Het antwoord op eerdere schriftelijke vragen en de uitzending van Argos ‘Spraakverwarring in de spreekkamer’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen over het belang van professionele tolken in de zorg?1
Ja.
Kent u de uitzending van Argos d.d. zaterdag 13 februari jl. «Spraakverwarring in de spreekkamer»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de «Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg», die conform de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geldt voor de volle breedte van de zorg, bij de verschillende sectoren voldoende bekend is en wordt nageleefd?
Het naleven van beroepsnormen is een verantwoordelijkheid van beroepsverenigingen en zorgverleners. Ik heb geen beeld van in welke mate de beroepsnorm bekend is bij zorgverleners in verschillende sectoren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd geeft aan dat daar waar sectoren veel te maken hebben met anderstaligen, zoals in asielzoekerscentra, de inspectie ziet dat de mogelijkheid van een telefonische professionele tolk goed bekend is en zeer regelmatig wordt ingezet. De inspectie geeft ook aan dat de bekendheid en inzet hiervan in de eerstelijnszorg minder lijken te zijn. De inspectie ontvangt geen signalen over onvoldoende inzet van de (telefonische) tolk.
Wanneer is voorzien dat de doorontwikkeling van deze kwaliteitsnorm, te weten de kwaliteitsstandaard Taalbarrières, gereed is en wordt ingeschreven in het Register van Zorginstituut Nederland? Wanneer is er duidelijkheid of deze kwaliteitsstandaard passend is binnen de (juridische) kaders van het Register? Wat kunt u vanuit uw rol doen om de inschrijving van deze kwaliteitsstandaard te bespoedigen?
Er is nog geen planning bekend voor de ontwikkeling en oplevering van deze kwaliteitsstandaard. Het Zorginstituut gaat op korte termijn met betrokken partijen in gesprek om tot een planning te komen. De duidelijkheid over de vraag of de standaard binnen de reikwijdte van het Register valt, verwacht het Zorginstituut uiterlijk in april te kunnen geven. Het Zorginstituut heeft deze standaard op de werkagenda gezet en zal dus actief betrokken blijven bij de ontwikkeling. Daarnaast is er voor de ontwikkeling geld beschikbaar gesteld door ZonMw. Op deze manier wordt de ontwikkeling van de standaard gestimuleerd.
Kunt u aantonen dat een vergoeding voor taaltolken verdisconteerd is in een generieke opslag op de Diagnose Behandel Combinatie (DBC’s) GGZ? Geldt dit volgens u ook voor andere zorgsectoren dan de GGZ?
De NZa stelt tarieven vast op basis van historisch kostprijsonderzoek. In dit onderzoek worden in principe alle gemaakte kosten, dus ook die voor tolken, meegenomen. Dit geldt ook voor andere sectoren waarvoor de NZa tarieven reguleert.
Is het u bekend dat de genoemde oplossing (waarbij zorgaanbieders die meer kosten maken voor tolken dan in de reguliere tarieven is meegenomen, maatwerkafspraken moeten maken met de zorgverzekeraar) niet passend is voor kleinere zorgaanbieders? En dat daardoor mensen worden beperkt in de keuze voor een zorgaanbieder en onnodige verwijzing naar specialistische zorgaanbieders plaatsvindt?
Nee, dit is mij niet bekend. De NZa geeft aan dat de huidige bekostiging ruimte biedt om afspraken te maken over de financiering van tolkenkosten. Hierover moet het gesprek worden gevoerd tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Als blijkt dat de bestaande regelgeving toch onvoldoende ruimte biedt om deze afspraken te maken, dan kunnen partijen dat melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Zij bezien dan of er wijzigingen in de regelgeving nodig zijn. Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen reeds heb aangegeven, zal de NZa de huidige bekostiging van de tolk voor anderstaligen in de ggz evalueren.
Bent u bereid om met het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit in gesprek te gaan over de genoemde knelpunten? Zo nee, op welke wijze bent u dan bereid ervoor zorgen dat deze knelpunten worden opgelost?
Ja, ik ga met het Zorginstituut en de NZa in gesprek over de inzet en financiering van tolken in de zorg om te inventariseren of in de huidige regelgeving knelpunten bestaan die het financieren van noodzakelijke tolkeninzet bemoeilijken. Ik zal hierbij waar nodig ook zorgverzekeraars en beroepsverenigingen betrekken.
Mondzorg in het basispakket |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geef ook minder rijken de kans op een goed gebit»?1
Ja
Hoe evalueert u de conclusie van Dokters van de wereld, die stellen dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om de conclusie van Dokters van de Wereld, dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen, te onderschrijven. Het is bekend dat wanneer kleine gebitsproblemen niet worden opgelost, deze tot grotere gebitsproblemen kunnen leiden. Daarnaast komt de afgelopen jaren steeds meer onderzoek beschikbaar dat laat zien dat er relaties zijn tussen een ongezonde mond en andere gezondheidsproblemen. Dit betreft met name associaties tussen parodontitis enerzijds en diabetes en cardiovasculaire aandoeningen anderzijds.2 In dit verband heeft ook een onderzoek op basis van Nederlandse zorgverzekeringsdata laten zien dat er een significant effect is van parodontale behandeling op diabeteskosten.3
De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij geen uitspraak over causaliteit. Dit betekent overigens niet noodzakelijk dat er geen causale verbanden zijn tussen mondziekten en chronische ziekten – «absence of evidence is not evidence of absence«. Op dit moment is echter geen uitspraak te doen over welke ziektes en aandoeningen hun oorsprong kunnen hebben in een slecht verzorgde mond en dat een deel daarvan kan worden voorkomen door betere toegang tot mondzorg. Het is daarmee ook niet mogelijk om aan te geven of andere medische kosten worden bespaard door mondzorg in het pakket op te nemen. Ook voor het Zorginstituut is er op dit moment onvoldoende basis om tandheelkundige (curatieve) behandelingen te beschouwen als preventie voor medische aandoeningen.
Als mondzorg in het basispakket opgenomen zou worden, hoeveel euro extra per maand zou de premiebetaler dan kwijt zijn? Hoe groot is het verschil tussen algemene premieverhoging voor mondzorg en de gemiddelde kosten voor mondzorg in de aanvullende verzekering? Als de gemiddelde kosten voor de premiebetaler in het basispakket lager zijn dan via de aanvullende verzekering, deelt u dan de mening dat mondzorg daarmee veel toegankelijker wordt voor mensen met een laag inkomen?
In «Zorgkeuzes in Kaart» is berekend dat het uitbreiden van het basispakket met tandheelkundige zorg, een netto effect op de collectieve zorguitgaven heeft van 1,45 miljard euro per jaar. De premiebetaler zal per jaar € 15 euro extra betalen.4 Daar moeten eventuele kosten voor eigen risico bij worden opgeteld. Deze variëren per persoon, afhankelijk van of iemand het eigen risico sowieso al vol maakt. In het slechtste geval waarbij iemand veel tandheelkundige kosten maakt (> € 385) en het eigen risico volledig wordt aangesproken, betaalt diegene dat jaar € 400 voor mondzorg via het basispakket.
De premie voor het verzekeren van mondzorg in de aanvullende verzekering (AV) varieert per gekozen pakket: van losse tandmodules à € 100,– per jaar tot uitgebreide AV’s met allerlei soorten dekkingen van boven de € 500,– per jaar. Welke zorgkosten tot welk maximumbedrag (en soms ook maximumpercentage) vergoed worden, verschilt daarbij per pakket. Het is daarom niet mogelijk om iets te zeggen over de gemiddelde premiekosten van mondzorg in de AV. Op basis van declaratiedata van Vektis over 2018 kan de gemiddeld vergoede kosten voor tandheelkunde vanuit de AV worden vastgesteld op € 126 per jaar (incl. orthodontie).5 In dit bedrag zijn eventuele bijbetalingen en mondzorg die niet uit de AV werd vergoed niet meegenomen. Een andere benadering is op basis van de totale omzet van eerstelijns mondzorg: dan zou je uitkomen op gemiddelde tandheelkundige kosten van € 167 per volwassene per jaar.6
Niet iedereen heeft een AV voor mondzorg. Opname in het basispakket betekent dus vooral een kostenverschuivingvan het private naar het publieke domein. Gegeven het eigen risico, wordt mondzorg niet vanzelf toegankelijker voor alle mensen met een laag inkomen.
Welke andere manieren zijn er om de kosten van mondzorg in het basispakket op te nemen? Kunnen deze kosten eventueel ook via belastingen worden opgehaald, waardoor het opnemen van mondzorg in het basispakket niet automatisch tot een premieverhoging leidt? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de behoefte aan geneeskundige zorg verzekerd (art 10). Deze wordt op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord (art 14). Een sociale indicatie als toegang tot bepaalde zorg is gegeven de beginselen van de Zvw dus niet mogelijk. De genoemde suggestie om kosten via belastingen op te halen en aan zorgverzekeraars uit te keren zodat deze kosten niet tot een premieverhoging leiden, is ook niet mogelijk. In de Zvw is vastgelegd dat ter dekking van de Zvw-kosten evenveel inkomsten worden gegenereerd via de inkomensafhankelijke bijdrage, de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de zogenaamde 50/50-verdeling). Een stijging van de Zvw-kosten, als gevolg van een uitbreiding van het pakket, uit zich dus automatisch in een hogere nominale premie.
Hoeveel bespaart volgens u de opname van mondzorg in het basispakket, gegeven het feit dat problemen aan het gebit minder vaak leiden tot andere medische problematiek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed kan een slecht gebit hebben op de algehele gezondheid van een verzekerde? Welke ziektes en aandoeningen kunnen hun oorsprong hebben in een slecht verzorgde mond en hoeveel kan daarvan worden voorkomen als iedereen in Nederland goede toegang heeft tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat mensen zonder tandartsverklaring in verreweg de meeste gevallen niet in aanmerking komen voor een aanvullende verzekering en dat dit dus voor mensen met mondzorgproblemen van enige omvang geen toegankelijke oplossing is? Welke oplossingen heeft u voor dit probleem?
Uit cijfers van Zorgweb blijkt, dat er in 2021 91 losse tandmodules werden aangeboden. In 14 van die gevallen (15%), met de meest uitgebreide dekkingen, golden acceptatiecriteria. Van de 170 gecombineerde aanvullende polissen (met daarin vaak ook mondzorg opgenomen) waren slechts 4 met acceptatiecriteria (2,4%). Daarnaast bieden gemeentepolissen ook vaak dekking voor tandheelkundige zorg; voor deze polissen geldt sowieso geen medische selectie. Daarnaast gold voor 10% van de losse tandmodules en 11% van de gecombineerde aanvullende polissen een wachttijd van een jaar voor specifiek orthodontie, kronen/bruggen/implantaten of gedeeltelijke prothesen. Ik deel daarom niet de analyse dat er in die zin sprake is van een toegankelijkheidsprobleem.
Klopt de inschatting van Dokters van de wereld dat ongeveer anderhalf miljoen mensen in Nederland geen toegang hebben tot mondzorg in Nederland?2 Zo nee, hoeveel mensen in Nederland hebben naar schatting volgens u geen toegang tot mondzorg en bij hoeveel mensen leidt dit tot andere medische problemen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland dat puur vanwege financiën mondzorg mijdt: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld. Daarnaast is op dit moment überhaupt weinig structurele informatie beschikbaar omtrent de mondgezondheid van Nederlanders. Het laatste «Signalement Mondzorg», dat werd opgesteld in opdracht van het Zorginstituut, dateert uit 2013 voor volwassenen en 2018 voor de jeugd. Ik vind het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan zo nodig aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bekend met het onderzoek van Stefan Listl, waaruit blijkt dat productiviteitsverlies door gebrekkige mondzorg 3 miljard euro bedraagt in Nederland?3
Ja. In het artikel wordt geschat dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Ook wordt beschreven dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij de gebruikte methodiek en schatting.
Deelt u de mening dat mondzorg in het basispakket voor een groot deel het productiviteitsverlies tegen kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Mondziekten hebben een invloed op zowel individuen als de maatschappij. Pijn, schaamte, verminderde kwaliteit van leven en verminderde arbeidsproductiviteit kunnen zich daarbij voordoen.9 Mondgezondheid is ook zeer relevant voor integratie in de samenleving, denk aan kansen op de arbeidsmarkt. Slechte mondgezondheid kan de problematiek van mensen met sociale problemen en kwetsbare doelgroepen dus verergeren. Het onderzoek stelt echter niet dat met het toevoegen van mondzorg aan het basispakket het totaal aan productiviteitsverlies kan worden voorkomen. Ook voor zorgmijding is de vraag of hiermee het probleem wordt opgelost. Uit CBS-cijfers blijkt dat in 2018 80,3% van de Nederlanders minimaal 1 keer naar de tandarts is gegaan.
In de jaren dat de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder nog in het ziekenfondspakket was opgenomen, was het percentage Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts ging aanzienlijk lager. Dit percentage was in 1990 71,3% en in 1995 74,6%. De data van het CBS geven overigens geen uitsluitsel om welke redenen mensen afzien van tandartsbezoek. Uit het TNO-onderzoek «Gebit Fit» uit 2014 kwam naar voren dat individuen die niet jaarlijks naar de tandarts of mondhygiënist gaan, daar diverse redenen voor hebben. Die redenen lopen uiteen van «niet nodig om jaarlijks te gaan vanwege een goed gebit» tot «niet jaarlijks gaan vanwege financiële consequenties» of «niet gaan vanwege verstrekkende angst voor tandheelkundige behandelingen» en allerlei redenen daar tussen in.
Ik vind het daarom passender om in te zetten op lokaal (financieel) maatwerk. In dat verband heb ik u recent geïnformeerd10 over onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan. Momenteel werk ik een motie11 uit waarbij wordt verkend of na de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) de gewenste omslag is gemaakt naar maatwerk toegesneden op de persoonlijke situatie van de burger. Ik verwacht uw Kamer hier vóór het zomerreces over te informeren.
Ook neemt VWS, gezien de sterke samenhang tussen schuldenproblematiek en gezondheid, actief deel aan de versnelling van maatregelen uit de brede schuldenaanpak die wordt gecoördineerd door de Staatssecretaris van SZW. Zoals beschreven in mijn brief van 12 februari jongstleden12, wil ik samen met betrokken gemeenten en zorgverzekeraars verkennen op welke wijze het onderwerp «ongewenste zorgmijding» betrokken kan worden bij vroegsignalering van schulden. In het contact met mensen met beginnende betalingsachterstand kan actief worden gevraagd naar, en actiegenomen op, de situatie van ongewenste zorgmijding.
Deelt u de mening dat maatschappelijke baten, zoals verbeterde economische productiviteit en fysieke en mentale gezondheidswinst deel moeten zijn van de overweging om behandelingen al dan niet in het basispakket op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Keuzes over de inhoud en omvang van het basispakket worden genomen aan de hand van pakketcriteria.13 De pakketcriteria zijn effectiviteit, kosteneffectiviteit noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. Bij de bepaling van effectiviteit wordt ook gekeken naar de gezondheidswinst die de behandeling oplevert voor de patiënt. Dit kan fysiek én mentaal zijn. Wanneer de kosteneffectiviteit van de behandeling wordt beschouwd, komen ook maatschappelijke kosten en baten, zoals verbeterde economische productiviteit, aan bod. Maatschappelijk baten zijn daarmee onderdeel van de overweging om behandelingen op te nemen in het basispakket.14
Tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten in onder meer Trouw en het Noordhollands Dagblad, waaruit blijkt dat sprake is van tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ISR heeft besloten de zaken van een aantal oud-turnsters stil te leggen, omdat gespreksverslagen incompleet of bevooroordeeld zijn? Wat betekent dit voor de voortgang van de zaken van deze turnsters? Betekent dit dat uw antwoorden van 11 januari jl. op onze schriftelijke vragen over de doorlooptijd achterhaald zijn?3
Het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) is een onafhankelijke organisatie. Zij maken eigen afwegingen in het belang van de lopende zaken. Het ISR laat klachten over een aantal gespreksverslagen extern onderzoeken. Deze zaken zijn echter niet stilgelegd, de onderzoeken lopen onverminderd door. Met het ISR vind ik het belangrijk dat een zaak zorgvuldig wordt afgehandeld en daar is om verschillende redenen soms meer tijd voor nodig. Zie ook antwoord 3.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat oud-turnsters nog langer moeten wachten op inhoudelijke behandeling van hun zaak en dit ook emotionele schade kan veroorzaken? Zo ja, wat gaat u doen om forse vertraging te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat het voor de oud-turnsters moeilijk is dat zij langer moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van hun zaak. Omdat het zo emotioneel belastend kan zijn en deze oud-turnsters al zoveel hebben meegemaakt, vind ik een zorgvuldige en objectieve afhandeling van zaken essentieel. De doorlooptijd van een tuchtrechtelijk onderzoek is gemiddeld 2–3 maanden. Onderzoeken in het turnen zijn nog gaande en over de exacte doorlooptijd van de gehele procedure (inclusief tuchtrechtelijke behandeling en eventuele beroepszaken) is nu nog niets te zeggen. De gemiddelde doorlooptijd is erg afhankelijk van de bevindingen uit het (voor)onderzoek, reglementaire (verweer)termijnen en de bevindingen van de tuchtcommissies. Daarnaast kunnen soms bepaalde omstandigheden ervoor zorgen dat een tuchtrechtelijke procedure langer duurt, bijvoorbeeld bij een beroep of een strafrechtelijk onderzoek.
Is de veiligheid van melders voldoende geborgd? Bent u het eens dat melders de garantie moeten hebben dat zij vertrouwelijk hun verhaal moeten kunnen doen en dat het zeer onwenselijk is dat tijdens het lopende proces vermeende dader(s) contact opnemen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid wordt gewaarborgd?4
Ja, iedereen kan veilig een tuchtrechtelijke melding maken. Ik heb geen signalen ontvangen en ook geen reden om aan te nemen dat de veiligheid en vertrouwelijkheid van melders in het geding is. Het is wel zo dat, net zoals in de reguliere rechtspraak, in een (tucht)rechtelijk proces er altijd sprake is van «hoor en wederhoor». Een beschuldigde heeft het recht zich te kunnen verdedigen en weet daarom wie de beschuldiging uit.
Hoeveel extra capaciteit is nodig om het ISR zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende te versterken?
Vanwege de belangrijke functie die het ISR vervult ben ik met hen in gesprek over de benodigde aanvullende financiële steun om het ISR verder te versterken en te professionaliseren. Ik heb daarom aan het ISR gevraagd om een inschatting te maken over de extra benodigde capaciteit in 2021. Daarnaast ben ik voornemens om het voorgenomen subsidiebedrag voor 2022 ook voor het lopende jaar 2021 te financieren. Daarmee kan het ISR op korte termijn een professionaliseringslag in gang zetten. Zie ook antwoord 7.
Bent u bereid om de extra subsidie die het ISR in 2022 krijgt naar voren te halen, zodat op korte termijn een kwaliteitsslag gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u aanvullend doen om de kwaliteit van de rechtspraak van het ISR te verbeteren? Welke stappen bent u op dit moment bereid te zetten?
Boven alles betreft het hier onafhankelijk tuchtrechtspraak en ga ik niet over de kwaliteit en de inhoud van een tuchtrechtelijke uitspraak. Desalniettemin ben ik met het ISR in gesprek over het aanstellen van een kwartiermaker om de professionaliseringsslag te leiden. Dan gaat het om zaken in gang zetten als: uitbreiding van onderzoekers en personele ondersteuning, een zelfstandig kantoor en -faciliteiten, meer trainingen en een nieuw casemanagementsysteem dat is ingericht op het huidige en toekomstige volume in casuïstiek. Daarnaast hecht ik belang aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het proces naar (potentiële) melders.
Begrijpt u, mede in het licht van de artikelen, dat sommige sporters liever niet naar het ISR stappen, omdat er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van het ISR en de capaciteit die er is om gedegen onderzoek te doen? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat mensen het vertrouwen krijgen in een goede behandeling en afwikkeling van hun zaak?
Door de toegenomen meldingen ben ik mij ervan bewust dat het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) onder grote druk staat. Desondanks heeft het ISR mij ervan verzekerd dat er nog steeds voldoende capaciteit is om alle meldingen op te pakken en gedegen onderzoek te doen. Daarnaast ben ik met het ISR in gesprek over het verhogen van de capaciteit om voorbereid te zijn op de toekomst. Ik betreur de negatieve berichten in de media. Deze berichten doen echter niets af van de onafhankelijke positie die het ISR heeft. Ik heb er vertrouwen in dat het ISR de zaken professioneel en zorgvuldig afhandelt.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor sporters als ze met hun klacht niet bij het ISR terecht kunnen of willen?
Er zijn twee mogelijkheden voor het aangaan van tuchtrechtelijk proces, afhankelijk of de sportbond is aangesloten bij het ISR. Wanneer een sportbond niet is aangesloten bij het ISR dan kan een tuchtrechtelijk proces bij de sportbond zelf worden doorlopen. Indien de sportbond wel is aangesloten bij het ISR dan vindt dit via het ISR plaats.
Bij klachten over de procedure kan contact opgenomen worden met het ISR of de betreffende sportbond. Zo heeft het ISR onlangs klachten over een aantal gespreksverslagen extern laten onderzoeken. Een formele klachtenprocedure bij het ISR is in ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met het extern of onafhankelijk beoordelen van een klacht. Daarnaast is het een mogelijkheid om een civielrechtelijke procedure te starten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld c.s.?5 Kunt u concreet uiteenzetten hoe hier gevolg aan is gegeven? Heeft u al een beeld van de behoeftes van turners? Zijn er gesprekken gevoerd met de oud-turnsters?
Ik ben met de KNGU in gesprek over de motie Westerveld en de benodigde opvolging aan het grensoverschrijdende gedrag dat heeft plaatsgevonden in het turnen. De uitkomsten van het onderzoek, welke rond april worden verwacht, zullen hierin leidend zijn. Vervolgens zal ik samen met de sport kijken naar wat er extra nodig is als het gaat om de hulp en ondersteuning aan (oud-) turnsters.
Welk hulpaanbod is opgezet voor de turnsters die te maken hebben gehad met fysieke en psychische mishandeling en vernedering? Deelt u de mening dat hier specialistische kennis voor voorhanden moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt er gewerkt aan een schaderegeling voor de (oud-)turnsters? Zo ja, hoe komt deze eruit te zien?
Zie antwoord vraag 10.
COVID-19-herstelzorg door fysiotherapeuten |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het item in Hart van Nederland over fysiotherapie voor coronapatiënten?1
Het is goed dat in de media aandacht is voor mensen die maanden na de besmetting met COVID-19 nog kampen met klachten zoals chronische vermoeidheid en kortademigheid.
Wat is uw reactie op de problemen die spelen rondom de regeling voor de herstelzorg voor coronapatiënten?
In de nieuwsuitzending in Hart van Nederland werden geen problemen genoemd rondom de regeling paramedische herstelzorg covid-19. Er werd een patiënt geïnterviewd die aangaf baat te hebben bij fysiotherapie.
Om hoeveel patiënten gaat het in het hele land?
In de uitzending van Hart van Nederland werd gemeld dat circa 30.000 patiënten gebruik maken of hebben gemaakt van fysiotherapie na covid-19. Er zijn echter nog geen officiële, landelijke cijfers beschikbaar over aantallen patiënten of kosten binnen de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg. Deze komen via het Zorginstituut Nederland beschikbaar in het voorjaar van 2021. C-support ondersteunt en adviseert in opdracht van VWS mensen die langdurig klachten ondervinden van een besmetting met covid-19. Bij C-support hebben zich ca. 1.600 mensen gemeld.
Bent u bereid om de periode van vier maanden na de acute fase, waarin de huisarts of specialist een patiënt moet doorverwijzen, te verlengen of te schrappen, aangezien sommige patiënten veel langer klachten ervaren dan deze periode? Kunt u uw antwoord toelichten?
De tijdelijke regeling richt zich op de mensen die in de herstelfase na covid-19 behoefte hebben aan paramedische ondersteuning. Deze behoefte blijkt zich bijna altijd te openbaren binnen de gestelde termijn van vier maanden na de acute fase. Er zijn uitzonderingsgevallen gemeld, waarbij de klachten wel duidelijk waren, maar de verwijzing niet binnen de gestelde vier maanden tot stand kwam. Wanneer zich binnen de termijn van vier maanden geen zodanige klachten en beperkingen voordoen, dat paramedische herstelzorg nodig is, dan is het onwaarschijnlijk dat deze problemen zich in een latere fase alsnog voordoen.
Zorginstituut Nederland organiseert uitvoeringsoverleggen paramedische herstelzorg na covid-19. Aan deze overleggen nemen beroeps- en brancheorganisaties, zorgverzekeraars, betrokken onderzoekers en VWS deel. Signalen over knellende regelgeving in de uitvoering worden daar besproken. Er is een speciale adviescommissie op initiatief van het Zorginstituut en in samenwerking met C-Support in oprichting die gaat adviseren over individuele casussen waar de regeling niet passend lijkt. Mensen kunnen hun casus indienen via de website van C-support. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de periode van vier maanden knelt in de uitvoering.
Wat is uw reactie op het feit dat patiënten problemen ondervinden bij het vinden van een medisch specialist die hen kan doorwijzen voor een tweede periode van behandelingen, onder andere omdat veel van deze specialisten het druk hebben met het behandelen van andere (ex-)coronapatiënten?
De verwijzing van een medisch specialist voor de tweede periode van behandeling is verplicht gesteld om te voorkomen dat mensen onnodig lang worden behandeld. Er moet immers wel sprake zijn van een medisch probleem dat naar verwachting te verhelpen of te verlichten is met paramedische zorg wil deze zorg zinnig zijn. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is er een adviescommissie onder leiding van het Zorginstituut ingesteld die individuele casuïstiek gaat behandelen. Uit de casuïstiek die bij deze adviescommissie ingebracht wordt moet blijken in hoeverre de verplichte verwijzing voor de tweede periode van behandeling door de medisch specialist knelt in de uitvoering.
Bent u bereid om de verplichting om voor een tweede periode van behandeling te moeten worden doorverwezen door een specialist te schrappen, aangezien veel patiënten nooit in contact zijn geweest bij een specialist en daar ook niet onder behandeling zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om patiënten zekerheid te geven en te beslissen de regeling nu te verlengen, aangezien de einddatum van 1 augustus te vroeg is omdat de pandemie nog enige tijd zal aanhouden en het herstel bij veel mensen lang duurt?
Ik beraad me momenteel op de vraag of, en hoe, de tijdelijke regeling een vervolg zal krijgen.
Het bericht 'Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking»?1
Ik onderschrijf het belang van nieuwe behandelmogelijkheden voor volwassenen met een therapieresistente depressie.
Esketamine is als geregistreerd geneesmiddel beschikbaar als een injectievloeistof met als goedgekeurde indicatie «inductie van anesthesie». Esketamine is niet eerder goedgekeurd voor de indicatie «depressie». Er is in deze casus geen sprake van wijd verbreid gebruik (well established use) van esketamine in de nieuwe indicatie. De firma heeft zich voor het verkrijgen van de handelsvergunning niet kunnen baseren op literatuurstudies. De firma heeft een volledig klinisch onderzoeksprogramma doorlopen om de benodigde data te verzamelen om de werkzaamheid en veiligheid van esketamine in deze indicatie te onderbouwen2.
Esketamine neusspray is het enige geneesmiddel met als werkzame stof
esketamine dat geregistreerd is voor die indicatie. Het Zorginstituut Nederland adviseert mij tevens om esketamine alleen te vergoeden indien er een financieel arrangement is afgesloten, en het vervolgens alleen tot het pakket toe te laten voor de vierde stap van het behandelalgoritme van depressie3. Ik volg het advies van het Zorginstituut op om in gesprek te gaan met de fabrikant over een financieel arrangement. Tot nader order blijft het middel in de geneesmiddelensluis en maakt het dus geen onderdeel uit van de verzekerde aanspraak.
Esketamine drank is niet geregistreerd voor behandeling van patiënten met therapieresistente depressie. Wel wordt sinds 2020 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van esketamine drank bij de behandeling van patiënten met ernstige, niet psychotische, behandelingsresistente depressie. Dit wordt gefinancierd via de subsidieregeling veelbelovende zorg4. Zolang het onderzoek loopt, voldoet orale esketamine nog niet aan de «stand van de wetenschap en praktijk» en wordt daarmee niet vergoed via het basispakket. Na het afronden van het onderzoek start het Zorginstituut met de beoordeling of de betreffende zorg tot het basispakket behoort.
Wat vindt u ervan dat de oplossing esketamine op jaarbasis 208 euro kost, en behandeling met de neusspray van farmaceut Janssen 10.175 euro, bijna vijftig keer zo duur, terwijl het op precies hetzelfde neerkomt? Dit verschil is toch niet uit te leggen?
Het Zorginstituut heeft gekeken naar de prijs van esketamine neusspray ten opzichte van de huidige standaardbehandeling voor depressie. Op basis daarvan (en toetsing aan de pakketcriteria) heeft het Zorginstituut dan ook geadviseerd om te onderhandelen over de prijs en conform dit advies ben ik met de fabrikant in gesprek over een financieel arrangement.
Waarom laat u het toe dat farmaceuten de samenleving op zulke hoge kosten jaagt?
Het beschikbaar komen van nieuwe innovatieve geneesmiddelen is op zichzelf een goede ontwikkeling en geeft patiënten een kans op een betere kwaliteit van leven of zelfs genezing. Ik vind daarom dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten wel een verband blijven houden tussen de kosten voor ontwikkeling en productie enerzijds en de maatschappelijke waarde anderzijds. Daarom nemen we maatregelen om de prijzen van geneesmiddelen beter te beheersen, zodat we ook op langere termijn ruimte blijven houden voor nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»5 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen.
Bedrijven hebben echter ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen. Daar waar ik van mening ben dat fabrikanten onverantwoord hoge prijzen voor hun geneesmiddelen rekenen, zal ik dat niet accepteren, onderhandelen en hen dan ook blijven aanspreken op hun gedrag.
Hoe hoog zijn de kosten die de firma Janssen kwijt geweest is voor het ontwikkelen van de spray?
De investeringen die de fabrikant heeft gedaan voor het ontwikkelen van de spray zijn mij niet bekend. De firma Janssen heeft geen onderbouwing gegeven voor de prijs van esketamine neusspray. Uiteraard zal ik hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant wel naar vragen.
Hoe is het mogelijk dat de firma Janssen een patent hierop heeft gekregen? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met een specifiek octrooi, maar als aan de eisen van octrooieerbaarheid is voldaan is het mogelijk dat de uitvinding inderdaad is beschermd door het octrooirecht. In het Notaoverleg over een initiatiefnota met de naam Big Farma: niet gezond!is door de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd uw Kamer nader te informeren over de voorwaarden voor octrooibescherming van geneesmiddelen, meer in het bijzonder voor nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling.6 De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer hierover, mede namens mij, een brief gestuurd op 25 februari 20217. Onder punt 3 van de brief wordt toegelicht dat de strenge eisen voor octrooiverlening ook gelden voor octrooi op nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling. Futiele of andere voor de hand liggende aanpassingen, aan bijvoorbeeld de indicatie of toedieningsvorm, kunnen dus niet tot een geldig octrooirecht leiden.
Deelt u de mening dat chemisch identieke middelen van patenten moeten worden uitgesloten en deelt u de mening dat het verlengen van patenten door het simpelweg anders te verpakken tevens moet worden uitgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zeggen dergelijke acties volgens u over betreffende farmaceut in bredere zin, aangezien zij ook een coronavaccin aan het ontwikkelen zijn die Nederland heeft ingekocht? Welke afspraken zijn er met deze farmaceut gemaakt over eventuele winsten?
Dankzij Janssen kunnen we dit jaar nog naar alle waarschijnlijkheid beschikken over een breder arsenaal aan covid-19 vaccins. Zonder uit het oog te verliezen dat ook de ontwikkeling van een vaccin voor covid-19 een bedrijfsmatige afweging is, is de maatschappelijke waarde van het te verwachten resultaat groot. Ik waardeer de inspanningen van Janssen en haar medewerkers en betrokken onderzoekers om het vaccin bij burgers te krijgen.
Over de afspraken die de overeenkomst bevat die de EU heeft over het covid-19 vaccin van Janssen, kan ik geen uitlatingen doen.
Het bericht ‘Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden»?1
Het onderzoek onderstreept de bekende bevinding dat mensen met een relatief laag inkomen of laag opleidingsniveau minder geneigd zijn om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen dan mensen met een relatief hoog inkomen of hoog opleidingsniveau. Dit vind ik niet onlogisch, want een verzekerde met een lager inkomen heeft mogelijk meer behoefte aan financiële zekerheid. De mogelijkheid dat een verzekerde bij het gebruik van zorg bijvoorbeeld 885 euro (bij een vrijwillig eigen risico van 500 euro) uit eigen zak moet betalen, maakt wellicht dat hij of zij terughoudend is om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden over het vrijwillig eigen risico. Het is daarom goed dat vergelijkingssites en zorgverzekeraars het vrijwillig eigen risico toelichten aan de hand van bijvoorbeeld keuzehulpen en rekenvoorbeelden. Daarnaast zijn er initiatieven (zoals de VoorzieningenWijzer en Poliswijzer) die verzekerden helpen bij het kiezen van de juiste zorgpolis.
Wat is uw reactie op de constatering dat er een sterke samenhang bestaat tussen de sociaaleconomische status (inkomen, opleiding) van mensen en de keuzekwaliteit en dat dus het vrijwillige eigen risico een ongelijkheidsdimensie in de zorg introduceert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat marktconforme voorzieningen tot een aanzienlijke ongelijkheid kunnen leiden wanneer bepaalde consumentencategorieën in dit soort omgevingen «slechtere» beslissingen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek binnen de gedragswetenschappen laat zien dat het vermogen van consumenten om informatie te wegen en rationale keuzes te maken begrensd is. Financiële keuzes worden nogal eens onbewust, snel en intuïtief gemaakt. Deze effecten worden versterkt in situaties die gepaard gaan met stress, waardoor mensen minder goed in staat zijn om weloverwogen keuzes te maken. Bekend is dat lager opgeleiden vaker te maken hebben met financiële stress, omdat zij een grotere kans hebben om te behoren tot de groep financieel kwetsbare Nederlanders.2
Daarom is het van belang dat de keuzeomgeving en de dienstverlening zo ingericht wordt dat mensen worden geholpen bij het maken van financieel gezonde keuzes. In het Actieplan Consumentenkeuzes, dat de Minister van Financiën eind 2019, in samenwerking met Wijzer in geldzaken, is gestart (zie Kamerstuk 32 013, nr. 224) werken bijvoorbeeld de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten samen aan de ontwikkeling van vernieuwende manieren om consumentenkeuzes te faciliteren. Recent heeft de Minister van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.3 Bovendien zet het kabinet in op het bevorderen van de financiële geletterdheid van burgers.
Wat is uw reactie op het feit dat van de groep mensen die een kleine kans heeft op hoge zorgkosten, met name mensen met een hoog inkomen een hoog vrijwillig eigen risico kiezen?
Verzekerden maken zelf de afweging of zij een vrijwillig eigen risico willen afsluiten. Hierbij spelen factoren als verwachte zorgkosten, maar bijvoorbeeld ook de premiekorting, de eigen financiële positie en de mate van risicoaversie een rol. Cijfers4 laten zien dat circa 13 procent van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiest. Het is dus niet zo dat slechts enkele verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiezen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat het vrijwillig eigen risico slechts enkelen ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit in het zorgstelsel aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) laat zien dat iedereen per jaar 3 euro (mee)betaalt aan de verstrekte premiekortingen voor het vrijwillig eigen risico (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1025). Dit is een zeer beperkt bedrag ten opzichte van de inkomensafhankelijke bijdrage en de jaarlijkse premie. De zorg is in Nederland namelijk in hoge mate gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. Zo wordt de helft van de zorgkosten voor de curatieve zorg betaald door middel van de inkomensafhankelijk bijdrage. De andere helft bestaat uit de nominale premie en de eigen betalingen. Voor de nominale premie geldt een verbod op premiedifferentiatie. Dit betekent dat gezonde en ongezonde verzekerden dezelfde premie betalen voor hetzelfde verzekeringsproduct. De zorgtoeslag biedt verzekerden met een laag inkomen ondersteuning voor de nominale premie en het eigen risico.
Uit «Zorgkeuzes in Kaart 2020» blijkt dat door afschaffing van het vrijwillig eigen risico de zorguitgaven met afgerond 100 miljoen euro per jaar zouden stijgen, omdat verzekerden die op dit moment een vrijwillig eigen risico hebben na afschaffing meer zorg zouden gaan gebruiken.
Als het vrijwillig eigen risico niet eerlijk uitpakt, is het dan niet beter het vrijwillig eigen risico af te schaffen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven of het klopt dat er signalen zijn dat de levering van non-COVID-geneesmiddelen vertraagd of geannuleerd wordt omdat veel productiecapaciteit en/of -materiaal ingezet wordt voor de productie van COVID-19-vaccins?
Bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten zijn geen meldingen van verwachte leveringsproblemen met als reden verandering in prioritering van productiecapaciteit ten behoeve van vaccins. Er zijn signalen dat producenten een beroep doen op de productiecapaciteit van een ander bedrijf voor (een gedeelte van) de productie van vaccins. Echter worden er ook nieuwe productielocaties geopend specifiek voor de vaccins. Het Meldpunt houdt de situatie nauwlettend in de gaten en beoordeelt bij iedere melding van een verwachte leveringsonderbreking of er acties in moeten worden gezet om daadwerkelijke tekorten te voorkómen.
Zo ja, kunt u aangeven om welke vertraagde of geannuleerde non-COVID-geneesmiddelen het hier gaat? Kunt u aangeven welke gezondheidsrisico’s dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden er getroffen om de vertraging of annulering van non-COVID-geneesmiddelen zoveel mogelijk te voorkomen? Welke partijen zijn betrokken bij deze maatregelen? Vindt hierover bijvoorbeeld in EU-verband afstemming plaats?
Leveranciers zijn verantwoordelijk voor voldoende levering van de geneesmiddelen waarvoor zij een handelsvergunning hebben. Een leverancier moet onder andere daarom zorgvuldige afwegingen in maken in de inzet van productiecapaciteit. Op het moment dat een leverancier verwacht onvoldoende voorraad te (gaan) hebben, is men wettelijk verplicht om hier een melding van te maken bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Het Meldpunt bekijkt vervolgens wat de juiste oplossingsrichting is. Tot nu toe is er in vrijwel alle gevallen een alternatief beschikbaar gebleken.
In het SPOC-netwerk wisselen Europese landen ook signalen uit over (dreigende) geneesmiddelentekorten. Ook hier volgen we nauwlettend eventuele signalen uit andere landen. In dit netwerk zijn op dit moment geen signalen gedeeld over geneesmiddelentekorten als direct gevolg van prioritering in productiecapaciteit.
Omdat geneesmiddelentekorten al langer een wereldwijd probleem zijn, wordt er via verschillende nationale en Europese actielijnen (samen)gewerkt aan het voorkomen en oplossen ervan. Over deze actielijnen heb ik u recent geïnformeerd middels de brief «Voortgang algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»2.
Kunt u aangeven, indien er bepaalde non-COVID-medicatie op den duur niet leverbaar is, hoe patiënten hierbij geholpen worden? Welke voorbereidingen worden er getroffen om gezondheidsschade te voorkomen?
Op het moment dat het Meldpunt voor een geneesmiddel een melding ontvangt van een verwacht leveringsprobleem, doet het Meldpunt een risicoanalyse. Het kan zijn dat er nog voldoende voorraad in omloop is om het leveringsprobleem te overbruggen. Ook wordt bekeken of sprake is van een kritisch geneesmiddel, onder andere door te beoordelen voor welke aandoening het middel wordt gebruikt en of er alternatieven zijn met dezelfde of vergelijkbare werkzame stof, dosering en toedieningsvorm. Gelukkig is dit laatste vaak het geval. Als er geen alternatieven zijn in Nederland, dan zijn er verschillende oplossingen binnen de vergunningensfeer, zoals het in Nederland registreren van een geneesmiddel dat in het buitenland is goedgekeurd. Als sprake is van een kortdurend tekort en geen alternatieven beschikbaar zijn kan IGJ toestemming geven om een vergelijkbaar geneesmiddel uit het buitenland te betrekken. Indien de benodigde grondstoffen beschikbaar zijn, zijn ook apotheekbereidingen soms een mogelijke oplossing. Via deze wegen wordt vrijwel altijd een oplossing gevonden voor de patiënt. In de uitzonderlijke gevallen dat er geen directe oplossing is, overlegt het CBG met de beroepsgroep wat nodig is. Het CBG kan dan bijvoorbeeld een advies publiceren om het geneesmiddel alleen in te zetten bij patiënten die niet overgezet kunnen worden of om tijdelijk beperkte voorraden mee te geven. Sinds 2017 heeft het CBG circa 13 keer een dergelijk advies gepubliceerd.
Het bericht ‘Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Restcapaciteit reguliere zorg bleef lang onbenut»?1
Het artikel bevestigt voor mij de noodzaak om de lessen van de eerste coronagolf van maart 2020 verder te ontwikkelen en toe te passen binnen het Nederlandse zorgstelsel. Deze lessen zijn onder andere verwerkt in het tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie2 dat ik op 23 oktober heb gedeeld met de Kamer. Met behulp van dit tijdelijk beleidskader beoog ik de toegankelijkheid van de acute en kritiek planbare zorg zo goed mogelijk te waarborgen, met in heel Nederland een zo gelijk en evenwichtig mogelijk niveau van toegankelijkheid van zorg voor de patiënten.
Vindt u het ook schokkend dat de restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste coronagolf vanwege strategische belangen gedeeltelijk onbenut is gebleven?
Er zijn mij geen feiten bekend over zorgcapaciteit die tijdens de eerste golf doelbewust onbenut is gebleven. Er zijn geen afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat bepaalde zorg niet geleverd mocht worden en er zijn in dat kader ook geen beperkingen opgelegd in het verlenen van zorg aan individuele patiënten.
Dat er restcapaciteit voor reguliere zorg gedurende de eerste golf gedeeltelijk onbenut is gebleven komt voort uit verschillende redenen. Vanwege een zeer plotselinge toename van patiënten op de verpleegafdelingen en de Intensive Care (IC) is in de eerste coronagolf besloten tot het nationaal afschalen van reguliere zorg om capaciteit te creëren voor de opvang of overname van patiënten. In deze acute setting waarin er per regio en zelfs per instelling verschillend was afgeschaald was het moeilijk om de restcapaciteit van de reguliere zorg in kaart te brengen.
Een andere reden dat er onvolledig gebruik is gemaakt van de beschikbare reguliere zorg is dat er minder verwijzingen hebben plaatsgevonden omdat veel mensen die niet naar de huisarts gingen dat niet durfden of de zorg niet verder wilden belasten. Daarnaast zijn er ook patiënten die niet de voorkeur hebben, met name bij complexe behandelingen of ingrepen, om verwezen te worden naar een andere zorginstelling en/of behandelend arts om eerder zorg te kunnen ontvangen.
Begrijpt u de beslissing van covid-ziekenhuizen om patiënten niet door te verwijzen naar plekken waar nog wel plaats was, uit angst om deze patiënten kwijt te raken? Deelt u de mening dat deze beslissing van de ziekenhuizen veroorzaakt is door de rol van concurrentie in het zorgstelsel? Zo ja, ziet u hierin ook bewijs dat concurrentie niet thuishoort in de zorg?
Zoals in het voorgaande antwoord is toegelicht, zijn er geen feiten of signalen bekend over het (al dan niet doelbewust) onthouden van zorg aan mensen terwijl die wel beschikbaar was.
Bij het besluit om patiënten over te plaatsen spelen veel verschillende overwegingen, waaronder natuurlijk het belang van continuïteit in de behandeling en de eigen voorkeur van patiënten. Er zijn geen concrete signalen bekend dat financiële overwegingen een rol hebben gespeeld bij het besluit om patiënten al dan niet over te plaatsen of door te verwijzen.
Veldpartijen hebben aangegeven dat overwegingen rond concurrentie in sommige gevallen belemmerend hebben gewerkt bij de totstandkoming van samenwerkingsafspraken, maar er zijn ook juist in deze periode diverse nieuwe vormen van samenwerking opgezet. Zo was er een veel grotere behoefte aan samenwerking en regie, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie van IC-capaciteit, dan in een normale situatie en die ruimte is er ook binnen het huidige stelsel. Zorgverzekeraars hebben intensief samengewerkt om de zorg toegankelijk te kunnen houden. Ze hebben bijvoorbeeld snel samen regelingen kunnen en mogen optuigen om zorgaanbieders financieel comfort te geven. Hierin was marktwerking nadrukkelijk niet het leidende principe, maar continuïteit van zorg en hiermee zijn de randvoorwaarden geschapen waarbinnen zorgaanbieders zich maximaal konden richten op het belang van de patiënt.
Overigens zijn patiënten niet afhankelijk van een verwijzing om te wisselen van zorgaanbieder. Zij kunnen zelf contact opnemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling, of rechtstreeks met een andere zorgaanbieder. De NZa heeft het ontsluiten van informatie over het aanbod van reguliere zorg bevorderd en ook zijn financiële afspraken gemaakt over het zo efficiënt mogelijk benutten van de beschikbare capaciteit.
Heeft u enig inzicht in de omvang van de zorg die niet is doorgegaan terwijl er wel restcapaciteit beschikbaar was en wat de gevolgen zijn van deze uitgestelde zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Gedurende de eerste coronagolf bleef de (semi-)acute en kritiek planbare zorg beschikbaar, en tevens werden manieren gevonden om zorg te vervangen zoals bijvoorbeeld het videoconsult om zorg op afstand te blijven leveren. Wanneer
afspraken voor reguliere zorg werden uitgesteld had dit niet als gevolg dat mensen géén zorg zouden ontvangen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van zorg door de wachttijden landelijk en regionaal in kaart te brengen en te vergelijken met de treeknorm. Het aantal overschrijdingen van de treeknorm voor de polikliniek en diagnostiek lag in juni en juli van 2020 ongeveer op het niveau van begin 2020. Voor behandelingen in het ziekenhuis is er sprake van een lichte stijging van het aantal overschrijdingen van de treeknorm, waarbij er behoorlijke regionale verschillen zijn. Voor verschillende behandelingen in het ziekenhuis waren de wachttijden ook voor de corona-uitbraak al langer dan de Treeknormen.
Op basis van de gegevens van ZorgDomein kan geconcludeerd worden dat tijdens de eerste golf van de coronacrisis het aantal verwijzingen van huisartsen naar het ziekenhuis over de gehele breedte van de zorg was afgenomen. Vanaf begin april nam het aantal verwijzingen weer gestaag toe en was in augustus gestabiliseerd rond het niveau van eerdere jaren. Een deel van deze verwijzingen zullen niet ingehaald hoeven worden, omdat klachten vanzelf zijn overgegaan of op een andere manier aan de zorgvraag (bijvoorbeeld door de huisarts) is voldaan. Een deel echter zal nu een zwaardere zorgvraag zijn.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat de vangnetregeling van de zorgverzekeraars bijdraagt of heeft bijgedragen aan het feit dat covid-ziekenhuizen hun patiënten niet doorverwezen naar andere plekken waar wel capaciteit was, aangezien gesteld wordt dat «de verzekeraar niet twee keer gaat betalen en liever de wachtlijsten wat laat oplopen»? Indien u dit signaal herkent, bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken en in te zetten op een aanpassing van de vangnetregeling?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is als er reguliere zorg onnodig wordt uitgesteld vanwege de vangnetregeling. De vangnetregeling van verzekeraars heeft dat ook niet als doel. Ongeacht het bestaan van een vangnetregeling kunnen verzekerden die te lang moeten wachten bij een bepaalde zorgaanbieder zich melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling.
Ik ken geen feiten of signalen over zorgverzekeraars die doelbewust de wachtlijsten zouden hebben laten oplopen. Met alle ziekenhuizen en klinieken zijn in 2020 continuïteitsregelingen getroffen, wat maakte dat zij gecompenseerd zijn voor productieverlies. Daarbij is steeds aangegeven dat bij het verplaatsen van patiënten naar een kliniek de financiering moet volgen en dat tussen ziekenhuis en kliniek een financiële afrekening moet plaatsvinden. Anders wordt de zorg dubbel betaald en dat is ook in een pandemie niet gewenst en verantwoord. Zorgverzekeraars werken samen met de NZa aan het inzichtelijk krijgen van de beschikbare capaciteit en nemen deze inzichten mee naar de ROAZ-tafels en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk om te realiseren dat klinieken niet alle reguliere zorg kunnen leveren, omdat ze hiervoor niet geëquipeerd zijn. Het is daarom in een situatie als de covid-pandemie onvermijdelijk dat wachtlijsten oplopen.
Zorgverzekeraars hebben op basis van hun zorgplicht ook de taak om ziekenhuizen aan te spreken als dergelijke situaties zich zichtbaar voordoen en zij monitoren hier dan ook op.
De crisissteunmaatregelen voor amateursportverenigingen |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat van honderden voetbalclubs, die in aanmerking zouden komen voor loonsteun via de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) 3.0, compensatie wordt afgewezen door een bureaucratische regel (de referentiemaand juni die precies in de zomerstop valt) en de zorgen van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hierover?1
Ja.
Waarom kan bij verenigingen die geen aangifte hebben gedaan in juni vanwege het ontbreken van loonkosten in verband met de zomerstop wel automatisch naar april als peilmaand worden gekeken, maar kan dit kennelijk niet bij de honderden amateurverenigingen die een nihilaangifte hebben gedaan, waardoor zij géén NOW-compensatie krijgen? Wat is hier logisch en redelijk aan? Realiseert u zich dat hierdoor honderden amateursportverenigingen langdurig hard worden getroffen?
Hoewel het mogelijk is dat er een verschil is tussen amateurclubs die geen aangifte hebben gedaan en amateurclubs die een nihilaangifte hebben gedaan, is er geen sprake van een onterechte afwijzing van de NOW-aanvragen. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om binnen 4 weken hun aangifte loonheffingen te doen, ook in het geval er sprake is van geen loonkosten. Het is niet zo dat werkgevers die geen loonkosten hebben gemaakt de keuze hebben tussen een nihilaangifte of geen aangifte. Dat er een terugvalmaand in de regeling is opgenomen, komt omdat werkgevers, die niet een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen, vanaf begin 2020 een eHerkenningsmiddel nodig hebben om aangifte loonheffingen over 2020 via het portaal van de Belastingdienst te doen. Sommige werkgevers hebben om die reden meer tijd gekregen om een eHerkenningsmiddel te verkrijgen en aangifte loonheffingen te doen. Voor dergelijke gevallen was het bij het opstellen van de NOW 1 en NOW 2 nodig dat er een terugvalmaand in de regeling werd opgenomen. De terugvalmaand is bedoeld voor die situaties waarin de werkgever geen loonaangifte kón doen in 2020 vanwege het ontbreken van eHerkenning. In de NOW 1 en 2 is daarom gekozen voor een terugvalmaand in 2019 (november2). Zonder terugvalmaand in 2019 hadden werkgevers die nog geen aangifte hadden gedaan in 2020 geen steun kunnen ontvangen uit de NOW-regeling vanwege het ontbreken van loongegevens in 2020.
Ook in de NOW 3 regeling, die opengegaan is in oktober 2020, is een terugvalmaand opgenomen (april 2020). Deze terugvalmaand zou voor het mogelijk nog ontbreken van toegang tot een eHerkenningsmiddel door een werkgever niet behulpzaam zijn: in 2020 kan immers geen aangifte loonheffingen meer worden gedaan via het portaal van de Belastingdienst zonder gebruikmaking van een eHerkenningsmiddel. Als in de terugvalmaand april 2020 wél aangifte is gedaan, dan was het dus ook mogelijk om aangifte in juni 2020 te doen. Zou in beide maanden geen aangifte zijn gedaan als gevolg van het ontbreken van eHerkenning (en dus door de Belastingdienst uitstel van aangifte zijn verleend), dan zou een terugvalmaand in november 2019 meerwaarde hebben. In de derde en vierde NOW tranches zijn er vooralsnog overigens geen signalen ontvangen van werkgevers die als gevolg van het geen toegang hebben tot eHerkenning in 2020 nog geen loonaangifte hebben kunnen doen en daardoor geen aanspraak hebben kunnen maken op de NOW.
Zoals gezegd, werkgevers zijn wettelijk verplicht om loonaangifte te doen, ook als dit slechts een laag bedrag of nihil is. Wel geldt dat de aangifte loonheffingen over juni 2020 al was vastgesteld voor bekendmaking van de NOW 3 regeling, waardoor er niet met voorbedachten rade geen aangifte loonheffingen gedaan kan zijn. In een klein aantal gevallen is er binnen de NOW 3 teruggevallen op de maand april zoals deze in de regeling is opgenomen. Het is niet bekend of dit amateurclubs zijn.
Het is inderdaad mogelijk dat er amateurvoetbalverenigingen zijn die geen NOW 3 ontvangen door het hanteren van juni 2020 als referentiemaand. Hoewel het kabinet betreurt dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, ziet het kabinet binnen de NOW-regelingen geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen. Wel kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen. Daarnaast wordt onderzocht of de TASO-regeling voor het eerste en tweede kwartaal van 2021 kan worden verruimd om sportverenigingen zo passend mogelijk te ondersteunen in de loonkosten.
Bent u ermee bekend dat de Tegemoetkoming Amateursportorganisaties (TASO) voor veel verenigingen geen oplossing biedt omdat deze een lager bedrag compenseert en bijvoorbeeld niet aan te vragen is wanneer een vereniging gebruik maakt van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Er is een mogelijkheid gecreëerd in de TASO-regeling om amateurverenigingen met personeel in loondienst een compensatie te bieden voor loonkosten, wanneer zij hiervoor geen vergoeding krijgen vanuit de NOW-regeling. Op deze wijze kan een vereniging toch loonsteun ontvangen als dit via de NOW niet mogelijk blijkt. Via de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 is al circa € 4 miljoen aan steun verleend voor loonkosten van amateursportverenigingen. Zoals al aangegeven wordt onderzocht of de TASO-regeling kan worden verruimd om amateurverenigingen nog beter te ondersteunen.
De TASO-regeling sluit uit dat een TASO-tegemoetkoming voor vaste lasten wordt verleend als een vereniging ook gebruik maakt van de TVL. Daarop is de uitzondering gemaakt dat een vereniging die TVL ontvangt, ook een tegemoetkoming uit de TASO kan aanvragen voor loonkosten die niet op grond van de NOW of Tozo zijn gecompenseerd. Die uitzondering is ingebouwd in de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020. Een vereniging die al voor haar doorlopende lasten een TVL-subsidie ontvangt, maar nog wel loonkosten heeft waar geen NOW over is verleend, kan voor die loonkosten dus wel een TASO-tegemoetkoming aanvragen.
Bent u bereid met NOC*NSF en de KNVB te onderzoeken hoe groot dit probleem en de gevolgen precies zijn?
Het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda.
Erkent u het grote belang dat onze sportinfrastructuur overeind blijft in deze crisis, omdat het belang van sporten, ontspanning en blijven bewegen juist nu erg groot is?
Ja. Daarom blijft het kabinet zich inzetten om de sportsector te ondersteunen, zowel via het generieke steun- en herstelpakket, als via het aanvullend steunpakket voor de amateursportorganisaties. Het generieke steun -en herstelpakket is op 21 januari jl. fors uitgebreid3.
Bent u bereid hier een oplossing voor te vinden, bijvoorbeeld door nihilaangiftes bij de NOW-compensatie toe te staan of de peildatum in dit soort gevallen (automatisch) te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de TASO-regeling al een compensatieroute voor sportverenigingen die hun loonkosten niet via de NOW kunnen compenseren. In veel gevallen lijkt die compensatieroute ook toereikend te zijn. Om ook de verenigingen te ondersteunen voor wie de TASO-compensatie mogelijk te laag uitpakt, wordt onderzocht of de TASO-regelingen voor het eerste en tweede kwartaal kunnen worden verruimd om een meer passende compensatie voor hun financiële schade te bieden.
Instroom in de WIA van mensen met ME/CVS |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt het dat mensen die overduidelijk in het geheel niet kunnen werken door Myalgische Encefalomyelitis/Chronisch Vermoeidheid Syndroom (ME/CVS) op dit moment niet worden aangemerkt als volledig arbeidsongeschikt?
Nee. UWV moet bij de WIA-claimbeoordeling vaststellen of en zo ja, in welke mate betrokkene verdienvermogen heeft, gegeven de door UWV vastgestelde arbeidsbeperkingen als gevolg van een achterliggende ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor verzekerde werknemers met de ziekte ME/CVS met een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling. Als UWV vaststelt dat betrokkene verdienmogelijkheden heeft op een niveau lager dan 20% van zijn maatmaninkomen, dan is betrokkene volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA.
Klopt het dat een aantal mensen die vanuit de ziektewet op dit moment de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in stromen, niet opnieuw gezien worden door een verzekeringsarts? Klop het dat op basis van een beoordeling van meer dan een jaar geleden wordt gekeken naar het arbeidsvermogen, wat bepalend is voor de hoogte van de uitkering?
Nee, dat is niet juist. Voor elke Ziektewetgerechtigde geldt dat hij of zij de mogelijkheid heeft om bij einde WIA-wachttijd (twee jaar) een aanvraag voor een WIA-claimbeoordeling in te dienen bij UWV. UWV verricht vervolgens de WIA-claimbeoordeling op exact dezelfde wijze als voor verzekerden die tijdens de twee ziektejaren vielen onder de verplichte loondoorbetaling bij ziekte op grond van het Burgerlijk Wetboek. Bij de WIA-claimbeoordeling is altijd een verzekeringsarts betrokken voor het verrichten van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
Wordt er bij deze beoordeling ook informatie uitgevraagd bij de medisch specialist als deze wel de patiënt nog fysiek heeft gezien?
UWV betrekt alle informatie die men nodig acht voor het kunnen verrichten van het verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Als de benodigde informatie van de medisch specialist niet is meegestuurd en als de verzekeringsarts bij UWV van mening is dat deze informatie relevant is of kan zijn voor de beoordeling, dan heeft UWV de mogelijkheid om, met toestemming van de verzekerde, deze informatie bij de medisch specialist op te vragen. Dit conform de richtlijn «Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim van de verzekeringsarts» (2010).
Deelt u de mening dat het niet juist worden beoordeeld op arbeidsvermogen veel stress kan veroorzaken bij mensen?
Dat kan ik mij voorstellen. Daarom is er een zorgvuldig proces waarin UWV uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak om claimbeoordelingen te verrichten in lijn met alle voor dat doel opgestelde richtlijnen en standaarden. Daarnaast staat voor elke verzekerde de mogelijkheid open van bezwaar en beroep in die situaties waarin de verzekerde van mening is dat de beslissing onjuist en/of op onjuiste gronden is getroffen.
Ik realiseer mij dat een perceptie van een door UWV onjuist getroffen beslissing en/of het bewandelen van een bezwaar- en/of beroepstraject voor betrokkene stressvol kan zijn.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de motie-Raemakers c.s. die vraagt om ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen, actief te informeren over hun mogelijkheden om zich opnieuw bij het UWV te laten beoordelen?1
De motie Raemakers stelt dat klanten met het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) zich in bepaalde gevallen opnieuw bij UWV moeten kunnen melden voor een sociaal-medische beoordeling. Het betreft hier ME/CVS-patiënten bij wie de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is afgewezen vanwege het feit dat zij geen cognitieve gedragstherapie (CGT) dan wel graded exercise therapie (GET) hadden gevolgd.
UWV voert op dit moment de motie Raemakers uit. Concreet betekent dit dat elke verzekerde die door een verzekeringsarts van UWV is beoordeeld voor een WIA-, Wajong-, WAZ- of WAO-uitkering vanwege ME/CVS, zich kan melden bij UWV aan de hand van een voor dat doel opgesteld formulier. Dat formulier is te vinden op de website van UWV.2 Een verzekerde met ME/CVS komt mogelijk in aanmerking voor een herbeoordeling indien de verzekeringsarts bij de vorige beoordeling heeft vastgesteld dat de verzekerde niet voldoende gedaan had aan zijn herstel, met de door de verzekeringsarts opgevoerde reden dat de verzekerde geen CGT of GET had gevolgd.
Kunt u aangeven hoe vaak mensen in bezwaar gaan tegen een beoordeling van een verzekeringsarts bij een WIA-aanvraag?
In 2020 zijn bijna 82.500 beslissingen genomen door UWV op een WIA-aanvraag of herbeoordeling en zijn 12.637 verzekerden in bezwaar gegaan tegen een beslissing van UWV op een WIA-beoordeling. Deze bezwaren richten zich tegen het besluit van UWV betreffende de uitkeringsclaim; de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de arbeidsdeskundige beoordeling maken hier onderdeel van uit.
Kunt u aangeven hoe vaak dat tot een andere uitkomst leidt en hoe vaak het bezwaar tot een beroepszaak leidt?
Van de hierboven genoemde 12.637 bezwaren hebben 3.577 zaken geleid tot een wijziging van een beslissing van UWV.
In 2020 hebben 2.083 verzekerden beroep aangetekend tegen een beslissing WIA-bezwaar. Gezien de termijnen voor het indienen van een beroepszaak (6 weken), kunnen deze aantallen niet exact gerelateerd worden aan de 12.637 bezwaarbeslissingen in 2020, maar geven ze een goede indicatie van de verhouding.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van bezwaar en beroep bij een WIA-beoordeling?
De gemiddelde doorlooptijd van een bezwaarzaak bij een WIA-beoordeling is 129 dagen.
Wat is het aandeel mensen per regio dat instroomt in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en het aandeel mensen dat instroomt in de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 en WGA 35–80?
Onderstaand is een verdeling van de instroom WIA in 2019 naar provincie weergegeven3. De totale instroom bedroeg 45.810 mensen, waarvan 10.132 mensen een WGA 35–80 uitkering, 23.945 mensen een WGA 80–100 uitkering en 11.733 een IVA-uitkering kregen. Een uitsplitsing van de instroom naar WGA 35–80, WGA 80–100 en IVA per provincie of gemeente is op korte termijn niet voorhanden. Wel is in de Atlas SV (2019)4 een uitsplitsing van het lopende bestand naar gedeeltelijk arbeidsgeschikt (WGA 35–80) en volledig arbeidsongeschikt (WGA 80–100 en IVA) per gemeente terug te vinden.
In de tabel is de totale WIA-instroom per provincie weergegeven, het percentage van de totale instroom in de WIA per provincie en het percentage van de beroepsbevolking in een bepaalde provincie dat de WIA in is gestroomd in 2019. In de rij met het totaal is ook het gemiddelde instroompercentage van de beroepsbevolking in de WIA weergegeven voor Nederland.
Instroom WIA
% van instroom
% van beroepsbevolking
Groningen
1.506
3,3%
0,39%
Friesland
1.270
2,8%
0,31%
Drenthe
1.366
3,0%
0,45%
Overijssel
3.040
6,6%
0,41%
Gelderland
5.257
11,5%
0,40%
Utrecht
3.361
7,3%
0,38%
Noord-Holland
7.039
15,4%
0,37%
Zuid-Holland
8.621
18,8%
0,36%
Zeeland
962
2,1%
0,41%
Noord-Brabant
6.635
14,5%
0,40%
Limburg
3.940
8,6%
0,55%
Flevoland
1.208
2,6%
0,43%
Onbekend
1.605
3,5%
Totaal
45.810
0,41%
Als deze cijfers verschillen laten zien, hoe zou dat kunnen worden verklaard?
Het is niet eenvoudig om verschillen in instroompercentages te verklaren. Verschillen kunnen te maken hebben met een veelvoud aan redenen. Factoren die een rol kunnen spelen zijn demografische factoren (leeftijdsopbouw en geslacht), opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de soorten arbeid die in een regio veel voorkomen (bijvoorbeeld kenniswerk of fysieke arbeid).
Fysiotherapie |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat zorg die goedkoper, effectief en minder invasief is een plek in het basispakket moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen reden om zorg die voldoet aan de pakketcriteria (naast effectiviteit en kosteneffectiviteit zijn dat ook noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid) uit te sluiten van vergoeding uit het basispakket.
Deelt u de mening dat het essentieel is om substitutie van zorg op gang te brengen van de tweede naar de eerste lijn, van het dure ziekenhuis naar de fysiotherapeut, en deze zorg ook wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, welke financiële prikkels zijn er volgens u om meer substitutie van zorg te bewerkstelligen?
Ja, substitutie van zorg kan kosteneffectief zijn, mits de zorg in de eerste lijn aantoonbaar effectief is. Als dat het geval is, ben ik ook van mening dat het essentieel is om de zorg uit het basispakket te vergoeden zodat substitutie van zorg tussen eerste lijn en tweede lijn op gang gebracht kan worden. Bij bijvoorbeeld etalagebenen is aangetoond dat fysio- en oefentherapie duurdere vormen van zorg kan substitueren. Bij deze aandoening wordt fysio- en oefentherapie daarom ook vanaf de eerste behandeling uit het basispakket vergoed.
Wat kunt u doen en waartoe bent u bereid om onderzoeken naar de kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie te stimuleren?
De fysio- en oefentherapie, en paramedische zorg in bredere zin, kan een belangrijke rol spelen bij de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek. Dit is ook de basis onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg (2019–2022).
Via de bestuurlijke afspraken wordt de positie van de paramedische zorg versterkt. Binnen de afspraken is € 15 miljoen euro beschikbaar om te werken aan onder andere (effectiviteit)onderzoek, richtlijnontwikkeling en verbetering van kwaliteit, via een ZonMw-programma (€ 10 miljoen). Binnen het ZonMw-programma wordt onderzoek naar (kosten)effectiviteit gestimuleerd. Daarnaast is ook het rapport van «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek» van Ecorys tot stand gekomen met middelen uit de bestuurlijke afspraken.
Ook het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie dat uitgevoerd wordt door het Zorginstituut richt zich op de vraag of fysio- en oefentherapie (kosten)effectief is. Dit traject is bedoeld om te kunnen beoordelen of een open aanspraak voor de fysiotherapie in de toekomst tot de mogelijkheden behoort. Uit dit traject is reeds gebleken dat fysio- en oefentherapie bij artrose aan heup en knie, COPD en etalagebenen voldoet aan de pakketcriteria. Om deze reden is deze zorg reeds vanaf de eerste zitting opgenomen in het basispakket. Uit onderzoek van het Zorginstituut blijkt dat de pakketopname van fysio- en oefentherapie bij etalagebenen in de praktijk ook daadwerkelijk leidt tot substitutie-effecten.
Kunt u uiteenzetten waarom de onderzoekers van dit rapport bij een aantal vormen van fysio- en oefentherapie tot de conclusie komen dat deze kosteneffectief zijn, maar het Zorginstituut Nederland (ZIN) niet? Wat beoordeelt het ZIN anders?
In 2016 heeft Zorginstituut Nederland een systeemadvies uitgebracht waarin een toekomstvisie is geschetst voor de fysio- en oefentherapie van een gesloten naar een open systeem binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw). Volgens de Zvw kan alleen zorg toegelaten worden tot het basispakket als deze bewezen effectief is en voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Om de haalbaarheid te onderzoeken voor een open aanspraak zijn in 2016–2018 voor drie indicatiegebieden (claudicatio intermittens/perifeer arterieel vaatlijden, artrose van knie of heup en COPD (chronic obstructive pulmonary disease) pakketadviezen uitgebracht om deze zorg toe te laten tot de basisverzekering. Echter voor andere aandoeningen (reumatoïde artritis, spondylitis ankylopoëtica, lumbale discus hernia, aspecifieke lage rugklachten) was het niet mogelijk om in duidingsprojecten vast te stellen of fysio- of oefentherapie effectief is conform het wettelijke beoordelingskader, dat voor alle zorg geldt.
Het recente onderzoek van Ecorys is in opdracht van de beroepsgroepen in de fysio- en oefentherapie uitgevoerd en is gefinancierd door het Ministerie van VWS in het kader van de bestuurlijke afspraken paramedische zorg. De onderzoekers beschrijven hierin voor een lijst van (chronische) aandoeningen in welke mate er (enig) bewijs voor effectiviteit van fysio- en oefentherapie beschikbaar is. Uit het rapport van Ecorys blijkt dat er weinig wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is naar kosteneffectiviteit (slechts bij vijf aandoeningen zijn er aanwijzingen voor kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie). Gebrek aan geschikte data of beperkte inzage in (alternatieve) zorgkosten speelt volgens de onderzoekers daarbij mogelijk een rol.
De manier waarop Ecorys het bestaande onderzoek heeft beoordeeld wijkt in een aantal opzichten af van de manier waarop het Zorginstituut dat doet. Zo heeft Ecorys gekeken naar wetenschappelijk significante effecten van interventies, terwijl het Zorginstituut naar klinisch relevante effecten kijkt. Als een gevonden verschil in effect tussen twee interventies statistisch gezien significant is, betekent dit niet dat het verschil ook klinisch relevant is. Alleen bij klinisch relevante verschillen tussen twee interventies is het aangewezen om een wijziging in het behandelbeleid aan te brengen, omdat slechts dan een voor de patiënt wezenlijke verbetering is te verwachten. Het Zorginstituut heeft geconstateerd dat voor een groot aantal indicaties de gevonden positieve effecten niet de klinische relevantiegrens zouden overschrijden.
In hoeverre de door Ecorys gevonden effecten voldoende zijn voor een duidingstraject laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut. Het onderzoek laat zien dat er mogelijk nog enkele «kansrijke interventies» zijn waarnaar voldoende (kwalitatief goed) onderzoek is gedaan. Het Zorginstituut is altijd bereid om te onderzoeken of nieuwe studies aanleiding geven tot een nieuwe duiding van de effectiviteit.
In het voorjaar van 2021 ontvang ik een voortgangsbrief van het Zorginstituut met betrekking tot het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om het ZIN opnieuw om advies te vragen over de vormen van fysio- en oefentherapie die volgens de onderzoekers kosteneffectief zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje»?1
Ja.
Klopt het dat bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het afgelopen jaar 24 meldingen zijn binnengekomen over Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen gemeld kunnen worden. Meldingen van zorgverleners en patiënten over bijwerkingen komen terecht bij het MEBI. Tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 zijn 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Patiënten met klachten kunnen zich ook melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Voor de uitzending heeft zich daar één patiënt gemeld in verband met een onverwachte zwangerschap. Distributeur Titus Health Care geeft aan 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Van de fabrikant (OCON) ontving de IGJ in 2020 vervolgens 5 meldingen over de Ballerine spiraal. Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid.
Kunt u aangeven waar de meldingen over expulsies van de Ballerine terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om de risico’s van de Ballerine in kaart te brengen?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie. Deze informatie halen zij uit het lopende onderzoek van de betrokken Franse notified body naar de Ballerine spiraal, de antwoorden van de Franse notified body en Franse bevoegde autoriteit op de vragen die de IGJ hun heeft gesteld en analyses naar aanleiding van de binnengekomen meldingen.
IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen.
Daarnaast was op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) al een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten.
Hoe zorgt u ervoor dat de gezondheid van vrouwen die kiezen voor een koperspiraaltje goed wordt gewaarborgd?
Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Er zullen bijvoorbeeld strengere eisen gesteld worden aan het leveren van klinisch bewijs en het actief volgen van de medische hulpmiddelen die al op de markt zijn. Daarnaast zullen gemelde problemen met medische hulpmiddelen, ook vanuit andere Europese landen, openbaar inzichtelijk worden via een grotendeels openbare Europese database (EUDAMED). Ik ben ervan overtuigd dat de MDR de patiëntveiligheid ten goede zal komen. Verder roep ik zorgverleners, fabrikanten en patiënten op hun klachten en bijwerkingen met betrekking tot medische hulpmiddelen te blijven melden via de beschikbare kanalen, zodat problematiek snel aan het licht zal komen en er actie kan worden ondernomen indien nodig. De attendering die het MEBI binnenkort zal uitbrengen is alvast een concrete actie die voortvloeit uit het aantal gedane meldingen.
Deelt u de opvatting van arts en epidemioloog Bijl dat het bij een aantal aspecten aan de wet- en regelgeving van medische hulpmiddelen rammelt? Zo ja, welke specifieke aspecten?
Onder de huidige wet- en regelgeving is inderdaad ruimte voor verbetering. Dit was ook de aanleiding tot de voornoemde nieuwe regelgeving, de MDR. Onder de MDR zullen strengere eisen gesteld worden aan de notified body’s om een gelijke, hoge kwaliteit van aangemelde instanties in de EU te bevorderen en te waarborgen. Er zullen ook scherpe eisen worden gesteld aan klinisch bewijs, met name voor hoog-risico-producten zoals implantaten. Verder komt er een striktere controle voor hoog-risico-producten nog voordat zij op de markt komen. Zo zal meestal klinisch onderzoek door de fabrikant nodig zijn, waaruit de veiligheid en effectiviteit blijkt. Daarnaast kan een extra controle door onafhankelijke experts plaatsvinden. De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen zal worden verbeterd, waardoor patiënten eerder geïnformeerd zullen worden bij problemen met hun implantaat. Verder verplicht de verordening fabrikanten om actief de veiligheid en prestaties van hun medische hulpmiddelen te monitoren (post-market surveillance) om op die manier kwaliteit en veiligheid te kunnen borgen.
Fabrikanten dienen periodiek veiligheidsverslagen per medisch hulpmiddel te publiceren in EUDAMED. Een belangrijke doelstelling van EUDAMED is het vergroten van algehele transparantie, onder andere via betere toegang tot informatie voor zorgverleners en patiënten. Ook maatregelen die opgelegd zijn door Europese inspecties zullen openbaar worden. Lidstaten kunnen straks makkelijker informatie over incidenten, calamiteiten en corrigerende maatregelen uitwisselen. Ik ben ervan overtuigd dat de aanstaande verbeteringen in de wet- en regelgeving de patiëntveiligheid zeker ten goede zullen komen.
Kunt u toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat de gebruikers van medische hulpmiddelen zoals de Ballerine goed op de hoogte worden gebracht van eventuele voor- en nadelen?
Allereerst zie ik hierin een belangrijke taak voor zorgverleners. Patiënten moeten door artsen zorgvuldig en met nadruk geïnformeerd worden over het doel van een behandeling, de te verwachten gevolgen, de risico’s voor de gezondheid, de alternatieve onderzoeks- of behandelingsmethoden en de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid. Dit is wettelijk verankerd in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Patiënten wil ik oproepen om de drie goede vragen van Samen Beslissen aan hun behandelend arts te stellen: «Wat zijn de mogelijkheden?» «Wat zijn de voor- en nadelen van die mogelijkheden?» «Wat betekent dat in mijn situatie?»
Ook fabrikanten hebben een rol in het goed informeren van zorgverleners over hun medische hulpmiddelen en hen te trainen op de veilige toepassing daarvan. Daarnaast speelt het MEBI een aanzienlijke rol in het verzamelen van bijwerkingen en het vervolgens uitbrengen van attenderingen daarover aan zorgverleners en patiënten. De Europese database EUDAMED zal ervoor gaan zorgen dat er meer transparantie komt over de beschikbaarheid van de verschillende medische hulpmiddelen inclusief relevante informatie over klinische bewijs en klachten.
Ik verwacht dat al deze middelen een bijdrage leveren aan het inzicht in de voor- en nadelen van een specifiek implantaat, zodat een patiënt samen met de behandelend arts een goede afweging kan maken.
Klopt het dat «notified bodies» (aangemelde instanties) beoordelen of een medisch hulpmiddel op de markt mag komen en dat deze «notified bodies» vrijwel altijd akkoord gaan met deze markttoelating gebaseerd op onderzoek aangeleverd door een fabrikant?
Vooruitlopend op de MDR worden al veel strengere eisen aan notified body’s gesteld dan voorheen het geval was. Een Europees team beoordeelt of de notified body voldoet aan de eisen uit de MDR. Dit team bestaat uit de lidstaat waar de instantie gevestigd is, experts uit twee andere lidstaten en de Europese Commissie. Deze gezamenlijke beoordeling is ingesteld om een gelijke, hoge kwaliteit van notified body’s in de EU te bevorderen en te waarborgen.
Na aanwijzing door de bevoegde autoriteit staan notified body’s, die gevestigd zijn in Nederland, onder toezicht van de IGJ. Het is de verantwoordelijkheid van de notified body om na een intensieve procedure te beoordelen of hoog-risico-producten, zoals de Ballerine spiraal, op de Europese markt mogen worden toegelaten. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door onafhankelijke (klinische) experts uit verschillende lidstaten die aantoonbaar kennis en ervaring hebben met dergelijke hulpmiddelen. Bij deze beoordeling wordt onder andere grondig nagegaan of de klinische onderbouwing voldoende is, welke klinische onderzoeken eventueel zijn uitgevoerd én of deze klinische onderzoeken de veiligheid en prestaties van het desbetreffende hulpmiddel voldoende ondersteunen. Indien deze experts concluderen dat de ondersteuning voor veiligheid en prestaties onvoldoende is, zal een notified body toegang tot de Europese markt weigeren.
Deelt u de opvatting dat de controle op medische hulpmiddelen en implantaten gebrekkig is en dat ernstige bijwerkingen vaak lang onopgemerkt blijven?
Patiënten moeten kunnen vertrouwen op de veiligheid van medische hulpmiddelen en die van implantaten in het bijzonder. De beschikbaarheid van veilige implantaten is voor veel patiënten van wezenlijk belang. Helaas zijn er in het verleden inderdaad incidenten geweest met verschillende implantaten. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom eerder al diverse verbeteracties in gang zet. Vanaf 26 mei 2021 zal de MDR en het daarbij behorende EUDAMED van toepassing zijn, waarmee ik zonder twijfel een aanzienlijke vooruitgang verwacht qua patiëntveiligheid, controle en transparantie. Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 6. Het melden van bijwerkingen, incidenten en calamiteiten via de bekende kanalen uit mijn antwoord op vragen 2 en 3 blijft van grote betekenis om eventuele problematiek snel aan het licht te brengen. Hiervoor zal ik aandacht blijven vragen. Daarnaast zal ik kwaliteitsregisters van de medisch specialistische beroepsgroepen actief blijven stimuleren in het kader van verbeteren van de kwaliteit van zorg rondom implantaten. Verder zet de IGJ in 2021 een extra thematisch onderzoek op implantaten in, waarmee ik een intensivering verwacht van het toezicht op implantaten.
Kunt u aangeven hoe u het huidige beleid inzake medische hulpmiddelen en implantaten gaat verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Alternatieve zorg tijdens de lockdown |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de petitie «Houd alternatieve zorg open tijdens lockdown» d.d. 28 januari 2021 ruim 20.000 keer is ondertekend?1
Ja, ik ben ermee bekend dat de petitie «Houd alternatieve zorg open tijdens lockdown» meer dan 20.000 keer is ondertekend.
Bent u op de hoogte dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in 2019 circa 740.000 mensen (4,3% van de bevolking) minstens een keer contact hebben gehad met een alternatieve genezer?2
Ja, ik ben op de hoogte van het rapport van het CBS «Gezondheid, leefstijl, zorggebruik en -aanbod, doodsoorzaken; vanaf 1900».
Deelt u de mening dat het sluiten van alternatieve zorg vanwege de coronacrisis bij veel patiënten tot gezondheidsschade leidt, omdat reguliere zorg voor hen niet afdoende is? Hoe weegt u deze gezondheidsschade ten opzichte van de gezondheidswinst die wordt geboekt door de lockdown?
Het tijdelijke verbod op het uitoefenen van contactberoepen hield ook een verbod op het verlenen van alternatieve zorg in. Ik realiseer me dat dit besluit veel impact heeft op mensen die hiervan gebruik willen maken. Het epidemiologisch beeld half december vorig jaar was evenwel dusdanig ernstig dat het kabinet genoodzaakt was om een heftig en ingrijpend besluit te nemen door maatregelen af te kondigen die de volle breedte van de samenleving treffen en die feitelijk neerkomen op een lockdown. Het beleid was gericht op het beperken van contactmomenten en reisbewegingen, zonder de noodzakelijke medische zorg te verhinderen. Dit is de zorg die bekostigd wordt uit publieke middelen en wettelijk wordt gereguleerd.
Sinds 3 maart is het verbod op contactberoepen opgeheven. In mijn brief van 23 februari licht ik toe dat dit onder meer vanuit het oogpunt van welzijn is gedaan. Hierbij gelden wel een aantal aanvullende maatregelen. Namelijk dat klantgegevens geregistreerd dienen te worden ten behoeve van het bron- en contactonderzoek, klanten dienen te reserveren, dat er een gezondheidscheck uitgevoerd dient te worden en dat er een mondkapje gedragen moet worden.
Bent u bereid om in de geest van de aangenomen motie over een oplossing voor mensen die niet terechtkunnen bij hun chiropractor of osteopaat ook tot een oplossing te komen voor andere alternatieve geneeswijzen, zoals voor de mensen die gebruikmaken van zorg van een haptotherapeut?3
Inmiddels is de uitoefening van contactberoepen weer toegestaan, waardoor ook contactberoepen in de alternatieve geneeswijzen weer uitgeoefend kunnen worden.
Kent u de oproep van de Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen om de toegang tot lactatiekundige zorg te waarborgen?
Ja, ik ben bekend met de oproep van de Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen om de toegang tot lactatiekundige zorg te waarborgen.
Onderschrijft u het belang van borstvoeding voor een goed werkend immuunsysteem en lactatiekundige zorg als onderdeel van «de eerste 1.000 dagen» en «kansrijke start»?
Ja, ik onderschrijf het belang van lactatiekundige zorg voor borstvoeding.
Hoe kan het dat lactatiekundige zorg niet toegankelijk is en jeugdzorg wel, terwijl lactatiekundige zorg onderdeel is van de jeugdgezondheidszorg?4
Lactatiekundigen zijn zelfstandige beroepsbeoefenaars. De zorg van de lactatiekundige valt niet onder de jeugdgezondheidszorg en ook niet onder de zorg die verleend wordt op grond van de zorgwetten. Zodoende viel dit beroep niet onder de niet noodzakelijke contactberoepen en zijn zij tijdelijk niet toegankelijk geweest.
Bent u bereid het Outbreak Management Team (OMT) om advies te vragen over het openen van deze vormen van zorg?
Aangezien het verbod op de uitoefening van contactberoepen is losgelaten zie ik geen aanleiding een OMT-advies aan vragen hierover.
Deelt u de mening dat het toevoegen van alternatieve zorgverleners en lactatiekundigen aan de lijst van medische contactberoepen die hun beroep mogen uitoefenen urgentie heeft in de exitstrategie, zodat ernstige en blijvende gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen? In welke fase in de exitstrategie bent u bereid deze zorgverleners hun beroep te laten uitoefenen?
Inmiddels is het uitoefenen van contactberoepen weer toegestaan. De alternatieve zorg is weer opgestart en lactatiekundigen kunnen hun beroep uitoefenen. Het opheffen van het verbod op het uitoefenen van contactberoepen maakte onderdeel uit van de eerste versoepelingen van de lock-down.
Het bericht 'Ziekenhuizen zuinig met dure darmkankerbehandeling' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen zuinig met dure darmkankerbehandeling»?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het artikel.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat er sprake is van onderbehandeling?
Om antwoord te geven op uw vragen heb ik advies gevraagd vanuit de beroepsgroep. De Nederlandse Vereniging van Medische Oncologie (NVMO) heeft een commissie die gaat over de beoordeling van oncologische middelen in de Nederlandse medisch oncologische praktijk (commissie BOM). Deze commissie heeft een belangrijke rol in het beoordelen van nieuwe oncologische middelen. Deze beoordeling is voor zorgverzekeraars belangrijk om te bepalen of deze geneesmiddelen vallen onder de verzekerde zorg. De beroepsgroep gaat uiterst zorgvuldig om met het beoordelen van deze geneesmiddelen.
In 2005 heeft de commissie BOM een positief advies gegeven over de toevoeging van bevacizumab aan de eerstelijns chemotherapie behandeling voor patiënten met uitgezaaide darmkanker. De commissie geeft een positief advies wanneer uit de studieresultaten blijkt dat het middel een toegevoegde waarde heeft in de behandeling.
In 2008 heeft de commissie BOM echter in een herbeoordeling gesteld dat: «Toevoeging van bevacizumab aan oxaliplatinebevattende chemotherapie bij de eerstelijnsbehandeling van patiënten met een gemetastaseerd colorectaalcarcinoom leidt tot een beperkte verlenging van de progressievrije overleving, zonder toename van responskans of overleving» 2
Deze herbeoordeling is gebaseerd op nieuwe studieresultaten waarin de toegevoegde waarde van bevacizumab minder bleek te zijn dan uit de eerdere studieresultaten naar voren kwam.
Deze herbeoordeling zal zeker hebben geleid tot wisselend gebruik van bevacizumab binnen de beroepsgroep omdat de toegevoegde waarde beperkter is dan voorheen gedacht werd. Tevens was (en is) het gebruik afhankelijk van de keuze voor eerstelijns chemotherapie.
De studie waarop het artikel in Medisch Contact is gebaseerd bekijkt de behandelingen van uitgezaaide darmkanker over een periode van 7 jaar. In 2008, het begin van het onderzoek, werd anti-EGFR gerichte therapie vooral in derdelijnsbehandelingen gegeven. Een deel van de patiënten (zeker ouderen met comorbiditeit) is niet in staat derdelijns chemotherapie te ondergaan. In die situaties wordt diagnostiek naar mutaties aan de tumor, om te bepalen of een patiënt in aanmerking komt voor anti-EGFR therapie, niet uitgevoerd. Dit wordt alleen gedaan als een patiënt ook daadwerkelijk de therapie voorgeschreven zou kunnen krijgen. Deze diagnostiek verrichten voor iedere patiënt leidt namelijk tot een inefficiënte inzet van zorg.
Ik vind het belangrijk te vertrouwen in de beoordeling van een geneesmiddel door de beroepsgroep en de expertise van de voorschrijver. Het onderzoek in het artikel laat verschillen zien over het voorschrijven in den brede. Op basis van deze cijfers kan ik echter niet beoordelen of hier sprake is van ongewenste variatie. Artsen schrijven deze therapieën niet standaard voor, we vragen immers ook van hen om zinnige en gepaste zorg te verlenen.
Hoe kan het dat er zulke grote verschillen in voorschrijfgedrag zijn tussen individuele ziekenhuizen? Deelt u de mening dat dit meer is dan enkel «gewenste praktijkvariatie» en dat het onwenselijk is? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een groot gedeelte van de patiënten zonder comorbiditeit niet wordt behandeld met doelgerichte therapie, hetgeen doet vermoeden dat financiële overwegingen een rol spelen bij het afwijken van de richtlijn? Hoe kan het dat financiële argumenten ervoor zorgen dat van de richtlijn wordt afgeweken?
Vanuit het antwoord op vraag 2 en 3 is te verklaren dat een deel van de patiënten deze therapie niet standaard krijgt. Het is immers niet aannemelijk dat iedere patiënt deze therapie krijgt terwijl vanuit de beroepsgroep wordt aangegeven dat er slechts een beperkte meerwaarde is. Het toevoegen van bevacizumab bleek namelijk niet te zorgen voor verlenging van het leven van de patiënten.
In het artikel schrijven de auteurs dat «het onderzoek geen inzicht geeft in de reden voor de geconstateerde praktijkvariatie» maar nemen, zonder dat onderzocht te hebben, aan dat financiële factoren een rol zullen spelen. Het is vanuit dit onderzoek niet te concluderen dat financiële overwegingen meespelen in het voorschrijven van een therapie en dergelijke signalen zijn mij ook niet bekend.
Overigens bestaat voor de genoemde producten, zowel bij individuele verstrekking, als in combinatie, voor zover ik kan overzien een zogenaamd Add-on (bekostigingstitel). Dit betekent dat ziekenhuizen de prijs van deze producten volledig vergoed kunnen krijgen. In dat geval zou er redelijkerwijs geen financiële belemmering voor het richtlijnconform voorschrijven van deze producten zijn.
Zijn de resultaten van dit onderzoek niet in strijd met Kamerbreed aangenomen motie die postcodegeneeskunde in Nederland afwijst? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?2
De beschikbaarheid van geneesmiddelen mag niet afhankelijk zijn van de woonplaats van een patiënt («postcodegeneeskunde»). Mijn voorganger heeft de NZa eerder verzocht om in de volgende monitor specifiek aandacht te besteden aan toegankelijkheid en dat is ook gebeurd in de monitor van mei 2020. Hieruit bleek dat er geen sprake was van postcodegeneeskunde.
De uitkomsten uit dit onderzoek zijn mijns inziens goed te verklaren door de plaatsbepaling van het geneesmiddel die is afgegeven door de beroepsgroep.
Wat vindt u ervan dat vanwege het patent de behandeling 25.000 euro per patiënt kost? Deelt u de mening dat dit veel te duur is?
Het artikel in Medisch Contact maakt niet duidelijk welk product € 25.000 per patiënt zou kosten. Ik kan dan ook niet oordelen over de aanvaardbaarheid van het bedrag. Fabrikanten die investeren in de ontwikkeling en productie van nieuwe geneesmiddelen, hebben onder meer recht op patentbescherming. Dit moet het mogelijk maken om een verantwoorde beloning voor de innovatie en de gemaakte kosten te kunnen ontvangen. Ik vind dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar zij hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen.
Worden patiënten voldoende geïnformeerd over het afwijken van de richtlijn?
De WGBO (Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst) bepaalt dat patiënten het recht hebben op informatie over het voorgenomen medisch onderzoek en de voorgestelde behandeling. De patiënt komt samen met de zorgprofessional tot een besluit over het behandel- en/of onderzoekstraject en de patiënt geeft hiervoor toestemming. Wanneer de zorgprofessional wil afwijken van de geldende richtlijnmoet dit worden besproken met de patiënt. Het is toegestaan om af te wijken van richtlijnen of protocollen, mits dit deugdelijk wordt gemotiveerd en wordt vastgelegd in het medisch dossier. In de WGBO is daarnaast opgenomen dat patiënten het recht hebben hun eigen dossier in te zien. In het veld wordt hier ook veel aandacht aan besteed, bijvoorbeeld met het instrument «samen beslissen». Beroepsgroepen hebben daarbij handreikingen opgesteld zodat artsen beter het gesprek met patiënten kunnen aangaan over de keuzes die gemaakt kunnen worden in het behandelproces.
Wat betekenen de bevindingen van dit onderzoek voor het alsmaar grotere beslag dat de kosten van dure geneesmiddelen leggen op het budget van ziekenhuizen?
Alle partijen4 die samenwerken in het landelijk overleg dure geneesmiddelen (LODG) hebben continue aandacht voor de groeiende kosten van de geneesmiddelencomponent binnen het budget van de ziekenhuizen. Om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te borgen hebben zij een integraal pakket aan maatregelen (IPAM) afgesproken5. De actielijnen van het IPAM zijn opgesteld om onder andere een beheerste instroom van nieuwe intramurale geneesmiddelen te bewerkstelligen, de inkoopkracht van partijen te versterken en gepast gebruik van bestaande en nieuwe geneesmiddelen te bevorderen. In die zin onderschrijft het onderzoek in het artikel de noodzaak van de reeds bestaande aanpak. Sinds de zomer van 2019 werken de partijen binnen het LODG aan de uitvoering van de actielijnen. Over de laatste stand van zaken van de actielijnen heb ik u in mijn recente brief over het geneesmiddelenbeleid een update toegezonden6.
De NZa monitort jaarlijks of de ingezette maatregelen voldoende zijn om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te borgen.
Hoe beoordeelt u bijgevoegde casus waarbij zorgverzekeraar VGZ weigert een bepaald kankermedicijn in te kopen voor een patiënt in een perifeer ziekenhuis, ondanks het oordeel van de commissie Beoordeling Oncologische Middelen (BOM) van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) en de beoordeling van een academisch medisch centrum?3 Gaat dit niet ten koste van de keuzevrijheid van de patiënt en de toegang tot een adequate behandeling in een levensbedreigende situatie? Gaat hiermee de verzekeraar niet ten onrechte op de stoel van de arts zitten?
Na registratie van een geneesmiddel bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA) vraagt de commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (cieBAG) van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aan de beroepsgroep of het nieuwe middel, of bestaande middel bij een nieuwe indicatie voldoet aan de stand der wetenschap en praktijk alvorens wordt besloten om het middel te vergoeden. Deze processtap is ingebouwd om er zeker van te zijn dat alleen zinnige zorg wordt vergoed binnen de basisverzekering. Vanaf de datum waarop de beroepsgroep een positief advies geeft wordt het geneesmiddel vergoed.
De CieBAG heeft voor deze indicatie aan de zorgverzekeraars een positief inkoopadvies afgegeven. Hierbij is geadviseerd om encorafenib in combinatie met cetuximab bij gemetastaseerd colorectaal carcinoom in te kopen bij het cluster van ziekenhuizen dat voldoet aan de SONCOS norm voor de behandeling van colorectaal carcinoom. Dit betreft 69 van de totaal 78 instellingen. Het is dus geen zeer gecentraliseerde zorg maar het kan wel zijn dat het ziekenhuis uit deze casus hier niet onder valt. Daarnaast staat het de individuele zorgverzekeraars vrij om dit inkoopadvies op te volgen of niet.
Aangezien ik de individuele casus niet ken kan ik niet oordelen of hier de keuzevrijheid van de patiënt en toegankelijkheid in het geding was. Er kunnen immers nog meer factoren zijn die een rol spelen. Ik heb contact gehad met zorgverzekeraar VGZ. Zij hebben mij laten weten het advies van de CieBAG te volgen. Daarnaast hebben zij aangegeven dat de ontvangen machtigingsaanvragen voor patiënten voor de vergoeding van deze combinatiebehandeling voor deze indicatie allen zijn goedgekeurd vanaf de datum van de publieke beschikbaarheid van het advies van de beroepsgroep (de CieBOM) voor deze combinatiebehandeling.
Tekortschietende toegankelijkheid voor mensen met een assistentiehond |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Deur staat op kier voor geleidehond» en wat vindt u ervan dat, ondanks de wettelijke bepaling, circa 40% van de mensen aangeeft ergens te zijn geweigerd met een assistentiehond in de afgelopen 12 maanden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel «Deur staat op kier voor geleidehond». Ik realiseer mij goed dat het belang van assistentiehonden voor mensen die daarvan gebruikmaken groot is. Ik wil dan ook vooropstellen dat ik de situaties waarin assistentiehonden onterecht geweigerd worden, betreur. Ik onderschrijf het belang van toelating van assistentiehonden, zoals geborgd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz).
Wat is uw reactie op de signalen die onze fractie bereiken dat assistentiehonden nog vaak geweigerd worden in onder andere supermarkten, medische omgevingen, taxi’s en horecagelegenheden, ondanks het wettelijk verbod hierop?2
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven, willen we bijna vijf jaar na de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en aanpassing van de Wgbh/cz, natuurlijk het liefst dat iedereen het belang van toelating van assistentiehonden zou begrijpen en ook in de praktijk zou toepassen. En daarmee dat onterechte weigeringen niet meer voorkomen. Helaas is dat nog niet altijd het geval. Ik herken de signalen dat gebruikers van assistentiehonden in de praktijk met weigeringen te maken hebben en snap dat dat voor hen als een enorme belemmering wordt ervaren. Mede daarom ben ik in gesprek gegaan met verschillende partijen om te onderzoeken hoe we de genoemde sectoren bewuster kunnen maken van het belang van assistentiehonden en de plicht hen toe te laten.
Ik wil daarbij wel markeren dat een assistentiehond in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt bijvoorbeeld omdat de veiligheid of de gezondheid in het geding is. Het geldende principe is daarmee «ja, tenzij...». Een onevenredige belasting moet per specifieke omstandigheid worden bepaald. Dit betekent dat niet in algemene zin gezegd kan worden dat het toelaten van assistentiehonden een absoluut recht is.
Erkent u dat dit probleem voor een aanzienlijk deel het gevolg is van de onbekendheid met de geldende wet- en regelgeving of heeft u een andere verklaring?
Ik kan mij goed voorstellen dat veel ondernemers niet in detail op de hoogte zijn van de plicht tot toelating, zoals vastgelegd in de Wgbh/cz.
Met het project MKB Toegankelijk werken VNO-NCW en MKB-Nederland actief aan de verbetering van de toegankelijkheid bij ondernemers door onder meer het ondersteunen van het opstellen van sectorplannen die bijdragen aan het verbeteren van de toegankelijkheid en door zorg te dragen voor informatie over de verantwoordelijkheid die ondernemers op grond van de Wgbh/cz en andere relevante regelgeving hebben. Informatie over de plicht tot toelaten van assistentiehonden maakt daar onderdeel van uit.
Denkt u dat meer eenduidigheid in het uiterlijk van de assistentiehond qua tuigjes of door het gebruik van uniforme pasjes van mensen die gebruik maken van een assistentiehond, kan helpen om de toegankelijkheid te vergroten?
Ja, dat denk ik zeker en dat wordt ook onderschreven door betrokken partijen. Dit punt wordt meegenomen in het Europese normalisatietraject waarover ik u eerder heb geïnformeerd3. Hierin worden in Europees verband normen ontwikkeld voor assistentiehonden. Een van de betreffende normen waarover in dit traject wordt gesproken, is een eenduidig systeem waarmee assistentiehonden kunnen worden herkend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met opleidings- en trainingsinstituten van assistentiehonden om samen met hen te kijken hoe de bekendheid van assistentiehonden vergroot kan worden? Zo ja, kunt u de uitkomst hiervan medio 2021 naar de Kamer sturen?
Recent ben ik opnieuw in gesprek gegaan met MKB Nederland over dit onderwerp. Zij voeren in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen! het project MKB Toegankelijk uit. MKB Nederland heeft op basis daarvan een vervolggesprek gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van branches om de toelating van assistentiehonden wederom onder de aandacht te brengen.
Uit deze gesprekken kwam onder meer naar voren dat Koninklijke Horeca Nederland (waar ook hotels onder vallen) en het Vakcentrum (branchevereniging voor supermarkten) met enige regelmaat aandacht besteden aan de toelating van assistentiehonden op hun website en in hun vakbladen. Naast horeca en supermarkten brengen ook diverse andere branches dit thema onder de aandacht van leden. VNO-NCW en MKB-Nederland ondersteunen hen hierbij vanuit het programma MKB Toegankelijk.
Verder heeft MKB Nederland mij geïnformeerd over contact met Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de brancheorganisatie voor onder meer taxivervoer, om daar de toegankelijkheid van assistentiehonden onder de aandacht te brengen. Daaruit is naar voren gekomen dat weigering van passagiers met geleidehonden voor zover bij KNV bekend, niet vaak gebeurt. Als het echter gebeurt, is meestal sprake van een zelfstandige rijder die niet bij een taxicentrale of een TTO (Toegelaten Taxi organisatie) is aangesloten. Koninklijk Nederlands Vervoer adviseert reizigers altijd een voertuig van een herkenbaar taxibedrijf/-centrale te nemen, of nog beter, een taxi bij deze organisatie te bestellen. Dan is de kans dat iemand te maken krijgt met weigering van de hond kleiner.
MKB Nederland heeft aangegeven de sectorale campagnes opnieuw te willen oppakken in samenwerking met verschillende brancheverenigingen. Ik heb MKB-Nederland in contact gebracht met KNGF en Hulphond.nl, twee van de grootste opleidings- en trainingsinstituten van assistentiehonden, om mee te denken over de aanpak van de sectorale campagnes.
Is er sprake van een landelijk protocol of andere afspraken voor ziekenhuizen of andere medische omgevingen op welke manier zij enerzijds zo veel mogelijk ruimte kunnen bieden aan mensen met een assistentiehond en anderzijds ook rekening houden met de veiligheid van patiënten? Zo ja, zorgt deze voor voldoende reële toegankelijkheid? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen om zo duidelijkheid te scheppen?
Er is op dit moment geen landelijk protocol voor ziekenhuizen met daarin regels over hoe zij zoveel mogelijk ruimte kunnen bieden aan mensen met een assistentiehond. In de beantwoording van eerdere Kamervragen over «honden afscheid laten nemen van baasje»4 heb ik aangegeven dat vanuit infectiepreventie veelal per casus in overleg met medisch verantwoordelijken wordt gekeken of het microbiologisch verantwoord is dieren toe te laten in bijvoorbeeld ziekenhuizen en zo ja, onder welke condities. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen de individuele belangen en de risico’s voor andere patiënten, bezoekers en zorgverleners. Er zijn diverse ziekenhuizen die expliciet informatie over de toelating van assistentiehonden op hun website vermelden. De NVZ ziet op dit moment geen noodzaak een landelijk protocol op te stellen, ook omdat de specifieke situatie in ziekenhuizen verschilt.
Ik begrijp uit het artikel dat toch nog wel eens onduidelijkheid bestaat over de toelating van assistentiehonden in medische omgevingen. Ik heb daarom contact gehad met de NVZ en afgesproken dat zij de toegankelijkheid voor assistentiehonden nogmaals onder de aandacht brengt bij al hun leden. Voor vragen ter voorbereiding op een bezoek aan het ziekenhuis met een assistentiehond kan ik mij voorstellen dat in eerste instantie contact wordt opgenomen met de desbetreffende instelling met de vraag welke regels er bij die instelling gelden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om meer aandacht te vragen voor de rol die gemeenten kunnen spelen ten behoeve van de inclusie van assistentiehonden in de samenleving? Zo ja, kunt u de uitkomst hiervan medio 2021 naar de Kamer sturen?
De VNG heeft in een gesprek toegelicht dat de invloed van gemeenten op de naleving van de verplichting assistentiehonden te verwelkomen, beperkt is. Thema’s waar de gemeenten beleidsmatig verantwoordelijk voor zijn, hebben vrijwel geen link met de inclusie van assistentiehonden in de samenleving.
Gemeenten zijn uiteraard wel aan zet om te zorgen dat assistentiehonden worden toegelaten bij gemeentelijke diensten, zoals het gemeentehuis. De VNG heeft mij geïnformeerd dat gemeenten daar ook voor zorgen. De VNG brengt het belang van assistentiehonden ook onder de aandacht bij gemeenten, door goede praktijkvoorbeelden te delen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van supermarkten en taxicentrales om zo de toegankelijkheid in die sectoren te vergroten, zodat ook mensen met een functionele of psychische beperking zelfstandig boodschappen kunnen doen en een uitje kunnen ondernemen? Zo ja, bent u het ermee eens dat met een sectorale campagne de voorlichting verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt in de bewustwordingscampagne aandacht besteed aan de toegankelijkheid van mensen met hun assistentiehond?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van Ditmeijers Research waaruit onder andere naarvoren is gekomen dat ruim een derde van de respondenten wel eens wordt geweigerd bij hotels door het meenemen van hun assistentiehond en slechts 20% aangeeft naar een hotel naar keuze te kunnen gaan? Welke stappen kunnen gezet worden om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan Nederland leren van het buitenland als het gaat om de inclusiviteit van assistentiehonden in de samenleving? Bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar hetgeen Nederland kan leren van het buitenland over de inclusiviteit van assistentiehonden in de samenleving?
Door middel van het Europese normalisatietraject waaraan Nederland actief deelneemt, worden eenduidige Europese normen ontwikkeld voor assistentiehonden. Vanuit het Ministerie van VWS is met de Nederlandse voorzitter en secretaris van dit traject gesproken over de vergelijking met andere landen. Zij geven aan dat veel landen met dezelfde vraagstukken worstelen, waardoor onderzoek doen waarschijnlijk geen nieuw inzicht gaat bieden. Daarom heeft het mijn voorkeur nu in te zetten op het Europese normalisatietraject dat voor eenduidigheid gaat zorgen. In dat traject wordt met vertegenwoordigers van alle betrokken landen samen gewerkt aan normen die moeten bijdragen aan de oplossing van de problemen met toegankelijkheid.
Kunt u bevestigen dat pups in opleiding tot assistentiehond ook onder de wettelijke bescherming vallen en niet mogen worden geweigerd? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de bekendheid hiermee beter te regelen, zodat zij niet meer geweigerd worden?
Pups in opleiding tot assistentiehond vallen onder de wettelijke bescherming. Dit betekent dat zij niet per definitie geweigerd kunnen worden, maar alleen als het toelaten een onevenredige belasting vormt. Dit kan zijn als de assistentiehond in opleiding onvoldoende getraind is en bijvoorbeeld de hele tijd blaft of springt. Dit argument geldt overigens voor alle assistentiehonden. De toelating van pups en jonge honden die hun training recent hebben afgerond, maakt ook deel uit van het Europese normalisatietraject. Het normalisatietraject moet ervoor gaan zorgen dat hierover meer eenduidigheid gaat komen. De Nederlandse voorzitter van de normcommissie gaf aan dat een tip bij honden in opleiding is om vooraf contact op te nemen, als de begeleider naar een nieuwe plek gaat. Een toelichting op het opleidingstraject kan vaak op begrip rekenen, waardoor de hond niet geweigerd wordt.
De zorgbonus die pas in 2023 wordt uitgekeerd |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «FNV: Zorgbonus soms pas in 2023 uitgekeerd»1?
Ja.
Hoe vindt u het dat sommige zorgmedewerkers hun coronabonus van 1.000 euro voorlopig niet krijgen uitbetaald en mogelijk zelfs moeten wachten tot 2023 voordat zij het bedrag op hun rekening zullen ontvangen?
Ik vind het zeer onverstandig dat zorgaanbieders, die op basis van de Subsidieregeling subsidie hebben aangevraagd, de keuze maken om de zorgbonus misschien pas in 2023 uit te betalen. Het is binnen de voorwaarden en verplichtingen van de Subsidieregeling ook niet mogelijk om zo lang te wachten. Een van de verplichtingen uit de Subsidieregeling is namelijk dat de zorgbonus binnen vijf maanden na subsidieverlening door de zorgaanbieder aan de zorgprofessionals wordt overgemaakt. Indien bij de vaststelling blijkt dat de ontvangen subsidie niet binnen deze termijn van vijf maanden is benut om de zorgbonus uit te betalen aan de zorgprofessionals, wordt door de zorgaanbieder niet aan de subsidieverplichtingen voldaan. Hierdoor kan recht op de subsidie vervallen, waarna de zorgaanbieder de bij voorschot ontvangen subsidie terug dient te betalen aan VWS. Overigens berust er op grond van de Subsidieregeling een meldingsplicht bij de zorgaanbieder, op het moment dat er niet aan de verplichte uitbetaling binnen 5 maanden wordt voldaan.
Tenzij de aanvrager weet dat de subsidieverlening niet correct is, is er geen reden om na ontvangst van een positieve beschikking en de daarmee bij voorschot verleende subsidie, te wachten met het uitbetalen van de zorgbonus aan de zorgprofessionals. Bij twijfel kan de zorgaanbieder contact opnemen met de uitvoerder van de Subsidieregeling (DUS-I). VWS en DUS-I beoordelen niet of de zorgprofessionals waarvoor is aangevraagd, een uitzonderlijke prestatie hebben verleend. De verantwoordelijkheid van deze beoordeling ligt bij de zorgaanbieder.
Hoe komt het dat bij kleinschalige zorgorganisaties nog altijd veel onduidelijkheid bestaat of medewerkers überhaupt in aanmerking komen voor de zorgbonus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat er bij zorgaanbieders, die een verzoek tot subsidie op basis van de Subsidieregeling hebben ingediend, nog onduidelijkheid bestaat kan ik niet helemaal plaatsen. Mijn inzet is er steeds op gericht geweest om zorgaanbieders zo goed mogelijk te betrekken en te informeren. De (koepels) van werkgevers zijn betrokken geweest bij het opstellen van de regeling voor de zorgbonus. Ook is al ruim voor het openstellen van het loket gecommuniceerd over de inhoud van de regeling. Er is een handreiking gepubliceerd voor werkgevers ten behoeve van de subsidieaanvraag. Met vragen daarover konden werkgevers bij DUS-I terecht. De subsidievoorwaarden en -verplichtingen zijn opgenomen in de Subsidieregeling die in september gepubliceerd is en voor iedereen raadpleegbaar is. Daarmee is mijns inziens een zorgvuldig informatietraject doorlopen voor de zorgaanbieders.
Vindt u het ook schandalig dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat sommige zorgorganisaties van hun zorgmedewerkers vragen een formulier te ondertekenen waarin zij toezeggen de bonus terug te betalen wanneer blijkt dat zij hier volgens het ministerie niet voor in aanmerking komen?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bijeen daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat onderneemt u om de onduidelijkheid omtrent de zorgbonus weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat zorgmedewerkers nu eindelijk duidelijkheid moeten krijgen over de toekenning van de zorgbonus? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er is in het najaar een grote inspanning gepleegd om de subsidieaanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, het overgrote deel van de aangevraagde subsidies is inmiddels uitgekeerd aan de zorgaanbieders. Zorgprofessionals kunnen bij hun werkgever of opdrachtgever terecht voor informatie over de vraag of voor hen een zorgbonus is aangevraagd en wanneer zij deze tegemoet kunnen zien. Mocht bij zorgaanbieders nog onduidelijkheid bestaan over de status van de subsidieaanvraag, dan kunnen zij daarover contact opnemen met de uitvoerder van de regeling, DUS-I.
Kunt u deze vragen voor 3 februari 2021 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
Het tekenen van een contract om de zorgbonus terug te moeten betalen als deze niet wordt uitgekeerd. |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht juist dat werkgevers werknemers verplichten een contract te ondertekenen dat ze hun zorgbonus moeten terugbetalen als de werkgever voor deze werknemers geen zorgbonusgeld ontvangt?1
Ik ben bekend met de signalen zoals deze in het artikel in de Telegraaf van 26 januari jl. zijn benoemd.
Wat is uw oordeel daarover?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bij een daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat gaat u ondernemen om deze praktijken te voorkomen, aangezien dergelijke praktijken een klap in het gezicht zijn voor deze werknemers?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronacrisis?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de beantwoording voor het plenair debat van 4 februari jl. te versturen.
Het bericht 'Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de AvroTros Radar-uitzending over de Ballerine?1
Patiëntveiligheid bij medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten staan voor mij voorop. Ik begrijp heel goed dat de mediaberichten tot ongerustheid leiden bij vrouwen met de Ballerine spiraal en er onduidelijkheid heerst onder zorgverleners over de veilige toepassing daarvan. Deze kwestie heeft mijn volle aandacht. De signalen over de Ballerine spiraal waren reeds bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij zal op korte termijn de problematiek nader geduid hebben en indien nodig passende maatregelen nemen. Daarnaast was al voor de uitzending, op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI), een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten. Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit de patiëntveiligheid zeker ten goede zal komen.
Welke meldingen rondom de Ballerine zijn bij u bekend? Hoeveel vrouwen gebruiken thans in Nederland een Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen kunnen worden gemeld. Het is belangrijk dat zorgverleners, patiënten en fabrikanten dat ook laagdrempelig blijven doen, zodat mogelijke problemen met de Ballerine spiraal goed zichtbaar worden en met betrokken partijen kunnen worden aangepakt.
Voor het melden van bijwerkingen bij implantaten heb ik in 2017 het MEBI opgericht. Zowel zorgverleners als patiënten kunnen hierin melden. Het MEBI heeft tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Op basis van het aantal meldingen in MEBI was reeds een attendering in voorbereiding, waarmee zorgverleners en patiënten actief geïnformeerd worden over de geïdentificeerde risico’s.
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft voor de uitzending 1 melding van een patiënt ontvangen en sindsdien geen nieuwe. Het betreft een uitstoting met onverwachte zwangerschap.
Distributeur Titus Health Care heeft aangegeven 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Deze klachten zijn niet allemaal door de fabrikant bij de IGJ gemeld. Dat hoeft ook niet altijd, bijvoorbeeld omdat het reeds bekende complicaties en bijwerkingen betreffen die in lijn zijn met reeds bestaande vergelijkbare spiraaltjes.
Fabrikanten en zorgverleners zijn wettelijk verplicht incidenten en calamiteiten te melden bij de IGJ. In 2020 ontving de IGJ 5 meldingen, alle via de fabrikant (OCON). Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid. Zorgverleners hebben in 2020 dus geen meldingen gedaan bij de IGJ.
De Ballerine spiraal is sinds april 2019 in Nederland op de markt. De distributeur heeft aan de IGJ aangegeven dat in de periode van april 2019 t/m december 2020 7682 Ballerine spiraaltjes zijn geleverd in Nederland. Hiervan zal mogelijk nog een gedeelte op voorraad liggen bij zorgaanbieders en nog niet zijn toegepast.
Hoe beoordeelt u het advies van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), die als richtlijn hebben aangegeven dat de Ballerine geen eerste keus spiraal is omdat onvoldoende gerandomiseerd onderzoek is gedaan om de veiligheid en efffectiviteit van de Ballerine aan te tonen?
Het is aan de notified body om te beoordelen of voldoende klinisch bewijs is geleverd ter onderbouwing van de veiligheid en effectiviteit van het medisch hulpmiddel. De bevoegde autoriteit van het betreffende land houdt vervolgens toezicht op de notified body. Ik ga ervan uit dat ook in dit geval de gebruikelijke procedure adequaat doorlopen is. Uiteraard hecht ik grote waarde aan het aantonen van de effectiviteit en veiligheid van het spiraaltje met gepast onderzoek. Om er zeker van te zijn dat de Ballerine spiraal voldoet aan deze criteria voor markttoelating heeft de IGJ de Franse inspectie (ANSM) en de Franse notified body (LNE/G-MED) om nadere duiding gevraagd. Zo wordt de eventuele problematiek rondom de Ballerine spiraal op korte termijn in kaart gebracht, zodat vervolgens waar nodig passende maatregelen zullen worden genomen. Onder de MDR die op 26 mei 2021 van toepassing wordt, zullen de criteria voor klinisch bewijs strenger zijn.
Het Geneesmiddelen Bulletin raadt het gebruik af omdat de meerwaarde en veiligheid ten opzichte van de klassieke koperhoudende spiraaltjes niet is aangetoond, is dat voor u aanleiding om de fabrikant te verzoeken de Ballerine van de markt te halen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat bij herregistratie van de Ballerine de werkzaamheid en veiligheid via deugdelijk gerandomiseerd onderzoek moeten worden aangetoond, waarbij groepen vrouwen worden vergeleken die hetzij de klassieke koperhoudende spiraal dragen, hetzij de Ballerine conform het advies van het Geneesmiddelenbulletin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar misstanden rondom de Ballerine, bijvoorbeeld of er sprake is van ongewenste belangenverstrengeling tussen hulpverleners en Titus Health Care? Hoe is precies de relatie tussen het Vrouwen Medisch Centrum 's-Hertogenbosch, dat kennelijk allemaal spiraaltjes van Titus Health Care plaatst? Krijgt het Vrouwen Medisch Centrum daarvoor betaald of krijgt ze de spiralen tegen korting of zelfs gratis?3
De IGJ is alert op gunstbetoon en volgt marktontwikkelingen nauwgezet. Op dit moment ziet de IGJ geen aanleiding voor een onderzoek naar belangenverstrengeling.
De NHG-Richtlijn voor Anticonceptie4 geeft de behandelaar voor het plaatsen van een koperspiraal twee voorkeuren. De individuele behandelaar kan in samenspraak met de patiënt hiervan afwijken en een ander op de Nederlandse markt te verkrijgen koperspiraaltje plaatsen, zoals de Ballerine spiraal. Volgens Radar plaatste het Vrouwen Medisch Centrum (VMC) in 2020 413 spiralen, waarvan 141 Ballerine spiraaltjes. Hieruit is op te maken dat het VMC ook andere spiralen plaatst.
In het Transparantie Register Zorg is geen relatie tussen Titus Health Care en VMC gemeld in 2019. Aangenomen kan worden dat er in 2019 in ieder geval geen financiële relatie was tussen Titus Health Care en VMC. Het verstrekken van korting bij de inkoop van medische hulpmiddelen aan een instelling is wettelijk toegestaan en zal in de contracten moeten zijn opgenomen.
Wat is het oordeel van het bijwerkingencentrum voor hulpmiddelen, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM? Is het juist dat het MEBI 24 meldingen over bijwerkingen van de Ballerine heeft ontvangen? Hoe verhoudt zich dit tot andere spiraaltjes die vrouwen dragen?
Inmiddels heeft het MEBI t/m 19 januari jl. 33 meldingen ontvangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vraag 1 en 2, komt MEBI op korte termijn met een attendering.
De IGJ onderzoekt of het aantal bijwerkingen met de Ballerine spiraal afwijkt van wat verwacht mag worden en of er aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie over steekproefsgewijze controle en beoordeling van de documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan markttoegang voor een implantaat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Gebeurt dit?4
In mijn voortgangsbrief medisch hulpmiddelen beleid d.d. 9 oktober 20206 aan de Kamer heb ik u reeds laten weten dat het controleren van documentatie die ten grondslag ligt aan de markttoelating, op dit moment al onderdeel uitmaakt van het toezicht op implantaten. De IGJ vraagt fabrikanten en notified body’s regelmatig om technische documentatie en inzicht in de klinische onderbouwing van een implantaat, bijvoorbeeld in het kader van het toezicht op het werk van notified body’s of de onderzoeken die het RIVM voor de IGJ uitvoert naar bepaalde typen implantaten. Zo nodig neemt de IGJ maatregelen. Gaat het om een buitenlands bedrijf, dan vraagt de IGJ de toezichthouder in dat land om maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van Europese samenwerking, werkt de IGJ in het toezicht ook veel samen met andere toezichthouders van de EU-lidstaten.
Is de IGJ bereid om op korte termijn haar oordeel te vellen over de Ballerine en de klachten die haar hebben bereikt en een signaal af te geven?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie, waaronder het lopende onderzoek van de betrokken notified body naar de Ballerine spiraal. IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen. Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld variëren van de fabrikant een correctieve actie laten uitvoeren, de notified body verzoeken het CE-certificaat te schorsen totdat tekortkomingen zijn opgelost, tot het compleet uit de handel laten halen van de spiraal.
Is de kwestie met de Ballerine nog aanleiding voor u om een onafhankelijke notified body (aangemelde instantie) te bewerkstelligen, die als een college beoordeling implantaten, implantaten beoordeelt zonder commerciële drijfveren?
Tijdens de onderhandelingen over de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen en diagnostische testen is in Europees verband lang en intensief gesproken over de wijze waarop de veiligheid en effectiviteit van medische hulpmiddelen, waaronder implantaten, het best verbeterd kon worden. Er was brede steun bij zowel lidstaten, het Europees parlement als de Europese Raad, om het bestaande stelsel met een beoordeling door een notified body verder aan te scherpen. Ik sta achter deze keuze voor behoud van het huidige stelsel van certificering door een notified body, aangevuld met de extra waarborgen die de verordeningen straks bieden. Dit systeem waarin een beoordeling door een aangemelde instantie die onder toezicht staat van de IGJ, centraal staat, biedt de beste waarborg om de benodigde kennis en expertise om medische hulpmiddelen te beoordelen, op de juiste manier in te zetten. Door een zorgvuldige beoordeling voorafgaand aan de markttoelating van het medisch hulpmiddel, in combinatie met een goede monitoring van een hulpmiddel na markttoelating, kunnen risico’s straks beter en sneller worden erkend en kunnen gepaste maatregelen worden genomen. Een vergelijking met landen waar de overheid een grotere invloed heeft op de toets voorafgaand aan markttoelating, laat zien dat zich in die landen vergelijkbare risico’s voordoen, nadat hulpmiddelen tot de markt zijn toegelaten. De keuze voor een dergelijk stelsel kan deze risico’s dus niet wegnemen.
Onvoldoende reguliere zorg door strategische belangen van ziekenhuizen en onvoldoende regie van zorgverzekeraars |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de restcapaciteit van de reguliere zorg tijdens de eerste coronagolf deels onbenut is gebleven?1 Wat is uw reactie?
Er zijn mij geen feiten bekend over zorgcapaciteit die tijdens de eerste golf doelbewust onbenut is gebleven. Tijdens de eerste coronagolf waren er ingrijpende acties nodig in de zorg om de plotselinge toename van patiënten op de verpleegafdelingen en de Intensive Care (IC). Waar deze patiëntenstroom aanvankelijk in Noord-Brabant en later ook op andere plekken een grotere zorgbelasting als gevolg had, werd nationaal gereageerd door de reguliere zorg af te schalen om de stroom covid-patiënten op te kunnen vangen of over te nemen uit andere centra. De afschaling van de reguliere zorg verschilde aanvankelijk per regio en zelfs per instelling. Dit maakte in de acute setting van de eerste covid-golf dat inzicht in de resterende capaciteit van de reguliere zorg moeilijk in kaart te brengen was. Een belangrijke les na de eerste golf was dat bij eventuele volgende golven van de pandemie zo veel mogelijk voorkomen zou moeten worden dat reguliere zorg afgeschaald wordt. Daarop zijn maatregelen genomen, zoals de uitbreiding van de covid-zorgcapaciteit met het Opschalingsplan2 van 30 juni 2020 en met het tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie3 dat ik op 23 oktober heb gedeeld met de Kamer.
Klopt het dat ziekenhuizen met veel coronapatiënten weigerden patiënten door te verwijzen naar ziekenhuizen die nog wel plek hadden voor reguliere zorg uit angst patiënten kwijt te raken? Zo ja wat is uw reactie hierop?
Als gevolg van het grote aantal covid-patiënten dat in ziekenhuizen werd opgenomen en de uitval van zorgverleners, kon een deel van de reguliere zorg niet geleverd worden. Bij het besluit om patiënten over te plaatsen spelen veel verschillende overwegingen, waaronder natuurlijk het belang van continuïteit in de behandeling en de eigen voorkeur van patiënten. Er zijn geen concrete signalen bekend dat financiële overwegingen een rol hebben gespeeld bij het besluit om patiënten al dan niet over te plaatsen of door te verwijzen. Door het ontsluiten van informatie over het aanbod van reguliere zorg en door het bevorderen van financiële afspraken is het zo efficiënt mogelijk benutten van de beschikbare capaciteit bevorderd.
Gedurende de eerste covid-golf bleef de (semi-)acute en kritiek planbare zorg beschikbaar, en tevens werden manieren gevonden om zorg te vervangen zoals bijvoorbeeld het videoconsult om zorg op afstand te blijven leveren. Wanneer afspraken voor reguliere zorg werden uitgesteld had dit niet als gevolg dat mensen géén zorg zouden ontvangen. Overigens zijn patiënten niet afhankelijk
van een verwijzing om te wisselen van zorgaanbieder. Zij kunnen zelf contact opnemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling, of rechtstreeks met een andere zorgaanbieder.
Klopt het dat na de eerste golf aanbieders van electieve zorg patiënten die op zorg wachtten, niet mochten behandelen omdat ziekenhuizen die veel coronapatiënten behandelden, dit als oneerlijke concurrentie zagen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Nee, er zijn geen afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat bepaalde zorg niet geleverd mocht worden. Er zijn nooit beperkingen opgelegd in het verlenen van zorg aan individuele patiënten. De insteek vanaf die periode was juist gericht op het aangaan van diverse vormen van samenwerking.
Klopt het dat het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis aanbood patiënten van omliggende ziekenhuizen over te nemen, maar dat van dit aanbod nauwelijks gebruik werd gemaakt? Hoe is dit te rijmen met het feit dat de Nederlandse ziekenhuizen vorig jaar de oncologische zorg met 70% moesten terugdraaien?
Ja, het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis heeft dit aangeboden en daar is beperkt gebruik van gemaakt. Dat betekent echter niet dat patiënten geen zorg hebben ontvangen, bijvoorbeeld omdat omliggende ziekenhuizen hun eigen patiënten hebben kunnen opereren of er minder patiënten gediagnostiseerd of verwezen waren en daarom minder behandelingen aan de orde waren. De voornaamste reden voor de afname in oncologische zorg was het stopzetten van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, baarmoederhalskanker en darmkanker is. Het bevolkingsonderzoek resulteert normaliter in veel verwijzingen voor oncologische zorg. Het door u genoemde percentage van 70% afschaling van de oncologische zorg in Nederland in 2020 herken ik niet; zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat het Alexander Monro Ziekenhuis een protocol ontwikkelde voor veilige overname van borstkankerpatiënten, maar dat hiervan onvoldoende gebruik is gemaakt? Wat is uw reactie?
Het klopt dat het Alexander Monro Ziekenhuis (AMZ) een protocol heeft opgesteld voor veilige overname van borstkankerpatiënten. De capaciteit die ter beschikking was in het AMZ is niet volledig benut, onder andere omdat er minder verwijzingen hebben plaatsgevonden bijvoorbeeld omdat mensen niet naar de huisarts durfden te gaan of de zorg niet verder wilden belasten. Daarbij zijn er ook patiënten die niet de voorkeur hadden om verwezen te worden naar een andere zorginstelling en/of een andere behandelend arts om eerder zorg te kunnen ontvangen.
Hoeveel oncologische patiënten in de regio Amsterdam hebben moeten wachten op zorg, terwijl zij wel terecht haden gekund bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis? Hoeveel patiënten met borstkanker hebben moeten wachten op een behandeling terwijl zij wel terecht hadden gekund bij het Alexander Monro Ziekenhuis?
Specifiek voor de regio Amsterdam is deze informatie niet beschikbaar. Daarentegen heeft het Integraal Kankercentrum Nederland geconstateerd dat in de periode van maart 2020 tot en met mei 2020 als gevolg van de coronacrisis minstens vijfduizend kankerdiagnoses in Nederland nog niet waren gesteld. Dit is 20–25% lager dan gebruikelijk. Het aantal nieuwe kankerpatiënten in deze maanden lag duidelijk lager dan in dezelfde periode in de drie voorgaande jaren. In juni, juli en augustus was het aantal nieuwe kankerpatiënten weer vrijwel gelijk aan de voorgaande jaren.
Uit de data van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat operaties of andere oncologische behandelingen zoals chemo- en radiotherapie niet op grote schaal voor langere tijd zijn uitgesteld. De afname in productie bij oncologische zorg was relatief beperkt en in lijn met de verwijzingen. De wachttijden voor oncologische aandoeningen zijn niet toegenomen en de NZa heeft geen aanwijzing dat patiënten langer hebben moeten wachten op oncologische zorg. Daarbij hebben patiënten zelf de mogelijkheid om te wisselen van zorgaanbieder indien zij van mening zijn te lang te moeten wachten op zorg.
Hoe kan het dat volgens schattingen 2000 patiënten met borstkanker en 1000 patiënten met darmkanker niet geholpen konden worden, terwijl er wel een aanbod voor zorg lag?
Het is mij onbekend hoe deze specifieke schatting tot stand is gekomen. Zoals hierboven beschreven lijkt dit om patiënten te gaan bij wie de diagnose nog niet gesteld is, voor een groot deel vanwege het bevolkingsonderzoek dat stil was gezet. Momenteel gaan de bevolkingsonderzoeken ondanks de grote druk op de zorg weer door en is er zelfs sprake van inhaalzorg.
Kunt u uitleggen welke rol de organisatie van de zorg en het huidige stelsel van marktwerking gespeeld hebben bij het feit dat mensen geen zorg kregen terwijl die wel beschikbaar was?
Zoals in voorgaande antwoorden is uitgelegd, zijn er geen feiten of signalen bekend over het (al dan niet doelbewust) onthouden van zorg aan mensen terwijl die wel beschikbaar was.
De coronacrisis is een ongekend ingrijpende gebeurtenis geweest in het medisch zorglandschap, waarbij zeker tijdens de eerste coronagolf moest worden gezocht naar nieuwe vormen van organisatie van zorg die aansloten bij de crisissituatie. Er was een veel grotere behoefte aan samenwerking en regie dan in een normale situatie, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie van IC-capaciteit, en die ruimte is er ook binnen het huidige stelsel. Zorgverzekeraars hebben intensief samengewerkt om de zorg toegankelijk te kunnen houden. Ze hebben bijvoorbeeld snel samen regelingen kunnen en mogen optuigen om zorgaanbieders financieel comfort te geven. Hierin was marktwerking nadrukkelijk niet het leidende principe, maar continuïteit van zorg en hiermee zijn de randvoorwaarden geschapen waarbinnen zorgaanbieders zich maximaal konden richten op het belang van de patiënt.
Welke rol hebben zorgverzekeraars gespeeld bij de opvang van coronapatiënten en de daaruit voorkomende noodzakelijke herverdeling van de reguliere zorg?
De zorgverzekeraars vervullen een bemiddelende rol bij de herverdeling van patiënten wanneer patiënten hierom vragen. Tevens zitten zij aan de ROAZ-tafel en hebben zij hier een informerende en adviserende rol bij patiëntenspreiding. De ROAZ-vertegenwoordigers van de zorgverzekeraars zijn de marktleiders voor de desbetreffende regio en daarmee ook gemandateerd om lokale financiële issues te bespreken en tot op zeker hoogte afspraken hierover te maken, zodat er snel gehandeld kan worden.
Zou het gezien de regierol van zorgverzekeraars logisch zijn van zorgverzekeraars te verwachten dat zij hun rol juist ten tijde van een pandemie waarmaken en zorgen dat zoveel mogelijk patiënten de juiste zorg krijgen door te bemiddelen in het verplaatsen van die zorg naar ziekenhuizen die wel ruimte hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Net zoals in normale tijden is het ook in crisistijd het van groot belang om de juiste zorg te bieden aan zoveel mogelijk patiënten. De zorgverzekeraar zorgt voor goede afspraken met zorgaanbieders om continuïteit te waarborgen voor patiënten. De NZa heeft nader onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van zorg door de wachttijden landelijk en regionaal in kaart te brengen en te vergelijken met de treeknorm. De treeknorm is de maximaal aanvaardbare wachttijd waarbinnen de patiënt zorg moet kunnen krijgen, zoals afgesproken door veldpartijen in het Treekoverleg en vastgelegd in het «Toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw»4. Deze wachttijden laten een gemengd beeld zien. Het aantal overschrijdingen van de treeknorm voor de polikliniek en diagnostiek lag in juni en juli van 2020 ongeveer op het niveau van begin 2020. Voor behandelingen in het ziekenhuis is er sprake van een lichte stijging van het aantal overschrijdingen van de treeknorm, waarbij er behoorlijke regionale verschillen zijn. Voor verschillende behandelingen in het ziekenhuis waren de wachttijden ook voor de corona-uitbraak al langer dan de Treeknormen.
Patiënten zijn zelf ook actief op zoek gegaan naar behandelingen buiten de ziekenhuizen om, in zelfstandige klinieken, of ze zochten contact met hun zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zetten zich actief in om te bemiddelen bij wachttijden. Deze zorgbemiddeling door de zorgverzekeraars richt zich op de niet-acute zorg en heeft een hoge slagingskans. De behoefte tijdens de pandemie lag vooral op de acute zorg en het verplaatsen hiervan; hier is de spreiding van de patiënten een (meer) medische aangelegenheid en zie je dat de bemiddeling tussen ziekenhuizen onderling, in ROAZ-verband en van (huis)arts tot arts plaatsvindt. De rol voor de zorgverzekeraar is hier het creëren van het kader dat de financiering de patiënt kan blijven volgen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars liever de wachtlijsten wat lieten oplopen dan extra te betalen voor zorg in een andere kliniek? Hoe is dit te rijmen met de wettelijke zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? In hoeverre is die zorgplicht geschonden?
Ik ken geen feiten of signalen over zorgverzekeraars die doelbewust de wachtlijsten zouden hebben laten oplopen. Met alle ziekenhuizen en klinieken zijn in 2020 continuïteitsregelingen getroffen, wat maakte dat zij gecompenseerd zijn voor productieverlies. Daarbij is steeds aangegeven dat bij het verplaatsen van patiënten naar een kliniek de financiering moet volgen en dat tussen ziekenhuis en kliniek een financiële afrekening moet plaatsvinden. Anders wordt de zorg dubbel betaald en dat is ook in een pandemie niet gewenst en verantwoord. Zorgverzekeraars werken samen met de NZa aan het inzichtelijk krijgen van de beschikbare capaciteit en nemen deze inzichten mee naar de ROAZ-tafels en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk om hierbij te realiseren dat klinieken niet alle reguliere zorg kunnen leveren, omdat ze hiervoor niet geëquipeerd zijn. Het is daarom in een situatie als de covid-pandemie onvermijdelijk dat sommige wachtlijsten oplopen.
Deelt u de mening dat de vangnetregeling van zorgverzekeraars niet mag betekenen dat reguliere zorg die elders geleverd kan worden, wordt uitgesteld?
Ik deel de mening dat het onwenselijk is als er reguliere zorg onnodig wordt uitgesteld, omdat er een vangnetregeling is. De vangnetregeling van verzekeraars heeft dat ook niet als doel. Ongeacht het bestaan van een vangnetregeling kunnen verzekerden die te lang moeten wachten bij een bepaalde zorgaanbieder zich melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling.
Zorgverzekeraars hebben op basis van hun zorgplicht ook de taak om ziekenhuizen aan te spreken als dergelijke situaties zich zichtbaar voordoen en zij monitoren hier dan ook op.
Wat zouden de kosten zijn geweest van het wel vergoeden van deze reguliere zorg in andere klinieken? Welk percentage van de reserves van zorgverzekeraars betreft dit?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 2, zijn er geen feiten bekend over patiënten die tijdens de eerste golf doelbewust niet zijn doorverwezen of overgeplaatst naar een zorginstelling waar nog capaciteit zou zijn geweest. De door u gevraagde kostinschatting is derhalve niet te maken.
Is er op dit moment nog steeds sprake van onbenut aanbod in ziekenhuizen? Klopt het dat daarnaast zeker 100.000 mensen wachten op een uitgestelde operatie? Wat is op dit moment de stand van zaken ten aanzien van aantallen mensen die wachten op verschillende vormen van zorg? Kunt u een overzicht geven?
In algemene zin kan gesteld worden dat de ziekenhuizen er op dit moment alles aan doen om enerzijds de voortdurende en hoge instroom van covid-patiënten zo goed mogelijk op te vangen, waarbij ook afschaling van reguliere zorg nodig is om voldoende personeelscapaciteit voor de covid-bedden vrij te spelen; en anderzijds alles op alles zetten om de reguliere zorg zo goed mogelijk doorgang te kunnen laten vinden. De NZa monitort de ontwikkelingen en rapporteert onder meer over het aantal verwijzingen dat niet heeft plaatsgevonden gedurende deze crisis. Een deel van deze verwijzingen zal niet ingehaald hoeven worden, omdat klachten vanzelf zijn overgegaan of op een andere manier aan de zorgvraag (bijvoorbeeld door de huisarts) is voldaan. Gezien de huidige ernst van covid-besmettingen en de dreiging van een eventuele nieuwe piek als gevolg van de VK-variant is de niet-kritiek planbare zorg vooralsnog nationaal afgeschaald, zoals op 12 januari is gecommuniceerd naar uw Kamer5. Uiteraard wordt getracht om eventuele uitgestelde zorg zo snel mogelijk weer in te halen, zodra de omstandigheden daartoe weer een mogelijkheid bieden.
Wat is de stand van zaken van overleg tussen ziekenhuizen, zorgverzekeraars en zelfstandig behandelcentra (ZBC's) ten aanzien van het inhalen van planbare zorg en het aanbieden van reguliere zorg? Is er al een begin gemaakt met deze inhaalslag of blijft het nog bij overleg? Kunt u dit zo spoedig mogelijk inventariseren en de Kamer hierover gedetailleerd informeren?
In december is de Kamer geïnformeerd dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) overeenstemming hebben bereikt over een regeling inzake de contractering 2021 en specifiek over hoe om te gaan met de financiële consequenties van covid-19 in 20216. Deze regeling biedt, onder andere, een passende vergoeding voor gederfde inkomsten en de extra kosten door de uitbraak van covid. Daarnaast zijn er afspraken opgenomen over hoe om te gaan met de uitgaven met betrekking tot inhaalzorg die in 2021 zal worden verleend.
Met de zelfstandige klinieken zijn reguliere (lokale, bilaterale) inkoopafspraken voor 2021 gemaakt of is dit proces nog in de afrondingsfase. ZN overlegt periodiek met NVZ, NFU en ZKN of de huidige financiële afspraken toereikend zijn voor de situatie.
Ook is het mogelijk, na gezamenlijk overleg in het ROAZ, om personeel van zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) in te zetten in ziekenhuizen om bij te dragen aan de covid-zorg en (semi-) acute zorg. Klinieken die hun medewerkers uitlenen voor behoud van de continuïteit van de meer acute zorg (categorie 1,2,3) en de zorg voor coronapatiënten worden door de zorgverzekeraars financieel gecompenseerd als daarvoor hun eigen zorg moet worden afgeschaald.
Van deze regeling wordt vooralsnog beperkt gebruik gemaakt omdat in de praktijk blijkt dat partijen toch kiezen voor het in standhouden van zoveel mogelijk capaciteit voor juist ook de (urgentere) reguliere zorg. De concrete vraag vanuit ziekenhuizen komt nog niet op gang omdat zij nu zelf ook steeds meer kans zien de reguliere zorg weer op te pakken. Toch is het goed deze maatregel achter de hand te houden voor het waarborgen van de acute zorg zoals beschreven in het tijdelijk beleidskader.
Wanneer zorg wordt uitgesteld is het begrijpelijk dat mensen willen weten wanneer hun zorg wel door kan gaan. Hiervoor kan contact op worden genomen met de behandelaar en/of zorgverzekeraar. In zijn algemeenheid is namelijk niet te zeggen wanneer behandelingen plaats kunnen vinden, dit verschilt per individu en is afhankelijk van de aandoening. Wanneer er weer ruimte komt voor de reguliere zorg, zullen zeker ook stappen worden gezet om extra inhaalzorg te realiseren. Dit zal een geleidelijk proces zijn dat samenhangt met verschillende factoren zoals ziekteverzuim onder zorgverleners.
Kunt u garanderen dat dat, wat in de eerste coronagolf gebeurde nu, niet meer kan voorkomen en dat alle plaatsen in de reguliere zorg die beschikbaar zijn, ook daadwerkelijk worden gebruikt voor patiënten? Zo ja, wat is er veranderd? Zo nee, waarom niet?
De lessen van de eerste coronagolf zijn opgenomen in het «Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie» van 23 oktober. Met dit beleidskader wordt getracht om zoveel mogelijk reguliere zorg doorgang te laten hebben door middel van een evenwichtige spreiding van covid-19 patiënten in Nederland.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden vóór het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De vragen afzonderlijk beantwoorden is gelukt, beantwoording voor het eerstvolgende debat helaas niet.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis zet ‘laatste stappen’ in financiële herziening’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis zet «laatste stappen» in financiële herziening»?1
Op 2 december 2020 heb ik uw Kamer, in antwoord op drie sets schriftelijke vragen, geïnformeerd over de situatie bij het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 981, 982 en 983). Ik heb uw Kamer laten weten dat in de zomer van 2020 is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoefden vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake was, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig was om deze toekomstbestendig te maken. Er is een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd. De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Ik heb uw Kamer tevens laten weten dat er inmiddels een herstelplan lag met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Daarna zijn partijen ook in overleg getreden met andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen), met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten. De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie.
OZG heeft mij laten weten dat de gesprekken met financiers en verzekeraars nog gaande zijn. Het betreft een complexe situatie en gaat om afspraken die voor meerdere jaren moeten gelden. Dat kost tijd. OZG vindt het niet verstandig gedurende die gesprekken in het openbaar een tussenbalans op te maken.
Samen met alle betrokken partijen zet OZG zich er maximaal voor in om het proces succesvol af te ronden. De juiste balans tussen snelheid en zorgvuldigheid is daarbij van cruciaal belang, aldus OZG.
Wat is uw reactie op het bericht «Analyse: wat verbergt het Ommelander ziekenhuis»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking «Het Ommelander Ziekenhuis bekleedt een cruciale positie als het gaat om spoedeisende hulp en acute verloskunde. Alle partijen beseffen dat vooropstaat dat continuïteit van kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg voor de patiënten in de regio behouden moet blijven»?
Zoals ik op 2 december in antwoord op schriftelijke vragen van Kamerlid Van Gerven (SP) heb laten weten vind ik het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar blijft (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 981). De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In dit geval geldt in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm» (Kamerstuk 29 247, nr. 315). OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.
De IGJ en NZa houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen.
Kunt u garanderen dat het Ommelander Ziekenhuis Groningen een volwaardig ziekenhuis blijft inclusief spoedeisende hulp en acute verloskunde?
Zie antwoord vraag 3.
Is er, in tegenstelling tot uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen, inmiddels wel sprake van acute financiële problemen?3
OZG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van acute financiële problemen. De continuïteitsbijdrageregeling (CB-regeling) voor ziekenhuizen voor 2020 en 2021 die in verband met de covid-pandemie in het leven is geroepen geeft OZG de ruimte en tijd om gezamenlijk met de stakeholders zorgvuldig naar een meerjarige oplossing toe te werken, aldus OZG.
Wat is precies de oorzaak van de financiële problemen van het ziekenhuis? Kunt u aangeven wat deze problemen precies (gaan) betekenen voor het personeel van het ziekenhuis?
OZG heeft mij laten weten dat een complex aan factoren heeft geleid tot de huidige financiële situatie. «Essentieel daarbij is het meerjarenperspectief van het ziekenhuis. Hierbij speelt onder andere een rol dat het ziekenhuis vanuit Scheemda een relatief klein achterland bedient dat te maken heeft met bevolkingskrimp. Daarbij speelt de recente nieuwbouw in Scheemda een rol, wat heeft geleid tot hoge financieringslasten», aldus OZG.
Ik heb daarnaast van OZG begrepen dat de reeds ingezette kostenbesparings- en efficiencymaatregelen niet leiden tot gedwongen ontslagen. De definitieve meerjarige oplossing is er uiteraard pas als alle gesprekken met de betrokken partijen succesvol zijn afgerond, maar OZG gaat er op dit moment niet vanuit dat er in het kader van die meerjarenoplossing sprake zal zijn van gedwongen ontslagen, aldus OZG.
Wat is uw reactie op de stelling van de Raad van Commissarissen dat gedwongen ontslagen zouden zijn uitgesloten, maar dat het tegelijkertijd duidelijk zou zijn dat onder het personeel wel klappen moeten vallen, gedwongen of niet, aangezien 75 procent van de kosten van het ziekenhuis personeelskosten zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de zorg voor de regio niet in gevaar komt en deze voldoende beschikbaar en toegankelijk blijft?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Hoe beoordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op basis van de laatste stand van zaken met betrekking tot het zorgplicht risico, ook voor de individuele patiënt?
De NZa is geïnformeerd over de situatie bij OZG en heeft hierover regelmatig contact met de betreffende zorgverzekeraar. Op basis van de informatie van de verzekeraar voorziet de NZa op de korte termijn geen risico voor de zorgplicht. Zorgverzekeraars zijn samen met OZG en andere stakeholders in gesprek over de continuïteit van het ziekenhuis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Deadline na deadline na deadline is verstreken zonder oplossing. We horen niet meer dan dat het overleg nog loopt. Dat is wellicht begrijpelijk wanneer het zou gaan om een bedrijf met commerciële belangen. Het is niet te verdedigen bij een ziekenhuis, waar honderden medewerkers in crisistijd de zorg overeind houden, waar tienduizenden patiënten van afhankelijk zijn en waar miljoenen aan publiek geld in zit»?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Houdt het Ommelander Ziekenhuis Groningen zich aan alle eisen met betrekking tot het early warning systeem?
De afspraken uit het Early Warning System (EWS) van de NZa hebben betrekking op zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars en de NZa hebben afgesproken dat de zorgverzekeraars de NZa informeren over mogelijke risico’s voor de discontinuïteit van zorg in het kader van de zorgplicht. De betreffende zorgverzekeraar heeft de situatie van OZG gemeld bij de NZa en houdt de NZa op de hoogte van de ontwikkelingen.
Worden inmiddels gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van VWS en het ziekenhuis? Zo nee, op welk moment zou u dit wel noodzakelijk achten?
Uw Kamer is bij brief van 11 oktober 2019 geïnformeerd over het beleid van het Ministerie van VWS rond zorgaanbieders in financiële problemen (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Het doel van dit beleid is om de continuïteit van zorg voor patiënten te waarborgen en ongecontroleerde faillissementen te voorkomen. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, dan moet hij in overleg treden met de partij die de zorg inkoopt (in dit geval de zorgverzekeraars) en andere betrokkenen, zoals financiers, om een passende oplossing te vinden. Wanneer het gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, zoals een ziekenhuis, houdt de NZa hierbij een vinger aan de pols, als toezichthouder op de zorgplicht van de zorgverzekeraars. Als de NZa er geen vertrouwen in heeft dat partijen onderling tot een adequate oplossing komen om de zorg voor de patiënten te borgen, dan kan zij escaleren naar het Ministerie van VWS.