Het bericht 'Aanbieders jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aanbieders jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond» zoals gepubliceerd door de NOS?1
Ja.
Kunt u uitleggen wat de oorzaken zijn van de financiële problemen waarmee jeugdzorgaanbieders te maken hebben? Zo ja, graag een gedetailleerde toelichting. Zo nee, waarom niet?
Er kunnen verschillende oorzaken zijn voor de financiële problemen waarmee jeugdzorgaanbieders te maken hebben. Ook de Jeugdautoriteit heeft hier onderzoek naar gedaan in o.a. de «Trendanalyse: Financiële ontwikkelingen in de jeugdhulpsector» voor de jaren 2018 tot en met 2022. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de winstmarge voor jeugdzorgaanbieders vanaf 2021 een dalende tendens kent, waarbij er wel onderscheid te maken is in de mate van omvang van aanbieders. Vermoedelijk hangt de dalende winstmarge samen met stijgende personeelslasten o.a. door extra kosten voor het inhuren van tijdelijke krachten, geen coronasteunmaatregelen meer en gestegen energielasten.
De aangedragen factoren uit dit onderzoek kunnen een probleem zijn als hier in de tarieven onvoldoende rekening mee wordt gehouden, waarbij aanbieders uiteraard ook zelf een verantwoordelijkheid hebben in bijvoorbeeld de organisatie van de bedrijfsvoering en of zij contracten afsluiten voor kostendekkende tarieven.
Het NOS-artikel «Aanbieders in de jeugdzorg komen niet of nauwelijks meer rond» verwijst voor wat betreft de gemiddelde winst in de sector in 2023 naar een analyse van onderzoeksbureau A-Insights. Ik kan het door A-Insights genoemde percentage van 0,1% gemiddelde winst in de jeugdzorgsector op dit moment niet verklaren op grond van de bij mij aanwezige gegevens en laat hier nog nader naar kijken.
Welke stappen neemt u om faillissement van jeugdzorgaanbieders te voorkomen, gezien hun belang voor kwetsbare jongeren?
Voor jeugdigen is het belangrijk dat de zorgcontinuïteit niet in gevaar komt. Daar zijn in eerste aanleg gemeenten voor verantwoordelijk, maar ook het Rijk heeft daarin een stelselverantwoordelijkheid. Vanuit die verantwoordelijkheid zijn afspraken gemaakt over continuïteit van cruciale zorg. Hierin spelen de Jeugdautoriteit en de afspraken uit het draaiboek continuïteit van zorg een belangrijke rol. Aanbieders die een aantoonbaar liquiditeitsprobleem hebben en cruciale jeugdzorg bieden kunnen daarnaast een beroep doen op de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdhulp».
Met de partners in de jeugdhulp, waaronder de brancheorganisaties voor jeugdzorgaanbieders, is in 2023 een belangrijk akkoord gesloten, de Hervormingsagenda Jeugd. Vanuit de Hervormingsagenda Jeugd wordt gewerkt aan maatregelen die moeten zorgen voor een betere balans tussen tarieven en kosten. Belangrijke ontwikkelingen zijn het bevorderen van tariefdifferentiatie, wat leidt tot beter passende tarieven voor jeugdzorgaanbieders, en het standaardiseren van de uitvoering waardoor de administratieve lasten en daarmee de overheadkosten afnemen. Om tariefdifferentiatie te bevorderen is de amvb reële prijzen opgesteld. Daarnaast heeft mijn voorganger in april 2024 het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel heeft onder meer als doel om de bestuursstructuur en (transparantie van de) financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en GI’s te versterken waardoor er naar verwachting meer inzicht komt in omzet en liquiditeit van de verschillende onderdelen van de organisatie. Dit draagt bij aan het tijdiger signaleren van financiële problemen waardoor risico’s voor de continuïteit en beschikbaarheid van jeugdzorg af zouden moeten nemen.
Hoe gaat u de toenemende wachttijden en het personeelstekort in de jeugdzorg aanpakken?
Helaas hebben we te maken met een krappe arbeidsmarkt en dat geldt ook voor delen van de jeugdzorg. Het aanpakken van de personeelskrapte in zorg en welzijn krijgt grote prioriteit van het kabinet. De Minister van VWS en ik willen de zorg en de jeugdzorg ook in de toekomst toegankelijk houden voor iedereen die dit nodig heeft. Dit vraagt om een gezamenlijke inzet van alle betrokken partijen, waaronder Rijk, gemeenten, cliëntenorganisaties, aanbieders en professionals om tot maatregelen te komen die het tij kunnen keren. Maatregelen uit de Hervormingsagenda ter verbetering van het jeugdhulpstelsel, zoals het beperken van de reikwijdte en de vereenvoudiging van de uitvoering, zullen naar verwachting zorgen voor een meer toekomstbestendige arbeidsmarkt in de jeugdzorg. Zorg en welzijn breed ligt de nadruk op het aantrekkelijker maken van het werken in de sector, door middel van meer autonomie, loopbaanperspectief en het drastisch verminderen van de administratieve lasten, bijvoorbeeld door meer innovaties. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt in het regeerprogramma.
Voor het aanpakken van wachttijden is er sinds 2021 de Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Deze aanpak richt zich op het regionaal aanpakken van oorzaken van wachttijden. Door de Aanpak Wachttijden ontstaat in de regio’s meer inzicht in wat werkt en hoe dit in de regio te organiseren, en wordt data gedreven werken gestimuleerd.
Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid Jeugdzorg» krijgt de NZa wettelijke taken binnen het Jeugddomein waaronder stelselonderzoek naar de beschikbaarheid van jeugdzorg. Het gaat bij het stelselonderzoek niet alleen om de beschikbaarheid nú, maar ook om de beschikbaarheid op de langere termijn Het onderzoek ondersteunt de gemeenten/jeugdregio’s in het signaleren en duiden van trends en ontwikkelingen ten aanzien van de beschikbaarheid van jeugdzorg.
Kunt u aangeven wanneer er gestart wordt met de uitrol van de Hervormingsagenda?
De uitwerking en implementatie van de Hervormingsagenda is volop gaande. In de voortgangsbrief van 21 juni jl. hebben de toenmalige Staatssecretaris van VWS en toenmalige Minister voor Rechtsbescherming de stand van zaken van de Hervormingsagenda uitgebreid beschreven.2 Daarin is o.a. ingegaan op de stand van zaken van de maatregelen die bijdragen aan de beschikbaarheid en kwaliteit van de specialistische jeugdhulp en laagdrempelige toegang tot hulp.
Het bericht dat ondernemende vrouwen en migranten hard nodig zijn wil Nederland economisch leidend zijn |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wil Nederland economisch leidend zijn, dan zijn ondernemende vrouwen en migranten hard nodig»?1
Ja.
Hoe gaat u bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot financiering voor vrouwelijke en migrantondernemers, gezien de huidige onderfinanciering zoals vermeld in het onderzoek van ABN Amro en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
De Rijksoverheid heeft een uitgebreid instrumentarium beschikbaar om de toegang tot financiering te vergroten voor alle bedrijven. Via Qredits worden directe leningen verstrekt aan bedrijven die niet bij een financier in aanmerking komen voor financiering. Ook via garanties zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) wordt de toegang tot financiering vergroot voor bedrijven met te weinig zekerheden. Daarnaast werkt het kabinet momenteel aan de Financieringshub bij de KVK waar ondernemers informatie en ondersteuning kunnen krijgen bij een financieringsvraag.
Wat zijn concrete maatregelen die u neemt om de barrières voor ondervertegenwoordigde groepen te verlagen en hun toegang tot financiering te verbeteren?
De Rijksoverheid heeft een breed instrumentarium voor financiering, voor zowel het brede als het innovatieve mkb (inclusief startups). Deze instrumenten zijn onder gelijke voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemers in Nederland, zonder onderscheid des persoons. Daarbij heeft het Ministerie van Economische Zaken oog voor initiatieven die zich richten op diversiteit en inclusiviteit.
Zo steunt mijn ministerie Code-V (een stichting met het doel om vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren en vrouwelijke ondernemers meer toegang te bieden tot financiering en essentiële kennis) met een eenmalige startsubsidie. Daarnaast is diversiteit een belangrijke pijler in het vormgeven van adviescommissies waarbij wordt gestreefd naar een man/vrouw-verhouding van 50/50. Diversiteit wordt als nadrukkelijk criterium meegewogen bij regelingen zoals de Seed Capital-regeling. Veel fondsen die gebruikmaken van deze regeling hebben zich daarnaast geconformeerd aan het Fundright initiatief, een initiatief van Techleap (zie het antwoord op vraag 11).
Met betrekking tot Tech startups en scale-ups kan men zich aansluiten bij het Diverse Leaders in Tech (DLiT) community, een initiatief ontstaan uit Techleap, dat door EZ wordt gesubsidieerd. DLiT is een community voor ondernemers, bestuurders en talent die zich identificeren als iemand met een diverse achtergrond. Via deze community krijgt men toegang tot een breed netwerk en gerichte programma’s.
Wat zijn de stappen die worden genomen om ervoor te zorgen dat meer dan 2 procent van het durfkapitaal naar vrouwelijke oprichters gaat, zoals nu het geval is volgens Techleap?
Zie het antwoord op vraag 3.
Gaat u ook de slechte financiering van zwarte oprichters aanpakken? Zo ja, hoe?
Zie het antwoord op vraag 3, 7 en 8.
Gaat u inclusieve financiering opnemen in het Nationaal Convenant MKB-Financiering, zoals is voorgesteld door Koningin Máxima en benadrukt in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)? Zo ja, hoe?
Het Nationaal Convenant MKB Financiering is een initiatief van de sector en als zodanig gaat de sector dan ook primair over de inhoud van het convenant en hoe daar uitwerking aan wordt gegeven met de Gezant MKB-Financiering. In de werkgroepen onder leiding van de Gezant is gesproken over het belang van inclusieve financiering en is met aandacht onder andere naar Code-V gekeken en hoe de link kan worden gelegd tussen inclusieve financiering en de Financieringshub. De Financieringshub beoogt immers financiering voor alle ondernemers toegankelijker te maken. In zijn recent aan MEZ aangeboden tussenrapport doet de Gezant eveneens de aanbeveling en de oproep aan Stichting MKB Financiering om de ondertekening door non-bancaire financiers van Code-V te stimuleren
Welke specifieke beleidsmaatregelen overweegt u om diversiteit in ondernemerschap (in bredere zin dan financiering) te bevorderen?
Met het bedrijfsleven en innovatiebeleid beogen we het verdienvermogen van Nederland te versterken, oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen te ontwikkelen en op te schalen en de economische weerbaarheid van Nederland te vergroten. Om dit te bereiken zet het kabinet in op een ondernemende en innovatieve samenleving met gelijke kansen voor iedereen.
Het rapport OECD Missing Entrepreneurs 20232 laat zien dat onder vrouwen en allerlei groepen met een diverse achtergrond een onbenut ondernemerspotentieel zit. We zijn erbij gebaat als meer mensen uit deze groepen gaan ondernemen en gelijke kansen hebben, bijvoorbeeld in de toegang tot financiering. Recent onderzoek3 laat zien dat de populatie ondernemers inderdaad meer divers wordt. Zo steeg het percentage ondernemers met een niet-Nederlandse herkomst (eerste en tweede generatie) van 17% in 2010 tot 28% in 2023.
Hoe gaat u de ongelijke startposities van vrouwelijke en migrantondernemers aanpakken zodat zij dezelfde kansen krijgen als andere ondernemers in Nederland?
De Rijksoverheid streeft ernaar dat iedere ondernemer in Nederland dezelfde kansen krijgt in zowel de start als doorgroei van zijn of haar bedrijf. Uit CBS-data blijkt dat in 2023 35,7% van startende MKB-ondernemers een eerste- of tweedegeneratie migratieachtergrond heeft, ten opzichte van 20,3% in 2010. Hiermee komt het totale aandeel van MKB-ondernemers met een niet-Nederlandse achtergrond in 2023 op 22,1%, ten opzichte van 14% in 20104.
Een voorbeeld van een beleidsinterventie is de Taskforce Diversiteit & Inclusie. Hierin werken bedrijfsleven, overheid, kennisinstellingen en andere belanghebbenden aan meer diversiteit en inclusie in de digitale sector. Een van de doelen van het initiatief is om pariteit in de man-vrouw verdeling te realiseren in 2030.
Met de talentpool in de Tech is de verwachting dat ook het aantal Founders met een diverse achtergrond zal toenemen, gezien het vliegwieleffect zoals omschreven in de Kamerbrief over startups en scale-ups als motor voor transities en groei5.
Tevens bestaat de in antwoord 3 omschreven DLiT community. Vanuit de community, die bedoeld is voor zowel de leiders als talent, wordt onder andere het belang voor het onderwerp onder de aandacht gebracht en ondersteuning geboden aan ondernemers die zich identificeren als Founder met een zogeheten diverse achtergrond. Concrete voorbeelden van hun interventies zijn leerprogramma’s, mentorships en gerichte netwerkgelegenheden. Hiernaast krijgen de leden best practices tot hun beschikking. Het doel van de DLiT Community is om de leden zich thuis te laten voelen in de Tech sector.
Hiernaast ondersteunt mijn ministerie geregeld private initiatieven met (opstart)subsidies. Een voorbeeld hiervan is Code-V, dat gericht is op het versnellen van vrouwelijk ondernemerschap.
Graag benadruk ik de dwarsdoorsnijdende prioriteit die het thema heeft. Zo worden adviescommissies van regelingen divers ingedeeld (zie het antwoord op vraag 3) en is diversiteit een van de rangschikkingscriteria in subsidies zoals de Seed Capital regeling (zie het antwoord op vraag 11).
Welke initiatieven worden er genomen om het aantal startups met diverse oprichters te vergroten en hoe gaat u ervoor zorgen dat het Nederlandse startup-ecosysteem hierop aansluit?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke specifieke ondersteuning en financiering wordt geboden aan startups en innovatieve bedrijven die al worden geleid door ondervertegenwoordigde groepen en hoe wordt het succes van deze bedrijven gemonitord en gestimuleerd?
De Rijksoverheid heeft een goed functionerend instrumentarium voor durfkapitaal, dat aansluit bij verschillende ontwikkelingsfases van startups en scale-ups. Al deze instrumenten zijn beschikbaar voor alle ondernemers in Nederland. Er is aandacht voor diversiteit bij de aanvragers, en ook bij de samenstelling van de verschillende adviescommissies die aanvragen beoordelen (zie het antwoord op vraag 11).
Tevens ondersteunt de DLiT community deze groep van ondernemers (zie het antwoord op vraag 8).
Gaat u de Seed Capital-regeling aanscherpen en beter monitoren om de kracht van diversiteit en inclusie beter te benutten? Zo ja, hoe? Wat is de status van de publieke presentatie van de resultaten van deze regeling? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de toevoeging van het vierde subcriterium van de regeling met betrekking tot diversiteit?
Op dit moment wordt er binnen de Seed Capital-regeling al veel aandacht besteed aan inclusie en diversiteit. Vanaf 2020 wordt gevraagd aan fondsen om diversiteit op te nemen in hun fondsplan, en sinds 2021 wordt diversiteit meegenomen in de rangschikkingscriteria die de adviescommissie hanteert (als onderdeel van relevante ervaring en deskundigheid van de fondsdeelnemers). Daarbij gaat het zowel om diversiteit in het fondsmanagement als om diversiteit bij de bedrijven waar men in investeert. Het merendeel van de gehonoreerde aanvragers sinds 2021 bestaat uit diverse investeringsteams en een aanzienlijk deel heeft zich ook geconformeerd aan het Fundright initiatief. Dit ziet RVO ook terug in de managementteams van de startups, al kan dit wel sterk verschillen per sector waarin wordt geïnvesteerd. Diversiteit wordt daarnaast als standaard onderdeel meegenomen in de monitorgesprekken met de Seedfondsen.
Feit is dat de adviescommissie van de Seed Capital-regeling bestaat uit 4 vrouwen en 5 mannen, om op dat niveau tevens diversiteit te bevorderen. Naast de reguliere monitoringsgesprekken wordt op dit moment tevens onderzocht of er een monitoringssysteem kan worden vormgegeven waarin per fonds bijgehouden kan worden hoeveel vrouwen en mannen er werkzaam zijn. Op wwww.bedrijvenbeleidinbeeld.nl is informatie over doelen en beleidsinterventies, kernindicatoren, evaluaties en analyses openbaar beschikbaar.
Hoe kan inclusief ondernemerschap worden ingezet om de economische doorwerking van het slavernijverleden tegen te gaan en ziet u mogelijkheden om hiervoor gebruik te maken van de inzichten uit de internetconsultatie van de subsidieregeling Maatschappelijke Initiatieven Slavernijverleden Europees Nederland?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 22 april jl. «Vervolgtraject excuses slavernijverleden» (Kamerstuk II 36 284, nr. 39 ). In de brief is terug te lezen waar de subsidieregeling voor bedoeld is, namelijk het ondersteunen van maatschappelijke initiatieven vanuit de gemeenschappen met een trans-Atlantische slavernijverleden.
Het bericht ‘Blokkade in Amsterdamse zorgketen door omzetplafonds vvt’ |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in Amsterdam diverse vvt-aanbieders (verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorginstellingen) een patiëntenstop hebben aangekondigd vanwege het bereiken van hun omzetplafond?1
Ik vind het erg vervelend voor de mensen die hiermee te maken krijgen. Als Staatssecretaris wil ik mij er voor inzetten dat iedereen in Nederland gelijkwaardige toegang heeft tot de zorg, juist ook kwetsbare zoals langdurig zieken of diegenen in de laatste fase van hun leven. Het is daarom erg vervelend om te lezen dat er patiënten zijn waarbij dit niet goed is gelukt. Tegelijkertijd is het voor mij moeilijk om inhoudelijk in te gaan op de specifieke casus die is voorgelegd. Wel kan ik ingaan op de algemene zorgen die worden geuit over omzetplafonds in combinatie met de toegankelijkheid van zorg.
Het is niet zo dat omzetplafonds per definitie een negatieve impact hebben op de toegankelijkheid. Er is namelijk ook sprake van personele schaarste ten opzichte van de totale zorgvraag. Het is de taak van zorgverzekeraars om deze schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben. Omzetplafonds zijn een middel voor zorgverzekeraars om dat doel te bereiken.
Wanneer een verzekerde na een ziekenhuisopname vervolgzorg nodig heeft, zoals geriatrische revalidatie of palliatieve zorg, maar niet terecht kan bij de gewenste zorgaanbieder, adviseer ik de verzekerde om contact op te nemen met zijn of haar zorgverzekeraar. Zij kunnen via de zorgbemiddelingsafdeling nagaan waar de gewenste zorg wel tijdig en op redelijke reisafstand beschikbaar is.
Verder kunnen transferafdelingen van ziekenhuizen gebruik maken van de opgestelde stappenplan en handreiking door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)2. Het stappenplan en de richtlijnen maken duidelijk wanneer een casus moet worden overgedragen en wie verantwoordelijk is. Zo kan sneller de juiste zorgplek voor de patiënt worden gevonden.
Bent u het ermee eens dat omzetplafonds in de vvt niet bijdragen aan betere zorg? Zo ja, waarom worden deze omzetplafonds dan niet per ommegaande afgeschaft? Zo nee, op welke manier draagt dit bij aan betere zorg, zeker gezien het gebrek aan plekken en vastlopen van zorg in de ziekenhuizen?
In Nederland kampen we met capaciteitsproblemen en dubbele vergrijzing, iets wat we als samenleving niet kunnen negeren. De beschikbare capaciteit is door onder andere de dubbele vergrijzing beperkt en kan binnen de huidige arbeidsmarkt in de VVT-sector niet eenvoudig worden uitgebreid. Het is daarom essentieel om deze capaciteit zo doelmatig en eerlijk mogelijk te verdelen, zodat deze zorg terechtkomt bij degenen die de zorg het meest nodig hebben.
Zorgverzekeraars sturen via hun inkoop op kwaliteit en doelmatigheid van de zorg. Omzetplafonds zijn daarvoor een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, waardoor iedere verzekerde de zorg krijgt die nodig is. Wanneer er een situatie ontstaat waarbij de zorgplicht in het gedrang komt, hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders de mogelijkheid om bij te contracteren. Het is belangrijk dat aanbieders en verzekeraars op tijd anticiperen, in het bijzonder wanneer het gaat om hele kwetsbare patiënten. De NZa houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Het is aan de zorgverzekeraar om te bepalen of omzetplafonds een behulpzaam instrument zijn om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde verzekerd is van de beste zorg voor de beste prijs.
Bent u het ermee eens dat geriatrische revalidatie en palliatieve zorg niet kan wachten, en dat het inhumaan is om mensen te laten wachten op deze zorg op een daarvoor speciaal ingerichte plek, terwijl dat wachten helemaal niet nodig is?
Ik ben het ermee eens dat het niet wenselijk is dat mensen onnodig wachten op zorg die ze hard nodig hebben. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbaren, die geriatrische revalidatiezorg of palliatieve zorg nodig hebben. Geriatrische revalidatiezorg is essentieel als brug na een ziekenhuisopname, of om die te voorkomen, wat mensen helpt langer thuis te wonen. Door de groeiende zorgvraag is het vaak lastig direct een passende vervolgplek te vinden. Daarom is versterking en betere organisatie van kortdurende zorgvormen, zoals geriatrische revalidatiezorg (grz), eerstelijnsverblijf (elv) en geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (gzsp), noodzakelijk. Het ZonMw-programma Beter Thuis 2 ondersteunt hierbij de regionale organisatie van deze herstelgerichte zorg3.
Zoals eerder vermeld, raad ik deze mensen aan om in dergelijke situaties zo snel mogelijk contact op te nemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar kan dan direct met hen meekijken en meedenken, en inzicht geven in waar de gewenste zorg in de regio wél beschikbaar is.
Verder wil ik palliatieve zorg en terminale zorg een vanzelfsprekend onderdeel maken van de reguliere zorg. Hiertoe zijn al diverse acties ingezet via het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II4. Aanvullend hierop wil ik kijken wat er in de zorgwetten moet veranderen, bijvoorbeeld in de bekostiging, om voor elkaar te krijgen dat meer mensen de palliatieve zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben.
Welke gevolgen hebben de omzetplafonds voor de ziekenhuiszorg?
Ook voor de ziekenhuiszorg geldt dat zorgverzekeraars via hun inkoop sturen op kwaliteit en doelmatigheid van de zorg. Omzetplafonds zijn daarbij voor zorgverzekeraars een belangrijk instrument om de bestaande zorgcapaciteit optimaal te benutten en ervoor te zorgen dat zwaardere en urgentere zorgvragen sneller worden behandeld. Als een omzetplafond bereikt is kan de zorgaanbieder de patiënt doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder of naar de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet er dan voor zorgen dat deze zorg elders – tijdig en bereikbaar – beschikbaar is. De NZa houdt daar toezicht op. Als de zorgverzekeraar alleen een alternatief kan bieden buiten het gecontracteerd aanbod van de polis, is de zorgverzekeraar verplicht deze zorg volledig te vergoeden. Ook kan er altijd worden bij gecontracteerd, in situaties waarbij de zorgplicht in het gedrang komt.
De NZa verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij op een professionele manier samenwerken en goede afspraken met elkaar maken. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten tijdig met elkaar in gesprek gaan wanneer zij denken dat het omzetplafond in zicht komt, zodat er maatregelen genomen kunnen worden. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders moeten daarnaast objectieve en duidelijke informatie geven aan verzekerden/patiënten over dat er budgetafspraken met de betreffende aanbieder gemaakt zijn, wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekerde/patiënt en bij welke zorgaanbieder zij wel goed terecht kunnen.
Bent u het ermee eens dat het opleggen van omzetplafonds, terwijl er geen andere plek is voor mensen die bijvoorbeeld geriatrische revalidatiezorg nodig hebben en dus noodgedwongen in het ziekenhuis moeten blijven, ingaat tegen de zorgplicht van zorgverzekeraars? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Het afspreken van omzetplafonds an sich gaat niet in tegen de zorgplicht van zorgverzekeraars. De zorgplicht betekent dat een verzekerde recht heeft op zorg, binnen redelijke tijd en afstand. Het systeem kent diverse waarborgen om ervoor te zorgen dat een verzekerde zijn recht op zorg kan verzilveren. Zo is, wanneer een budgetplafond bereikt wordt, de betreffende aanbieder verplicht om de patiënt te wijzen op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Indien de zorgverzekeraar dit alternatief niet kan bieden, moet er worden bij gecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Daarbij geldt dat als het alternatief buiten het gecontracteerd aanbod van de polis valt, de zorgverzekeraar verplicht is om volledige vergoeding te geven en geen eigen bijdrage ongecontracteerde zorg in rekening te brengen. De NZa ziet als onafhankelijk toezichthouder toe op de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Hoeveel tijd, geld en menskracht wordt er nu verspild aan het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze omzetplafonds in de vvt?
Ik heb geen zicht op welke middelen en tijd hiervoor wordt ingezet. Het maken van afspraken, ook over budgetplafonds, is een zaak tussen individuele aanbieders en individuele zorgverzekeraars. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, in welke mate deze tijd besteed wordt aan het herinrichten van de zorg.
Hoeveel andere vvt-aanbieders hebben ook te maken met omzetplafonds?
Zoals hiervoor aangegeven is het afspreken van een budgetplafond een zaak tussen een aanbieder en een zorgverzekeraar. Ik heb dan ook geen zicht op het aantal vvt-aanbieders dat te maken heeft met een budgetplafond.
Wat gaat u doen om het kunstmatig inkrimpen van de hoeveelheid mensen die geholpen kunnen worden in de vvt en het onderscheid maken van mensen op grond van hun zorgverzekering tegen te gaan?
Omzetplafonds gaan met name om de beschikbare zorgcapaciteit eerlijk te verdelen. Het is dus niet zo dat de hoeveelheid mensen die geholpen kan worden kunstmatig wordt ingekrompen. Ook is het niet zo dat er onderscheid is in het recht op zorg bij verschillende zorgverzekeraars.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kwart verzorgenden denkt aan stoppen’. |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Kwart verzorgenden denkt aan stoppen» en de onderliggende resultaten van de enquête van vakblad Tijdschrift voor Verzorgenden (TVV) gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dat bericht gelezen en ik ben ervan geschrokken. Iedereen in de zorg zou juist met plezier haar of zijn werk moeten kunnen doen, in plaats van dat ze willen stoppen vanwege hoge werkdruk of overbelasting. Ik ga er daarom alles aan doen om ervoor te zorgen dat de werkdruk van verzorgenden afneemt en hun werkplezier toeneemt.
Erkent u dat deze mogelijke uitstroom een groot probleem is voor zorgverleners en zorgbehoevenden? Zo nee, waarom niet?
Ja, als er inderdaad zoveel verzorgenden willen stoppen met hun werk is dat een groot probleem.
Welke concrete plannen heeft u om te voorkomen dat 27% van de medewerkers gaat stoppen met het werk in een verpleeghuis, verzorgingstehuis en de thuiszorg? In hoeverre is dit nieuw beleid ten opzichte van het vorige kabinet?
Zoals in het regeerprogramma staat beschreven, heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg grote prioriteit. Ik wil het aantrekkelijker maken om in zorg en welzijn te (blijven) werken. Ik ga voor het einde van het jaar een leidraad vakmanschap en werkplezier uitwerken en laat mij daarbij inspireren door de aanpak van een aantal voorlopers in de zorg en welzijn. In deze leidraad komen belangrijke onderwerpen als meer autonomie en vertrouwen, de verhouding tussen vast en flexibel personeel en de mogelijkheden voor medewerkers in loondienst om bij meerdere organisaties en op meerdere plekken in de regio kunnen werken.
Het verminderen van de administratieve lasten kan ook bijdragen aan het verlagen van de werkdruk en daarmee voorkomen dat mensen stoppen met hun werk. Dat kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van innovaties. Zoals generatieve artificial intelligence (AI) voor bijvoorbeeld verslaglegging en genereren van gespreksverslagen. Ik zal de wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat dit veilig ingezet kan worden met voorrang oppakken en de voorlopers op dit terrein ondersteunen. Daarnaast wil ik de databeschikbaarheid en gegevensuitwisseling in zorg en welzijn versneld verbeteren. Digitaal werken scheelt veel tijd. Ik ga dit met prioriteit stimuleren in de wijkverpleging, verpleeghuizen en gehandicaptenzorg. Bewezen digitale werkvormen kunnen versneld worden ingezet door de Stimuleringsregeling Technologie in Ondersteuning en Zorg (STOZ).
En ik ga de regeldruk verminderen die voortkomt uit bestaande wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving die tot onnodige administratietijd leidt wordt opgeheven. Ik ondersteun de zorgkantoren, verzekeraars en aanbieders bij het ontregelen van de zorg. Samen met het zorgveld en de gezanten die hiervoor zijn aangesteld ga ik een werkagenda opstellen.
Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgverleners alleen voorkomen kan worden als er extra collega’s bij komen en om dat te bereiken het salaris omhoog moet, de arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd en de administratiedruk voor zorgverleners omlaag moet? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om goed inzicht te hebben in de werkbeleving en uitstroomredenen van zorgmedewerkers. De werkbeleving wordt jaarlijks onderzocht binnen het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW). Dit is een gezamenlijk programma van sociale partners en het Ministerie van VWS, waarbinnen twee keer per jaar onderzoek wordt gedaan onder werknemers in de sector zorg en welzijn. Het samenwerkingsverband van regionale werkgeversorganisaties RegioPlus doet doorlopend onderzoek naar uitstroomredenen. Uit dit uitstroomonderzoek blijkt dat de meest voorkomende redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud, de privésituatie, planning & tijd en werkdruk zijn.
Omdat vertrekredenen dus divers zijn, denk ik niet dat het inzetten van extra collega’s de enige manier is om te voorkomen dat zorgverleners uitstromen. Wel is het verlagen van de werkdruk van belang, bijvoorbeeld door het inzetten van innovaties en het verlagen van de administratieve lasten. Maar ook het bieden van loopbaanperspectieven en een goede en veilige werkomgeving zijn belangrijk.
Wanneer kunnen we de plannen die staan aangekondigd in het regeerakkoord om het personeelstekort in de zorg aan te pakken – zoals beperking van de regeldruk en van administratieve lasten – verwachten? Op welke manier gaat dit de marktwerking in de zorg terugdringen?
De plannen die in het hoofdlijnenakkoord staan beschreven, zijn inmiddels verder uitgewerkt in het regeerprogramma (zie ook het antwoord op vraag 3). Het is de ambitie van het kabinet om samen met alle zorgpartijen een halvering van de administratietijd te bereiken in 2030. Om dit te realiseren werken we aan:
digitalisering en gegevensuitwisseling, de Regiegroep Aanpak Regeldruk en het programma (Ont)Regel de Zorg. Daarnaast ontvangt de Kamer dit najaar een notitie met de visie van het kabinet op marktwerking in de zorg.
Hoe verklaart u dat het overgrote deel – 91% – niets merkt van de maatregelen die hen voor de zorg zouden moeten behouden? Deelt u de mening dat deze plannen dus onvoldoende aansluiten op de problemen waar zorgverleners dagelijks mee te maken krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Regeerprogramma is twee weken geleden gepresenteerd. De afgelopen jaren is door de overheid vooral ingezet op het faciliteren en stimuleren van werkgevers, om ervoor te zorgen dat zij maatregelen zouden nemen om personeel te behouden.
Informatie over de inzet van werkgevers is terug te vinden in het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW). Uit de werknemersenquête van het voorjaar van 2023 komt naar voren dat 37% van de werknemers in de branche Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) aangeeft dat hun organisatie voldoende aandacht heeft voor werkdruk (en 22% geeft aan dat hun organisatie hier in het geheel geen aandacht voor heeft). Het kan dus goed zijn dat verzorgenden wel iets gemerkt hebben van maatregelen maar dat niet zien als maatregelen die door de overheid zijn genomen.
Maar het kan ook zijn dat genomen maatregelen onvoldoende effect sorteren. Zo geeft 38% van de werknemers uit de VVT aan dat de werkdruk (veel) te hoog is. En ondanks allerlei inspanningen de laatste jaren is de administratieve lastendruk ongeveer gelijk gebleven. De administratieve lasten en de werkdruk moeten daarom echt omlaag en verzorgenden moeten dit echt gaan merken, zodat ze weer met plezier hun werk kunnen doen. Hoe ik dat ga doen heb ik aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het salaris voor zorgverleners te verhogen en dit mee te nemen in de Rijksbegroting 2025? Indien het antwoord op deze vraag nee is, erkent u hiermee dat er onder uw bewind geen initiatief wordt genomen om het salaris van zorgverleners te verhogen?
Om een goede salarisontwikkeling mogelijk te maken stelt het kabinet jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) beschikbaar. Voor 2025 gaat het om circa 3,6 miljard euro structureel extra. Het is aan sociale partners binnen zorg en welzijn om met deze extra middelen goede cao’s af te sluiten.
Wat vindt u van de salariskloof tussen zorgverleners en medewerkers uit andere sectoren? Bent u bereid deze kloof te dichten door de ruimte voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg (OVA-ruimte) te vergroten zoals de SP al eerder voorstelde middels de motie-Dobbe?2 Zo ja, wat voor concrete plannen heeft u hiervoor liggen?
Vanwege de staat van de overheidsfinanciën is geen ruimte om boven op de middelen die het kabinet al jaarlijks via de OVA beschikbaar stelt, nog extra middelen vrij te maken.
Hoe verklaart u dat volgens 84% van de respondenten de situatie voor verzorgenden de afgelopen jaren alleen maar slechter is geworden?
Er zijn verschillende ontwikkelingen die aan deze ervaring kunnen hebben bijgedragen. Zo heeft de zorg in de eerste jaren na de uitbraak van het coronavirus een enorme gezondheidscrisis opgevangen. Ook is de bevolking de afgelopen 8 jaar met bijna een miljoen mensen toegenomen en heeft de sector de afgelopen 10–12 jaar veel vergrijzing opgevangen. Dit heeft zijn weerslag op de zorgzwaarte van de cliëntpopulatie, de personeelskrapte en daarmee ook op de fysieke en psychosociale arbeidsbelasting van verzorgenden.
Welke gevolgen denkt u dat de ingeplande bezuinigingen onder uw verantwoordelijkheid van 310 miljoen euro in 2024 gaan hebben voor zorgverleners? Bent u bereid deze bezuinigingen alsnog te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van extra bezuinigingen van € 310 miljoen op het Wlz-kader. Bij de voorjaarsbesluitvorming 2024 heeft het vorige kabinet geoordeeld dat het niet nodig was om deze gereserveerde herverdeelmiddelen beschikbaar te stellen. Dit besluit is destijds genomen op basis van de toenmalige inzichten in de februaribrief van de NZa.
Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren voldoende zorg in kunnen kopen voor mensen die daar op grond van de Wlz recht op hebben. De NZa monitort daarom op mijn verzoek de toereikendheid van het Wlz-kader en adviseert mij hierover via haar zogenoemde februaribrief en julibrief. Op grond van de meest recente uitvoeringsinformatie uit de julibrief van de NZa heeft het kabinet bij de augustusbesluitvorming extra middelen vrijgemaakt voor het Wlz-kader. Zoals toegelicht in de definitieve kaderbrief Wlz 20253 is het beschikbare bedrag voor de zorginkoop voor 2024 met € 201 miljoen verhoogd. Deze verhoging werkt structureel door naar 2025 en latere jaren. Daarnaast heeft het kabinet bij de augustusbesluitvorming een bedrag van in totaal € 615 miljoen vrijgemaakt om ervoor te zorgen dat de voorziene tariefmaatregelen van het vorige kabinet in 2025 van de baan zijn. Dit betreft de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg, meerjarig contracteren en taakstelling behandeling Wlz.
Kunt u uitsluiten dat er – boven op de aangekondigde bezuinigingen – extra op de zorg wordt bezuinigd? Zo nee, kunt u hiervan ieder stuk dat ten grondslag ligt aan deze geplande bezuinigingen naar de Kamer toesturen?
Zoals toegelicht in de hiervoor genoemde definitieve kaderbrief Wlz 2025 is het beschikbare bedrag voor de zorginkoop voor 2024 met € 201 miljoen verhoogd. Deze verhoging werkt structureel door naar 2025 en latere jaren.
Wat is uw reactie op meldingen die de SP heeft gehad op ons zorgmeldpunt van zorgverleners zoals «De werkdruk is veel te hoog, te weinig personeel en je staat 1 op 8 bewoners die zware zorg nodig hebben. Iedereen loopt uit de zorg weg!» en «Cliënten de hele nacht in nat geplaste bedden waardoor ze 's ochtends klappertanden van de kou en de avonden daarna bang zijn om te gaan slapen.»? Hoe gaat u voorkomen dat deze situaties ontstaan?
Deze situaties zijn heel verdrietig, zeer zorgelijk en mogen niet ontstaan. Er is echter wel verschil tussen zorgorganisaties in de kwaliteit van zorg die zij leveren. Zo blijkt uit de AZW werknemersenquête van het najaar 2023 dat 62% van de werknemers in de VVT aangeeft dat de zorg die hun organisatie levert (zeer) goed is terwijl 8% aangeeft dat die (zeer) slecht is. Dat heeft onder andere te maken met de manier waarop organisaties hun processen inrichten en hoe zij omgaan met sociale en technologische innovatie. De personeelskrapte in de VVT speelt waarschijnlijk ook een rol bij het ontstaan van deze situaties. Inzet van tijdbesparende innovaties en verlagen van administratieve lasten zorgen ervoor dat mensen in de zorg meer tijd hebben voor cliënten. Dat helpt om de situaties die u beschrijft in de toekomst te voorkomen.
Wat is volgens u de invloed van het huidige zorgsysteem van marktwerking en concurrentie op de werkdruk en administratielast die zorgverleners ervaren? Welke concrete plannen heeft u om dit systeem te veranderen?
De mate van marktwerking en de rol van concurrentie, evenals de effecten daarvan voor zorgverleners en patiënten, verschillen sterk per zorgbranche. Ik kan ook geen eenduidig verband leggen tussen marktwerking en concurrentie enerzijds en de werkdruk en administratielast voor zorgverleners anderzijds. Ook regulering van de overhead kan immers werkdruk en administratielast veroorzaken. Tegelijk ben ik van mening dat marktwerking moet worden teruggedrongen wanneer deze niet ten dienste staat van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Zoals in het regeerprogramma beschreven, worden onderdelen van de spoedzorg uit de marktwerking gehaald. Uw Kamer ontvangt daarnaast dit najaar een notitie met de visie van het kabinet op marktwerking in de zorg.
Bent u bereid om de aangenomen motie-Dobbe3 uit te voeren en de personele bezettingsnorm van twee zorgverleners op acht verpleeghuisbewoners te handhaven, om zo de kwaliteit in de verpleeghuizen te kunnen behouden en de werkdruk voor zorgverleners niet verder te laten oplopen?
Het Generiek Kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», dat op 1 juli 2024 de kwaliteitskaders voor de verpleeghuiszorg en wijkverpleging heeft vervangen, is een kwaliteitsstandaard die tripartite tot stand is gekomen en waarin aandacht is voor passende zorg voor ouderen met een flexibele inzet van personeel afhankelijk van de zorgbehoefte5.
Anders dan een noodremprocedure bij substantiële financiële gevolgen op grond van artikel 11d Wkkgz kan ik op grond van de wet- en regelgeving geen invloed uitoefenen op de inhoud van kwaliteitsstandaarden. Het ligt daarom niet binnen mijn mogelijkheid om de wens de personele bezettingsnorm te handhaven uit te voeren.
Het bericht over online video’s die in de trein worden gemaakt voor pornoplatforms. |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
van Weel , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zeker honderd video's van «treinrukkers» op pornoplatforms: «Walgelijk en onacceptabel»»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze trend, gezien de impact die dit heeft op reizigers en op veilig reizen?
Het is zorgelijk dat er video’s met een seksuele aard worden opgenomen in treinen. Dit is ongepast, strafbaar en kan gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers en OV-personeel. Het veiligheidsgevoel in het OV is een van de prioriteiten voor dit kabinet. Reizigers en personeel moeten met een veilig gevoel gebruik kunnen maken van en werken in ons openbaar vervoer.
Bent u ervan op de hoogte dat hier sprake is van een trend, zoals in het artikel en in het item van het NOS-journaal hierover wordt gemeld?
De NS geeft aan dat het aantal meldingen van seksueel niet-fysiek intimiderend gedrag, waaronder meldingen van mensen die masturberen, de afgelopen jaren stabiel is gebleven en dat daaruit dus geen toenemende trend is af te lezen. De omvang en ontwikkeling van dit probleem is echter niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Indien er op het moment zelf (gelukkig) geen reizigers of OV-personeel aanwezig zijn in het bewuste treinstel, kan er dus ook geen melding van worden gemaakt. Wanneer de video online geplaatst wordt, kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, ook omdat nietsvermoedende treinreizigers een rol spelen in pornografisch materiaal?
Ja.
Deelt u de mening dat met de huidige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht de daders zijn aan te pakken en zo ja, deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Ja, met de huidige strafbaarstellingen van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen daders worden aangepakt. Het verrichten van seksuele handelingen met jezelf in het openbaar vervoer, zoals in een treincoupé, zal in het algemeen strafbaar zijn op grond van het delict dat is strafbaar gesteld in artikel 254b Sr. Dit misdrijf strekt zich uit tot het opzettelijk in het openbaar – waaronder begrepen voor het publiek, tegen betaling, op toegankelijke plaatsen2 – verrichten van handelingen die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid. Bij seksuele benadering van andere treinreizigers kan, afhankelijk van de aard van de precieze gedraging, bijvoorbeeld sprake zijn van seksuele intimidatie (strafbaar gesteld in artikel 429ter Sr) of een vorm van aanranding (strafbaar gesteld in artikel 241 Sr).
Vanzelfsprekend wordt eveneens de mening gedeeld dat tegen het genoemde gedrag, dat gevolgen heeft voor de veiligheidsgevoelens van reizigers en NS-personeel, moet worden opgetreden. Hiervoor is inzet vanuit verschillende bij de sociale veiligheid in het OV betrokken partijen, met ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheden, benodigd.
Wat is de inzet van politie hierop, al dan niet in samenwerking met de boa's van de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS kent als vervoersbedrijf een primaire verantwoordelijkheid ten aanzien van het bevorderen van de veiligheid in het OV. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het in gesprek treden met partijen als de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak ten behoeve van de veiligheid.
De boa’s van de NS, en boa’s in het algemeen, kennen een beperkte opsporingsbevoegdheid. In de domeinlijsten van het betreffende domein waartoe de boa behoort, domein IV in dit geval, zijn (maximale) bevoegdheden en taken waarover de boa kan beschikken, opgenomen. De handhaving van strafrechtelijke gedragingen zoals in artikel 254b Sr3 benoemd, valt hier onder. Voor strafrechtelijk optreden bij meldingen van seksuele intimidatie of aanstootgevend gedrag dat niet valt onder het genoemde artikel moet de politie worden ingelicht.
De NS laat weten dat op het moment dat het personeel, breder dan de boa’s, een dergelijke situatie op heterdaad constateert, hij dit gedrag altijd bij de politie meldt. De politie kan vervolgens onderzoek doen naar het incident. Hetzelfde gebeurt als reizigers een melding maken bij het personeel van de NS. De overtredende reiziger wordt daarnaast door de NS een reis- of verblijfsverbod opgelegd. De NS geeft aan dat er een goede samenwerking is met de politie en dat er waar nodig ook gebruik wordt gemaakt van camerabeelden uit de trein. Als blijkt dat er sprake is van toenemende overlast op bepaalde trajecten of tijdstippen zal de NS gebruik maken van live cameratoezicht.
Het optreden tegen online video’s is lastig. Als de NS een online video constateert met strafbare of onrechtmatige inhoud, dan treedt zij in overleg met de politie over de mogelijkheden van handhaving en opsporing. In het geval er in de video’s opsporingsindicaties worden gevonden kan er tegen de persoon worden opgetreden. Dit is bijvoorbeeld twee jaar geleden gebeurd in Hoorn, waar een man meermaals in het bijzijn van vrouwelijke en minderjarige reizigers masturbeerde.4 De ervaring leert echter dat de filmpjes doorgaans weinig aanknopingspunten bevatten om de identiteit van de dader te achterhalen.
Wat is de inzet van het Openbaar Ministerie (OM) hierop?
Het is aan de NS om aangifte te doen. Mocht hiertoe worden overgegaan, dan zal het OM deze aangifte beoordelen om te bezien of al dan niet tot vervolging kan worden overgegaan.
Hoe vaak heeft de NS hiervan aangifte gedaan in 2023 en tot nu toe in 2024? En klopt het dat de NS het beleid heeft altijd aangifte te doen?
De NS laat weten dat het als bedrijf zelden aangifte doet van online video’s, omdat het in de regel aan het slachtoffer (de reiziger of de medewerker) is om aangifte te doen bij de politie. De NS stimuleert reizigers en haar personeel om bij strafbare incidenten altijd aangifte te doen. Het personeel van de NS wordt hierbij ondersteund en kan de aangifte onder werktijd doen. De NS heeft van 2023 tot nu geen aangifte gedaan van dergelijke incidenten. Voor zedengerelateerde feiten werd enkele keren aangifte gedaan door NS-personeel, maar deze feiten betreffen een breder begrip dan het maken van online video’s in treinen.
Wat doet de NS om de daders aan te pakken?
De NS is primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en neemt in dat kader preventieve- en handhavingsmaatregelen, zoals de serviceronde door NS-personeel, een whatsappnummer voor reizigers en de mogelijkheid tot live meekijken via de camera’s. Zie ook het antwoord op vraag 14. De NS treedt vanuit deze primaire verantwoordelijkheid, indien benodigd, in overleg met partijen zoals de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak. Wanneer iemand op heterdaad betrapt wordt bij seksuele handelingen, dan schakelt de NS altijd de politie in. Vanuit de NS kunnen daders die gepakt worden tevens rekenen op een reis- of verblijfsverbod. Bij constatering van dergelijke gedragingen buiten heterdaad, bijvoorbeeld in een video op het internet, hebben de NS en diens boa’s formeel geen rol.
Zorgt de NS ervoor dat de daders een treinreisverbod opgelegd krijgen, en zo ja, hoe vaak is in 2023 en tot nu toe in 2024 een treinreisverbod opgelegd?
De NS heeft in 2023 in totaal 318 reis- of verblijfsverboden opgelegd. Slechts incidenteel was onzedelijk gedrag de aanleiding voor een verbod; veruit de meeste verboden werden uitgereikt voor bespugen of (fysiek) geweld tegen NS-personeel of naar aanleiding van veelvuldig reizen zonder vervoersbewijs. Voor 2024 is dat op dit moment nog niet te zeggen.
Wat is de rol van platforms die deze beelden online zetten en hoe ziet u hun verantwoordelijkheid, gezien het feit dat er strafbare zaken op deze platforms staan?
De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van online platforms is uitgewerkt in de digitaledienstenverordening (Digital Services Act – DSA). Deze verordening bevat diverse zorgvuldigheidsverplichtingen die onder meer moeten helpen om illegale content te bestrijden. Op grond van de DSA zijn platforms in beginsel niet aansprakelijk voor de informatie die gebruikers via hun diensten verspreiden. Dat zijn de gebruikers zelf. Echter, de DSA bepaalt ook dat platforms het mogelijk moeten maken om illegale inhoud bij hen te melden. Wanneer ze een dergelijke melding ontvangen dan worden zij geacht om prompt actie te ondernemen en ingeval er sprake is van illegale inhoud om die inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Doen zij dat niet, dan kunnen zij zich niet beroepen op de aansprakelijkheidsvrijstelling.
Hoewel seksuele handelingen in de trein strafbaar kunnen zijn, betekent dit niet dat een video van seksuele aard van of met een meerderjarige op zichzelf strafbaar is. Dit verandert wanneer het gaat om een minderjarige; in dat geval is de content wel strafbaar en dus illegale inhoud in de zin van de DSA. Hiervan kan ook sprake zijn indien op het beeldmateriaal seksuele gedragingen van personen zichtbaar zijn die zelf geen toestemming hebben gegeven om die opnamen te maken dan wel te verspreiden (artikel 254ba Sr). Seksueel beeldmateriaal van een meerderjarige kan ook onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld wanneer medereizigers zonder expliciete toestemming in beeld worden gebracht, wat kan leiden tot schending van hun privacy. Ook dergelijk onrechtmatige content is illegale inhoud in de zin van de DSA. Wanneer platforms op de hoogte zijn van de aanwezigheid van strafbare of onrechtmatige content op hun dienst, dan zijn zij dus gehouden om daar actie tegen te ondernemen. Anders riskeren ze aansprakelijkheid.
Overig legaal pornografisch materiaal kan daarnaast in strijd zijn met de algemene voorwaarden van een platform. Platformen zijn namelijk op grond van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de EU) en de contractsvrijheid in beginsel vrij om hun eigen algemene voorwaarden vast te stellen. Deze algemene voorwaarden kunnen voor platformen eveneens een basis zijn om content te verwijderen.
In hoeverre kan de Europese Digital Services Act (DSA), die vanaf 17 februari 2024 strenge regels stelt aan alle online platforms, bijdragen aan het voorkomen dat deze beelden online komen?
Zoals toegelicht onder vraag 11 bevat de DSA diverse regels die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud. Zo kunnen online platforms zich enkel op de aansprakelijkheidsvrijstelling beroepen als zij actie ondernemen wanneer zij ervan op de hoogte zijn of worden gesteld dat zij illegale inhoud hosten of verspreiden. Voorkomen dat dit soort beelden online komen, zou vereisen dat alle beelden die gebruikers op online platforms willen plaatsen vooraf gecontroleerd worden. Een dergelijke algemene monitoringsverplichting is op grond van de DSA verboden (artikel 8 DSA). Het zou overigens ook op gespannen voet staan met het censuurverbod van artikel 7, derde lid, Grondwet, waarin wordt bepaald dat «voor het openbaren van gedachten of gevoelens (...) niemand (...) voorafgaand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet».
Bent u bereid om in overleg te gaan met de Politie, boa’s, de NS en andere vervoerders om de daders te kunnen achterhalen en straffen?
Het achterhalen en straffen van daders buiten heterdaad is de verantwoordelijkheid van veiligheidspartijen, waarbij de OV-sector en diens boa's formeel geen rol hebben. De OV-sector heeft wel een belangrijke primaire verantwoordelijkheid in het veilig houden van het OV. Hierbij kan worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het voeren van het gesprek met het OM en politie om gezamenlijk tot een effectieve aanpak te komen. Zoals ik reeds in de beantwoording van vraag 6 heb vermeld, verloopt de samenwerking ten behoeve van de aanpak van strafrechtelijke gedragingen tussen de NS en de politie goed. Ik zie daarom ook geen noodzaak om nader in overleg te gaan.
Welke acties bent u bereid verder te nemen om te voorkomen dat deze videomakers actief zijn in het OV?
De NS en andere vervoerders maken gebruik van cameratoezicht op stations en in de treinen. Dit vormt een belangrijk hulpmiddel bij het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, zoals het maken van seksueel getinte video’s in treinen. OV-boa’s en ander NS-personeel maken ook regelmatig servicerondes. Ten slotte kijkt de NS live mee op trajecten waar het aantal overlastmeldingen toeneemt.
Het bericht 'CJIB wil bevoegdheid om te kunnen stoppen met het verhogen van verkeersboetes' |
|
Ismail El Abassi (DENK), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
van Weel , Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «CJIB wil bevoegdheid om te kunnen stoppen met het verhogen van verkeersboetes»1?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) nu zelf in de Stand van de Uitvoering 2023 aangeeft dat de huidige verhogingen «evident onredelijke gevolgen» kunnen hebben?
Het CJIB signaleert in zijn Stand van de Uitvoering 2023 dat de wettelijke verhogingen bij onbetaalde verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften (Wahv) soms onredelijke gevolgen voor mensen kunnen hebben. Daarbij kan volgens het CJIB worden gedacht aan mensen bij wie bijvoorbeeld sprake was van een aantoonbare situatie van overmacht. Het CJIB geeft daarbij terecht aan dat de meeste mensen hun verkeersboete meteen of met een betalingsregeling kunnen betalen. Dat blijkt ook uit eerder onderzoek van het WODC.2
Het signaal van het CJIB neem ik serieus en maakt onderdeel uit van de al lopende gesprekken tussen mijn departement en het CJIB over de verdere verbetering van een persoonsgerichte inning van verkeersboetes. Bovendien heeft het kabinet in het regeerprogramma twee maatregelen aangekondigd die de komende maanden bij deze gesprekken centraal staan en in afstemming met het CJIB zullen worden uitgewerkt. Ten eerste dat het CJIB eerst een gratis betalingsherinnering kan sturen voordat aanmaningskosten in rekening worden gebracht. Op die manier worden mensen niet direct met extra kosten geconfronteerd als zij een keer vergeten tijdig te betalen. Ten tweede zal het CJIB beter in staat worden gesteld om mensen die verkeren in situaties van overmacht te helpen door de verhogingen bij Wahv-boetes kwijt te kunnen schelden.3
Op welke manier hebben eerdere signalen over schrijnende situaties als gevolg van de huidige praktijk rondom de boetebedragen en verhogingen u bereikt en hoe heeft u hier opvolging aan gegeven?
Vraag Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven worden de in het regeerprogramma aangekondigde maatregelen de komende periode uitgewerkt.
Daarnaast neemt het CJIB deel aan het door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen.4 Samen met de verantwoordelijke departementen wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. De verhogingen bij verkeersboetes worden meegenomen in dit onderzoek. De Staatssecretaris voor Participatie en Integratie zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek.5 Ook in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Problematische Schulden, «Naar een beter werkende schuldenketen» is aandacht besteed aan de verhogingenpercentages bij Wahv-boetes en hoe eventuele kostenoploop zou kunnen worden beperkt.6 Het kabinet zal nog dit jaar met een kabinetsreactie op het IBO komen.
Hoe beoordeelt u het verschil in maximale incassokosten tussen commerciële incassobureaus (maximaal 15%) en het CJIB, waar bij een eerste aanmaning 50% en bij een tweede aanmaning 100% verhoging volgt? Zijn deze verschillen wat u betreft gerechtvaardigd en zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de percentages van het CJIB in lijn te brengen met die van commerciële incassobureaus?
Civiele vorderingen en verkeersboetes en de daarbij behorende verhogingen verschillen in hun aard. Bij civiele vorderingen zijn de buitengerechtelijke kosten een redelijke vergoeding om de vordering buiten rechte betaald te krijgen wanneer een betalingsverplichting niet wordt nagekomen.7 Daarvan is bij de verhogingenpercentages bij verkeersboetes geen sprake.
Verkeersboetes kunnen worden opgelegd bij overtreding van de Wahv. Voor een optimaal effect van verkeersboetes is het van belang dat ze snel en zeker worden geïnd. Verhogingen hebben daarbij een belangrijke functie. Zij zijn mede bedoeld de betaaldiscipline van mensen te verbeteren en daarmee de effectiviteit van de inning van verkeersboetes te vergroten. Dit laatste is van belang gelet op het grote aantal verkeersboetes dat jaarlijks wordt opgelegd. Vorig jaar ging het om ruim 8,4 miljoen boetes.
Dat de oplegging van de wettelijke verhogingen effect heeft, blijkt ook uit onderzoek: na oplegging van de eerste verhoging wordt 42% van de onbetaalde boetes alsnog betaald en na de tweede verhoging wordt 19% alsnog betaald. Na oplegging van de twee verhogingen is in totaal 91% van de boetes geïnd.8
Hoe kijkt u nu, in het licht van de berichten van het CJIB over de gevolgen die hoge verkeersboetes en bijbehorende aanmaningen voor mensen kunnen hebben, naar het opvullen van hiaten in de begroting van uw eigen ministerie door middel van het verhogen van de verkeersboetes?
De beleidsmatige verhoging van de verkeersboetes met 4,3%, bovenop de reguliere indexering van 5,7% die met ingang van 1 maart 2024 is doorgevoerd, diende ter invulling van de taakstelling die het Ministerie van Justitie en Veiligheid, net als alle andere departementen, ten behoeve van de besluitvorming bij Voorjaarsnota 2023 opgelegd kreeg. De voormalig Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat zij het verhogen van de verkeersboetes om deze reden niet wenselijk vond, maar wel nodig achtte. Met de aanvullende verhoging van 4,3% van de verkeersboetes zijn bezuinigingen op het openbaar ministerie, de politie, de jeugdbescherming, de rechtsbijstand, de rechtspraak en andere uitvoeringsinstanties voorkomen. De lasten worden op deze manier alleen bij verkeersovertreders gelegd. Voor het restant van de taakstelling is besloten deze niet in te vullen met een verdere verhoging van de verkeersboetes in 2025. Dit met het oog op de door het openbaar ministerie geconstateerde disbalans tussen de sanctiestelsels, maar ook met het oog op de berichten van het CJIB dat dit onwenselijk is.
Vindt u de boetebedragen nog proportioneel voor de betreffende overtredingen? Kunt u dit toelichten?
Het openbaar ministerie heeft in het rapport «Boetestelsels in balans» vraagtekens gezet bij de proportionaliteit van de verkeersboetes als gevolg van de indexeringen en beleidsmatige verhogingen in de afgelopen twee decennia. In het hoofdlijnenakkoord is geen besluit genomen over de hoogte van boetebedragen. Wel wordt momenteel nog bekeken of er mogelijkheden zijn de geconstateerde disbalans – deels – te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u eerdere kritiek van de Raad van State en het Openbaar Ministerie (OM) op de verhogingen van de verkeersboetes nu blijkt dat ook het CJIB meer bevoegdheden wil om minder hardvochtig te kunnen zijn?
De kritiek van de Raad van State en het openbaar ministerie zag op het verhogen van de initiële boetebedragen omdat hierdoor de reeds ontstane disbalans tussen de verschillende sanctiestelsels vergroot zou worden en omdat de boetes niet vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid maar ter dekking van de begroting werden verhoogd. Het CJIB heeft gevraagd de bevoegdheid te krijgen de voortzetting van de inning van de verhogingen bij verkeersboetes te kunnen beëindigen indien sprake is van onredelijke gevolgen. Dat ziet op iets anders dan op de eerdere verhoging van de initiële boetebedragen waar de Raad van State en het openbaar ministerie kritiek op hebben gegeven. Zoals eerder door de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid is aangegeven, heb ik begrip voor de kritiek van de Raad van State en het openbaar ministerie, maar is deze verhoging toch doorgevoerd om pijnlijke bezuinigingen elders te kunnen voorkomen.
Wat zijn tot op heden de uitkomsten van de ambtelijke overleggen met het Ministerie van Financiën en het OM over het rapport van het Parket Centrale Verwerking OM over de proportionaliteit van verkeersboetes en de balans met andere sanctiestelsels, waarin wordt geconcludeerd dat er een disbalans tussen de verschillende sanctiestelsels is ontstaan? Kunt u de «grote financiële, beleidsmatige en politieke consequenties» van de door het OM gedane voorstellen om de balans tussen sanctiestelsels te herstellen in kaart brengen?2
Zoals in de laatste verzamelbrief Verkeersveiligheid is aangegeven, is op basis van gesprekken met het Ministerie van Financiën en het openbaar ministerie geconcludeerd dat opvolging van de adviezen uit het rapport «Boetestelsels in balans» op dat moment niet haalbaar was gezien de grote financiële consequenties.10 Er is berekend dat voor de opvolging van de adviezen een bedrag oplopend tot 300 miljoen euro structureel nodig is. Dit bedrag moet op de eigen begroting van Justitie en Veiligheid worden gedekt en dit zou dus tot forse bezuinigingen op andere beleidsterreinen en bij uitvoeringsorganisaties leiden. Hier is geen geld voor vrijgemaakt in het hoofdlijnenakkoord. Hierdoor is het niet mogelijk om volledig opvolging te geven aan het advies uit het rapport. Wel wordt momenteel nog bekeken of er mogelijkheden zijn de geconstateerde disbalans – deels – te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.
Bent u voornemens om het CJIB meer bevoegdheden te geven om maatwerk toe te passen bij het innen en verhogen van verkeersboetes en daar indien nodig een wetswijziging voor door te voeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie de beantwoording van de vragen 2 en 3. Wij streven ernaar uw Kamer voor de zomer van 2025 te informeren over de uitwerking van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat strafrechtelijke onderwerpen van 4 september 2024 beantwoorden?
Nee, dit is niet gelukt.
Het aanbod van (hoog)specialistische GGZ-behandelingen en de reductie van High Intensive Care-capaciteit bij GGz Breburg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de centralisatieplannen van GGz Breburg zoals beschreven in de artikelen in het Algemeen Dagblad1 en op Skipr2? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze plannen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik ben medio augustus jl. op de hoogte gebracht van deze plannen.
Op welke manier is het «earlywarningsysteem» waar uw ambtsvoorganger in het commissiedebat van 11 april jongstleden over sprak, inzake deze situatie in gang gezet?
Door middel van het early warning systeem (EWS) monitoren zorgverzekeraars de financiële- en organisatorische risico’s van zorgaanbieders. Wanneer zij risico’s zien voor de continuïteit van zorg voor hun verzekerden, dan melden zorgverzekeraars dit bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. De NZa zal de situatie dan monitoren, met het oog op de zorgplicht. Tot slot wordt het Ministerie van VWS door de NZa geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van zorgaanbieders, waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben.
Er is geen officiële EWS-melding gemaakt door de NZa aan VWS in het geval van deze casus, omdat er geen sprake van acute dreigende discontinuïteit was en er geen cliënten uitgeplaatst zijn.
Naar aanleiding van de recente berichtgeving heeft de NZa mij laten weten in maart jl. te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen. Eveneens zijn cliënten, medewerkers en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) betrokken.
Deelt u de mening dat deze plannen een schending zijn van de belofte die door uw ambtsvoorganger in het commissiedebat van 11 april aan de Kamer is gedaan met de letterlijke woorden: «We hebben ook afgesproken dat we, zeker als het om cruciale ggz gaat, dat aanbod ondertussen niet willen verliezen voordat we verder zijn met de cruciale ggz.»?3 Zo nee, wat wordt dan bedoeld met deze woorden?
De aanleiding voor de afspraken over cruciale ggz is dat we de toegankelijkheid van de zorg voor de meest kwetsbare ggz-patiënten willen verbeteren. Dat betekent onder meer dat we heel terughoudend moeten zijn met sluitingen of afschaling van cruciale ggz. Met de landelijke partijen van het bestuurlijk overleg (BO) cruciale ggz is afgesproken dat, tot de nieuwe werkwijze voor het inkoopjaar 2026 van kracht is, geen aanbod verdwijnt om financiële redenen. Ik was dan ook niet blij dat ik uit de media vernam dat het HIC-aanbod van GGz Breburg wordt geconcentreerd en afgeschaald. Ik heb direct contact gehad met leden van de werkgroep cruciale ggz, GGz Breburg, zorgverzekeraar CZ en de NZa.
De NZa heeft mij laten weten dat de reden voor de samenvoeging van locaties en beddenreductie niet financieel van aard is, maar is veroorzaakt door langdurig personeelstekort en ziekteverzuim. Daar waar de problemen wel financieel van aard waren, is de verzekeraar bijgesprongen. De centralisatie en reductie heeft plaatsgevonden om zo de kwaliteit en toegankelijkheid van deze zorg beter te kunnen waarborgen. De verzekeraar is en blijft met de aanbieder in gesprek om tot een plan voor de lange termijn te komen, waarbij goed gekeken moet worden hoe de zorgketen voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen verbeterd kan worden.
Is er vanuit uw ministerie recent contact geweest met GGz Breburg? Is geprobeerd om met een plan te komen om meer behandelaren aan te trekken of op een andere manier te voorkomen dat GGz Breburg zich genoodzaakt zag om het aanbod te verkleinen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het niet gelukt?
Ja, vanuit ambtenaren van mijn ministerie is er in de tweede helft van augustus contact met GGz Breburg geweest. Gesprekken met de ggz-aanbieder stonden in het teken van verdiepend inzicht opdoen over de reductie van HIC-bedden. Onder meer is er gesproken over redenen/keuzes die ten grondslag lagen aan de beddenreductie, de al dan niet overwogen alternatieven en op welke wijze afstemming met partijen in de regio hierover is verlopen. Ook hebben ambtenaren van mijn ministerie gesproken met zorgverzekeraar CZ.
Volgens zowel CZ als GGz Breburg, hebben de verzekeraars al langere tijd ruimere financiële afspraken gemaakt om een duurder team voor de HIC op twee locaties mogelijk te maken. Onder meer door met (duurdere) professionals op «zzp-basis» te werken. Bij HIC-zorg is het echter van groot belang met een vast team te werken, dat goed op elkaar is ingespeeld en op elkaar kan vertrouwen bij crisissituaties. Voor een HIC-team brengt een (te) grote flexibele schil en/of openstaande diensten risico’s voor de veiligheid met zich mee. Het personeelstekort (regiebehandelaren en specialisten) werd uiteindelijk volgens betrokken partijen zo prangend, dat ingrijpen nodig was.
Er is vanuit mijn ministerie niet aangestuurd op een plan om het besluit over concentratie van zorg te voorkomen. Wel wil ik leren aan de hand van deze casus. Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken met de partijen die werken aan de bestuurlijke afspraken rondom de cruciale zorg.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat een GGz-instelling die vanuit uw ministerie en door uw ambtsvoorganger regelmatig is gebruikt als goed voorbeeld, zich nu genoodzaakt ziet om het aantal plekken te verminderen?
Daar kijk ik anders tegenaan. GGz Breburg is voorloper geweest op het vlak van hun separatiebeleid en het terugdringen van separaties binnen hun organisatie. Volgens GGz Breburg is concentratie van zorg juist nodig om kwalitatief goede zorg te blijven verlenen, inclusief het terugdringen van separaties.
Deelt u de mening dat het gezien de enorme wachtlijsten in de GGZ niet verantwoord is om het aanbod te verkleinen?
Er zijn afspraken dat er bij een crisissituatie geen wachtlijst is. Dat wordt ingevuld door een mix van verschillende soorten zorg: 24/7 bereikbaarheid, IHT (Intensive Home Treatment) en/of een opname. Een opname kan op een medium care, een high care en/of een andere afdeling zijn.
GGz Breburg geeft aan dat op basis van de cijfers van de afgelopen jaren de vermindering in het aantal bedden mogelijk is. GGz Breburg en de zorgverzekeraar volgen zorgvuldig of het aantal bedden ook echt voldoende is. Wanneer er incidenteel een tekort aan een bed is, zijn daarover afspraken met andere ggz-instellingen gemaakt. Wanneer er in de regio een blijvend tekort ontstaat, zeggen GGz Breburg en CZ dat zij hier actie op ondernemen.
Deelt u de mening dat deze plannen om te centraliseren niet te verenigen zijn met de doelstellingen zoals afgesproken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de wachtlijsten te verkleinen?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben, kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Afgesproken is dat er geen aanbod cruciaal ggz verdwijnt vanwege financiële redenen. GGz Breburg geeft aan dat financiële redenen niet ten grondslag lagen aan het besluit de zorg te concentreren. Het besluit is nodig om de toegankelijkheid en de kwaliteit van het HIC-aanbod te borgen.
Herkent u de zorgen en het beeld van MIND zoals verwoord in het artikel in het AD, dat plekken die verdwijnen meestal niet terugkomen? Hoeveel (hoog)specialistische GGZ-plekken zijn de afgelopen jaren afgebouwd? Zijn daar ooit plekken voor teruggekomen?
Ik herken dat dat niet vanzelf gaat. Er zijn echter geen gegevens voorhanden over omvang, afbouw of opbouw van capaciteit van cruciale ggz. We hebben ook geen gegevens over de vraag naar cruciale ggz. Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Is het een mogelijkheid dat tijdens het nog lopende traject rondom het in beeld brengen van de cruciale GGZ wordt geconcludeerd dat deze afbouw van plekken niet juist is geweest? Kunnen deze plekken dan weer terugkomen? Zo ja, deelt u de mening dat het onverstandig is om tijdens het lopende cruciale GGZ-traject plekken af te bouwen?
Ik heb begrepen dat GGz Breburg samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols houdt. GGz Breburg geeft aan de besluitvorming in de regio zorgvuldig te hebben aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het ROAZ. GGz Breburg zegt, dat als mocht blijken dat er toch een tekort ontstaat, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio.
Welke plannen heeft u om meer (gespecialiseerde) hulp- en zorgverleners aan te trekken voor de GGZ en de jeugdzorg? Wat gaat u doen om meer jongeren te trekken naar opleidingen? Wat gaat u doen om de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken? Deelt u de mening dat dit noodzakelijk is gezien de enorme problemen en de grote tekorten?
Om concurrerende arbeidsvoorwaarden mogelijk te maken, stelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) beschikbaar. Het aantrekken van nieuwe medewerkers is echter niet de oplossing voor het personeelstekort. Ook in andere sectoren van de economie, zoals het onderwijs en de bouw, is sprake van grote tekorten. Daarom zet dit kabinet ook in op het verminderen van administratietijd en de inzet van innovaties.
Welke andere plannen heeft u om ervoor te zorgen dat de problemen in de GGZ aangepakt worden en de beloften die zijn gedaan over het reduceren van de wachtlijsten en het verhogen van de behandelcapaciteit worden nagekomen?
Het is voor mij prioriteit dat de meest kwetsbare patiënten met een hoogcomplexe hulpvraag geholpen worden. Voor de korte termijn is het van belang dat het aanbod cruciale ggz niet verder verschraald. Op het gebied van inkoop zijn er daarom afspraken gemaakt. Voor de inkoop voor 2026 en verder hebben partijen met elkaar afgesproken dat de in de regio overeengekomen cruciale zorgnetwerken waar nodig gelijkgericht ingekocht worden. Ik heb begrepen dat verzekeraars via hun inkoopvoorwaarden nu al stimuleren dat professionals van andere instellingen meedraaien met de (ANW4)-diensten van bijvoorbeeld de crisisdienst, zodat de verantwoordelijkheid voor deze zorg door een grotere groep ggz-professionals kan worden gedragen. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Er zijn ook verzekeraars die stimuleren dat er minder wordt gewerkt met exclusiecriteria, zodat mensen met een ernstige, meervoudige zorgvraag op meer plekken terecht kunnen.
Alleen sturen op beschikbaarheid van passende cruciale ggz via inkoop is onvoldoende. Het vergt ook dat werkgevers het aantrekkelijk maken om in de cruciale ggz te werken en dat professionals bereid zijn om zich in te zetten voor de cruciale ggz. Het zorgen voor, en het borgen van de beschikbaarheid van voldoende cruciale ggz aanbod is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle partijen: aanbieders, verzekeraars, professionals en patiënten. Het gaat dus alleen lukken als iedereen zijn verantwoordelijkheid pakt. Ik heb er vertrouwen in dat we gezamenlijk de juiste stappen zetten en gaan zetten om te zorgen voor de beschikbaarheid van cruciale ggz voor de mensen die dit het hardste nodig hebben.
De uitvoeringsaspecten van het nieuwe kinderopvangstelsel |
|
Pieter Grinwis (CU), Senna Maatoug (GL) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() |
Deelt u de opvatting van de Kamer dat er een inherent probleem zit in de vormgeving van de huidige kinderopvangtoeslag die tot terugvorderingen leidt waardoor mensen in de knel komen, dat het risico van grote terugvorderingen van kinderopvangtoeslag niet meer bij ouders moet komen te liggen en dat directe financiering wenselijk is?1
Ja. De huidige kinderopvangtoeslag kent fundamentele problemen. Ouders krijgen een zekere rekening van de kinderopvangorganisatie waar een onzekere toeslag tegenover staat. Alle risico’s en verantwoordelijkheden liggen bij de ouders die de toeslag aanvragen. Zij ontvangen grote bedragen op hun rekening. Daardoor lopen zij risico op (hoge) terugvorderingen. De kinderopvangtoeslagaffaire heeft duidelijk gemaakt wat de gevolgen voor ouders kunnen zijn. Het stelsel moet eenvoudiger worden en meer zekerheid voor ouders is nodig. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord ook opgenomen dat de stelselherziening wordt doorgezet. De kinderopvangtoeslag wordt vervangen door een nieuw financieringsstelsel waarbij de vergoeding direct wordt overgemaakt naar kinderopvangorganisaties en waarbij de risico’s en verantwoordelijkheden tussen ouders, kinderopvangorganisaties en de overheid evenwichtig worden verdeeld.
Wat zijn de deadlines om de uitvoerig van directe financiering van de kinderopvang per 1 januari 2027 te realiseren?
In het najaar ontvangt uw Kamer een hoofdlijnenbrief over de stelselherziening financieringsstelsel kinderopvang. Daarin gaat het kabinet in op het beoogde nieuwe stelsel, waaronder de verwachte effecten, aandachtspunten en de noodzakelijke stappen in de planning om het stelsel te realiseren. De hoofdlijnenbrief is de basis voor de wetgeving. Samen met de uitvoerder en naar aanleiding van het debat met uw Kamer moeten keuzes worden gemaakt die resulteren in een wetsvoorstel in 2025.
Op welke momenten moeten welke keuzes zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke informatie heeft de uitvoering nodig om tijdig de systemen in te regelen?
De keuzes die gemaakt worden voor het wetsvoorstel zijn noodzakelijk voor de uitvoerder om de systemen in te regelen. Op basis van de wetgeving wordt de uitvoeringstoets gedaan. Het moet voor de uitvoerder bijvoorbeeld duidelijk zijn:
Kunt u deze vragen beantwoorden voor Prinsjesdag?
Hierbij ontvangt uw Kamer de antwoorden op de vragen voor Prinsjesdag.
De Israëlische aanval op een school in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de Israëlische aanval op een school in Gaza van afgelopen zaterdag 10 augustus?
Het is triest te moeten vaststellen dat bij een aanval op een school in Gaza burgerslachtoffers zijn gevallen. Dergelijke gebeurtenissen onderstrepen waarom een onmiddellijk staakt-het-vuren van belang is. Nederland steunt de huidige onderhandelingen hiervoor die worden gefaciliteerd door de Verenigde Staten, Egypte en Qatar.
Kunt u het aantal burgerslachtoffers, namelijk «meer dan 80», dat genoemd wordt door onder andere persbureau AP news, beoordelen?1
Het kabinet beschikt niet over geverifieerde informatie over de specifieke aantallen burgerslachtoffers.
Sluit u zich aan bij het oordeel van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, Josep Borrell, dat er «geen rechtvaardiging is voor deze slachtpartijen»? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide uitleg.
Net als de Hoge Vertegenwoordiger heb ik benadrukt dat de aanval op de school toont waarom een onmiddellijk staakt-het-vuren van belang is. Nederland veroordeelt schendingen van het humanitair oorlogsrecht, ongeacht wie de schending begaat. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om feiten te verzamelen over vermeende schendingen. Daarnaast is het in beginsel de taak van een (internationale) rechter om op basis van alle feiten de schendingen vast te stellen. Die feiten hebben wij niet. Nederland is daarom terughoudend zich uit te spreken over de rechtmatigheid van specifieke gevechtshandelingen.
Sluit u zich aan bij het officiële statement van Borrell, waarin opgeroepen wordt tot een staakt het vuren en het vrijlaten van gijzelaars? Graag een uitgebreide reactie.
Indien u verwijst naar de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 10 augustus jl., dan is het antwoord ja: deze verklaring is namens alle EU-lidstaten uitgebracht. Het kabinet deelt de oproep dat er snel een staakt-het-vuren moet komen, die het mogelijk maakt om gegijzelden vrij te krijgen en meer humanitaire hulp naar Gaza te krijgen.
Op welke manier worden uitspraken van de Nederlandser regering ten opzichte van de oorlog in Gaza materieel kracht bij gezet?
Het kabinet steunt de internationale inzet om tot een onmiddellijk staakt-het-vuren in de Gazastrook te komen. Dit is essentieel om de gijzelaars vrij te krijgen, een aanzienlijke toename van humanitaire hulp voor de Gazastrook te verzekeren, regionale spanningen te verlagen en om tot een duurzaam einde aan de vijandelijkheden te komen in lijn met resolutie 2735. De huidige onderhandelingen worden gefaciliteerd door de Verenigde Staten, Qatar en Egypte. Nederland steunt dit proces waar mogelijk en heeft ook in EU-verband steun uitgesproken voor de oproep van deze landen om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen. Tevens zet het kabinet zich in zijn contacten met de landen uit de regio, Israël en de Palestijnse Autoriteit in voor de-escalatie en het doorbreken van een cyclus van vergelding.
Humanitaire toegang voor hulpverleners en hulpgoederen tot de Gazastrook staat sinds 7 oktober 2023 onverminderd onder grote druk. Nederland heeft sinds het begin van de oorlog 61 miljoen EUR extra beschikbaar gesteld aan humanitaire organisaties, zoals UNRWA, ICRC, de Dutch Relief Alliance en het Nederlandse Rode Kruis alsook ter ondersteuning van het werk van VN-coördinator Humanitaire Hulp en Wederopbouw Gaza. Daarnaast heeft Nederland kort na de start van het conflict een humanitair gezant aangesteld om ook op diplomatiek vlak continu het gesprek te voeren op welke wijze de humanitaire situatie verbeterd kan worden. O.a. door internationale druk, waarbij Nederland een centrale rol heeft gespeeld, is de overgang Kerem Shalom, die tot half december volledig gesloten was, weer opengegaan voor humanitaire hulp. Nederlandse scanners ter plaatste maken het daarbij mogelijk om de hulp ook daadwerkelijk Gaza in te krijgen. Hoewel steun via de lucht geen voorkeur verdiende, heeft ook Nederland deze steun geboden. Het was op dat moment een van de weinige opties om hulp in Gaza te krijgen. Nederland blijft zich in deze complexe situatie inspannen voor de verbetering van de humanitaire situatie in Gaza.
Daarnaast laat Nederland in contacten geen twijfel bestaan over het feit dat alle partijen – waaronder Israël – te allen tijde gebonden zijn aan het internationaal recht. Nederland heeft Israël en Hamas opgeroepen om de door het Internationaal Gerechtshof opgelegde voorlopige maatregelen uit te voeren. Mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht door de strijdende partijen in de Gazastrook moeten worden onderzocht. Het kabinet heeft 3 mln EUR aan extra middelen beschikbaar gesteld aan het Internationaal Strafhof om onderzoek te doen, als ook 1 miljoen dollar voor het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten in de Palestijnse Gebieden.
De EU heeft, mede op Nederlands initiatief, sancties ingesteld tegen individuele gewelddadige kolonisten en entiteiten. Hiermee geven Nederland en de EU een duidelijk signaal af dat het geweld van deze groepen op de bezette Westelijke Jordaanoever niet acceptabel is. Tegelijkertijd zijn er sancties ingesteld tegen Hamas en zet het kabinet zich in om Hezbollah, de Houthi’s en de Iraanse Revolutionaire Garde (verder) te sanctioneren en hun invloed verder te beperken.
Nederland blijft zich, naar vermogen en in nauwe samenwerking met internationale partners, inzetten voor een verbetering van de huidige zorgelijke situatie en de spiraal van vergelding te doorbreken. Dat blijft Nederland eveneens doen waar het gaat over een toekomstige «day after» oplossing voor de Gazastrook waarbij de uitgangspunten van de G7 ter zake voor Nederland leidend zijn.
Wat gaat de regering nu anders doen ten opzichte van de inzet gedurende de afgelopen maanden, aangezien de huidige aanpak van de Nederlandse regering geen vruchten afwerpt?
Nederland blijft zich actief, naar vermogen, en in nauwe samenwerking met internationale partners, inzetten voor het bereiken van een overeenkomst over een staakt-het-vuren die uiteindelijk moet leiden tot een duurzaam einde van vijandelijkheden. Dat is van belang voor het lot van de gijzelaars en voor een aanzienlijke verbetering van de humanitaire situatie in Gaza. Daarnaast heeft een staakt-het-vuren naar verwachting ook een positief effect op het verminderen van de regionale spanningen. Nederland steunt het Israëlische recht op zelfverdediging. De dreiging vanuit o.a. Hamas en Hezbollah is immers nog aanwezig. Wel benadrukt Nederland consequent dat Israël moet handelen in lijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht.
Wat vindt u van het feit dat de Israëlische regering tot nu toe de geluiden van de internationale gemeenschap, inclusief die van de Nederlandse regering, negeert? Wat doet u om er voor te zorgen dat de Israëlische regering wel gehoor gaat geven aan die geluiden?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u een stand van zaken geven van de inzet van uw voorganger, mevrouw Bruins Slot, om «in de Europese Unie over het Associatieakkoord met Israël te gaan spreken, over de volle breedte van de relatie tussen de Europese Unie en Israël», zoals zij in het debat van 16 mei aangaf? Is dit nog steeds de inzet van de Nederlandse regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich ervoor inspannen dat de Associatieraad zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli jl. heeft de Raad ingestemd met de conceptagenda hiervoor. Deze agenda is reeds gedeeld met Israël.
Bent u bereid om nieuwe maatregelen te nemen richting de Israëlische regering als die blijft weigeren gehoor te geven aan de boodschappen vanuit de internationale gemeenschap over het naleven van humanitair oorlogsrecht? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide reactie.
Het kabinet blijft consequent uitdragen dat Israël gebonden is aan het internationaal recht, inclusief het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet maakt daarbij continu de afweging op welke wijze de Nederlandse positie het meest effectief kan worden overgebracht. Onze bilaterale betrekkingen met Israël stellen ons in staat om dit soort gesprekken te voeren. Zie daarnaast het antwoord op vraag 3.
Sluit u zich aan bij het statement van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) van afgelopen zaterdag 10 augustus waarin de «toenemende frequentie» van Israëlische aanvallen op scholen in Gaza wordt veroordeeld en de aanvallen op scholen als «systematisch» worden gekwalificeerd? Zo ja, kan dit zonder gevolg blijven? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat schoolgebouwen onderdeel zijn van de strijd tussen Hamas en Israël is uiterst triest. Het kabinet neemt de uitspraken van de Hoge Vertegenwoordiger van de OHCHR over de toenemende frequentie van Israëlische aanvallen op scholen in Gaza uiterst serieus.
Het is complex om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe ontbreekt op dit moment.
Volgens de regel van onderscheid in het humanitair oorlogsrecht mogen alleen strijders en militaire doelen worden aangevallen en genieten burgerobjecten, waaronder scholen, een beschermde status. Dit wordt nader toegelicht in de Safe Schools Declaration die Nederland heeft ondertekend. Onder bepaalde omstandigheden kan een burgerobject deze beschermde status verliezen, bijvoorbeeld wanneer dit object wordt gebruikt om een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan de gevechtshandelingen en uitschakeling ervan een duidelijk militair voordeel oplevert. Andere regels uit het humanitair oorlogsrecht, waaronder de regels omtrent het nemen van voorzorgsmaatregelen en proportionaliteit, blijven ook in dat geval onverminderd van toepassing.
Nederland onderstreept met klem dat het optreden van alle partijen in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat volgens Israël «Voor elk Hamas-lid enkele tientallen burgers gedood [zouden] mogen worden», zoals wordt geschreven door NOS2, die zich op haar beurt baseert op de Israëlische nieuwssite +972 magazine?3
Laat ik vooropstellen dat ik ieder onschuldig burgerslachtoffer betreur in deze strijd. Iedere oorlog of conflict gaat gepaard met het verlies van onschuldige levens en dat blijft een wrange constatering.
Het kabinet beschikt niet over de noodzakelijke feiten om te kunnen beoordelen wat de ratio is, en is daarom terughoudend bij het doen van uitspraken over dergelijke berichten. Tegelijkertijd heeft Nederland in het verleden herhaaldelijk zijn zorgen geuit over het hoge aantal burgerslachtoffers. Het onderschrijft eens te meer het belang van onafhankelijke onderzoek hetgeen Nederland steunt.
Kunt u een stand van zaken geven over het gesprek met de G7 dat in mei is toegezegd over een eventuele vredesmacht in Gaza?4
Nederland staat in nauw contact met andere landen, waaronder leden van de G7, over de situatie in Gaza. Op dit moment richten de gesprekken zich nog niet op een mogelijke vredesmacht in Gaza. De nadruk ligt met name op de wijze waarop de internationale gemeenschap zo goed mogelijk kan bijdragen aan het bereiken van een overeenkomst over een onmiddellijk staakt-het-vuren dat gefaseerd moet toewerken naar het definitief staken van de gewelddadigheden.
Wat doet u om er voor te zorgen dat bewijsmateriaal over schendingen van humanitair oorlogsrecht en oorlogsmisdaden door alle partijen niet verloren gaat en beschikbaar blijft voor vervolging van de plegers? Zijn er nog extra inspanningen die de Nederlandse regering op dit gebied zou kunnen leveren? Graag een uitgebreide reactie.
Het is belangrijk dat potentieel bewijsmateriaal van schendingen van humanitair oorlogsrecht en oorlogsmisdrijven wordt onderzocht en beschikbaar blijft voor de vervolging van de vermoedelijke daders. De primaire verantwoordelijkheid voor het onderzoek en de vervolging ligt bij de bevoegde nationale autoriteiten. Daarnaast is het van belang dat de internationale instanties die verantwoordelijk zijn voor het doen van onafhankelijk onderzoek ook in staat zijn om dit naar behoren te doen. Om deze reden heeft Nederland eind 2023 een extra vrijwillige bijdrage van 3 miljoen euro aan het Internationaal Strafhof overgemaakt. Deze extra vrijwillige bijdrage komt de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof ten goede en wordt onder meer aangewend voor de aanschaf van moderne ICT-middelen ten behoeve van het vergaren, bewaren, en analyseren van (digitaal) bewijsmateriaal. Daarnaast heeft Nederland 1 miljoen dollar extra ter beschikking gesteld aan OHCHR, ten behoeve van het landenkantoor in de Palestijnse Gebieden.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De instroom en terugkeer van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
Welk percentage maken alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) uit als onderdeel van het totale aantal eerste aanvragen in de eerste helft van 2024?
In de eerste helft van 2024 werd 13% van de eerste asielaanvragen ingediend door alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv).1
Wat is het inwilligingspercentage van eerste asielaanvragen door amv in de eerste helft van 2024?
In de eerste helft van 2024 is ongeveer 92% van de eerste asielaanvragen van amv ingewilligd.
Wat is het inwilligingspercentage voor amv-aanvragen voor de vijf focuslanden Syrië, Eritrea, Somalië, Jemen en Afghanistan in Nederland in de eerste helft van 2024? Hoe verhoudt dit percentage zich tot dat van andere EU-lidstaten ten opzichte van vorig jaar, toen Nederland (95%) en Duitsland (96%) de kopgroep vormden?
De inwilligingspercentages voor de eerste asielaanvragen van amv in de eerste helft van 2024 zijn weergegeven in tabel 1. Het percentage is berekend volgens de gebruikelijke nationale definitie waarbij het aantal inwilligingen wordt afgezet tegen alle beslissingen, inclusief niet-inhoudelijke beslissingen zoals buitenbehandelingstellingen.
Syrische
98%
Eritrese
98%
Somalische
81%
Jemenitische
93%
Afghaanse
43%
Bron: IND
Om inwilligingspercentages Europees te kunnen vergelijken moet gebruik worden gemaakt van de gegevens in Eurostat. De definities van Eurostat verschillen van de nationale definities. De gegevens over afdoeningen in Eurostat zien op eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen en herplaatsing (relocatie). In Eurostat kunnen de gegevens niet worden onderscheiden naar type aanvraag. Voorts zijn in de tabellen in Eurostat de Dublinafdoeningen niet opgenomen, omdat op een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening binnen het Schengengebied in beginsel slechts door één lidstaat inhoudelijk wordt beslist. De inwilligingspercentages vallen daardoor hoger uit dan wanneer wordt gekeken naar rapportages volgens de gebruikelijke Nederlandse definities.
Duitsland (3.770)
94%
100%
100%
94%
98%
België (815)
66%
100%
100%
50%
47%
Frankrijk (395)
85%
100%
50%
100%
Oostenrijk (315)
90%
98%
100%
91%
Zweden (90)
56%
100%
0%
100%
40%
Bron: Eurostat; laatst bijgewerkt op 23 augustus 2024.
De percentages voor de EU-27 zijn voorlopige percentages omdat nog niet voor alle lidstaten de gegevens over het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de conclusie dat zowel de forse toename van het aantal asielaanvragen door amv (een stijging van 38% in 2023), het stijgende aandeel amv als onderdeel van het totale aantal eerste asielaanvragen (16% in 2023 ten opzichte van 9% in 2015) en de forse toename van het totale inwilligingspercentage bij eerste asielaanvragen door amv (87% in 2023 versus 39% vijf jaar geleden) aantonen dat Nederland veel te aantrekkelijk is voor amv en de perverse praktijk van het vooruitsturen van minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat zowel het aantal asielaanvragen door amv als het aandeel amv als onderdeel van het totale aantal eerste asielaanvragen, in recente jaren fors is gestegen. In december 2023 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de oorzaken van de hoge instroom van amv.2 Uit de analyse blijkt dat de samenstelling van de meest voorkomende nationaliteiten en de inwilligingspercentages per nationaliteit, in recente jaren zijn veranderd. De instroom van Syrische amv is vanaf 2017 het sterkst toegenomen. Gelet op het hoge inwilligingspercentage van asielzoekers met de Syrische nationaliteit, is dientengevolge het totale inwilligingspercentage bij eerste asielaanvragen door amv ook fors gestegen.
Uit het Kennisbericht van het WODC dat met voornoemde brief met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat er belangrijke verschillen zijn onder amv of zij voor vertrek uit het land van herkomst al een bestemmingsland op het oog hadden. Op hoofdlijnen geldt dat veel amv die in Nederland asiel hebben aangevraagd, zonder een beoogde bestemming waren vertrokken of beoogden om naar Europa te gaan.
Het onderzoek van het WODC bevestigt echter dat Syrische amv hierop een uitzondering vormen. De beoogde bestemming van Syrische jongeren die recentelijk naar Nederland zijn gekomen, was vaak Nederland. Deze groep is goed geïnformeerd over de mogelijkheden tot verblijfsrecht en gezinshereniging in Nederland. Door de verslechterde situatie in Turkije zijn Syrische amv uit Turkije op zoek naar betere toekomstmogelijkheden voor het gezin als geheel. In bepaalde gevallen worden amv door de familie vooruitgestuurd met als doel om gezinshereniging in Nederland aan te vragen, aangezien amv slechts zeer zelden kunnen worden overgedragen naar het eerste EU-land waar ze zijn ingereisd of een asielaanvraag hebben gedaan. Deze praktijk vind ik zeer onwenselijk. Voorkomen moet worden dat deze kwetsbare groep op een illegale manier alleen door Europa reist en daarbij bewust Nederland als bestemmingsland verkiest. Op 14 mei 2024 heeft de EU het nieuwe asiel- en migratiepact aangenomen. Onderdeel hiervan zijn een herschreven Dublinverordening (hernoemd tot AMMR) en Eurodacverordening. De huidige Eurodac bevat gegevens (waaronder vingerafdrukken) over vreemdelingen van 14 jaar of ouder. Deze leeftijd wordt met de nieuwe Eurodac-verordening verlaagd naar 6 jaar of ouder. Deze aanscherping helpt bij het vaststellen van de identiteit van de minderjarige en het traceren van ouders indien deze reeds in de Europese Unie zouden verblijven.
Onder de nieuwe Dublinregels wordt het ook mogelijk om een amv terug te geleiden naar de EU-lidstaat waar deze reeds een asielaanvraag heeft ingediend. Dit moet het doorreizen van deze groep ontmoedigen. Hierbij dient echter wel beargumenteerd te worden dat de overdracht naar die andere lidstaat in het belang van de minderjarige is, hetgeen voor de uitvoeringspraktijk mogelijk complex zal zijn. De nieuwe EU-regels worden in juni 2026 van toepassing.
De komende periode zal verder worden onderzocht of aanvullende maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat amv vooruit worden gestuurd naar Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de beweegredenen van amv om voor een bepaald land te kiezen afhankelijk zijn van veel factoren, die ook per nationaliteit kunnen verschillen.
Parallel wordt door het WODC nader onderzoek verricht naar de beweegredenen van amv met een kansrijke nationaliteit, zoals Syrische amv, om specifiek Nederland als bestemmingsland te kiezen. Informatie over deze beweegredenen is van belang om gerichte beleidsmaatregelen uit te werken.
Deelt u de mening dat het een zeer slechte zaak is dat amv zijn vrijgesteld van de grensprocedure binnen het nieuwe Europese migratiepact en deelt u de vrees dat deze uitzonderingspositie het alleen maar aantrekkelijker zal maken om minderjarige vreemdelingen vooruit te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inspannen om deze fout en/of de dreigende gevolgen ervan recht te zetten?
Tijdens de onderhandelingen over de tekst van de Procedureverordening heeft Nederland steeds naar voren gebracht dat de grensprocedure in beginsel zou moeten gelden voor alle asielaanvragen aan de buitengrens. Nederland heeft ook gewezen op het risico van misbruik als amv worden uitgezonderd van de grensprocedure. Zo zal het erg moeilijk zijn om te beoordelen of een amv (net) jonger of (net) ouder is dan 18 jaar. Daarnaast heeft Nederland erop gewezen dat er een aansporing kan zijn kinderen in gevaarlijke situaties te brengen, zoals illegale grensoverschrijdingen, of het vooruitsturen van minderjarigen. De verordening is nu vastgesteld, maar het kabinet zal waar nodig dit standpunt naar voren blijven brengen.
Dit alles laat overigens onverlet dat wanneer een amv die een dreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid aan de buitengrens asiel aanvraagt, de grensprocedure in beginsel wel van toepassing is.
Hoeveel amv vertrokken de afgelopen tien jaar tijdens de asielprocedure met onbekende bestemming (MOB)? Kunt u dit per jaar aangeven?
In tabel 3 is weergegeven hoe vaak een amv met onbekende bestemming van een COA-locatie is vertrokken. De weergegeven aantallen betreft amv die (nog) geen vergunninghouder zijn. Amv die ten tijde van het vertrek verbleven in een gezinslocatie (GLO) of in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) zijn niet meegeteld omdat op deze locaties vreemdelingen verblijven die Nederland dienen te verlaten. Hun asielprocedure is daarmee in beginsel afgerond. Een amv kan meerdere keren in de tabel voorkomen.
2014
80
2015
110
2016
210
2017
250
2018
260
2019
300
2020
200
2021
310
2022
260
2023
240
2024 t/m augustus
160
2.380
Bron: COA
Kunt u aangeven tot hoeveel nareizende familieleden de ingewilligde asielverzoeken van amv de afgelopen tien jaar hebben geleid? Kunt u dit per jaar aangeven? Om hoeveel nareizigers ging het gemiddeld per amv?
In tabel 4 is weergegeven hoeveel gezinsleden een amv via nareis heeft laten overkomen. Gemiddeld is dat 1,1 nareiziger per amv. Dit betreft in beginsel de ouder(s) van de amv.3
2014
310
2015
940
2016
1.740
2017
2.600
2018
1.730
2019
940
2020
780
2021
980
2022
1.950
2023
1.130
2024 t/m augustus
840
Bron: IND
In hoeverre hangt het hoge inwilligingspercentage van asielverzoeken van amv in Nederland samen met het – veronderstelde – gebrek aan adequate opvangvoorzieningen in hun landen van herkomst?
De beoordeling of voor de alleenstaande minderjarige vreemdeling in land van herkomst adequate opvang aanwezig is, hoeft pas te worden gemaakt nadat de asielaanvraag is afgewezen. Onderzoek naar de aanwezigheid van adequate opvang raakt dus alleen amv die geen recht hebben op bescherming en wier asielaanvraag niet is ingewilligd.
Bent u ermee bekend dat het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit onder andere Angola sterk afnam nadat Nederland in 2003 investeerde in verbetering van de opvangfaciliteiten ter plekke, waardoor Nederland Angolese amv kon terugsturen naar hun land van herkomst in plaats van hen in Nederland op te vangen en hun familie te laten overkomen?
Het klopt dat het aantal Angolese amv dat in Nederland asiel aanvroeg, vanaf 2003 sterk is afgenomen. Ook is het juist dat het gefinancierde opvanghuis in Angola het oordeel over de aanwezigheid van adequate opvang voor uitgeprocedeerde minderjarige Angolese asielzoekers vergemakkelijkte omdat gemotiveerd kon worden dat voor hen adequate opvang beschikbaar was.
Een belangrijkere verklaring voor de sterke afname van het aantal Angolese amv dat in Nederland asiel aanvroeg, is volgens onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam de ontwikkeling in Angola zelf.4 In 2002 werd de jarenlange burgeroorlog in Angola beëindigd. Dat neemt niet weg dat het kabinet inzet op brede partnerschappen met landen van herkomst, waar ook terugkeer van amv onderdeel van is.
Bent u er tevens mee bekend dat van het gerenoveerde opvangcentrum in de jaren na 2003 amper tot geen gebruik van het opvangcentrum gemaakt hoefde te worden, aangezien vrijwel alle teruggestuurde amv door hun familie van het vliegveld werden opgehaald, hetgeen aantoont dat van daadwerkelijk vluchten van begin af aan al geen sprake was?
Het klopt dat de Angolese minderjarige vreemdelingen die terugkeerden naar Angola werden opgehaald door ouders of familieleden. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen hierover die in april 2009 met uw Kamer is gedeeld.5
Kunt u aangeven bij welke herkomstlanden waar (relatief) veel amv vandaan komen die in Nederland aan aanvraag doen het ontbreken van adequate opvangvoorzieningen een belangrijke reden voor niet-terugsturen is?
De instroom van amv kenmerkt zich door nationaliteiten met een relatief hoog inwilligingspercentage. Als de asielaanvraag wordt ingewilligd, hoeft niet te worden beoordeeld of in land van herkomst een adequate opvangvoorziening aanwezig is omdat terugkeer niet aan de orde is. De belangrijkste reden waarom de meeste amv met Syrische, Eritrese en Iraakse nationaliteit niet worden teruggestuurd, is dus omdat zij voor internationale bescherming in aanmerking komen.
De meest voorkomende nationaliteiten in de amv caseload van DTenV6 zijn de Somalische, Jemenitische, Afghaanse, Marokkaanse en Syrische nationaliteit. Voor deze landen geldt in zijn algemeenheid dat er geen adequate opvangvoorzieningen worden aangenomen, maar dat per individueel geval onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van adequate opvang. Daarbij wordt altijd als eerste onderzocht of verblijf bij een familielid mogelijk is. Als dat niet mogelijk is, wordt onderzocht of een (particuliere) opvangvoorziening voor de vreemdeling als adequaat kan worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat het verbeteren van opvangvoorzieningen in landen van herkomst vele malen effectiever, goedkoper en houdbaarder is dan het opvangen van grote groepen amv in Nederland, inclusief nareizende familie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het vaststellen van adequate opvangvoorzieningen in landen van herkomst bijdraagt aan het optimaliseren van het terugkeerproces. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11 wordt in iedere individuele zaak onderzoek gedaan naar adequate opvang, ook als er conform het landenbeleid in beginsel geen adequate opvangvoorziening is vastgesteld.
Bent u bereid werk te maken van het opzetten c.q. verbeteren van opvangvoorzieningen voor amv in de betreffende landen van herkomst zoals o.a. eerder in Angola is gedaan, zodat het gebrek aan adequate opvang in de eigen regio geen reden meer kan zijn om amv niet terug te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De vaststelling van adequate opvangvoorzieningen in het landenbeleid is een permanent aandachtspunt. Daarnaast zet ik mij in om middels migratiepartnerschappen te komen tot het realiseren van adequate opvangvoorzieningen in landen waar dat opportuun is. Dat is een diplomatiek en precair proces. Zodra ik hier noemenswaardige stappen op heb gemaakt, wordt uw Kamer hierover uiteraard geïnformeerd.
Aandringen bij de Deense regering op het vrijlaten van walvissenredder Paul Watson (73). |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken voornemens is dierenbeschermer Paul Watson uit te leveren aan Japan, wat betekent dat hij een jarenlange gevangenisstraf in Japan riskeert omdat hij een Japans schip binnendrong dat op walvissen jaagt?1
Het is mij bekend dat er een verzoek van Japan ligt aan Denemarken om Paul Watson uit te leveren, die in Groenland werd aangehouden. De Groenlandse rechtbank heeft de detentie van Watson verlengd tot 2 oktober en het Deense Ministerie van Justitie zal moeten besluiten hoe Denemarken met het verzoek van Japan zal omgaan.
Wilt u zich in navolging van de Franse president Macron inzetten voor de vrijlating van Watson en helpen voorkomen dat hij wordt uitgeleverd aan Japan? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland groot belang hecht aan het recht op demonstratie, inclusief de uitoefening van dit recht op zee, zolang de veiligheid is gewaarborgd en het toepasselijk recht wordt nageleefd. De kapitein van een schip dient ervoor te zorgen dat de veiligheid van mensenlevens op zee niet in gevaar komt en dat de relevante internationale voorschriften ter voorkoming van aanvaringen worden nageleefd, met name op volle zee, overeenkomstig de resolutie van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie inzake het waarborgen van de veiligheid tijdens demonstraties, protesten of confrontaties op volle zee (MSC.303(87) van 17 mei 2010).
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek in Japan naar de betreffende persoon. Op basis van dat onderzoek heeft Japan een rechtshulpverzoek gestuurd aan Denemarken met het verzoek hem aan te houden en uit te leveren. Het betreft hier niet de Nederlandse rechtshulprelatie met Japan. Het is aan de Deense autoriteiten om hier al dan niet uitvoering aan te geven en om daar uitspraken over te doen. De Nederlandse ambassade in Kopenhagen is reeds in contact met het Deense Ministerie van Buitenlandse zaken over deze kwestie en heeft aangegeven graag op de hoogte te blijven van de opstelling van de Deense regering.
Klopt het dat Denemarken geen uitleveringsverdrag heeft met Japan en dat dit de mogelijkheid vergroot dat Watson niet uitgeleverd kan worden?
Het klopt dat Denemarken geen uitleveringsverdrag heeft met Japan. De Deense autoriteiten beoordelen, in de afwezigheid van een uitleveringsverdrag, uitleveringszaken per geval, zoals ook bij deze casus. Of de afwezigheid van een uitleveringsverdrag tussen Denemarken en Japan de kans op uitlevering verkleint is dan ook afhankelijk van deze inhoudelijke beoordeling. Daar heeft Nederland geen zicht op.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Japan zich niet houdt aan het internationale verbod op de walvisjacht?
Het kabinet vindt de jacht op walvissen een onwenselijke praktijk. Echter, Japan is sinds 2019 geen lid meer van de International Whaling Commission (IWC). Ze jagen daarom nu binnen hun eigen territoriale wateren op een aantal soorten walvissen. Dit is in principe niet direct in strijd met het commercieel moratorium op de jacht in internationale wateren. Aan de andere kant dient ieder land, ook niet-leden, mee te werken aan het algemeen internationaal recht en de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS). Dat houdt in dat landen gebonden zijn om samen te werken aan het behoud, management en onderzoek van walvissen, in het bijzonder via de daarvoor aangewezen internationale organisatie, de IWC.
Japan stelt dat hun berekeningen voor hun walvisquota gebaseerd zijn op, en in lijn zijn met, de modellen van de IWC. Dat is echter niet helemaal het geval, en de huidige quota berekeningen voor gewone vinvissen zijn niet in lijn met de methodes van de IWC, hoewel dit door Japan wel gesteld en expliciet benoemd wordt in hun besluit.
Nederland heeft zich met andere landen en de EU hiertegen uitgesproken middels een gezamenlijke demarche tegen Japan eind mei 2024.
Bent u bereid om bij de aanstaande vergadering van de International Whaling Commission in september de druk op te voeren op Japan, Noorwegen en IJsland om zich aan het verdrag te houden en te stoppen met de walvisjacht? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich hiervoor in binnen EU-verband. Bij de IWC volgt Nederland de gezamenlijke EU-positie. De EU-positie wordt vooraf besproken en vastgelegd. In dat vooroverleg binnen de EU kan er worden gesproken over maatregelen, maar uiteindelijk dient iedere lidstaat van de EU zich te houden aan de vastgestelde positie. Over het algemeen is het EU-standpunt dat we tegen de jacht op walvissen zijn, en Nederland zet zich hier actief voor in.
De EU lidstaten hebben voor de komende IWC in september een resolutie ingediend over commerciële walvisjacht en het belang van de internationale afspraken. Het voornaamste doel van de resolutie is om landen eraan te herinneren dat zij internationale verplichtingen hebben om mee te werken met de beoordelingsmethodes van het IWC, en deze niet dienen te ondermijnen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien de urgentie van de kwestie?
Ja.
Het nieuws dat de Israëlische regering Noorse diplomaten gaat uitwijzen na de Noorse erkenning van Palestina |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het intrekken van de diplomatieke status van acht Noorse diplomaten die zich bezighielden met Palestijnse zaken, zoals bekendgemaakt door de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël diplomaten van een democratische bondgenoot gaat uitzetten om het enkele feit dat Noorwegen een Palestijnse staat wil erkennen?
De beslissing van Israël om de accreditatie van diplomaten uit Noorwegen in de Palestijnse Gebieden in te trekken is wat mij betreft onverstandig en niet de juiste weg om te bewandelen. Ook bij verschillen van visie moet het diplomatieke kanaal in beginsel openblijven. In recent contact heb ik de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken erop aangesproken dat het sluiten van diplomatieke kanalen niet behulpzaam is. Nederland is erkentelijk voor de centrale rol die Noorwegen heeft vervuld in het Midden-Oosten Vredesproces en als voorzitter van de zogenoemde Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) in dit kader.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status, met als reden onder andere de Noorse reactie op het verzoek van het Internationaal Strafhof voor schriftelijke inbreng van lidstaten inzake het verzoek voor arrestatiebevelen, bestempeld kan worden als het belemmeren van de rechtsgang van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Op 27 juni jl. hebben de rechters van het Internationaal Strafhof (ISH) bepaald dat tot uiterlijk 12 juli jl. verzoeken konden worden ingediend om als amicus curiae schriftelijk te interveniëren bij het ISH. Vervolgens hebben de rechters van het ISH op 22 juli jl. bepaald dat de schriftelijke opmerkingen uiterlijk 6 augustus jl. moesten worden ingediend. Veel landen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In de publiek geworden Note Verbale die het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken op 8 augustus jl. verzond om het besluit aan Noorwegen mee te delen, noemt Israël als reden: «Norway’s one-sided policies and statements, following the heinous terrorist attack on Israel on 7 October». Het is niet aan mij om uit te leggen waarom Israël hiertoe is overgegaan.
Bent u het met Minister Katz eens dat bondgenoot Noorwegen, het land dat bemiddelde voor de Oslo-akkoorden, een «one-sided policy» hanteert ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag twee.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status bedoeld is om andere staten af te schrikken om zich uit te spreken voor de naleving van het internationaal recht door alle partijen in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Als eerder gesteld is het niet aan mij om de Israëlische stap uit te leggen. In algemene zin acht ik het niet behulpzaam om diplomatieke kanalen te sluiten. Ik heb recent de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken daar ook op aangesproken.
Deelt u de mening dat de huidige Israëlische regering nauwelijks openstaat voor kritiek van haar bondgenoten? Zo nee, welke concrete voorbeelden kunt u geven van opvolging die Israël heeft gegeven aan kritiek op de wijze waarop haar regering te werk gaat in de Gaza-oorlog?
Het kabinet blijft consequent uitdragen dat Israël gebonden is aan het internationaal recht, inclusief het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet maakt daarbij continu de afweging op welke wijze de Nederlandse positie het meest effectief kan worden overgebracht.
Nederland blijft zich actief, naar vermogen, en in nauwe samenwerking met internationale partners, inzetten voor een verbetering van de situatie op de grond. Hoewel Nederland hier duidelijk meer voortgang in wenst te zien, ga ik niet met u mee in de stelling dat de dialoog die de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, met Israël voert geen effect heeft. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld zijn resultaten bereikt op humanitair en consulair vlak. Daarnaast is diplomatie geen exacte wetenschap. Effect van gesprekken laat zich niet altijd illustreren in direct meetbare resultaten, noch is meetbaar wat zou zijn gebeurd als de gesprekken niet zouden hebben plaatsgevonden.
Sluit u zich aan bij het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell, die het besluit van de Israëlische regering heeft veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag twee. Ik steun de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in zijn boodschap dat deze keuze niet de juiste is.
Bent u bereid het uitwijzen van Noorse diplomaten te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29–30 augustus in Brussel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn zorgen bilateraal overgebracht aan de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, reeds voor de Raad Buitenlandse Zaken en vlak na het moment dat dit besluit publiekelijk werd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen een week beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan de wens tot een spoedige beantwoording.
Het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur, waarin elf maatschappelijke organisaties u oproepen om schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur te waarborgen in het nieuwe regeerprogramma?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit manifest?
De algemene insteek van het manifest wordt gedeeld. Schoon en gezond water is van levensbelang voor ons drinkwater, onze voedselvoorziening en de natuur. Het manifest sluit met de voorstellen aan op de ambitie en aanpak die is ingezet met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het KRW-impulsprogramma.
Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Het manifest is een steun in de rug voor de al gekozen aanpak via het KRW-impulsprogramma. We zijn als overheden al langere tijd in gesprek met onze maatschappelijke partners over de KRW en zien het manifest als stimulans om dit gesprek te intensiveren, en waar mogelijk elkaar te helpen met onze opgaven. Na het opstellen van de begroting voor 2025, wordt nader bekeken wat de precieze inzet vanuit het kabinet wordt op de specifiek genoemde punten in het manifest.
Bent u bereid om met de opstellers van dit manifest in gesprek te gaan over hoe u schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur kunt waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is er al ambtelijk contact geweest en heeft een gesprek plaatsgevonden met de opstellers.
Erkent u de conclusie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat met het huidige kabinetsbeleid het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is en dat de KRW-doelen ook ná 2027 niet bereikbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak? Zo nee, waarom niet?2
Op 30 juni 2023 ontving de Kamer al de kabinetsreactie op het Rli-advies.3 Verder is de Kamer meest recent op 27 juni 2024 geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de KRW.4 Daarin is aangegeven dat de waterkwaliteit vooruitgaat, maar het tempo nog te laag ligt. Ondanks positieve ontwikkelingen is er nog een substantieel gat tot volledig KRW-doelbereik; de afname in normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld gestagneerd, de kwaliteit van het grondwater verbetert niet voor veel chemische stoffen, en veel maatregelen van waterbeheerders lopen vertraging op. Het is erg spannend of de huidige aanpak voldoende is om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Zoals eerder is aangegeven,5 is daarvoor nodig dat voor die tijd alle afgesproken maatregelen zijn uitgevoerd. Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027.
Erkent u dat de afgelopen jaren niet alles op alles is gezet om de KRW-doelen te halen, regelgeving die nota bene dateert uit 2000? Zo nee, waaruit blijkt dan dat wel alles op alles is gezet en hoe kan het dan dat het voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is om de KRW-doelen te halen?
Er wordt al decennia lang gewerkt aan een betere waterkwaliteit. Met het in het voorjaar van 2023 gestarte KRW-impulsprogramma is dat verder geïntensiveerd en zetten de betrokken overheden samen alles op alles om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Ondanks deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, is de verwachting niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent niet altijd dat we daarmee niet aan de KRW voldoen. In sommige gevallen is het ook bij aanvullende inspanningen onmogelijk om de doelen tijdig te halen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ecologische effecten van al genomen maatregelen meer tijd nodig hebben om op te treden, als de waterbodem op grote schaal verontreinigd is met persistente stoffen die inmiddels al niet meer gebruikt worden, of als het niet lukt om buitenlandse verontreiniging verder terug te dringen. In die gevallen biedt de KRW legitieme uitzonderingsmogelijkheden. Bij een geldig beroep daarop hebben we alles op alles gezet, halen we het KRW-doel niet, maar voldoen we toch aan de KRW.
Bent u zich ervan bewust dat rechtszaken, boetes en onzekerheid vanwege het niet halen van de KRW-doelen, kunnen leiden tot een vergunningenstop, uitvoeringsproblemen en aanvullende beperkingen voor de bouw van nieuwe woningen of infrastructuur?
Ja, daarom zetten we ook alles op alles om de KRW-doelen te halen.
Kunt u een overzicht geven van de maatschappelijke kosten van watervervuiling?
Een overzicht in euro’s van de kosten van watervervuiling is niet te geven. Wel is kwalitatief aan te geven wat belangrijke baten zijn van een goede waterkwaliteit:
Hoe zorgt u ervoor dat deze maatschappelijke kosten van watervervuiling niet op burgers worden afgewenteld?
Dat verschilt per beleidsveld. De kosten voor het reduceren van lozingen via vergunningen van bedrijven liggen primair bij de bedrijven. De kosten voor meer zuiveren via de rioolwaterzuiveringsinstallaties worden betaald door de inwoners (die immers ook bijdragen aan de waterverontreiniging) en lozende bedrijven. Diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw worden belast via heffingen.
Welke extra maatregelen neemt u zodat de KRW-doelen wél uiterlijk in 2027 worden behaald?
Specifieke informatie over eerder afgesproken en extra ingezette acties is opgenomen in de op 27 juni verzonden Kamerbrief over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW6.
Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027. Daaruit zal ook blijken wat het handelingsperspectief is om doelen alsnog te halen. Op basis daarvan zullen keuzes gemaakt worden welke extra acties ingezet worden.
Wat is uw reactie op elk van de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd om de waterkwaliteit te verbeteren?
Hieronder volgt de reactie per voorstel:
Hoe en per wanneer gaat u de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd, uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 11. Meer specifieke informatie per lopende actie is opgenomen in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl. over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW.
Hoe gaat u zorgen voor heldere kaders en afdoende financiële middelen in het regeerprogramma, waarmee alle betrokken partijen hun bijdrage kunnen leveren aan schoon en voldoende water?
De kaders voor de KRW zijn duidelijk. Voor de meeste KRW-maatregelen, bijvoorbeeld voor maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen, zijn budgetten geregeld in de begrotingen van de verschillende overheden. De begroting voor 2025 geeft meer duidelijkheid over de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Deze is op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord bij het 2e punt in vraag 11.
Wat is uw reactie op dat de Europese Commissie Nederland aanmaant wegens het niet naleven van de Kaderrichtlijn Water, omdat in Nederland vergunningen voor onttrekking van water of lozingen in water voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend en periodieke herziening niet is vereist?3
De Commissie is op 25 juli een inbreukprocedure gestart tegen Nederland, omdat de Commissie van mening is dat Nederland de KRW op een specifiek punt onvoldoende in de wetgeving heeft omgezet. Volgens de Commissie is het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten onvoldoende in de Nederlandse wetgeving geregeld. Nederland zal uiterlijk op 25 september 2024 naar de Commissie reageren op het standpunt van de Commissie. Europese inbreukprocedures zijn strikt vertrouwelijk. Een meer specifieke toelichting is op dit moment niet mogelijk. Overigens is in de Nederlandse wetgeving wel vereist dat lozingsvergunningen periodiek worden geactualiseerd.
Vanaf wanneer zullen vergunningen voor onttrekking van water of voor lozingen in water niet meer voor onbepaalde tijd worden afgegeven?
Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding waarmee een einde komt aan de situatie dat vergunningvoorschriften voor onttrekkingen van water en voor lozingen een onbepaalde geldingsduur hebben. Er wordt nog onderzocht of dit juridisch wordt uitgewerkt in de vorm van vergunningen voor beperkte tijd, of in de vorm van een verplichting voor het bevoegd gezag om vergunningen binnen een bepaalde, vaste frequentie opnieuw te toetsen en zo nodig ambtshalve aan te passen. Effectiviteit en uitvoerbaarheid spelen daarbij een rol. Dit wordt opgepakt binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de regulering van de afvalwaterketen zoals toegelicht in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl.
Waarom neemt u tot uiterlijk 2033 de tijd om de lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat te herzien?
De voor de KRW relevante vergunningen worden voor eind 2027 bezien en indien nodig herzien, zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. RWS kampt – net zoals alle andere overheden en de marktpartijen – met een capaciteitsgebrek voor het bezien en herzien van lozingsvergunningen. Het bezien en herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject, waarvoor specialistische kennis en kunde benodigd is. Minder urgente vergunningen zullen daarom later worden bezien/herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herzien van de vergunningen die het halen van de KRW-doelen in de weg kunnen staan daadwerkelijk voor 2027 zijn herzien?
Voor Rijkswaterstaat wordt verwezen naar de planning in het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. Over de voortgang vinden regelmatig gesprekken plaats. Voor de andere overheden wordt daarop onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gestuurd via het Bestuurlijk Overleg KRW. Zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11.
Bent u ook bereid om lozingsvergunningen in te trekken, als deze het halen van de KRW-doelen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke vergunningen verwacht u dit te moeten doen?
Vergunningen moeten KRW-proof zijn. Waar dat niet zo is kan het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen opnemen in een vergunning. In het uiterste geval kan, indien de betreffende lozing in geen enkel geval verenigbaar is met het behalen van de KRW-doelen, de vergunning geheel of ten dele worden ingetrokken. Dit vergt een zware belangenafweging; bedrijven ontlenen ook rechten aan hun vergunningen. Tot op heden is er bij het bezien/herzien van de lozingsvergunningen voor rijkswateren nog geen aanleiding geweest om een lozingsvergunning geheel of deels in te trekken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er uiterlijk december 2024 een centraal overzicht komt van lozingen op het oppervlaktewater en op het riool?
Er is geen centraal overzicht van lozingsvergunningen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk om een actueel overzicht bij te houden van afgegeven lozingsvergunningen. Het maken van een centraal overzicht zou veel tijd vragen en ten koste gaan van de capaciteit die beschikbaar is om vergunningen te bezien en herzien. Rijkswaterstaat is momenteel bezig alle vergunningen voor lozingen op de rijkswateren te bezien. In lijn met de motie van het lid Tjeerd De Groot9 worden hierbij voor vergunningen die al bezien zijn (momenteel meer dan 80% van alle vergunningen voor de grote industriële lozingen) de stoffenlijsten verzameld en in één bestand vastgelegd. Bekeken wordt welke administratieve, organisatorische, en technische stappen moeten worden gezet om de stoffenlijsten op een publiek toegankelijke website openbaar te kunnen maken en periodiek bij te werken. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen worden gepubliceerd.
Hoe zorgt u ervoor dat de toelating en normen van bestrijdingsmiddelen en de normen voor bemesting in lijn zijn met de KRW?
In lijn met het Rli-advies en rekening houdend met het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is onderzocht hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. De uitkomsten van die analyse zijn inmiddels bekend en de Minister van LNV heeft uw Kamer op 25 juni jl. geïnformeerd.10 Ook de vorige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft u daarover op 27 juni jl. geïnformeerd.11 Hierbij is aangegeven dat een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid, zodat het Ctgb een nationaalrechtelijke juridische grondslag krijgt voor het vooraf toetsen aan de KRW-normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het herzien van bestaande toelatingen met het oog op het voldoen aan de KRW-normen. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de bemestingsnormen ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Op dit moment zijn het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorend addendum en de derogatiebeschikking van toepassing. Op basis daarvan zijn onder andere de bufferstroken en met Nutriënten Verontreinigde gebieden doorgevoerd. Wanneer blijkt dat extra maatregelen voor nutriënten afkomstig uit de landbouw nodig zijn, zal dit worden betrokken bij de opstelling van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar de deadline vanuit de KRW.
Bent u bekend met het driepuntenplan van de vereniging Biologische Sierteelt Nederland, waarmee biologische siertelers willen bijdragen aan het oplossen van waterproblemen?4
Ja.
Onderschrijft u dat het plan van de biologische boeren kan bijdragen aan oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het plan faciliteren?
Als bij een teelt geen chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan zullen die logischerwijs ook niet in het water komen.
De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 26 juni jl. verzocht om een reactie op de aangeboden petitie van de biologische sierteeltsector met een actieplan. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal deze reactie geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat boeren die gezonde watermaatregelen nemen, zoals het planten van bomen of het vasthouden/filteren van water, hiervoor worden beloond?
Het gaan belonen van agrariërs voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals gezonde watermaatregelen, is één van de intenties in het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet. In het regeerprogramma is hieraan een nadere uitwerking gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Water ingepland op 24 september?
Ja.
Het proces tegen Jimmy Lai, hoofdredacteur van de voorheen grootste vrije krant in Hongkong |
|
Tom van der Lee (GL), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de herhaalde vertragingen in de voortgang van het proces tegen Jimmy Lai en de berichten over de onderdrukking van fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering, en de snelle ontmanteling van de rechtsstaat in Hongkong?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat schendingen van internationale overeenkomsten door de Volksrepubliek China niet onbenoemd mogen blijven? Deelt u daarom de mening dat de afbraak van burgerrechten en vrijheid van meningsuiting in Hongkong, die gegarandeerd waren tot 2047 in de Sino-Britse gezamenlijke verklaring van 1984, en verder gegarandeerd zijn aan individuen in Hongkong onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 1966, benoemd moeten worden?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover met de EU en gelijkgestemde landen over blijven uitspreken. Daarnaast maakt Nederland deel uit van een groep landen die de rechtszaken bijwoont tegen Jimmy Lai en anderen die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u op de hoogte van de directe oproep van de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK), het Europees parlement en het Canadees parlement aan het adres van de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen deze Britse journalist te laten vallen en hem daarom onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo ja, deelt u de mening dat het belangrijk is dat ook Europese landen, waaronder Nederland, zich hierover uitspreken?
Nederland heeft samen met EU -en gelijkgestemde landen verschillende keren grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van lokale media, waaronder de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai. Laatstelijk in het kader van de Media Freedom Coalition middels een verklaring, uitgegeven op 29 december jl. Op 30 mei jl. heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell daarnaast een verklaring uitgegeven naar aanleiding van de uitspraak in de rechtszaak tegen de zogenaamde «Hongkong 47», een groep democratieactivisten die eveneens op basis van de nationale veiligheidswetgeving zijn aangeklaagd.
Bent u bereid, net als de VS, het VK en Canada, een Nederlandse oproep te doen aan de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen Lai te laten vallen en hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt nauw samen met gelijkgezinde landen in de opstelling t.a.v. deze rechtszaak. Nederland kiest ervoor om in dit geval, de bevestiging van een eerder vonnis, niet opnieuw een aparte verklaring uit te geven. Ook andere EU-Lidstaten kiezen voor deze aanpak. Uiteraard zal Nederland in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, wanneer opportuun, de Chinese autoriteiten blijven aanspreken over onze zorgen over de verslechterende mensenrechtensituatie in Hongkong, en in het bijzonder t.a.v. vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid, naast de besprekingen over Lai in deMedia Freedom Coalition, deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU te zetten? Zo ja, wanneer kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De zaak is op ambtelijk niveau met enkele lidstaten en andere gelijkgezinden besproken, zowel tussen de hoofdsteden en de lokale posten. Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen over de zaak uitgesproken. Op dit moment ben ik daarom niet van plan deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken te zetten. Zoals genoemd zal Nederland zich over de situatie in Hongkong blijven uitspreken en deel blijven uitmaken van een groep landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat met u over de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 12 september?
Het bericht 'Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er, ondanks de vrijheid die scholen hebben, geen rekening is gehouden met carnaval als dynamisch immaterieel erfgoed bij het vaststellen van de voorjaarsvakantie voor de regio Zuid in 2025?
Voorop staat dat alle scholen die dat willen, gewoon hun voorjaarsvakantie tijdens de carnavalsweek kunnen houden. Er zijn immers maar drie vakanties die landelijk (verplicht) worden vastgesteld: kerstvakantie, zomervakantie en één week meivakantie. De herfst- en de voorjaarsvakantie zijn adviesdata. Scholen kunnen hier dus van afwijken en de data van deze vakanties zelf vaststellen.
Deze adviesdata worden bepaald door een afweging tussen verschillende maatschappelijke belangen waarbij het onderwijskundige belang voorop staat. Het onderwijsveld heeft een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de periode van de herfst -en voorjaarsvakantie.
Daarnaast spelen er ook culturele belangen, waarbij altijd rekening wordt gehouden met carnaval. Dit is echter niet altijd mogelijk vanwege erg vroege of late carnavalsdata in relatie tot de voorkeur van het onderwijs voor het schema «7 à 8 weken school en dan een week vakantie». Dat is echter ruim van tevoren bekend, en veel (maar niet alle) scholen in het zuiden van Nederland wijken dan ook af van de voorjaarsvakantiedata als carnaval vroeg of laat in het jaar valt.
Dit gebeurt nu dus in 2025. Ook in 2027 zullen de adviesdata van de voorjaarsvakantie niet passen en zullen veel scholen in Brabant en Limburg zich waarschijnlijk niet aan de adviesdata houden. Dit is in het verleden ook al vele malen op deze manier opgelost.
Welke afwegingen hebben ertoe geleid dat er is gekozen voor een voorjaarsvakantie in de regio Zuid die niet samenvalt met de carnavalsweek?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, heeft het funderend onderwijs een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de planning van de schoolvakanties, waaronder de adviesweken voor de herfst -en voorjaarsvakantie. Daarbij wordt ook rekening gehouden met regio’s en scholen – ook in de vakantieregio Zuid (waar naast Noord Brabant en Limburg ook Zeeland en een groot aantal gemeenten in Gelderland onder vallen) – waar het niet samenvallen van de voorjaarsvakantie met de carnavalsweek geen problemen oplevert. Aangezien sprake is van adviesdata voor de voorjaarsvakantie kunnen scholen de week kiezen die in hun context het best passend is.
Hoe waardeert u lokaal cultureel erfgoed, zoals carnaval, bij de besluitvorming rondom schoolvakanties?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt bij de planning van de schoolvakanties altijd met veel verschillende aspecten rekening. Dat geldt ook voor de data van landelijke feestdagen en de planning van de centrale examens. Er wordt bij het vaststellen van de adviesdata voor de voorjaarsvakanties dus ook altijd zoveel mogelijk rekening gehouden met de data voor carnaval.
Bent u bereid om in de toekomst overleg te plegen met regionale instanties zoals de Samewirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge voordat dergelijke beslissingen worden genomen?
We hebben vorig jaar constructieve gesprekken gevoerd met aan carnaval gerelateerde organisaties, ook in het licht van de doorstroomtoets, waaronder de Brabantse Carnavalsfederatie, en onderwijsorganisaties. De relevante input en inzichten hebben we meegenomen. We houden bij het bepalen van de nieuwe voorlopige vakantiedata al zo goed mogelijk rekening met veel verschillende aspecten, waaronder de data van het carnaval.
Bent u op de hoogte van de ergernis die leeft onder de Limburgse bevolking, onderwijsinstellingen en lokale politici en -bestuurders over de vastgestelde data voor de voorjaarsvakantie en wat is hierop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. Het is dan ook een wezenlijk belang dat al jarenlang wordt meegewogen. Het is echter niet het enige belang.
Bij het bepalen van de vakantiedata zijn de belangen die samenhangen met goed onderwijs voor leerlingen de eerste prioriteit. Het gaat daarbij onder meer om het pedagogisch proces, het kind, de schoolorganisatie, de doorstroomtoets en het eindexamen; deze gebeurtenissen in het schooljaar zijn nu belangrijke mijlpalen voor de bepaling van de data. Daarnaast spelen maatschappelijke en culturele belangen, zoals carnaval, een rol. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderschrijft dat carnaval een belangrijke culturele traditie is en houdt daarom altijd ook rekening met de data voor carnaval bij het vooraf in elkaar zetten van de vakantiedata. En gelukkig kunnen de scholen gewoon de voorjaarsvakantie plannen tijdens carnaval.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze signalen uit de regio serieus te nemen en in toekomstige besluitvorming te incorporeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen dat regionaal cultureel erfgoed, zoals het vieren van carnaval, in de toekomst een duidelijkere plek krijgt in beleidsvorming omtrent schoolvakanties?
Dit is momenteel al het geval. In het najaar van 2024 staat een evaluatie gepland van de Regeling vaststelling schoolvakanties (het laatste onderzoek was uit 2015).2 Hierbij zal ook de rol van carnaval in de vakantiedata worden geëvalueerd.
Hoe worden besluiten over schoolvakanties gecommuniceerd met scholen in regio's waar culturele evenementen zoals carnaval een aanzienlijke impact hebben op de lokale gemeenschap?
Besluiten over de vakantiedata worden gecommuniceerd via de Staatscourant, via de maandelijkse nieuwsbrieven voortgezet onderwijs en primair onderwijs van het Ministerie van OCW en via www.rijksoverheid.nl. De webpagina’s over de schoolvakanties zijn verreweg de meest bezochte pagina’s van www.rijksoverheid.nl.
Hoe beoordeelt u het belang van cultureel erfgoed voor de samenhang en identiteit van de regio en op welke manier speelt dit mee in de landelijke beleidsvorming?
April jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen over immaterieel erfgoed.3 Hierin komt naar voren dat immaterieel erfgoed, zoals carnaval, essentieel is voor onze identiteit. Het geeft uitdrukking aan wie we zijn en is voor veel mensen van grote culturele waarde. Carnaval geeft beoefenaars een gevoel van sociale verbondenheid.
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat carnaval, als cultureel erfgoed, een plek heeft in de landelijke beleidsvorming omtrent schoolvakanties.
Het artikel 'Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: Dit is precies waar we al langer voor vreesden' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: «Dit is precies waar we al langer voor vreesden»?1
Ja.
Is er overleg geweest over deze sluiting met u of uw ministerie?
Er is met mij of ambtenaren van mijn ministerie geen overleg geweest over deze concentratie van twee locaties (Breda en Tilburg) tot één. Ik ben ook niet op de hoogte gesteld van de voorgenomen concentratie (sluiting) door de partijen waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz. Wel heb ik begrepen dat de betrokken ggz-instelling op regionaal niveau overleg heeft gevoerd met verschillende partijen.
Is deze sluiting in overeenstemming met de doelstelling binnen het Integraal zorgakkoord (IZA) als het gaat om toegankelijkheid van de cruciale zorg?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Het is aan GGz Breburg en de zorgverzekeraar, vanuit diens zorgplicht, om ervoor te zorgen dat dit in de regio het geval is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
GGz Breburg heeft besloten het aantal HIC-bedden af te bouwen van 50 naar 35. Dat heeft tot gevolg dat er geen HIC-bedden meer zijn in Breda. Voor een deel van de cliënten (en hun netwerk) uit de regio Breda betekent dit een grotere afstand voor hun behandeling op de HIC. Volgens GGz Breburg was het blijven aanbieden van de HIC-zorg op twee locaties niet mogelijk, omdat het tekort aan personeel daarvoor te groot was. Dat zou risico’s opleveren voor de kwaliteit en dat kan leiden tot (ernstige) incidenten. Volgens GGz Breburg is concentratie van bedden nodig, om de toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod te waarborgen. Daarnaast was er de afgelopen jaren sprake van leegstaande bedden op de HIC. Bovendien zijn er afgelopen jaren cliënten geweest die een HIC-bed bezetten, maar wellicht beter op een andere plek kunnen worden geholpen.
GGz Breburg geeft aan dat ze inzetten op betere doorstroming en aanbod voor deze cliënten. Ook met minder HIC-bedden, is er voldoende capaciteit om te voorzien in acute opnamen in de regio. GGz Breburg houdt samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols. GGz Breburg heeft de besluitvorming in de regio zorgvuldig aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). GGz Breburg zegt dat als mocht blijken dat er toch tekort is, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio Brabant.
Wat is de voortgang betreffende de afspraken cruciale zorg? Deelt u de mening dat deze sluiting bij overleg hierover, gezien de gemaakte afspraken zoals het niet verdwijnen van capaciteit, besproken dient te worden? Is deze sluiting vervolgens in lijn met de uitwerking die de werkgroep «Cruciale Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)» aan het maken is?
Ik deel dat afspraken over verdwijnen van capaciteit besproken moeten worden. Daar heb ik de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, waarmee ik afspraken heb gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz, ook op aangesproken. Met de partijen aan de landelijke tafel «cruciale ggz» is geregeld het gesprek gevoerd dat we elkaar niet willen verrassen met wijzigingen van cruciaal aanbod.
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg op korte termijn bespreken met de partijen die werken aan de afspraken rondom de cruciale zorg. Ik wil deze casus gebruiken om van te leren. Ik zal daarbij meenemen op welke manier de leidraad2 die recent is vastgesteld helpend kan zijn. De aanpak rondom de cruciale ggz is beschreven in de Kamerbrief van maart 20243 en er wordt nu gewerkt aan de implementatie van de zojuist genoemde leidraad. Het doel van de afspraken is om de zorgvraag van patiënten met ernstige, meervoudige psychiatrische problematiek centraal te zetten en in de regio het aanbod daar op af te stemmen.
Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Weet u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrokken is geweest bij deze sluiting?
De NZa heeft mij laten weten in maart te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Mocht het zo zijn dat het tekort aan personeel ten grondslag ligt aan deze sluiting, deelt u dan de mening dat goed werkgeverschap kan zorgen voor voldoende personeel voor verzorging van deze doelgroep, zeker gezien het feit dat er meer GGZ-professionals zijn dan jaren geleden? En deelt u de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven?
De personeelskrapte in de zorg is een urgent probleem. De zorg moet aantrekkelijk zijn om in te werken, zodat zorgverleners in de sector blijven werken en ook jonge mensen blijven kiezen voor de zorg. Goed werkgeverschap speelt daar een belangrijke rol in. Maar daarmee zijn we er nog niet. Ook het terugdringen van de zorgvraag, inzet van innovaties en het terugdringen van administratieve lasten zijn hard nodig. Daar wil ik me voor in zetten. Hoe dat concreet vorm gaat krijgen, wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Regeerprogramma. Wat de inzet van zzp’ers betreft: indien de inzet van zzp’ers gebeurt conform wet- en regelgeving en rekening houdend met een goede balans tussen vast en flexibel personeel, deel ik de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven.
Deelt u de mening dat juist de kwetsbare groep patiënten in de geestelijke gezondheidszorg behoefte heeft aan goede zorg op de juiste plaats en bent u het er dan mee eens dat juist voor deze groep gekeken moet worden naar voldoende en juiste plaatsen om zorg te verlenen?
Ja, daar werken we aan in het kader van de cruciale ggz.
Bent u bereid om met de NZa, zorgverzekeraars en GGz Breburg in overleg te gaan over deze sluiting?
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken in het bestuurlijk overleg met onder andere de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, zodat we van deze casus kunnen leren. Medewerkers van mijn ministerie hebben in dat kader ook met GGz Breburg en CZ, de grootste zorgverzekeraar in de regio, gesproken.
Een gepubliceerde mail van 13 oktober 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Kunt u zo snel mogelijk laten weten of de gepubliceerde mail van 13 oktober 2021 echt is?1
Op dit moment kunnen we de authenticiteit van de betreffende e-mail niet vaststellen. De e-mail is ondanks een intensieve zoektocht in de Toeslagen- en Belastingdienstsystemen niet gevonden. Er is gericht gezocht op de periode van verzending en daarbij is zowel gezocht op zinnen uit de e-mail als op onderwerpregel, maar dit leverde geen resultaten op. Er is bij diverse partijen navraag gedaan om te vragen of een ongelakte versie van de e-mail beschikbaar is, zodat de authenticiteit kan worden vastgesteld, dit bleek niet mogelijk.
Is het mogelijk te laten weten van waar uit de organisatie deze mail afkomstig is en kunt u aangeven hoe breed deze mail is verspreid?
Omdat de e-mail niet is aangetroffen binnen de Toeslagen- en/of Belastingdienstomgeving kan ook worden aangenomen dat het bericht niet is verspreid binnen de Toeslagen- en/of Belastingdienstomgeving.
Kunt u aangeven op welke manier opvolging is gegeven aan de inhoud van de voorstellen?
Het bericht is niet aangetroffen in de systemen. De inhoud en de voorstellen erin worden beschreven, worden niet herkend en er is binnen de organisatie dan ook geen opvolging aan gegeven.
Is deze mail een weerspiegeling van een breed levende emotie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze emotie wordt absoluut niet herkend binnen de organisatie. Medewerkers kiezen er bij het werken bij Dienst Toeslagen voor om bij te dragen aan de drie burgerbeloften; Wij staan voor u klaar, u weet waar u aan toe bent en u krijgt waar u recht op hebt. Daarnaast is in 2020 de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) opgericht, speciaal voor het financieel herstel van gedupeerden. Medewerkers kiezen er bewust voor om bij UHT te werken, gedreven door de overtuiging dat gedupeerden en hun naasten niet alleen recht hebben op financiële compensatie, maar ook op erkenning van het onrecht dat hen is aangedaan. Met volle toewijding zetten zij zich in om dit zo goed en zorgvuldig mogelijk te realiseren.
Erkent u dat de inhoud van deze mail totaal ongepast is? Zo ja, kunt u in algemene bewoordingen aangeven wat er gebeurt als er zulke taal wordt gebezigd en voorstellen als deze worden gedaan binnen uw ambtelijke organisatie?
Ja, de inhoud van deze e-mail is totaal ongepast. Zou iemand binnen de ambtelijke organisatie dergelijke uitspraken doen, dan zouden hierop passende maatregelen getroffen worden. Toon, noch inhoud wordt geaccepteerd.
Het bericht ‘Wat nou smaakjesverbod? Nepsigaret met menthol en fruit op de markt dankzij ‘truc’ van tabakgigant’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de introductie van de nicotinehoudende sticks van Philip Morris op de Nederlandse markt onder de naam Levia? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het splitsen van productonderdelen en het vervangen van tabak door cellulose, zoals toegepast bij Levia, een juridisch grijs gebied is dat het smaakjesverbod omzeilt? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om deze maas in de wet te dichten? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat ook producten als Levia onder het smaakjesverbod gaan vallen?
De Levia-sticks zijn aan te merken als een nicotineproduct zonder tabak. Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten3 dat deze nicotineproducten onder het toepassingsbereik van de Tabaks- en rookwarenwet brengt, is aangenomen door de Tweede Kamer en is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt een groot aantal regels op deze nieuwe sticks van toepassing dat ook geldt voor tabaksproducten en elektronische dampwaar. Dit gaat bijvoorbeeld om het reclameverbod, de leeftijdsgrens en het verbod op de verkoop in bepaalde verkooppunten, zoals in supermarkten en via internet. Daarnaast is een besluit in voorbereiding dat het mogelijk maakt om ook de ingrediënten van nicotineproducten zonder tabak te reguleren. Hierdoor wordt het mogelijk om een smaakverbod voor de sticks in te voeren.
Kunt u aangeven, gezien het feit dat Levia geen tabak is, maar wel nicotinehoudend, welke wet- en regelgeving zoals accijnzen en belastingregels Philip Morris omzeilt die van toepassing zijn op zijn tabaksproducten?
Binnen de EU is een aantal belastingen geharmoniseerd, waaronder de accijns op tabaksproducten. De basis hiervoor is te vinden in de Richtlijn tabaksaccijns. Voor elk nieuw (tabaks-) of nicotineproduct moet bepaald worden of het kan worden aangemerkt als accijnsproduct en als zodanig kan worden belast met accijns. In 2025 wordt een voorstel tot herziening van de richtlijn tabaksaccijns verwacht. Nieuwe nicotineproducten zullen in dit voorstel naar verwachting een eigen categorie en tarief krijgen. Wanneer de herziening van de richtlijn gepubliceerd wordt, verwacht ik meer duidelijkheid over hoe dit soort producten zullen worden belast.
Deelt u de conclusie dat Levia een innovatie is die Philip Morris gebruikt met als doel tabakswetgeving te omzeilen, gezien het feit dat deze innovatie wel nicotine bevat maar door het ontbreken van tabak niet onder de tabakswetgeving valt? Bent u bereid, constaterende dat Philip Morris met deze methode handelt in strijd met de bedoeling van de wet, wet- en regelgeving aan te passen, zodat wet en de bedoeling van de wet weer in overeenstemming zijn?
De precieze motieven van de tabaksindustrie ken ik niet, maar ik ben het met u eens dat de genoemde sticks een manier lijken te zijn om bestaande wet- en regelgeving voor normale tabaksproducten te omzeilen. Gelukkig ligt het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat de belangrijkste regels die voor tabaksproducten en elektronische dampwaar gelden, ook op deze sticks van toepassing zullen worden.
Bent u zich ervan bewust dat grote tabaksbedrijven zoals Philip Morris, door de beperkingen van de huidige wetgeving, steeds opnieuw hun gang kunnen gaan met het introduceren van nieuwe verslavende producten zoals Levia? Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dergelijke innovaties door de tabaksindustrie niet langer buiten de bestaande regelgeving vallen?
De tabaksindustrie blijft nieuwe tabaksproducten en nicotineproducten zonder tabak introduceren die als alternatief voor traditionele tabaksproducten kunnen worden gebruikt en als minder schadelijk product worden aangeprezen. De industrie lijkt zich daarbij te richten op producten waarvoor minder strenge regels gelden, zodat ze zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt kunnen worden, met name voor jongeren. Op deze manier komen jongeren makkelijker in aanraking met nicotine. Mijn beleid is erop gericht de regels van deze nieuwe producten gelijk te trekken met de regels voor tabak. Het genoemde wetsvoorstel draagt daar in belangrijke mate aan bij, omdat het alle producten waar nicotine in zit onder de reikwijdte van de wet brengt. Hierdoor wordt het moeilijker voor de industrie om producten te introduren die niet wettelijk gereguleerd zijn en deze populair te maken onder jongeren.
Kunt u bevestigen dat Levia onder de wet «Regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten» valt die op 21 mei 2024 is aangenomen door de Tweede Kamer en nu bij de Eerste Kamer ligt?
Ja.
Hoe schat u het gezondheidsrisico in van het gebruik van nicotinehoudende producten zonder tabak, zoals de Levia sticks, in vergelijking met traditionele tabaksproducten? Laat u onderzoeken welke schadelijke stoffen Levia bevat? Laat u onderzoeken van welk soort plant de cellulose in Levia afkomstig is?
Levia-sticks zijn zonder twijfel schadelijk voor de gezondheid. Hoe schadelijk precies moet nog worden bepaald. Ik heb het RIVM de opdracht gegeven een risicobeoordeling voor deze nieuwe producten uit te voeren. Deze risicobeoordeling zal inzicht geven in de schadelijkheid van deze sticks, de aanwezigheid van schadelijke stoffen en het gebruik van ingrediënten zoals kruiden en nicotine.
Overweegt u een algeheel verbod op nicotineproducten om de volksgezondheid te beschermen en verslaving te voorkomen, met name onder jongeren, zoals voorgesteld door het onlangs gepresenteerde burgerinitiatief?
Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten stelt een totaalverbod op nicotineproducten zonder tabak voor oraal gebruik (zoals nicotinezakjes) in, en reguleert alle overige nicotineproducten zonder tabak. Dit is naar analogie van de bestaande wetgeving waarin een verbod geldt om tabak voor oraal gebruik (snus) in de handel te brengen en het in de handel brengen van andere tabaksproducten en aanverwante producten, waaronder elektronische dampwaar, wordt gereguleerd. Ik blijf kijken naar mogelijkheden om te voorkomen dat nieuwe producten populair worden gemaakt. Dit kan door een reclameverbod, een leeftijdsgrens en producteisen zoals nu in het genoemde wetsvoorstel worden voorgesteld voor de nicotineproducten die niet oraal worden gebruikt. Een verbod zou overwogen kunnen worden, maar op dit moment is er nog te weinig kennis over de betreffende producten om een dergelijk verbod te kunnen rechtvaardigen.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde afstemming voor de totstandkoming van deze antwoorden.
Het bericht 'Een munitiedepot middenin bevingsgebied, dat is onmenselijk' |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Is het u bekend dat er in de provincie Groningen al sinds 2012 sprake is van aardbevingsproblematiek, die duizenden bewoners treft en die door inadequaat dan wel falend overheidsbeleid nog steeds voortduurt, zoals ook is vastgesteld en vorig jaar gerapporteerd door de Parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen?
Het kabinet is zich terdege bewust van de problematiek in het aardbevingsgebied en werkt daarom hard aan het herstel van Groningen. De noodzaak hiervan wordt onderstreept door het onderzoek van Gronings Perspectief, dat al enkele jaren aantoont dat bewoners en hun kinderen in het gaswinningsgebied tot de dag van vandaag last hebben van stress en gezondheidsklachten. De bevindingen uit dit onderzoek acht het kabinet zorgelijk. Ook zijn de conclusies uit het rapport Groningers boven gas van de Parlementaire Enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen glashelder. Mensen in het gaswinningsgebied hebben onnodig geleden onder aardbevingen, de trage afhandeling van schades en onzekerheid over hun veiligheid door falend overheidsbeleid. Dit heeft geleid tot een «Ereschuld» die het kabinet heeft om de gemaakte fouten door zestig jaar gaswinning richting de regio en haar bewoners recht te zetten. Het kabinet geeft daarom onverkort uitvoering aan de 50 maatregelen uit kabinetsreactie Nij Begun, waarbij de generatielange inzet van het Rijk voor het inlossen van deze ereschuld wordt vastgelegd in de Groningenwet.
Het kabinet begrijpt dat bewoners in het aardbevingsgebied – net als andere mensen in dezelfde situatie – bezorgd zijn over het onderzoek naar een mogelijke locatie voor een munitiedepot in hun buurt. Gelet op de stapeling van problematiek is het meer dan duidelijk dat dit bij de bewoners in het aardbevingsgebied extra hard aankomt. Mensen in het gaswinningsgebied hebben jarenlang moeten strijden om hun gelijk en hun recht te halen. Het herstel van vertrouwen van bewoners in de overheid is nodig en er moet uitermate zorgvuldig om worden gegaan met deze specifieke situatie. Bij het kiezen van een voorkeurslocatie voor opslag van snel inzetbare munitie zal daarom nadrukkelijk rekening gehouden worden met het feit dat deze zoektocht zich afspeelt binnen de context van de aardbevingsproblematiek. Deze maatschappelijke context is onderdeel van de afweging. Daarbij ziet het kabinet de aangenomen motie als een politieke bevestiging van een gebrek dat we zien aan bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak in het mijnbouwschadegebied voor de behoefte die Defensie heeft aan ruimte in Groningen.
De zoektocht van het kabinet naar uitbreidingsruimte voor Defensie moet transparant en zorgvuldig worden uitgevoerd. Dit betekent dat vroegtijdig in het proces van zoeken naar geschikte locaties dit al aan de bewoners kenbaar gemaakt wordt en hen de gelegenheid geboden wordt om daarop te reageren. Dit is in lijn met PEGA-maatregel 42, om in gesprek te gaan met burgers. Juist hun ervaringsverhalen en signalen over knelpunten in beleid en uitvoering zijn essentieel voor het maken van de juiste afwegingen. De keerzijde van vroegtijdige transparantie is dat ook al vroegtijdig onzekerheid en onrust ontstaat over de uitkomst van het programma bij bewoners die mogelijk door deze plannen geraakt worden, bij mensen die daar werken en recreëren, en bij maatschappelijke organisaties.
Het Ministerie van Defensie is in gesprek met de bewoners, gemeente Midden-Groningen en de provincie Groningen over de zoektocht naar potentiële locaties voor een munitiedepot. Daarbij worden bewoners worden geïnformeerd over het proces hoe tot een definitieve keuze voor een locatie van een munitiedepot gekomen wordt, en welke informatie zij op welk moment mogen verwachten. Bij de uiteindelijke keuze voor een locatie wordt, naast de resultaten uit de onderzoeken, ook nadrukkelijk de context van de aardbevingsproblematiek meegenomen in het besluit van het kabinet.
Is het u bekend dat dit tot grootschalige ernstige gezondheids- en sociale problemen leidde en nog onverminderd leidt bij de gedupeerden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het u bekend dat sommige zoeklocaties voor munitiedepots in het Groningse aardbevingsgebied liggen, – en sommige ervan, zoals Luddeweer en Slochteren, zelfs in het centrum daarvan – waar hele gebieden en dorpen op de schop gaan of zijn gegaan, en waar praktisch alle betrokken bewoners met de genoemde problematiek kampen?
Ja, dit is mij bekend en de veiligheid, het beschermen van bezit, de gezondheid en het welzijn van Groningen zullen in belangrijke mate onderdeel zijn van de afwegingen door het kabinet naar de voorkeurslocatie
Kunt u duidelijk maken wat de veiligheidsrisico’s zijn die gepaard gaan met de aanleg van een munitieopslagplaats in Luddeweer of Slochteren, hoe deze worden beoordeeld en wat de gevolgen zijn voor bewoners van de zogenoemde C-C1-C2-D-zones?
De mogelijke alternatieve locaties voor de opslag van munitie (met snel inzetbare capaciteit) worden onderzocht in een planMER-onderzoek. De locaties worden daarbij met elkaar vergeleken op basis van onder meer de veiligheidscontouren. De uiteindelijke contouren kunnen anders en kleiner van vorm worden door optimalisatie. De gevolgen voor bewoners in de zogenoemde C-C1 C2 en D zones zijn vastgelegd en terug te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).2 Als een locatie in een aardbevingsgevoelig gebied (Luddeweer en Slochteren) ligt, dan wordt dit meegenomen in het planMER-onderzoek.
Heeft het kabinet zich georiënteerd op de bestaande sociale en menselijke situatie en verhoudingen in de Groningse zoekregio's?
De context van de aardbevingsproblematiek maakt geen deel uit van het planMER-onderzoek dat zich richt op de effecten op de leefomgeving. Maar bij de uiteindelijke keuze voor een locatie wordt, naast de resultaten uit de onderzoeken, ook nadrukkelijk de context van de aardbevingsproblematiek meegenomen in het besluit van het kabinet.
Is het u bekend dat in de omgeving van sommige zoeklocaties tot medio juli van dit jaar vrijwel niemand op de hoogte was, laat staan op de hoogte is gesteld, van de zoektocht naar locaties voor munitiedepots in die regio's?
Bij de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) in december 2023 is in alle huis-aan-huis bladen van de betrokken gemeenten de aankondiging gedaan van het onderzoek. Begin februari heeft de regio aangegeven dat ze de genoemde locaties niet geschikt vindt en mee wil zoeken naar een alternatieve locatie omdat ze de behoefte naar opslag nabij de Eemshaven begrijpt.
Kunt u zich voorstellen dat, doordat in de aanvankelijke schaarse berichtgeving hierover werd gesproken met de aanduiding «kleinere opslagplaatsen voor munitie» in de provincie Groningen, zelfs toen nog niet duidelijk werd dat het gaat om grote gebieden met een grote impact op veel bewoners?
Op 18 december 2023 is de NRD gepubliceerd voor het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Daarin staat genoemd dat het fysieke gebied een omvang heeft van 0,22 vierkante kilometer, en worden de externe veiligheidszones daaromheen geduid. Daarmee is aangegeven wat de omvang is van deze ruimtelijke behoefte. In het NRD spreekt het Ministerie van Defensie niet over een kleinschalig munitiedepot, maar over een nieuwe opslaglocatie Snel Inzetbare Capaciteit (SIC). De invulling van deze behoefte kan bestaan uit een enkele centrale locatie, of uit meerdere kleine locaties. De provincie Groningen waarin de onderzochte locaties liggen, is geïnformeerd voorafgaand aan de publicatie van de NRD en heeft in haar zienswijze ook gereageerd op de twee locaties in de gemeente Midden-Groningen. Voorafgaand aan de publicatie van de nota van antwoord die is opgesteld in reactie op de ingediende zienswijzen, is de provincie opnieuw geïnformeerd. De gemeente is vervolgens rechtsreeks geïnformeerd over de twee te onderzoeken kavels inclusief de door de regio voorgestelde derde locatie.
Deelt u de mening dat inclusief de A t/m C-zones rond een munitiedepot op geen enkele wijze sprake is van «kleinschaligheid»?
Ja, de invulling van deze behoefte heeft impact op een groot gebied.
Is het u bekend dat er, door gemankeerde communicatie, in enkele Groningse regio's praktisch niemand op de hoogte was van een ver van deze regio verwijderd plaatsvindende informatiebijeenkomst op 1 juli jongstleden?
Ik deel uw mening niet dat er sprake is van gemankeerde communicatie. Wel heb ik in mijn reactienota aangegeven te onderkennen dat er door omwonenden rondom de onderzoekslocaties een grotere behoefte bestaat aan duidelijkheid en rechtsreeks contact. In het vervolgproces komt Defensie aan deze behoefte tegemoet door middel van huis-aan-huis bladen en bewonersbrieven voor de mensen op en rondom de onderzoekslocaties. De locatie van de informatiebijeenkomst is in samenspraak met de regio tot stand gekomen en lag in het midden van de gebieden die onderdeel van het onderzoek zijn.
Is het u bekend dat bekendheid in de betrokken regio van het zoeken naar locaties überhaupt pas is ontstaan door een terloopse passage in een bericht van de NOS van 15 juli 2024, dus twee weken ná die bijeenkomst?2
Nee, dit was ons niet bekend. De provincie Groningen heeft in haar zienswijze aangegeven deze locaties ongeschikt te vinden. Hier is in de regionale media (Dagblad van het Noorden en RTV Noord) aandacht aan besteed. Daarnaast zijn in de communicatie met de regio deze signalen niet afgegeven. Op de informatiebijeenkomst op 1 juli jl. is wel geconstateerd dat er nog veel vragen waren over de onderzoekslocaties in de gemeente Midden-Groningen. Op deze bijeenkomst werd het Ministerie van Defensie nogmaals gewezen op de effecten die het onderzoek heeft op de omwonenden die ook zijn getroffen door de aardbevingen. Hierdoor heeft Defensie besloten om, zoals verwoord in de reactienota op de informatie bijeenkomsten, een extra informatiebijeenkomst te organiseren voor de omwonenden van de onderzoekslocaties en inwoners van Midden-Groningen. Deze heeft plaatsgevonden op 19 september jl. in Zuidbroek.
Is het u bekend dat mede als gevolg daarvan (vrijwel) geen enkele feedback vanuit deze bewoners is geleverd, terwijl u met die non-existente feedback wel verder ging met de uitwerking van de plannen voor munitiedepots?
De onderzoeken die na het verschijnen van het NRD zijn uitgevoerd door het onderzoeksbureau gaan over de impact van de komst van een munitieopslag op een groot aantal aspecten in de fysieke leefomgeving zoals bodem, natuur en landbouw. Op de informatieavond van 1 juli jl. heeft Defensie geconstateerd dat er veel zorgen waren over de behoefte naar een munitieopslag voor de snel inzetbare capaciteit onder inwoners waardoor er een extra bijeenkomst is georganiseerd en gesproken is met de bestuurders in Groningen. Defensie is zich ervan bewust dat de maatschappelijke effecten en gevoelens die bewoners in en nabij het voormalig aardgaswinningsgebied tot op de dag van vandaag ervaren een effect hebben op deze zoektocht. Deze maatschappelijke effecten in de regio worden meegenomen in de afweging voordat het kabinet een keuze maakt voor de voorkeurslocaties. In deze fase van het proces in het NPRD, het planMER onderzoek, gaat het om een onderzoek tussen verschillende alternatieven. In de aanvullende sessies met de gemeenten en de provincie maar ook op de inwonersavond in Zuidbroek van 19 september jl. is expliciet het belang van het gebied en de impact die het onderzoek heeft op de inwoners naar voren gekomen en dit zal nadrukkelijk worden meegenomen in de afwegingen van het kabinet.
Kunt u alsnog uitleggen waarom u potentiële gedupeerden van uw mogelijke keuzes niet rechtsreeks heeft geïnformeerd, waar u bijvoorbeeld wel in staat was in de informatie van 1 juli jl. exacte aantallen van de betrokken huizen te noemen?
Het Ministerie van Defensie heeft alle informatie bijeenkomsten door heel Nederland via verschillende media aangekondigd. Er zijn geen persoonlijke uitnodigingen verstuurd. Op de informatiebijeenkomst in Meerhuizen op 1 juli jl. heeft het advies- en ingenieursbureau Antea een eerste inzicht gegeven in de onderzoeksresultaten op de externe veiligheid en de aantallen woningen voor de verschillende locaties. Voor de bijeenkomst van 19 september heeft Defensie de bewoners van de A/B zonering wel geattendeerd op de avond in Zuidbroek zodat zij rechtstreeks door Defensie zich konden laten voorlichten.
Realiseert u zich dat in het door u aangelegde, in het presentatie-document van 1 juli genoemde omvangrijke beoordelingskader, desondanks op geen enkele wijze de consequenties voor de eerdergenoemde reeds jaren onder het falend overheidsbeleid lijdende bewoners zijn terug te vinden?
Ja. Het toetsen van bestaand overheidsbeleid maakt geen deel uit van het beoordelingskader van het planMER in het NPRD, aangezien dit zich richt op de effecten van de voorgenomen uitbreiding van Defensie-activiteiten op de fysieke leefomgeving. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Realiseert u zich dat bij uw keuze van hun woongebied als locatie voor een munitiedepot, de aardbevingsgedupeerden die recent of over enige tijd eindelijk weer rustig dachten te kunnen gaan wonen, alsnog uit hun huis zullen worden gezet en opnieuw ontheemd zullen raken?
Ja. Aardbevingsgedupeerden hebben niet alleen recht op concrete resultaten op het gebied van veiligheid en herstel van schade, maar ook op brede bewustwording van het verdriet dat deze mensen is aangedaan. Daarom zijn het maatschappelijk draagvlak en de impact van de aardbevingen op de inwoners van het aardbevingsgebied nadrukkelijk een onderdeel van de afweging.
Is het kabinet in staat zich een beeld te vormen van wat deze stapeling van ellende psychosociaal doet met die bewoners, met nadruk ook met hun kinderen?
Heeft u kennisgenomen van de jaarlijkse rapportages van Gronings Perspectief (Rijksuniversiteit Groningen/GGD Groningen/Sociaal Planbureau Groningen) over de emotionele gesteldheid van de aardbevingsgedupeerden?3
Bent u bekend met het feit dat op basis van deze onderzoeken aanvankelijk werd geschat dat er door die gezondheidseffecten vijf doden per jaar vallen (vermeld in rapportage 2018), een getal dat later is bijgesteld naar zestien?
Realiseert u dat hier een stapeling plaatsvindt van voor de potentiële gedupeerden keiharde, schadelijke maatregelen en dat er alsdan sprake is van disproportionele en onmenselijke benadeling, belasting en bejegening van deze bewoners?
Realiseert u zich dat u met het onderhavige voornemen zowel fysiek als moreel en mentaal dreigt te vernietigen wat – na ruim een decennium van trage procedures, ontheemding en bouwkundige projecten – uw collega's van de Ministeries van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in de gedaante van respectievelijk de Staatssecretaris Herstel Groningen en de Nationaal Coördinator Groningen, eindelijk zijn begonnen weer op te bouwen?
Kent u, in verband met de Parlementaire Enquête, het begrip «Ereschuld»? Kunt u zich herinneren wat die Ereschuld aan de bewoners inhoudt, en hoe ziet u het tegen de achtergrond van die Ereschuld uw zoeken naar locaties voor munitiedepots en de consequenties daarvan voor de bewoners/gedupeerden aan wie die Ereschuld uitstaat?
Realiseert u zich dat er naast de menselijke ellende voor de desbetreffende grote aantallen bewoners, sprake zal zijn van omvangrijke kapitaalvernietiging als gevolg van slopen van zojuist herstelde, versterkte en zelfs nieuwgebouwde huizen?
Kunt u zich een voorstelling maken van wat alleen al de nu bestaande káns op een munitiedepot in hun directe omgeving en de daaruit voortvloeiende rampzalige perspectieven doet met deze bewoners?
Bent u bereid vanwege het voorgaande het aanwijzen van zoeklocaties in het aardbevingsgebied en de zoeklocaties die in het centrum daarvan liggen uit uw plannen te schrappen?
Behoeftes waarvoor nieuwe locaties worden onderzocht hebben grote effecten op de leefomgeving en dit kan tot onrust en onzekerheid leiden bij mensen die daar wonen, werken en recreëren, zeker bij inwoners in het aardbevingsgebied. Juist om die reden is een planMER, die de effecten op de leefomgeving in kaart brengt, onderdeel van het proces. Ik besef dat de keuze voor een proces waarbij in een vroeg stadium alle alternatieve locaties bekend worden gemaakt voor onzekerheid zorgt, maar ik meen dat we hiermee voor een transparant en navolgbaar proces zorgen. De locaties Slochteren en Luddeweer voldoen aan de feitelijke selectiecriteria voor een locatie voor opslag van munitie voor de snel inzetbare capaciteit van de krijgsmacht. In de bestuurlijke overleggen met de regio in oktober wil ik toetsen op basis van de eerste onderzoeksresultaten van Antea welke alternatieve locaties in de regio het meest kansrijk zijn voor de verschillende behoeften. In deze overleggen luister ik vanzelfsprekend ook naar de standpunten van de regio. Zowel de ideeën van de regio over alternatieve locaties als het maatschappelijk draagvlak neem ik mee in de vervolgstappen van het proces. De uitkomsten van het onderzoek zullen met uw Kamer en inwoners worden gedeeld. De provincie Groningen heeft in haar zienswijze aangegeven dat beide locaties niet geschikt zijn voor een munitieopslag vanwege de dichte nabijheid van de bebouwde kern en mogelijk toekomstige woningbouwlocaties en/of bedrijventerreinen. Daarnaast gaf men aan dat door het te verwachten hoge waterpeil op deze locaties deze ook niet geschikt zijn. De regio kwam zelf met het alternatief Tjuchem die we nu ook onderzoeken in het planMER. Na de bestuurlijke ronde van gesprekken in oktober communiceert Defensie zo snel als mogelijk over welke locaties als kansrijk verder worden onderzocht en welke locaties als niet-kansrijk kunnen worden beoordeeld.
Is dit kabinet zich er bewust van dat mensen die door opeenvolgende kabinetten jarenlang in een kapot en onveilig huis hebben gewoond en hebben moeten strijden voor schadeherstel en versterking van hun huis nu daaruit dreigen te worden gezet vanwege plannen om in de omgeving een munitiedepot te plaatsen? Is dit kabinet van mening dat dit op geen enkele manier helpt het vertrouwen van betrokkenen in de overheid te herstellen? Deelt u de mening dat dit ten enenmale onacceptabel is en dit voornemen direct van tafel moet?
Ja, het kabinet is zich bewust van de ereschuld die het heeft naar de Groningers in het aardbevingsgebied. Daarom is in het regeerprogramma ook opgenomen dat Groningen en het herstel van vertrouwen een belangrijke prioriteit is voor dit kabinet. Het kabinet zal al het mogelijke doen om het vertrouwen in de overheid weer te herstellen, ook binnen het proces van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. De zorgen en onrust in het mijnbouwschadegebied zijn volstrekt helder en ook zeer begrijpelijk. Zoals eerder aangegeven weegt dat ook nadrukkelijk mee bij de afweging die wordt gemaakt op basis van niet alleen planMER en het militair belang, maar juist ook maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak.
De startdatum van de werkzaamheden aan het Julianakanaal |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
|
Kunt u aangeven waarom en wanneer u, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 7 augustus (Kamerstuk 36 410-A, nr. 63), heeft besloten alsnog een second opinion uit te laten voeren over de opdracht aan de huidige aannemer, over de beschikbaarheid van de omvaarroutes en over de nadeelcompensatie?
In de Kamerbrief van 7 augustus 2024 is aangegeven dat de second opinion is uitgevoerd om er zeker van te zijn dat – gegeven de gekozen hoofdaanpak (in het droge) – de voorgenomen uitvoeringswijze klopt en de hiervoor geraamde kosten en voorgestelde risicovoorziening passend zijn. Hiertoe is op 24 juli 2024 besloten. De second opinion gaat niet over de beschikbaarheid van de omvaarroutes en de nadeelcompensatie.
Bent u bereid de tussenresultaten van deze second opinion met de Kamer te delen?
De tussenresultaten staan op hoofdlijnen al in de kamerbrief van 7 augustus1.
De eindresultaten zijn inmiddels beschikbaar. Deze resultaten zijn als bijlage bij deze brief opgenomen. In deze Kamerbrief is ook aangegeven op welke wijze Rijkswaterstaat bij het verdere uitvoering van het project invulling wil geven aan de aanbevelingen uit de second opinion.
Kunt u aangeven waarom u de eindresultaten van deze second opinion niet afwacht, voordat er met de werkzaamheden begonnen wordt en daarbij aangeven wat het nut is van een second opinion waarvan de uitkomsten niet afgewacht worden?
De tussenresultaten van de second opinion onderschrijven de noodzaak om 12 augustus 2024 te starten met de werkzaamheden. Gezien de fasering van de werkzaamheden is er voldoende tijd om de overige resultaten tijdig in de uitvoering mee te nemen. Zoals ook bij vraag 2 aangegeven is de wijze waarop dit gebeurt in de bijlage bij deze brief opgenomen.
Kunt u aangeven waarom het aanvullende benodigde budget niet eerder met de Kamer gecommuniceerd is?
In de brief van 7 augustus is aangegeven dat de belangrijkste oorzaak van de kostenstijging is dat met de oorspronkelijk bedachte techniek bij het vereiste werktempo de afdichting van het kanaal onvoldoende robuust zou zijn. Rijkswaterstaat heeft eind mei 2024 verschillende proeven uitgevoerd om de waterdichtheid van het kanaal in relatie tot de bedachte methodiek (toepassing van folie) te toetsen. Toen bleek dat toepassing van deze techniek tot onvoldoende waterdichtheid zou leiden, is een alternatieve werkmethode (bentonietmatten) inclusief bijbehorende kosten. In de brief van 7 augustus staan ook de andere kostenverhogende factoren. Dit zijn de hoge tijdsdruk in de natte winterperiode, het streven naar een zo kort mogelijke stremmingsduur en zo snel mogelijke start en noodzakelijke maatregelen zoals de aanleg van buisleidingen om gedurende de stremming de levering van vers kanaalwater aan omliggende bedrijven te kunnen waarborgen. Ook is aangegeven dat er een risicoreservering voor de uitvoeringsfase is opgenomen die groter is dan gebruikelijk aangezien er nog diverse onzekerheden zijn die mogelijk tot extra tegenvallers kunnen leiden. Nadat de totale te verwachten meerkosten in beeld waren, is dit vervolgens zo spoedig mogelijk met de Kamer gecommuniceerd via de brief van 7 augustus 2024.