM een vergunning aanvragen. Andere gasvelden worden op dit moment niet door NAM overwogen.
Wat is de reden dat de NAM extra capaciteit nodig heeft voor de opslag van het afvalwater?
Na de lekkage van de bovengrondse transportleiding van Schoonebeek naar Twente is er door middel van een buis-in-buis constructie een nieuwe, kunststof transportleiding aangelegd in 2016. Deze transportleiding is goed resistent tegen corrosie. Echter, door de kleinere buisdiameter is de transportcapaciteit en daarmee de afvoer van het productiewater beperkt. Dit heeft als gevolg dat de olieproductie in Schoonebeek niet op volle capaciteit kan draaien. Om de olieproductie en de daarbij behorende werkgelegenheid te behouden is aanvullende injectiecapaciteit wenselijk. Op dit moment is injectie de beste manier om het productiewater te verwerken.
Deelt u de mening dat voor het injecteren van afvalwater in Zuidoost-Drenthe een nieuwe aanvraag noodzakelijk is en hiervoor een aparte vergunning en beoordeling aangevraagd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Geen enkel bedrijf of persoon mag zonder vergunning water injecteren in de ondergrond. Dit is wettelijk vastgelegd. Betreffende het voornemen van NAM om productiewater in Drenthe te injecteren zal ook hier de reguliere vergunningsprocedure doorlopen moeten worden. Dit houdt in dat er onder andere wordt beoordeeld of injectie veilig kan. Additioneel zal NAM vrijwillig een milieueffectrapport opstellen. De provincie Drenthe, de betreffende gemeentes en het Waterschap Vechtstromen worden hierbij betrokken. De onafhankelijke commissie m.e.r. zal het milieueffectrapport beoordelen.
Hoe kan het dat in Duitsland afvalwater al jaren gezuiverd en grotendeels hergebruikt gebruikt met apparatuur van Nederlands fabricaat, maar dat dit in Nederland niet mogelijk is?
Het is niet juist dat het productiewater in Duitsland in sterkere mate zou worden gezuiverd en hergebruikt. Zowel in het Duitse gedeelte van het olieveld Schoonebeek als in het Nederlandse gedeelte wordt stoom geïnjecteerd ter bevordering van de olieproductie. In Nederland wordt de stoom van gezuiverd rioolwater gemaakt. In Duitsland worden er verschillende bronnen voor de stoom gebruikt, waaronder een klein deel van het productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning. Dit productiewater wordt in beperkte mate gescheiden tot water met stoomkwaliteit en een resterende waterstroom dat terug in ondergrond wordt geïnjecteerd. Toepassing van deze methode in Nederland zou ook leiden tot een reststroom die verder verwerkt moet worden door bijvoorbeeld injectie.
Kunt u de kosten en baten zowel voor het milieu als financieel tussen het Duitse en Nederlandse systeem in kaart brengen?
In de evaluatie uit 2016 zijn diverse varianten van de verwerking van het Schoonebeekse productiewater vergeleken op milieu en economische aspecten. Ook het Duitse systeem bij Emlichheim is bekeken2. Het Duitse systeem is vergelijkbaar met het Nederlandse systeem (zie ook het antwoord op vraag 6). Tot op zekere hoogte is het Duitse systeem vergelijkbaar met het derde alternatief dat is onderzocht in de evaluatie uit 2016. Voor inzichten in de kosten en baten van de milieu en economisch aspecten verwijs ik naar het eindrapport van deze evaluatie3.
Wat is de risico van het injecteren van afvalwater in gasputten die liggen op een breuklijn voor het aantal aardbevingen en de zwaarte hiervan? In hoeverre is dit onderzocht voor de gasvelden die de NAM op het oog heeft? Wat is het oordeel van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op de aanvraag van de NAM?
Het seismisch risico van injectie is onderzocht voor de velden waarvoor een vergunning is verleend. Voor de gasvelden in Twente is het onwaarschijnlijk dat er aardbevingen zullen optreden als gevolg van de injectie. Ook is er een uitgebreid seismisch risicoprotocol door NAM opgesteld wat onder toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) tot stand is gekomen. Deze rapporten en het protocol zijn beschikbaar via de website van NAM4. Voor de gasvelden in Drenthe die NAM op het oog heeft voor toekomstige injectie moet een vergelijkbaar onderzoek naar het seismisch risico worden uitgevoerd en tevens een seismisch risicoprotocol worden opgesteld. Zodra NAM de aanvraag heeft ingediend en de genoemde rapporten heeft opgeleverd zal SodM hierover advies uitbrengen. Dit is onderdeel van het vergunningsproces.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van woensdag 24 juni 2020 beantwoorden?
Ja, bij deze.
Het bericht dat Nederland geen gebruik maakt van Europese mondkapjes |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat EU mondkapjes links liggen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen aanspraak heeft gemaakt op de Europese strategische voorraad van medische uitrusting aangeboden via het RescEU-programma?
Ja.
Waarom heeft Nederland – ondanks een tekort aan mondkapjes in ons land – geen gesubsidieerde mondkapjes aangevraagd via het RescEU-programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de grote mondiale schaarste in persoonlijke beschermingsmiddelen, en het feit dat de RescEU medische voorraden uit het Europese civiele beschermingsmechanisme pas na 19 maart 2020 werden opgebouwd, was er maar een beperkte voorraad mondmaskers beschikbaar via het RescEU.
De Commissie heeft – vanwege de grote vraag in de piekperiode van de pandemie en het beperkte aanbod van mondmaskers – daarom moeten beslissen bij welke landen de nood het hoogst was en waar de beschikbare hulp naar toe zou moeten gaan.
Nederland zou in die hoogtijdagen van de crisis geen aanspraak hebben kunnen maken op persoonlijk beschermingsmateriaal via het RescEU medical stockpile. Binnen andere lidstaten, zoals Italië, waren bijvoorbeeld hogere besmettingsgraden en een groter gebrek aan medische zorgcapaciteiten. Nederland heeft daarom geen verzoek om ondersteuning vanuit het Europese civiele Beschermingsmechanisme (rescEU) ingediend.
Hoe oordeelt u in het licht van de leveringen aan andere lidstaten over de eerdere inschatting dat RescEU Nederland niet snel kon helpen aan beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in aanvulling op de inspanningen van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen alle mogelijke manieren moeten worden aangegrepen om de Nederlandse voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel deze mening. Er is ook gebruik gemaakt van Europese initiatieven om de Nederlandse voorraden van persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen. Nederland heeft zich bijvoorbeeld ingeschreven voor de Europese aanbestedingen van (onder andere) persoonlijke beschermingsmiddelen. Snelle leveringen heeft dit echter niet opgeleverd. Inmiddels is wel een individueel contract gesloten met één van de leveranciers voor 2 miljoen FFP3-maskers. De eerste zending van 100.000 FFP3 maskers wordt eind juli verwacht. Nederland heeft zich via het Emergency Support Instrument ook aangemeld voor een gift van mondmaskers en een gift van schorten. Het is nog niet bekend wanneer deze mondmaskers en schorten verdeeld zullen worden. Alles wat via deze instrumenten binnen zal komen, is aanvullend op wat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen al heeft ingekocht of nog inkoopt.
Daarnaast heeft Nederland ook andere Europese instrumenten benut. Wij hebben bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de cofinanciering van transport om gestrande burgers uit het buitenland op te halen.
Indien zich in de toekomst weer een noodsituatie voordoet en Nederland kan de crisis niet zelf het hoofd bieden, dan zal ik zeker – waar dat mogelijk is – een beroep doen op RescEU middelen of andere instrumenten binnen (of buiten) het Europese civiele beschermingsmechanisme.
Bent u van plan om in de toekomst gebruik te maken van deze RescEU-middelen? Zo ja, is inmiddels een aanvraag gedaan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Spionnen op de loer: “vooral China aast op vaccinkennis”’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spionnen op de loer: «vooral China aast op vaccinkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn? Zijn er bij u signalen bekend vanuit onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van (Chinese) digitale spionage? Zo ja, wat gebeurt er met deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier actief navraag naar te doen? Wordt er voor kennisinstellingen in kaart gebracht hoe en op welke schaal deze spionage plaatsvindt, zodat zij zich hiertegen kunnen beschermen?
Uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 en de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) blijkt dat sprake is van een permanente digitale dreiging vanuit statelijke actoren en dat deze dreiging blijft groeien. Digitale spionage wordt door deze statelijke actoren veelvuldig ingezet om onder meer geopolitieke en economische belangen van deze staten te dienen. Mochten er signalen zijn van digitale activiteiten richting kennisinstellingen of onderwijsinstellingen dan worden deze hierover geïnformeerd. In het openbaar worden echter geen concrete uitspraken gedaan over specifieke casuïstiek.
Het kabinet deelt uw zorg en werkt daarom aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht langs de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Het kabinet spreekt geregeld met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Binnenkort wordt gestart met een nieuwe gespreksronde over veiligheidsbeleid en risico’s van internationale samenwerking op instellingen (zie ook het antwoord op vraag zes).
Zijn de onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van Chinese digitale spionage actief geïnformeerd door sectorale toezichthouders over deze risico’s? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Wat doet u eraan om de Nederlandse wetenschap te beschermen tegen (digitale) spionage? Herinnert u nog dat u vorig jaar op soortgelijke berichtgeving2 aangaf om te kijken of er onderzoek moet komen om uit te zoeken of er een brede kennisregeling moet komen met betrekking tot risicolanden? Welke stappen heeft u na deze berichtgeving genomen?
Het borgen van de veiligheid inclusief digitale veiligheid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber-)veiligheid gesteld worden. Bijvoorbeeld voor instituten die zich bezighouden met defensie-gerelateerd onderzoek.
Onderwijsinstellingen nemen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook actie om hun (digitale) veiligheid te vergroten en risico’s in te dammen. Daarbij worden ze geholpen door organisaties als SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, waarin hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van cybersecurity en het cybersecurity expertisecentrum Z-CERT voor academische ziekenhuizen met onderzoekafdelingen. Als het gaat om onderzoeksinstituten die verbonden zijn aan instellingen uit het hoger onderwijs is er ook het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. Instellingen volgen actief de ontwikkelingen over kennisveiligheid. Ook hebben ze richtlijnen opgesteld, zoals integriteitscodes en gedragscodes als het gaat om internationale samenwerking. Tevens is de checklist van het The Hague Center for Strategic Studies over het aangaan van academische samenwerking met Chinese partners is onder de aandacht gebracht bij instellingen.3
De internationale oriëntatie van kennisinstellingen is een groot goed. Tegelijkertijd kan het ongewenst overdragen van (wetenschappelijke) kennis naar andere landen risico’s met zich meebrengen voor de nationale veiligheid en de positie van kennisinstellingen. Om de digitale weerbaarheid van onderzoekscentra die zich bezighouden van vaccinonderzoek gedurende de Covid-19-uitbraak te verhogen, heeft het kabinet een spoedwetsvoorstel ingediend waarmee het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid krijgt om bijstand aan deze centra te verlenen. Deze bijstand bestaat uit het informeren en adviseren van deze organisaties, het bijstaan in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, waaronder ook digitale spionage, en het verrichten van analyses en technisch onderzoek hiernaar.
Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, onder de werknaam brede kennisregeling. De focus ligt daarbij op dit moment onder andere op bewustwordingsverhoging, informatievoorziening en veiligheidsbeleid. Ook onderzoekt het kabinet wat de eventuele mogelijkheden zijn voor het toetsen van studenten en onderzoekers. Instellingen in het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen, sectororganisaties en het Platform Integraal Veilig Hoger onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van de maatregelen. In het najaar wordt uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd.
Concreet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid bij de TO2 instellingen te verbeteren. Hierbij is ter ondersteuning ook het Digital Trust Center betrokken.
Valt het onderzoek naar het coronavaccin onder «onderzoeksgebieden waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten er dan op zeer korte termijn geen kaders worden geschapen voor kennisinstellingen hoe om te gaan met invloeden uit risicolanden? Kunt u dit uitleggen?
Op dit moment wordt i.s.m. experts onderzocht welke kennisgebieden zouden moeten worden aangemerkt als risicovolle kennisgebieden. In het najaar wordt u hierover geïnformeerd.
Wat betreft het onderzoek naar het vaccin tegen de ziekte Covid-19, staat het kabinet een gezamenlijke, internationale aanpak voor. Waarin we uitgangspunten als open science (betreft onder meer open access van publicaties en onderzoeksdata), gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hanteren. Tegelijkertijd weten we dat deze uitgangspunten niet voor alle landen vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onderzoeksinstituten goed nadenken met wie ze samenwerken, de data delen, wederkerige afspraken maken en hoe ze hun onderzoek beschermen. Daarbij geldt het motto «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie is afgesproken.
Op de korte termijn zet het kabinet in op het verder vergroten van het bewustzijn van betrokken onderzoeksinstellingen onder meer door nader met hen in gesprek te gaan en het nog meer onder de aandacht brengen van het belang van (digitaal) veiligheidsbeleid.
Deelt u de mening dat juist in deze tijd de veiligheid van ons onderzoek zeker moet worden gesteld? Zijn kennisinstellingen naar uw mening voldoende op de hoogte van de risico’s en handelen zij hier ook voldoende naar? Hebben de kennisinstellingen voldoende vaardigheden en kennis in huis om zich te beschermen tegen digitale spionage? Waar zitten de kwetsbaarheden bij de kennisinstellingen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord onder vraag drie is veiligheid van onderzoek altijd van belang. Door het hiervoor genoemde spoedwetsvoorstel dat het kabinet heeft ingediend krijgt het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid om bijstand aan deze centra die zich op dit moment bezighouden met het vaccinonderzoek te verlenen. Op die manier kunnen deze organisaties door het NCSC actief worden geïnformeerd en geadviseerd. Ook kan het NCSC bijstand verlenen in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, o.a. op het gebied van digitale spionage.
Is het Ministerie van Justitie & Veiligheid bereid om met sectorale toezichthouders van dit soort vitale onderzoeksinstituten in gesprek te gaan en daar waar mogelijk te ondersteunen en hun informatiepositie te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het kabinet spreekt geregeld met instellingen in onderwijs en onderzoek. Zoals hierboven aangegeven start het kabinet binnenkort met een nieuwe gespreksronde om het bewustzijn van de risico’s van internationale samenwerking te vergroten en om met instellingen en sectororganisaties te komen tot afspraken in het kader van het borgen van veiligheidsbeleid op de instellingen, inclusief digitale veiligheid. Het grootste gedeelte van de gesprekken komt voor rekening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zullen betrokken zijn bij de gesprekken met de voor hen relevante onderzoeksinstellingen. Bij de gesprekken zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteuning bieden. Ook zal het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs, naast de sectororganisaties, betrokken worden.
Op welke manier garandeert u de uitgangspunten van «open science» in de zoektocht naar een vaccin voor het Coronavirus, maar zorgt u er eveneens voor dat deze wetenschappelijke onderzoeksinstituten beschermd worden tegen Chinese digitale spionage? En op welke manier vraagt u hierin aandacht voor binnen de Europese wetenschappelijke samenwerkingsverbanden?
Het kabinet is voorstander van een internationale samenwerking in onderzoek en wetenschap. Voor ons belangrijke uitgangspunten zijn open science en open access. Waarden als gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hebben we hoog in het vaandel staan.
Nederland heeft, ook in Europees verband, nadrukkelijk aangeven dat het belangrijk is dat onderzoek omtrent de Covid-19-uitbraak volgens de principes van open science gedeeld zal worden. Dankzij deze internationale samenwerking staan we sterker in de zoektocht naar een vaccin en behandeling. De crisis toont het belang aan van breed en snel beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten.
Niet alle landen hanteren dezelfde waarden over gelijkwaardigheid, wederkerigheid, academische vrijheid en open science. Daarom geldt dat we zo open mogelijk zijn, maar zo gesloten als het moet. Dat betekent dat ook wordt gevraagd aan onderzoekers om zich zo bewust mogelijk te zijn van met wie en op welke manier onderzoeksdata worden gedeeld en met wie men samenwerkt. Ook op grond van dual-use exportcontrole kunnen er beperkingen van toepassing zijn op het delen van technologie gerelateerd aan biologische agentia zoals virussen.
Dit vraagstuk komt ook aan bod op de Europese overlegtafels, waar ook het kabinet bij betrokken is. Als het gaat om de aanpak van de Covid-19-pandemie, maar ook in het algemeen als het gaat over onderzoek, wetenschap en innovatie. Lidstaten onderschrijven het belang van samenwerking om ongewenste overdacht van kennis en technologie tegen te gaan. De Europese Commissie werkt daarom op een aantal vlakken aan het voorkomen van ongewenste kennisoverdracht.
Schadelijke behandelingen tegen autisme |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over potentieel schadelijke behandelingen tegen autisme1 2 3?
Ja.
Hoe vindt u het dat homeopaten claimen dat zij autisme kunnen genezen?
Ik ben bekend met behandelingen als CEASE-therapie, HDT en HP.
In Nederland hebben mensen de vrije keuze om voor een bepaalde behandeling te kiezen en zijn behandelaren -onder voorwaarden- vrij om alternatieve behandelingen aan te bieden. Er mag geen sprake zijn van titelmisbruik of van voorbehouden handelingen die alleen door bevoegd zorgpersoneel mogen worden uitgevoerd en de behandeling mag geen schade veroorzaken.
In het algemeen is het niet toegestaan om onbewezen medische claims te doen voor geneesmiddelen, dit geldt ook voor homeopathische producten. Zorgaanbieders mogen niet stellen dat de door hen gebruikte producten aantoonbaar werken als dat niet zo is. Als onderdeel van de regels voor reclame voor geneesmiddelen mag bijvoorbeeld ook niet gesuggereerd worden dat de producten beter zijn dan andere geneesmiddelen, als daar geen bewijs voor is. Alternatieve behandelaren mogen de reguliere zorg niet in de weg staan en moeten in het kader van een goede zorgrelatie aan de patiënt ook een beeld schetsen van de behandeling in het reguliere zorgcircuit, zodat de patiënt een goed geïnformeerde keuze kan maken. (zie ook Kamervragen, maart 2020)4.
De claim dat homeopathische behandelaars autisme kunnen genezen vind ik onacceptabel om verschillende redenen. Ten eerste geeft het een beeld van autisme als een aandoening die volledig genezen zou kunnen worden. Daarnaast wordt autisme toegeschreven aan factoren van buitenaf (zoals vaccins, medicijnen, toxische stoffen) of ziekten. Hiervoor bestaat geen wetenschappelijk bewijs. Ik vind het dan ook onwenselijk dat homeopathische behandelaars claimen dat zij autisme, een in veel gevallen ernstige en ingrijpende aandoening, effectief kunnen behandelen, terwijl hiervoor geen wetenschappelijk bewijs bestaat. Ik denk dat door een dergelijke claim ouders misleid kunnen worden en kinderen daarmee blootgesteld aan onnodige en onbewezen alternatieve geneesmiddelen en therapie.
Bent u bekend met de behandelingen CEASE-therapie, HDT (Homeopathic Detox Therapy) en HP (Homeopathische Profylaxe)? Hoe oordeelt u over deze behandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Op hoeveel plekken in Nederland worden deze behandelingen aangeboden?
Er zijn veel homeopathische behandelaars die informatie op hun website zetten, maar daarbij niet precies aangeven of ze deze therapie inzetten. Daarnaast is er een (onbekend) aantal, door de bedenker van de CEASE-therapie opgeleide, CEASE-therapeuten. Ik heb geen beeld van het totale aantal beoefenaren.
Zijn er wetenschappelijke bewijzen over de werking van deze behandelingen? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Alle homeopathische geneesmiddelen die geregistreerd zijn, hebben als indicatie vermeld «homeopathisch geneesmiddel toegepast zonder specifieke therapeutische indicatie». Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt aanvragen voor homeopathische producten onder de Geneesmiddelenwet op kwaliteit (bijvoorbeeld van de gebruikte grondstoffen) en veiligheid, maar het CBG velt geen oordeel over de werking of het doel waarvoor deze middelen worden toegepast. Dit berust op Europese wetgeving voor homeopathica. Profylactische homeopathische middelen zijn niet voor wetenschappelijke toetsing voorgelegd aan het CBG. Het is verboden dergelijke middelen als geneesmiddel in de handel te brengen zonder beoordeling en goedkeuring door het CBG.
Zijn er wetenschappelijke onderzoeken die wijzen op schadelijke gevolgen door genoemde behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor zover bekend is hier geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat onderzoek moet worden gedaan naar het voorkomen van deze therapieën?
Hoe vaak er precies gebruik van gemaakt wordt is niet bekend, maar het is niet op grote schaal. Het RIVM krijgt af en toe vragen over homeopathische middelen die bereid worden op basis van vaccins. Homeopathische vaccinatie of profylaxe komt wel eens ter sprake in contacten van ouders met de JGZ.
Ik ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen, waardoor de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe kan worden verbeterd. Dit is door de coronacrisis helaas vertraagd, maar zal na de zomer weer worden opgepakt.
Welke andere behandelingen die niet evidence-based zijn worden in Nederland toegepast?
Alle alternatieve behandelingen of complementaire behandelingen zijn per definitie onbewezen. Naar schatting zijn er in Nederland, op basis van de inschrijvingen in de KvK, 40.000 tot 50.000 alternatieve behandelaars die niet evidence-based behandelingen aanbieden.
Bent u van mening dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) gewijzigd moet worden naar de situatie van voor 1998?
De Wet BIG is gericht op de kwaliteit van individuele gezondheidszorg en is gestoeld op een combinatie van vrijheid en bescherming. Bepaalde risicovolle handelingen mogen uitsluitend worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van bevoegde zorgverleners. Overige handelingen kunnen vrij door eenieder verricht worden. Alternatieve genezers hebben dus wettelijk veel vrijheid in het aanbieden van behandelingen, ongeacht of zij in bezit zijn van een BIG-registratie.
Het veranderen van dit systeem is pas aan de orde als zou blijken dat er niet voldoende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen schadelijke effecten. Ook als een behandelaar de beperkingen van de Wet BIG ten aanzien van toegestane handelingen respecteert, dan nog kan in voorkomende gevallen strafrechtelijke vervolging plaatsvinden.
Er zijn andere kaders waarbinnen handhaving mogelijk is. Alternatieve behandelaren moeten ook voldoen aan de voorwaarden voor «andere zorg», bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz, zie Kamervragen 11–2018)5. «Andere zorg» mag niet tot risico’s voor de gezondheid leiden, de rechten van de cliënt moeten zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt moet met respect worden behandeld. Het onderwerp «andere zorg» (en de handhaafbaarheid daarvan) is onderwerp van de evaluatie van de Wkkgz (in 2021).
Onbewezen medische claims voor homeopathische producten worden aangepakt. Onlangs heeft de IGJ 7 eigenaren van websites om deze reden een boete opgelegd. Nepnieuws of oneigenlijke berichten op dit terrein in de (sociale) media worden actief weerlegd door een Denktank van externe experts in contact met VWS. Beschikbaarheid van goede informatie hierover is ook van belang; deze kan nog verbeterd worden, bijvoorbeeld op de websites van RIVM en rijksoverheid. Ook persoonlijke voorlichting aan ouders, zoals de gesprekken op consultatiebureaus met ouders die twijfelen over vaccineren kan hierin een rol spelen.
Zoals bovengenoemd (Antwoord 7) ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen om de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe te verbeteren. Naar verwachting kan ik de Tweede Kamer later dit jaar hier nader over informeren.
Op welke manier zou de Wet BIG aangepast kunnen worden? Op welke andere manier kunt u de bevolking beschermen tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 9.
De bestelling van 300 miljoen vaccins bij AstraZeneca |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is hier sprake van vaccin-nationalisme? Waarom wel/niet?1
Zeker niet. De Alliantie en de op 17 juni gepresenteerde EU Vaccin Strategie hebben beiden tot doel sneller een toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar vaccin te realiseren voor de Europese bevolking en daarbuiten. Alle EU-lidstaten kunnen onder gelijke voorwaarden als de initiatiefnemers deelnemen aan de gemaakte afspraak.
Wat vindt u van de reacties van de EU en andere EU-lidstaten op het exclusieve karakter van de Inclusieve Vaccin Alliantie?2
Met de presentatie van de EU Vaccin Strategie heeft de Europese Commissie (EC) zich buitengewoon positief uitgelaten over de proactiviteit van de Alliantie. Er is grote interesse vanuit meerdere EU-lidstaten – en zelfs van buiten de EU – om aan de door de Alliantie gemaakte afspraken deel te nemen. We werken nu uit op welke wijze initiatieven elkaar kunnen versterken. Zo zijn de vier landen gevraagd om samen met de EC zitting te nemen in een Joint Negotiation Team en worden alle gesprekken en verkenningen in gezamenlijkheid doorgezet. Het is belangrijk dat de snelheid die in dit traject geboden is gewaarborgd blijft, zodat de inspanningen ten goede blijven komen aan de Europese bevolking en daarbuiten.
Hoe worden de 300 miljoen vaccins verdeeld over landen, zowel binnen als buiten de alliantie en de EU, die ze nodig hebben?
Voor de deelnemende EU-landen geldt een verdeling naar rato van het inwoneraantal. Op dit moment wordt nog nader bezien of de afspraak ook wordt opengesteld voor niet EU-lidstaten zoals Noorwegen en Zwitserland. Ik blijf me verder inspannen voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van vaccins voor kwetsbare landen, ook binnen de afspraken die we maken met vaccinproducenten.
Klopt het dat AstraZeneca in totaal capaciteit heeft voor één miljard vaccins die nu allemaal zijn toegezegd aan verschillende landen?
De totale productiecapaciteit van AstraZeneca bedraagt momenteel meer dan 2 miljard doses, zoals AstraZeneca bekend heeft gemaakt in het persbericht over de overeenkomst met de Inclusieve Vaccin Alliantie. AstraZeneca heeft vergelijkbare overeenkomsten gesloten met verscheidene overheden en andere entiteiten, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en CEPI.
Deelt u de mening dat het niet solidair is dat in totaal voor een miljard mensen in het rijkste gedeelte van de wereld 700 miljoen vaccins zijn gereserveerd (70% dekking) en 300 miljoen vaccins voor de overige zes miljard mensen (5% dekking)? Wat gaat u eraan doen om dit gelijk te trekken?
Ik heb in mijn eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven dat ik het van groot belang vind dat een vaccin effectief, veilig, toegankelijk en betaalbaar is voor iedereen. Daarbij moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de positie van kwetsbare landen. AstraZeneca heeft in een persbericht aangegeven dat de totale productiecapaciteit meer dan 2 miljard is, in plaats van de door u genoemde 1 miljard. Via een rechtstreekse overeenkomst tussen AstraZeneca en CEPI wordt ingezet op beschikbaarheid van deze vaccins voor kwetsbare landen. Daarnaast gaat het erom dat er meerdere vaccins, van verschillende producenten, beschikbaar zullen komen. Dat is, gezien de omvang van deze pandemie, ook nodig. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn er veel verschillende initiatieven die gericht zijn op het beschikbaar maken van een veilig, effectief en betaalbaar vaccin voor midden- en lage inkomenslanden, zoals CEPI, GAVI en de initiatieven van de Bill and Melinda Gates Foundation.
Waar gaat AstraZeneca het vaccin produceren en opslaan? Waarom is gekozen voor deze locaties?
Mocht sprake zijn van een succesvolle afronding van de ontwikkeling, dan heeft AstraZeneca aangegeven dat een deel van de productieketen is voorzien op Nederlandse bodem. Daarnaast gaat AstraZeneca in onder meer Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Azië produceren. Het is aan AstraZeneca om geschikte productielocaties te kiezen. Uitgangspunt van de gemaakte afspraak is om productie waar mogelijk op Europese bodem te laten plaatsvinden.
Waarom heeft de Universiteit van Oxford de licentie voor de ontwikkeling van het vaccin verstrekt aan AstraZeneca?
De beweegredenen van de Universiteit van Oxford om juist voor AstraZeneca te kiezen, is een verantwoordelijkheid van de Universiteit van Oxford. Meestal hebben onderzoekscentra, zoals universiteiten en kleinere bedrijven, grote farmaceutische bedrijven nodig om met name fase 3 van het klinisch onderzoek uit te voeren en om een veilig en effectief vaccin op grote schaal te kunnen produceren. Ik ga ervan uit dat onderzoeksinstellingen hier zelf een goed gewogen afweging maken tussen de beschikbare opties.
Met welke fabrikanten sluit Oxford University nog meer licenties af en hoe wordt gegarandeerd dat via die contracten het vaccin eerlijk over de wereldbevolking wordt verdeeld?
Of de Universiteit van Oxford ook nog de intentie heeft met andere fabrikanten gesprekken voert om licenties af te sluiten is mij niet bekend.
Welke prijs heeft u betaald voor de optie om vooraan in de rij te zitten bij AstraZeneca?
Met AstraZeneca is overeengekomen dat de Inclusieve Vaccin Alliantie 300 tot 400 miljoen doses van het vaccin kan afnemen tegen kostprijs mits het vaccin veilig bevonden wordt en toegelaten wordt tot de markt.
Voor welk percentage is Nederland in financiële zin verantwoordelijk in de alliantie tussen Nederland, Frankrijk, Duitsland en Italië? Waarom is precies voor deze drie landen gekozen?
De landen van de Inclusieve Vaccin Alliantie zijn gelijkwaardige partners in de nu gemaakte afspraak ter versterking van de productiecapaciteit, waarbij als volgende stap de afname van vaccins naar rato van de bevolking zal plaatsvinden. We hebben ervoor gekozen om de handen ineen te slaan en een voortrekkersrol op ons te nemen omdat snelheid geboden is in dit traject. Verschillende landen hebben al afzonderlijke afspraken gemaakt met producenten. Bij alle vier de landen was bereidheid aanwezig om snel te handelen en de bijbehorende (financiële) risico’s te nemen. Daarnaast beschikken we gezamenlijk over een substantiële ontwikkel- en productiecapaciteit.
Waarom is dit onderhandelingsresultaat niet gewoon openbaar als het AstraZeneca werkelijk gaat om het helpen van de mensheid in haar strijd tegen de coronapandemie?
Het onderhandelingsresultaat is niet openbaar gemaakt omdat dit de onderhandelingspositie van de alliantie en in het vervolg van het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven kan schaden.
Wat zijn de gevolgen als u de prijsafspraak met AstraZeneca voor de productie van 300 miljoen vaccins bekendmaakt?
Dit kan de onderhandelingspositie van de Alliantie en het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven schaden.
Kunt u aangeven hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford?
Het is mij niet bekend hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford.
Is er sprake van (schijn) van belangenverstrengeling van adviseurs en onvoldoende scheiding van verantwoordelijkheden? Kunt u dit gedetailleerd toelichten?
Nee, er is geen sprake van de (schijn) van belangenverstrengeling bij de bij deze onderhandelingen betrokken adviseurs (juridisch en financieel). Ook is er met hen vooraf een check op conflict of interest afgesproken.
Hoe bent u ervan verzekerd dat AstraZeneca de kostprijs vraagt voor het vaccin? Hoe kunt u die garantie hebben zonder transparantie?
De alliantie heeft met AstraZeneca afgesproken audits te mogen uitvoeren op de investeringen en prijsbepalingen.
Is het waar dat het een investering in vaccinontwikkeling betreft en een koopoptie tegen kostprijs? Hoe is deze kostprijs medegedeeld, berekend en gecontroleerd? Wat is de precieze reikwijdte van de koopoptie? En is het zo dat waar normaliter een multinational als AstraZeneca zelf zijn Research & Development betaalt, nu u dit doet namens Nederland? Hoeveel bedraagt de investering in R&D van dit potentiële vaccin van AstraZeneca?
De alliantie is met AstraZeneca overeengekomen dat 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs beschikbaar worden voor de Europese bevolking en daarbuiten, mits het vaccin dat door de Universiteit van Oxford wordt ontwikkeld succesvol blijkt te zijn. De alliantie investeert nu in de hiervoor benodigde productiecapaciteit en niet in de ontwikkelingskosten.
Als het vaccin van Oxford University/AstraZeneca niet werkt, bent u dan uw geld kwijt? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaalt in een werkzaam en veilig vaccin. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Het ligt in de lijn der verwachting dat we samen met de Europese Commissie nog meer van dergelijke overeenkomsten gaan sluiten. Op het moment waarop blijkt dat een ontwikkeling niet succesvol is, wordt gekeken welke gecontracteerde voorzieningen ook nog anders ingezet kunnen worden, voor bijvoorbeeld de productie van andere kandidaat-vaccins.
Heeft de Inclusieve Vaccin Alliantie met deze investering de vaccins daadwerkelijk gekocht? Welk bedrag dient aanvullend aan AstraZeneca te worden betaald indien het vaccin werkt om de 300–400 miljoen vaccins te kopen?
De Inclusieve Vaccin Alliantie heeft met deze overeenkomst geïnvesteerd in de productie van het vaccin van Oxford University / AstraZeneca, met de afspraak dat de bevolking van Europa en daarbuiten tijdig wordt voorzien van vaccins. Alleen indien het vaccin succesvol blijkt te zijn dient er een aanvullend bedrag aan AstraZeneca te worden betaald om 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs aan te schaffen.
Betekent dat u met meer partijen investeringsovereenkomsten wilt afsluiten samen met de Inclusieve Vaccin Alliantie, dat u dan straks investerings- en koopopties heeft waarmee voor iedere Nederlander zes-zeven vaccins gekocht zijn? Zo ja, welke levering gaat dan voor?
De verwachting is dat we samen met de Europese Commissie met meerdere partijen overeenkomsten zullen afsluiten. Vaccinontwikkeling is een proces dat veel onzekerheden kent. Er zijn geen garanties dat het vaccin van AstraZeneca of de vaccins van andere partijen waarmee mogelijk overeenkomsten worden afgesloten succesvol zullen zijn. Het is tevens voorstelbaar dat er meerdere typen succesvolle vaccins nodig zullen zijn om verschillende doelgroepen veilig te kunnen vaccineren, bijvoorbeeld kwetsbare ouderen of zorgmedewerkers. Ik verwacht dus niet dat er voor iedere Nederlander zes of zeven vaccins gekocht zullen worden. Bovendien wordt de aankoopbeslissing van een daadwerkelijk vaccin op een later moment genomen.
Wie heeft u geadviseerd over de «juiste» aanbieders van een vaccin? Hoe bent u bij deze leverancier terechtgekomen en op welke analyse door welke partij is deze investering gedaan?
Internationaal zijn er verschillende beoordelingen van welke vaccins mogelijk kansrijk zullen zijn en in welke fase van ontwikkeling deze zijn. Het brede overzicht van de WHO is daarin belangrijk. Het kabinet wordt wetenschappelijk geadviseerd door het RIVM. Het is de inzet om op meer kandidaten in te zetten, mede gezien de onzekerheden in het ontwikkelproces waarvan sprake is. Deze overeenkomst betreft in die context de eerste. Het kandidaat-vaccin van Oxford/AstraZeneca is door zowel onze wetenschappers als vanuit de andere Alliantielanden aangeduid als kansrijk aan de hand van inhoudelijke criteria (voorspelde werkzaamheid en betrouwbaarheid), alsmede een inschatting van de haalbaarheid van opschaling van productiecapaciteit.
Hoe betaalt u deze koopopties en de eventuele vaccins? Welk bedrag is er in totaal voor Nederland met deze afspraak gemoeid en hoeveel wilt u voor alle afspraken uittrekken?
Over de bedragen die gemoeid zijn met de overeenkomst met AstraZeneca kan ik geen uitspraken doen om de onderhandelingspositie voor gesprekken met andere partijen niet te benadelen. De kosten komen ten laste van de VWS-begroting. Toekomstige afspraken komen hoofdzakelijk ten laste van de Europese Commissie.
Kunt u de criteria aangeven op basis waarvan u tot het besluit komt om met AstraZeneca in zee te gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 20. Aanvullend geldt voor het kabinet ook een brede toegankelijkheid en goede betaalbaarheid van belang zijn.
Op basis waarvan ontleent u de rechtvaardiging om vele miljoenen euro’s uit te geven aan een nog niet bewezen effectief vaccin van AstraZeneca en in de wetenschap dat het maken van een effectief vaccin zeer ingewikkeld is en vele jaren in beslag neemt? Laat u zich niet gewoon gek maken door een fabrikant die nu niet bepaald een brandschoon verleden heeft?
De gevolgen voor de volksgezondheid en de maatschappelijke en economische schade die het coronavirus veroorzaakt rechtvaardigen een investering met een zeker risico. Een vaccin is nodig om deze pandemie het hoofd te kunnen bieden.
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaald in een werkzaam vaccin voor de Europese bevolking en daarbuiten. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Als toegelicht maakt deze overeenkomst deel uit van een bredere inzet op meerdere kandidaten.
Bent u niet bang dat de bevolking wordt blootgesteld aan een vaccin dat onvoldoende werkt en waarbij er sprake is van een medisch experiment?
Nee, een vaccin zal alleen worden toegelaten als de werkzaamheid en veiligheid zijn gegarandeerd door het European Medicines Agency (EMA). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt met hoe andere vaccins beoordeeld worden. Aan de veiligheid en werkzaamheid van het vaccin worden absoluut geen concessies gedaan.
Wat is uw reactie op de rechtszaak tegen AstraZeneca uit 2001 voor het van de markt houden van de generieke versie van het kankermiddel Tamoxifen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 door de Europese Commissie schuldig werd bevonden van misbruik van patentbescherming voor het maagzuurmiddel Losec (Prilosec in de VS) door het introductiejaar van het middel te vervalsen waardoor het langer in aanmerking kwam voor patentbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 schuldig werd bevonden aan illegale marketing van het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de lopende zaak in Californië tegen AstraZeneca vanwege misleidende marketing over het maagzuurmiddel Nexium waarvan het bedrijf zei dat het beter was dan AstraZeneca’s Prilosec omdat daarvan het patent zou verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2003 onderzoekers concludeerden dat AstraZeneca’s middel Seroquel het risico op diabetes verhoogde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de groep Public Citizen opriep om AstraZeneca’s cholesterolmiddel Crestor te verbieden vanwege verband met de levensbedreigende spierziekte Rabdomyolyse en om een misdaadonderzoek wegens ernstige bijwerkingen van het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de Food and Drug Administration (FDA) de veiligheid en effectiviteit van AstraZeneca’s bloedverdunner Exanta in twijfel trok? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het oordeel van de Food and Drug Administration in 2004 dat AstraZeneca onjuiste en misleidende informatie verspreidde over het cholesterolmiddel Crestor alsook over goedkeuring van de FDA voor het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat een rechter in de VS AstraZeneca in 2007 veroordeelde voor de te hoge prijs die het bedrijf rekende voor het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2010 het Amerikaanse Ministerie van Justitie AstraZeneca een boete oplegde vanwege illegale marketing over het antipsychoticum Seroquel voor indicaties waarvoor gebruik niet goed was gekeurd door de FDA en dat om het middel te promoten het bedrijf artsen betaalde om speeches te geven en artikelen te publiceren die in werkelijkheid door AstraZeneca zelf waren geschreven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw oordeel over het proces dat Menzis heeft aangespannen tegen AstraZeneca vanwege het kunstmatig hoog houden van de prijs van het middel Seroquel ondanks dat het patent was verlopen?6
Welke garanties biedt AstraZeneca’s verleden voor de toekomst met betrekking tot het te ontwikkelen coronavaccin?
Het vaccin is reeds door de Universiteit van Oxford ontwikkeld en bevindt zich thans in de klinische fase. AstraZeneca heeft de ervaring om in samenwerking met de Universiteit van Oxford deze fase goed uit te voeren. Dan zal blijken of het vaccin veilig en effectief is. Dit zal bij de toelatingsprocedure uitvoerig door de EMA worden gecontroleerd.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Ja, met uitzondering van vraag 25 tot en met 35 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: ‘Dit is een noodkreet’’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: «Dit is een noodkreet»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bedrijven op de Waddeneilanden met enorme omzetdalingen zitten, die wordt veroorzaakt doordat er minder ruimte is voor dagjesmensen op de veerdiensten naar de Waddeneilanden, maar ook doordat er afzeggingen zijn van toeristen voor accommodaties omdat er geen plek op de veerdiensten is? Wat vindt u hiervan?
Ik ben ervan op de hoogte dat de coronamaatregelen van de afgelopen maanden onder andere de ondernemers op de Friese Waddeneilanden ernstig raken. De beschikbare capaciteit op de veerboten is de afgelopen maanden beperkt geweest door de toepassing van de coronamaatregelen. Per 1 juli zijn in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar in de Waddenveren. De gezondheid en veiligheid van zowel de reizigers als de medewerkers van de rederijen blijft daarbij steeds voorop staan.
In hoeverre is een bootcapaciteit van 60% voldoende om de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn voor economie van de Waddeneilanden?
Ik kan niet beoordelen of er een bepaald percentage is waarbij de capaciteit van de veerdiensten geen beperkende factor is voor de economie van Waddeneilanden.
Wat doet u op dit moment specifiek in overleg met de bestuurders, ondernemers en rederijen van de Waddeneilanden om de capaciteit van de veerdiensten te vergroten en de economische effecten van de beperkte capaciteit te beperken?
Er vindt geregeld bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de Friese Waddeneilanden, de provincie Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân over de impact van de coronamaatregelen op de veerdiensten.
In hoeverre wordt er op dit moment gekeken naar het vergroten van de capaciteit van het openbaar vervoer in het algemeen en van de Waddenveren in het bijzonder? In hoeverre heeft het Outbreak Management Team (OMT) specifiek naar de Waddenveren gekeken?
Op 24 juni jl. is aan uw Kamer gemeld dat het Kabinet heeft besloten dat in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar zijn in de Waddenveren2. Daarmee wordt de beschikbare capaciteit op de Waddenveren aanzienlijk vergroot.
Bent u bereid om te kijken naar het verantwoord meer ruimte en capaciteit bieden aan de veerdiensten naar de Waddeneilanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor de Waddeneilanden een specifiek probleem qua bereikbaarheid is, omdat er buiten de veerdiensten geen alternatief in de vorm van de auto of fiets is, zoals elders wel vaak het geval is? Zo ja, wat bent u bereid te doen om het capaciteitsprobleem op te lossen?
Het is van groot belang dat de Waddeneilanden bereikbaar blijven. Mijn belangrijkste prioriteit daarbij is er zorg voor te dragen dat eilandbewoners, eilandbezoekers en medewerkers van de rederijen veilig en verantwoord gebruik kunnen maken van de Waddenveren. Ondanks de vergroting van de zitplaatscapaciteit blijven andere coronamaatregelen van kracht en is een goede beheersing van de toestroom van toeristen naar de Waddeneilanden noodzakelijk. Daarin ligt er ook een rol voor de regionale overheden in overleg met betrokken partijen. Zij kunnen er bijvoorbeeld gezamenlijk een rol in spelen om de toestroom van toeristen zoveel mogelijk te spreiden.
Deelt u de mening dat het vergroten van de capaciteit naar de Waddeneilanden in het kader van het openbaar vervoer een belangrijke prioriteit zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe wilt u er vanuit uw openbaar vervoersportefeuille voor zorgen dat alles in het werk gesteld wordt om, na het verloren voorseizoen, het hoogseizoen voor de Waddeneilanden positiever te doen zijn en de capaciteit op de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn?
Zie het antwoord op vraag 5 en vraag 7.