Het bericht ‘De indicatiepraktijk: Wijkverpleging onder druk en in de kou’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven en toelichten wat de taakverdeling is tussen de zorgverzekeraar en degene die indiceert, en welke partij eindverantwoordelijk is voor de indicering van de zorgbehoefte?
De wijkverpleegkundige2 stelt een indicatie en bijbehorend zorgplan op. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder onderbouwd is. De wijkverpleegkundige is dus verantwoordelijk voor het vaststellen van de totale zorgbehoefte in overleg met de cliënt (samen beslissen). Niet alleen de zorgvragen en de samenhang hierin, maar ook de context van de cliënt spelen hierin een belangrijke rol. Vervolgens dient de wijkverpleegkundige te komen tot een indicatie voor de Zorgverzekeringswet. Indien nodig verwijst hij/zij door als de zorgbehoefte vanuit een andere wettelijk kader gefinancierd dient te worden (bijvoorbeeld Wmo of Wlz).
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de vergoeding van de verzekerde zorg. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de geïndiceerde zorg vast te stellen. Bij aanbieders met een contract worden hierover afspraken gemaakt in een contract. In het geval van een pgb of bij niet-gecontracteerde wijkverpleging, kan de toets op rechtmatigheid en/of doelmatigheid vooraf plaatsvinden via een machtiging. Controle achteraf op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de verleende zorg gebeurt via materiële controle.
De zorgverzekeraar kan de wettelijke taak alleen vervullen indien de zorgverzekeraar een goed onderbouwde indicatie ontvangt. Dat is meestal het geval; de indicatie die is opgesteld door de indicerend wijkverpleegkundige kan dan probleemloos door de zorgverzekeraar overgenomen worden. Helaas zijn er in de praktijk ook signalen bekend over onduidelijke of ontoereikende onderbouwing van de indicatie of worden er interventies opgenomen die bij zorg in natura niet vergoed worden. De zorgverzekeraar kijkt op basis van de verpleegkundige diagnose(s) en de gestelde doelen/resultaten, of navolgbaar is welke zorg ingezet wordt. Wanneer een zorgverzekeraar de onderbouwing onduidelijk of ontoereikend vindt, en/of twijfels heeft of de zorg wel onder de aanspraken van de Zorgverzekeringswet valt, vraagt de zorgverzekeraar in eerste instantie om aanvulling of verduidelijking aan de indicerend wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat de zorgverzekeraar zich inspant om deze verduidelijking te vragen. De wijkverpleegkundige zal op zijn/haar beurt moeten meewerken aan het beantwoorden van de vragen over de indicatie en/of het zorgplan, zodat onduidelijkheid of twijfel weggenomen kan worden. Hoe helderder de onderbouwing van de wijkverpleegkundige, hoe beter de gesprekken gevoerd kunnen worden. Er is dus geen sprake van dat zorgverzekeraars op de stoel van de wijkverpleegkundige gaan zitten.
Deze werkwijze is ook afgesproken in de Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie3 zoals in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging opgesteld. In een terugkerend overleg tussen ZN en V&VN over indicatiestelling worden stappen gezet om dit proces verder te verbeteren.
Het kan zo zijn dat zorgverzekeraar en wijkverpleegkundige het niet eens worden. Als het gaat om een pgb of niet-gecontracteerde zorg, kan de zorgverzekeraar een andere wijkverpleegkundige vragen een nieuwe indicatie te stellen, op basis van het eerdergenoemde Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie. Uiteindelijk beslist de zorgverzekeraar over de aanvraag die is ingediend. Bij geschillen over een beslissing van de zorgverzekeraar kan de verzekerde de zaak voorleggen aan de onafhankelijke geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), die daarop een bindend advies geeft.
Bent u bekend met berichten dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de zorgvraag geregeld op de stoel van de wijkverpleegkundigen gaan zitten?1 Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars de indicatie wijzigen (het zorgplan aanpassen), zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, hoewel dat wel de afspraak is? Klopt het dat deze afspraak staat in een document van het Zorginstituut Nederland over duiding begrippen en in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicaties uit juli 2020?
Ja, deze werkwijze is vastgelegd in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie4 dat in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging is opgesteld. Naar mijn weten handelen alle zorgverzekeraars ook volgens deze afspraak. Als er toch voorbeelden zijn waarbij er zorgverzekeraars zijn die het door de wijkverpleegkundige opgestelde zorgplan wijzigen zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, vind ik dat onwenselijk.
In hoeverre acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars extra informatie van de cliënt eisen voordat zij een door de verpleegkundige uitgevoerde indicatiestelling goed- of afkeuren?
Ik acht het wenselijk dat zorgverzekeraars het gesprek aangaan met de wijkverpleegkundige als een indicatiestelling onvoldoende navolgbaar is. Zorgverzekeraars doen dat ook. Ik kan me voorstellen dat er soms aanvullende informatie nodig is van een cliënt om te komen tot een goede beoordeling. Ik vind het wenselijk dat een zorgverzekeraar hier goed onderzoek naar doet en enkel op basis van volledige informatie een beoordeling uitvoert. Andersom vind ik het wenselijk dat wijkverpleegkundigen, en waar nodig ook cliënten, in deze situaties meewerken om een zo goed mogelijke onderbouwing te geven, zodat zorgverzekeraars en wijkverpleegkundigen elkaar nu en in de toekomst beter begrijpen. Uiteraard is het opvragen van aanvullende informatie alleen nodig als deze informatie bij de initiële aanvraag ontbreekt. In de ideale situatie is het opvragen van aanvullende informatie helemaal niet nodig, wanneer een wijkverpleegkundige een volledige en heldere indicatie heeft opgesteld.
Bent u zich bewust van de gevolgen die het handelen van zorgverzekeraars kan hebben op de zorgtaak van zorgprofessionals? Wilt u deze gevolgen aangeven door middel van een toelichting?
Wanneer een verpleegkundige zijn of haar taak om een goede indicatie op te stellen goed en volledig uitvoert en een zorgverzekeraar zicht houdt aan zijn taak om rechtmatigheid en doelmatigheid te controleren, zouden er geen gevolgen moeten zijn. Als één van beide partijen echter hun taak niet goed of niet volledig uitvoert, kan ik me voorstellen daar een spanningsveld ontstaat.
Om die reden hebben we in het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging onder andere afspraken gemaakt over de verbetering van indicatiestelling. Ook zijn er door alle betrokken partijen goede stappen gezet met de ontwikkeling van o.a. het begrippenkader indicatiestelling door V&VN5 en de nadere duiding van de verpleegkundige indicatiestelling door het Zorginstituut6. De handreikingen verpleegkundig proces en handreiking normenkader bieden eveneens een goed handvat voor het indicatieproces voor de wijkverpleegkundige en de zorgverzekeraar.
Voor alle partijen ligt er een grote verantwoordelijkheid om het gesprek met elkaar te voeren en ervoor te zorgen dat cliënten de zorg ontvangen (en vergoed krijgen) die zij nodig hebben en waar ze aanspraak op maken.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat verpleegkundigen als professionals voldoende bekwaam zijn om een indicatiestelling te doen en dat zorgverzekeraars deze indicatiestelling dienen te accepteren? In welke (uitzonderings-)situaties mogen zorgverzekeringen wijzigingen aanbrengen in de indicatie en wanneer niet?
Ik deel de mening in zoverre dat wij mogen verwachten van verpleegkundigen dat zij vanuit hun professie voldoende bekwaam zijn om een goede indicatie te stellen. Het uitgangspunt is in die gevallen uiteraard dat de zorgverzekeraar deze indicatie accepteert. Ik ben het er niet mee eens dat zorgverzekeraars alle indicaties ten alle tijden dienen te accepteren, want dan zou ik mijn ogen sluiten voor de signalen over ongewenste praktijkvariatie. Ondanks dat het namelijk in veel situaties goed gaat, blijft er ook nog ruimte voor verbetering van de indicatiestellingen.
Momenteel loopt vanuit het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging een grootschalig wetenschappelijk onderzoek naar de aard en omvang van ongewenste praktijkvariatie. Het eerste deel van dit onderzoek (gericht op de definiëring van praktijkvariatie) wordt binnenkort afgerond. Het onderzoek zal naar verwachting uiteindelijk leiden tot verbetermaatregelen om ongewenste praktijkvariatie terug te dringen.
Zou het mogelijk zijn de verschillen van inzicht over indicaties tussen de wijkverpleegkundige die indiceert en zorgverzekeraars te voorkomen?
Zoals eerder beschreven kan de zorgverzekeraar in het overgrote deel van de gevallen de indicatie van de indicerend wijkverpleegkundige probleemloos overnemen. Bij een goede kwaliteit van indicatiestelling zouden er dus geen verschillen van inzicht hoeven zijn. In de realiteit zien we echter nog ongewenste praktijkvariatie waardoor verbetering van de indicatiestellingen nodig zijn. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging zijn hierover afspraken gemaakt, maar het vergt vanzelfsprekend tijd en inzet van partijen om tot die gewenste verbetering te komen. Ik zie hier een belangrijke rol voor de beroepsgroep weggelegd. In mijn brief van 1 december 20207 heb ik u geïnformeerd over de diverse initiatieven die op dit vlak lopen.
Overigens wil ik benadrukken dat een verschil van inzicht niet per definitie slecht is. Dergelijke praktijkdiscussies maken de richtlijnen voor indicaties ook duidelijker. In geval er verschil van inzicht is, kan de verzekerde de casus voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ geeft een bindend advies en dit biedt weer inzicht voor partijen voor verdere verbetering van hun processen.
Bent u bereid te onderzoeken of er bij zorgverzekeraars onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de aan hen toegekende rechten betreffende de evaluatie van de indicatiestelling, zoals overeengekomen in de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb?2
Ik ben bereid dit te onderzoeken. Het lijkt mij goed mogelijk dat eventuele onduidelijkheden inzichtelijk worden bij het traject dat loopt naar aanleiding van de motie van de leden Kerstens en Agema over de inzet van een verkenner en/of bemiddelaar9. Het lijkt mij dus wenselijk om dit traject eerst vorm te geven.
Op welke wijze kan meer duidelijkheid gecreëerd worden over de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals?
De documenten «Verpleegkundige indicatiestelling; een nadere duiding» en «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» van het Zorginstituut Nederland geven een beeld van de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals, maar ik zie dat dit in de praktijk nog niet altijd eenvoudig is. Ook omdat het type zorg waarvoor mensen pgb aanvragen niet altijd goed past in het wijkverpleegkundige kader. In de bijlage van de «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» worden een aantal signalen genoemd die dit onderschrijven. Het Zorginstituut noemt daarbij dat zij graag in gesprek met partijen om beter begrip te krijgen van elkaars rol en zienswijze en daarmee bij te dragen aan passende zorg. Deze oproep onderschrijf ik en ik roep partijen graag op om met elkaar in gesprek te blijven gaan om zich zo gezamenlijk in te blijven zetten voor de gewenste verbeteringen rondom de processen van indicatiestelling.
Zorgverzekeraars werken momenteel op basis van feedback van partijen in de wijkverpleging aan een document om de beoordeling te verhelderen. Ik ben daar blij mee. Ik vind dat een mooie stap om meer openheid en duidelijkheid te verkrijgen over de rol van en beoordeling door zorgverzekeraars.
Kent u de website van New Insight Consulting?
Ja.
Kent u de berichten op de betreffende website over Arabische lessen voor de politie bedoeld voor hun werkzaamheden in de dagelijkse praktijk?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voertaal hier Nederlands is en de politie dan ook Nederlands dient te spreken met burgers en dit de omgekeerde wereld is? Zo nee, waarom niet?
Waarom wordt de kostbare tijd van politieagenten besteed aan het volgen van taal- en cultuurlessen in plaats van die tijd te besteden aan het handhaven van de openbare orde en het opsporen van strafbare feiten?
Waarom wordt belastinggeld besteed aan een activiteit die op geen enkele wijze bijdraagt aan de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden van de politie?
Bent u bereid om de betreffende korpsen en/of de korpsleiding hier op te wijzen en er voor te zorgen dat aan deze en vergelijkbare activiteiten per direct een einde wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De BSO-bus die vandaag spontaan in brand vloog |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een BSO-bus vandaag spontaan bij een kinderdagverblijf in brand is gevlogen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat er rook is ontstaan in een BSO bus.
Bent u ervan op de hoogte dat de politie brandstichting inmiddels heeft uitgesloten?
Ja.
Bent u bekend met de motie-Van Aalst die opriep om, gezien de serieuze risico's voor de veiligheid die uit de risicobeoordeling van de SWOV naar de BSO-bus zijn gekomen, de BSO-bus niet aan te wijzen als bijzondere bromfiets?2
Ja, ik ben bekend met de door het lid van Aalst ingediende motie, die niet is aangenomen door de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven of de RDW destijds ook heeft gekeurd op brandveiligheid?
De RDW heeft het voertuig BSO-bus getoetst aan de eisen van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Een onderzoek naar brandveiligheid maakt daarvan geen deel uit. Een onderzoek naar de brandveiligheid is ook niet aan de orde bij bijvoorbeeld personenauto’s die worden toegelaten met een typegoedkeuring.
Bij de beoordeling van de BSO-bus heeft de RDW gekeken of de componenten waaruit deze is opgebouwd, zoals de accu, voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. De elektrische installatie is beoordeeld volgens de Verordening (EC) nr. 03/2014. Een toetsing op brandveiligheid maakt hier geen deel van uit.
De accu moet, naast het voldoen aan de elektrische veiligheid conform de Verordening, ook voldoen aan de Europese richtlijn Algemene Productveiligheid. Hierop wordt toezicht gehouden door de NVWA.
De Europese richtlijn Algemene Productveiligheid schrijft voor dat uitsluitend producten mogen worden verkocht die geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid opleveren. Daartoe behoort ook de brandveiligheid van een product. In de Algemene productveiligheid richtlijn wordt volstaan met open geformuleerde veiligheidseisen. Deze worden voor de hanteerbaarheid in de praktijk nader uitgewerkt in zogeheten technische normdocumenten. De technische eisen voor brandveiligheid zijn opgenomen in zogenaamde technische normen. De fabrikant van de accu heeft deze laten testen aan de norm IEC 62133:2017.
Bent u bereid deze keuringsdocumenten omtrent brandveiligheid naar de Kamer te sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is een onderzoek naar de brandveiligheid geen onderdeel bij de beoordeling van de toelating tot de weg van voertuigen zoals personenauto’s en ook niet bij de BSO-bus.
Bent u naar aanleiding van de spontane ontbranding bereid de aanwijzing tot bijzondere bromfiets te heroverwegen?
Het is belangrijk dat goed wordt uitgezocht wat de oorzaak was. Ten behoeve van het achterhalen van de oorzaak van het incident heeft de opstalverzekeraar van de locatie een onafhankelijk onderzoeksbureau ingeschakeld. Daarbij is onder meer meegekeken door de fabrikant van de accu. Nadien is op initiatief van de WAM-verzekeraar een vervolgonderzoek gestart.
Daarnaast heeft de fabrikant van de BSO-bus zelf melding gemaakt bij de bevoegde instanties. Daartoe is hij richting de RDW en het ministerie overigens ook verplicht vanuit de aanwijzing. De RDW heeft daarop de fabrikant van de BSO-bus gevraagd om documentatie ten behoeve van het onderzoek naar dit incident aan te leveren. Ook zijn de toezichthouders ILT, NVWA en ISZW geïnformeerd. De ISZW is samen met de NVWA een onderzoek gestart bij de fabrikant van de BSO-bus naar het type accu dat hij heeft aangebracht in de BSO-bus.
De onderzoeken lopen nog. De verschillende toezichthouders wachten de onderzoeken af en zien vooralsnog geen reden tot onmiddellijk ingrijpen naar aanleiding van dit voorval.
Bent u het ermee eens dat het onderzoek naar het in brand vliegen van de BSO-bus moet worden gedaan door een externe en onafhankelijke partij, en niet door de fabrikant zelf?
Zie antwoord vraag 6.
Het mislopen van noodsteun |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van RTV Oost «Startende horecaondernemer radeloos zonder coronasteun»?1
Het coronavirus slaat hard toe en leidt tot ongekend harde, maar noodzakelijke, maatregelen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en de druk op onze zorginstellingen te verminderen. Dat is iets wat ondernemers niet konden zien aankomen. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om bij de recente uitbreiding van het steun- en herstelpakket een nieuwe regeling Tegemoetkoming Starters te introduceren. Hiermee kunnen starters gestart vanaf 1 oktober 2019 en vóór 1 juli 2020 een aanvraag doen voor subsidie in de vaste lasten.
Vanwege uitvoeringstechnische en juridische redenen, is besloten de starterssubsidie niet te verstrekken binnen de bestaande TVL-regeling, maar een aparte subsidieregeling voor starters op te stellen. Uitvoering binnen de bestaande TVL-regeling zou bijvoorbeeld de openstelling en tijdige betaling van TVL voor het eerste kwartaal van 2021 in gevaar brengen.
Naast de introductie van de Tegemoetkoming Starters worden ook de leningsfaciliteiten voor startende ondernemingen uitgebreid, conform de motie Dijkhoff2 3.
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is voor Wilco van Dam (en vergelijkbare gevallen) dat hij geen noodsteun krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een tegemoetkoming voor ondernemers als Wilco te realiseren, zodat een gedwongen sluiting wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames en de besluitvorming hieromtrent |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het aanhoudende pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) (o.a. tijdens de technische briefing van 9 december jongstleden) om de cijfers over opnames van coronapatiënten direct van de ziekenhuizen zelf te verkrijgen, omdat de cijfers op het dashboard momenteel tot wel 70% verschillen van de daadwerkelijke cijfers (100 vs. 170)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit pleidooi?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de voorzitter van het LNAZ.
Het coronadashboard laat de cijfers over de IC- en ziekenhuisopnames zien die dagelijks door Stichting NICE worden verzameld. Daarnaast laat het coronadashboard de cijfers over de IC- en ziekenhuisbezetting zien die dagelijks door Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) worden verzameld. Sinds 17 oktober jl. rapporteert LCPS óók cijfers over het aantal opnames. Echter, Stichting NICE en LCPS rapporteren hierover op een andere manier:
Hierdoor zijn de cijfers van LCPS over het aantal ziekenhuisopnamen veel minder geschikt voor het coronadashboard. De voorzitter van het LNAZ merkte tevens op dat er een verschil zou bestaan van soms wel 70% tussen de cijfers van LCPS en die van Stichting NICE. Dat heeft te maken met de manier waarop de cijfers op het dashboard gepresenteerd werden. De «sidebar» van het dashboard toonde tot voor kort het totaal aantal gemelde opnames van één dag geleden. Echter, sommige opnames worden met een vertraging van bijvoorbeeld 1 of 2 dagen gerapporteerd. Daarom is het dashboard bijgewerkt op dit punt en toont de «sidebar» sinds 14 januari jl. het totaal aantal gemelde opnames van één dag geleden, ongeacht de opnamedatum. De grafiek op de pagina «ziekenhuisopnames» toont wel gewoon alle ziekenhuisopnames, die – op een aantal definitieverschillen na – in zeer sterke mate overeen komen met de netto instroomcijfers van LCPS. Er is dus geen sprake van onderrapportage. Wel is hier voor de duidelijkheid een grijze balk aan toegevoegd en is aangegeven van welke dagen de cijfers nog niet compleet zijn.
Waar zit momenteel de grootste belemmering om de cijfers van het Landelijke Coördinatiepunt Patiëntenspreiding (LCPS) direct te koppelen aan het dashboard?
De cijfers van LCPS die gaan over de bedbezetting zijn sinds 13 oktober jl. gekoppeld aan het coronadashboard. Sinds oktober 2020 berekent LCPS ook cijfers over het aantal nieuwe ziekenhuisopnames. Zoals ik in vraag 1 heb aangegeven, zijn de cijfers van LCPS in mindere mate bruikbaar voor het coronadashboard.
Kunt u de grafiek van het aantal ziekenhuisopnames van Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) en Osiris, zoals deze is weergegeven in de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen1, in de periode van 1 september tot 15 oktober jongstleden weergeven in tabelvorm?
Ja, zie onderstaande tabel:
5
14
6
17
5
11
7
16
5
18
5
23
9
29
6
22
8
34
17
18
10
42
6
21
17
25
8
52
24
40
15
48
14
54
12
79
33
59
20
51
26
81
32
70
32
91
25
103
36
92
29
79
37
81
38
111
46
100
48
112
47
105
22
121
30
137
24
103
59
165
80
156
63
147
50
156
66
207
49
147
53
156
58
239
111
245
74
203
74
214
Voor een nadere uitleg over het verschil tussen deze cijfers, verwijs ik u graag naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel nr. 999).
Kunt u deze tabel tevens uitbreiden tot en met vandaag en daarbij de data van dagelijkse ziekenhuisopnames van het LCPS vanaf 14 oktober toevoegen?
Ja, zie onderstaande tabel (bijgewerkt op 21 januari 2021). De LCPS cijfers beginnen vanaf 17 oktober, omdat deze hiervoor niet door het LCPS zijn gepubliceerd.
1-9-2020
5
14
14
2-9-2020
6
17
16
3-9-2020
5
11
12
4-9-2020
7
16
19
5-9-2020
5
18
19
6-9-2020
5
23
22
7-9-2020
8
29
30
8-9-2020
6
22
24
9-9-2020
9
34
36
10-9-2020
16
18
20
11-9-2020
10
42
42
12-9-2020
6
21
25
13-9-2020
17
25
27
14-9-2020
8
52
59
15-9-2020
25
40
42
16-9-2020
15
48
47
17-9-2020
14
54
54
18-9-2020
12
79
77
19-9-2020
32
59
68
20-9-2020
20
51
56
21-9-2020
26
81
88
22-9-2020
30
70
76
23-9-2020
32
91
95
24-9-2020
24
103
108
25-9-2020
34
92
98
26-9-2020
29
79
85
27-9-2020
36
81
89
28-9-2020
38
111
114
29-9-2020
48
100
110
30-9-2020
45
112
119
1-10-2020
44
105
112
2-10-2020
22
120
123
3-10-2020
32
137
144
4-10-2020
24
103
117
5-10-2020
56
165
181
6-10-2020
82
156
173
7-10-2020
62
147
165
8-10-2020
49
156
162
9-10-2020
65
207
213
10-10-2020
51
147
158
11-10-2020
54
156
168
12-10-2020
58
239
256
13-10-2020
105
245
258
14-10-2020
76
203
216
15-10-2020
76
214
224
16-10-2020
85
224
249
17-10-2020
75
212
219
216
18-10-2020
69
182
199
206
19-10-2020
82
283
306
184
20-10-2020
90
244
256
252
21-10-2020
101
268
291
232
22-10-2020
109
273
290
238
23-10-2020
109
306
327
248
24-10-2020
93
202
214
284
25-10-2020
111
248
266
191
26-10-2020
75
334
350
291
27-10-2020
107
288
306
311
28-10-2020
87
279
302
313
29-10-2020
83
270
277
269
30-10-2020
105
287
298
250
31-10-2020
117
201
225
314
1-11-2020
109
219
237
237
2-11-2020
89
383
399
239
3-11-2020
99
237
239
364
4-11-2020
101
247
245
236
5-11-2020
99
240
246
261
6-11-2020
91
237
244
180
7-11-2020
122
153
161
248
8-11-2020
94
161
170
149
9-11-2020
54
289
297
177
10-11-2020
73
225
225
258
11-11-2020
74
233
235
230
12-11-2020
93
207
212
220
13-11-2020
86
244
239
170
14-11-2020
96
142
138
163
15-11-2020
98
146
154
150
16-11-2020
85
252
249
173
17-11-2020
78
199
198
256
18-11-2020
102
192
195
192
19-11-2020
95
185
188
224
20-11-2020
64
169
174
217
21-11-2020
83
139
144
185
22-11-2020
67
166
169
170
23-11-2020
51
215
212
151
24-11-2020
80
152
164
223
25-11-2020
75
159
164
150
26-11-2020
64
187
189
192
27-11-2020
76
177
170
188
28-11-2020
67
102
101
166
29-11-2020
74
118
123
112
30-11-2020
54
171
164
134
1-12-2020
59
150
159
187
2-12-2020
61
167
167
142
3-12-2020
73
184
187
153
4-12-2020
54
201
202
189
5-12-2020
62
145
155
189
6-12-2020
51
139
144
160
7-12-2020
75
216
219
150
8-12-2020
70
176
186
206
9-12-2020
76
177
179
194
10-12-2020
72
197
205
198
11-12-2020
58
255
254
199
12-12-2020
78
155
164
247
13-12-2020
81
178
188
166
14-12-2020
75
273
268
184
15-12-2020
64
217
221
262
16-12-2020
64
242
252
142
17-12-2020
94
254
277
221
18-12-2020
84
277
288
264
19-12-2020
102
180
196
290
20-12-2020
99
186
207
218
21-12-2020
76
330
321
205
22-12-2020
85
270
277
359
23-12-2020
94
283
296
297
24-12-2020
90
297
307
321
25-12-2020
84
221
238
317
26-12-2020
71
238
243
213
27-12-2020
78
259
265
243
28-12-2020
91
441
463
273
29-12-2020
111
242
255
430
30-12-2020
91
253
266
289
31-12-2020
135
254
261
294
1-1-2021
77
205
224
239
2-1-2021
58
224
237
248
3-1-2021
111
222
231
241
4-1-2021
72
317
319
226
5-1-2021
95
272
280
320
6-1-2021
102
233
240
262
7-1-2021
91
231
227
231
8-1-2021
85
232
224
249
9-1-2021
78
163
164
241
10-1-2021
79
176
180
187
11-1-2021
61
263
268
173
12-1-2021
99
202
200
267
13-1-2021
70
224
223
218
14-1-2021
76
194
186
226
De tabel bevat vier kolommen:
De dataset met het aantal ziekenhuisopnamen wordt door het RIVM als open data beschikbaar gesteld. Deze dataset is sinds 17 december jl. ook opgenomen op het coronadashboard. In de periode 17 december tot 25 januari werd bij het aantal ziekenhuisopnamen op het coronadashboard vermeld dat dit het dagelijks aantal ziekenhuisopnames exclusief IC-opnames betrof. Hoewel de opnames vanuit een verpleegafdeling naar een IC-afdeling hier inderdaad buiten vallen, klopt dit niet. Immers, in dit cijfer worden ook patiënten meegeteld die direct op de IC worden opgenomen. Daarom is op 26 januari de toelichting op de cijfers hierop aangevuld. Het gemiddelde verschil tussen het aantal ziekenhuisopnames van de Stichting NICE dataset en de verrijkte dataset die het RIVM publiceert is ongeveer 3% in de periode van 17 december tot 14 januari.
In onderstaande grafiek is te zien hoe de ziekenhuisopnames verlopen voor de afzonderlijke databronnen vanaf het begin van de registraties (27 februari 2020). Vanaf 22 september jl. registreert Stichting NICE cumulatief meer ziekenhuisopnames dan OSIRIS. LCPS berekent sinds 17 oktober jl. het aantal ziekenhuisopnames.
Hoeveel ziekenhuisopnames waren er op 28 september jongstleden (de dag dat strengere maatregelen werden genomen) gezien het feit dat Stichting NICE 80 ziekenhuisopnames per dag meldde, OSIRIS 40 opnames en de voorzitter van het LNAZ in de media sprak van 62 opnames?2
Ik verwijs u graag naar de tabel bij mijn antwoord op vraag 3. Hieruit is af te leiden dat er op 28 september jl. volgens OSIRIS sprake was van 38 ziekenhuisopnames en volgens Stichting NICE (via RIVM) sprake was van 114 ziekenhuisopnames (verpleegafdeling en IC-afdeling, exclusief verplaatsing van verpleegafdeling naar IC-afdeling), beide met terugwerkende kracht vastgesteld. De cijfers van LCPS waren op 28 september jl. nog niet beschikbaar.
Bent u het eens met de stelling dat, zeker bij tekort aan testcapaciteit, het aantal dagelijkse ziekenhuisopnames een belangrijke parameter is om te beslissen of extra maatregelen nodig zijn?
Het aantal dagelijkse ziekenhuisopnames is inderdaad een belangrijke indicator voor het verloop van de epidemie. Daarom bevat het coronadashboard al vanaf de eerste versie cijfers over het aantal ziekenhuisopnames, zoals ik heb omschreven in de Kamerbrief van 19 mei 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 351). Juist omdat deze indicator zo belangrijk is, blijven we kritisch kijken naar welke data het meest valide is en op welke manier de data het beste gepresenteerd kan worden. Toen bleek dat de OSIRIS data niet langer meer accuraat waren en de databron van Stichting NICE sneller een compleet beeld gaf van het aantal ziekenhuisopnames, ben ik ook zo snel mogelijk overgestapt naar Stichting NICE als databron voor deze indicator. Dit heb ik ook beschreven in mijn beantwoording op de vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 25295, aanhangsel nr. 999). Overigens is er geen sprake van een tekort aan testcapaciteit.
Bent u het eens met de stelling dat de indicator van het aantal ziekenhuisopnames des te belangrijker werd aan het einde van de zomer, omdat veel besmettingen plaatsvonden onder jongeren?
Het aantal ziekenhuisopnames is één van de belangrijkste indicatoren, ongeacht de fase van de epidemie. In augustus/september vonden er inderdaad veel besmettingen plaats onder studenten. Dit stijgende aantal besmettingen was een belangrijke graadmeter dat de situatie zorgelijker werd. Echter, omdat in de jongere leeftijdscategorieën mensen in het algemeen minder vaak in het ziekenhuis worden opgenomen, was het ook toen belangrijk meerdere indicatoren nauwlettend te monitoren. Het aantal nieuwe besmettingen was hiervoor geschikt.
Waarom is op 4 juni jongstleden besloten om de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames op het coronadashboard te zetten op 40? Wat is de rationale achter dit aantal?
Ik vind het erg belangrijk dat de informatie over het coronavirus inzicht geeft in de ontwikkeling van de epidemie en dat deze transparant gedeeld wordt. Om aan te geven wanneer een bepaalde indicator «de verkeerde kant op gaat», hanteer ik op het coronadashboard voor de belangrijkste indicatoren een signaalwaarde. Deze signaalwaarden fungeren als een soort «alarmbel». Als de «alarmbel» afgaat, is dat reden om met extra zorg te kijken naar de epidemiologische situatie. Conform de inschalingssystematiek moet een signaalwaarde meerdere dagen overschreden worden alvorens er over wordt gegaan op besluitvorming over strengere maatregelen
De signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnames per dag (opnamen op de verpleeg- en IC-afdeling samen) is door het RIVM geadviseerd en is afgeleid van de signaalwaarde 10 bij IC-opnames. Bij de eerste golf leidde namelijk circa een kwart van de ziekenhuisopnames tot een opname op de IC. Als voor een langere periode meer dan 40 ziekenhuisopnames per dag zouden zijn, zou dat betekenen dat er te veel mensen besmet zijn geraakt door het virus en de zorg onder druk komt te staan. Ook in het OMT advies van 23 november n.a.v. het 88ste OMT, noemt het OMT in de passage over de-escalatie van maatregelen de 40 ziekenhuisopnames per dag als grenswaarde voor de escalatie van risiconiveau 2 «zorgelijk», naar niveau 3 «ernstig».
Wanneer is besloten dat 40 ziekenhuisopnames bij de fase ernstig en 80 of meer bij de fase zeer ernstig (gedeeltelijke lockdown) op de routekaart past en waarom?
De inschalingsindicatoren zijn in oktober tussentijds herijkt, tegelijkertijd met de introductie van de routekaart. Het gebruik van 80 ziekenhuisopnames bij de fase «zeer ernstig» werd door het RIVM geadviseerd op basis van de verhouding tussen de ziekenhuisopnames en de IC. Op de routekaart die vanaf oktober op rijksoverheid.nl te vinden was, stond dat in risiconiveau 3 «ernstig» een grenswaarde van 10 IC opnames per dag werd gehanteerd, terwijl in risiconiveau 4 de situatie als «zeer ernstig» werd beschouwd als er ten minste 20 IC opnames per dag waren. In deze versie werd het aantal ziekenhuisopnames als contextindicator beschouwd. Deze aanpak is inmiddels herzien en op 2 februari jl. zijn een herijkte routekaart en inschalingssystematiek gepresenteerd. In de huidige versie van de routekaart wordt een grenswaarde van 10 IC opnames en 40 ziekenhuisopnames per dag gehanteerd bij de fase «zorgelijk» en een grenswaarde van 20 IC opnames en 80 ziekenhuisopnames per dag bij de fase «ernstig». Nieuw is ook dat het OMT vanaf nu regelmatig bekijkt of de grenswaarden nog goed werken en – indien nodig – adviseert het OMT over nieuwe grenswaarden. Dit om te voorkomen dat de grenswaarden in de toekomst niet meer passend zijn bij de situatie, bijvoorbeeld vanwege een ander testbeleid, een hogere vaccinatiegraad of andere virusvarianten.
Welke gevolgen had deze overschrijding die u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen noemt («met terugwerkende kracht de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE een overschrijding laten zien [van de signaalwaarde] op 17 september,») op de besluitvorming voor eventuele extra maatregelen in de dagen na 17 september jongstleden, gezien uit moest worden gegaan van vertraging van cijfers en het driedaags gemiddelde?
De signaalwaarden op het coronadashboard dienen als een «alarmbel». Ten aanzien van de vraag of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn tegen verdere verspreiding van het virus, baseer ik mij altijd op het advies van het OMT.
In het 77e OMT-advies van 14 september jl. staat: «De aantallen op de IC laten een licht stijgende, maar schommelende, trend omhoog zien, maar de aantallen zijn vele malen kleiner dan in het voorjaar van 2020» (pagina 2). En vervolgens wordt geschreven: «Hoewel het aantal nieuwe meldingen toeneemt zien we nog geen sterke stijging in het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens» (pagina 2). Op basis van dit OMT-advies én de op dat moment bekende cijfers van OSIRIS en Stichting NICE (waarvan de signaalwaarden op dat moment nog niet waren overschreden), heeft besluitvorming plaats gevonden omtrent eventuele extra maatregelen. In de Kamerbrief van 18 september jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 542) is toegelicht dat het kabinet opvolging geeft aan het OMT-advies en anticipeert op de huidige epidemiologische situatie in de vorm van een aantal concrete maatregelen (pagina 3).
Dit betroffen regionale maatregelen voor zes veiligheidsregio’s waar de situatie het meest zorgwekkend was, ondersteund met landelijke maatregelen. Doordat de epidemie zich, ook na deze maatregelen, leek te versnellen, is op 26 september jl. advies gevraagd aan het OMT. In het 78e OMT-advies (d.d. 28 september jl.) werd op basis van het epidemiologische beeld geadviseerd om per direct landelijke strikte maatregelen te nemen. Deze maatregelen zijn tijdens de persconferentie van 28 september jl. aangekondigd.
In de eerder gestelde vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel nr. 999) heb ik antwoord gegeven op de vraag wat de datum van overschrijding van de signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnamen per dag is geweest. In mijn beantwoording heb ik mij gebaseerd op zowel de cijfers van de GGD (Osiris) als die van Stichting NICE. Omdat echter Stichting NICE de cijfers exclusief IC-opnamen toont en omdat de signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnamen per dag is gebaseerd op het aantal opnamen op de verpleegafdeling en op de IC, vul ik graag voor de volledigheid dit antwoord aan op basis van de nu beschikbare cijfers van het RIVM zoals die nu op het coronadashboard te vinden zijn. Met terugwerkende kracht laten de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE via het RIVM een overschrijding zien op 14 september (uitgaande van een 3-daagsgemiddelde per dag). Echter, zoals gezegd, waren op dat moment deze cijfers überhaupt niet beschikbaar en waren alleen de registraties van NICE zelf beschikbaar. Op basis van de toen beschikbare cijfers van Stichting NICE (waarbij niet het totaal aantal unieke ziekenhuisopnamen afgeleid kon worden) blijft de eerder genoemde datum van 17 september van kracht, op basis van aanvullingen die altijd met terugwerkende kracht plaatsvinden. De gegevens van Stichting NICE zijn namelijk nooit direct compleet. Wel zagen we natuurlijk dat de ziekenhuisopnamen aan het oplopen waren en dat de verschillen tussen NICE en Osiris groter werden. Daarom zijn we, zoals eerder aangegeven, begin oktober ook overgestapt op NICE.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen meent dat de gegevens op het coronadashboard leidend waren voor de besluitvorming over eventuele extra maatregelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit met uw uitspraak tijdens de persconferentie op 19 mei jongstleden dat het «dashboard dient als basis voor besluitvorming»?
Nee, het dashboard visualiseert de gegevens van onder andere RIVM, GGD’en, Stichting NICE, LCPS, etc. Deze cijfers geven – in combinatie met duiding door het RIVM en de adviezen van het OMT – input voor besluitvorming. Het dashboard biedt wel één totaaloverzicht van alle cijfers en draagt zo bij aan de dagelijkse informatievoorziening voor bestuurders, beleidsmakers, het publiek, media, enz.
Betreft uw antwoord op de eerdere schriftelijke vragen dat «of er ingegrepen moet worden, en waar ingegrepen moet worden, nooit een automatisme is op basis van één of enkele getallen», ook getallen die niet op het dashboard getoond werden?
Voor een uitgebreide uitleg wil ik u graag verwijzen naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999) en mijn antwoord op vraag 11.
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 18 september jongstleden voor de besluitvorming over eventueel extra maatregelen ter indamming van het virus?
Waarschijnlijk refereert u aan de volgende uitspraak van de Minister-President op 18 september 2020. «En ja, het aantal ziekenhuisopnames en het aantal opnames op de intensive care dat valt nog wel mee. Loopt overigens ook op, heeft nog niet het niveau natuurlijk van dit voorjaar, maar je ziet wel dat ook als het om ziekenhuisopnames gaat dat het ook in de Randstad echt wel begint te knellen. En dat is zorgelijk.» Destijds werden OSIRIS en Stichting NICE als databronnen gebruikt voor het aantal ziekenhuisopnames en voor de druk op de zorg werd naar het LCPS gekeken. Voor de maatregelen van 18 september is het OMT-advies van 14 september n.a.v. het 77ste OMT input voor het duiden van de ernst van de epidemiologische situatie geweest.
Op basis van welke databron was de uitspraak: «en ja, het aantal ziekenhuisopnames en het aantal opnames op de intensive care dat valt nog wel mee,» van de Minister-President tijdens de persconferentie op 18 september jongstleden?
De besluitvorming van de extra maatregelen op 28 september jl. is een bestuurlijke afweging geweest en volgde op het 78e OMT-advies (d.d. 28 september jl.). Dit advies werd op 26 september jl. aangevraagd, nadat het aantal ziekenhuisopnames op basis van OSIRIS en Stichting NICE bleven stijgen.
Voor een uitgebreide uitleg verwijs ik u graag naar bovenstaand antwoord op vraag 10 én het antwoord op vraag 2 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 28 september jongstleden voor de besluitvorming van de extra maatregelen ter indamming van het virus?
De besluitvorming van de gedeeltelijke lockdown op 13 oktober jl. is een bestuurlijke afweging geweest en volgde op het 80e OMT-advies (d.d. 13 oktober jl.). Dit advies werd op 10 oktober jl. aangevraagd, nadat er nog steeds een stijgende trend zichtbaar was in het aantal besmettingen. Het OMT baseerde zich met betrekking tot het aantal nieuwe ziekenhuisopnames op de brondata van stichting NICE. LCPS hield op dat moment nog geen instroom bij, maar wel de bezetting.
Sinds 13 oktober jl. toont het coronadashboard de ziekenhuiscijfers van Stichting NICE en niet meer van OSIRIS. Voor een uitgebreide uitleg verwijs ik u graag naar de antwoorden op vragen 2 en 3 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 13 oktober jongstleden voor de besluitvorming van de gedeeltelijke lockdown?
Voor een uitgebreide uitleg over de verschillen tussen de verschillende bronnen, wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999) en naar mijn antwoord onder vraag 10. Vanwege de narapportages zien we met terugwerkende kracht bij Stichting NICE op 14 september jl. (o.b.v. RIVM-definities) dan wel op 17 september jl. (o.b.v. NICE-definities) inderdaad een overschrijding van de signaalwaarde. Echter, op deze dagen zelf was hier nog geen sprake van vanwege narapportages. Ook fungeren de signaalwaardes op het dashboard als «alarmbel». Ook is er in verband met fluctuaties van de cijfers voor gekozen om niet op dagcijfers te koersen. Conform de inschalingssystematiek moet een signaalwaarde meerdere dagen overschreden zijn alvorens er over wordt gegaan op strengere maatregelen. De maatregelen van 18 september jl. zijn grotendeels genomen op basis van het OMT-advies van 14 september n.a.v. het 77ste OMT. Dat hebben we zoveel mogelijk gericht en met een minimale impact op de samenleving geprobeerd te doen.
Heeft het verschil in cijfers van het aantal ziekenhuisopnames per dag tussen de verschillende bronnen de besluitvorming van eventuele extra maatregelen beïnvloedt? Zo nee, waarom is er dan niet gereageerd op de overschrijding van de signaalwaarde op 17 september jongstleden? Zo ja, kan er dan geconcludeerd worden dat de uiteindelijke besluitvorming op 28 september te laat was?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op uw vraag 15. De maatregelen worden telkens genomen op basis van adviezen van experts zoals het OMT en hebben als uitgangspunt het virus zo hard mogelijk te raken en de samenleving zo min mogelijk. Daarbij staan de uitgangspunten in de bestrijding van het coronavirus – het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt- altijd centraal.
Had een beter zicht op de cijfers van het aantal ziekenhuisopnames per dag in de periode tussen 1 september en 15 oktober kunnen bijdragen aan het eerder ingrijpen met maatregelen? Zo ja, heeft dit gevolgen gehad voor de hoogte van de piek van de bezetting van ziekenhuispatiënten met corona?
De cijfers van Stichting NICE, verrijkt door het RIVM, worden gebruikt om het verloop van de epidemie te monitoren; de cijfers van LCPS worden gebruikt om de druk op de zorg te monitoren. Deze worden in samenhang gezien met de andere indicatoren én de adviezen van experts zoals het OMT en RIVM.
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, gebruikt u nu voor de besluitvorming van extra maatregelen?
De vragen zijn ieder afzonderlijk beantwoord. Het is mij echter niet gelukt om dit vóór een volgend debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te beantwoorden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór een volgend debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Het bericht ‘EU-akkoord over klimaat: 55 procent minder uitstoot in 2030' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-akkoord over klimaat: 55 procent minder uitstoot in 2030»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Europese Raad en welke directe gevolgen heeft dit voor Nederland?
Ik ben blij dat de regeringsleiders tot een akkoord op hoofdlijnen zijn gekomen over een hoger 2030-doel van ten minste 55% broeikasgasreductie ten opzichte van 1990. Hier heeft het kabinet, conform het regeerakkoord, zich de afgelopen jaren actief voor ingezet. Ophoging van het Europese doel zal een extra opgave betekenen voor Nederland om zodoende klimaatneutraliteit in 2050 te bewerkstelligen in de EU en om de doelen van het Parijsakkoord binnen bereik te houden. De Commissie komt medio 2021 met voorstellen voor wet- en regelgeving om dit nieuwe 2030-doel te implementeren. Zie ook het Verslag van de Europese Raad, dat 16 december 2020 naar de Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat het gat tot het klimaatdoel 2030 alleen maar groeit, gezien uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2020 blijkt dat het huidige Nederlands klimaatbeleid optelt tot minimaal 34% CO2-reductie en dit noopt tot het nemen van aanvullend beleid?
Nee, deze mening deel ik niet. Het afgelopen jaar is een voortvarende start gemaakt met de uitvoering van het Klimaatakkoord. Zoals ik in de Klimaatnota2 heb aangegeven heeft Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een aantal belangrijke onderdelen van het Klimaatakkoord nog niet mee kunnen nemen in de raming, omdat de uitwerking hiervan in mei 2020 nog niet ver genoeg was gevorderd. Daarom zet het kabinet zich, met alle betrokken partijen in op de verdere uitwerking van de maatregelen, zodat PBL in de volgende KEV nagenoeg alle maatregelen daadwerkelijk kan doorrekenen.
Op basis van de KEV2020 is de verwachting dat er dan nog een aanvullende opgave zal resteren om het doel van -49% te realiseren. Het kabinet is dan van mening dat er snel stappen nodig zijn om er zeker van te zijn dat we de doelen gaan halen. Om die reden intensiveert het kabinet, samen met de partijen, het komende jaar de uitvoering van de bestaande afspraken, zoals ook beschreven in de Klimaatnota.
Het kabinet hecht aan de borgingscyclus in de Klimaatwet, waarin niet jaarlijks op basis van fluctuerende verwachtingen over het doelbereik over wordt gegaan tot bijsturing van het beleid, maar hiervoor een vaste ritmiek wordt gevolgd (tweejaarlijks en vijfjaarlijks). Echter, het ligt voor de hand, zeker gezien het besluit van de Europese Raad om het Europese 2030 broeikasgasreductiedoel op te hogen naar 55%, om niet te wachten met het moment van herijking van de opgave tot 2024. Om die reden geeft het kabinet het volgende kabinet in overweging om bij de vormgeving van het Regeerakkoord te besluiten over de invulling van de aanvullende CO₂-reductieopgave als gevolg van de Europese besluitvorming, mede op basis van het nog te verschijnen rapport van de ingestelde ambtelijke studiegroep Klimaatopgave Green Deal.
Welke no-regret maatregelen zijn er en kunnen in de komende maanden al genomen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de uitwerking van de Nederlandse maatregelen voor het klimaatdoel van 55% CO2-reductie door de ambtelijke studiegroep onder leiding van Laura van Geest?
Het rapport van de studiegroep is op 29 januari jl. aan uw Kamer verstuurd.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Sienot en Dik-Faber die vraagt om alle partners van het Klimaatakkoord te betrekken bij de ambtelijke studiegroep en ideeën op te halen bij de brede samenleving? Ligt u op koers om concrete voorstellen op tafel te kunnen leggen bij de formatiebespreking?2
Aangezien de partijen van het Klimaatakkoord een grote rol zullen spelen bij de invulling van een opgehoogd doel, zijn zij via het Voortgangsoverleg reeds in een vroege fase benaderd door de studiegroep om voorstellen aan te dragen. Hier is door verschillende partijen gebruik van gemaakt. De verdere voorbereidingen voor het uitvoeren van de motie liggen op koers en u bent op vrijdag 29 januari jl. per brief geïnformeerd over de aanpak.
Welke concrete maatregelen onderneemt u om een groen economisch herstel te bereiken, aangezien de Europese Unie en u door de gevolgen van de coronacrisis grote financiële injecties doen in de economie?
Het Rijk investeert tot en met 2030 meer dan 30 miljard euro rechtstreeks in de verduurzaming van de economie. Dat gebeurt onder andere via de volgende wegen:
Daarnaast ontstaan er nieuwe mogelijkheden: zo staat het Groeifonds open voor investeringsvoorstellen in de energietransitie waar dit het verdienvermogen versterkt. In de kosten-baten analyse voor projecten is een duurzaamheidstoets ingebouwd (kosten van de verwachte CO₂-uitstoot worden meegenomen).
Tot slot verkent het kabinet op dit moment de mogelijkheden die de Recovery and Resilience Facility (RRF) Nederland biedt. Het kabinet kan nog niet vooruit lopen op de inhoud van het nationaal herstelplan dat door het volgende kabinet zal worden ingediend, maar ten minste 37% van de middelen moet volgens de Europese afspraken besteed worden aan klimaat.
Hoe gaat u, met de aanpak van klimaatverandering, nieuw groen verdienvermogen creëren, net als toekomstbestendige banen?
De Europese Green Deal en ons nationale, breed gedragen Klimaatakkoord vormen de basis voor duurzame, toekomstbestendige groei en werkgelegenheid is in alle sectoren. Daarbij zorgt het hogere Europese doel ervoor dat het Europese speelveld gelijk getrokken wordt, hetgeen van belang is voor het behoud en verdere verbetering van de goede concurrentiepositie van duurzame, internationaal opererende Nederlandse bedrijven.
Het statement van de EU dat meer dan 800 Palestijnen het risico lopen gedwongen te worden uitgezet in Oost-Jeruzalem |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het statement van de EU dat meer dan 800 Palestijnen het risico lopen gedwongen te worden uitgezet in Oost-Jeruzalem als gevolg van rechtszaken die voor Israëlische rechtbanken zijn gebracht, voornamelijk door Israëlische kolonisten?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze gedwongen uitzettingen van Palestijnen in bezet gebied een grove schending vormen van het internationaal humanitair recht en internationale mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël als bezettende mogendheid specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. Het kabinet roept Israël op tot strikte naleving van deze verplichtingen.
Welke stappen onderneemt u om Palestijnse gezinnen in Oost-Jeruzalem te beschermen tegen uitzetting en gedwongen hervestiging?
Nederland en de EU hebben zich met regelmaat in Raadsconclusies en in verklaringen krachtig uitgesproken tegen Israëlische plannen voor gedwongen verplaatsing, en zullen dat blijven doen. Ook in bilaterale contacten – zowel op politiek als ambtelijk niveau – dringen Nederland en de EU er geregeld bij Israël op aan om af te zien van acties die strijdig zijn met internationaal recht, zoals uitzetting, sloop, gedwongen verplaatsingen en de uitbreiding van nederzettingen. Om die positie te onderstrepen, bezoeken Nederlandse en Europese diplomaten regelmatig Palestijnse families die bedreigd worden met gedwongen uitzettingen, o.a. in Oost-Jeruzalem. Nederland financiert daarnaast organisaties die (juridische) steun geven aan Palestijnen in Oost-Jeruzalem.
Bent u bereid om de Israëlische autoriteiten te verzoeken de toepassing van discriminerende wetten die leiden tot de uitzetting van Palestijnse gezinnen en de uitbreiding van nederzettingen in Oost-Jeruzalem, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze uitzettingen worden doorgezet, bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een veroordeling van deze acties en voor concrete vervolgstappen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht in Nieuwsblad Transport over mautclaim |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat rond de 600 Nederlandse bedrijven een claim hebben ingediend om de te veel betaalde Duitse trucktol over 2017 terug te vragen?1
Ja.
Steunt u de Nederlandse bedrijven in hun poging het te veel betaalde bedrag aan tol terug te krijgen? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat bedrijven opkomen voor hun rechten en eventueel teveel betaalde tolgelden terugvorderen. De Duitse rechter moet echter nog een uitspraak doen over de oorspronkelijke zaak (een Poolse vordering). Een vordering van bedrijven is primair een aangelegenheid tussen die bedrijven en de Duitse overheid. Ik kan me niet mengen in eventuele gerechtelijke procedures.
Loopt Nederland de kans soortgelijke verwijzingen te krijgen vanuit het Europese Gerechtshof als wij dadelijk een eigen maut krijgen, tegen de achtergrond van het totaal door partijen geclaimde bedrag van 212 miljoen euro in vergelijkbare procedures?
Nee, dit heeft voor Nederland geen gevolgen. In deze zaak heeft het Hof van Justitie in reactie op een zogenaamd prejudiciële vraag over de uitleg van de Eurovignetrichtlijn van de Duitse rechter bepaald, dat de kosten van de verkeerspolitie niet in aanmerking mogen worden genomen bij de vaststelling van de tarieven van de tol (de Duitse «LKW-maut») voor zware vrachtvoertuigen. Handhavingskosten zijn niet meegenomen in het onderzoek naar de maximaal toegestane tarieven voor de vrachtwagenheffing. Daarbij liggen de voorgestelde tarieven voor de vrachtwagenheffing ruimschoots onder de berekende maximumtarieven.
Hoe kansrijk acht u terugbetaling van de Duitsers aan Nederlandse transporteurs en welke middelen hebben wij als rijksoverheid of heeft de sector zelf om ervoor te zorgen dat de uitspraak van het Europese Gerechtshof gestand wordt gedaan?
Elke rechter aan wie een zaak voorligt, mag een zogenaamd prejudiciële vraag stellen bij het Europese Hof van Justitie over de uitleg van het Europees recht.
Dat is hier gebeurd. De nationale rechter is daarna als eerste weer aan zet om een uitspraak te doen met inachtneming van het antwoord van het Europese Hof. In dit geval is dit een taak van de Duitse rechter. Ik kan niet vooruitlopen op die uitspraak en de gevolgen daarvan voor andere zaken.
Hoe denkt u over het feit dat TLN een no-cure-no-payconstructie is aangegaan met een claimbureau om tot terugbetaling te laten komen?
In het verlengde van diverse Duitse transportbonden heeft TLN met de Belgische zusterorganisatie Febetra een site ondersteund van «Eclaim» samen met het Duitse advocatenkantoor Hausveld (https://www.mautzurueck.de/nl/home-nl). Dit teneinde de Nederlandse bedrijven te faciliteren. Zo zijn er voor de bedrijven geen kosten aan verbonden, indien de vordering niks oplevert. Het is aan de individuele bedrijven of ze hiervan gebruik wensen te maken.
Kunt u deze vragen per stuk beantwoorden en voordat de Kamer spreekt over de invoering van een vrachtwagenheffing?
Ja.
Subsidie aan de organisatie Islamic Relief |
|
Bente Becker (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Hilfsorgansiation Islamic Relief unter Druck»1 en «Kaag geeft moslimbroederschap met slechts 4 andere clubs toegang tot € 37,3 miljoen subsidie»?2
Ja.
Klopt het dat de organisatie Islamic Relief vanuit de Power of Voices-partnerschappen geselecteerd is om subsidie te ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoeveel subsidie bent u voornemens te verstrekken aan deze organisatie?
Islamic Relief Worldwide is een onderdeel van het consortium JISRA dat een voorstel heeft ingediend voor subsidie voor een partnerschap onder Versterking Maatschappelijk Middenveld: Power of Voices Partnerschappen. Op basis van de mij beschikbare informatie heb ik evenwel besloten om Islamic Relief Worldwide geen subsidie te verlenen. Het consortium is hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met andere subsidiestromen vanuit de overheid naar Islamic Relief? Zo ja, welke?
Nee, mij zijn geen andere subsidiestromen vanuit de Nederlandse overheid naar Islamic Relief Worldwide bekend.
Heeft deze organisatie in voorgaande jaren subsidie ontvangen van de overheid? Zo ja, hoeveel? Kunt u dit door middel van een overzicht duidelijk maken?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer bent u bekend met de mogelijke banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap? Wat heeft u met deze informatie gedaan, toen deze voor het eerst bij u bekend werd?
Maandag 14 december 2020 hoorde ik voor het eerst over deze aantijgingen in de media. Hierop heb ik nadere informatie ingewonnen bij andere donoren van Islamic Relief Worldwide. Op basis van deze informatie heb ik besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Duitse Bondsregering in het aangehaalde artikel dat Islamic Relief «aanzienlijke persoonlijke banden heeft met de Moslimbroederschap»? Deelt u deze opvatting van de Duitse Bondsregering?
Ik neem die uitspraken, zoals ook verwoord in een kamerbrief aan het Duitse parlement, zeer serieus en heb deze meegenomen in de besluitvorming.
Klopt het dat de Moslimbroederschap een organisatie is met als doelstelling om de invoering van de sharia te realiseren en waarvan de AIVD in het verleden heeft geconstateerd dat diens activiteiten op lange termijn een risico zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland?
De Moslimbroederschap streeft naar islamisering van de samenleving door missie-activiteiten, religieuze opvoeding en welzijnswerk. Het is de inschatting op dit moment van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat de kern van de organisatie in ons land slechts uit een beperkt aantal personen bestaat en dat de invloed van de broederschap in Nederland daarmee beperkt is. De ontwikkeling van deze organisatie in Nederland heeft de aandacht van het kabinet.
Klopt het dat de Duitse Bondsregering als gevolg van deze banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap besloten heeft om geen (nieuwe) subsidie meer te verstrekken aan Islamic Relief? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
De financiering van de Duitse autoriteiten aan Islamic Relief liep eind 2020 af. De Duitse autoriteiten hebben besloten deze steun niet verder voort te zetten. Ik neem dit besluit zeer serieus en heb dit meegenomen in de besluitvorming.
Bent u bereid in contact te treden met uw Duitse collega om te vernemen wat de exacte redenen waren om niet meer met Islamic Relief in zee te gaan? Kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen?
Uit contact met de Duitse autoriteiten is naar voren gekomen dat Duitsland de subsidierelatie niet heeft voorgezet omdat Islamic Relief Worldwide als ook Islamic Relief Duitsland naar Duits inzicht persoonlijke contacten van betekenis onderhoudt met de Moslimbroederschap en/of aanverwante organisaties.
Bent u, gezien het feit dat de samenwerking met Islamic Relief door de Duitse overheid is stopgezet na een waarschuwing van het Bundesamt für Verfassungsschutz, bereid contact te zoeken met de Nederlandse veiligheidsdiensten om te vragen hoe zij aankijken tegen samenwerking met Islamic Relief en de mogelijke banden van deze organisatie met de Moslimbroederschap?
In het besluitvormingsproces is contact geweest met de Nederlandse veiligheidsdiensten.
Klopt het dat Islamic Relief geselecteerd is voor deelname aan een gesubsidieerd programma met als thema «vrijheid van godsdienst»? Hoe is dit te rijmen met de mogelijke banden van Islamic Relief met een organisatie die een religieus wettenstelsel steunt waarin geloofsafval bestraft dient te worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt Islamic Relief zich tot een andere, in de conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland (POCOB) genoemde, NGO met een vergelijkbare naam, te weten de International Islamic Relief Organisation?
Voor zover mij bekend zijn er geen directe banden tussen deze organisaties.
Hoe is de subsidieverlening aan Islamic Relief te rijmen met de Kamerbreed aangenomen motie van het lid De Roon (Kamerstuk 32 623, nr. 308) die verzoekt «om groepen – al dan niet gewapend – die de sharia (willen) opleggen nooit meer te kwalificeren als «gematigd» en deze groepen in geen geval politieke, materiële of financiële steun te geven»?
De genoemde motie richt zich op strijdgroepen die effectief gezag uitoefenen op basis van islamitisch recht, dan wel dit nastreven. Daarvan is bij Islamic Relief Worldwide geen sprake. Niettemin heb ik op basis van mij thans ter beschikking staande informatie besloten om Islamic Relief Worldwide als consortiumpartner uit te sluiten van financiering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Nederlandse overheid Islamic Relief subsidieert? Zo ja, bent u bereid om deze subsidie te voorkomen of stop te zetten?
Ja, ik heb besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Bent u bereid om daarnaast het gesprek aan te gaan met gemeenten of andere overheden die deze organisatie mogelijk nog wel subsidiëren om hiermee ook onmiddellijk te stoppen, conform de aangenomen motie Becker/Segers3 om geen subsidies meer te (laten) verstrekken aan organisaties waarvan signalen bestaan dat ze de integratie tegenwerken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee waarom niet?
Een subsidieverstrekking door een gemeente is een bevoegdheid op het niveau van de gemeenten. Het kabinet treedt niet in deze bevoegdheid. Het is dan ook aan de gemeenten om te beoordelen of deze subsidies een bijdrage leveren aan de participatie in Nederland. Het Rijk informeert gemeenten actief als het over informatie beschikt over problematisch gedrag die relevant is voor die gemeenten(n).
Deelt u de mening dat de subsidierelaties met deze organisatie aantonen dat financiering van organisaties die integratie tegenwerken een onverminderd actueel probleem is? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met gemeenten in gesprek te gaan om bestuurlijke afspraken te maken waarbij primair wordt afgesproken dat organisaties die integratie tegenwerken nooit subsidie kunnen krijgen en dat deze subsidies worden ingetrokken wanneer bijvoorbeeld via de Taskforce blijkt dat er sprake is van problematisch gedrag? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten gaan zelf over het verstrekken van gemeentelijke subsidies en kunnen zelf subsidievoorwaarden stellen. In het algemeen geldt dat door een gemeente gefinancierde activiteiten idealiter een openbaar karakter hebben, een maatschappelijk doel dienen en aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt primair plaats op basis van de inschatting of de aanvrager voldoet aan de doelstellingen van de subsidieregeling.
Als de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering tot een inschatting komt dat er sprake is van problematisch gedrag, dan is dat vaak een inschatting zonder rechtstreekse juridische implicaties. Het gaat immers over een potentiële bedreiging, al dan niet op termijn, van de democratische rechtsorde. Wel zou een dergelijke inschatting een rol kunnen spelen in de beoordeling of een organisatie in staat is om effectief de doelstelling van de subsidie in te vullen. De Taskforce of deelnemers daarin benaderen gemeenten actief met voor hen relevante informatie, zie ook het antwoord op vraag 15. Omgekeerd kunnen gemeenten altijd terecht bij de Taskforce als zij vragen hebben over organisaties.
Kunt u deze vragen één-voor-één en binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen.’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Acht u het wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur in hun cabine zitten?
Ik acht het niet wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur aaneengesloten in hun cabine zitten. Chauffeurs moeten in de gelegenheid zijn om tussendoor hun benen te kunnen strekken en voldoende rust te nemen. Er geldt voor chauffeurs dan ook een maximum voor de dagelijkse, wekelijkse en tweewekelijkse rijtijd.
Bent u het ermee eens dat deze situatie leidt tot ongewenste en gevaarlijke situaties voor vrachtwagenchauffeurs, vanwege slechte hygiëne, te lang in een houding zitten en een ongezond eet- en leefpatroon?
Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van chauffeurs zelf, is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen en een gezond eet- en leefpatroon hebben. De maatregelen die door het kabinet worden genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Nederland kent wet- en regelgeving die als doel heeft de arbeidsomstandigheden van chauffeurs te borgen. Wanneer genomen maatregelen toch leiden tot onverantwoorde situaties is dit reden om actie te ondernemen. Zie hiervoor ook mijn beantwoording bij vraag 6.
Bent u ook van mening dat het van groot belang is dat vrachtwagenchauffeurs, die onze winkels en apotheken bevoorraden, recht hebben op een warme maaltijd die ze onder normale omstandigheden kunnen eten? Zo nee, waarom niet?
Onze chauffeurs vervullen een belangrijke rol, door onder meer onze winkels en apotheken te bevoorraden. Het is van belang dat deze beroepsgroep zijn werk op een verantwoorde manier kan uitvoeren. Hier hoort bij dat de chauffeurs een warme maaltijd moeten kunnen nuttigen. Deze maaltijd moeten ze zoveel mogelijk onder normale omstandigheden kunnen nuttigen, met inachtneming van de geldende coronamaatregelen. Op dit moment schrijven de maatregelen voor dat restaurants uitsluitend eten en drinken mogen aanbieden voor afhalen of bezorging.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van willekeur en onrecht wanneer burgers wel mogen overnachten in hotels en vrachtwagenchauffeurs niet? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van willekeur. Vrachtwagenchauffeurs mogen ook in een hotel overnachten.
Bent u het eens met de initiatiefnemer van de petitie Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd! en de FNV, dat er niks is veranderd nadat er een petitie is opgesteld, FNV een brief heeft gestuurd en er eerder Kamervragen2 zijn gesteld? Zo nee, wat is er dan veranderd?
De petitie «Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd!» pleit voor een uitzondering op de geldende horecasluiting voor wegrestaurants, om zo beroepschauffeurs de gelegenheid te bieden hun maaltijd in het restaurant te nuttigen. Met het oog op de hoeveelheid besmettingen en de op dit moment geldende maatregelen is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs niet verstandig.
Ik acht het van groot belang dat chauffeurs in hun basisbehoeften voorzien blijven: schoon sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een warme maaltijd te nuttigen. Naar aanleiding van de bovengenoemde petitie ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemers van de petitie, de transportsector en de FNV. In deze gesprekken kwamen twee onderwerpen met name aan bod: de horecasluiting en de beschikbaarheid van voldoende en schone sanitaire voorzieningen voor chauffeurs. Zoals ik hierboven aangeef, is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs momenteel niet verstandig. Daarbij blijft het voor chauffeurs mogelijk onderweg een warme maaltijd te krijgen; door deze zelf mee te nemen of door deze onderweg af te halen bij – bijvoorbeeld – een wegrestaurant. Ten aanzien van de beschikbaarheid van sanitaire voorzieningen heb ik actie ondernomen door publiekelijk aandacht te vragen voor dit probleem. Ook schaar ik mij achter oproepen en campagnes vanuit de sector zelf, bijvoorbeeld de TLN-campagne «Een schoon toilet voor iedereen».
Hoe verhoudt deze constatering vanuit de initiatiefnemer en de FNV met uw antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen dat u een vinger aan de pols zou houden?3
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u bereid wegrestaurants, net zoals in Duitsland, als bedrijfskantines voor chauffeurs in te richten? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u verder bereid om in overleg te treden met de initiatiefnemer van de petitie en de FNV om te komen tot een oplossing van deze ongewenste situatie?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 aangaf, ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemer van de petitie en de FNV. Ik ben zeker bereid dit gesprek te blijven voeren en te komen tot een oplossing waarin alle betrokken partijen zich kunnen vinden.
Bent u bereid de vrachtwagenchauffeurs op enigerlei wijze tegemoet te komen en de arbeidsomstandigheden tijdens de huidige en komende noodmaatregelen te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van chauffeurs onder de geldende (nood-)maatregelen hebben mijn aandacht. Deze beroepsgroep doet enorm belangrijk werk en het is van belang dat zij dit werk op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Ik blijf dan ook aandacht vragen bij betrokken partijen voor het beschikbaarheid stellen van de basisvoorzieningen, zoals schoon sanitair en de mogelijkheid onderweg te kunnen eten.
Oliehandelaren, corruptie en de financiële sector |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oliehandelaar Vitol ging tot juli 2020 door met omkoping»1, met hierin melding van corruptie en belastingontwijking door Vitol, het grootste Nederlandse bedrijf ter wereld op Shell na?
Ja.
Wat is uw reactie op de aantijgingen tegen de bedrijven in het artikel, waarin onder meer staat dat Vitol heeft toegegeven dat het zich tussen 2005 en 2020 op grote schaal heeft beziggehouden met het omkopen van Braziliaanse overheidsfunctionarissen, en melding wordt gemaakt van corruptie door SBM Offshore, en verdenkingen van corruptie door grondstoffenhandelaren Trafigura en Glencore?
Dit betreffen ernstige verdenkingen. Corruptie heeft een sterk ondermijnend effect; het tast niet alleen het vertrouwen in de overheid aan, maar heeft ook een negatief effect op de kwaliteit van publieke dienstverlening, economische ontwikkeling en het ondernemersklimaat. Het is daarom van groot belang dat corruptie vanuit een brede en integrale benadering wordt voorkomen en bestreden. In Nederland doet de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) – in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie (OM) – onderzoek naar verdenkingen van het plegen van dergelijke strafbare feiten. Hierbij maakt het gebruik van diverse bronnen, waaronder mediaberichten.
Bent u bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria»2 , dat aantoont dat Vitol nauwelijks communiceert over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-, milieu en corruptierisico’s in de landen waar Vitol opereert, en concludeert dat Vitol, een van de grootste oliehandelaren ter wereld, zich onvoldoende houdt aan de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, in het bijzonder in Nigeria?
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan transparantie van Vitol in het licht van de oliesector in Nigeria, die regelmatig in het nieuws is vanwege milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen?
Het kabinetsbeleid is gericht op duurzame economische groei, waarbij onder andere de verwachting is dat Nederlandse bedrijven ook in andere landen maatschappelijk verantwoord ondernemen. Vitol is tegenwoordig gevestigd in Zwitserland, met vestigingen in een groot aantal landen, waaronder een vestiging in Nederland. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat zij de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid is het transparant rapporteren over de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen. Gezien de activiteiten van Vitol in de oliesector in Nigeria zijn milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen risico’s die het bedrijf kan tegenkomen en waarvan verwacht wordt dat Vitol deze adresseert.
Bent u bereid om het van oorsprong Nederlandse Vitol aan te sporen om zich actief en volledig aan de OESO-richtlijnen te houden en formeel en proactief te rapporteren over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-, milieu en corruptierisico’s in de landen waarin het opereert, zeker als deze gekenmerkt worden door fragiliteit en conflict? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder de Nederlandse vestiging van Vitol, dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Het kabinet wijst bedrijven in de olie- en gassector op deze verwachting onder andere via de brancheverenigingen.
Heeft u, sinds het Ministerie van Buitenlandse Zaken in april de olie- en gassector heeft aangesproken op de weigering om een plan van aanpak op te stellen ondanks het verzoek hiertoe van de Minister3, stappen ondernomen richting deze sector om de naleving van de OESO-richtlijnen te bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de olie- en gassector aangesproken op het niet opleveren van een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO conform internationale normen en blijft de sector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UNGP’s.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»4, gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen. Op 8 december 2020 is de beleidsnota besproken met de leden van de Algemene Commissie buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierbij toegezegd om de Kamer in februari te informeren over vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving, inclusief nieuwe wegingsmomenten, en over het tijdpad voor het nieuw beleid voor sectorale samenwerking. Er is ook toegezegd om met de Kamer de input te delen die gegeven is aan Eurocommissaris Reynders. Deze laatste toezegging is opgevolgd op 12 januari 2021 met de Kamerbrief met de reactie op non-paper aan Eurocommissaris Reynders (Kamerstuk 26 485, nr. 362).
Welke stappen zet het kabinet om de naleving van internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, met inbegrip van het voorkomen en tegengaan van corruptie en belastingontwijking door bedrijven in de olie- en gassector, te bevorderen in de periode tot de invoering van due diligence-wetgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat drie Nederlandse banken, ABN AMRO, ING en de Rabobank, al jarenlang Vitol financieren, en volgens publieke bronnen, opgenomen in het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria»4 tussen 2015 en 2019, gesyndiceerde leningen hebben verstrekt aan Vitol?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria». Uit het rapport begrijp ik dat ABN AMRO, ING en de Rabobank tussen de jaren 2016 tot 2019 gesyndiceerde leningen hebben verstrekt aan Vitol. Uit het rapport blijkt ook dat ABN AMRO en Rabobank in een reactie op het rapport hebben aangeven niet te kunnen bevestigen of Vitol een klant was, omdat zij niet ingaan op individuele klantrelaties. ING heeft, in reactie op het rapport, wel aangegeven dat Vitol inderdaad een klant was van deze bank, maar dat zij de cijfers die zijn opgenomen in het rapport niet herkent.
Bent u bereid om deze drie banken aan te sporen om de OESO-richtlijnen volledig en met inbegrip van de zes due diligence-stappen actief toe te passen op hun financiering van Vitol en andere oliehandelaren die werkzaam zijn in hoog-risicolanden ten aanzien van conflicten, mensenrechten, milieu en corruptie? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Het kabinet stimuleert op verschillende manieren de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven en financiële instellingen. Dit doet het kabinet onder andere via de IMVO-voorwaarden bij het internationaal bedrijfsleveninstrumentarium, de IMVO-convenanten en de brief die naar alle grote bedrijven gestuurd wordt om hen te attenderen op de kabinetsdoelstelling dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven voor hun internationale activiteiten. In de reeds genoemde beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 schijft het kabinet dat het inzet op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Het kabinet verwacht ook dat financiële instellingen de zes due dilligence stappen doorlopen als het gaat om beleggingen en het verstrekken van projectfinanciering en zakelijke leningen. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hoe individuele banken hier invulling aan geven en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele banken.
Bent u van mening dat Nederlandse banken die oliehandelaren fors financieren, deze financieringen dienen mee te nemen in hun klimaatrapportages als gevolg van hun «commitment van de financiële sector» aan het Klimaatakkoord van de regering? Zo nee, waarom niet?
In juli 2019 is de Nederlandse financiële sector een belangrijk commitment aangegaan met het Nederlandse klimaatakkoord. De sector sprak af om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Daartoe meten alle instellingen die het commitment ondertekend hebben vanaf boekjaar 2020 het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen. Daarnaast zullen zij uiterlijk in 2022 actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekendmaken voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Enkele financiële instellingen hebben al doelstellingen gepresenteerd. Ook ondernemen instellingen al actie om hun klimaatimpact terug te dringen. Zo hebben financiële instellingen plannen gemaakt voor de geleidelijke uitfasering van kolen-, olie-, of gasinvesteringen. Financiële instellingen zullen hun reductiedoelstellingen en actieplannen in toenemende mate in lijn brengen met de doelstellingen van Parijs. Het is logisch dat instellingen die nog fors bij de olie- en gassector betrokken zijn in hun actieplannen en rapportages aandacht zullen besteden aan de wijze waarop zij hun klimaatimpact in deze sectoren gaan terugdringen.
Kunt u bevestigen dat een gebrek aan transparantie bij oliehandelaren zoals Vitol, de kwaliteit van de klimaatrapportages van financiële instellingen kan beïnvloeden? Op welke manieren kan een gebrek aan transparantie en inzichtelijkheid de kwaliteit van klimaatrapportages beïnvloeden volgens u?
Zoals ik schreef in reactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in mijn verkenning naar de markt voor groene financiering, is de financiële sector voor klimaatgerelateerde data sterk afhankelijk van data van derden. Om duurzame financiering verder op gang te brengen is inderdaad meer informatie nodig over de impact op het klimaat in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten over informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverleners, en voor toezichthouders over informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Hier zijn de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Zo is er in het akkoord over de Europese taxonomie, dat vastlegt wat een duurzame investering is, afgesproken dat ook grote bedrijven (naast financiële instellingen) dienen te rapporteren hoe zij zich tot de taxonomie verhouden. Op die manier wordt het voor financiële instellingen makkelijker om de taxonomie toe te passen.
Tegelijkertijd zijn hier verdere stappen op mogelijk. De Europese Commissie heeft in haar Green Deal aangekondigd dat de richtlijn niet-financiële informatie (NFI) wordt herzien, en heeft in dit kader ook reeds een consultatie uitgevoerd. Deze richtlijn is van toepassing op organisaties van openbaar belang, waaronder beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars en is gericht op transparantie over hoe een onderneming omgaat met het milieu, mensenrechten, corruptie en diversiteit van het bestuur. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om een rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals dat al geldt voor financiële informatie. In dat kader heb ik uw Kamer ook recent een afschrift gestuurd van mijn reactie op de consultatie van de IFRS Foundation waarin ik het aanmoedig om bij te dragen aan een internationale standaard voor niet-financiële informatie.6
Hoe is het volgens u op dit moment gesteld met de inzichtelijkheid en transparantie van andere niet-beursgenoteerde bedrijven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en duurzaamheid?
Het kabinet monitort de transparantie van niet- beursgenoteerde bedrijven niet specifiek. Wel worden in de tweejaarlijkse Transparantiebenchmark, die uitgevoerd wordt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, bedrijven met meer dan 500 medewerkers onderzocht op hun mate van transparantie op het gebied van duurzaamheid. Ook worden alle grote bedrijven in Nederland, waaronder een groot aandeel niet-beursgenoteerd, op het gebied van IMVO gemonitord op onderschrijving van de OESO-richtlijnen. Dit gebeurt in het kader van de kabinetsdoelstelling dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven voor hun internationale activiteiten. In de laatste rapportage over 2019 onderschreef 35 procent van de grote bedrijven de internationale richtlijnen op het gebied van IMVO7.
Kent u het rapport «Research note on Dutch banks and corruption»5 waaruit blijkt dat ABN AMRO, ING en Rabobank tussen 2014 en 2017 8,9 miljard dollar leenden aan vier bedrijven (Gunvor, Odebrecht, Shell en SBM Offshore) die langjarig betrokken zijn geweest bij corruptieschandalen in de mijnbouw-, bouw- en oliesector en bent u bekend met nieuwe ontwikkelingen en aantijgingen van corruptie tegen deze bedrijven in het afgelopen jaar?6
Het kabinet is bekend met «Research note on Dutch banks and corruption» van de Eerlijke Bankwijzer van 21 februari 2019. In deze onderzoeksnotitie staat dat de Eerlijke Bankwijzer in het voorjaar en najaar van 2018 aan ABN AMRO, ING en Rabobank heeft gevraagd naar een reactie op de bevindingen in de notitie. Hierbij wordt vermeld dat op 1 januari 2019 geen van de banken op dit verzoek is ingegaan. Het is het kabinet niet bekend of deze banken via publieke kanalen informatie hebben gedeeld over Gunvor, Odebrecht, Shell en SBM Offshore.
Bent u ermee bekend dat volgens dit rapport deze banken in voor- en najaar 2018 zijn benaderd met de vraag of zij deze klanten hebben aangesproken (engagement) op het voorkomen van corruptie, maar dat geen van deze banken bereid was om openheid te geven aan onderzoekers hierover en geen van deze banken hierover via publieke kanalen openheid heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u al kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Corruption in the Great Lakes Region and Possible Ties to the Dutch Financial System», in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat duidelijk aangeeft dat er risico’s zijn dat de Nederlandse financiële sector betrokken raakt bij corruptie, belastingontduiking en het witwassen van geld afkomstig uit onder meer de olie- en mijnbouwsector in het Grote Meren-gebied in Afrika?7
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het dringende advies van The Sentry om een aantal urgente stappen te nemen ter voorkoming van misbruik van het Nederlandse financiële en bedrijfssysteem door corrupte actoren en politiek prominente personen (PEP's) te identificeren, te verstoren en te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u aangeven welke stappen de regering concreet gaat ondernemen naar aanleiding van de dringende aanbevelingen van The Sentry aan de Nederlandse regering, en de dringende aanbevelingen aan Nederlandse banken?
Het kabinet verwelkomt het rapport omdat het duidelijk maakt dat het voorkomen en bestrijden van witwassen van groot belang is. Ook laat het rapport zien op welke wijze corruptie in het buitenland via ongewenste illegale geldstromen het Nederlandse financiële systeem kan raken. Aangezien het een openbaar rapport is draagt het bij aan de risico-gebaseerde aanpak van witwassen.
In het kader van het plan van aanpak witwassen worden meerdere initiatieven genomen die beantwoorden aan de problematiek zoals geschetst in het rapport, bijvoorbeeld door het verbieden van trustkantoren als doorstroomvennootschappen. Ik verwijs daarbij naar de Kamerbrief over de voortgang van de maatregelen van het plan van aanpak witwassen van januari 2020.11 Ook relevant in dit kader is de commissie die onderzoek gaat doen naar de problematiek rondom doorstroomvennootschappen die begin dit jaar van start zal gaan. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer op korte termijn informeren over de samenstelling en taakopdracht van deze commissie. In het licht van de motie van de leden Snels en Groothuizen zal de commissie ook trachten meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen witwassen en belastingontwijking en de relatie tussen de aanpak van belastingontwijking en criminele geldstromen.12
In Nederland zijn instellingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) primair verantwoordelijk voor het inschatten van de risico's van hun dienstverlening en voor het onderzoek naar hun cliënt. Daarbij dienen zij ook openbare bronnen te betrekken. Het rapport van The Sentry draagt daarom bij aan het vergroten van de kennis bij de Nederlandse financiële sector aangaande corrupte geldstromen vanuit het Grote Merengebied in Afrika.
Het rapport bevat ook aanknopingspunten voor toezicht- en opsporingsinstanties. Daarom heeft The Sentry het rapport gedeeld en besproken met het anti-corruptiecentrum van de FIOD. De uitkomsten stonden daarnaast centraal in een bijeenkomst van het Financieel-Expertise Centrum (FEC) over het bestrijden van corrupt geld in Nederland. Bij deze bijeenkomst waren ook vertegenwoordigers van de Nederlandse banken en het Openbaar Ministerie aanwezig.
Het kabinet geeft daarnaast opvolging aan de aanbeveling van The Sentry om met de Congolese autoriteiten in gesprek te gaan over het rapport.
Bent u van mening dat banken de OESO-richtlijnen volledig moeten toepassen voor al hun financieringen? Zo ja, geldt dit ook voor de OESO-richtlijn over corruptie en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse banken die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hierbij moet naar behoren worden gelet op de vertrouwelijkheid op handels-, concurrentie- of veiligheidsgebied. Hoe individuele banken invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele banken.
Het rapport dat NautaDutilh heeft opgesteld in opdracht van de partijen van het IMVO-convenant van de bancaire sector, geeft mogelijkheden weer waarop banken informatie over klanten kunnen delen met de andere convenantspartijen. Dit rapport is niet voorschrijvend en banken kunnen zelf bepalen of en hoe zij gebruik maken van de mogelijkheden zoals weergegeven in het rapport.
Bent u bereid om de banken aan te sporen om de OESO-richtlijn over corruptie en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen actief na te leven ten aanzien van al hun klanten en in het bijzonder zakelijke klanten die al jaren betrokken zijn bij corruptieschandalen, en hierover te communiceren naar stakeholders en maatschappij volgens tenminste één van de drie opties zoals genoemd in het advies8 van NautaDutilh? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat alle bovenstaande bedrijven die betrokken zijn bij corruptieschandalen en/of belastingontwijking aanvullende maatregelen dienen te nemen om corruptie en belastingontwijking actief tegen te gaan en te voorkomen, de OESO-richtlijnen over corruptie en belastingen, en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen actief moeten naleven, en volledig mee dienen te werken met alle lopende en eventueel nog te volgen rechtszaken tegen corruptiepraktijken en belastingontwijking? Zo niet, waarom niet?
Zoals staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt onder andere in dat bedrijven negatieve gevolgen van de eigen activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties stoppen, voorkomen of beperken. Wanneer corruptie en belastingontwijking uit de risicoanalyse van een bedrijf naar voren komen, wordt er verwacht dat het bedrijf hierop acteert. Op vragen over hoe bovengenoemde of andere bedrijven hiermee omgaan en wat hun belastingpositie is, kan ik niet ingaan.
Daarbij is het belangrijk om op te merken dat belastingontwijking wezenlijk verschilt van corruptie, omdat belastingontwijking niet verboden is en corruptie wel. Het kabinet vindt belastingontwijking echter wel onwenselijk en op zowel het nationale als het internationale toneel zijn grote stappen gezet in de strijd tegen belastingontwijking, onder meer via de invoering van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties.
Deelt u de opvatting dat bovenstaande voorbeelden aangeven dat verplichte due diligence-wetgeving, gebaseerd op de volledige OESO-richtlijnen, in Nederland en indien mogelijk Europa wenselijk is? Waarom wel of niet?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7 heeft het kabinet op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. Te weinig Nederlandse bedrijven laten concrete voortgang zien bij de implementatie van internationale richtlijnen. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de reeds genoemde beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»15 gedeeld met de Tweede Kamer, waarin het nieuwe IMVO-beleid beschreven wordt. Een belangrijk onderdeel hiervan is de inzet van het kabinet op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, omdat zo de impact van beleid en het gelijke speelveld worden vergroot.
Kunt u de vraag beantwoorden of verplichte wet- en regelgeving, zoals verplichte due diligence-wetgeving, nodig is in het licht van de initiatiefnota «Verduurzaming van de financiële sector»9 waarin geconstateerd wordt dat op belangrijke onderdelen sturend beleid afwezig is?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk effect dit besluit heeft op de vaccinatiestrategie en bijbehorende prioritering die op 20 november jl. naar de Kamer is gestuurd?2
Zoals ik in onder meer in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven zijn er verschillende ontwikkelingen die een rol spelen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de hoofdroute. Dit is later in mijn voortgangsbrief van 12 januari jl. nog eens aangevuld. Het kabinet heeft, vanwege de diepgevroren bewaarcondities in combinatie met de beperkte houdbaarheid na ontdooien, de specifieke wijze van levering, én om zo veel mogelijk spillage te voorkomen, begin december 2020 op advies van het RIVM gekozen voor toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. In mijn brief van 8 december jl.3heb ik benoemd wat deze keuze betekent voor de ten uitvoerlegging van de vaccinatiestrategie. Daarbij is aangegeven dat zorgmedewerkers in de verpleeg(huis)zorg en kleinschalige woonvormen, gehandicaptenzorg (intra- en extramuraal), en medewerkers in de wijkverpleging en Wmo-ondersteuning het BioNTech/Pfizer vaccin toegediend krijgen via centrale locaties van de GGD. Dit sluit aan bij de aanpak van het kabinet om als eerst de meest kwetsbare groepen en hun zorgmedewerkers te vaccineren. De vaccinatiestrategie van het kabinet is mede gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad van 19 november 2020. In het advies van de Gezondheidsraad van 24 december is nadrukkelijk geadviseerd om met het BioNTech/Pfizer vaccin waar mogelijk de ouderen te vaccineren. Naar aanleiding van dat advies heb ik in mijn brief op 24 december jl. 4 laten weten het vaccin van BioNTech/Pfizer zoveel mogelijk in te zetten voor de ouderen. In de brieven van 4 en 12 januari heb ik vervolgens de nadere invulling gegeven waarbij de bewoners van verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking vanaf 18 januari met het vaccin BioNTech/Pfizer worden gevaccineerd. Bewoners van kleinschalige woonvormen en instellingen voor mensen met een beperking waarbij de huisarts de medische verantwoordelijkheid draagt worden vanaf 25 januari met het vaccin Moderna gevaccineerd.
Welke partijen zijn aanwezig geweest bij het overleg, onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Mileu (RIVM), waar dit besluit is genomen?
In het bewuste artikel wordt verwezen naar een overleg «onder leiding van het RIVM» op maandag 7 december jl. Navraag bij het RIVM leert dat een dergelijk overleg niet heeft plaatsgevonden. Ik heb zelf wel op deze datum een bestuurlijk overleg gehad met de betrokken uitvoerende partijen. In dat overleg heb ik gesproken over de keuze van het kabinet voor de toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. Ik heb in dat overleg mijn dank uitgesproken voor de inzet van partijen. Aanwezig waren naast vertegenwoordigers van mijn ministerie, vertegenwoordigers van de GGD GHOR Nederland, bedrijfsartsen, arbodiensten, ziekenhuizen, zorgkoepels van instellingen voor langdurige zorg en de huisartsen.
Kunt u aangeven op welke manier de in het artikel genoemde «ringbescherming» gerealiseerd zal worden, nu uit een peiling van de Nieuwe Unie»91 blijkt dat tweederde van de zorgprofessionals het vaccin niet wil, of twijfelt?
Daarmee willen we zoveel mogelijk kwetsbare mensen beschermen, door de mensen direct om hen heen te vaccineren. De Gezondheidsraad schrijft dat het waarschijnlijk is dat dit effect heeft op de verspreiding van het virus. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Overigens is in de afgelopen weken de vaccinatiebereidheid enorm gestegen onder alle doelgroepen, ook bij de zorgprofessionals.
Hoe zal het besluit zijn uitwerking vinden in de bezoekersregeling voor verpleeghuizen, nu bewoners niet eerst gevaccineerd worden?
Partijen in de sector hebben een handreiking voor bezoek in een verpleeghuis opgesteld, waarin beschreven staat hoe verpleeghuizen op basis van lokaal maatwerk met bezoek om kunnen gaan. Deze handreiking staat los van het besluit waaraan u refereert.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de keuze om medewerkers eerst te vaccineren in ogenschouw is genomen dat nog niet zeker is dat als iemand is gevaccineerd diegene het virus ook daadwerkelijk niet meer kan overdragen? Wat betekent dit voor de veiligheid van verpleeghuisbewoners?
Hoewel het tegengaan van transmissie iets is wat in de komende maanden nog verder onderzocht wordt, schrijft de Gezondheidsraad wel dat de Raad het waarschijnlijk acht dat dit effect heeft op de verspreiding. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Tegelijkertijd blijven aanvullende beschermende maatregelen vooralsnog van kracht. Eventuele aanpassing van maatregelen volgt nog niet op basis van de eerste vaccinaties, maar wordt vanuit een breder geheel van toegenomen vaccinatie in Nederland gewogen.
Kunt u aangeven hoe de voorlichtingscampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen zichtbaar wordt in de samenleving? Kunt aangeven waarom niet alle beschikbare tijd/ruimte ingezet wordt om nut en noodzaak van vaccineren zichtbaar te maken, aangezien er recent ook een dranquilo-campagne gestart is?
In mijn brief aan de Kamer van 4 januari jl. wordt de communicatiestrategie toegelicht. In de brief van 12 januari jl. wordt de stand van zaken weergegeven. We werken daarbij via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten.
Daarbij worden verschillende paden bewandeld, zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is gestart met een campagne op tv en radio, en worden advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december 2020 een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen kunnen stellen aan experts.
Kortom, via communicatie informeren, motiveren en activeren we de Nederlandse bevolking. Dat moet mede leiden tot een vergroting van het draagvlak voor vaccins en maximalisering van de vaccinatiebereidheid. De communicatiecampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen heeft alle prioriteit. Hiervoor is dan ook een apart communicatieteam opgezet bij het Ministerie van VWS. De inzet van andere campagnes van de rijksoverheid heeft geen invloed op de capaciteit of op de intensiteit van of beschikbare tijd/ruimte voor de communicatiecampagne gericht op vaccinatiebereidheid.
Kunt u aangeven of er verschillende logistieke- en invoeringsstrategieën klaarliggen, gezien de prioritering nu gewijzigd is en in de toekomst weer zou kunnen wijzigen?
In mijn Kamerbrieven van de afgelopen weken heb ik aangegeven dat we voor de uitwerking van de vaccinatiestrategie te maken hebben met verschillende afhankelijkheden en dus wendbaar moeten zijn. Meer in het bijzonder ben ik in mijn brief van 4 januari jl. ingegaan op de ontwikkelingen die het kabinet hebben genoopt tot het maken van keuzes binnen de vastgestelde hoofdroute: het advies van de Gezondheidsraad over de inzet van het vaccin van BioNTech/Pfizer, de conclusie van het RIVM over de inzet van dat vaccin en de epidemiologische situatie met de druk op de acute zorg.
In de voortgangsbrief van 12 januari jl. ben ik ingegaan op de recente stappen in de uitvoering van de vaccinatie op basis van onder meer het advies van de Gezondheidsraad over het Moderna vaccin.
Kunt u aangeven of alle uitvoeringsinstanties, met name op personeelsvlak, aansluiting vinden bij het «wendbare» karakter van de vaccinatiestrategie?
Meerdere uitvoeringsinstanties zijn aan zet bij de uitvoering van de vaccinatiestrategie. De GGD’en, huisartsen en instellingsartsen geven allen een deel van de vaccinaties vorm. Hiervan wordt en kan worden afgeweken indien de situatie daarom vraagt. In de voorbereiding en uitvoering is afgestemd welke partij de meest geschikte is voor vaccinatie van een betreffende doelgroep. Hierbij wordt gekeken naar de meest logische uitvoeringspraktijk, onder andere wat betreft de logistiek om vaccins naar bepaalde locaties te distribueren, maar ook de mogelijkheid van bepaalde groepen burgers om bijvoorbeeld naar centrale locaties te komen. Alle uitvoeringsorganisaties hebben ervaring met het vaccineren, en worden via e-learning geïnformeerd over de specifieke aspecten van de COVID-vaccinatie. Ook indien extra personeel benodigd is, kan in aanvulling op de beschikbare uitbreiding ook via de zogenoemde verlengde armconstructie, door niet-medisch personeel worden gevaccineerd onder medisch toezicht.
Bent u bekend met bericht dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) twee keer drie weken kost om 225.000 zorgmedewerkers te vaccineren? Zo ja, waarom duurt 1 vaccinatieronde voor 225.000 zorgmedewerkers drie weken?
Het beschikbare aantal vaccins is leidend. De GGD'en kunnen in deze eerste fase per week 70.000 mensen vaccineren, in drie weken kunnen dus ongeveer 200.000 medewerkers in de langdurige zorg hun eerste prik krijgen. In de drie daaropvolgende weken krijgen deze zorgmedewerkers hun tweede prik.
Bent u het eens dat de «vaccineerproductie» fors omhoog zal moeten, aangezien 225.000 vaccinaties in drie weken betekent dat het 160 weken duurt voordat er 12 miljoen vaccinaties zijn gedaan (=70% van 17 miljoen)?
Het aantal vaccins dat gezet kan worden, wordt bepaald door het aantal vaccins waarover Nederland beschikt. In mijn voortgangsbrief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik meer vaccins ter beschikking wil stellen door een aanpassing te doen op vier onderdelen: het interval tussen de eerste en de tweede vaccinatie met BioNTech/Pfizer, in het voorraadbeheer, de vaccinatiegraad en de verwachte spillage.
Bent u bekend met het bericht dat de European Medicines Agency (EMA) niet op 28 december, maar mogelijk al op 21 december een uitspraak zal doen over één van de vaccins?
Ja.
Betekent een eerdere uitspraak van de EMA, uitgaande van een positief oordeel, ook dat er alsnog op 4 januari gestart kan worden met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend.
Kunt u toelichten waarom het registratiesysteem voor het vaccineren nog niet gereed is (zoals de voorzitter van de GGD/GHOR, de heer Rouvoet, op 15 december heeft laten weten)? Kunt u aangeven wanneer er met de bouw van dit systeem begonnen is?
Elke toediener van vaccins houdt een eigen registratie bij. De GGD’en gebruiken het systeem CoronIT voor het registeren van vaccinaties. Dit is het registratiesysteem dat sinds maart 2020 in gebruik is voor alle registraties rondom het testen. Het systeem is doorontwikkeld ten behoeve van het proces van (COVID-19) vaccineren. Het systeem is in gebruik voor het maken van afspraken voor vaccinatie. Over de verdere voorbereidingen van de registratie heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 4 januari jl.
Kunt u aangeven welk registratie- en ICT-systeem Duitsland hanteert bij het vaccineren, gezien de Duitse zorgminister Jens Spahn heeft aangegeven alles in gereedheid te hebben gebracht om nog dit jaar te beginnen met vaccineren?
De verantwoordelijkheid voor het vaccineren en ook de registratie van de te vaccineren personen ligt bij de deelstaten. Deze hebben ieder hun eigen afsprakensysteem, vaak geïntegreerd in de website van de deelstaat of via een telefoonhotline. De mate waarin de verschillende deelstaten zijn gestart met het gebruik van deze systemen verschilt ook.
Voor wat betreft het monitoren van het aantal ingeënte personen, wordt de webapplicatie «Digitales Impfquotenmonitoring» gebruikt. De gegevens worden via een beveiligde internetverbinding door de deelstaten aangeleverd bij het Robert-Koch-Insituut.
Het voorkomen en bestrijden van genitale verminking |
|
Hayke Veldman (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Delftse powervrouw zet zich in tegen vrouwenbesnijdenis: «Dit gebeurt ook in Nederland»»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de (vermoedelijke) cijfers van het aantal gevallen van genitale verminking in Nederland (hoe vaak vindt het plaats in Nederland, hoe vaak in het buitenland en hoeveel vrouwen in Nederland zijn besneden?) en het aantal vrouwen dat zich jaarlijks meldt bij de huisarts met deze problematiek?
Op 3 juli 2019 heeft de Minister van VWS aan uw Kamer de beleidsreactie op het prevalentierapport van Pharos verstuurd.2 Uit dit onderzoek blijkt dat naar schatting 41.000 vrouwen genitale verminking (VGV) hebben ondergaan. Het onderzoek geeft geen actuele cijfers van waar deze besnijdenissen hebben plaatsgevonden. Het geeft wel aan dat er enkele aanwijzingen zijn dat VGV plaatsvindt in Europa (bijvoorbeeld in Frankrijk, Italië, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk), en dat er aanwijzingen zijn dat meisjes slachtoffer worden van VGV tijdens een vakantie in hun land van herkomst. Het aantal vrouwen dat zich meldt bij de huisarts omdat zij slachtoffer zijn van VGV wordt niet gemonitord.
Deelt u de mening dat preventie van groot belang is bij risicogroepen en dat al vanaf de vruchtbare levensfase (nog voor een vrouw zwanger wordt), informatie ter preventie moet worden geboden door de huisarts, om te voorkomen dat een in de toekomst geboren dochtertje genitaal verminkt gaat worden? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat huisartsen te allen tijde deze informatie ook verstrekken?
VGV is een vorm van ernstige en – voor het merendeel van de slachtoffers – onomkeerbare mishandeling met grote gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid. Ik deel dan ook de mening dat preventie essentieel is bij de aanpak van VGV. Het preventiebeleid bestaat uit een aantal generieke en specifieke maatregelen om VGV te voorkomen, bijvoorbeeld de inzet van sleutelpersonen.
In de Actieagenda schadelijke praktijken (hierna: de actieagenda) zijn aanvullende maatregelen opgenomen om VGV te voorkomen.3 Ook het signaleren door medische professionals bij vermoedens van dreigende VGV is een belangrijk onderdeel van preventie. VGV is een vorm van kindermishandeling, en valt onder de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (hierna: de Meldcode). De specifieke rol van de huisarts bij VGV betreft het signaleren en melden van vermoedens van dreigende VGV, het bieden van nazorg en/of het behandelen van medische complicaties, en het doorverwijzen naar medische specialisten bij reeds uitgevoerde VGV. Ik ben bereid om met de LHV in gesprek te gaan over de vraag of er voldoende bekendheid bij huisartsen is over deze problematiek, of dat aanvullende informatie nodig is.
Deelt u de mening dat preventie een taak is van de gehele keten van zorg: de huisarts, de verloskundige, gynaecoloog, kinderarts, consultatiebureau en Jeugd en Gezin, VeiligThuis?
In Nederland geldt al jaren een zero tolerance beleid ten aanzien van VGV. De Nederlandse ketenaanpak van VGV bestaat uit een combinatie van preventie, wetshandhaving en goede zorg voor vrouwen die een besnijdenis hebben ondergaan. Het beleid in Nederland is vooral gericht op voorkomen dat een meisje besneden wordt. Als preventie niet gelukt is, is repressie aan de orde. Veel professionals hebben een rol bij de aanpak van VGV, waaronder de Jeugdgezondheidszorg, Veilig Thuis, het onderwijs en verloskundigen. ZonMw laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar het functioneren van de ketenaanpak VGV, als onderdeel van het onderzoeksprogramma van Geweld Hoort Nergens Thuis.4
Alle professionals die geacht worden te werken met de Meldcode hebben een rol in het signaleren en melden van dreigende VGV. Daarbij wordt binnen de Nederlandse ketenaanpak nauw samengewerkt tussen alle betrokken partijen om VGV te voorkomen. De Veilig Thuis organisaties registreren van elke adviesvraag en melding van huiselijk geweld en kindermishandeling ook de aard van het vermoedelijke geweld, waaronder VGV. Vanwege het geringe aantal adviezen en meldingen over VGV worden deze in de statistieken van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) meegeteld in de categorie fysieke kindermishandeling. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen als een minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De oorzaak van deze ontwikkelingsbedreiging wordt echter niet als zodanig geregistreerd.
In hoeverre functioneert de huidige ketenaanpak van genitale verminking? Hoeveel meldingen van vrouwelijke genitale verminking heeft Veilig Thuis afgelopen twee jaar gekregen? Hoe vaak heeft Veilig Thuis een onderzoek ingesteld? Heeft Veilig Thuis bij vastgestelde vrouwelijke genitale verminking aangifte gedaan? Hoe vaak heeft Veilig Thuis een constatering van vrouwelijke genitale verminking uitgezet bij de Raad voor de Kinderbescherming? Hoe vaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming kinderbeschermingsmaatregelen genomen wegens vrouwelijke genitale verminking?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gehele keten beter te laten samenwerken rond deze problematiek? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat zorgverleners voldoende kennis hebben van de materie (welke type vrouw heeft grote kans besneden te zijn, hoe ga je dat lastige gesprek aan, urgentie van preventie inzien, etc.)?
In de Actieagenda Schadelijke Praktijken zijn een aantal maatregelen aangekondigd die er op gericht zijn om de ketenaanpak VGV verdergaand te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het verbeteren van de registratie door de GGD en de JGZ.
Medische professionals zijn een belangrijke schakel in het voorkomen van VGV en het bieden van de nodige nazorg voor besneden vrouwen en meisjes.
Momenteel beschikken medische professionals over een aantal bronnen van informatie over VGV. Zo is onlangs de «Leidraad Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» (hierna: de leidraad) ontwikkeld. De leidraad geeft medische professionals informatie over preventie, signaleren en bespreken, gevolgen en behandeling van (complicaties van) VGV. Met het oog op het verbeteren van de kennis van professionals om VGV en andere vormen van schadelijke praktijken beter te herkennen, laat ik, als onderdeel van de actieagenda, e-learning-modules ontwikkelen voor basisopleidingen en deskundigheidsbevordering voor professionals. Expliciet onderdeel hiervan is het toepassen van de Meldcode. Dit ontwikkeltraject wordt op korte termijn gestart.
Bent u bekend met het handelingsprotocol Vrouwelijke Genitale Verminking bij minderjarigen van Pharos? Vindt u deze aanpak geschikt en in hoeveel gemeenten wordt deze geïmplementeerd? Zo ja, waarom wel en sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ken dit handelingsprotocol. Het betreft afspraken die zijn gemaakt tussen onder andere Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie, over hoe gehandeld dient te worden bij vermoedens van VGV. Het is een protocol met werkafspraken tussen de partijen, met als doel om de ketensamenwerking te versterken. Ik beschik niet over gegevens van hoeveel gemeenten gebruik maken van het protocol.
Bent u bereid om met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in gesprek te gaan om afspraken te maken over de preventie van genitale verminking, zoals het aangaan van het eerste gesprek bij vermoeden van mogelijke genitale verminking of van het vaststellen van reeds plaatsgevonden genitale verminking in de spreekkamer van de huisartsenpost, zodat adequate hulp en in sommige gevallen een verwijzing naar een gespecialiseerd arts kan worden geboden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een toelichting geven op het huidige beleid rond de vergoeding van hersteloperaties uit het basispakket en hoe wordt omgegaan met cosmetische hersteloperaties?
Uw Kamer is op 29 mei 2020 geïnformeerd5 over het advies van het Zorginstituut dat reconstructieve behandelingen zoals omschreven in de leidraad behoren tot het basispakket van de zorgverzekering. Vrouwen die voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven door de beroepsgroep krijgen de hersteloperatie dan ook vergoed uit de basisverzekering. In de leidraad is aangegeven dat er aan een hersteloperatie nog veel risico’s op complicaties zijn verbonden. Om die reden worden hersteloperaties enkel om cosmetische redenen nog niet uitgevoerd. Het is noodzakelijk om eerst meer inzicht te verkrijgen in de veiligheid en effectiviteit van de hersteloperatie alvorens beoordeeld kan worden of cosmetische hersteloperaties wenselijk zijn.
In de leidraad is tevens aangegeven dat het voor een dergelijk onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van hersteloperaties nodig is dat een groep vrouwen voor enige tijd gevolgd wordt. Het proces voor het doen van dit onderzoek loopt. Patiënten worden doorverwezen naar het Amsterdam UMC waar multidisciplinaire zorg voor deze hersteloperaties gecentraliseerd is vanwege de expertise die het UMC in huis heeft.
Bent u bekend met het feit dat artsen momenteel een dot-registratie missen om medische consulten en eventuele ingrepen bij genitaal verminkte vrouwen te kunnen registreren, terwijl zij hier wel behoefte aan hebben, en waarmee ook de zorgsector en het Rijk meer inzicht zou krijgen in de problematiek? Zo ja, bent u bereid een dot-registratie voor deze zorgvraag met eventuele operaties te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een onderdeel van de zorg zoals genoemd in de leidraad op dit moment nog niet geregistreerd kan worden door de medisch specialist. Dit geldt alleen voor de clitorisreconstructie. Voordat dit opgenomen kan worden in het Diagnose Behandelcombinatie (dbc)systeem is het noodzakelijk voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de organisatie van zorg duidelijk is. De beroepsgroep en de NZa zijn hierover in gesprek en wanneer dit helder is wordt gekeken hoe deze ingreep in de dbc’s opgenomen kan worden. Voor de overige zorg genoemd in de leidraad is de bekostiging (in de medisch specialistische zorg) geregeld.
Kunt u een overzicht overleggen van de educatie over genitale verminking die thans wordt verstrekt aan huisartsen en verloskundigen en in samenspraak met de KNMG en LHV bezien of er meer gerichte educatie kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Welke specifieke maatregelen neemt u, de Minister van VWS, om kwetsbare vrouwen en jonge meisjes uit gemeenschappen waar genitale verminking vaak (algemeen) geaccepteerd is, tijdens deze gedeeltelijke lockdown alsnog te bereiken en te informeren over mogelijke hulp die het Rijk en andere instanties omtrent dit onderwerp kunnen bieden?
Het kabinet heeft sinds het begin van de coronacrisis verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de spanningen thuis hoog oplopen, en om ervoor te zorgen dat slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling op laagdrempelige manieren een melding kunnen doen. Zo is een chatfunctie bij Veilig Thuis ingevoerd zodat slachtoffers niet hoeven te bellen, en sinds 1 mei kunnen slachtoffers door het codewoord «masker 19» een melding doen bij apotheken. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat door de coronacrisis en gebrek aan capaciteit geen mogelijkheid is om in te zetten op VGV preventie. Ik heb regelmatig contact met alle betrokken partijen en blijf daarbij alert op deze signalen.
Welke ondersteuning biedt u, de Minister van VWS, momenteel aan instanties als de GGD die door het bestrijden van COVID-19 minder tijd hebben voor het informeren en helpen van kwetsbare vrouwen en jonge meisjes die ofwel een reële kans lopen op genitale verminking ofwel al genitaal verminkt zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u, Minister van SZW, bereid in de inburgeringscursus en het examen specifiek aandacht te besteden aan de schadelijkheid en illegaliteit van genitale verminking en dit niet slechts in algemene normen te betrekken in het cursusaanbod en het examen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de nieuwe opzet van het inburgeringsstelsel wordt het minimum aantal uren van het participatieverklaringstraject (PVT) uitgebreid van vier naar twaalf uur. Meer contactmomenten en dus ook momenten van overdracht van kernwaarden, fundamentele vrijheden en rechten vergroot de kennis van deze waarden. In het PVT is zowel bij de behandeling van de kernwaarde vrijheid als bij gelijkwaardigheid ruimte om specifieke thema’s te adresseren. Het zelfbeschikkingsrecht is expliciet in de participatieverklaring opgenomen. Het doel van Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM), als onderdeel van het inburgeringsexamen, is om inburgeraars kennis te laten vergaren over regels, instanties, gebruiken en gewoontes in de Nederlandse samenleving. Dit resulteert in een breed scala van onderwerpen waarover de inburgeraar iets moet weten, de zogenaamde eindtermen. Zelfbeschikking, vrijheid van meningsuiting, gelijkheid en daaraan verbonden rechten maken hier al een belangrijk onderdeel van uit. Alles overziende zie ik geen aanleiding om het examen, en daarvan afgeleid het cursusaanbod, aan te passen.
Ter uitvoering van het amendement van het lid Becker – gericht op het tegengaan van culturele onderdrukking en ter bevordering van zelfbeschikking6 – zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op voorlichting aan nieuwkomers over het thema zelfbeschikking, waaronder vrouwelijke genitale verminking.
Per wanneer zal het aan de Kamer toegezegde beleid geeffectueerd worden om met extra controles op Schiphol te voorkomen dat meisjes en vrouwen meegenomen worden naar het buitenland om genitaal verminkt te worden?
De versterking van signalering door professionals op vliegvelden voor dreigende VGV is onderdeel van de actieagenda. Vanwege de coronacrisis ligt de focus op maatregelen die op dit moment kunnen worden uitgevoerd en ook in de huidige situatie een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van VGV. Doordat het vliegverkeer in grote mate stil ligt wordt de prioriteit aan andere maatregelen gegeven. Het is daarom niet te zeggen vanaf wanneer dit geeffectueerd wordt.
Hoe werkt momenteel de vrijwillige meldcode eergerelateerd geweld in het aantal meldingen dat binnenkomt rond genitale verminking? Bent u bereid te onderzoeken om een meldplicht te introduceren voor hulpverleners, onderwijzers en artsen bij Veilig Thuis, bij een vermoeden van (aanstaande) genitale verminking, zodat altijd hulp wordt geboden en ook een strafrechtelijk traject in gang kan worden gezet richting de daders? Zo nee, waarom niet?
Alle vormen van eergerelateerd geweld vallen onder de Meldcode. Daarnaast is het een professionele norm om bij vermoedens van acute en structurele onveiligheid een melding te doen bij Veilig Thuis. De factsheet van Movisie over (vermoedens van) eergerelateerd geweld is een nuttig hulpmiddel ter invulling van de stappen van de Meldcode. Het geeft professionals handvatten om de Meldcode toe te passen in situaties waar eer een rol speelt, met daarbij speciale aandacht voor de familieverhoudingen. In deze factsheet is VGV als onderwerp opgenomen, en is een verwijzing gemaakt naar het handelingsprotocol VGV. Dit handelingsprotocol is dan ook leidend. Er zijn geen actuele cijfers over de hoeveelheid meldingen van VGV die met behulp van de factsheet van Movisie zijn gedaan.
Als onderdeel van de actieagenda wordt onderzocht wat professionals beweegt om bij (vermoedens van) VGV al dan niet de stappen van de meldcode te doorlopen en waar nodig een melding te doen bij Veilig Thuis. De reden voor het uitvoeren van het onderzoek is het feit dat de geringe hoeveelheid meldingen van VGV niet overeenkomt met de prevalentiecijfers van het onderzoek uitgevoerd door Pharos. In dit onderzoek, waarvan de resultaten voor de zomer worden verwacht, worden professionals gevraagd welke stappen zij nemen wanneer zij een vermoeden hebben van (dreigende) VGV. Op basis hiervan wordt bekeken hoe de toepassing van de Meldcode in geval van mogelijke VGV kan worden verbeterd. Daarnaast wordt de vraag voorgelegd of een meldplicht mogelijk behulpzaam kan zijn. Tegelijkertijd heeft de Raad van State bij het ontwerpbesluit van de aangepaste Meldcode in 2017 zich kritisch uitgelaten over het invoeren van een meldplicht. Zo bestaan bijvoorbeeld zorgen over de autonomie van het slachtoffer en de beperking van de autonomie van de deskundige professional.
Het bericht ‘Bouwers in opstand tegen norm duurzaam bouwen: ‘Hout dupe van oneerlijke rekensom’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bouwers in opstand tegen norm duurzaam bouwen: «Hout dupe van oneerlijke rekensom»»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van deze partijen dat de opslag van CO2 vanuit biobased materialen momenteel niet meetelt in de huidige berekeningen van de MPG, waar dit in andere landen wel gebeurt?
Ja, het klopt dat de opslag van CO2 zoals bedoeld in het manifest niet meetelt in de huidige berekeningen. De huidige rekenmethode is conform Europese normering (EN 15804). Deze schrijft voor dat emissies in de afvalfase ook in rekening worden gebracht. Deze norm is vastgesteld in overleg met wetenschappers, Europese Commissie en alle belanghebbende partijen. De Europese Commissie heeft in het Circular Economy Action Plan (CEAP) aangekondigd dat zij deze normering gaat gebruiken voor de stimulering van circulaire bouweconomie.2 Nederland loopt hiermee in de pas met Europees beleid.
Er is wel ruimte voor lidstaten om eigen regels te stellen. Ik kom hier in mijn antwoord op vraag 5 op terug.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat materialen die CO2 opnemen in plaats van uitstoten niet significant beter uit de MPG-berekeningen komen? Is dit omdat de opslag van CO2 in biobased materialen nu als tijdelijk wordt gezien?
Volgens mijn informatie hebben bouwwerken waarin veel biobased materialen worden toegepast gemiddeld een goede score voor de milieu-impact. Een aantal aspecten heeft echter invloed op de eindscore. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, wordt voor materialen de CO2-emissie van de zogeheten biogene koolstof3 in de afvalfase meegerekend. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld hoe het materiaal in het bouwwerk is toegepast, welke aanvullende bewerkingen nodig zijn zoals lijmen en verven, onderhoud en eventuele vervanging tijdens de levensduur. Bij de berekening van de milieu-impact worden naast CO2 ook andere milieueffecten beschouwd, zoals fijnstofvorming, verzuring en toxiciteit. In totaal worden 19 verschillende milieueffecten in de beschouwing meegenomen.
Deze aspecten bepalen gezamenlijk wat de uiteindelijke milieu-impact van een bouwwerk is. Dat kan ertoe leiden dat een bouwwerk waarin biobased materialen zijn toegepast toch een minder goede milieu-impact heeft dan partijen enkel op basis van de toepassing van biobased materialen zouden verwachten. Deze integrale benadering van de milieu-impact over de hele levenscyclus van de materialen die in een bouwwerk worden toegepast staat centraal in mijn beleid om te komen tot een verlaging van de milieudruk van de bouw.4
Kunt u toelichten hoe het begrip tijdelijke opslag wordt gedefinieerd, aangezien de constructies van de meeste gebouwen net zo lang bestaan als deze gebouwen zelf, en het dan gemakkelijk kan gaan om 50 tot wel 100 jaar?
Er is geen formele definitie van tijdelijke opslag omdat de betreffende Europese norm niet uitgaat van opslag van CO2. Het uitgangspunt van de norm is dat voor elke fase in de levenscyclus van biobased materialen in een bouwwerk moet worden berekend of er opname of emissie van CO2 plaats vindt. In de productiefase van biobased materialen zal er CO2 door planten uit de atmosfeer worden opgenomen. In de afvalfase van biobased materialen zal deze opgeslagen CO2 weer vrijkomen in de atmosfeer. Elk materiaal zal op een gegeven moment in zijn afvalfase komen. Voor de uiteindelijke levenscyclus van een bouwmateriaal is de levensduur van een bouwwerk dus niet doorslaggevend.
Deelt u de mening dat het – gegeven de ambitie om in 2050 tot een energieneutrale gebouwde omgeving te komen – logisch zou zijn om de opslag van CO2 mee te nemen in de MPG-berekeningen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat opslag van CO2 een bijdrage kan leveren aan een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050. Ik zeg u daarom toe te bepalen hoe de waardering van de milieueffecten van de opslag van CO2 in biobased materialen, waaronder hout, kan worden opgenomen in onze nationale systematiek. Een daaruit volgende aanpassing zal plaatsvinden binnen de ruimte die de Europese kaders daarvoor bieden en zonder afwenteling van milieueffecten, bijvoorbeeld op komende generaties.
Ik zal hierbij de partijen van het manifest betrekken, evenals andere belanghebbende partijen en natuurlijk de stichting Nationale Milieudatabase (NMD) als beheerder van de rekenmethode. 5
In hoeverre herkent u de signalen dat de CO2-uitstoot van de productie van materialen zoals staal en beton in de MPG nauwelijks wordt meegerekend, en bent u bereid om nogmaals goed naar de MPG-berekeningen te kijken?
De CO2-uitstoot van de productie van materialen zoals staal en beton wordt wel in de MPG meegerekend. In reactie op deze signalen heeft de stichting NMD mij gemeld dat zij in overleg met onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden de bepaling van CO2-opname en -emissie van alle materialen over de hele levenscyclus van de bepalingsmethode zal evalueren en de uitkomsten aan mij zal rapporteren. Hiermee dient een voor alle partijen gedragen uitleg van de systematiek te worden bereikt.
Deelt u de mening dat het gebruik van biobased materialen, daar waar ze een positieve invloed hebben op milieu en klimaat, in de bouw juist bevorderd zou moeten worden? Zo ja, wat zijn uw inspanningen dit aandeel te vergroten?
Ja, ik bevorder het gebruik van biobased materialen in de eerste plaats met generiek beleid, zoals de stapsgewijze halvering van de milieuprestatie-eis uiterlijk in 2030. Daarnaast geeft het kabinet via de Milieu InvesteringsAftrek MIA een fiscale stimulans voor bouwen met een lage milieu-impact. In de lopende actualisatie van de Regeling Groen Projecten wordt bouwen met een lage milieu-impact ook opgenomen. De regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) ondersteunt onder andere projecten voor de vervanging van fossiele grondstoffen door biobased grondstoffen.6 Parallel hieraan voer ik ook gericht beleid uit voor de bevordering van biobased materialen in de bouw, zoals met de Strategische verkenning biobased bouwen7 en de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen die 15 december 2020 is gestart, met daarin onder meer focus op biobased bouwen8. Ook via de inzet van buyer groups waarin partijen gezamenlijk werken aan een gedeelde marktvisie en -strategie en uiteindelijk een concrete aanbesteding, onder meer op het terrein van biobased bouwmaterialen en houtbouw.9 Tevens wordt er gewerkt aan een inspiratieboek houten/biobased woningen om te laten zien wat er mogelijk is. Hiermee stimuleer ik dat het niet bij een enkele aanbesteding blijft en dat de inzet van biobased materialen wordt vergroot.
Wat is de huidige stand van zaken van de uitwerking van de motie Van Eijs over het grootschalig toepassen van houtbouw?2
De motie heb ik uitgevoerd met het toesturen van de brief van 29 september 202011 over de voortgang van circulaire bouwen en het rapport «Ruimte voor biobased bouwen».12
Voor wanneer is aanscherping van de MPG momenteel voorzien?
De aanscherping van de MPG is voorzien voor het voorjaar van 2021.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er wensballonnen in omloop zijn die niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wensballonnen niet aan te slepen: «Kijk goed welke je koopt'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er een grote toename is van de verkoop van wensballonnen, als gevolg van het tijdelijke vuurwerkverbod?
Het is mij niet bekend of er een toename is in de verkoop van deze producten omdat daar door de NVWA geen onderzoek naar gedaan is.
Klopt het dat de wensballonnen die in Nederland worden verkocht moeten voldoen aan de richtlijnen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Hoe wordt er op deze richtlijnen gecontroleerd?
Wensballonnen moeten veilig zijn en instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als zij constateert dat bedrijven handelen in wensballonnen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. In dit geval gaat het om de eisen die volgen uit de Europese Richtlijn voor Algemene Productveiligheid (2001/95/EG) en het daaraan gekoppelde Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Wensballonnen die niet voldoen aan de veiligheidseisen zijn in strijd met Artikel 18 van de Warenwet en met artikel 2 van het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid en mogen om die reden niet worden verhandeld.
Herkent u het beeld dat er wensballonnen in omloop zijn die niet aan de richtlijnen voldoen? Welke risico’s voor de openbare veiligheid brengt dit met zich mee?
Wensballonnen moeten voldoen aan technische regels om het risico op brandgevaar te verminderen. In Nederland gevestigde importeurs en leveranciers houden zich over het algemeen goed aan de veiligheidsregels.
Welke maatregelen kunt u treffen om de verkoop van wensballonnen die niet aan de richtlijnen voldoen tegen te gaan?
Zoals in antwoord op vraag drie al is aangegeven is de verkoop van wensballonnen die niet aan de eisen voldoen al verboden en wordt hier al op gehandhaafd. Daarnaast kunnen consumenten onveilige producten melden bij de NVWA. Bedrijven kunnen onveilige producten melden via de Business Gateway op de website van de Europese Commissie.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de risico’s van alle wensballonnen die in omloop zijn te mitigeren, nu de vraag daarnaar toeneemt?
Zoals ik in antwoord op vraag twee al aangaf is mij niet bekend of de vraag naar wensballonnen toeneemt. Bij geconstateerde overtreding van de regelgeving neemt de NVWA maatregelen. Daarnaast is het aan lokale overheden om regels te stellen aan het gebruik van deze producten binnen hun grenzen. Een aantal gemeenten doet dit al en verbiedt het oplaten van deze ballonnen.
In hoeverre vindt er publieksvoorlichting plaats over de risico’s van het gebruik van wensballonnen? Bent u bereid dit aspect bij de publieksvoorlichting over het vuurwerkverbod te betrekken?
Wensballonnen mogen het hele jaar door verkocht worden. Vandaar dat de NVWA altijd al informatie over veilig gebruik van deze producten op de website heeft staan (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/wensballonnen). Het is de verantwoordelijkheid van de consument dat hij deze producten op een veilige manier gebruikt en dat hij zich bij gebruik houdt aan de gebruiksvoorschriften.
Bent u bereid deze vragen binnen veertien dagen te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het Besluit Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat sommige boerenbedrijven op 3 of 4 juli 2015 ongebruikelijk veel dieren hebben geregistreerd of de diercategorie hebben «omgekat» en dat boeren op 1 juli 2015 nog geleasde koeien uit Duitsland in de stal hebben gezet, zoals is weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek over melkquotum en fosfaatrechtenstelsel?1
Ja, ik ben bekend met het besluit op het WOB-verzoek en de daarin opgenomen stukken.
Wat vindt u van de in de eerste vraag genoemde constateringen?
De basis voor de toekenning van fosfaatrechten is het aantal stuks melkvee in de I&R-registratie op 2 juli 2015. Bezien vanuit de gehele melkveesector zijn er rond die datum geen grote afwijkingen geconstateerd. Bij een aantal bedrijven werden ongebruikelijke wijzigingen in de I&R-registratie vastgesteld. Bij die bedrijven is niet alleen naar I&R-gegevens gekeken, maar ook naar alternatieve data (bv. transportgegevens) om vast te stellen of de dieren daadwerkelijk op het bedrijf aanwezig waren op de peildatum. Als dat niet aangetoond kon worden zijn deze dieren niet meegenomen bij het toekennen van fosfaatrechten.
Wat is het totale aantal dieren dat valt onder de ongebruikelijke registraties en die zijn geleased uit Duitsland, zoals weergegeven in de «bijlagen map 4» bij uw besluit op het Wob-verzoek?
Dit is niet specifiek bijgehouden bij de wijzigingen die door RVO zijn doorgevoerd. Op basis van bewijsstukken is op individueel niveau het juiste aantal dieren op 2 juli 2015 bepaald. Dit geldt zowel in de beoordeling, bij de knelgevallen als in bezwaar. Afwijken van de registratie zoals die bij RVO bekend was, kan echter meerdere oorzaken hebben en is dus alleen op individueel niveau herleidbaar.
Geeft uw besluit op dit Wob-verzoek over het melkquotum en fosfaatrechtenstelsel u aanleiding om nader onderzoek uit te voeren en terug te komen op eerdere antwoorden over anticiperende veemutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem van de toenmalige Staatssecretaris waarin hij aangaf dat «De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft inmiddels een risicoanalyse uitgevoerd op opvallende mutaties. De uitkomsten geven geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.»?2 3 Zo nee, waarom niet?
Ik heb RVO gevraagd om alsnog een nader onderzoek uit te voeren naar de mutaties in het I&R-systeem. RVO heeft gekeken naar het aantal (herstel) meldingen die zijn geplaatst of hersteld na 2 juli 2015 en die als gebeurtenisdatum hebben de periode 1 januari 2015 tot en met 3 juli 2015 (dus inclusief de peildatum van 2 juli 2015). Het gaat hierbij om alle type (herstel) meldingen zoals: aanvoer, afvoer, export, wijziging haarkleur of geslacht, etc.
Vervolgens zijn deze (herstel) meldingen vergeleken met analyses op dezelfde wijze over twee eerdere jaren en het jaar na 2015. Uit deze nadere inventarisatie in het I&R-systeem blijkt dat het aantal (herstel) meldingen in 2015 niet afweek van dat van andere jaren. Daarmee zie ik geen redenen om aan te nemen dat houders van runderen anticiperend meer veemutaties met terugwerkende kracht hebben gemeld of hersteld in relatie tot de peildatum 2 juli 2015, dan in vergelijking met andere jaren.
Bent u bereid een uitgebreid onderzoek te doen naar mutaties in het Identificatie- en Registratiesysteem in de maand juli 2015 met een melddatum na 2 juli en een aanvoerdatum van 2 juli of eerder en de Kamer hiervan verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De vergelijking tussen hem en Escobar, Napoleon en Hitler |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw waardering van de vergelijking die parlementariërs van Sint Maarten maken tussen u en de bloedige maffiabaas Pablo Escobar, de dictator Napoleon en de nazileider Adolf Hitler?1
Waarom hebt u met het oog op deze kwalificaties vertrouwen dat het parlement van Sint Maarten bereid is goed met u samen te werken in de miljoenen financiële steun die wij het eiland geven?
Deelt u de zorgen dat deze woorden aan u het begin zullen zijn van wederom een proces van frustreren door politici van alle hulp die Nederland de mensen op het eiland zo graag wil bieden?
Een overvol Schiphol |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Henk Krol , Mustafa Amhaouch (CDA), Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD), Remco Dijkstra (VVD), Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin , Chris Stoffer (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
Maatschappelijk verantwoord investeren en wapenproductie |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial arms trade and investments of insurers»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer in het licht van het gesprek dat u in februari 2019 voerde met de verzekeraars over dit onderwerp?2 Kunt u dat toelichten?
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.3 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna: het convenant) een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.4 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn, kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.5
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording af te leggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant. Tegelijkertijd verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen, waar de UNGP’s onderdeel van uitmaken.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 6 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend is, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt, kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Hoe zorgt u voor verbetering van de naleving van de afspraken van het verzekeringsconvenant?3
Het kabinet hecht er waarde aan dat de verplichtingen uit het convenant worden nagekomen. Hiertoe neemt de overheid onder andere deel aan de stuurgroep en alle werkgroepen van het convenant. Tussen de verschillende convenantspartijen, waaronder de overheid, vindt een doorlopende dialoog plaats. Zoals aangegeven in haar reactie op het meest recente monitoringsrapport heeft de stuurgroep inmiddels een actieplan opgesteld met meer aandacht voor het onderling overleg tussen de partijen en een betere betrokkenheid van de achterban van de verzekeraars.8 Zij benadrukt dat er een extra inspanning nodig is om in het volgende convenantsjaar een zichtbare stap voorwaarts te zetten bij de implementatie van het convenant door de verzekeraars die nu achter op schema dreigen te lopen.
Hebt u in het afgelopen jaar contact met Allianz, Aegon en NN Group gehad over het feit dat zij beleggen in bedrijven die militaire goederen verkopen aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (er was immers een presumption of denial)? Zo nee, bent u voornemens dat te doen? Waarom hebt u het niet gedaan of waarom zult u het niet doen? Zo ja, wat was hun reactie?
In 2020 heb ik heb geen contact gehad met Allianz, Aegon en NN Group over hun individuele beleggingen. In ben bereid een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Overigens nodigt het kabinet verzekeraars uit om te allen tijde expertise van maatschappelijke organisaties te gebruiken bij het opstellen van hun ESG-beleid (Environmental, Social, Governance) en het in de praktijk brengen van gepaste zorgvuldigheid. Ook het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden biedt handvatten aan verzekeraars om met dit onderwerp aan de slag te gaan.9
Kunt u aangeven hoe de beleggingen van de verzekeraars zich verhouden tot de uitvoering van een aantal afspraken voor een convenant voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die zijn gemaakt voor bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden?4
In de convenantstekst zijn geen afspraken opgenomen over investeringen in bedrijven met betrokkenheid bij wapenhandel met zogeheten hoog-risicogebieden. Het convenant noemt de sector wel als voorbeeld van een sector die gevoelig is voor schending van ESG-normen (Environmental, Social, Governance). Daarnaast bevat het convenant de afspraak om een themakader over controversiële wapens en controversiële wapenhandel te ontwikkelen. Dit is inmiddels gebeurd, zie ook het antwoord op vraag 2. De convenantspartijen zien dit kader als een hulpmiddel/handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met themaspecifiek beleggingsbeleid.
Wat is uw inzet geweest bij de totstandkoming van deze afspraken? Kunt u aangeven hoe de overheid bij totstandkoming van dit afsprakenkader de toepassing van de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op dit onderwerp heeft uitgewerkt?
De overheid is als convenantpartij betrokken geweest bij de totstandkoming van het themakader controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden. Nederland heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, gebaseerd op de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat militaire goederen uit Nederland bijdragen aan bijvoorbeeld schendingen van mensenrechten, humanitair oorlogsrecht of regionale instabiliteit. Dit beleid, evenals de OESO-richtlijnen, vormde het uitgangspunt voor het themakader.
Hoe benut u het themakader wapenhandel van het IMVO-convenant voor de verzekeringssector en hoe controleert u dat?
Op 26 januari jl. werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen. De convenantsafspraken worden daarnaast jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. De monitoringscommissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen.
Vindt u het toelaatbaar dat verzekeraars, die allemaal de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschrijven, al jarenlang investeren in bedrijven die wapens leveren aan Saoedi-Arabië en VAE, zonder dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan hun inspanningen om de risico’s van deze investeringen te vermijden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat doet u ertegen?
In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over transparantie en rapportage. Het kabinet verwacht dan ook van verzekeraars dat er in hun publieke rapportage aandacht wordt besteed aan onder andere investeringskeuzes, stemmingen op aandeelhoudersvergaderingen en engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan. De werkgroep fungeert als een medium voor een continue dialoog tussen de convenantspartijen over transparantie. De werkgroep werkt momenteel aan een drietal papers met handvatten voor verzekeraars hoe zij kunnen rapporteren over ESG-prioritering, de Sustainable Development Goals en effectiviteit van het ESG-beleid. In maart wordt begonnen met twee papers over onder andere hoe verzekeraars kunnen communiceren over genomen acties na melding van ernstige misstanden (convenantsartikel 5.3.2.iv) en de engagementaanpak van verzekeraars (convenantsartikel 5.3.2.vi). Ook organiseert het Verbond van Verzekeraars in het eerste kwartaal van 2021 een sessie over stap vijf van het due diligence-proces (communiceer hoe gevolgen worden aangepakt).
Hoe beoordeelt u het onderscheid dat het Verbond van Verzekeraars aanbrengt tussen de opvatting dat «de bedragen die de onderzoekers noemen geen betrekking hebben op premies van Nederlandse verzekerden» en de verschillende geldstromen in het licht van de OESO-richtlijnen? Deelt u de opvatting dat deze twee stellingen slecht rijmen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Hoe een verzekeraar gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toepast, kan afhangen van factoren zoals de omvang van de onderneming, de context van haar activiteiten, het bedrijfsmodel, de positie in de toeleveringsketen en de aard van haar producten of diensten.
Het kabinet verwacht tegelijkertijd dat de verzekeraars die de intentieverklaring hebben ondertekend daar te goeder trouw invulling aan geven, zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat er verderstrekkende maatregelen nodig zijn dan afspraken in convenanten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie dat het resultaat van de convenanten alleen niet voldoende is. Daartoe heb ik op 16 oktober 2020 de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) met uw Kamer gedeeld. De kern van het nieuwe IMVO-beleid is inzet op een brede verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Dat betekent dat een bedrijf de risico’s voor mens en milieu in zijn keten identificeert, voorkomt, aanpakt en daarover transparant is. Op 8 december 2020 heeft een notaoverleg over deze beleidsnota plaatsgevonden met uw Kamer.
Het Brexit-akkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog steeds geen Brexit-deal is tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie, terwijl de overgangstermijn op 1 januari 2021 afloopt en dus geen raamwerk is voor handel en andere zaken daarna met een van onze belangrijkste handelspartners en buurlanden?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Heeft de Nederlandse regering zelf al de beschikking over de uitonderhandelde teksten en bijlagen bij het akkoord? Zo ja, kunt u dan precies vertellen over welke teksten u nu beschikt?
De juridische tekst van het op 24 december bereikte akkoord is inmiddels gepubliceerd.
Herinnert u zich dat het uittredingsakkoord eigenlijk zonder fatsoenlijke discussie en bestudering aan beide zijden geratificeerd is en dat de Britse regering zelf niet duidelijk leek te beseffen wat zij hadden getekend over Noord-Ierland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Het conceptterugtrekkingsakkoord werd gepubliceerd op 14 november 2018. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 18 november 2018.1 Ook heeft toen een schriftelijk overleg plaatsgevonden waarin op 18 november 2018 door het kabinet 88 vragen zijn beantwoord over het toen bereikte akkoord.2 Op 21 november 2018 vond een technische briefing plaats over het conceptterugtrekkingsakkoord. Vervolgens heeft er op 22 november 2018 een notaoverleg plaatsgevonden in aanwezigheid van de Minister-President in aanloop naar de Europese Raad van 25 november 2018 waar het Terugtrekkingsakkoord en de Politieke Verklaring over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK werden bekrachtigd. Uiteindelijk is na verdere onderhandelingen met de regering van de nieuwe Britse premier Johnson op 17 oktober 2019 een akkoord bereikt over een aangepaste versie van het Terugtrekkingsakkoord, met vooral aanpassingen in het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland. Hierover heeft uw Kamer een schriftelijke appreciatie ontvangen op 19 oktober 2019.3 Na ratificatie door zowel de EU als het VK is dit akkoord in werking getreden op 1 februari 2020.
Klopt het dat de luchtvaart deel uitmaakt van de onderhandelingen en dat luchtvaart een gemengde competentie is tussen de EU en de Lidstaten?
Luchtvaart vormt één van de onderwerpen in het bereikte akkoord. De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU.
Klopt het dat het akkoord dus een gemengd akkoord zal zijn, dat alle nationale parlementen (waaronder de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) moeten ratificeren voordat het formeel ingaat?
De onderwerpen die onderdeel uitmaken van het akkoord zijn onder te verdelen in de volgende categorieën, waarbij steeds sprake is van een EU bevoegdheid: 1) onderwerpen die vallen onder de exclusieve EU bevoegdheden; 2) onderwerpen die vallen onder tussen de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden; en 3) onderwerpen die vallen onder ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden van de EU. Er is derhalve in dit geval geen juridisch dwingende reden om een gemengd akkoord te sluiten. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer op 25 december heeft ontvangen.4
Indien u (nu nog steeds) niet zeker weet of het akkoord een gemengd akkoord is, bent u dan bereid om na ontvangst van het akkoord onmiddellijk een brief aan de Kamer te doen toekomen met de appreciatie of het akkoord een gemengd akkoord is of niet en waarop die opvatting is gebaseerd?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een appreciatie van de juridische aard van het akkoord verwijs ik u naar de brief die uw Kamer binnen 24 uur van het verschijnen van het akkoord heeft ontvangen, zoals verzocht door de Vaste Kamercommissie Europese Zaken in de procedurevergadering d.d. 18 december jl.5
Indien luchtvaart niet geregeld is in het akkoord, hoe wordt het dan wel geregeld? Wordt daarvoor een separaat akkoord afgesloten?
Luchtvaart maakt onderdeel uit van het bereikte akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK.
Kunt u, indien er een akkoord is, een precieze appreciatie geven van ieder hoofdstuk en iedere bijlage bij het akkoord, voordat u instemt (of niet) met het akkoord in de Raad?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Indien het akkoord nu nog niet rond is, bent u dan wel in staat om de tekst van het akkoord goed te bestuderen en te beoordelen en te delen met het Nederlandse parlement voordat u instemming gaat verlenen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Hoeveel tijd heeft de Nederlandse regering nodig om een ingewikkeld akkoord van honderden pagina’s zoals het Brexit-akkoord, te doorgronden op al haar gevolgen?
De onderhandelaars hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK en de juridische tekst van dit akkoord is inmiddels ook gepubliceerd. Voor een inhoudelijke appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die gelijktijdig met de beantwoording op deze vragen naar uw Kamer is verstuurd.
Is het Europees parlement in staat om het akkoord goed te bestuderen in de korte tijd die zij krijgt?
Aangezien het Europees parlement (EP) heeft aangegeven een bereikt akkoord niet meer voor het aflopen van de overgangsperiode goed te kunnen keuren, is voorlopige toepassing de enige manier om het akkoord over het toekomstig partnerschap tussen de EU en het VK per 1 januari 2021 van toepassing te laten worden. Hiertoe dient aan EU-zijde de Raad een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord vast te stellen op grond van artikel 218(5) VWEU. Het akkoord zal vervolgens in het nieuwe jaar ter goedkeuring aan het Europees parlement voorliggen. Daarbij gaat het EP over zijn eigen agenda.
Vindt u dat het van burgers en bedrijven verwacht mag worden dat zij zich vanaf 1 januari aanstaande aan een juridische tekst van een akkoord van honderden pagina’s moeten gaan houden, terwijl die tekst twee weken eerder nog niet beschikbaar is?
Gezien het verloop van de onderhandelingen is het akkoord helaas pas kort voor het aflopen van de overgangsperiode gepubliceerd. Het kabinet had liever gezien dat een akkoord al eerder was bereikt, om zo vroeg mogelijk voor het aflopen van de overgangsperiode helderheid en duidelijkheid te verschaffen voor belanghebbenden. Het kabinet zorgt zo snel als mogelijk voor een vertaling van voor burgers en bedrijven relevante onderdelen van het akkoord in de communicatie via websites en andere kanalen en zal ook de daarop benodigde aanpassingen in systemen van overheden zo snel mogelijk uitvoeren. In alle gevallen zijn de voorbereidingen erop gericht geweest dat een akkoord met het VK vanaf 1 januari kan worden toegepast en geïmplementeerd. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld gebruik makend van artikel 24 van het WTO-verdrag, ervoor te zorgen dat er voldoende tijd is voor regeringen, parlementen, bedrijven en burgers om dit akkoord te bestuderen, goed te keuren en te implementeren voordat het ingaat?
De overgangsperiode kon tot 1 juli 2020 worden verlengd middels een gezamenlijk besluit van de EU en het VK in het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord. Het VK heeft ervoor gekozen de overgangsperiode niet te verlengen. Verlenging van de overgangsperiode is op basis van het terugtrekkingsakkoord zodoende niet langer mogelijk. Met het aflopen van de overgangsperiode zullen er veranderingen in de handel tussen het VK en de EU optreden, ongeacht of een akkoord van toepassing is. Het VK treedt op dat moment uit de douane-unie en het EU-acquis is niet langer van toepassing in het VK. Als het juridisch en politiek gezien al een begaanbare weg zou zijn om artikel XXIV van het GATT-verdrag te gebruiken, dan zou dit geen uitkomst bieden om de verstoringen die op een breed aantal terreinen voortvloeien uit het aflopen van de overgangsperiode te voorkomen. Het bereiken en per 1 januari 2021 van toepassing worden van het bereikte akkoord is verkieslijk boven een no deal situatie die voor belanghebbenden tot veel verstoringen en (economische) schade zou leiden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de daarvoor geldende termijn beantwoord.