Arbeidscontracten voor sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgische sekswerkers krijgen arbeidscontract en sociale zekerheden»1, het bericht «Amsterdamse seksbranche «best jaloers» op Belgische wet die sekswerkers pensioen en zwangerschapsverlof geeft»2 en de Belgische wet «houdende bepalingen betreffende sekswerk onder arbeidsovereenkomst»3?
Ja.
In hoeverre zou een Nederlandse wet die naar het voorbeeld van de Belgische wet kunnen bijdragen aan het verbeteren van positie van sekswerkers? Daaronder begrepen verbetering op de onderwerpen die u in uw «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers» noemt? Welke voor- dan wel nadelen ziet u bij een dergelijke wet voor Nederland?
Zie de beantwoording onder vraag 3.
Past een dergelijke wet bij de uitgangspunten van het bij de Kamer wetsvoorstel regulering sekswerk (Kamerstuk 35 715) om misstanden in de seksbranche te voorkomen of te verminderen?
De situatie in België verschilt van de situatie in Nederland. Zo konden sekswerkers in België voorheen enkel zelfstadig werken en was exploitatie van sekswerk in beginsel strafbaar. Met de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving in België kunnen sekswerkers ook een arbeidsovereenkomst afsluiten met een erkende exploitant. Het doel van de wet is ervoor te zorgen dat de rechten en vrijheden die algemeen erkend zijn voor sekswerkers worden gerespecteerd en dat alleen werkgevers die een voorafgaande erkenning hebben verkregen sekswerkers tewerkstellen op grond van een arbeidsovereenkomst.
In Nederland is exploitatie sinds 2000 (onder voorwaarden) toegestaan sinds de opheffing van het bordeelverbod. Sekswerkers kunnen zelfstandig werken als zzp’er, of voor of bij een exploitant werken in loondienst of via de opting-in regeling. In Nederland wordt bij een exploitant het meest gewerkt via de opting-in regeling. Aan deze regeling is een voorwaardenpakket verbonden, dat op een aantal punten vergelijkbare rechten en vrijheden omvat als de Belgische wet. Dit betreft onder meer voorwaarden die betrekking hebben op het recht van de sekswerker om een klant te accepteren of te weigeren en zelf de seksuele diensten te bepalen, de zelfstandigheid van de sekswerker en de uitbetaling van de inkomsten.
Mijn ministerie beziet momenteel samen met de partijen betrokken bij de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers (hierna: de Aanpak) of er verbeteringen kunnen worden aangebracht aan (het toezicht en de handhaving van) de opting-in regeling en of ervaren knelpunten kunnen worden weggenomen4. Gelet op het feit dat in Nederland door sekswerkers relatief weinig in loondienst wordt gewerkt, acht ik inzet op de (verbetering van de) opting-in regeling en de verbetering van de sociale en juridische positie van sekswerkers op dit moment meer effectief. Een Nederlandse wet naar het voorbeeld van de Belgische wet ligt momenteel dan ook niet in de rede. De ontwikkelingen in België blijf ik evenwel met interesse volgen.
Kunt u in overleg treden met de organisaties die u betrekt bij uw «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers» om te bezien of en onder welke voorwaarden een wet met betrekking tot een arbeidsovereenkomst voor sekswerkers ook in Nederland wenselijk is? En kunt u de eerste uitkomsten van dat overleg in de al toegezegde Kamerbrief over uw ambities op mensenhandel en sekswerk doen toekomen?
Met verschillende partners die betrokken zijn bij de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers is gesproken over de situatie in België en de eventuele lessen voor Nederland. Over het algemeen zijn de partners voorzichtig positief, maar hoe de wet in de praktijk zal uitwerken moet nog worden bezien. Het is nog niet duidelijk hoeveel exploitanten zich in België daadwerkelijk gaan aanmelden voor de erkenningsprocedure. Uiteraard blijf ik met de organisaties in gesprek over de ontwikkelingen in België. In afwachting van de ontwikkelingen zal ik in het najaar opnieuw in gesprek gaan over dit onderwerp, waarna de Kamer hierover wordt geïnformeerd.
De onafhankelijkheid van de rechtspraak |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rechters maken zich grote zorgen: Nederlandse rechtsstaat loopt gevaar»1 en «Politiek kan te veel invloed op rechterlijke macht uitoefenen, zeggen wetenschappers: «Een kwaadwillende Minister heeft alle knoppen om aan te draaien»»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van rechters en wetenschappers dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Nederland onder druk staat en de politiek te veel invloed op de rechterlijke macht kan uitoefenen? Deelt u de mening dat het uitzonderlijk is dat rechters zich op deze manier uitspreken en de publiciteit opzoeken en we hun zorgen dus uiterst serieus moeten nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het goede functioneren van onze democratische rechtsstaat is de onafhankelijke rechtspraak van het grootste belang. Onze rechtspraak staat goed aangeschreven, en het vertrouwen dat mensen hebben in de rechters is onverminderd hoog. Dit blijkt uit de algemene conclusies in het rapport van de Venetië Commissie 2023 en uit het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie 2024.3 Dit beeld wordt bevestigd in het continue onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau, met de constatering in het bericht van oktober 2024 dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in de rechtspraak stabiel is op 76%.4Het behoud van deze onafhankelijkheid en dit vertrouwen in de rechterlijke macht vergen permanente aandacht en waakzaamheid. Wetenschappelijk onderzoek zoals het rapport van de Stichting Onderzoek Rechtspleging5 en kritische kanttekeningen vanuit de beroepsgroep leveren een belangrijke bijdrage aan gedachtenvorming over mogelijke versterking van de rechtsstaat in Nederland. Bij de herinrichting van de rechtspraak in 2002, waarbij de Raad voor de rechtspraak is opgericht, is door de wetgever uitvoerig ingegaan op de constitutionele beginselen die bij de inrichting van de rechterlijke organisatie in acht moeten worden genomen.6
Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in de voorlichting over de benoemingen in de rechtspraak treffend heeft verwoord, is daarbij onderstreept dat de «trias politica» in ons staatsbestel niet staat voor een absolute machtenscheiding maar voor een stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende organen van wetgeving, bestuur en rechtspraak.7
Bij de inrichting van de rechterlijke organisatie dient, aldus de Afdeling advisering, niet alleen het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid goed tot zijn recht te komen, maar ook de ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de rechterlijke organisatie als geheel, het budgetrecht van het parlement (artikel 105 van de Grondwet) en de positie van de formele wetgever (artikel 81 van de Grondwet). De wetgever heeft hierbij uitdrukkelijk de gedachte verworpen dat de rechterlijke onafhankelijkheid en de ministeriële verantwoordelijkheid elkaar uitsluiten.8 Met het oog op «checks and balances» werd een zekere ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de rechterlijke organisatie en de besteding van de daarvoor in te zetten publieke middelen juist passend geacht. Daarbij is wel steeds uitdrukkelijk vermeld dat de ministeriële verantwoordelijkheid wordt begrensd door de rechterlijke onafhankelijkheid.9 Andere organen binnen de democratische rechtsstaat mogen op geen enkele wijze invloed uitoefenen op de inhoud van rechterlijke beslissingen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Ik neem de zorgen van de rechters uiteraard serieus. Ik ben voornemens uw Kamer medio 2025 een brief te sturen waarin ik nader in zal gaan op deze constitutionele uitgangspunten, meer in het bijzonder bij benoemingen van bestuurders in de rechtspraak. Zoals eerder aangekondigd zal ik uw Kamer informeren over zowel de benoemingsprocedure van gerechtsbestuurders, als het vervolg op de op 12 maart 2024 door uw Kamer aanvaarde motie-Sneller10 inzake het zo klein mogelijk maken van de rol van de Minister (in dit geval mijn rol als Staatssecretaris) in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Ook betrek ik de aanbevelingen uit de publicatie van de Stichting Onderzoek Rechtspleging bij deze brief.
Welke waarborgen bestaan er momenteel om de scheiding der machten te garanderen en kunt u hierbij afzonderlijk ingaan op de rol van de Raad voor de rechtspraak? Acht u deze waarborgen voldoende om politieke inmenging in de rechtspraak structureel te voorkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de kritiek van rechters en wetenschappers? Zo nee, welke waarborgen gaat u nog meer voorstellen?
De onafhankelijkheid van de rechtspraak is gewaarborgd in onder andere de Grondwet (GW). Artikel 17, eerste lid, GW bepaalt dat ieder recht heeft op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Artikel 117, eerste lid, GW regelt de benoeming van rechters voor het leven en artikel 116, vierde lid, GW bepaalt – kort gezegd – dat toezicht op de ambtsvervulling door rechters uitsluitend kan worden uitgeoefend door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. Ook in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) is de onafhankelijkheid van de rechtspraak gewaarborgd. Zo bepaalt artikel 93 eerste lid van de Wet RO dat de bevoegdheid van de Minister (i.c. de Staatssecretaris) om algemene aanwijzingen te geven, uitsluitend betrekking kan hebben op de taakuitvoering door de Raad voor de rechtspraak en dat een aanwijzing alleen kan worden gegeven voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie. Tevens bepaalt artikel 109 van de Wet RO dat de Minister (i.c. de Staatssecretaris) bij de uitoefening van zijn bevoegdheden niet treedt in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken. Uit artikel 97 van de Wet RO volgt dat de financiering van de rechtspraak geschiedt via een objectief systeem dat moet voldoen aan bepaalde criteria.
De taken en de bevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak zijn wettelijk vastgelegd in de Wet RO, waarbij is geborgd dat deze uitsluitend zijn gericht op beheersmatige aangelegenheden (artikelen 91, 23a, 36, 37 en 92). Bovendien bepaalt artikel 96 van de Wet RO dat de Raad voor de rechtspraak bij de uitvoering van zijn taken niet treedt in de procesrechtelijke behandeling en de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak. Er zijn dus verschillende grondwettelijke en wettelijke waarborgen die ervoor zorgen dat rechters in een zaak recht kunnen spreken zonder enige bemoeienis van buitenaf.
In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de rol van de Raad voor de rechtspraak in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid en in verband daarmee de democratische legitimatie van de rechterlijke macht en benoemingen daarin.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van rechtsgeleerden in de onderzoeksbundel Constitutionele waarborgen3 dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak «boterzacht» is en «ingrijpende, stelselmatige verbeteringen noodzakelijk» zijn? Kunt u ingaan op elk van de aanbevelingen die genoemd worden in de onderzoeksbundel en per aanbeveling aangeven waarom u deze wel of niet overneemt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de rechterlijke onafhankelijkheid op verschillende manieren zowel grondwettelijk als wettelijk gewaarborgd. De wettelijke en de grondwettelijke regelingen voorzien reeds in een groot aantal waarborgen, mede door spreiding van taken en bevoegdheden. Dit geldt ook voor de wijze waarop thans benoemingen van rechters en leden van de Raad voor de rechtspraak plaats vinden. De kwalificatie «boterzacht» kan ik in dit licht niet onderschrijven. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen. In de hiervoor aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij daarbij voor ogen staan.
Deelt u de mening dat de politiek niets te zeggen zou moeten hebben over de benoeming van rechters? Wat is uw visie op het voorstel om de Minister op afstand te zetten van de benoemingen van de Raad voor de rechtspraak, zoals bepleit door rechters en hoogleraren? Bent u bereid met voorstellen te komen om dit te bewerkstelligen?
In voornoemde brief zal ik uiteenzetten op welke wijze ik uitvoering geef aan de in het antwoord op vraag 2 genoemde motie-Sneller die ziet op het zo klein mogelijk maken van de rol van bewindspersonen in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak.
Bent u bereid om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht explicieter te verankeren in de Grondwet, zoals voorgesteld door diverse experts en rechtbankpresidenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit regelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is de onafhankelijkheid van de rechtspraak reeds op verschillende manieren in de Grondwet en in andere wetten en procedures verankerd. Vanuit de wetenschap wordt in dit verband wel de vraag gesteld of het daarnaast zinvol zou zijn om de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet te verankeren.12 Bij de beantwoording van deze vraag is van belang voor ogen te hebben welke wettelijke taken de Raad voor de rechtspraak uitoefent. In Europa zijn grofweg twee modellen voor de inrichting en taakopdracht van een Raad voor de rechtspraak te onderscheiden, ook wel aangeduid als het Zuid-Europese en het Noord-Europese model.13 In het Zuid-Europese model heeft een Raad voor de rechtspraak primair verantwoordelijkheden en taken op het terrein van de rechterlijke carrière, zoals opleiding, benoeming, bevordering en (waar bij hoge uitzondering nodig) het opleggen van disciplinaire maatregelen. In het Noord-Europese model (waartoe onze Raad voor de rechtspraak behoort) heeft een Raad voor de rechtspraak beheersmatige taken, en (uitdrukkelijk) geen rechtspositionele taken en bevoegdheden jegens rechters noch enige inhoudelijke bemoeienis met rechtspraak in concrete zaken. Aan de vraag naar verankering van de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet dient dus een nadere afweging inzake de positie en de taken van deze raad in ons rechtsbestel ten grondslag te liggen.
In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik, als vermeld, nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de taken en de bevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak.
Deelt u de mening van hoogleraar Soeharno dat een aparte begroting voor de rechterlijke macht, in plaats van dat die onderdeel uitmaakt van de justitiebegroting, beter past bij een staatsmacht? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat dit voor de begroting van 2026 mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet en waarom kan dit wel bij de Algemene Rekenkamer en Ombudsman, die ook een dergelijk begrotingssysteem kennen?
Bij de financiering van de rechtspraak moet recht worden gedaan aan de constitutionele principes van de rechterlijke onafhankelijkheid, de positie van de formele wetgever, het budgetrecht van het parlement en de ministeriële verantwoordelijkheid. Binnen deze uitgangspunten moet een verantwoorde balans worden gevonden. Vóór de herinrichting van de rechtspraak in 2002 had de Minister van Justitie een directe en allesomvattende beheersbevoegdheid14 ten aanzien van de gerechten.15 Deze situatie is in 2002 beëindigd met de toekenning van de beheersbevoegdheden aan de gerechten, de oprichting van de Raad voor de rechtspraak als «buffer» tussen de Minister en de rechtspraak, de aanzienlijke beperking van de bevoegdheden van de Minister en de wettelijke verankering van het financieringsmechanisme voor de rechtspraak.16 Het financieringsmechanisme is neergelegd in artikel 97 en verder van de Wet RO en het hierop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak 2005. Dit financieringsmechanisme voorziet samen met de eigenstandige beheersbevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten in een stevige zelfstandige positie van de rechtspraak, terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de benodigde transparantie over de besteding van publieke middelen en aan het budgetrecht van het parlement (krachtens artikel 105 Grondwet).
Het is mij op voorhand niet duidelijk wat de gepercipieerde meerwaarde zou zijn van een eigen begroting. Een eigen begroting, zoals die van de Algemene Rekenkamer, betekent bijvoorbeeld niet dat deze dan is gevrijwaard van taakstellingen. En ook voor de in hoofdstuk 4 van de Grondwet bedoelde colleges, zoals de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Ombudsman, is het de verantwoordelijke Minister die de begroting in het parlement moet verdedigen. In de brief die in het antwoord op vraag 2 in het vooruitzicht is gesteld zal ik nader ingaan op deze vragen.
Hoe beoordeelt u op de situatie in landen zoals Polen en Hongarije, waar de rechterlijke onafhankelijkheid zwaar onder druk staat? Wat vindt u van de uitspraken van hoogleraar Soeharno dat de situatie in Nederland nog zwakker is dan de initiële situatie in Polen en Hongarije doordat in Nederland geen wetswijzigingen nodig zijn om vanuit de politiek vergaande invloed uit te oefenen op de rechterlijke macht?
Het is goed te constateren dat de huidige Poolse regering zich sinds de start daarvan op 13 december 2023 gecommitteerd heeft aan het herstel van de rechtsstaat. Hiertoe heeft de regering een actieplan opgesteld dat nu in uitvoering is.17 De rechtsstaatssituatie in Hongarije blijft reden tot grote zorg, zoals regelmatig met uw Kamer gedeeld.18 Voor een beoordeling van de Nederlandse situatie verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Welke lessen trekt u uit het afglijden van de rechtsstaat in Polen en Hongarije en hoe gaat u voorkomen dat Nederland in dezelfde situatie terechtkomt? Op welke manier neemt u hierin de aanbevelingen uit de onderzoeksbundel Constitutionele waarborgen mee?
De algemene conclusie van de Venetië Commissie in haar rapport over de onafhankelijkheid van de rechtspraak (2023) is dat Nederland een goed-functionerende staat is met sterke democratische instituties en rechtsstatelijke waarborgen. Tevens constateert de Europese Commissie in het Rechtsstaatrapport 2024 over Nederland dat het waargenomen vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechtspraak in ons land onverminderd hoog is. Tegelijkertijd sterken de rechtsstatelijke achteruitgang in Hongarije en eerder in Polen mij in de overtuiging dat de onafhankelijkheid en het vertrouwen in de rechtspraak niet vanzelfsprekend zijn en dat het behoud daarvan voortdurende permanente aandacht en waakzaamheid vergt. De ervaringen in Hongarije en eerder in Polen tonen aan dat het van belang is dat de Europese Commissie snel en effectief optreedt om terugval van lidstaten op het terrein van de waarden van de EU uit artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te voorkomen en aan te pakken. De Europese Commissie dient daarbij gebruik te maken van al het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium en de inzet daarvan zorgvuldig te toetsen. In de regelmatige rechtsstaatrapporten van de Europese Commissie worden de rechtsstatelijke ontwikkelingen in landen zoals Polen en Hongarije ook uitgebreid geschetst. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, alsmede naar de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief.
Deelt u de mening dat politici die de onafhankelijkheid van rechters in twijfel trekken, zich openlijk negatief over hen uitlaten of hen een bepaald politiek etiket opplakken grote schade toebrengen aan de rechtsstaat? Welke maatregelen worden genomen om de rechterlijke macht te beschermen tegen aanvallen vanuit de politiek en om de invloed van politieke retoriek die rechters wegzet als «elitair» of «vooringenomen», tegen te gaan?
Onze rechtsstaat is gebaat bij debat en dialoog, ook als deze gaat over de rol van de verschillende staatsmachten binnen onze rechtsstaat. Deze dialoog dient steeds plaats te vinden met respect voor de onafhankelijkheid van de rechter. De onafhankelijke rechtspraak is een pijler onder onze rechtsstaat, die alleen goed kan functioneren als er vertrouwen is in de rechtspraak en als het gezag van de rechter wordt aanvaard. Het is opportuun dat behoedzaam wordt omgegaan met de rechterlijke macht, zeker wanneer uitlatingen worden gedaan over het rechterlijke oordeel in een rechtszaak. Hierin ligt een verantwoordelijkheid besloten voor politici, maar ook voor wetenschappers en journalisten. In de in het antwoord op vraag 2 aangekondigde brief zal ik mijn bredere visie geven op de onafhankelijke positie van de rechtspraak.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie om de rol van de Minister bij de benoemingsprocedure voor leden van de Raad voor de rechtspraak zo klein mogelijk te maken (Kamerstuk 29 279 nr. 845)?
In de aangekondigde brief zal ik uiteenzetten op welke wijze het kabinet uitvoering zal geven aan deze motie.
Kunt u bij de uitwerking van uw plannen voor een Constitutioneel Hof expliciet ingaan op de onwenselijkheid van enige politieke of bestuurlijke invloed op de benoeming van leden van dat hof en daarvoor specifieke wettelijke waarborgen invoeren? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zijn voornemens uw Kamer binnenkort een brief te sturen waarin de contouren worden geschetst van een voorstel tot invoering van constitutionele toetsing en de instelling van een grondwettelijk hof. Het inrichten van een constitutioneel hof heeft gevolgen voor de onderlinge verhoudingen binnen de trias politica, in het bijzonder de verhouding tussen de wetgevende en de rechterlijke macht. De bijzondere positie van een grondwettelijk hof dient mede tot uiting te komen in de inrichting van de benoemingsprocedure voor de rechters in een dergelijk hof. Om de onafhankelijkheid van het hof te waarborgen is een goed doordachte en gebalanceerde benoemingsprocedure van belang. De vormgeving van de benoemingsprocedure en de genoemde waarborgen vergen nadere uitwerking op basis van de geschetste contouren in de aangekondigde brief.
Rechterlijke toegang tot burgerinformatie van de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank wil zien welke data de politie over burgers verzamelt – maar de politie weigert dat» van Follow the Money?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het past mij als Minister niet om uitspraken te doen in een lopende rechtszaak.
Klopt het dat de politie weigert een rechterlijk bevel op te volgen om een forensisch onderzoeker toegang te geven tot haar datasystemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politie zich aan dergelijke rechterlijke uitspraken heeft te houden en dat politiesystemen ter inzage beschikbaar moeten worden gesteld aan door de rechter benoemde deskundigen? Deelt u de mening dat hiervoor geen dwangsommen nodig zouden moeten zijn?
Aan rechterlijke uitspraken dient in beginsel gevolg te worden gegeven. Indien een partij het oneens is met een einduitspraak van een rechter, kan daartegen hoger beroep worden ingesteld.
Over het algemeen geldt dat een rechter een deskundige kan benoemen die de opdracht krijgt een onderzoek in te stellen. Bestuursorganen dienen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Anderzijds regelt de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) uitputtend wie en wanneer toegang heeft tot welke politiegegevens in artikel 6a van de Wpg en verplicht de Wpg de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter bescherming van de rechten van betrokkenen. Bij de verwerking van politiegegevens dient de verwerkingsverantwoordelijke rekening te houden met de eisen uit de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de politie in gesprek gaat met de deskundige over hoe zij deze kunnen faciliteren in het onderzoek zonder daarbij de bepalingen van de Wpg te overtreden.
Hoe reflecteert u op de constatering van de rechtbank dat het feit dat de politie burgers onvoldoende inzage geeft in de data die in politiesystemen over hen verzameld is «helaas past in het beeld dat de rechtbank heeft»?
Het past mij niet te reflecteren op een uitspraak in een lopende rechtszaak. Iedere burger heeft recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wpg. Een verzoek om inzage kan echter geheel of gedeeltelijk afgewezen worden wanneer een weigeringsgrond van toepassing is. De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 27 van de Wpg en hebben onder andere betrekking op de bescherming van de openbare en nationale veiligheid, het vermijden van belemmeringen in gerechtelijke onderzoeken en procedures en de bescherming van rechten en vrijheden van derden. In de meest recente externe Wpg audit uit 2023 wordt de naleving van de Wpg op dit punt voldoende bevonden.2
Vindt u dat burgers het recht hebben om inzage te krijgen in de gegevens die de politie van hen heeft? Zo ja, onder welke omstandigheden wel en niet? Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de politie de inzagemogelijkheden voor burgers verbetert? Op welke termijn zijn deze verbeteringen aangebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en de Koninklijke Marechaussee de aanbevelingen uit het rapport «Blind vertrouwen?»2 van de Nationale ombudsman uitvoeren? Hoe ziet u erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt? Kunt u hierover blijvend rapporteren aan de Kamer?
In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de politie en de KMar zullen vragen om het werkproces verder te verbeteren door te expliciteren hoe een signalering of informatie-uitwisseling met het buitenland impact kan hebben op het leven van burgers. Ik zal dit ook benoemen in mijn gesprekken met het OM. Daarnaast zal ik met betrokken instanties en relevante toezichthouders verkennen of en zo ja, hoe toezicht op de registraties en signalering van de betrokken instanties versterkt moet worden. Ik hoop deze verkenning afgerond te hebben in de eerste helft van 2025. Ik zal hierover berichten in het halfjaarbericht politie. De bij de beleidsreactie gevoegde handreiking zal gedurende het jaar via de reguliere kanalen onder de aandacht gebracht worden bij betrokken overheden en organisaties.
Met welke instanties, zowel nationaal als internationaal, worden de gegevens van verdachten in de CTER-registratie gedeeld? Worden deze gegevens verwijderd als een registratie onterecht blijkt? Hoe wordt hier nationaal en internationaal op toegezien?
Ik verwijs u voor antwoorden naar het tweede halfjaarbericht politie 20234. Hier is uitgebreid ingegaan op het CTER-proces.
Welke instanties hebben toegang tot de datasystemen van de politie? Klopt de stelling van de politie dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens hiertoe bevoegd zou zijn, een aanname die de AP zelf weerlegt?
De vereisten rondom de verwerking van politiegegevens zijn vastgelegd in de Wet politiegegevens. Voor het verlenen van toegang tot politiegegevens is een expliciete grondslag in de Wpg of lagere regelgeving (zoals het Besluit politiegegevens) noodzakelijk. Artikel 6a van de Wet politiegegevens stelt dat toegang kan worden verleend tot politiegegevens ten behoeve van het uitvoeren van toezichthoudende of controlerende taken. Dit betreft enkel diegenen die in deze wet zijn aangewezen. Dit zijn de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder, maar ook degenen die periodieke audits uitvoeren, privacyfunctionarissen en de functionaris gegevensbescherming. Er is een wijziging van de Wpg voorhanden, waarin ook de toegang tot politiesystemen nader zal worden bezien. Deze wijziging is ingegeven door de benodigde toegang door de Algemene Rekenkamer en Inspectie JenV.
In welke wetgeving of (interne) protocollen is het recht op toegang tot politiegegevens vastgelegd? Waaruit blijkt dat er geen grondslag is om forensisch onderzoek te verrichten binnen de datasystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is het eerder voorgekomen dat vanuit de rechtspraak een partij wordt benoemd die de opdracht krijgt om in de systemen van de politie te kijken? Hoe is daar in eventuele andere gevallen door de politie mee omgegaan?
De politie heeft mij geïnformeerd dat er bij de politie geen eerdere gevallen bekend zijn waarin de rechtbank in een bestuursrechtelijke procedure een deskundige heeft benoemd die toegang dient te worden verleend tot de politiesystemen.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat de politie zich op dit gebied aan alle rechterlijke uitspraken houdt? Op welke termijn gaat u dit realiseren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar digitalisering en rechtsstaat Reijer Passchier dat er nieuwechecks and balances nodig zijn omdat de uitvoerende macht door digitalisering alleen maar machtiger wordt ten opzichte van de controlerende macht?
Ik merk op dat het in deze specifieke casus naar mijn idee niet gaat over digitalisering van de uitvoerende macht. Deze casus heeft mijn inziens betrekking op het functioneren van het rechtssysteem bij een verzoek tot inzage in de gegevens die de politie over hem of haar verwerkt. In algemene zin onderschrijf ik dat door digitalisering de mogelijkheden van politie en justitiële diensten toenemen. Het is daarbij van belang dat er een goede balans blijft bestaan tussen de taakuitvoering van deze diensten en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarbij is transparantie over het gebruik van dergelijke technologieën van groot belang.
Wat zijn, in het licht van de prioriteit die u als Minister geeft aan werken aan het vertrouwen in de rechtsstaat, uw ambities om de machtsbalans tussen de uitvoerende macht en de controlerende macht te versterken? Wat is daarvoor uw tijdspad en welke middelen zijn nodig om dit te bereiken?
Het kabinet levert een gezamenlijke inspanning om het vertrouwen in onze rechtsstaat te vergroten. Om tot een sterke en beter functionerende democratische rechtsstaat te komen is het nodig te investeren in institutionele vernieuwing die leidt tot weerbare, sterke instituties en betere macht en tegenmacht. De maatregelen die het kabinet hiertoe neemt en de daarvoor beschikbare middelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en worden de komende periode nader uitgewerkt.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord. Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn vragen tezamen behandeld.
Het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen, ingediend op 29 augustus 2022, door de leden Sneller (D66) en Michon-Derkzen (VVD), over het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening?1
Ja.
Aangezien u in het antwoord op vragen 10, 11 en 12 van bovengenoemde set heeft aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken voert met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) om de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverlening te verbeteren; wat is de huidige stand van zaken van deze gesprekken, en welke concrete resultaten of beleidsmaatregelen zijn inmiddels voortgekomen uit deze gesprekken om het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening door de rijksoverheid te bevorderen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar brief aan uw Kamer op 3 april 2023 aangaf, zijn door mijn ministerie gesprekken gevoerd met verschillende subsidieverlenende onderdelen van de rijksoverheid.2 Waar nodig zijn zij in contact gebracht met andere Rijksonderdelen die ervaring hebben met de Wet Bibob en met het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat in het kader van zijn voorlichtingstaak informerende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
Rijksonderdelen zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de Wet Bibob als zij een subsidie verlenen. In een groot deel van de gevallen is een Bibob-toets echter niet opportuun: het bedrag dat wordt verleend is klein of de subsidie wordt verstrekt aan een andere overheidsinstantie zoals een gemeente. Daarnaast biedt het subsidierecht via de Algemene wet bestuursrecht zelf ook de mogelijkheid om voorwaarden te stellen om misbruik tegen te gaan. Toepassing van de Wet Bibob is dan niet nodig.
Het opstellen van landelijk Bibob-beleid bij het verstrekken van subsidies voor het Rijk is niet mogelijk; de inzet van het instrument per Rijksonderdeel en per sector verschilt te veel. Wel hebben de betrokken ministeries met een aantal Rijksonderdelen gesprekken gevoerd, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en voert subsidieregelingen uit voor verschillende ministeries. RVO heeft naar aanleiding van de vorige Kamervragen een Bibob-adviesgroep opgericht. Zie ook de beantwoording van de vragen 3 en verder.
Niet alleen Rijksonderdelen zoals RVO verstrekken subsidies waarop de Wet Bibob van toepassing is, ook (beleids)afdelingen van de ministeries kunnen dat doen, zoals ook aangegeven in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 15 december 2023.3 Er is gekeken welke rol mijn ministerie daarin kan hebben en in dat kader zijn onder andere gesprekken gevoerd met het onderdeel binnen mijn ministerie dat de kaders opstelt voor het verstrekken van subsidies. Hun kader ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt op dit moment uitgebreid met aandacht voor de Wet Bibob. Met deze afdeling zal ook worden nagedacht over mogelijke uitbreiding naar andere ministeries.
Wat zijn de concrete resultaten van de Bibob-adviesgroep die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2023 heeft ingesteld?
De Bibob-adviesgroep van RVO adviseert en ondersteunt binnen RVO over het proportioneel inzetten van de onderzoeksmogelijkheden die de wet Bibob biedt. Dit gebeurt op basis van adviesverzoeken die bij de adviesgroep kunnen worden ingediend door uitvoerende afdelingen van RVO. Ook kan een Bibob-tip (zie hierover ook vraag 5 en 7) aanleiding zijn voor bespreking van een casus in de adviesgroep. Vanaf 2023 heeft de Bibob-adviesgroep negen adviezen verstrekt over de inzet van de Wet Bibob binnen RVO. Geen van deze zaken gaf aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen.
De Bibob-adviesgroep helpt binnen RVO ook bij een goede waarborging van ontvangen vertrouwelijke Bibob-gegevens. Daarnaast wordt vanuit de Bibob-adviesgroep deelgenomen aan externe overleggen en netwerken rondom de Wet Bibob, zoals het Landelijk Subsidieoverleg van het IPO (Interprovinciaal overleg) en het Landelijk Bibob-congres. Doel hiervan is om overheidsbreed kennis met elkaar te delen over de Wet Bibob en de toepassing daarvan in de praktijk.
Worden subsidieaanvragers van duurzame energieprojecten door RVO altijd gescreend op integriteit, bijvoorbeeld via een Bibob-toets, en zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
Het screenen van subsidieaanvragers met behulp van de Wet Bibob gebeurt risicogericht. De inzet van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking is een mogelijkheid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en wordt gedaan op basis van een risicoanalyse die gedaan wordt bij het opstellen van een nieuwe (subsidie)regeling.
Deze risicoanalyse die wordt uitgevoerd bij een nieuwe regeling vloeit voort uit het Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) en het Uniform Subsidiekader (USK). Dit gebeurt in samenspraak met het ministerie dat de opdracht voor uitvoering van een subsidieregeling aan RVO geeft.
Een voorbeeld van screening op integriteit is de Stimulering Duurzame Energieproducten en Klimaattransitie (SDE++). Bij de SDE++ worden subsidieaanvragers in het kader van de Wet Bibob gescreend op basis van ontvangen tips door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt de SDE++ ieder jaar geactualiseerd op basis van een (verkorte) risicoanalyse.
Aangezien bij subsidies voor de totstandkoming van duurzame energieprojecten, zoals energieparken, vaak ook een vergunning van de gemeente nodig is, deelt u de mening dat RVO transparant moet zijn richting gemeenten over het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij een subsidieaanvraag, zodat gemeenten deze informatie kunnen betrekken bij hun vergunningverlening?
Overheden die bevoegd zijn om de Wet Bibob toe te passen kunnen elkaar tippen om een Bibob-onderzoek te starten. Dat kan echter alleen als de ene overheidsinstantie weet dat de andere overheidsinstantie een rechtsverhouding heeft of wil aangaan met een betrokkene4 of iemand in zijn zakelijke omgeving. De tippende overheidsinstantie moet over informatie beschikken dat deze persoon in relatie staat tot strafbare feiten. Het is vervolgens aan de andere overheidsinstantie om een keuze aangaande het eigen onderzoek te maken. Informatie uit een Bibob-onderzoek kan onder voorwaarden wel gedeeld worden met elkaar.
Worden bij de beoordeling van een subsidieaanvraag door RVO gegevens uitgewisseld met andere bestuursorganen, zoals gemeenten, en zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit proces te verbeteren?
Bij het opstellen van een subsidieregeling wordt altijd gekeken naar hoe deze het beste uitgevoerd kan worden. Indien gegevensuitwisseling met andere organisaties of overheidsinstanties nodig is bij uitvoering en handhaving van een (subsidie)regeling, wordt dit nader geregeld in de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende subsidieregeling.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de samenwerkende instanties bij gegevensuitwisseling, als daarbij sprake is van persoonsgegevens, hierbij voldoen aan de voorschriften van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit betekent onder meer dat er altijd een rechtsgrondslag moet zijn voor het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens en dat bepaalde vereisten gelden ter waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens conform de wet. Persoonsgegevens kunnen dus niet zonder wettelijke grondslag tussen partijen en instanties uitgewisseld worden of voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld zijn.
Ook het delen van gegevens uit een Bibob-onderzoek van RVO na een subsidieaanvraag is aan strenge voorwaarden verbonden. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven kan deze informatie soms wel gedeeld worden. Zo moet RVO onder andere weten dat een ander bestuursorgaan een eigen Bibob-onderzoek verricht naar personen die door RVO zijn onderzocht, de gegevens moeten noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek en de gegevens zou het bestuursorgaan ook zelf moeten kunnen verkrijgen.
Hoe wordt geborgd dat de vergunningverlenende gemeente op de hoogte wordt gesteld van het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij de betreffende subsidieaanvraag?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Een tip behoort tot de mogelijkheden, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat de ene overheidsinstantie op de hoogte is van een vergunning(aanvraag) bij de gemeente. De gemeente heeft echter wel altijd de mogelijkheid om het Bibob-register te raadplegen. In het Bibob-register moeten conclusies worden geregistreerd wanneer een (eigen) onderzoek heeft geleid tot een bepaalde mate van gevaar of een terugtrekking uit de procedure. Een zogenaamde «hit» kan voor een gemeente of andere overheidsinstelling aanleiding zijn om een onderzoek te starten en het kan vervolgens ook onder voorwaarden om informatie uit het al afgeronde Bibob-onderzoek verzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak RVO in 2021, 2022, 2023 en tot nu toe in 2024 een adviesaanvraag heeft gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob?
RVO heeft tussen 2021 en nu in totaal tien adviesaanvragen gedaan bij het LBB. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de adviesaanvragen van RVO in voornoemde periode per definitie zien op subsidies.
Kunt u per bestuursorgaan aangeven hoeveel adviesaanvragen er zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob in 2023 en tot nu toe in 2024?
Het LBB deelt in verband met de geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob alleen cijfers over adviesaanvragen als deze cijfers niet te herleiden zijn naar individuele gevallen. Dit betekent dat het aantal adviesaanvragen per bestuursorgaan/rechtspersoon met overheidstaak slechts gedeeld wordt als dit een dusdanig aantal betreft dat op basis daarvan geen sprake is van herleidbaarheid naar een individueel geval. Een globaal overzicht van de cijfers is jaarlijks te vinden in het jaarverslag van het LBB.
In 2023 heeft het LBB in totaal 255 adviesaanvragen ontvangen. 230 daarvan waren afkomstig van gemeenten. 14 adviesaanvragen waren afkomstig provincies. 9 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. In totaal hebben 94 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak in 2023 advies bij het LBB aangevraagd. Voor meer informatie over de cijfers in 2023 verwijs ik u naar het jaarverslag 2023 van het LBB.
In 2024 heeft het LBB tot en met 5 december 2024 in totaal 243 adviesaanvragen ontvangen. 209 daarvan waren afkomstig gemeenten. 7 adviesaanvragen waren afkomstig van provincies. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van een samenwerkingsverband. In totaal hebben 106 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak tot en met 5 december 2024 een advies bij het LBB aangevraagd.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de inspanningen die worden gedaan om de inzet van de Bibob als instrument tegen ondermijning beter te kunnen benutten?
Mijn ministerie zet zich op een continue basis in om (de inzet van) het Bibob-instrument te optimaliseren. Zo wordt regelmatig met het LBB en de Regionale Informatie- en Expertisecentra gesproken over de inzet en over de ontwikkelingen bij bestuursorganen. Het jaarverslag van het LBB wordt naar de Kamer verzonden en geeft een goed beeld van de werkzaamheden van het LBB.
Daarnaast wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op dit moment daarnaast een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de recente wijzigingen van de Wet Bibob, waarbij ook aandacht wordt besteed aan moties en enkele actualiteiten.5 Een reactie op dit onderzoek en eventuele opvolging volgt na afronding, verwacht in het najaar van 2025. Ten slotte blijf ik mij inzetten om Rijksonderdelen bewust te maken van de mogelijkheid om de Wet Bibob in te zetten. Een update op dit onderwerp volgt voor de zomer.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Claudia van Zanten (BBB) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te koop in Nederland: 7 oktober, de game»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat dit spel, genaamdFursan al-Aqsa: The Knights of the Al-Aqsa Mosque, in strijd is met diverse bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht? Zo ja/nee, waarom?
Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijk strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de mening dat dit spel waarmee de pogrom van 7 oktober kan worden nagespeeld, volstrekt verwerpelijk is, pure Jodenhaat verspreid, en dus op geen enkele wijze beschikbaar zou moeten zijn? Zo ja/nee, waarom?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël, is absoluut verwerpelijk en polariserend. Ik maak mij grote zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de Nederlandse ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen een verbod, zoals Australië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben deze game, in Nederland?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, moeten wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar zijn. Als er sprake is van online terroristische content, bijvoorbeeld op gaming- of gerelateerde platformen, kan de ATKM optreden. Op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud kan de ATKM deze content laten verwijderen of ontoegankelijk laten maken. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van het materiaal te oordelen.
Bent u bereid zowel de betaalde als de gratis versie in Nederland te verbieden of in ieder geval te realiseren dat de game op geen enkele wijze beschikbaar is voor het publiek in Nederland? Zo ja, op welke termijn is dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te blijven monitoren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Belgische sekswerkers krijgen arbeidscontract en sociale zekerheden’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belgische sekswerkers krijgen arbeidscontract en sociale zekerheden»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar het invoeren van een arbeidswet voor sekswerkers in Nederland?
De situatie in België verschilt van de situatie in Nederland. Zo konden sekswerkers in België voorheen enkel zelfstandig werken en was exploitatie van sekswerk in beginsel strafbaar. Met de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving in België kunnen sekswerkers ook een arbeidsovereenkomst afsluiten met een erkende exploitant. Het doel van de wet is ervoor te zorgen dat de rechten en vrijheden die algemeen erkend zijn voor sekswerkers worden gerespecteerd en dat alleen werkgevers die een voorafgaande erkenning hebben verkregen sekswerkers tewerkstellen op grond van een arbeidsovereenkomst.
In Nederland is exploitatie sinds 2000 (onder voorwaarden) toegestaan door de opheffing van het bordeelverbod. Sekswerkers kunnen zelfstandig werken als zzp’er of bij een exploitant werken in loondienst of via de opting-in regeling. In Nederland wordt bij een exploitant het meest gewerkt via de opting-in regeling. Aan deze regeling is een voorwaardenpakket verbonden dat op een aantal punten vergelijkbare rechten en vrijheden omvat als de Belgische wet. Dit betreft onder meer voorwaarden die betrekking hebben op het recht van de sekswerker om een klant te accepteren of te weigeren en zelf de seksuele diensten te bepalen, de zelfstandigheid van de sekswerker en de uitbetaling van de inkomsten.
Mijn ministerie beziet momenteel samen met de partijen betrokken bij de Aanpak versterking sociale en juridische positie van sekswerkers (hierna: de Aanpak) of er verbeteringen kunnen worden aangebracht aan (het toezicht en de handhaving van) de opting-in regeling en of ervaren knelpunten kunnen worden weggenomen.2 Gelet op het feit dat in Nederland door sekswerkers relatief weinig in loondienst wordt gewerkt, acht ik inzet op de (verbetering van de) opting-in regeling en de verbetering van de sociale en juridische positie van sekswerkers op dit moment effectiever. Een Nederlandse wet naar het voorbeeld van de Belgische wet ligt momenteel dan ook niet in de rede. De ontwikkelingen in België blijf ik evenwel met interesse volgen.
Hoeveel sekswerkers in Nederland zijn er in loondienst met een arbeidscontract? En hoeveel werken er als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) of via een andere constructie?
In 2014 heeft Regioplan onderzoek gedaan naar de sociale positie van sekswerkers in Nederland. In dat onderzoek werden sekswerkers onder meer gevraagd naar hun arbeidsrelatie. Van de 360 respondenten gaf 3 procent aan in loondienst te zijn, 37 procent gaf aan via de opting-in regeling te werken en 58 procent gaf aan als zelfstandige (hierna: zzp’er) te werken.3
Hoeveel sekswerkers in Nederland hebben geen of onvolledige toegang tot sociale zekerheden als pensioen, zwangerschapsverlof en ontslagbescherming? Wat doet u om de sociale zekerheden van sekswerkers te garanderen?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, werkt een overgroot deel van de sekswerkers als zzp’er of via de opting-in regeling. Hierbij dragen sekswerkers zelf de risico’s die samenhangen met werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, zoals voor iedereen geldt die als zzp’er of met een opting-in regeling werkt. In het kader van de Aanpak wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om een arbeidsongeschiktheidsverzekering toegankelijk te maken voor sekswerkers werkend onder opting-in. Die mogelijkheden lijken vooralsnog beperkt.
Welke voordelen ziet u voor sekswerkers die in loondienst werken in vergelijking met sekswerkers die als zzp’er of in andere constructies aan de slag gaan?
Sekswerkers die in loondienst werken, zijn verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen en kunnen aanspraak maken op uitkeringen bij ziekte en werkloosheid.
Klopt het dat er nog steeds problemen zijn voor sekswerkers met het afsluiten van een zakelijke rekening terwijl het sinds 2023 mogelijk zou moeten zijn voor sekswerkers om een zakelijke rekening te openen? Zo ja, waardoor worden sekswerkers gehinderd om een zakelijke rekening te openen? En wat doet u om dit te verbeteren?
Naar aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van sekswerkers, banken en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is eind 2023 een sectorstandaard gepubliceerd om banken te helpen in de toepassing van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor specifiek sekswerkers. Het gevolg hiervan is volgens de NVB dat het openen van een zakelijke betaalrekening makkelijker wordt voor sekswerkers. Momenteel wordt in samenwerking met de Sekswerk Alliantie De-stigmatisering (hierna: SWAD) getoetst of sekswerkers met deze sectorstandaard daadwerkelijk in staat zijn een zakelijke betaalrekening te openen en of verdere aanscherping van de sectorstandaard nodig is om resterende knelpunten weg te nemen. Aanvullend richt de SWAD zich op het geven van trainingen aan bankmedewerkers om het stigma op sekswerk weg te nemen. Al meer dan 4000 bankmedewerkers hebben de training gevolgd.
Stelt Nederlandse wetgeving op dit moment eisen aan werkgevers van sekswerkers, zoals bijvoorbeeld de Belgische wetgeving, die stelt dat werkgevers niet veroordeeld mogen zijn voor een zedenmisdrijf? Zo ja, welke eisen worden er gesteld?
Sinds de opheffing van het bordeelverbod is het aan gemeenten om het lokale sekswerkbeleid vorm te geven. Vrijwel alle gemeenten hebben in hun regelgeving opgenomen dat seksbedrijven een vergunning moeten hebben en stellen bij de vergunningverlening eisen aan de exploitant. De praktijk leert dat gemeenten vaak in hun beleid opnemen dat bij een vergunningaanvraag van dergelijke bedrijven een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt uitgevoerd. Indien uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico op misbruik van de vergunning bestaat, oftewel een ernstig gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten mee te plegen om crimineel voordeel mee te gebruiken, kan de vergunningaanvraag worden geweigerd. Het gevaar moet blijken uit feiten en omstandigheden die op zijn minst doen vermoeden dat de aanvrager of houder van de vergunning strafbare feiten heeft gepleegd. Veroordelingen voor zedenmisdrijven, mensenhandel of feiten en omstandigheden die doen vermoeden dat iemand zich schuldig maakt aan dergelijke misdrijven zijn bij dit type vergunningen in principe altijd relevant.
Welke rechten hebben Nederlandse seksewerkers in hun werkzaamheden? Zou een arbeidscontract het makkelijker maken voor sekswerkers om hun rechten te beschermen?
Voor alle sekswerkers in Nederland geldt een aantal algemene rechten. Sekswerkers hebben, net als ieder ander in Nederland, het recht om zelf te bepalen van er met hun lichaam gebeurt. Zo zijn sekswerkers vrij te bepalen aan welke klanten seksuele diensten worden verleend en wat voor seksuele diensten worden verleend. Het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit heeft altijd voorrang boven eventuele werkafspraken die worden gemaakt. Ook hebben sekswerkers recht op privacy en recht op een veilige werkplek. Aanvullend daarop gelden voor sekswerkers, afhankelijk van de arbeidsconstructie, verschillende rechten en plichten. In alle constructies, niet slechts indien sprake is van een arbeidsovereenkomst, kan in geval van een arbeidsconflict een oordeel van een rechter worden gevraagd. Indien sprake is van strafrechtelijke feiten kan aangifte worden gedaan bij politie.
Zou het invoeren van een officieel arbeidscontract voor sekswerkers het makkelijker maken om mensenhandel, uitbuiters en illegaal sekswerk te signaleren?
Het lijkt niet aannemelijk dat een verplichtstelling van het werken in loondienst voor sekswerkers zoals in België op zichzelf leidt tot betere signalering van mensenhandel en illegaal sekswerk. Belangrijk is dat sekswerkers hun werk kunnen uitvoeren zonder stigma, met bijbehorende rechten en plichten. Dit draagt bij aan veilig werk en verstevigt de positie van sekswerkers. Verschillende onderzoeken tonen aan dat decriminalisering van sekswerk leidt tot meer vertrouwen in justitiële instanties en tot meer aangiftebereidheid.4
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Zsolt Szabó (VVD), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in Nederland een game te koop is waarbij de gebeurtenissen van 7 oktober 2023 nagebootst worden?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze game voor iedereen verkrijgbaar is met het doel een zo realistisch mogelijke weergave te reconstrueren van de bloedige aanslag van Hamas?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël op 7 oktober 2023, is absoluut verwerpelijk. Ik kan mij voorstellen dat deze game het verdriet van nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars versterkt. Ook maak ik mij in het algemeen zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast en onacceptabel is dat met deze game de terroristische aanslag «Al Aqsa Flood» nagebootst wordt waarbij het doel is om zoveel mogelijk Israëli’s om te brengen en het mogelijk is om Israëli’s te gijzelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat dit met nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars doet waarvan geliefden nog vastzitten in de tunnels van Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt er in deze game sprake is van terreurverheerlijking?
Het kabinet vindt elke vorm van verheerlijking van terrorisme absoluut verwerpelijk. Daarom bereidt het kabinet ook wetgeving voor om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen met een hoog strafmaximum. Beoogd wordt om dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2025 in consultatie te brengen. Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijke strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de zorg dat deze game sympathie voor Hamas aanwakkert en dit voor verhoogde onveiligheid van de Joodse gemeenschap zorgt?
Ik kan mij de zorgen die nu leven binnen de Joodse gemeenschap heel goed voorstellen. Daarom zijn we extra alert en blijven we in nauw contact met de Joodse gemeenschap en met gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ligt bij de gemeenten als lokaal bevoegd gezag. Waar nodig nemen zij op basis van dreigingsinformatie extra beveiligingsmaatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar. Dit is in voorkomende gevallen ook reeds gebeurd.
Op 22 november jl. heb ik namens het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–20304 naar uw Kamer gestuurd. De strategie gaat ook in op maatregelen die zien op het vergroten van de veiligheid van de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland, Australië en het Verenigd Koninkrijk deze game zo snel mogelijk te verbieden in Nederland? Welke stappen onderneemt u hiertoe?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, zouden wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar moeten zijn. Ik heb deze game daarom onder de aandacht gebracht van de ATKM. Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te zullen blijven monitoren.
Daarnaast geldt in algemene zin dat het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel kan uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van deze inhoud te oordelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over terrorisme/extremisme op 17 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Israëlische ongewenste inmenging |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Kunt u, zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken, het onderzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de vraag of er sprake is qua vorm en inhoud van ongewenste inmenging door de Israëlische autoriteiten, op zeer korte termijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Dit is ook in de Kamerbrief van 29 november jl. toegelicht. Zoals in die brief aangegeven kan eventuele, aanvullende informatie via de daartoe geëigende kanalen met uw Kamer worden gedeeld. Deze informatie kan niet in het openbaar worden gedeeld omdat dit onze veiligheidsbelangen kan schaden.
Naar welke aspecten en voorvallen is er gekeken in dit onderzoek naar ongewenste inmenging? Kunt u daarop een toelichting geven, ook op de gehanteerde onderzoeksaanpak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het onderzoek zich heeft beperkt tot het rapport waarvan de Israëlische Minister van Diaspora en Antisemitismebestrijding op social media een samenvatting heeft gedeeld, waarom is er naar andere interventies van diens ministerie of van andere Israëlische overheidsinstellingen, waarbij mogelijk ook sprake kan zijn van ongewenste beïnvloeding, geen onderzoek naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u in dat geval alsnog bereid om ook onderzoek te doen naar de aard en gevolgen van andere relevante feiten en omstandigheden, waaronder de persconferentie van premier Netanyahu en de daarin gedane beweringen rond 03.00 uur ’s nachts op 8 november 2024, het ongevraagde bezoek aan Nederland van Minister Sa’ar en de voorzitter van de Knesset, de openbaring over en interpretatie door president Herzog van zijn gesprek met onze Koning, de bewering van Minister Sa’ar dat de Nederlandse autoriteiten vooraf door Israël zouden zijn geïnformeerd over de ongeregeldheden, de persoonlijke aanval van Minister Sa’ar op de burgemeester van Amsterdam en de door media onthulde jarenlange intimidatie- en spionagecampagne van Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom weigert het kabinet te onderzoeken of, en zo ja waarom, deze feiten en omstandigheden aangemerkt moeten worden als ongewenste buitenlandse inmenging?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Er kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Voor de overige vragen zie het antwoord op vraag 1.
Op welk niveau heeft het kabinet de Israëlische autoriteiten over de ongewenste inmenging aangesproken? Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd dat het de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk vindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische ambassadeur hierop aangesproken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en uiterlijk voor het debat over het Midden-Oosten op 11 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Duitse aanklager: Hamas heeft een wapendepot in Denemarken om klaar te zijn voor mogelijke aanslagen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Hamas volgens het Duitse federale parket verschillende wapenvoorraden in Europa heeft?
Ja
Kunt u aangeven of Nederland genoemd wordt in het rapport als mogelijke locatie van ondergrondse wapendepots van Hamas?
Tegen de Nederlandse verdachte loopt in Duitsland een strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit lopende onderzoek, kan ik geen uitspraken doen over deze individuele zaak.
Wat is het verband tussen de Nederlandse verdachte in deze zaak en Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de Nederlandse verdachte in verband gebracht met mogelijke wapendepots op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er Nederlandse organisaties bekend die banden hebben met de aangehouden Nederlandse verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er aanwijzingen dat (aan) Hamas (gelieerde organisaties) aanslagen voorbereiden op Nederlandse Joodse doelwitten?
Het kabinet is er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme. Daarom worden – binnen de wettelijke kaders en bevoegdheden – alle mogelijke middelen ingezet om terrorisme en extremisme te bestrijden.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) meldt in zijn jaarverslag van 2023 dat onderzocht wordt of de dreiging van Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert, sinds het recente conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in het kader van terrorisme in Duitsland, Denemarken en Nederland. Dat onderzoek loopt door. Verschillende arrestaties hebben de afgelopen jaren laten zien dat de Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten de terroristische dreiging kunnen onderkennen en aanslagen verijdelen. Echter kan volledige veiligheid niet worden gegarandeerd. Het kabinet blijft zich daarom samen met alle partners ten volle inspannen voor het voorkomen van aanslagen in Nederland en blijft ook voorbereid op snelle interventie en respons bij mogelijke incidenten om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden.
Hoe voorkomt u dat Hamas wapendepots in Nederland aan kan leggen teneinde een aanslag te plegen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier vindt screening en controle plaats op organisaties of personen die in verband worden gebracht met Hamas of andere terreurorganisaties?
De AIVD kan onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Daarnaast verrichten de politie en het Openbaar Ministerie onderzoek bij verdenking van strafbare feiten. Dit kan naar aanleiding van een aangifte, een (anonieme) tip of op eigen beweging door de politie. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens beslissen over te gaan tot vervolging van een verdachte.
In het kader van screening of controle zijn er verschillende voorbeelden te noemen. Bijvoorbeeld de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft). Financiële instellingen die gebruikt kunnen worden door personen die terrorisme financieren zijn verplicht om inzicht te verkrijgen in de identiteit van hun cliënten, de herkomst van het vermogen van cliënten en toe te zien op de transacties die cliënten gedurende de zakelijke relatie uitvoeren. Ook ligt momenteel het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) voor behandeling in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende mogelijkheden om – indien er aantoonbare en gegronde redenen zijn -geldstromen van maatschappelijke organisaties in Nederland transparant te maken en hier zo nodig op te handhaven. Het Openbaar Ministerie kan bovendien als er mogelijk sprake is van strafbare feiten, bepalen of en op welke wijze er onderzoek wordt gedaan naar geldstromen van organisaties.
Daarnaast worden personen die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden gecontroleerd. Daarbij wordt o.a. de identiteit geverifieerd en vindt een check plaats in nationale en Europese systemen, waaronder het Schengeninformatiesysteem. Aan personen die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid wordt de toegang geweigerd.
Tenslotte moeten ook de procedures ten behoeve van toelating van vreemdelingen worden genoemd. De vreemdelingenketen heeft bij verlenen van toelating aandacht voor signalen die kunnen duiden op mogelijke gevaar voor openbare orde of nationale veiligheid. Eventuele signalen worden conform bestaande procedures doorgestuurd naar relevante veiligheids- en inlichtingendiensten. Indien vreemdelingen een dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen er vreemdelingrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Zijn er op dit moment organisaties in Nederland actief die in verband gebracht kunnen worden met Hamas of PFLP, maar die nog niet op de nationale sanctielijst terrorisme staan?
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades en Popular Front For The Liberation of Palestine (PFLP) staan op deze sanctielijst. In 2003 is de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. «Voldoende aanwijzingen» zijn onder meer:
Op dit moment zijn er geen organisaties actief in Nederland waarbij voldoende aanwijzingen zijn om deze op de nationale terrorismesanctielijst te plaatsen.
Welke aanwijzingen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om over te gaan tot een verbod van een organisatie die in verband wordt gebracht met terrorisme, of het opstellen van een ambtsbericht ten behoeve van plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme?
Het oordeel of een organisatie verboden verklaard dient te worden vanwege het feit dat het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde is voorbehouden aan de rechter. Het Openbaar Ministerie kan hiertoe een verzoek indienen. Een verbodenverklaring betekent dat het grondrecht van vrijheid van vereniging buiten werking wordt gesteld. Om die reden ligt de lat voor een dergelijk verbod ook hoog. Hiervoor dient sprake te zijn van concrete feiten en omstandigheden die het verbod rechtvaardigen. Dit zal meestal bestaan uit informatie uit strafrechtelijke onderzoeken van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie kan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Financiën en Justitie en Veiligheid informeren ten behoeve van een plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme. Ook in een dergelijk geval zal het Openbaar Ministerie moeten beschikken over relevante informatie uit strafrechtelijke onderzoeken. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 9 en 11.
Welke acties heeft u inmiddels ondernomen om het OM ertoe te bewegen om Samidoun op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen?
Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht kunnen bij «voldoende aanwijzingen» personen of organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten door de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, op de nationale sanctielijst worden geplaatst. Het plaatsen van organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme is niet aan het Openbaar Ministerie.
Laat mij daarnaast benadrukken dat er geen sprake van is dat ik als Minister van Justitie en Veiligheid het Openbaar Ministerie ergens toe beweeg. Ik acht het van groot belang dat de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie gewaarborgd wordt en dat politieke inmenging met het werk van het Openbaar Ministerie wordt voorkomen: het Openbaar Ministerie gaat over zijn eigen onderzoeken.
Wel ben ik – in lijn met een aantal door uw Kamer aangenomen moties – het gesprek aangegaan met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met organisaties als Samidoun. In dat gesprek is mij duidelijk gemaakt dat zij nu geen aanknopingspunten hebben voor het instellen van een onderzoek naar Samidoun. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen van de leden Eerdmans (JA21) en Bikker (ChristenUnie).
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat terrorisme/extremisme beantwoorden?
Ja.
Het afluistersysteem van de politie |
|
Michiel van Nispen , Lilian Helder (PVV), Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kamer verkeerd geïnformeerd over aanschaf van Israëlische afluistersystemen voor de politie die miljoenen kostten en na jaren nog steeds niet werken»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke en hoe luiden de feiten dan wel?
Bij de vervanging van het tapsysteem van de politie gaat het over drie elementen: het huidige systeem dat in gebruik is, de upgrade van het huidige systeem en het aangekochte nieuwe systeem waarvan implementatie wordt voorbereid.
In het artikel staat dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid heimelijk een nieuw tapsysteem heeft gekocht. Dit is feitelijk onjuist. Zoals ik in eerdere brieven en in het mondelinge vragenuur van 26 november 2024 heb aangegeven is er geen nieuw systeem aangeschaft. Het gaat om een upgrade naar de laatst beschikbare versie van het huidige systeem. De upgrade wordt weliswaar geplaatst op een nieuw hardware platform – van de politie zelf –, maar betreft geen nieuw product van de leverancier. Deze upgrade is aangeschaft als voorzorgsmaatregel, om te zorgen dat het tappen geborgd blijft als het nieuwe systeem nog niet zou werken. Daarnaast is de aanschaf van politiesystemen een verantwoordelijkheid van de politie.
Ook staat er in het artikel de opsporing twee jaar terug in gevaar kwam. In 2022 heb ik uw Kamer laten weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem.2
Daarnaast stelt het artikel dat het nog steeds niet lukt met het nieuwe systeem vertrouwelijke gesprekken met advocaten die niet getapt mogen worden, automatisch te beschermen en dat de koppeling met andere politiesystemen niet of onvoldoende zou werken. De realisatie van het nieuwe tapsysteem is een complexe operatie met maatwerk waarbij het systeem geschikt gemaakt moet worden voor de Nederlandse situatie. Tijdens een dergelijk proces komen verschillende bevindingen naar voren die vervolgens natuurlijk moeten worden opgelost. Het geheimhoudersfilter en koppelingen met andere systemen zijn elementen die vanzelfsprekend goed moeten werken en dit wordt daarom uitvoerig getest. Uitgangspunt is dat het nieuwe systeem pas in gebruik wordt genomen als het aan de gestelde eisen voldoet. De politie heeft mij laten weten dat de voortgang inmiddels zo ver is gevorderd dat de eerste livetesten plaatsvinden. Om voornoemde redenen deel ik de in het bericht genoemde mening niet dat «De politie miljoenen [heeft] uitgegeven aan twee nieuwe systemen die niet aan de eisen voldoen en zit vast aan een verouderd en compleet achterhaald tapsysteem, waar de Tweede Kamer al in 2018 vanaf wilde».
Verder is het goed om aan te geven dat vanwege de aanbesteding onder geheimhouding ik geen uitspraken kan doen over de leverancier van het huidige tapsysteem. Op de passages in het artikel die gaan over het genoemde bedrijf kan ik daarom niet ingaan.
Deelt u de in het bericht genoemde mening dat «De politie miljoenen [heeft] uitgegeven aan twee nieuwe systemen die niet aan de eisen voldoen en zit vast aan een verouderd en compleet achterhaald tapsysteem, waar de Tweede Kamer al in 2018 vanaf wilde»? Zo nee, waarom niet en welk deel van die mening deelt u niet?
Zie antwoord vraag 2.
Werkt de back-up/upgrade geheel naar wens? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wat is daar dan nog voor nodig en geeft dat dan al niet aan dat het veel meer is dan alleen een upgrade?
Vorig jaar is als voorzorgsmaatregel besloten tot het upgraden van het bestaande systeem. Dat is toen ook gemeld in het tweede halfjaarbericht politie 2023 en daarbij is een verwachte doorlooptijd van een jaar aangegeven. Dit traject duurt langer dan gedacht en is werk-in-uitvoering. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van het huidige systeem zonder de upgrade.
Het besluit om het bestaande systeem te upgraden is genomen om ervoor te zorgen dat het werkend zou kunnen blijven als het nieuwe systeem van Elbit nog niet zou werken. Naar het zich laat aanzien is de voortgang van het nieuwe systeem inmiddels zo ver gevorderd dat die upgrade waarschijnlijk niet gebruikt hoeft te worden. Totdat het nieuwe systeem is ingevoerd, wordt het huidige systeem in stand gehouden.
Het klopt niet dat het tapsysteem afhankelijk is van technieken zoals 2G netwerken. 2G is een technologische standaard voor de communicatie tussen mobiele telefoons, en deze technologie is daarmee geen onderdeel van het tapsysteem.
Op dit moment loopt de laatste fase van testen met het nieuwe systeem van Elbit. De verwachting op dit moment is dat in 2025 de uitrol stapsgewijs zal kunnen plaatsvinden. De politie gaat het nieuwe systeem in gebruik nemen als het aan de gestelde eisen voldoet.
Betekent het gestelde dat er sprake was van een «upgrade» dat er enkel sprake was van een aanpassing van het bestaande tapsysteem? Zo nee, wat betekent het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dat nieuwe systeem zodanig niet goed functioneert dat nog steeds gebruik gemaakt wordt van het oude systeem zonder die upgrade? Klopt het dat daardoor het tapsysteem en de aanverwante systemen daardoor bij sommige onderdelen nog steeds afhankelijk zijn van zwaar verouderde technieken zoals 2G – netwerken?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een verschil tussen een «upgrade» van een bestaand systeem en het bij dezelfde leverancier aanschaffen van geheel nieuwe software dat «op een nieuw hardware platform» draait? Zo ja, welk verschil? Zo nee, waarom niet? Is het plaatsen van nieuwe software op een nieuw hardware platform niet toch te omschrijven als een nieuw systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het nu dat uw voorganger een jaar geleden nog zo weinig vertrouwen had in het systeem van Elbit dat besloten moest worden tot de aanschaf van een compleet nieuw «back-up» systeem, terwijl er nu zoveel vertrouwen lijkt te zijn dat (na vijf jaar proberen dit systeem van Elbit goed werkend te krijgen) zeker is dat het binnen een half jaar werkt?
Zie antwoord vraag 4.
Lopen er nu nog met enige regelmaat Israëlische technici van zowel Elbit als van het bedrijf waar u de naam niet van mag noemen rond in de tapkamer? Zo ja, klopt het dat was toegezegd dat dat niet meer zou gebeuren?
Dit is niet het geval. Bij het nieuwe systeem dat wordt geleverd door Elbit zijn afspraken gemaakt en beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Wat betreft het beheer van het nieuwe systeem levert Elbit alleen software en derdelijns support. De leverancier heeft dan ook geen fysieke en logische toegang tot het systeem of productiedata (tapdata).
Bij het huidige systeem zijn beheersmaatregelen en procedurele afspraken gemaakt met betrekking tot de locatie waar gewerkt wordt. Het systeem wordt beheerd door de politie. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam. Deze is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. De technisch beheerder van de leverancier kan niet vrij rondlopen in het pand van de politie. Hij wordt opgehaald bij de ingang en begeleid naar zijn werkplek. Er is collegiaal zicht op wat de technisch beheerder doet en er is toegangs- en toezichtscontrole op het handelen van de leverancier. De technisch beheerder van de leverancier kan niet zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd3.
Hoe kan het, dat uw voorganger schreef over de vertraging bij de in gebruikname van het systeem dat de realisatie van het nieuwe systeem kritisch blijft «Vanwege de situatie in Israël» en «Zolang het conflict gaande is», dan nu opeens wel allemaal gaan werken aangezien het conflict in hevigheid alleen is toegenomen? Hoe kan het dat dit geen probleem is voor de upgrade/nieuwe systeem?
De samenwerking met Elbit is lastiger geworden, omdat medewerkers van de leverancier verminderd beschikbaar zijn. Dat betekent niet dat er geen voortgang kan worden geboekt, alleen gebeurt dat in een lager tempo dan gedacht. Over de leverancier van het huidige systeem, die ook de upgrade levert kan ik geen mededelingen doen.
Kent u de signalen vanuit de politieorganisatie anders dan de korpsleiding dat er tenminste twijfels zijn of het nieuwe tapsysteem wel op tijd en goed gaat werken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de informatie die u de Kamer heeft verstrekt? En hoe beoordeelt u de twijfels vanuit de politieorganisatie? Zo nee, waarom kent u die twijfels niet en kunt u dan alsnog doen achterhalen waar de twijfels liggen en of die gegrond kunnen zijn?
Ja, het is mij bekend dat er gebruikers zijn die twijfels hebben bij het nieuwe tapsysteem. In eerdere berichten aan uw Kamer heb ik aangegeven dat tijdens dit gehele proces nauwe afstemming met de gebruikers plaatsvindt. Gebruikersbetrokkenheid bij implementatie is en blijft essentieel. Daarom participeren gebruikers in de ontwikkeling en implementatie van het nieuwe tapsysteem, bijvoorbeeld door het beschrijven en prioriteren van functionaliteiten, het uitvoeren van gebruikerstesten en zij dragen bij aan het ontwikkelen en up-to-date houden van trainingsmiddelen. Daarnaast worden op dit moment bij alle eenheden opleidingen verzorgd om de gebruikers gereed te maken om te kunnen werken met het nieuwe systeem.
Klopt het dat de korpsleiding onlangs heeft verzocht aan alle regionale eenheden om met het Elbit-systeem te gaan werken en dat dat nodig was omdat de meerderheid van die eenheden nog geen enkel strafrechtelijk onderzoek daadwerkelijk met dat systeem draaide? Klopt het ook dat een of meer eenheden inmiddels hebben aangegeven niet met het Elbit systeem te willen werken? In hoeveel strafrechtelijke onderzoeken is uitsluitend gebruik gemaakt van het tapsysteem van Elbit?
Het is juist dat de meerderheid van de eenheden nog geen enkel strafrechtelijk onderzoek in het nieuwe systeem draaide. Dat kon ook niet omdat die fase nog helemaal niet is aangebroken in het implementatietraject.
Implementatie van het nieuwe tapsysteem gebeurt zeer zorgvuldig en stap voor stap. Uitgangspunt is dat het nieuwe systeem pas in gebruik wordt genomen als het aan de gestelde eisen voldoet. De voortgang is inmiddels zo ver gevorderd dat de eerste livetesten plaatsvinden. Dat is eerst in een eenheid gebeurd, en wordt nu uitgebreid naar enkele eenheden die zich daarvoor hebben aangemeld. Als deze volgende fase goed verloopt wordt de balans opgemaakt om de vervolgstap naar stapsgewijze brede uitrol te kunnen maken. Naar verwachting is dat in 2025.
De korpsleiding heeft de eenheden verzocht er rekening mee te houden dat de brede uitrol naar alle eenheden voor de deur staat en daar zo nodig in de eenheid extra aandacht aan te geven.
In hoeverre wordt de politie op dit moment in hun opsporingstaken gehinderd door een niet volledig functioneel tapsysteem? Wat betekent dat voor de opsporing?
De politie heeft laten mij weten dat het huidige tapsysteem functioneert en dat op geen enkele wijze opsporingstaken worden gehinderd in relatie tot het tapsysteem.
Kunt u garanderen dat in «de eerste helft van 2025, overgeschakeld kan worden op het nieuwe systeem van Elbit»? Op basis waarvan, is dat enkel door de politieorganisatie aan u gemeld of ook door mensen die met dit tapsysteem werken? Zo ja, betekent dat dat er vanaf die tijd een volledig functioneel tapsysteem is dat niet bloot staat aan ongewenste invloed vanuit de leverancier van dat systeem? Zo nee, waarom kunt u dat niet garanderen?2
De afgelopen maanden heeft een kleine livegang plaatsgevonden met het nieuwe tapsysteem. Dit betreft de eerste operationele ingebruikname van het nieuwe systeem. Indien de kleine livegang succesvol wordt afgerond, moet er nog een aantal onderdelen compleet gemaakt worden alvorens de vervolgstap naar brede uitrol gemaakt kan worden.
Vervolgens zal gestart worden aan de volgende fase: een gefaseerde uitrol naar alle politie-eenheden. Dit zou erin moeten resulteren dat in de tweede helft van 2025 het nieuwe tapsysteem is geïmplementeerd en het huidige systeem ontmanteld kan worden. Het nieuwe systeem wordt pas in gebruik genomen als het aan de gestelde eisen voldoet.
Wat betreft de beveiliging van het systeem zijn vanzelfsprekend beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Zie ook het antwoord op vraag 9. Hierover heb ik uw Kamer in 2022 geïnformeerd5. Zo zijn onder andere diverse eisen met betrekking tot logging en monitoring contractueel vastgelegd. Verder voeren de beveiligingsexperts van de politie en externe experts periodiek beveiligingsonderzoeken uit waaronder toetsing op kwetsbaarheden en is er constante monitoring van ongewenst netwerkverkeer. Hiermee worden kwetsbaarheden en risico’s tijdig in kaart gebracht en gemitigeerd.
Het tapsysteem bevindt zich in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie. Tijdens de huidige implementatieperiode heeft de leverancier geen toegang tot tapdata gehad. Ook na ingebruikname van het systeem door de politie heeft de leverancier geen fysieke en logische toegang tot het systeem of productiedata (tapdata). De leverancier levert software.
Is de toepassing van AI rondom de opsporing en tapsystemen ook ethisch getoetst? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo niet, waarom niet?
De politie geeft aan dat er geen sprake is van toepassing van Artificiële Intelligentie (AI) in het huidige of nieuwe tapsysteem. Dat wil niet zeggen dat er binnen de opsporing geen AI wordt toegepast. Daar gelden strikte regels voor.
Om de kwaliteit van AI-systemen in de ontwikkelingsfase en inzetfase adequaat te toetsen tijdens ontwikkeling en inzet heeft de politie eerder een integraal kader ontwikkeld. Dit is het Kwaliteitskader Big Data en is in het eerste halfjaarbericht politie van 2020 met uw Kamer gedeeld6. Momenteel wordt dit kader aangevuld mede kijkend naar de komst van de AI Verordening.
Verder werkt de politie momenteel aan de realisatie van een robuuste AI Governance structuur (zoals ook vereist door de AI Verordening) waaronder ook de realisatie van verplichte ethiektafels voor hoog risicovolle en gevoelige AI-systemen.
Kunt u ervoor instaan dat de leverancier van het nieuwe tapsysteem niet bijdraagt aan mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het aanbestedingstraject is zorgvuldig en in lijn met de Europese aanbestedingsregels uitgevoerd. Ik heb u daarover eerder geïnformeerd7.
Er zijn thans geen signalen of informatie bekend dat de situatie zou zijn veranderd maar het voert te ver om te stellen dat hiervoor door mij volledig kan worden ingestaan.
Waarom mag een Nederlandse fabrikant van tapvoorzieningen geen zakendoen met Egypte in verband met de risico’s van mensenrechtenschendingen en mag de Nederlandse politie wel zakendoen met een Israëlisch bedrijf / bedrijven die in verband worden gebracht met mensenrechtenschendingen?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken en ik kan dus niet op deze individuele casus ingaan. In het algemeen geldt dat systemen voor het tappen van telecom- en internetgegevens door bevoegde opsporings-, veiligheids- en inlichtingendiensten een belangrijk instrument zijn ter bescherming van de nationale veiligheid en het onderzoek naar ernstige criminaliteit. Het is belangrijk dat dit rechtmatig en legitiem gebeurt.
Een van de belangrijkste zorgen omtrent het gebruik van tapsystemen is dat deze op ongewenste wijze ingezet worden met mensenrechtenschendingen als gevolg. Daarnaast kan ongeautoriseerde toegang tot onderschepte gegevens ervoor zorgen dat er gevoelige informatie wordt blootgesteld aan kwaadwillende actoren. Om deze zorgen te beperken wordt er door Nederland en andere Europese landen controle uitgeoefend op de export van dergelijke systemen, via de EU Dual-Use Verordening. De verordening geeft bovendien de mogelijkheid om cybersurveillance-items onder exportcontrole te plaatsen, indien deze nog niet gecontroleerd zijn, bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op voorgaande vraag heeft de politie de Europese aanbestedingsregels gevolgd. Op grond van deze regels mogen onder de in 1996 van kracht geworden Agreement on Government Procurement (GPA) naast de lidstaten van de EU een aantal landen deel uitmaken en elkaar toelaten op elkaars markten voor overheidsopdrachten. Op basis van deze overeenkomst mochten en mogen Israëlische bedrijven inschrijven op aanbestedingen.
Daarnaast geldt dat deze aanbesteding en het daaruit voortvloeiende contract jaren geleden zijn afgerond dan wel afgesloten en dat er heden bij de politie zondermeer aandacht is voor het voorkomen dan wel tegengaan van schendingen van mensenrechten. Al sinds jaren worden hiervoor bij daarvoor in aanmerking komende aanbestedingen de zogenoemde internationale sociale voorwaarden (ISV) van toepassing verklaard. Essentie van deze voorwaarden is om opdrachtnemers en toeleveringsketens waarin het risico aanwezig is op schendingen van mensenrechten te bewegen tot het voorkomen en terugdringen van deze mogelijke schendingen.
Ten aanzien van de leverancier van het nieuwe tapsysteem zijn signalen over mogelijke mensenrechtenschendingen mij niet bekend.
Welke inspanningen worden er geleverd om in de toekomst een tapsysteem te ontwikkelen door of af te nemen van een Nederlandse of in ieder geval Europese leverancier? Deelt u de mening dat dit wenselijk zou zijn?
Op dit moment is de ontwikkeling of afname van een nieuw tapsysteem niet aan de orde. Aan de aanbesteding hebben Nederlandse en Europese leveranciers kunnen meedoen en dit zal ook bij een eventuele toekomstige aanbesteding het geval zijn.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat over politie op 19 december a.s.?
Het is niet gelukt om deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat politie van 19 december jl. naar uw Kamer te versturen. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde.
De ongelijke behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het Openbaar Ministerie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de politie meldingen van antisemitisme zeven keer vaker doorstuurt naar het Openbaar Ministerie (OM) dan meldingen van discriminatie op grond van herkomst, beperking, leeftijd, religie of gender?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat deze ongelijke uitkomst van discriminatie-incidenten een «directe bedreiging» vormt «voor de fundamenten van de rechtsstaat», zoals gesteld door Controle Alt Delete? Zo nee, waarom niet?
Die conclusie vind ik voorbarig. Zoals op de website van Controle Alt Delete ook wordt aangegeven, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Deze verschillen kunnen door verschillende factoren ontstaan, bijvoorbeeld het verschil tussen een melding en een aangifte. Daarnaast is in de cijferrapportage van het OM «Strafbare Discriminatie in beeld 2023» aangegeven dat er sprake was van een uitzonderlijk sterke stijging van antisemitismezaken in 2023, vanwege de grote hoeveelheid voetbalzaken die instroomden.2 Dit zijn zaken waarbij het over het algemeen groepsbelediging betreft. Vanwege het openbare karakter hiervan is de strafbaarheid makkelijker te bewijzen. Ook dat kan een vertekend beeld van de percentages geven.
Net als de politie en het Openbaar Ministerie, neem ik elke vorm van discriminatie even serieus. Daarbij kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de aanpak. De discriminatiegrond speelt hierbij geen onderscheidende rol.
Kunt u toelichten waarom de politie meldingen van antisemitisme opvallend vaker doorstuurt naar het OM dan meldingen van andere vormen van discriminatie? Zijn er beleidsregels of prioriteiten die hieraan ten grondslag liggen?
De stelling die uit de eerste vraag – namelijk dat de politie meldingen van antisemitisme vaker door zou sturen naar het Openbaar Ministerie dan andere vormen van discriminatie – vind ik voorbarig en onderschrijf ik niet. Die conclusie kan niet worden getrokken op basis van de cijfers van OM en Politie, omdat die cijfers niet goed te vergelijken zijn.
In het artikel wordt gerefereerd aan de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties.3 In hoofdstuk 1 van dit rapport wordt de omschrijving en de interpretatie van de cijfers uitgelegd. Hierin wordt ook het verschil uitgelegd tussen een melding en aangifte. De politie beoordeelt elke melding of aangifte van discriminatie zorgvuldig en kan alleen aangiftes van strafbare discriminatie doorzetten naar het OM. Niet elke aangifte wordt door de politie ingezonden naar het OM, omdat sommige zaken door de politie (na overleg met de officier van justitie) niet verder worden opgevolgd vanwege gebrek aan opsporingsindicatie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van het OM. Vice versa komt het voor dat er rechtstreeks aangifte wordt gedaan bij de officier van justitie in plaats van bij de politie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van politie.
Het OM behandelt aangiften van discriminatie op grond van de Aanwijzing Discriminatie.4 Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar discriminatiegrond. Overigens kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de opsporingsfase. Zo is voor specifieke discriminatiefeiten «openbaarheid» een bestanddeel voor de strafbaarheid. Dat betekent dat discriminatiefeiten die zich voordoen waarbij alleen het slachtoffer aanwezig is, vaak lastig te bewijzen zijn. Bij antisemitisme ziet het OM dat het vaak gaat om groepsbeledigingen, die vanwege hun openbare karakter makkelijker te bewijzen zijn. Met betrekking tot de discriminatiecijfers van 2023 geldt daarnaast dat het OM opvallend veel discriminatiefeiten registreerde waarbij de verdachte een voetbalsupporter is. Dat waren vaak zaken die in of rondom het voetbalstadion plaatsvonden, waarbij het OM direct een strafbeschikking kon uitvaardigen. Het grote aantal voetbalzaken heeft er in 2023 ook voor gezorgd dat de instroom van feiten met de discriminatiegrond antisemitisme erg sterk is gestegen.5
Tot slot hebben veel discriminatiezaken een intersectioneel karakter; een zaak kan betrekking hebben op meerdere discriminatiegronden. Dit kan ook pas later in het onderzoek blijken. Alle vormen van discriminatie die bewezen kunnen worden, worden uiteindelijk in de tenlastelegging meegenomen.
Voor het OM geldt daarnaast dat het in beginsel een strafbaar feit of strafbare feiten slechts voor de rechter brengt, indien daarvoor voldoende bewijs bestaat. Dit leidt ertoe dat er meer feiten bij het OM instromen, dan wat er uiteindelijk door het OM aan de strafrechter wordt voorgelegd.
Kortom: zaken kunnen op verschillende manieren instromen bij zowel politie als OM waardoor het lastig is om de cijfers van de politie te verbinden aan de cijfers van het OM en op basis daarvan conclusies te trekken.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de geregistreerde discriminatie-incidenten in 2023 betrekking had op herkomst, maar dat slechts 3% van deze meldingen door de politie werd doorgestuurd naar het OM?
De politie heeft mij laten weten dat een mogelijke verklaring te vinden is in de jaarcijfers discriminatie 2023. Meldingen over de buurt of wijk gaan bovengemiddeld vaak over discriminatie op grond van herkomst. In het overgrote deel gaat het om meldingen van beledigingen, pesterijen of agressie van buren: mensen die via de tuinschutting racistische opmerkingen naar hun buren uitspreken, kinderen die door de andere buurtkinderen worden getreiterd vanwege hun herkomst of mensen die gevlucht zijn uit een ander land en die er door hun buren op worden gewezen dat ze niet welkom zijn. In dergelijke zaken wordt in aanleg veelal gekozen voor een betekenisvolle afdoening zoals een stopgesprek, bemiddeling, doorverwijzing naar een antidiscriminatievoorzieningen (ADV) of iets anders. Door deze alternatieve betekenisvolle afdoening hoeven meldingen niet doorgestuurd te worden naar het OM en komen deze meldingen ook niet terug in de cijfers van het OM.
Nog een (aanvullende) verklaring kan zijn dat de cijfers van de politie ook meldingen omvatten van ervaren discriminatie. In het geval van discriminatie op grond van ras/herkomst gaat het om meldingen die de politie registreert over racistische uitingen zonder dat er duidelijke, strafrechtelijke aanknopingspunten zijn. Het beeld is dat zij een substantieel deel van de meldingen over ras/herkomst uitmaken.
Klopt het dat de politie niet in staat is om meldingen, aangiftes en waarnemingen van aangiftes van agenten te onderscheiden naar discriminatiegronden? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit gebrek aan inzicht te verbeteren?
Jaarlijks worden de discriminatiecijfers gepubliceerd van de politie, de ADV’s, het meldpunt voor discriminatie op het internet Meld. Online Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Voor deze jaarlijkse rapportage maakt de politie een uitsplitsing op discriminatiegronden. Dit is een erg arbeidsintensief proces, waarbij de afweging is gemaakt dat de inspanning die momenteel wordt geleverd voor het genereren van cijfers afdoende is.
Erkent u dat het gebrek aan vertrouwen in de politie onder sommige groepen, zoals mensen met een migratieachtergrond, de aangiftebereidheid kan verminderen, aldus geformuleerd door politicoloog Mounir Samuel? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit vertrouwen te herstellen?
Bij sommige mensen heerst inderdaad het gevoel dat het doen van aangifte (van discriminatie) niet altijd loont. De politie herkent dit signaal en neemt het zeer serieus. Het is van groot belang dat een strafrechtelijk discriminatieaspect bij de politie adequaat wordt herkend, zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden. Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) vraagt binnen de eenheden voortdurend aandacht voor de herkenning van alle vormen van discriminatie zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en voor de bejegening van slachtoffers daarvan. Het ECAD-P begeleidt de eenheden onder meer bij het opnemen van aangiften en ondersteunt bij de opsporing. Hoewel niet elke aangifte leidt tot strafrechtelijke vervolging, kan de politie de aangever (of melder) alsnog tot steun zijn, bijvoorbeeld met een doorverwijzing naar een ADV van de gemeente. De politie investeert ook in de bejegening van de melder.
Bent u het ermee eens dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, welke concrete stappen bent u bereid te nemen om gelijke behandeling te waarborgen?
Ik vind inderdaad dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarom investeert het kabinet in de bestendiging van de aanpak door de politie van alle vormen van discriminatie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie (ECAD-P) structureel te financieren. Ook het OM beschikt over een Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Op alle arrondissementsparketten werkt een officier van justitie die discriminatie als specialisme heeft en er is een advocaat-generaal die eveneens discriminatie in portefeuille heeft. Het kabinet ondersteunt het bestaande beleid van politie en het OM waarin de aanpak van alle vormen van discriminatie prioriteit heeft.
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op grond van het islamitisch geloof niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid te onderzoeken of deze registratie kan worden aangepast, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van moslimdiscriminatie?
De politie en het OM registreren op basis van alle discriminatiegronden zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Voor de politie geldt dat de verdere uitsplitsing in de cijfers plaatsvindt in de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers. Het OM rapporteert op basis van de discriminatiegronden die zijn genoemd in de wet. Bij de discriminatiegrond «godsdienst of levensovertuiging» rapporteert het OM in zijn jaarrapportage in de toelichting bij de tabellen om welke vorm van discriminatie het ging. In 2023 ging het bij de grond «godsdienst of levensovertuiging» bij alle geregistreerde feiten over (aanhangers van) de islam.6 Juridisch gezien kan antisemitisme zowel onder de grond ras als godsdienst vallen. Antisemitisme wordt om die reden apart geregistreerd, zodat voor deze gronden geen vertekend beeld ontstaat.7
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op basis van herkomst niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid om te onderzoeken of deze registratie aangepast kan worden, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van anti-Zwart racisme, anti-Aziatisch racisme en anti-Ziganisme?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u zo spoedig mogelijk een gedetailleerd overzicht van het aantal discriminatiemeldingen, aangiftes en doorgeleidingen naar het OM per discriminatiegrond over de afgelopen drie jaar naar de Kamer sturen?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, zijn de cijfers van de politie en OM lastig aan elkaar te relateren. Zoals Controle Alt Delete zelf ook aangeeft, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Ik acht het dan ook een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om op basis van de conclusies van het onderzoek van Controle Alt Delete organisaties zoals ADV’s, politie en OM te moeten vragen om hun onderzoeksmethodiek voor het verzamelen en aggregeren van cijfers op fundamentele wijze te moeten herzien. Jaarlijks wordt een rapport gepubliceerd over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij ADV’s en andere organisaties in Nederland (zie vraag 5). Daarnaast publiceert het OM ook jaarlijks hun cijferbeeld, het rapport Strafbare Discriminatie in Beeld.
Bent u bereid in overleg te treden met de politie en het OM om een herziening van het discriminatiebeleid te bespreken, gericht op een gelijke behandeling van alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In het beleid van het OM met betrekking tot de aanpak van discriminatie, dat is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aanpak van de verschillende discriminatiegronden. De aanwijzing is, naast de wet, ook leidend voor de politie. Alle gevallen van discriminatie worden door politie en OM op gelijke wijze behandeld, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de discriminatiegrond.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de verschillen in behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het OM? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit lijkt mij niet noodzakelijk. Het oppakken van aangiften is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM. Deze aanwijzing maakt geen onderscheid in verschillende vormen van discriminatie.
Deelt u de zorg dat door het invoeren van meer maatregelen om antisemitisme te bestrijden en de strafmaat te verhogen de ongelijkheid in behandeling van discriminatiezaken groeit, aldus gesteld door Mounir Samuel in Vrij Nederland op 22 november 2024?2
Nee, deze zorg deel ik niet. In dit verband verwijs ik naar de Aanwijzing Discriminatie van het OM, die geen onderscheid maakt in verschillende vormen van discriminatie en bij ieder commuun delict met een discriminatieaspect voorschrijft dat als strafverzwarende omstandigheid in de eis te betrekken.
In de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding wordt het voorstel om de strafmaat voor enkel antisemitisme te verhogen niet gedaan. In de strategie spreekt het kabinet wel steun uit voor het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker, dat een een verhoogd strafmaximum voor elk strafbaar feit met een discriminatoir aspect voorstelt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het commissiedebat over politie dat op 19 december 2024 plaatsvindt?
Ja.
Het bericht dat Viktor Orbán premier Netanyahu wil uitnodigen in Hongarije en arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof niet zal opvolgen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Orbán zegt dat hij Netanyahu zal uitnodigen in Hongarije», en met het uitgesproken voornemen van de Hongaarse premier om geen gehoor te geven aan het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof heeft uitgevaardigd?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitnodiging van premier Orbán aan premier Netanyahu in het licht van de verplichtingen van Hongarije als verdragspartij bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Het Statuut van Rome bevat geen bepalingen die betrekking hebben op het al dan niet uitnodigen van personen tegen wie een arrestatiebevel is uitgenodigd door het Internationaal Strafhof (ISH) en de uitnodiging op zich is daarom niet in strijd met de verplichtingen van Hongarije onder het Statuut. Het Statuut van Rome bevat wel bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking met het ISH bij de aanhouding en overdracht van deze personen.
Deelt u de zorg dat deze uitnodiging, in combinatie met de uitgesproken intentie van Hongarije om arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof te negeren, kan worden gezien als doelbewust provocatief gedrag, en een directe ondermijning van het gezag en de autoriteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Het gezag en de autoriteit van het ISH zijn stevig gevestigd en de verplichtingen onder het Statuut van Rome zijn helder. De uitlatingen van premier Orbán laat het kabinet aan hem.
Bent u bekend met artikel 90 van de Grondwet, waarin de Nederlandse regering zich verplicht in te zetten voor de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde? Welke uitwerking krijgt deze verplichting in onze bilaterale relatie met Hongarije?
Artikel 90 van de Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Nederland zet zich op verschillende manieren in voor de ontwikkeling van de internationale rechtsorde en onderstreept het belang van de naleving van het internationaal recht, onder andere door onze steun aan het ISH. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u tevens bekend met de beleidsdoelen in de notaMensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin wordt gesteld dat Nederland straffeloosheid voor internationale misdrijven wil bestrijden, en bijdraagt aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk stellen?
Ja.
Bent u, in lijn met bovengenoemde verplichtingen en voornemens, bereid om tijdens het open debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, die plaatsvindt van 2 tot 7 december in Den Haag, de Hongaarse regering aan te spreken op hun provocerende gedrag? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie van de leden Van Baarle en Piri draagt Nederland in alle relevante gremia uit dat de bevelen en het beleid van het Internationaal Strafhof niet bewust mogen worden ondermijnd.3 In de afgelopen maanden heeft Nederland dat gedaan in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in EU-verband in de Raad Buitenlandse Zaken, in het Politiek en Veiligheidscomité en in de Raadswerkgroep COJUR ICC. Nederland heeft ook tijdens het algemene debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome alle verdragspartijen, waaronder Hongarije, op het bovenstaande gewezen.4 Daarnaast heeft Nederland de verdragspartijen opgeroepen met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen, in lijn met de motie van de leden Piri c.s.5
Bent u tevens bereid om alle verdragspartijen die hebben aangegeven arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof niet te zullen naleven, te wijzen op de schadelijke gevolgen van hun handelen voor het functioneren en de legitimiteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Als een verdragspartij in strijd met het Statuut nalaat te voldoen aan een verzoek tot samenwerking, ten gevolge waarvan deze het ISH verhindert zijn taken en bevoegdheden uit te oefenen, dan is het Hof bevoegd een uitspraak te doen met die strekking en de zaak te verwijzen naar de Vergadering van verdragspartijen. Daar is momenteel geen sprake van en het kabinet gaat daar niet op vooruitlopen. Zoals ook bij het vorige antwoord aangegeven, roept Nederland de partijen bij het Statuut van Rome op met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen.
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor aanvang van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, beantwoorden?
De vragen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord.
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV), van Weel , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
Het bericht '‘Fuck de regels’: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Barry Madlener (PVV), van Weel , Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Fuck de regels»: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld»1?
De regering maakt zich vanuit verkeersveiligheidsoogpunt zorgen over het gebruik van illegale fatbikes op de openbare weg. Daarbij is het beeld dat geschetst wordt van de negatieve impact op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van fatbikes, verontrustend.
Kunt u bevestigen dat illegale fatbikes, uitgerust met gashendels en te sterke motoren, op grote schaal worden geïmporteerd en verkocht in Nederland en dat deze voertuigen zowel gevaarlijk als verboden zijn op de openbare weg (zoals een gashendel met motorondersteuning boven de zes kilometer per uur)?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vermoedt wel dat er ongekeurde bromfietsen worden geïmporteerd. Op dit moment worden door de ILT de handelsstromen in kaart gebracht. Er is te zien dat internethandel toeneemt en producten op korte termijn worden geleverd. Er is geen zicht op via welke lidstaat de ongekeurde bromfietsen Europa binnen komen.
Het is een elektrische fiets als de fatbike:
Het is een bromfiets als de fatbike:
Hoe verklaart u dat frauduleuze importpraktijken, zoals het opgeven van fatbikes als andere goederen, al jaren ook in Nederland mogelijk zijn terwijl douanecontroles in Nederlandse havens plaats zouden moeten vinden? Hoe gaat u hier tegen optreden?
Fatbikes moeten volgens de douane wet- en regelgeving bij invoer in de EU worden aangegeven met de goederencode voor elektrische fietsen. Over elektrische fietsen zijn invoerrechten en antidumpingheffingen verschuldigd. In het algemeen controleert de Douane douaneaangiften en de daarbij behorende goederen risicogericht op juistheid en volledigheid. Dat wil zeggen dat de Douane aan de hand van actuele risico-informatie aangiften en goederen selecteert voor controle. Daarnaast vinden er ook steekproefsgewijs controles plaats.
Als onderdeel van deze algemene controlestrategie, heeft de Douane profielen op aangiften die specifiek zien op het risico van het niet afdragen van invoerrechten en antidumpingheffingen bij invoer in de EU van elektrische fietsen, waaronder fatbikes. Als bij een douanecontrole blijkt dat een fatbike onjuist is aangegeven, dan moet de aangever alsnog het juiste bedrag aan invoerrechten en antidumpingheffing betalen. Bij fraude vindt overleg plaats met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke stappen.
Welk deel van de middelen en capaciteit wordt er momenteel specifiek ingezet op het controleren van de import van fatbikes, en welk percentage van de illegale handel weet u hiermee te onderscheppen?
De douane hanteert een integrale aanpak als uitgangspunt bij controles. Dit houdt in dat de douanier wanneer goederen worden gecontroleerd let op de naleving van alle wet- en regelgeving waarvoor de Douane is aangewezen als toezichthouder, ongeacht het risico dat aanleiding was voor de controleopdracht. Het is daardoor niet te zeggen hoeveel capaciteit de Douane inzet op de controles van fatbikes. Dit wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Welk percentage van de illegale handel hiermee onderschept wordt, is op basis van douanedata evenmin te bepalen.
Bent u van mening dat de huidige capaciteit van de douane en van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende is om de grootschalige import en verspreiding van illegale fatbikes effectief tegen te gaan? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
De Douane zet zich niet alleen in voor de fiscale belangen, maar ook voor de belangen van Nederland en Europa op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Dit gebeurt in opdracht van tien ministeries, voor de handhaving van verschillende verdragen, verordeningen en nationale wet- en regelgeving. Prioriteiten in beleid en uitvoering worden dan ook samen met de opdrachtgevende departementen bepaald. Zo wordt de beschikbare capaciteit aan mensen en middelen verdeeld over de verschillende taken die de Douane uitvoert. Binnen deze structuur voeren het Ministerie van IenW en het Ministerie van Financiën gesprekken over verdere inzet van de Douane voor het toezicht op fatbikes die niet voldoen aan Europese producteisen, waaronder veiligheidseisen.
Vanuit de huidige capaciteit bij de ILT wordt intensief ingezet op het markttoezicht van ongekeurde bromfietsen. De vraag is of met extra inzet op dezelfde soort capaciteit meer wordt bereikt.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen en consequenties zijn van de Europese waarschuwing dat de Ouxi V8 fatbike niet voldoet aan de Europese regelgeving en daarom van de markt gehaald moet worden?2
De ILT maakt zich als markttoezichthouder sterk voor een veilige, eerlijke en duurzame markt. Onderdeel van ons werk is om meldingen te maken richting de EU als de ILT ziet dat een product niet aan de voorwaarden voldoet. De Safety Gate is het Europees meldingen systeem voor gevaarlijke non-food producten. In dit systeem worden door de markttoezichtautoriteiten meldingen gedaan om andere lidstaten te informeren over gevaarlijke producten en opgelegde handelsbelemmeringen. Hoe een lidstaat hier opvolging aangeeft is verschillend. Maar in principe geldt dat het genoemde product (merk, type en batchcode) niet aan de gestelde veiligheidseisen voldoet en binnen heel de EU niet meer op de markt mag worden aangeboden. Het betekent voor Nederland dat dit product niet meer in de handel gebracht mag worden. Dus het product mag niet meer worden verkocht.
Bent u, met oog op deze Europese waarschuwing, van mening dat alle Ouxi V8 modellen niet langer op de Nederlandse openbare weg mogen rijden? Zo ja, hoe gaat u hier op handhaven en wat zijn de gevolgen voor consumenten?
Voor elektrische fietsen (fiets met trapondersteuning) gelden bepaalde voorwaarden om zonder goedkeuring op de openbare weg geplaatst of gebruikt te mogen worden. Het is in de eerste plaats van belang dat in het voortraject zoveel mogelijk wordt ingezet op toezicht om te voorkomen dat elektrische fietsen op de openbare weg komen die niet voldoen aan deze voorwaarden. Het is de taak van de ILT om illegale en ongekeurde voertuigen van de markt te weren. De ILT kan bijvoorbeeld constateren dat een hulpmotor een vermogen heeft van meer dan 250 watt. Indien dat het geval is, kunnen de voertuigen in beslag worden genomen voordat ze op de Nederlandse markt terecht komen. In het geval van de Ouxi V8 gaat het om een specifiek merk en typenummer waarvoor door de Safety Gate melding is gemaakt.
Indien een elektrische fiets die niet voldoet aan de voorwaarden toch op de openbare weg terecht komt, kan de politie handhavend optreden. De politie beschikt hiertoe over een rollenbanktest en kan een rijtest uitvoeren om te controleren of de trapondersteuning wel ophoudt bij 25 km/ u en of er geen mogelijkheid aanwezig is om zonder te trappen harder te rijden dan 6 km/u (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gashendel).
Bij een eerste constatering van overtreding volgt een boete met daarbij een waarschuwing dat bij een volgende constatering de elektrische fiets in beslag wordt genomen. Indien de overtreder zijn elektrische fiets op de openbare weg wenst te blijven gebruiken dan heeft hij de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de elektrische fiets aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Indien dat niet gebeurt wordt bij een tweede constatering van de overtreding de elektrische fiets in beslag genomen.
Bent u voornemens om meer (vergelijkbare) fatbike modellen aan te dragen voor een Europees verkoopverbod? Zo ja, hoe gaat u om met nieuwe modellen die de markt nu betreden? Bent u bereid om al deze fatbike modellen te toetsen op de bestaande regelgeving?
De ILT is op dit moment niet voornemens andere modellen aan te dragen. Nieuwe modellen moeten steeds opnieuw worden beoordeeld.
Klopt het dat Nederlandse opsporingsdiensten slechts beperkte mogelijkheden hebben om online aanbieders van illegale fatbikes aan te pakken? Welke knelpunten heeft u geïdentificeerd en hoe wilt u deze aanpakken? Ziet u intensievere samenwerkingen met online marktplaatsen als een effectieve manier om deze handelaren effectief te kunnen vervolgen? Hoe kunt u dit vormgeven?
Voor markttoezicht in het algemeen geldt dat de plaatsen van aanbieden (zowel fysiek als online) steeds vaker niet te herleiden zijn tot een bedrijf of persoon. Uitzoeken wie verantwoordelijk is voor dit aanbieden is zeer arbeidsintensief en vereist vaak specialistische opsporings- en internettechnieken. Ook vindt het aanbieden steeds vaker plaats vanuit het buitenland, waar de Nederlandse toezichthouders geen bevoegdheden hebben. In dergelijke gevallen kan ILT hulp inroepen van de autoriteiten in de desbetreffende lidstaat. Ook heeft de ILT met bijvoorbeeld Marktplaats afspraken gemaakt om illegale producten van hun site te weren. De ILT breidt deze vorm van samenwerking steeds uit met andere platvormen.
In de samenwerking met platformen informeert ILT bijvoorbeeld over kenmerken van illegale producten. Hiermee zijn platformen beter in staat om aanbod van illegale fatbikes te weren. Evengoed hebben online platformen hier ook zelf een maatschappelijke verantwoordelijkheid in en moeten ze voldoen aan de Digital Service Act (EU-verordening).
Het zijn met name de kleinere websites waar moeilijk grip op te krijgen is. Dit zijn veelal dropshippers (rechtstreeks leveren aan klanten). Op het moment dat ILT zo’n soort website benadert om aan te geven dat het aanbod illegaal is, dan wordt het product of de website snel verwijderd om korte tijd later weer ergens anders op te duiken onder een andere naam.
Erkent u het groeiende probleem van handel in illegale fatbikes via sociale media, waardoor opsporing en handhaving complexer worden? Zo ja, overweegt u om de controle en aanpak van illegale handel op platforms zoals Instagram en TikTok te versterken, en hoe bent u dat van plan?
Het algemene beeld is dat het aanbieden van producten op steeds meer manieren plaats vindt, zoals ook via de sociale media. Het aanbieden van producten via deze media houdt niet direct in dat dit een product is dat niet aan de eisen voldoet. Om te beoordelen of een fatbike illegaal is en gezien moet worden als ongekeurde bromfiets zal het voertuig in feite fysiek beoordeeld moeten worden. Ervaring leert dat veel aanbieders op de website aanduidingen gebruiken die gelden voor een «fiets met trapondersteuning» en dat op afstand niet te beoordelen is of het voertuig als ongekeurde bromfiets gezien moet worden.
De ILT ervaart inderdaad dat opsporing en handhaving complexer worden. Bij platforms zoals Instagram en TikTok is de vluchtigheid van aanbod nog sterker dan bij reguliere websites. Accounts zijn zeer snel aangemaakt en weer verwijderd en dat maakt handhaving ingewikkeld. Voor het versterken van de handhaving en opsporing via social media platforms zijn naast het reguliere toezicht ook andere middelen en capaciteiten nodig.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat antidumpingheffingen op fatbikes beter worden gehandhaafd en legale Nederlandse fabrikanten worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
Welke acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust worden van de risico’s van illegale fatbikes, zowel op het gebied van veiligheid als mogelijke juridische consequenties?
Op 5 september heeft het Ministerie van IenW de campagne «’t kan hard gaan» gelanceerd, specifiek gericht op consumenten en gebruikers. Met deze campagne worden jongeren en hun ouders gewezen op de mogelijke juridische consequenties en de risico’s van opgevoerde e-bikes, waaronder fatbikes. Het Ministerie van IenW heeft zich samen met de campagnepartners (gemeenten, provincies en andere belanghebbende partijen) ingezet om deze communicatieboodschappen door het hele land heen te verspreiden. Via de verschillende kanalen zijn hiermee al meer dan drie miljoen mensen bereikt. Het voornemen is om deze communicatie inzet voor de zomer te herhalen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december a.s.?
Ja.
Het artikel ‘Mensensmokkel via zee goudmijn’ |
|
Dral , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenvermeld artikel?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat criminele netwerken Nederland als «hub» gebruiken bij de voorbereidingshandelingen van mensensmokkel naar Groot-Brittannië? Zo ja, kunt u hier meer informatie over delen, zoals kenmerken van de slachtoffers en modus operandi? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in Nederland sprake is van voorbereidingshandelingen van mensensmokkel. Geregeld wordt nautisch materieel via Nederland naar Frankrijk gebracht ten behoeve van het maken van de illegale oversteek. Dit kan inderdaad gaan om de aankoop, opslag en het vervoer van maritieme uitrusting, zoals reddingsvesten, opblaasbare boten, buitenboordmotoren en brandstofjerrycans. Er zijn bij de opsporingsdiensten geen aanwijzingen dat de mensensmokkel die daaropvolgend plaatsvindt een specifieke groep in het bijzonder betreft, anders dan de nationaliteiten die met name vertegenwoordigd zijn in de cijfers over irreguliere aankomsten in het VK met kleine boten. De top-5 herkomstlanden van personen die in de loop van 2024 middels kleine boten irregulier het VK binnenkwamen, zijn Afghanistan, Vietnam, Iran, Syrië, Eritrea.2
Heeft u (voldoende) zicht op de criminele organisaties die hierbij betrokken zijn? Zo nee, welke aanpak volgt u om dit zicht snel te vergroten?
Nederland onderhoudt goed contact met de bij deze problematiek meest betrokken landen en de opsporingsautoriteiten aldaar. Zo zit Nederland in de door Europol gecoördineerde Operational Task Force (OTF) «Wave» samen met België, Franrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze OTF richt zich op de aanpak van de volledige keten van mensensmokkelactiviteiten – van de rekrutering van migranten tot de logistieke cellen en de criminele kopstukken daarachter. De samenwerking met deze landen heeft al tot meerdere successen geleid, zoals ook recentelijk toen in Nederland een belangrijke leverancier van kleine boten aan mensensmokkelaars werd gearresteerd.3
Hoewel zaken altijd beter kunnen, denken de opsporingsautoriteiten steeds meer zicht op de netwerken achter deze handelingen te krijgen. Hierbij is het van belang om internationaal te blijven samenwerken en informatie te delen om zo op de laatste modi operandi van de smokkelnetwerken in te kunnen blijven springen. Zo vond op 10 december jl. een ministeriële bijeenkomst van de Calais Groep plaats waarin de samenwerking werd aangehaald, en ook de onderlinge prioriteiten voor 2025 op dit vlak werden bevestigd. Zo zal worden ingezet op preventieve communicatie in herkomst- en doorreislanden, versterkte samenwerking op het gebied van rechtshandhaving via Europol, het verstoren van financieringsstromen en het gebruik van sociale media door mensensmokkelnetwerken, en samenwerking op data-uitwisseling.4
Het kabinet acht het daarnaast van belang dat mensensmokkel zoveel mogelijk upstream wordt aangepakt. Daarbij is het tegengaan van mensensmokkel en het ontwrichten van criminele smokkelnetwerken een prioriteit voor het kabinet, juist om te voorkomen dat mensensmokkelaars en de netwerken daarachter vaak uit winstbejag misbruik maken van de situatie van de mensen die op hen een beroep doen. Het kabinet heeft een brede inzet. Zo werkt Nederland onder andere aan het tegengaan van mensensmokkel middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere lidstaten, derde landen, internationale organisaties zoals UNODC, en EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats binnen het European Multidisciplinair Platform Against Crime Threats (EMPACT), waarbij Nederland deelneemt aan verschillende acties gericht op het tegengaan van mensensmokkel met landen binnen en buiten de EU. Onder het PROMIS programma met UNODC en OHCHR zet Nederland in op het versterken van de wetgeving, capaciteit en internationale samenwerking onder verschillende upstream landen bij het tegengaan van mensensmokkel, middels een benadering gestoeld op mensenrechten. Tevens wordt ingezet op preventie en voorlichting in derde landen om bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie te vergroten, bijvoorbeeld middels het COMPASS programma uitgevoerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Meer over de brede inzet van het kabinet kunt u lezen in het Beleidskader aanpak mensensmokkel 2023–2026.5
Volgens het OM is het essentieel om de betrokken criminele organisaties in een vroeg stadium in de gaten te krijgen; heeft u er vertrouwen in dat dit op korte termijn succesvol zal gebeuren? Zo ja, welke stappen worden daartoe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het OM, samen met de Koninklijke Marechaussee en de Britse National Crime Agency, vragen aandacht bij de maritieme sector om verdacht gedrag van handelaren te melden; hoeveel meldingen zijn er de afgelopen weken gedaan en hoe is daarop geageerd? Hoe verhoudt de hoeveelheid meldingen die de afgelopen weken zijn gedaan zich met de hoeveelheid in de afgelopen jaren? Hoeveel migranten betrof het en uit welke landen komen de migranten? Hoe vindt u dat deze meldingen op dit moment worden opgevolgd en zijn er nog andere mogelijke acties om mensensmokkelaars te stoppen?
Wanneer de opsporingsdiensten een melding doorkrijgen doen zij nader onderzoek naar de bruikbaarheid ervan, en betrekken zij deze waar toepasselijk in lopende strafrechtelijke onderzoeken of kan het aanleiding geven een nieuw onderzoek te starten. Niet elke melding is echter even bruikbaar en het is altijd een aandachtspunt de meldingsbereidheid zo hoog mogelijk te krijgen. Het kweken van bewustzijn bij handelaren, booteigenaren en andere personen in het nautische domein is dus ook belangrijk binnen deze aanpak. Cijfers over deze meldingen worden echter niet centraal bijgehouden, en zijn dus ook niet te vergelijken met voorgaande jaren. Daarbij is het doorgaans niet mogelijk om precies te achterhalen welke migranten uiteindelijk de oversteek maken met nautisch materieel dat uit of via Nederland is gekomen – hierover zijn dus ook geen cijfers beschikbaar.
Zoals aangegeven onder vraag 3 en 4 vergt de aanpak van mensensmokkel een integrale aanpak waarbinnen verschillende interventies bijdragen aan het tegengaan van mensensmokkel en de criminele netwerken daarachter.
Welke concrete acties zijn er volgens u ondernomen c.q. in voorbereiding om promotie voor de overtocht vanuit Frankrijk naar Engeland op sociale media door mensensmokkelaars tegen te gaan?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) en haar internationale partners houden zicht op sociale media en andere open bronnen om uitingen van criminele smokkelnetwerken op te sporen die tot doel hebben migranten te werven voor hun activiteiten. Hierbij is het van belang dat dergelijke handelingen altijd binnen de relevante data- en privacygerelateerde wet- en regelgeving plaatsvinden. De ambitie onder het huidige beleidskader aanpak mensensmokkel is om de digitale capaciteit, expertise en technologie van KMar, politie en OM verder te versterken om online activiteiten gerelateerd aan mensensmokkel effectiever te bestrijden, en beter te kunnen anticiperen op trends en ontwikkelingen.6
De aanpak van digitale voorbereidingshandelingen van mensensmokkel vindt ook in Europees verband plaats. Zo is door Europol een netwerk van sociale media specialisten opgericht, waarbij ook de KMar is aangesloten. Binnen de Calais Groep zal daarnaast komend jaar aandacht uitgaan naar het intensiveren van de samenwerking om het gebruik van sociale media door georganiseerde criminele netwerken aan te pakken. Dit omvat het verder delen van inlichtingen over belangrijke aandachtspunten op sociale mediaplatforms, het uitwisselen van best practices om criminele netwerken online aan te pakken en het uitdenken van innovatieve manieren om het gebruik van sociale media door criminele netwerken te verstoren. Zodoende moet het moeilijker worden voor mensensmokkelnetwerken om online migranten te werven met het doel hen irregulier de grens te laten overschrijden.
Welke urgentie heeft de aanpak van voorbereidingshandelingen in Nederland voor u, mede gegeven het feit dat er dit jaar volgens de Verenigde Naties al 70 mensen de oversteek vanuit Frankrijk naar Engeland niet hebben overleefd?
Het is een prioriteit van het kabinet dat mensensmokkel en de voorbereidingshandelingen daarbij worden tegengegaan. Zoals bij het antwoord onder vraag 3 en 4 aangegeven heeft de aanpak van mensensmokkel over het kanaal, en de voorbereidingshandelingen die daaraan vooraf gaan, de aandacht van het kabinet, de opsporingsdiensten en hun internationale partners. Zo wordt op operationeel niveau niet zonder successen ingezet om deze levensgevaarlijke variant van mensensmokkel aan te pakken en wordt voortdurend gekeken hoe verdere (internationale) samenwerking vormgegeven kan worden. Daarnaast is het kabinet van mening dat de aanpak van mensensmokkel al begint buiten Europa en zet het zich ervoor in om criminele netwerken en hun verdienmodel ook daar te verstoren en hun activiteiten tegen te gaan.
Herkent u het beeld dat met name Vietnamese meiden de route via Europa volgen als asielzoeker om vervolgens in landen als Groot-Brittannië slachtoffer te worden van mensenhandelaren? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Er was het afgelopen jaar en in 2023 een sterke toename te zien in de cijfers van Vietnamezen die met kleine boten irregulier het VK binnenkwamen.7 Daarnaast stond Vietnam in het laatste geregistreerde kwartaal – net als de kwartalen ervoor – met 514 verwijzingen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel (modern slavery) op plek 3 van de daarbij meest voorkomende nationaliteiten in het VK. In 19% van de gevallen ging het vermoedelijk ook om minderjarige Vietnamezen.8 Ook in 2023 stonden Vietnamezen in het VK op plek 3 van meest voorkomende nationaliteiten, en toen betrof 30% van de verwijzingen vermoedelijke minderjarigen.9 Het is echter lastig dergelijke cijfers terug te leiden naar de exact afgelegde reisroute en mogelijke transitlanden die hierbij zijn gebruikt.
Uit eerder onderzoek van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) uit 2022 bleek dat minderjarige Vietnamezen die verdwenen uit de beschermde opvang in Nederland geregeld het VK als reisdoel leken te hebben, waarbij werd vermoed dat dit met betrokkenheid van mensensmokkelnetwerken gebeurde.10 De meest recente Monitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2019–2023 benoemt ook dat er nog steeds aandacht nodig is voor de groep van minderjarige Vietnamezen, maar dat het tegelijkertijd lastig is om deze groep te beschermen.11
Omdat minderjarige asielzoekers, en meisjes in het bijzonder, potentieel kwetsbaar zijn voor betrokkenheid bij misstanden is het van belang extra bescherming te bieden en waar nodig aanvullende maatregelen te treffen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen bij wie op voorhand een reëel vermoeden bestaat van slachtofferschap van mensenhandel, eerwraak of kindhuwelijk worden in overleg tussen voogdijorganisatie Nidos en het COA in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden gelet op voornoemde risico’s dan ook standaard in de beschermde opvang geplaatst. In deze opvang worden op basis van een individuele risico-inschatting extra beschermingsmaatregelen getroffen, zoals extra beveiliging en toezicht. De politie wordt hiervan ook op de hoogte gesteld. Door deze werkwijze wordt de jongere uit het mogelijk onveilige netwerk gehaald en wordt er gewerkt aan weerbaarheid en zelfredzaamheid.
Echter zijn zowel de beschermde opvang als de reguliere (nood-)opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen gesloten setting. Dat betekent dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen zich vrij kunnen bewegen en dus ook, ondanks de inzet die door de medewerkers wordt gepleegd om dit te voorkomen, de opvang kunnen verlaten. In de periode van 2020 tot en met 2023 hebben minder dan vijf Vietnamese minderjarige vreemdelingen de beschermde opvang met onbekende bestemming verlaten. In 2024 hebben minder dan tien Vietnamese minderjarige vreemdelingen de beschermde opvang met onbekende bestemming verlaten.12 De groep behoudt dan ook blijvende aandacht binnen de migratieketen. Bij het vertrek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit de beschermde opvang wordt altijd melding gedaan bij de politie (proces vermissing personen). Tegelijkertijd hoeft niet elk plotseling vertrek te maken te hebben met mensensmokkel of zelfs mensenhandel. Indien wel sprake is van een signaal van mensensmokkel of mensenhandel wordt dat, conform de aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie, in alle gevallen opgepakt en onderzocht of aanknopingspunten bestaan om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
In de COA-opvang worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen die aangeven te willen vertrekken voortdurend gewezen op risico’s van illegaliteit en mogelijkheden voor terugkeer naar het land van herkomst. Voorts is er in de (nood)opvanglocaties van het COA voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen 24 uur per dag begeleiding aanwezig en geldt er een meldplicht op 2 momenten per dag. Verder streeft het COA ernaar om op alle opvanglocaties een contactpersoon mensenhandel/mensensmokkel te hebben. Op basis van de huidige werkwijze wordt op dit moment geen aanleiding gezien om aanvullende maatregelen te treffen.
Het kabinet benadrukt bij het tegengaan van deze problematiek het belang van de aanpak van mensensmokkel- en handel binnen de EU. Zo is bijvoorbeeld van 2021 tot en met 2024 binnen EMPACT-THB een apart programma geweest dat zich richtte op het onderwerp Vietnamese mensenhandel binnen de EU. Nederland was co-leader van dit programma en de deelnemers bestonden onder andere uit 14 EU lidstaten (en ook het VK), Europol, Eurojust, de Europese Commissie, Frontex en Interpol. Hierbij is ook betrokkenheid geweest van de Vietnamese autoriteiten.
Indien het antwoord op vraag 8 ja is: herkent u het beeld dat deze Vietnamese meiden ook via Nederland doorreizen naar Groot-Brittannië? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het met de stelling eens dat minderjarige vrouwelijke vluchtelingen extra moeten worden beschermd vanwege een extra groot risico op uitbuiting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra stappen bent u bereid om te zetten om deze meiden te beschermen zodra ze in Nederland zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Vergunningverlening aan escortbureaus |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Berucht escortbureau Nirvana kreeg vergunning ondanks voor mensenhandel veroordeelde oprichter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat veroordelingen voor mensenhandel in Nederland dan wel in een ander land moeten kunnen meewegen bij de beoordeling of een aanvraag voor een vergunning voor een escortbureau moet worden gehonoreerd? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Uit onderzoek blijkt dat in zo goed als alle gemeenten seksbedrijven en escortbureaus vergunningplichtig zijn (respectievelijk 98,5 procent en 86,6 procent van de gemeenten).2 Gemeenten kunnen zelf bepalen, op basis van de openbare orde en veiligheid en bestemmingsplannen, welke eisen zij stellen aan seksbedrijven en escortbureaus bij een vergunningsaanvraag.
De praktijk leert dat gemeenten vaak in hun beleid opnemen dat bij een vergunningaanvraag van dergelijke bedrijven een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt uitgevoerd. De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om een vergunning te weigeren of in te trekken. Dat kan als uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico op misbruik van de vergunning bestaat, oftewel een ernstig gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten mee te plegen om crimineel voordeel mee te gebruiken. Het gevaar moet blijken uit feiten en omstandigheden die op zijn minst doen vermoeden dat de aanvrager of houder van de vergunning strafbare feiten heeft gepleegd. Ook informatie over zakelijke relaties wordt meegenomen. Veroordelingen voor mensenhandel of feiten en omstandigheden die doen vermoeden dat iemand zich schuldig maakt aan mensenhandel zijn bij dit type vergunningen in principe altijd relevant. Dit geldt ook voor veroordelingen in het buitenland.
Op welke wijze worden buitenlandse veroordelingen meegewogen bij de aanvraag van vergunningen waarvoor een Bibob-toets wordt gevraagd? Hoe worden deze veroordelingen gedeeld met de Nederlandse autoriteiten die betrokken zijn bij een Bibob-toets?
Informatie over buitenlandse veroordelingen kan worden meegewogen bij een Bibob-toets. Op dit moment bestaat de mogelijkheid om buitenlandse informatie op te vragen alleen voor het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Dit betekent dat een gemeente na het afronden van het eigen onderzoek aanleiding moet hebben om een adviesaanvraag te doen bij het LBB, bijvoorbeeld omdat een subject in het onderzoek in het buitenland heeft gewoond of een niet-Nederlandse nationaliteit heeft en er aanwijzingen zijn dat het betreffende subject in relatie staat tot strafbare feiten. Het LBB kan door tussenkomst van de officier van justitie de bevoegde buitenlandse autoriteiten verzoeken om strafrechtelijke gegevens over subjecten in het onderzoek te verstrekken.
In uw Kamer ligt momenteel een wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voor, zodat het LBB ook het Europees strafregisterinformatiesysteem (ECRIS) en ECRIS TCN (Third Country National) kan raadplegen. ECRIS is een decentraal informatiesysteem voor de wederzijdse doorgifte van informatie over veroordelingen tussen de autoriteiten van de lidstaten van de EU. ECRIS TCN is een informatiesysteem om vast te stellen welke lidstaten over informatie over veroordelingen van burgers van derde landen beschikken. Gemeenten zullen met de wijziging van de Wjsg zelf geen toegang krijgen tot deze systemen en zullen dus altijd naar het LBB moeten voor een advies waarin het LBB eventuele internationale informatie kan betrekken.
Op welke wijze kan informatie over een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf in de ene gemeente bekend worden bij een andere gemeente dan wel meegenomen worden in een Bibob-toets?
Er zijn verschillende manieren waarop gemeenten onder de Wet Bibob informatie met elkaar kunnen delen. Allereerst kan een gemeente het Bibob-register raadplegen. In het Bibob-register staan subjecten geregistreerd die in de afgelopen vijf jaar hebben bijgedragen aan een gevaarsconclusie van het LBB of van een gemeente. Als een gemeente vermoedt dat een vergunningaanvrager zich vanwege een Bibob-toets heeft teruggetrokken uit de procedure dan moet dit ook worden geregistreerd. Daarnaast kunnen gemeenten elkaar tippen als zij over informatie beschikken die erop duidt dat een subject in relatie staat tot strafbare feiten, en dat dit subject een vergunning heeft of -aanvraag wil doen.
Een hit in het Bibob-register of een ontvangen tip kunnen aanleiding zijn om een Bibob-onderzoek te starten, waarbij de beschikbare Bibob-informatie ook kan worden opgevraagd bij de gemeente die het eerdere onderzoek heeft gedaan.
Was tijdens de vergunningsaanvraag voor de in bericht genoemde escortbedrijf bekend dat er sprake was van een eerdere veroordeling wegens mensenhandel? Zo ja, waarom was dat geen weigeringsgrond voor de vergunningverlening? Zo nee, hoe komt het dat dat niet bekend was?
De gemeente Tilburg heeft aangegeven dat het op basis van het eigen beleid een Bibob-onderzoek heeft uitgevoerd bij de vergunningaanvraag, maar dat daarbij geen informatie naar voren is gekomen om de vergunning te weigeren. Evenmin was er aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen. Wel wordt relevante, nu beschikbare informatie, meegenomen in een eventueel vervolgtraject. In dat kader verwijs ik naar de beantwoording van raadvragen over dit onderwerp door de burgemeester van Tilburg van 18 november 2024.3
Deelt u de mening van de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven (VER) dat het in het bericht genoemde escortbureau niet meer actief zou mogen zijn in de escortbranche? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen aan seksbedrijven betreft een lokale aangelegenheid. Het past mij niet om in te gaan op een specifieke casus.
Het bericht ‘ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: ’Echt bijna op’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: «Echt bijna op»»?1
Ja. In mijn brief over actuele dilemma’s over demonstreren in Nederland van 10 januari 2025 ben ik al ingegaan op het dringende signaal van de korpschef dat de inzet van de ME rond demonstraties zwaar drukt op de politieorganisatie.2
Hoe vaak is de Mobiele Eenheid (ME) ingezet rondom de onrust, rellen en demonstraties in Amsterdam in de week van en na de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv FC, onder andere toen de noodverordening van kracht was?
Naar aanleiding van deze rellen was er tussen 8 november en 14 november een noodverordening van kracht. De ME was deze gehele periode aanwezig en stond stand-by. De ME trad daarbij fasegewijs en de-escalerend op. Dat gebeurde meerdere keren waaronder op 10 november tijdens een demonstratie op de Nieuwedijk, op 11 november bij rellen op Plein 40–45 in Amsterdam-West en op 13 november bij een demonstratie op de Dam.
Verwacht u dat het verbale en non-verbale geweld tegen de ME en politie tijdens demonstraties en rellen invloed heeft op de fysieke en psychische gesteldheid van de agenten?
In de basispolitieopleiding en tijdens trainingen en jaarlijkse toetsen, in het kader van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie, is aandacht voor geweld tegen politiemedewerkers. Deze kennisontwikkeling en opleiding is van groot belang om politiemedewerkers in staat te stellen om geweld, daar waar mogelijk, te voorkomen en de politiemedewerkers erop voor te bereiden om passend te handelen in bedreigende situaties. Dit wordt ook wel de «professionele weerbaarheid» genoemd en richt zich op fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Ondanks dat politiemedewerkers weerbaar worden gemaakt, kunnen heftige incidenten invloed hebben op politiemedewerkers. Hiervoor heeft de politie de nodigde nazorg ingericht.
Is er nazorg geregeld voor de agenten die te maken hebben gehad met extreem geweld tijdens de (verboden) demonstraties en wanordelijkheden van deze en vorige week? Zo ja, op welke manier?
Politiemedewerkers die in aanraking komen met geweld hebben recht op goede personeelszorg en de juiste begeleiding en aandacht, ongeacht de aard van hun letsel. De eerste zorg start met debriefing in het team en opvang door het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), waarbij ervaren politiemedewerkers klaarstaan die hun collega’s kunnen ondersteunen indien de collega dit wenst. Hierbij wordt teruggekeken op het incident en staat de verwerking centraal. De politiemedewerkers, die betrokken waren bij de betreffende incidenten, hebben deze nazorg ook ontvangen. Ook zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd om de gevoelens die bij de politiecollega’s vanuit de ME leefden te bespreken.
Daarnaast biedt politie een politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand. Voor politiemedewerkers is een casemanager GTPA (Geweld Tegen Politieambtenaren) beschikbaarheid voor administratieve zaken en de schadezaak. Alle faciliteiten ten behoeve van nazorg zijn te vinden in de Zorgwijzer van politie. Momenteel wordt er, met het programma Specifieke Aandacht en Zorg (SpAZ), verder gewerkt aan de verbetering van de begeleiding en ondersteuning van politieambtenaren op het gebied van tijdige aandacht en zorg. Ook treedt per 1 april 2025 het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten in werking. Het doel is dat dit verbeterde stelsel optimaal herstel en re-integratie van de betrokken medewerkers ondersteunt.
Deelt u de mening dat het enorm frustrerend en verwerpelijk is dat er toch wordt gedemonstreerd terwijl een noodverordening van kracht is, waarbij zelfs ME moet worden ingezet en politieagenten geen tijd meer hebben voor hun reguliere politietaken?
Tijdens het debat op 13 november 2024 over de geweldsincidenten in Amsterdam heb ik reeds aangegeven dat ik het verwerpelijk vind dat mensen het ondanks een noodverordening nodig vinden om de wet te overtreden en daarmee weer een zwaarder beroep op de politie te doen door op de Dam samen te komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat «demonstranten de rechtsstaat ondermijnen» vanwege het negeren van de noodverordening?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat, ondanks de noodverordening in Amsterdam, toch een demonstratie is toegelaten?
Zoals ik eveneens heb aangegeven tijdens het debat op 13 november 2024 is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de afwegingen die in deze moeten worden gemaakt.
Wat betekent deze onrust en de (terecht) grootschalige inzet van de politie voor de politiekracht die nodig is voor de NAVO-top in juni 2025? En wat betekent dit voor de verlofdagen van de agenten die zijn ingetrokken?
Dit soort demonstraties legt een groot beslag op schaarse politiecapaciteit. Het is aan het gezag om hierop te prioriteren. Hetzelfde geldt voor het politieoptreden rondom de NAVO-top in 2025. Voorts verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Verwacht u dat er voldoende agenten op de been kunnen worden gebracht in de maanden voor, tijdens en na de NAVO-top?
Ja. Het veilig laten verlopen van de NAVO-top is een gemeenschappelijke opgave voor alle betrokkenen, waaronder de politie. Periodiek wordt in het landelijk overleg veiligheid en politie met de vertegenwoordigers van het lokaal gezag en de korpschef besproken wat dit betekent voor de politieorganisatie en de andere werkzaamheden van de politie.
Kunt u een inschatting geven hoeveel politieagenten niet hun reguliere taken kunnen oppakken vanwege de NAVO-top, maar ingezet worden in en rondom Den Haag?
De uiteindelijk benodigde capaciteit rond de NAVO-top is onder andere afhankelijk van ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en operationele keuzes door het bevoegd gezag.
Heeft dit directe en aantoonbare gevolgen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politie in andere delen van Nederland? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het uitgangspunt is dat ondanks de grote inzet rondom de NAVO-top de noodhulp en kernbezetting binnen de eenheden op orde blijft. Wanneer lokale tekorten ontstaan zullen eenheden elkaar onderling bijstand bieden, zodat de kernbezetting nergens in het geding komt.
Het niet naleven van de Wet politiegegevens |
|
Ismail El Abassi (DENK), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Weel , Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «De politie bewaart alles, altijd, van iedereen. Dat is in strijd met de wet» (Follow the Money, 16 oktober)?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht van Follow the Money beschrijft de situatie waarover uw Kamer per brief is geïnformeerd in februari 2019.1
Klopt het dat de Wet politiegegevens (Wpg) sinds de inwerkingtreding niet wordt nageleefd? Vanaf wanneer is dit het geval?
Mijn ambtsvoorgangers hebben reeds benadrukt dat zij belang hechten aan een zorgvuldige naleving van de Wpg.2 Ik sluit mij daarbij aan.
De Wpg is in 2008 inwerking getreden. Uit de eerste externe privacy audit, daterend uit 2015, is gebleken dat de politie op essentiële punten nog in onvoldoende mate aan de eisen van de Wpg voldoet. Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft uw Kamer daarvan destijds op de hoogte gesteld.3 Daarbij heeft hij aangegeven het van belang te achten dat de politie de regels uit de Wpg naleeft. Uit de eerste evaluatie van de Wpg in 2013 werd duidelijk dat de Wpg, de politiepraktijk en de huidige-ICT ondersteuning niet goed op elkaar aansluiten. De latere audits van de Wpg zijn in 2020 en 2023 aan uw Kamer aangeboden4. Uit deze audits blijkt dat de politie weliswaar nog steeds niet op alle punten compliant is aan de vereisten uit de Wpg, maar in dit opzicht wel voortgang boekt. Mijn ambtsvoorgangers hebben daarin een moeizame, maar stijgende lijn gezien. Wetgeving, praktijk en ICT sluiten steeds beter, maar op onderdelen nog onvoldoende op elkaar aan.
Ik hecht er aan te benadrukken dat er een verschil is tussen niet compliant zijn aan de Wpg en een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger, om een specifieke bepaling in de Wpg niet na te leven. Een bewust besluit tot niet naleven geldt alleen voor de vernietigingstermijn in artikel 14, met het oog op het gebruik van die gegevens voor cold cases en de vaststelling van PTSS. Daarbij zijn alleen zogeheten poortwachters geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn.
Hiertoe is besloten met het oog op een voorgenomen herziening van de Wet politiegegevens, waarvan destijds sprake was.5 Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn echter geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader op dat moment te veel zou vragen van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.6 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is daarmee afgezien, maar er is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Vindt u het acceptabel dat de politie niet aan de wet voldoet? Welke gevolgen heeft dit voor de betrouwbaarheid van dit instituut en de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Mag alle informatie die de politie verzamelt nu oneindig lang bewaard worden omdat het ooit in een cold case onderzoek relevant kan zijn?
Artikel 14 van de Wpg geeft aan dat verwijderde gegevens voor een periode van vijf jaar mogen worden bewaard ten behoeve van (onder andere) het gebruik in cold cases. Na ommekomst van deze termijn moeten deze gegevens definitief worden vernietigd. De korpschef heeft in 2019 aangegeven een pas op de plaats te willen maken met het definitief vernietigen van deze gegevens, juist vanwege de mogelijke bruikbaarheid daarvan in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven de korpschef in dit besluit te steunen. Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 22 oktober jl., heb ik de Raad van State om een voorlichting gevraagd over de juridische aspecten van het langer bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven, in het licht van Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Hoe komt het dat er niet kan worden voldaan aan de bewaartermijn uit de Wpg, maar wel aan de wettelijke termijnen die volgen uit de Gemeentewet en het Wetboek van Strafverordening?
Het is in 2019 een bewuste keuze geweest van de korpschef om de gestelde termijn in artikel 14 niet na te leven. De bewuste keuze van de korpschef om de wet niet na te leven en de steun van de Minister daarbij is een uitzondering. Dat betekent niet dat de korpschef daarom alle wettelijke voorschriften kan negeren. Er is dan ook bewust gekozen om termijnen uit andere wetten (zoals de Gemeentewet en het Wetboek van Strafvordering) wel te blijven hanteren.
Welke gegevens bewaart de politie langer dan wettelijk toegestaan? Welke gegevens vernietigt zij wel tijdig, zijn de systemen zodanig ingericht dat dit automatisch gebeurt?
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de gegevens die niet vernietigd gaan worden. Voor een schets van de ontwikkeling van de benodigde software voor het vernietigen van die gegevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 44.
De korpschef vernietigt wel die gegevens waarvan in de Gemeentewet (waaronder camerabeelden) en het Wetboek van Strafvordering (waaronder bijvoorbeeld geheimhoudersinformatie) bepalingen zijn opgenomen ter vernietiging. De keuze van de korpschef om op een specifiek onderdeel de wet niet na te leven is een bijzonderheid. Dat betekent niet dat de korpschef daarbij andere wettelijke bepalingen naast zich neer kan leggen. De gegevens waarop andere wettelijke bepalingen op het gebied van bewaartermijnen rusten, worden daarom vernietigd.
Hoe vaak zijn oude gegevens, die nog geen onderdeel zijn van een opsporingsdossier, geraadpleegd in een cold case? Heeft dit het onderzoek verder gebracht? Kunt u onderbouwen dat de inbreuk op privacy proportioneel is aan wat het oplevert?
Een cijfermatige onderbouwing van het aantal cold cases waarin oude gegevens een rol hebben gespeeld, ontbreekt. Wel zijn er zaken bekend waarin verwijderde gegevens een belangrijke rol hebben gespeeld.
Wat betreft de proportionaliteit (de noodzaak en de evenredigheid) van de inbreuk door het bewaren van verwijderde gegevens heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Voor welke doeleinden mag de politie de Wpg op dit moment naast zich neer leggen? Heeft u of uw voorganger voor elk afzonderlijk doel expliciet toestemming gegeven?
Artikel 14 (het niet vernietigen van verwijderde gegevens) is de enige bepaling in de Wpg die de korpschef bewust naast zich neer legt. De politie toetst overeenkomstig art. 33 Wpg de naleving van de Wpg met behulp van (externe) auditrapporten. Door de audits in de tijd te plaatsen en de resultaten uit 2015, 2020 en 20232 te vergelijken, blijkt dat in de naleving van de vereisten uit de Wpg voortgang wordt geboekt. Ik benadruk dat mijn ambtsvoorganger in 20193 op het punt van het vernietigen van de betreffende politiegegevens zijn steun uitgesproken heeft voor het besluit van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke om bepaalde politiegegevens niet te vernietigen in afwachting van een wetswijziging.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het doel van de Wpg? Kunt u onderbouwen hoe dat doel wordt bereikt als de politie de wet met uw goedkeuring naast zich neerlegt? Was de Wpg niet juist bedoeld om de regels voor gegevensverwerking te verruimen onder de voorwaarde dat de bewaartermijn ook wordt aangescherpt?
Het doel van de Wpg is het bereiken van een goede balans tussen enerzijds de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Het gaat hier om een delicate balans tussen twee ogenschijnlijk conflicterende belangen. Ogenschijnlijk, want uiteindelijk is de burger gebaat bij een effectief functionerende politie als randvoorwaarde voor een veilige en ordelijke samenleving waarin de burger zijn vrijheden ook daadwerkelijk kan genieten. Uiteraard is het essentieel dat de politie opereert binnen de wettelijke kaders, en dus ook met inachtneming van de wettelijke termijnen waarbinnen politiegegevens mogen worden verwerkt en daarna moeten worden verwijderd en uiteindelijk vernietigd. Met name de wettelijke bewaartermijn is echter al kort na inwerkingtreding van de Wpg onderwerp van aandacht geworden. Dat werd manifest bij de evaluatie van de Wpg in 2013.7 Eén van de aanbevelingen in het evaluatierapport luidde dat onderzocht dient te worden of voor bepaalde categorieën van politiegegevens de bewaartermijn kan worden verruimd. Mede in dat licht heeft de korpschef besloten om terughoudend te zijn met het definitief vernietigen van politiegegevens, vooral met het oog op de mogelijke betekenis daarvan bij het oplossen van cold case zaken. In 2019 heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is volgens u de reden dat de Wpg nog altijd niet wordt nageleefd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Op welke termijn gaat u de Wpg herzien? Hoe verzekert u dat de belangen van opsporing en privacy zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen? Welke vragen heeft u hierover voorgelegd aan de Raad van State?1
In 2014 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van de evaluaties van de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Hierna: Wjsg) een integrale herziening van die wetten aangekondigd.8 Deze herziening moest echter worden uitgesteld in het licht van de totstandkoming en implementatie van nieuwe regelgeving van de EU, te weten de Algemene Verordening Gegevensbescherming en EU richtlijn 2016/680 voor de gegevensverwerking in het politie- en justitiedomein. Nadien is een verkenning uitgevoerd in samenwerking met vertegenwoordigers van de uitvoering. De resultaten van deze verkenning zijn in 2020 met uw Kamer gedeeld door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming.9 In deze verkenning zijn de termijnen voor het bewaren van gegevens ten behoeve van het gebruik in cold cases en de systematiek daaromheen expliciet als op te lossen knelpunt benoemd.
Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader veel vraagt van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Met de inzet die de uitvoering van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering al van alle strafrechtketenpartners vergde, was er een reëel risico dat de taakorganisaties met een nieuwe integrale gegevenswet zouden worden overvraagd. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.10 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is dus afgezien, maar is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Bij een zorgvuldige weging van de belangen van opsporing en privacy hoort een zorgvuldige juridische weging van de eisen, gesteld in de EU-gegevensbeschermingsregelgeving, de Grondwet en het EVRM. In het kader van een zorgvuldige afweging heb ik de Raad van State verzocht om een voorlichting hierover. Aan de Raad van State is in dit licht de vraag voorgelegd naar de juridische mogelijkheden voor het bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven gelet op Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de politie de wet volgt? Gaat u de politie tot die tijd toestaan de wet te blijven negeren? Zo ja, op welke grondslag?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
In 2019 heeft de korpschef, met redenen omkleed, besloten om artikel 14 van de Wpg (het vernietigen van verwijderde gegevens) bewust niet na te leven. Mijn ambtsvoorganger heeft, als politiek verantwoordelijke voor de politie, de korpschef in dat besluit gesteund en heeft die steun openbaar gemaakt middels een brief aan uw Kamer. Deze situatie duurt tot op heden voort. Aan de hand van de aan de Raad van State gevraagde voorlichting zal een beslissing worden genomen over de juridische mogelijkheden voor een verlenging van de wettelijke bewaartermijn. Indien die mogelijkheden er zijn, kan een wijziging van de Wpg op dit punt worden meegenomen in het in het antwoord op vraag 12 genoemde wetsvoorstel.
Kunt u de meest actuele beleidslijn en Data Protection Impact Assessment (DPIA) over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie met de Kamer delen?
Er is geen vastgestelde beleidslijn of specifiek DPIA over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie. DPIA's worden uitgevoerd op een proces of systeem op het moment dat een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert. Er is om deze reden geen DPIA op één specifieke verwerking zoals de verwerking van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie in het kader van een specifieke zaak.
Mag de politie onrechtmatig bewaarde gegevens aandragen als geldig bewijsmateriaal? Is dit juridisch houdbaar en wenselijk?
De vraag welke juridische consequenties het heeft als de politie/het OM de voornoemde gegevens in een strafzaak aandraagt als bewijsmateriaal, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Het is in beginsel aan de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke en aan de officier van justitie als gezag om deze beslissing te nemen. Bij het schenden van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen (bijv. recht op een eerlijk proces) is het aan de rechter om hier eventuele rechtsgevolgen aan te verbinden.
Kunt u uitleggen op welke manier al die oude politiegegevens worden bewaard? Aan welke veiligheidseisen moet de opslag voldoen?
Alleen een zogeheten poortwachter is geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn. De rol van poortwachter is niet specifiek benoemd in de Wpg, maar is door de politie ontwikkeld om invulling te kunnen geven aan art. 14 Wpg en gegevens zo nodig alsnog toegankelijk te maken ten behoeve van de verantwoording van verrichtingen, de behandeling van klachten en hernieuwde verwerking. Elke eenheid heeft een beperkt aantal poortwachters aangewezen. De politie heeft aan de rol van poortwachter verschillende voorwaarden verbonden, dit komt voort uit de zorgplicht die de organisatie heeft voor de rechtmatige omgang met politiegegevens. De poortwachter speelt een belangrijke rol bij de beoordeling of, onder welke voorwaarden en hoe politiegegevens, die zich in de bewaartermijn vinden, weer beschikbaar kunnen komen voor operationele verwerkingsdoelen. De poortwachter moet dan ook beschikken over de juiste kennis om deze rol te kunnen vervullen. De poortwachter vervult deze rol voor alle artikel 14 gegevens. Voor die artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn reeds is verstreken heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Ook voor de verwijderde politiegegevens geldt dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen treft om een beveiligingsniveau te waarborgen dat op het risico is afgestemd, op een zodanige manier dat de politiegegevens beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen opzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. De politie sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en neemt waar nodig strengere maatregelen. Het bewaren van de gegevens vergroot de kans op een hack of lek niet. Grotere hoeveelheden gegevens zouden wel tot een bredere impact kunnen leiden.
Vergroot het niet vernietigen van politiegegevens de kans dat deze door een hack of een lek massaal op straat belanden? Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor burgers door de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de relevante ambtelijke adviezen en contacten tussen betrokken ministeries die hebben geleid tot het gedoogbesluit van februari 2019 en het in stand houden / uitbreiden daarvan zo volledig mogelijk delen met de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit. De korpschef heeft besloten in afwachting van een wijziging van de bewaartermijnen in de Wpg niet over te gaan tot vernietiging van de betreffende gegevens. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief op de hoogte gebracht van zijn steun voor dit besluit en de redenen daartoe. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief.11
De korpschef is verwerkingsverantwoordelijke waar het gaat om de verwerking van politiegegevens door de politie. Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid beleidsverantwoordelijke voor de Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft in die hoedanigheid zijn steun uitgesproken voor het besluit van de korpschef. Daarmee is geen sprake van een kabinetsbesluit dat noodzaakt tot afstemming met andere departementen.
Welke ministeries zijn betrokken geweest bij het maken van dit besluit? Vanuit welke belangen hebben zij het besluit om de wet niet na te leven gewogen? Welke zorgen zijn destijds tussen ministeries geuit?
Zie antwoord vraag 18.
Heeft u sinds 2018 contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het niet naleven van de Wpg door de politie?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder, die toezicht houdt op de naleving van de eisen in de Wpg door de politie. Ik heb daarin als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Het past mij als Minister dan ook niet om een onafhankelijke toezichthouder te verzoeken om diens toezichthoudende rol al dan niet in te vullen. Er is regelmatig contact tussen de Autoriteit Persoonsgegevens, mijn departement en de politie.
Daarbij zijn de audit rapporten over de naleving van de Wpg, zoals ik die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld heb met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Bent u bereid de AP te vragen om zo snel als mogelijk de huidige praktijk te onderzoeken? Waarom is dit nog niet eerder gebeurd?
Zie antwoord vraag 20.
Wanneer is de naleving van de Wpg door de politie het laatst onder de loep genomen, zoals de kritische audit door KPMG eind 2023?2 Is het meerjarig verbeterplan, opgesteld na een slopend advies van een externe audit in 2015,3 nu volledig uitgevoerd? Zo nee, wanneer wél?
Het Besluit politiegegevens schrijft voor dat de Wpg elke vier jaar een audit laat uitvoeren door een externe auditor. Direct na het verschijnen van het externe auditrapport, eind 2015, was duidelijk dat er nog veel tekortkomingen in de naleving van de Wpg waren. De Minister heeft destijds geconstateerd dat het eerder geschetste beeld van een «worstelende praktijk» bij de naleving van de Wpg is bevestigd, dat vanwege de reorganisatie nog onvoldoende centrale regie op het onderwerp was geweest en dat het mede daardoor nog niet was gelukt de juiste organisatorische en technische randvoorwaarden te creëren. De korpschef heeft in maart 2016 een verbeterplan opgeleverd aan de hand waarvan een verbeterprogramma is opgestart. Dit programma is in 2020 afgerond en heeft op een aantal thema’s tot verbeterde resultaten geleid.
De audit van KPMG uit het jaar 2023 is de meest recent uitgevoerde audit door een externe auditor en toont de meest recente stand van zaken. Door middel van een hercontrole zal beoordeeld worden of de maatregelen uit het verbeterrapport inmiddels zijn opgevolgd.
Bent u tevens bekend met de inhoud van de stukken die de onderzoeksjournalisten hebben opgevraagd met de Wet open overheid?4
De stukken waarnaar u verwijst betreffen in algemene zin politie-interne stukken. Ik ben bekend met de stukken in zoverre dat ik de middels het Woo-verzoek opgevraagde stukken heb geraadpleegd waar dit voor de beantwoording van deze Kamervragen benodigd is.
Kunt u reageren op de maatschappelijke vraagstukken geopperd in memo 017 uit 2016, namelijk: «Staat het met waarborgen omkleed bewaren en doorzoekbaar houden van informatie in verhouding tot het beoogde doel?»
Het signaleren van risico’s, het wegen van belangen en de inschatting of de in te zetten middelen in verhouding staan tot het te bereiken resultaat past bij een gedegen voorbereiding van besluitvorming.
Wat is uw reactie op de vraag: «Vinden wij als samenleving de relatieve inbreuk op de privacy van burgers, omdat gegevens niet geschoond worden maar in systemen opgeslagen blijven, ernstiger dan het niet meer kunnen oplossen van een levensdelict?»
Het evenwicht tussen het belang van de privacy van burgers enerzijds en het belang van een effectieve opsporing anderzijds is een maatschappelijk én een (complex) juridisch vraagstuk. Het belang van het oplossen van een cold case zit zowel in de rechtvaardigheidsbeleving (misdrijven moeten worden opgelost) als in het gunnen van helderheid aan de nabestaande over wat destijds hun naaste is overkomen, ook na vele jaren. Anderzijds worden in de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het EU-recht randvoorwaarden gesteld aan de gegevensverwerking door bevoegde autoriteiten in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik heb vanwege de complexiteit van dit vraagstuk de Raad van State gevraagd om een voorlichting. De voorlichting van de Raad van State zal ik betrekken bij mijn afweging over de verlenging van de termijn voor het vernietigen van verwijderde gegevens. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Wat is uw reactie op de vraag: «Wat betekent het niet verjaren van zaken daadwerkelijk als onontbeerlijke informatie wel verjaart?»
Zie antwoord vraag 25.
Wat is uw reactie op de vraag: «Welke gegevens vinden wij zo belangrijk dat ze bewaard en doorzoekbaar moeten blijven? Zijn er ook gegevens die wel mogen worden vernietigd en zo ja, welke dan?»
Zie antwoord vraag 25.
Is het per ministerieel besluit opschorten van (onderdelen van) de Wpg, zoals aangehaald in memo 020, ooit overwogen door uw voorgangers? Zo ja, waarom is er toch gekozen om het niet naleven te gedogen?
De Wpg kent geen grondslag om de bewaartermijn voor verwijderde gegevens, genoemd in artikel 14, aan te passen middels gedelegeerde regelgeving. Dit vergt een wetswijziging. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is de lengte van de wettelijke bewaartermijn al een punt van aandacht sinds inwerkingtreding van de Wpg. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Wat is uw reactie op het signaal dat de bewaartermijnen van het Wpg ook de aanpak van zware criminaliteit belemmert, zoals gesteld in memo 027? Bij welke vormen van zware criminaliteit is het gedoogd om onrechtmatig bewaarde gegevens te verwerken? Worden verouderde gegevens momenteel voor dit doel gebruikt?
Verwijderde gegevens worden alleen ter beschikking gesteld voor hernieuwde verwerking voor die doelen die zijn genoemd in artikel 14 van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het verschil tussen cold cases en «andere onopgeloste zaken» zoals aangehaald in memo 027? Worden verouderde gegevens momenteel voor andere onopgeloste zaken gebruikt?
Het gesprek dat tussen mijn departement en vertegenwoordigers van de politie heeft plaatsgevonden ging over «oude zaken». Daarmee wordt gedoeld op cold cases, maar ook op bijvoorbeeld langdurige vermissingen en de identificatie van onbekende doden. De term «cold cases» heeft dus feitelijk betrekking op een beperkte categorie onopgehelderde misdrijven, maar wordt in de praktijk regelmatig gebruikt om een breder spectrum van oude zaken aan te duiden. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijnen van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, gelet op Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen, dan zal ik in een daartoe strekkend wetsvoorstel precies neerleggen voor welke doelen de langer bewaarde gegevens mogen worden verwerkt.
Klopt het beeld uit memo 029, waarin staat dat de korpschef eindverantwoordelijk is voor rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking? Welke rol heeft u dan?
De korpschef is als verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de verwerking van politiegegevens door de politie. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor de politie en tevens beleidsverantwoordelijk voor de Wpg.
Is er bij de huidige praktijk sprake van rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking?
Rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking zijn belangrijke voorschriften uit de Wpg. Voor de naleving van de Wpg door de politie verwijs ik u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Klopt het dat het vernietigingsscript in de BVH nooit daadwerkelijk is ontwikkeld of in gebruik is genomen, zoals wordt gesteld in memo 043?5 Wat was er mis met het script waardoor dit niet gebeurd is?
Bij een evaluatie van de Wpg in 2014 bleek dat de bewaartermijnen niet goed werden nageleefd. Naar aanleiding van een daaropvolgende audit besloot de korpsleiding tot de opmaak van een meerjarig verbeterplan. Een onderdeel van dit plan was het instellen van een vernietigingsscript per 1 januari 2019. Er is destijds dus een begin gemaakt met de ontwikkeling van dit script, maar het is nog niet gereed om in gebruik te nemen en moet nog verder getest worden. Het middels een dergelijk vernietigingsscript vernietigen van gegevens is immers een onomkeerbare stap. Door het besluit van de korpschef om gegevens niet te vernietigen in afwachting van een wijziging van de Wpg op dit punt is het script nooit tot in productie doorontwikkeld.
Hoe kan het dat in memo 020 wordt gesteld dat het aanzetten van het vernietigingsscript een onomkeerbare stap is, als er geen (bruikbaar) script blijkt te zijn? Wanneer was het bij uw voorganger bekend dat er nooit een (bruikbaar) script is geweest?
Zie antwoord vraag 33.
Heeft het niet op orde hebben van de benodigde software een rol gespeeld bij uw besluit om het niet naleven van de Wpg te gedogen? Zo ja, in hoeverre was dit voor uw voorganger doorslaggevend?
De redenen die mijn ambtsvoorganger had om de korpschef te steunen in zijn besluit om de oude gegevens niet te vernietigen zijn beschreven in de brief die daarover in 2019 naar uw Kamer is gestuurd. Dat had te maken met de bewaartermijn voor oude gegevens ten behoeve van het onderzoek naar cold cases, die als te kort werd ervaren. De korpschef wilde geen onomkeerbare stappen nemen door de gegevens te vernietigen in afwachting van de toen aangekondigde wijziging van de wet.
Klopt het dat de politie toestemming heeft gevraagd om tot de herziening van de Wpg «wat dan ook» voor data niet te vernietigen, zoals gesteld in memo 050? Wat is de precieze reikwijdte van het gedoogbesluit van uw voorganger en is dit nog steeds van kracht?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Het besluit dat de korpschef in 2019 nam, betrof het niet vernietigen van oude gegevens omdat deze bruikbaar kunnen zijn in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft hem daarin gesteund. Het gaat dan om verwijderde gegevens, conform artikel 14 van de Wpg. De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Voor welke «zwaarwegend[e] doel[en]» moesten volgens uw voorganger gegevens langer bewaard kunnen worden, zoals gesteld in memo 051? Deelt u deze opvatting?
Voor de als voorbeeld genoemde doelen verwijs ik u naar de desbetreffende brief die mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer stuurde.10 Ik sluit mij aan bij de noodzaak een bewaartermijn vast te stellen waarin een nieuwe balans wordt gevonden tussen de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Daartoe heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting over de juridische voorwaarden aan het verlengen van de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens. De voorlichting van de Raad neem ik mee in mijn afweging over het (eventueel) verlengen van de huidig gestelde bewaartermijn in artikel 14 van de Wpg.
Is de enige logische conclusie bij de constatering uit memo 051 dat «op voorhand niet te beoordelen [is] welke informatie belangrijk is of zal zijn,» dat álle politiegegevens voor altijd dienen te worden opgeslagen?
Zie antwoord vraag 37.
Hoe reageert u op de constatering uit memo 071, waarin mailcontact erkent dat openheid over de gedoogconstructie kan leiden tot een onderzoek van de AP met een boete en slechte pers als gevolg? Zijn de gevolgen voor burgers ook in acht genomen?
In deze situatie is er sprake van twee waardes die tegenover elkaar staan, namelijk het fundamentele recht op de bescherming van de privacy en het rechtstatelijke belang bij een effectieve opsporing en vervolging. Zoals ik die heb omschreven in beantwoording op deze vragen heeft het evenwicht tussen deze twee waardes gevolgen voor burgers, die baat hebben bij zowel het oplossen van cold cases als bij een zorgvuldige omgang met gegevens.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. De Autoriteit Persoonsgegevens besluit zelf of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen. Daarin heb ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Een onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens kan ingegeven zijn door meldingen, maar ook door openbaar beschikbare informatie. Zoals vermeld in reactie op vragen 20 en 21 is er regelmatig contact tussen mijn departement, de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie en zijn de auditrapporten over de naleving van de Wpg, zoals die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld zijn met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Was uw ambtsvoorganger destijds bekend met de zorgen over een onderzoek van de AP? Hebben deze zorgen enigszins een rol gespeeld in de afweging die uw voorganger heeft gemaakt? Kunt u dat hard maken?
Zie antwoord vraag 39.
Waarom heeft uw voorganger er niet voor gekozen om de AP juist tijdig te betrekken bij de besluitvorming over het niet naleven van de wet en het ontwikkelen van intern beleid?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u een uitleg geven over hoe het verwijderingsscript, aangehaald in memo 080, te werk gaat? Wat betekent het «schonen» van gegevens in technische zin?
Een verwijderingsscript zorgt ervoor dat de gegevens die op grond van art. 8 van de Wpg in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) worden verwerkt niet meer toegankelijk zijn voor operationele doeleinden. In technische zin zijn ze dus «afgeschermd». De verwijderde gegevens zijn alleen toegankelijk voor een beperkt aantal geautoriseerde politieambtenaren, zogeheten poortwachters.
Wat is het technische verschil tussen het verwijderen en vernietigen van gegevens? Kunnen verwijderde en / of vernietigde gegevens nog worden opgeroepen op een later tijdstip? Zit er verschil tussen gegevens onder artikel 8, 9 en 10 van de Wpg?
Drie verwerkingsdoelen in de Wpg (zijnde: de dagelijkse politietaak, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval en het inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) kennen weliswaar afwijkende verwijderingstermijnen, maar er zit met betrekking tot het principe van verwijderen en vernietigen geen verschil tussen de drie voornoemde doelen.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkeling en het gebruik van de benodigde software die gegevens had moeten vernietigen? Tot welk stadium is een dergelijk systeem ooit uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 33.
Wat bedoelde uw voorganger in de Kamerbrief van 5 februari 2019 met: «Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren»?6 Is het niet passender om te spreken van het niet naleven van de wet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Heeft uw voorganger destijds voorwaarden gesteld aan het gedogen van deze werkwijze? Zijn de precieze afspraken en / of toezeggingen rondom deze gedoogconstructie (intern) vastgelegd door de politie of uw ministerie? Zo ja, kunt u deze doen toekomen aan de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef gesteund in diens besluit om oude gegevens niet te vernietigen. De korpschef heeft daarbij maatregelen getroffen om gegevens die conform de wet vernietigd hadden moeten worden af te schermen van andere gegevens. De toegang tot de afgeschermde data is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De korpschef heeft daartoe een beperkt aantal zogenoemde poortwachters aangewezen. Alleen deze poortwachters hebben, in opdracht van het gezag, toegang tot deze afgeschermde politiegegevens. Deze maatregelen zijn vermeld in de communicatie over dit besluit met uw Kamer.17
Op welke wijze heeft u vanaf 2019 toezicht gehouden op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar? Is er sprake van onafhankelijk toezicht?
Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid niet verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar bij de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. Ik verwijs u naar de beantwoording van eerdere vragen over het toezicht door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft uw voorganger toezeggingen gedaan of bepaalde verwachtingen geschept bij de politie over de termijn waarop een herziening van de Wpg gereed zou zijn? Om welke reden is de herziening enige tijd uitgesteld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Klopt de conclusie uit de audit dat de politie door ICT-problemen niet in staat was om op tijd de wet na te leven, of is het een bewuste keuze geweest van de korpschef?7
Voor wat betreft het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens na ommekomst van de termijn van vijf jaar niet te vernietigen, klopt deze conclusie niet. Het niet verwijderen was een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. In betreffende audit rapport is beschreven dat de politie beschikt over een retentiebeleid waarin de maximale bewaartermijnen zijn uitgewerkt en handvatten zijn beschreven om te borgen dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor het te bereiken doel. Voor de ontwikkeling van het vernietigingsscript en de samenhang met het verbeterprogramma verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 33, 34 en 44. Het niet-naleven van de vernietigingstermijn was daarmee een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger.
Welke maatregelen zijn er genomen om toegang tot niet vernietigde gegevens te beperken tot het strikt noodzakelijke, zoals volgens memo 094 in een interne notitie wordt vermeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 16 en 17.
Wie hebben er toegang tot de onrechtmatig bewaarde gegevens? Hoe wordt er gecontroleerd en gehandhaafd dat men hier zo min mogelijk gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 50.
Wordt er middels «logging» bijgehouden wie er oude gegevens verwerken en wanneer? Waarom is er wel / niet besloten om deze maatregel te nemen? Is dit het geval bij alle gegevensverwerking door de politie?
Van alle gegevensverwerkingen bij de politie wordt middels logging bijgehouden wie gegevens verwerkt en wanneer, ook bij verwijderde gegevens.
Welke gegevens mag de Gegevensautoriteit volgens de korpsleiding niet vernietigen, zoals ook gevraagd wordt in memo 097 en 098? Is dit kader uiteindelijk verschaft aan de Gegevensautoriteit?
Het niet naleven van de termijnen voor vernietiging van de gegevens (met uitzondering van die gegevens zoals toegelicht in mijn antwoorden op vraag 6 en 7) was een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. De Gegevensautoriteit van de politie heeft vervolgens een beleidslijn opgesteld die invulling geeft aan dat besluit. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft geen rol in het opstellen van die beleidslijn. Ik zie geen aanleiding hierom te vragen gezien de lopende voorlichting bij de Raad van State.
Heeft u kennis van de interne notitie waarnaar wordt verwezen in memo's 106, 111 en 113? Zo ja, wat is de strekking hiervan en hoe is uw ministerie betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan? Kunt u de notitie delen met de Kamer?
De notitie waarnaar u verwijst betreft een politiedocument. De politie is zelf verantwoordelijk voor het behandelen van een Woo-verzoek en het beoordelen en openbaar maken van stukken die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Welke status heeft de notitie uit memo 114? Is uw ministerie betrokken geweest bij het opstellen?
De notitie waar u naar verwijst betreft een politiedocument dat bedoeld is voor interne besluitvorming.
Kunt u los reageren op de volgende zorgen geuit in memo 114, zijnde: 1) het niet naleven van een wettelijke verplichting tast de betrouwbaarheid en legitimiteit van de politie ernstig aan; 2) de AP kan aanleiding zien om onderzoek te doen naar het op grote schaal niet-naleven van de Wpg en kunnen handhaven; 3) werkwijze zal bij audits en inspecties op het gebied van de Wpg en de Archiefwet 1995 tot negatieve conclusies leiden.
Ik verwijs u naar respectievelijk mijn reacties op vragen 3 en 4, 20 en 21 en 39 tot en met 41.
Is de beleidslijn die geschetst wordt in memo 114 alleen van toepassing op cold cases, of ook voor andere «zwaarwegend[e] doel[en]» zoals geschreven in de Kamerbrief van 4 februari 2019, en omvat dit ook herzieningsonderzoeken en PTSS-onderzoek?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
De korpschef heeft als werkgever een bijzondere zorgplicht met betrekking tot de psycho-sociale arbeidsbelasting. Zeker bij de uitvoering van politiewerkzaamheden kan langdurige blootstelling aan bepaalde incidenten leiden tot PTSS. Vaak overstijgt de termijn tussen incident en het moment waarop een potentieel PTSS slachtoffer zich als zodanig meldt de verwijderingstermijn voor politiegegevens in artikel 8 van de Wpg (5 jaar). Ter bescherming van de persoon in kwestie ligt het onderzoek naar de incidenten bij de korpschef. Het Besluit politiegegevens bevat de mogelijkheid om operationele (nog niet verwijderde) gegevens bij het onderzoek te betrekken. De korpschef gebruikt verwijderde gegevens vanaf het begin ook voor PTSS onderzoek bij collega’s. Daarbij moet gerealiseerd worden dat het hierbij te doen is om de betrokkenheid van collega’s bij bepaalde impactvolle incidenten. Het gaat daarbij om geanonimiseerde informatie, de persoonsgegevens van betrokken burgers zijn immers niet relevant voor de behandeling van het PTSS onderzoek.
Ik neem de verwerking van verwijderde gegevens mee in een aanpassing van de Wpg. De wijze waarop het gebruik van gegevens ten behoeve van PTSS in een aangepast artikel 14 vorm krijgt, kan ik pas beoordelen na ontvangst van de voorlichting die ik aan de Raad van State gevraagd heb. De juridische vraagstukken over het bewaren van grote hoeveelheden gegevens en de Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen daaraan zijn immers gelijk aan de vraagstukken op dit gebied rondom cold cases.
Wie zijn de poortwachters? Onder welke voorwaarden verlenen zij toegang tot verwijderde gegevens en wie houdt hier toezicht op?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
Hoe reageert u op de bevinding in memo 114 dat verzoeken van individuele betrokkenen om gegevens te vernietigen wél worden gehonoreerd? Zijn deze gegevens dan niet mogelijk doorslaggevend in cold cases?
Conform artikel 28, tweede lid, van de Wpg heeft een betrokkene het recht op vernietiging van de hem betreffende politiegegevens indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Van dit recht kan slechts worden afgeweken wanneer de juistheid of onjuistheid van de informatie niet kan worden geverifieerd of wanneer de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal. In individuele gevallen als deze berust de verantwoordelijkheid bij de politie om te kunnen aantonen dat de specifieke informatie die het betreft moet worden bewaard als bewijsmateriaal. Het aantonen van dit verband is in een individuele casus complex, omdat het onmogelijk is om op voorhand te zeggen of de gegevens relevante informatie bevatten waarmee een specifieke cold case kan worden opgelost.
Vindt u het acceptabel dat de wet slechts wordt nageleefd als betrokkenen zelf de moeite doen om zich op hun rechten te beroepen? Is het de taak van burgers om het naleven van de wet individueel af te dwingen?
Uiteraard dient de politie zich uit eigen beweging te houden aan de wet. Burgers mogen erop vertrouwen dat dat gebeurt. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan het verdedigbaar zijn dat een wettelijke norm tijdelijk niet wordt nageleefd. Dat heeft mijn voorganger in zijn brief aan uw Kamer in februari 2019 onderbouwd.19
Worden burgers op de hoogte gebracht dat hun gegevens worden verzameld en mogelijk voor onbeperkte termijn worden bewaard?
De politie informeert burgers in algemene zin op grond van artikel 24 van de Wpg over onder andere de verwerkingsverantwoordelijke, verwerkingsdoelen en rechten van betrokkenen. Dit doet de politie op haar website. Daarnaast worden burgers in voorkomende gevallen geïnformeerd over bijvoorbeeld de rechtsgrond of bewaartermijn van een verwerking. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een burger optreedt als getuige of slachtoffer is. De burger heeft op grond van artikel 25 Wpg te allen tijde het recht op inzage in de hem of haar betreffende persoonsgegevens in bezit van de politie.
Vindt u het belangrijk dat het beleid en de werkprocessen van de politie in opzet voldoen aan de Wpg, ook als deze in feite niet wordt uitgevoerd, zoals erkend in memo 114? Wekt dit niet de indruk bij audits, inspecties en onderzoeken dat er wordt voldaan aan de wet terwijl dit feitelijk niet zo is?
Ik vind het belangrijk dat de werkprocessen binnen de politie voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Wpg. De auditsystematiek is daarbij zodanig dat door de auditor getoetst wordt of de politie in opzet, bestaan en werking op adequate wijze invulling geeft aan de bepalingen bij of krachtens de Wpg. Ik verwijs u naar de auditrapporten die met uw Kamer zijn gedeeld.20
Hoe reageert u op de waarschuwing over «function creep» zoals beschreven in memo 114, waarin staat dat gegevens enkel mogen worden gebruikt voor cold cases? Is er sprake geweest van function creep door niet vernietigde gegevens ook te betrekken bij onderzoek naar Posttraumatische stressstoornis (PTSS), herzieningsonderzoeken en het gebruik bij zware misdaad niet uit te sluiten?
Naleving van de vereisten uit de Wpg is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De politie heeft een systeem van intern en extern toezicht opgezet om te toetsen of voorwaarden zijn getroffen om de naleving van de Wpg periodiek te toetsen. Dit gebeurt op basis van de Regeling periodieke audit politiegegevens. Op deze manier wordt getoetst of de voorwaarden uit de Wpg worden nageleefd. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Kunt u met alle zekerheid zeggen dat onrechtmatig bewaarde gegevens in geen enkel geval gebruikt zijn voor data-analyse, het trainen van AI-systemen, uitwisseling met partners in de keten, of voor screeningsdoeleinden? Welke waarborgen zijn er ingesteld om dit te voorkomen? Als dit wel is gebeurd, kunt u dan duidelijk maken voor precies welke doeleinden deze gegevens zijn gebruikt?
De doelen voor welke verwijderde gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen, zijn opgesomd in artikel 14 van de Wpg. Daarnaast heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.De politie heeft waarborgen ingericht rond het ter beschikking stellen voor hernieuwde verwerking van verwijderde gegevens. Dat betreft het afschermen van de verwijderde gegevens van de overige gegevensverzamelingen, het instellen van poortwachters en de toestemming van het gezag alvorens hernieuwde verwerking plaatsvindt. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens handhavend optreden bij normafwijkend handelen.
Klopt de stelling in memo 114 dat er destijds (november 2020) eerste verkenningen zijn geweest over de herziening van de Wpg? Wat waren de uitkomsten van deze verkenningen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Is er inmiddels een definitieve beleidslijn over hoe om te gaan met het vernietigen van politiegegevens, wat volgens memo 124 in juni 2021 nog altijd niet het geval was? Heeft uw ministerie hier om gevraagd? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 53.
Kunt u uitleg geven over het lopende traject om de poortwachter organisatie beter in te richten, waar naar wordt verwezen in memo 137? Welke problemen waren er en zijn deze onderhand weggenomen?
De huidige werkwijze is in 2018 tot stand gekomen, deze wordt door de korpschef geactualiseerd.
Vanaf wanneer is het gedoogbeleid zodanig verbreed dat ook PTSS-onderzoek bij collega's hieronder is komen te vallen, zoals benoemd in memo 137? Is hier toestemming van de Minister voor gevraagd / vereist?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 57.
Kunt u de nadere uitwerking van de beleidslijn waar memo 139 naar verwijst aan de Kamer doen toekomen?
De korpschef heeft mij gemeld dat de Gegevensautoriteit na het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens niet te vernietigen, gesteund door mijn ambtsvoorganger, destijds in afwachting van een herziening van de Wpg, een beleidslijn heeft opgesteld over hoe om te gaan met de gegevens die vernietigd hadden moeten worden. Enkele van de door u gestelde vragen raken de inhoud van deze beleidslijn. Daarvoor verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 29, 46, 53, 57 en 66. Wat betreft de getroffen waarborgen met betrekking tot de verwijderde gegevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Is er nog altijd geen beleidslijn vastgesteld over de waarborgen die nodig zijn om zorgvuldig met verwijderde politiegegevens te werken, zoals gevraagd in memo 139?
Zie antwoord vraag 69.
Is het nu gedoogd om onrechtmatig bewaarde politiegegevens voor herzieningsonderzoeken te gebruiken, zoals opgenomen in memo 139? Bent u of is uw voorganger gevraagd om toestemming voor dit gebruik, of valt dit ook onder het staande gedoogbeleid?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS. Ik heb als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol in het verlenen van toestemming om politiegegevens al dan niet voor herzieningsonderzoeken te gebruiken. De officier van justitie toetst of gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen. De rechter doet in de betreffende zaak een uitspraak of de gegevens al dan niet rechtmatig voor het betreffende onderzoek zijn verwerkt.
Welke lessen trekt u uit het proces rondom de Wpg? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de politie jarenlang de wet niet naleeft?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie de Wpg op veel vlakken naleeft en dat de auditrapporten hierin een stijgende lijn laten zien. De auditrapporten laten echter ook zien dat er sprake was en is van knelpunten. Mijn ambtsvoorgangers hebben in 2014, 2015, 2019, 2020 en 2023 in openheid met uw Kamer gecommuniceerd over de naleving van de Wpg en de uitdagingen die zich daarbij voordeden en voordoen. Ik acht het van belang dat wetgeving aansluit op de uitvoeringspraktijk en recht doet aan de verschillende maatschappelijke waarden die een rol spelen. Daarnaast kan dit vraagstuk niet los gezien worden van de in 2019 voorgenomen herziening van de Wpg. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn deze vragen tezamen behandeld.
Het landelijk kwaliteitskader in relatie tot Preventie met gezag |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Hoe is het Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit tot stand gekomen? Zijn gemeenten daar voldoende in meegenomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet en kunt u alsnog met gemeenten in overleg treden over de invulling en uitwerking van het kwaliteitskader en wetenschappelijke en praktijk- en ervaringskennis vertalen naar beleid?
In zijn initiatiefnota «Opvoeden die handel» stelde het voormalig lid Verkuijlen (VVD) voor een pragmatisch kwaliteitskader te ontwikkelen met als referentie erkende bewezen effectieve programma’s. Dit voorstel is door het kabinet omarmd.
Ter uitvoering van dit voorstel zijn twee hoogleraren en voormalig voorzitters van de Erkenningscommissie Justitiële Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)1 gevraagd te komen tot dit Landelijk Kwaliteitskader. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies voor Preventie van Jeugdcriminaliteit, «Wat werkt laten werken» is op 5 juni jl. aan uw Kamer gestuurd.2 De opdracht aan deze wetenschappers is in de inleiding van het rapport vermeld. De opdracht bestaat uit twee fases: 1) het opstellen van een onafhankelijk wetenschappelijk rapport en; 2) de ontwikkeling van een tool voor gemeenten waarmee ze de wetenschappelijke kennis kunnen vertalen naar de praktijk.
In fase één hebben de wetenschappers het onafhankelijke wetenschappelijke rapport opgesteld. Het Kwaliteitskader is gebaseerd op bestaande wetenschappelijke inzichten en onderzoek, zoals bijvoorbeeld toegepast bij de certificering van interventies door het Nederlands Jeugdinstituut, met aanvullend metaonderzoek door de wetenschappers. Het Kwaliteitskader geeft aan wat werkt en wat niet werkt. Dat is belangrijk met het oog op de jongeren en hun gezin in een kwetsbare positie. We weten inmiddels dat het niet is «baat het niet, dan schaadt het niet», maar dat ongewenst gedrag kan worden versterkt door de inzet van ineffectieve interventies of de verkeerde inzet van effectieve interventies.
Het Kwaliteitskader is geen eenmalig, statisch rapport, maar zal in de loop van de tijd aanpassing verdienen in vervolg op ervaringen en nadere wetenschappelijke inzichten.
Bij wetenschappelijke rapporten zoals deze zijn de wetenschappers verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het is vervolgens aan mijn ministerie, gemeenten en andere partners om na publicatie met de inhoud daarvan aan de slag te gaan, bijvoorbeeld binnen de lerende aanpak van Preventie met Gezag (PmG). Daarnaast bestond er al voordat het rapport gereed was veel aandacht vanuit de journalistiek voor het verschijnen en de inhoud daarvan, wat spoedige publicatie nodig maakte. Meteen na openbaarmaking hebben de PmG-gemeenten het rapport ontvangen en heeft mijn ministerie een gesprek gefaciliteerd met de wetenschappers over het Kwaliteitskader.
In fase twee reflecteren we samen met gemeenten op het gebruik van het Kwaliteitskader en wordt er in gezamenlijkheid een tool ontwikkeld waarmee de theoretische inzichten naar de praktijk worden vertaald. Hiervoor is recent een werkgroep opgestart met vertegenwoordigers vanuit PmG-gemeenten, waarmee zij meteen vanaf het begin betrokken zijn. De inzet van deze werkgroep is mede gericht op afstemming over de uitvoering van de op 20 juni jl. door het lid Mutluer ingediende motie over nader onderzoek naar de tot op heden ingezette interventies binnen PmG.3
Ook wordt de werkgroep met PmG-gemeenten nauw betrokken bij de implementatie van het Kwaliteitskader binnen PmG.
Het Kwaliteitskader richt zich namelijk louter op gedragsinterventies4 die jeugdcriminaliteit terugdringen, terwijl binnen PmG ook andere maatregelen van belang zijn. Hierbij valt te denken aan preventieve interventies die zowel jongeren als volwassenen weerbaar maken tegen (de georganiseerde) criminaliteit, bestuurlijke maatregelen en justitiële maatregelen.
Er worden op dit moment bijeenkomsten in het land voor (meerdere) PmG-gemeenten georganiseerd. Dit is om met elkaar beter inzicht te krijgen in de betekenis van het Kwaliteitskader en mede ter voorbereiding van de ontwikkeling van de tool. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen gemeenten direct met de wetenschappers het gesprek voeren over de toepassing van het Kwaliteitskader.
Binnen de lerende aanpak van PmG reflecteren we samen met gemeenten op de inzet van het kader en daarmee werken we op de lange termijn samen aan de wetenschappelijke basis van de aanpak. Alle partners binnen PmG zijn gemotiveerd de aanpak te doen slagen en erkennen het belang van een zorgvuldige en effectieve inzet voor jongeren en hun gezinnen. Dit is een lang en structureel proces waar we de aankomende jaren bij blijven faciliteren. Veel PmG-gemeenten werken zelf direct samen met een universiteit of hogeschool aan hun aanpak. Dit kunnen ze doen met de toegekende middelen. Daarnaast ligt er inmiddels een aanbod voor academische ondersteuning aan deze gemeenten.
Klopt het dat in het landelijk kwaliteitskader waarden als jongerenparticipatie ondergeschikt zijn aan risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom niet?
De hoogleraren die het rapport hebben opgesteld zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het Landelijk kwaliteitskader. Zoals bij het antwoord op vraag 1 toegelicht richt het kader zich op preventieve gedragsinterventies ten behoeve van jeugdcriminaliteit. Jongerenparticipatie is geen gedragsinterventie en daarom geen onderdeel van het kwaliteitskader.
Is het waar dat mede naar aanleiding van het landelijk kwaliteitskader programma’s nu worden stopgezet (zoals jongerenrechtbank, buurtrechtbank en school&veilig) omdat ze te weinig «bewezen effectief» zouden zijn? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, waarom worden die programma’s stopgezet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Gemeenten hebben de regie over hun eigen lokale aanpak PmG. Wanneer blijkt dat interventies bewezen ineffectief zijn dan is het aan hen deze te stoppen om zo de doelgroep geen verdere schade toe te brengen. Het Kwaliteitskader is een instrument dat hierbij kan ondersteunen. Zoals ook in de aanbiedingsbrief van het Kwaliteitskader aan uw Kamer is vermeld, mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn, maar moeten ze worden gebruikt om de interventies gefinancierd vanuit PmG nader te onderzoeken, bij te stellen of te stoppen.5 In vervolg op voornoemde motie van het lid Mutluer, zal ik hier in de volgende PmG-voortgangsrapportage nader op ingaan.
De wijkrechtspraak en veiligheid in en om de school zijn niet stop gezet. Voor zover bekend is de jongerenrechtbank ook niet stop gezet.
Deze programma’s zijn gebaseerd op bekende risico- en beschermende factoren en werkzame bestanddelen. Voor de wijkrechtspraak verricht het WODC een meerjarig evaluatieonderzoek. Ten aanzien van veiligheid in en om de school zal onderzoek worden gedaan en wordt gekeken naar de werkzame bestanddelen, mede gefinancierd vanuit de aanpak van high impact crimes en de lerende aanpak PmG. Hier ben ik zeer content mee. Ten aanzien van de jongerenrechtbank verwijs ik naar de Verzamelbrief justitiële jeugd van 27 juni jl., waarin apart is ingegaan op de jongerenrechtbank.6
Is het waar dat de in de vorige vraag genoemde programma’s op inzichten uit de wetenschap zijn gebaseerd en/of zelf onderzoek laten meelopen om de effectiviteit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de aanname dat de woorden «bewezen effectief» nu te nauw geïnterpreteerd worden terwijl het kwaliteitskader eerder als een leidraad voor gemeenten zou moeten gelden om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies en om het onnodig gebruik van initiatieven die niet bewezen effectief zijn te voorkomen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze aanname niet. Zoals in de antwoorden hierboven uitgelegd is het Kwaliteitskader bedoeld om te voorkomen dat onnodig ineffectieve interventies worden ingezet bij een kwetsbare doelgroep, die schade kunnen veroorzaken. Tevens is het aan gemeenten zelf om deze interventies stop te zetten. Ik onderschrijf de stelling dat het Kwaliteitskader een belangrijke leidraad zou moeten zijn voor gemeenten om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies. Zoals hiervoor aangegeven mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn.
Daarnaast formuleert het kader richtlijnen en handvatten die mijn ministerie, gemeenten en andere organisaties kunnen gebruiken bij het verder vormgeven van hun preventieve aanpak tegen jeugdcriminaliteit. Zo kunnen erkende interventies gebruikt worden, waar dat passend is, bijvoorbeeld via de inzet van de gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent». Ten slotte vind ik het belangrijk dat gemeenten nieuwe kansrijke en effectieve interventies ontwikkelen voor problematiek waar momenteel nog geen interventie/maatregel beschikbaar is. Juist omdat er nog maar weinig bewezen effectieve interventies beschikbaar zijn. Het Kwaliteitskader is hierbij een waardevol hulpmiddel en geen doel op zich.
Op welke wijze houdt het kwaliteitskader nu rekening met de mogelijkheid dat gemeenten de ruimte nodig hebben voor het inzetten van interventies die passen bij de specifieke lokale behoeften?
Gemeenten ontwikkelen zelf op basis van de lokale problematiek en doelgroep hun brede aanpak Preventie met Gezag. Het Kwaliteitskader geeft gemeenten handvatten voor wat er inmiddels bewezen wel en niet werkt als het gaat over preventieve gedragsinterventies voor jeugdcriminaliteit. Wij stimuleren de inzet van bestaande bewezen effectieve interventies. Het ontwikkelen van een nieuwe interventie kost immers ook veel inzet van gemeenten en wetenschap.
Vanuit de wetenschap weten we welke werkzame bestanddelen bepaalde interventies moeten bevatten om de effectiviteit te vergroten, zoals een bepaald niveau van expertise en inzet op risico- en beschermende factoren. Deze handvatten zijn opgenomen in het Kwaliteitskader. Dat laat nog veel ruimte voor gemeenten voor een passende inzet op de eigen lokale doelgroep en voorkomt dat er onnodige schade wordt berokkend, temeer omdat er beperkt bewezen effectieve interventies voor de verschillende doelgroepen beschikbaar zijn.
Op welke wijze biedt het kwaliteitskader de ruimte voor het gebruiken van nieuwe wetenschappelijke onderbouwde interventies die nodig zijn en ontwikkeld moeten worden om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit ingaan?
Binnen het programma Preventie met Gezag worden allerlei nieuwe interventies ontwikkeld. Dit wordt binnen het programma PmG ondersteund en gefaciliteerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de criminele familieaanpak en de doorontwikkeling van aanpakken met het oog op de veiligheid in en om de school. Binnen de lerende aanpak worden hieromtrent lerende netwerken georganiseerd samen met gemeenten en de wetenschap.
Zoals in mijn beantwoording op vragen 1 en 5 vermeld, verdient het Kwaliteitskader in de loop van de tijd aanpassing op basis van onderzoek. Ook dit vindt onder andere plaats binnen de lerende aanpak PmG. Het gaat erom dat we doen wat nodig is voor deze doelgroep en daarvoor is (door)ontwikkeling van interventies en maatregelen met gemeenten, de wetenschap en andere partners nodig. Mijn ministerie is hierover met gemeenten en de wetenschap in gesprek.
Deelt u de mening dat door de huidige steeds kortdurende financiering van Preventie met Gezag-projecten er geen solide basisfinanciering tot stand komt? Zo ja, welke gevolgen gaat u hieraan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van het programma Preventie met Gezag is duidelijk aan de 27 gemeenten met de domeinoverstijgende aanpak en de justitiepartners gecommuniceerd dat de middelen voor Preventie met Gezag structureel zijn. Voor de eerste periode tot half 2026 zijn de budgetten aan gemeenten toegekend. Dit staat zowel in de beschikkingen, als in communicatie aan uw Kamer vermeld. Vanaf 2025 wordt samen met de gemeenten, partners en de wetenschap gekeken naar de wijze van voortzetting van het programma in 2026. Op grond daarvan is herijking en bijstelling mogelijk zodat voor 2026 en verder het programma effectiever en doelmatiger wordt.
Sinds juli jl. zijn er twintig gemeenten toegevoegd aan het programma met de incidentele preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Voor een periode van maximaal drie jaar ontvangen deze gemeenten middelen tot maximaal half 2027. Bij aanvang is een gestelde voorwaarde vanuit Preventie met Gezag dat de aanpak, inclusief de werkwijze en interventies, wordt verankerd in een structurele gemeentelijke aanpak.
Het bericht ‘Minister begaat enorme flater: hij beweert dat moord op Utrechtse Sjaak in 1995 is opgelost, maar dat is niet zo’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Hoe kijkt u terug op uw beantwoording tijdens het Vragenuur van 22 oktober 2024 omtrent de moordzaak van Sjaak Gerwig?
Het was een goed debat waarin alle aspecten en zienswijzen op het behandelde vraagstuk aan bod zijn gekomen. In het debat heb ik tot mijn spijt een ongelukkige verspreking gedaan.
Erkent u dat de Kamer onjuist is geïnformeerd door te stellen dat de moordzaak opgelost zou zijn?
Tijdens het vragenuur op 22 oktober jl. heb ik naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Ergin een toelichting gegeven op de wijze waarop de politie omgaat met de bewaartermijn voor verwijderde politiegegevens. Om de Kamer een beeld te geven van de waarde van het gebruik van oude gegevens heb ik in mijn opening twee casussen daarvoor als voorbeeld gebruikt. De eerste zaak betreft de zaak van de moord op een Poolse vrouw. Deze zaak is opgelost. De andere zaak die ik tijdens het mondeling vragenuur besprak is die van de moord op Sjaak Gerwig. Per abuis heb ik genoemd dat beide zaken waren opgelost. Voor de zaak Sjaak Gerwig is dat helaas niet het geval.
Wat betreft het einde van de zaak had ik mijn woorden zorgvuldiger moeten kiezen. De zaak is niet afgerond. Dit is anders dan ik in het debat suggereerde.
Deelt u de mening dat het enorm onzorgvuldig is om een onopgeloste moordzaak voor te doen alsof deze opgelost zou zijn?
Deze mening deel ik.
Wat is de status van de coldcase van Sjaak Gerwig?
De zaak is tot op heden niet opgelost.
Neemt u de woorden «Deze informatie is uiteindelijk cruciaal geweest om de getuigenverklaring te ondersteunen en deze moordzaak rond te maken. Daarmee is dus een moordzaak opgelost en zijn nabestaanden uit de onzekerheid geholpen.» terug?
Ja. Overigens kan ik wel bevestigen dat in deze zaak het gebruik van oude gegevens heeft geleid tot nieuwe inzichten, zoals ik uw Kamer heb willen schetsen.
Bent u bereid om uw excuses over te brengen aan de nabestaanden van Sjaak Gerwig door onjuiste informatie de wereld in te slingeren? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat mijn verspreking tijdens het debat de nabestaanden van Sjaak Gerwig heeft geraakt en dat betreur ik. Daarom heb ik contact opgenomen met de nabestaanden om mijn excuses aan te bieden en mijn medeleven aan hen te betuigen. Ik kan mij voorstellen dat de jarenlange onzekerheid voor hen moeilijk is en ik hoop op een oplossing van deze zaak.
Bent u zich ervan bewust dat u de nabestaanden van Sjaak Gerwig enorm veel pijn heeft bezorgd door te beweren dat ze uit de onzekerheid zouden zijn geholpen, terwijl zij sinds 1995 iedere dag opstaan in onzekerheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om contact te zoeken met de nabestaanden van Sjaak Gerwig over de ontstane situatie? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u meer nauwkeurigheid betrachten in de beantwoording van politieke vragen waarbij u gevoelige informatie van levende dan wel overleden personen gebruikt? Is het een idee dat u dit in het vervolg niet meer doet?
Ik hecht eraan uw Kamer juist te informeren en zal mij daarvoor blijven inspannen.