Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de donorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Kunt u toelichten wat het exacte percentage is dat Nederland uitgeeft aan donorhulp via het Nederlandse bedrijfsleven en welk percentage Nederland uitgeeft aan donorhulp via andere internationale bedrijven?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd, waaronder via diverse (inter-)nationale organisaties (zoals de Wereldbank, het EOF, MFS-organisaties en het Agentschap NL) die ook weer aparte subsidierelaties met uitvoerende publieke en private partijen onderhouden. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Nederlandse c.q. internationale bedrijven.
Wel kan een inschatting gegeven worden van een deel van de met ODA-gefinancierde private sector programma’s waarbij Nederlandse bedrijven betrokken zijn. Het gaat dan vooral om PSI (Private Sector Investeringsprogramma), ORIO (faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling) en het IDF (Infrastructure Development Fund van de FMO). PSI heeft een begroting in 2012 van EUR 60 mln. De afgelopen jaren ging circa 90% aan joint ventures waarbij een Nederlandse partij betrokken was. Vanaf 2012 zal dit percentage minder zijn omdat het instrument meer bekendheid in ontwikkelingslanden geniet en aanvragen uit ontwikkelingslanden toenemen. Voor ORIO moeten de aanbestedingen voor de realisatiefases nog plaats vinden en is de nationaliteit van de uitvoerende bedrijven nog niet bekend. ORIO is ook een ongebonden programma. Het IDF is in 2012 begroot op EUR 20 mln. Het is nog niet bekend of Nederlandse bedrijven betrokken zullen zijn bij de infrastructuurprojecten die in 2012 gefinancierd worden. Sinds 2002 heeft het IDF voor EUR 263 mln. in infrastructuur projecten geïnvesteerd. Hierbij is het Nederlandse bedrijfsleven voor circa EUR 30 mln. betrokken (11,5%).
Kunt u toelichten of Nederland zich houdt aan de afspraken die gemaakt zijn onder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008), waarin expliciet melding gemaakt wordt gemaakt van het terugdringen van «gebonden» hulp? Indien ja, op welke wijze geeft Nederland hier uitvoering aan? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft de doelstelling zoals gedefinieerd in de verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Actie om de hulp voor meer dan 90% te ontbinden ruimschoots gehaald. De Survey on monitoring the Paris Declaration die ieder twee jaar wordt uitgevoerd laat de volgende scores van Nederland zien voor indicator 8 Aid is Untied: voor 2005 91% ongebonden hulp; voor 2007 100% ongebonden hulp en voor 2010 97% ongebonden hulp. Nederland scoort over al deze jaren dus ruimschoots boven de doelstelling van 90% ongebonden hulp. Nederland heeft aan de doelstelling voldaan door een aantal gebonden programma’s zoals het ORET programma om te zetten in ongebonden programma’s zoals ORIO.
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven? Kunt u hierbij specifiek aangeven op welke wijze Nederland gehoor geeft aan de Accra Agenda voor Action (AAA), paragraaf 18 (c), waarin donoren worden opgeroepen om lokale en regionale aanbestedingen te stimuleren?1
Het is niet mogelijk om voor het gehele Nederlandse ODA-budget aan te geven welk percentage aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven aangezien een groot deel van deze hulp via diverse organisaties loopt (zie antwoord op vraag 1) die gebruik maken van organisatie-eigen en/of lokale aanbestedingsprocedures. Wel kan aangegeven worden hoe dit percentage ligt voor het aan de ambassades gedelegeerde bilaterale budget. In 2010 werd 76% van het gedelegeerde bilaterale budget via lokale aanbestedingen uitgegeven, ruim boven de Parijs/Accra indicator van 50%. Ten aanzien van centrale programma’s die gebruik maken van aanbestedingssystemen van ontwikkelingslanden kan ORIO als voorbeeld genoemd worden.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan de in de Accra Agenda voor Action (AAA) genoemde afspraak op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (paragraaf 18, punt d)?
In de Accra Agenda for Action, bij paragraaf 18, punt d. staat dat wij onze internationale overeenkomsten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen zullen respecteren. Door Nederland wordt in de ontwikkelingssamenwerking hieraan gevolg gegeven door bij investeringssubsidies aan bedrijven een ondertekende verklaring voor het naleven van de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work als conditie te stellen. Met de financiële steun aan de kennis en netwerk organisatie MVO Nederland worden Nederlandse bedrijven gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord ondernemen bij hun internationale activiteiten toe te passen. Binnen het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het respecteren van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO en mensenrechten.
Op welke wijze bieden ambassades het Nederlandse bedrijfsleven ondersteuning bij het aangaan van transparante en open aanbestedingen?
De ambassades en de EVD ondersteunen bedrijven die geïnteresseerd zijn in aanbestedingen op verschillende manieren. Relevante informatie over aanbestedingen wordt aan bedrijven doorgestuurd. Op economische missies worden de Nederlandse sterktes onder de aandacht gebracht van de aanbestedende overheid. De ambassade volgt aanbestedingsprocessen en kaart eventuele onregelmatigheden aan bij de overheid. Op aanvraag van een bedrijf kan de ambassade de bid-opening bijwonen.
Daar u in uw eerdere beantwoording, aan geeft dat aanbestedingsprocedures «niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn,2 wat verstaat u onder nodeloos en op welke wijze gaat u zorg dragen dat deze procedures versoepeld gaan worden?2
De zinsnede in mijn antwoord op de vragen ingezonden op 16 september 2011 (Kenmerk 2011Z17857) dat «procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn» duidt op de efficiëntie van aanbestedingsprocedures. Dit houdt in dat er heldere aanbestedingsdocumenten worden gepubliceerd, dit op een transparante en toegankelijke wijze gecommuniceerd wordt en het voor bedrijven duidelijk is wat de selectiecriteria en procedures zijn. Ook dienen aanbestedingsprocedures proportioneel te zijn ten opzichte van de omvang c.q. het karakter van de aan te besteden goederen en/of diensten. Dit verklaart de verwijzing in hetzelfde antwoord naar de internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen. Het gaat hierbij om de efficiëntie en de kwaliteit van de procedures, evenals het bestaan van een level playing field.Nederland zet zich in multilateraal en bilateraal verband, evenals bij centrale programma’s als het ORIO, in voor het gebruik van internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen, zoals de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance.
Hoeveel van het Nederlandse Official development assistance (ODA)-budget gaat respectievelijk naar het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, stichtingen en individuele consultants?
Op basis van de gehanteerde toedeling van de ODA-uitgaven aan de verschillende kanalen wordt in de begroting 2012 ca. 9% van het ODA-budget uitgegeven via het bedrijfslevenkanaal. De uitgaven via dit kanaal richten zich met name op het verbeteren van het ondernemingsklimaat in OS-landen. In 2012 zal naar verwachting ca. 20% van het ODA-budget via het maatschappelijk kanaal verlopen (n.b.: overigens wordt ook een deel van de gelden uit het bilaterale kanaal uitgegeven via maatschappelijke organisaties; indien dit deel wordt meegeteld komt het aandeel van het maatschappelijk kanaal uit op ca. 25%). Alle percentages zijn overigens nog indicatief. Besluitvorming over de eind september ingediende meerjarenplannen van centrale directies en de ambassades heeft immers nog niet plaatsgevonden. Stichtingen en individuele consultants worden in de administratie niet apart gekenmerkt. Hierover zijn dan ook geen cijfers te geven.
Op welke wijze bent u van plan om u in te zetten voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als voor de bevordering van een «level playing field»? Kunt u aangeven wat u precies verstaat onder een level playing field?
Nederland draagt in de eerste plaats bij aan het versterken van lokale aanbestedingssystemen door er, waar mogelijk, gebruik van te maken. Daarnaast heeft Nederland technische ondersteuning geboden bij het verbeteren van de kwaliteit van de lokale aanbestedingsprocedures o.a. binnen het ORIO programma. Ook zet Nederland zich in het kader van de Accra Agenda for Action in voor het gebruik en versterken van aanbestedingssystemen in ontwikkelingslanden via de Task Force on Procurement, een groep van donoren en ontwikkelingslanden die best practices uitwisselt en aanbevelingen heeft gedaan voor het High Level Forum on Aid Effectiveness, van eind deze maand in Busan.
Een level playing field in dit verband betreft het speelveld waarop de verschillende bedrijven strijden om contracten van aanbestedende overheden. Op dit speelveld moeten voor alle bedrijven de spelregels gelijk zijn. Dit betekent dat er gelijke kansen zijn en op basis van objectieve criteria (zoals technische kwaliteit, standaarden, en prijs) geselecteerd wordt. Elementen die tot een ongelijk speelveld kunnen leiden zijn bijvoorbeeld corruptie, verschillende (milieu en/of sociale) standaarden en oneerlijke concurrentie van staatsbedrijven. Om het level playing field te bevorderen zet Nederland zich op verschillende manieren in, bijvoorbeeld binnen de WTO of de Wereldbank, door aan te dringen op het opnemen van meer MVO-eisen bij aanbestedingen, door concurrentieverstorende participatie van staatsbedrijven tegen te gaan en door het ondersteunen van anti-corruptieprogramma’s.
Rechten voor Afghaanse vrouwen die in het geding zijn |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van Oxfam Novib «at the Table: Safeguarding Women’s Rights in Afghanistan», waarin beschreven staat dat vrouwenrechten voor Afghaanse vrouwen mogelijk in gevaar komen na 2014?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat de rechten voor Afghaanse vrouwen in de afgelopen jaren aanvankelijk verbeterd lijken te zijn, maar nu steeds verder van de politieke agenda lijken te verdwijnen?
Zoals ook in het rapport van Oxfam Novib staat vermeld, is de positie van vrouwen in Afghanistan op vele fronten sterk verbeterd sinds de val van de Taliban in 2001. Meer meisjes gaan naar school, vrouwen participeren in politieke processen en er zijn safe houses voor vrouwen die mishandeld of uitgestoten zijn. Tegelijkertijd is het overduidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. De verbetering van de positie en rechten van vrouwen staat dan ook nog altijd hoog op de internationale politieke agenda. Zo benadrukken Nederland en andere internationale partners bijvoorbeeld dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten, zoals verankerd in de Afghaanse grondwet, niet ondergeschikt mogen worden gemaakt bij mogelijke onderhandelingen over verzoening.
Bent u bereid om in bilaterale contacten, als via de Europese Unie, de Afghaanse autoriteiten aan te sporen om de wet Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen, die schadelijke traditionele gebruiken – waaronder eermoord en kindhuwelijken – verbiedt, in alle 34 provincies in Afghanistan te laten invoeren en niet slechts in 10 provincies? Indien nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben regelmatig het belang van volledige implementatie van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt en zullen dit uiteraard in de toekomst blijven doen. Ook levert Nederland een bijdrage aan het programma van UN Women «Strengthening Ending Violence against Women: policies, programmes and mechanisms in Afghanistan», waarin diverse activiteiten worden ondernomen op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Kunt u aangeven of, en zo ja, met welk budget Nederland activiteiten voor de verbetering van de positie van vrouwen ondersteunt?
Nederlandse inspanningen op het gebied van vrouwenrechten zijn velerlei. In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, door training van vrouwelijke politieagenten en via verbetering van de toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem. Verder is via EUPOL een Nederlander bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul werkzaam als mentor op het gebied van gender en human rights. Half november start een Nederlandse rule of law expert in het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten.
Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor vrouwenrechten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondersteuning van programma’s voor betere toegang van vrouwen tot het juridisch systeem of het in kaart brengen van discriminatie van vrouwen in het kader van naleving van de Convention for the Elimination of Discrimination against Women.
In totaal geeft Nederland een bedrag van EUR 7,2 miljoen voor activiteiten die specifiek gericht zijn op gender. De positie van vrouwen is echter een dwarsdoorsnijdend thema in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Het budget voor dit belangrijke thema ligt daarom in feite hoger.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie, de Afghaanse autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van het eerbiedigen van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt bij de Afghaanse regering consequent het belang van de eerbiediging van mensenrechten aan de orde, zowel bilateraal als in EU-verband. Daarnaast benadrukt Nederland de noodzaak van een inclusief verzoeningsproces waar ook vrouwen nauw bij worden betrokken en waarbij vrouwenrechten een niet-onderhandelbare voorwaarde voor een akkoord zijn. Ook tijdens de Bonn-conferentie zal Nederland hier opnieuw de aandacht op vestigen. De bezorgdheid over de mogelijkheid dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten in het verzoeningsproces onder druk zouden kunnen komen te staan is begrijpelijk. Respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde rechten voor alle Afghaanse mannen én vrouwen, is echter door de Afghanen zelf als voorwaarde voor een politieke oplossing gesteld. Nederland zal daarom blijven pleiten voor het strikt handhaven van de overeengekomen voorwaarden. Eveneens zal Nederland Afghaanse vrouwenorganisaties blijven ondersteunen, opdat zij beter in staat zijn hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op deze politieke processen.
Bent u bereid om de oproep van Oxfam Novib te ondersteunen aan de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap om voorafgaand aan Afghanistan-conferentie in december 2011 een meer inclusief vredesproces te ontwikkelen, waarbij Afghanen uit alle delen van het land betrokken worden, inclusief vrouwen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het algemene hulpverzoek van de VN aan de internationale gemeenschap voor het Rapid Response Plan ten behoeve van Pakistan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Kent u het Pakistan Floods Rapid Response Plan van 18 september 2011 van de Verenigde Naties?1
Ja.
Weet u hoeveel de VN van de benodigde $ 356,7 miljoen dollar inmiddels heeft ontvangen?
Volgens informatie van UNOCHA was op 17 oktober 2011 70,5 miljoen dollar (20%) ontvangen.
Bent u van plan direct of indirect een bijdrage te leveren aan het Pakistan Flood Rapid Response Plan? Zo ja, voor welke bedragen, zo nee, waarom niet?
Ik heb een bijdrage toegezegd van 4 miljoen euro aan het Pakistan Flood Rapid Response Plan.
Kunt u per organisatie een overzicht geven van de directe en indirecte Nederlandse bijdragen van het afgelopen jaar ten behoeve van het opvangen van de gevolgen van overstromingen in Pakistan?
In 2011 zijn de directe en indirecte Nederlandse bijdragen ten behoeve van het opvangen van de gevolgen van overstromingen in Pakistan als volgt:
Toegezegde bijdrage aan Pakistan Floods Rapid Response Plan (PFRRP) via Wereldvoedselprogramma van de VN (WFP): 4 miljoen euro.
Bijdrage aan het noodhulpverzoek van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC): 400 000 euro.
Indirecte bijdrage via de jaarlijkse Nederlandse ongeoormerkte bijdrage van 40 miljoen euro aan het Centrale Noodhulpfonds van de VN (Central Emergency Response Fund-CERF). Het CERF droeg tot nu toe 17,6 miljoen dollar bij aan het PFRRP 2011.
Indirecte bijdrage via de jaarlijkse Nederlandse afdracht aan de EU. De Europese Commissie draagt 9 miljoen dollar bij aan het PFRRP.
Indirecte bijdrage via de Nederlandse bijdrage van 25 miljoen euro aan het International Commitee of the Red Cross (ICRC).
Deelt u de mening dat bij noodsituaties ook Nederland een genereuze bijdrage moet leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederland bij noodsituaties een bijdrage moet leveren. De omvang van de bijdrage wordt bepaald door de wereldwijde humanitaire noden, de omvang van het internationale hulpverzoek om humanitaire steun en de beschikbare Nederlandse middelen. Om de bijdrage van 4 miljoen euro aan WFP mogelijk te maken heb ik middelen binnen de begroting herschikt.
De activiteiten van multinationals in belastingparadijzen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Shell actief in belastingparadijzen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat multinationals volledige transparantie moeten nastreven over belastingbetalingen in de landen waar zij actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de opbrengsten van olie-, gas- en mijnbouwbedrijven meer ten goede moeten komen aan de landen waar olie, gas en delfstoffen worden gewonnen?
Uiteraard is de Nederlandse regering van mening dat landen optimaal gebruik van hun natuurlijke rijkdommen zouden moeten maken ten behoeve van hun economische en maatschappelijke ontwikkeling. In diverse internationale fora worden ontwikkelingslanden daarom bijgestaan in de ontwikkeling van ondermeer hun investeringsbeleid, goed bestuur en belastingheffing. Voorbeelden van dergelijke fora zijn het VN Comité voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), de OESO, IMF en EITI, die samenwerkingprojecten uitvoeren met diverse Afrikaanse landen. Grondstofrijke (ontwikkelings-)landen zijn echter soeverein in hun keuzes omtrent nationale grondstoffenwinning en de opbrengsten die zij daaruit genereren.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat Nederland als vestigingsplaats het op één na aantrekkelijkste land is voor bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwsector vanwege het belastingklimaat?2
In de afgelopen decennia is het beleid van opeenvolgende kabinetten steeds gericht geweest op het in stand houden en verbeteren van een solide investerings- en ondernemersklimaat. Ook dit kabinet zet dit beleid voort. Het Nederlandse netwerk van belastingverdragen is gericht op het voorkomen van dubbele belastingheffing en is zodoende een belangrijk instrument in dit beleidskader. Daarbij levert de deelnemingsvrijstelling een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat voor nationaal en internationaal opererende ondernemingen. Onderscheidende factoren zijn daarnaast de stabiliteit van het Nederlandse fiscale klimaat en de betrouwbaarheid en efficiency van de Nederlandse belastingdienst.
Ook het instrumentarium dat is gericht op de ontwikkeling van meer R&D-activiteiten, de WBSO, de innovatiebox in de vennootschapsbelasting en de in het belastingplan 2012 voorgestelde RDA, leveren een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat in het algemeen, aan de kenniseconomie in het bijzonder en daarmee aan de Nederlandse internationale concurrentiepositie.
Dit alles biedt zowel aan binnenlandse als buitenlandse investeerders een optimaal klimaat om in Nederland ondernemingsactiviteiten te ontplooien met alle positieve gevolgen daarvan op de nationale economie en daarmee op de werkgelegenheid. Het beleid en het instrumentarium zijn overigens generiek van karakter; er is geen bijzondere fiscale faciliteit voor olie-, gas en mijnbouw.
Zoals vastgelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 bestaat in het Nederlandse internationale fiscale verdragsbeleid bijzondere aandacht voor de belangen van ontwikkelingslanden. Belastinginkomsten spelen immers een cruciale rol bij de financiering door ontwikkelingslanden van overheidsuitgaven in de strijd tegen armoede. Het verstevigen van de fiscale stelsels en de belastingadministraties dragen bij aan de zelfredzaamheid van deze staten. Nederland heeft er voor gekozen op fiscaal gebied in te zetten op een integrale benadering waarbij zowel de nationale als internationale factoren die hogere belastinginkomsten door ontwikkelingslanden belemmeren, centraal staan. Bovendien zal Nederland bij het sluiten van belastingverdragen met ontwikkelingslanden rekening houden met de kwetsbare financiële positie van ontwikkelingslanden, en is Nederland daarbij bereid gerichte maatregelen op te nemen om verdragsmisbruik tegen te gaan en ruimte te bieden voor bronheffingen op geldstromen naar Nederland.
Steeds meer landen kopiëren het fiscale instrumentarium van Nederland. Het is daarom zaak het Nederlandse bestel up-to-date te houden. Vanzelfsprekend moeten daarbij de internationale kaders in acht worden genomen. De Nederlandse fiscale wetgeving voldoet in dat opzicht aan alle internationaal geldende criteria.
Deelt u de mening dat Nederland een slechte voorbeeldfunctie vervult door zo hoog op deze lijst te eindigen? Zo ja, bent u bereid om deze slechte reputatie te herstellen en zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de belastingopbrengsten en afdrachten van olie-, gas- en delfstoffen in de landen waar Shell actief is? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft in de wet vastgelegd waarover en op welke wijze ondernemingen dienen te rapporteren en heeft daar bovenop verwachtingen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen over verslaglegging door ondernemingen zoals dit is verwoord in het betreffende hoofdstuk van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Deze aanbevelingen gelden ook voor Shell.
De regering spreekt bedrijven niet individueel aan op hun betalingen aan landen waarin zij opereren. Los van de ogenschijnlijke willekeur die daar vanuit gaat, zou dit niet in overeenstemming zijn met de huidige Nederlandse positie omtrent dit onderwerp, zoals verwoord bij het antwoord op vraag 8 en 9.
Gaat u Shell eveneens aanspreken op transparantie over de belastingverdragen die van toepassing zijn in de desbetreffende landen? Zo nee, waarom niet?
Belastingverdragen worden afgesloten tussen landen en zijn in het geval Nederland partij is altijd openbaar. Dit geldt dus ook voor de verdragen waar Shell gebruik van maakt.
Deelt u de mening dat, vanwege het vrijwillige karakter van de Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) en in navolging van Amerikaanse wetgeving, Europese wetgeving nodig is die olie- en mijnbouwbedrijven verplicht om per land en per project te rapporteren hoeveel belasting en royalty’s zij afdragen aan overheden? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voorstander van transparantie en streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Deze twee kenmerken komen terug in het EITI, dat succesvol is doordat grondstofrijke landen samenwerken met bedrijven en NGO’s om op een geleidelijke en gezamenlijke wijze financiële informatie publiek te maken, rekening houdend met de omstandigheden in elk gastland. Dit betekent dat gastlanden rapporteren wat zij ontvangen, en alle daar actieve bedrijven moeten rapporteren wat zij voor hun activiteiten betalen aan de overheid. Door deze tweezijdige rapportage worden transparantie en goed bestuur bevorderd en wordt corruptie tegengegaan. Nederland ondersteunt het EITI, onder meer via een nieuwe meerjarige bijdrage aan het secretariaat van het EITI voor de periode 2011–2014.
Op dit moment zijn diverse internationale transparantie-initiatieven (country-by-country reporting) aan de orde, zoals de aanpassingen die de Europese Commissie in oktober 2011 heeft voorgesteld in de EU Transparency and Accounting Directive en de toepassingsregels van de paragrafen 1502 en 1504 van de Dodd-Frank Act waar de Securities and Exchange Committee (SEC) momenteel aan werkt. Ook in de OECD Informal Task Force on Tax and Development staat het onderwerp country-by-country reporting op de agenda als één van vier speerpunten in het kader van het bevorderen van belastingheffing in ontwikkelingslanden («domestic resource mobilization»). Onder meer wordt in een werkgroep, waarin naast overheden ook NGO’s en het bedrijfsleven participeren, gekeken naar cost-benefit-inschattingen rond grotere fiscale transparantie. Nederland hecht waarde aan een coherent beleid dat rekening houdt met de belangen van ontwikkelingslanden en zal de voorstellen van de EU op dit punt met een positieve grondhouding analyseren.
Welke concrete stappen zet u om multinationals te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de inkomsten in de landen waar zij actief zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het feit dat steeds meer landbouwgrond in Derde Wereldlanden in handen komt van internationale investeerders |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport Land and Power van Oxfam Novib waarin deze organisatie rapporteert over de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de gevolgen die dit heeft voor de lokale bevolking?1
Ja.
Wat is uw reactie op de onderzoeksgegevens, waaruit blijkt dat sinds 2001 niet minder dan 227 miljoen hectaren land zijn verkocht of verpacht in grootschalige landverwerving en dat dit vooral ten goede is gekomen aan internationale investeerders?
Ik deel de zorgen die Oxfam naar voren heeft gebracht in het rapport Land and Power en herken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin vaak ten koste van de arme, lokale bevolking gaat. Gevallen waarbij de lokale bevolking zonder enig overleg hun huizen en broodwinning verliezen – soms met geweld – zonder dat daar enige compensatie tegenover staat komen inderdaad nog te vaak voor. Het gaat daarbij niet alleen om relatief machtige internationale investeerders maar ook om binnenlandse landdeals die mogelijk nog schimmiger, onevenwichtiger en nadeliger uitpakken voor de lokale bevolking; de titel Land and Power past dus goed. Tegelijkertijd bevestigt het onderzoek het belang en de mogelijkheden die investeringen in lokale landbouwontwikkeling onder bepaalde voorwaarden kunnen bieden. Immers, de stijgende mondiale vraag naar landbouwproducten biedt kansen voor vergroting van de economische zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Slim gebruik maken van buitenlandse kennis en investeringen is daarbij essentieel. Mijn beleid op het gebied van voedselzekerheid, dat u binnenkort in een brief zal worden aangeboden, speelt daar op in.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer openheid en inzicht te krijgen in harde cijfers van deze landovereenkomsten, bijvoorbeeld door het Land Matrix Partnership? Indien ja, bent u bereid om dit uit te dragen? Op welke wijze wenst u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Hoewel ruimtelijk beleid en landrechten tot de verantwoordelijkheid en soevereiniteit behoren van landen zelf, vind ik internationale aandacht voor structurele maatregelen die genomen dienen te worden om landgrabbing tegen te gaan zeker op zijn plaats. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op internationale samenwerking.
Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC) welke 2 jaar terug begonnen is met verdere verdieping en onderzoek naar de oorzaken en omvang van grootschalige landdeals. Oxfam, sinds 2011 ook lid van de International Land Coalition, heeft bij de verdere ontwikkeling van de Land Matrix Partnership een belangrijke rol gespeeld en daarbij zeer transparant met onder meer de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) samengewerkt. Naast de ILC heeft BZ ook ondersteuning gegeven aan de internationale NGO GRAIN, die als eerste organisatie in 2008 de noodklok luidde over landgrabbing.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking gesteund moet worden om haar landrechten op te eisen? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om dit op te nemen in het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zet zich al jaren concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen. De onder vraag 3 genoemde ILC en GRAIN richten zich specifiek op het bevorderen van rechtszekerheid over, en toegang tot land voor de lokale bevolking. Daarnaast zijn verschillende Nederlandse ambassades met lokale en internationale partners actief bij het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land. In landen als Mozambique, Uganda, Rwanda, Bolivia en Burundi ondersteunt Nederland daartoe bijvoorbeeld het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en vrouwen- en boerenorganisaties. Ook het beschikbaar maken van kadastrering voor lokale gemeenschappen wordt met Nederlandse ondersteuning in deze landen uitgevoerd. Daarnaast zetten Nederlandse ambassades in op het bevorderen van de verbanden tussen betere land(gebruiks)rechten en voedselzekerheid voor de arme lokale bevolking.
Ook in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie, «Verantwoordelijk voor vrijheid», die begin april 2011 de Kamer is toegekomen, is aangegeven dat respect voor mensenrechten en rechtsstaat belangrijke voorwaarden zijn voor economische groei in ontwikkelingslanden. Bij het vergroten van toegang tot global public goods, zoals kennis, een schoon milieu, duurzame energievoorziening, werkgelegenheid, veiligheid en eigendomsrechten, zal Nederland steeds óók opereren vanuit een mensenrechtenperspectief en daarbij bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van eigendoms- en landrechten.
Al met al heeft BZ in de afgelopen 4 jaar in ten minste 15 ontwikkelingslanden bijna € 70 miljoen besteed aan het verbeteren van velerlei aspecten van land governance. Dit heeft onder meer geleid tot minder conflicten rond land, land(gebruiks)rechten voor vrouwen, betere wet- en regelgeving, duurzaam landgebruik en beter beheer van natuurlijke hulpbronnen.
Bent u bereid Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen aan te sporen om iedere betrokkenheid bij landdeals te laten toetsen volgens de OESO-richtlijnen? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De regering verwacht van alle Nederlandse bedrijven, inclusief banken en pensioenfondsen, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De OESO-richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden of rechtbanken worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) is verantwoordelijk voor de bevordering van de naleving van de OESO-richtlijnen.
Hiertoe draagt het NCP de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren. Zij biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO landentoolkits en de MVO navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element van deze herziene OESO-richtlijnen is het concept van zorgplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, ook in hun keten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Hieronder vallen de gevolgen die aan landdeals verbonden zijn. In hoeverre Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen op dit specifieke punt daadwerkelijk meer hulp hierbij willen en kunnen gebruiken wordt op dit moment in kaart gebracht.
Kunt u garanderen dat de diverse subsidie- en kredietinstrumenten (waaronder FMO, PSI, IDH en ORIO), waar bedrijven een beroep op doen voor landbouwinvesteringen in ontwikkelingslanden, de beschreven praktijken uit het rapport niet steunen?
Indien bedrijven financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium, dienen zij de OESO-richtlijnen te onderschrijven. Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten vragen van te voren aan bedrijven een verklaring te ondertekenen dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Dit betreft een inspanningsverplichting. Monitoring op MVO aspecten is onderdeel van reguliere monitoring via rapportages en projectbezoeken. De uitvoerders houden hierbij rekening met landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten, zoals mogelijk kwesties bij landdeals indien van toepassing.
De FMO gebruikt voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring de zogenaamde Performance Standards van de Wereldbank/IFC. Deze zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat.
Het bericht dat de cacaosector faalt in het terugdringen van kinderarbeid en gedwongen (volwassen)arbeid |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Bent u bekend met de internationale campagne van 10 Campaign, waarin vooraanstaande internationale maatschappelijke organisaties de cacaosector monitoren en pleiten voor wetgeving om de ergste vormen van kinderarbeid en gedwongen (volwassenen) arbeid uit de cacaosector te bannen?1
Ja.
Erkent u het feit dat in de afgelopen tien jaar de wereldwijde cacao en chocolade-industrie er niet in is geslaagd een einde te maken aan de ergste vormen van kinderarbeid en gedwongen volwassen arbeid?
Diverse rapporten laten zien dat lokale overheden en bedrijfsleven wel voortgang boeken, maar er nog niet geslaagd zijn dit probleem op te lossen.
Zo ja, wat is volgens u de verklaring voor het gegeven dat de zes doelen die in het Harkin- Engel protocol genoemd worden, tot op heden niet zijn bereikt?
De productie van cacao is zeer gefragmenteerd. Meer dan drie miljoen, vaak kleine, boeren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de productie van cacao in West-Afrika. Lokale overheden, zeker in Ivoorkust, zijn mede als gevolg van de recente onrusten nauwelijks in staat het noodzakelijke toezicht en de handhaving uit te voeren. Dit maakt het controleren op het niveau van individuele plantages en familiebedrijven zeer gecompliceerd. Hierdoor zijn bedrijven onvoldoende in staat geweest om invulling te geven aan ketenmanagement en de verantwoordelijkheid om kinderarbeid en gedwongen arbeid te bestrijden in de keten.
Certificering (via bv. UTZ, Rainforest Ailience of FairTrade) is op dit moment de meest gangbare methode om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. Op dit moment is de vraag naar gecertificeerde cacao echter groter dan het aanbod. Het kost tijd om het certificeren van plantages op een zorgvuldige manier te doen, hetgeen samen met effectief toezicht er voor kan zorgen dat gedwongen arbeid en kinderarbeid ook daadwerkelijk wordt uitgebannen.
De grote certificerende instellingen zijn in tegenstelling tot het Harkin- Engel protocol niet «single issues driven» maar kijken naar een hele reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon). Deze integrale aanpak is tijdrovend maar noodzakelijk. Schendingen van arbeidsnormen kunnen uiteindelijk alleen worden uitgebannen als de inkomens van cacao boeren structureel toenemen. Dat kan alleen als we erin slagen de productieomstandigheden en kennis van boeren op een hoger niveau te krijgen, zodat ze in staat zijn zelf hun productie en inkomen te verhogen.
Ik constateer ook dat de bedrijven de laatste jaren wel degelijk investeringen doen om hiervoor oplossingen te vinden.
Tot slot wil ik nog opmerken dat de recente onrusten in Ivoorkust, op dit moment verantwoordelijk voor 80% van de gecertificeerde cacao, het certificeren ernstig bemoeilijkt heeft. Veel NGO's hebben hun mensen in veiligheid moeten brengen waardoor programma's stil zijn komen te liggen.
Deelt u de mening dat een voortrekkersrol voor overheden niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk en noodzakelijk is, gezien het gegeven dat tien jaar na dato zelfregulering blijkbaar niet werkt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze voortrekkersrol uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de doelstellingen om de vormen van kinderarbeid en gedwongen arbeid uit te bannen, mondiaal nog niet zijn gehaald. Echter, ik ben het niet met uw constatering eens dat zelfregulering niet werkt. Er worden wel degelijk duidelijke stappen gezet en bedrijven tonen zich gecommitteerd om de ingeslagen weg door te zetten, zie ook antwoorden op vragen 6 en 8.
De Nederlandse overheid heeft steeds een voortrekkende rol gespeeld. Onder andere door onze nauwe betrokkenheid bij het opstellen van de «Intentieverklaring Duurzame cacaoconsumptie -en productie» die op 4 maart 2010 is ondertekend door alle relevante Nederlandse betrokkenen (bedrijfsleven, overheden, non -gouvernementele organisaties en vertegenwoordigers van keurmerken). De belangrijkste buitenlandse bedrijven die in Nederland werkzaam zijn hebben een schriftelijke adhesiebetuiging gestuurd. Momenteel loopt een traject met alle betrokkenen om onder andere via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) de gestelde doelen in de intentieverklaring t.a.v. verduurzaming te verwezenlijken.
Voor deze rol krijgen we ook erkenning in het evaluatie rapport van het Harkin- Engel protocol. Via internationale fora en het IDH zal Nederland ook invulling blijven geven aan deze rol.
Bent u zich bewust dat de intentieverklaring duurzame cacao waarin Nederland wereldwijd als voorloper wordt beschouwd slechts geldt voor de cacao die in Nederland aan de consument wordt verkocht?
De intentieverklaring heeft een dubbele doelstelling. Ten eerste is afgesproken in te zetten op de internationale aanpak van de verduurzaming van de cacaoketen. Daarnaast richt de intentieverklaring zich op het in Nederland verduurzamen van de cacaoconsumptie. Dit is een bewuste keuze. Nederland zet aldus niet alleen internationaal in op verdere stappen, maar wil dat ook waarmaken op het terrein waar het zelf een directe eigen verantwoordelijkheid heeft, namelijk de consumptie van cacao in eigen land.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat het leeuwendeel van de cacao die binnen de Nederlandse grenzen wordt verwerkt uiteindelijk in het buitenland verkocht wordt, en daardoor buiten de intentieverklaring duurzame cacao valt?
Zoals aangegeven bij antwoord 5 richt de Intentieverklaring zich op de brede internationale cacaoketen. Het verduurzamen van onze eigen consumptie vanuit een mondiaal perspectief is een eerste stap. Ik constateer dat er initiatieven op gang zijn gekomen in België en Duitsland om onze aanpak te volgen. Ook zie ik dat internationale marktpartijen die actief zijn op de Nederlandse markt zich zeker niet to de Nederlandse markt beperken wanneer zij duurzaamheidsdoelstellingen formuleren. Zo heeft Mars zich als doel gesteld in 2020 100% van hun cacao duurzaam (Rainforest Alliance or UTZ certified) te zullen inkopen. Soortgelijke statements zijn afgegeven door bedrijven als Kraft, Armajaro, Nestlé, Barry Callebaut en Cargill. Ook het Nederlandse Verkade werkt al voor 100% met duurzame cacao en beperkt zich ook niet tot de Nederlandse consument.
Daarbij zijn de investeringen van de programma’s van IDH waarin wordt samengewerkt met NGOs en ambassades gericht op de herkomst, onafhankelijk van waar de consumptie plaatsvindt. Dit betekent dat veel IDH partners internationale bedrijven zijn die zich wereldwijd committeren en niet alleen aan verduurzaming van de cacao productie in Nederland.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van de Nederlandse cacao industrie én de Nederlandse overheid niet beperkt kan blijven tot die cacao die in Nederland voor de consumentenmarkt verkocht wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze beperking wegnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5 en 6.
Bent u op de hoogte van de ketenontwikkeling in de cacaosector? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze ondersteunt u dit initiatief? In hoeverre slaagt het Initiatief Duurzame Handel (IDH) in het bereiken van deze doelen, aangezien het kabinet heeft gekozen om 100 miljoen euro in het IDH te investeren? Welke transparante doelen en resultaten biedt het IDH op het gebied van cacao?
Bedrijven, NGO’s, boerenorganisaties en (nationale) overheden zijn actief in de cacaosector en werken aan ketenontwikkeling. Internationaal erkende certificering is momenteel een gangbare methode om kinderarbeid tegen te gaan in de keten. Dit betekent niet dat dit in de praktijk eenvoudig is. De situatie is per land verschillend. In Ghana bijvoorbeeld, wordt de cacaoproductie gedomineerd door kleine boeren (smallholders). De cacaosector is hier stevig gereguleerd, en de CoCoBod voert ook regelmatig voorlichtingscampagnes uit. In Ivoorkust is veel meer plantagecultuur en onduidelijkheid over de omstandigheden van (vaak burkinabé) werknemers, waaronder kinderen. Daar is de sector nog ondergereguleerd en door het conflict is dat mogelijk niet beter geworden.
De Nederlandse overheid ondersteunt de inspanningen om kinderarbeid in de cacaosector tegen te gaan via het Initiatief Duurzame Handel (IDH), dat verschillende actoren uit de keten bijeen brengt. De investering van € 100 miljoen is verdeeld over 5 jaar waarin het IDH per jaar € 20 miljoen over verschillende sectoren verdeelt. Een belangrijk programma daarin is het cacaoprogramma, waarvoor tot 2015 ca. € 15 mln door IDH begroot is.
De eerste resultaten van de investeringen in IDH zijn inmiddels bekend. Een eerdere quickscan uitgevoerd in 2009 door Triple Value naar de resultaten van het eerste operationele jaar van IDH toonde bemoedigende resultaten . De laatste voortgangsrapportage van Solidaridad toont aan dat het programma voortgang boekt op het bereiken van de voor 2015 gestelde doelen:
Momenteel zijn circa 31 000 cacaoboeren succesvol getraind en gecertificeerd in 6 landen en zij brengen ca. 74 600 ton gecertificeerd cacao op de markt.
IDH is daarnaast succesvol geweest in het bijeenbrengen van verschillende actoren uit de keten waaronder verschillende certificeringsprogramma’s. Ook heeft IDH een belangrijke rol gespeeld in het CertificationCapacity Enhancement (CCE) project waarbij gemeenschappelijke training tools worden ontwikkeld voor Fairtrade, Rainforest Alliance en UTZ CERTIFIED cacao boeren. Hierdoor kunnen nog meer boeren duurzaam gaan produceren.
Bent u bereid om met de relevante maatschappelijk partners en bedrijven in dialoog te treden over de mogelijke rol van de Nederlandse overheid om als voortrekker op te treden, met als doel het beëindigen van kinderarbeid en gedwongen (volwassen)arbeid in de cacaosector? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van dit initiatief? Zo nee, waarom niet?
De overheid is betrokken bij het Child Labor Platform. In dit platform zijn maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zoals Global Compact NL en FNV en zijn er banden met NGO’s, kennis instituten en organisaties die zich specifiek op vraagstukken van kinderarbeid richten zoals Stop Kinderarbeid nu. Het CLP richt zich op uitwisselen van ervaringen en praktijkvoorbeelden tussen internationaal actieve bedrijven, experts en andere belanghebbenden. In het CLP nemen circa 20 multinationals deel en er is continue inspanning om meer bedrijven aan boord te krijgen.
De multilaterale dialoog over kinderarbeid in de cacaosector wordt gevoerd in het kader van de internationale cacao-overeenkomst uit 2010 die momenteel door de diverse deelnemende landen wordt geratificeerd. De consumentenlanden dringen er via diplomatieke wegen bij de producentenlanden op aan de door hun getekende ILO en VN conventies inzake kinderarbeid na te leven.
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de dondorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wat is uw opvatting over het recent verschenen rapport van Eurodad waarin ontwikkelingsgelden die van donorlanden naar ontwikkelingslanden gaan worden betiteld als «boemeranghulp»?1
Het begrip «boemeranghulp» doet niet volledig recht aan de – in ieder geval door meerdere donoren w.o. Nederland – gemaakte voortgang op ontbinding en de toegenomen aanbestedingen die in ontwikkelingslanden zelf plaatsvinden. Opdrachten gaan ook vaker naar uitvoerders uit opkomende economieën. Dat neemt niet weg dat het goed is dat het rapport de aanbestedingsproblematiek uitvoerig onder de loep neemt.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is en bovendien in strijd is met verscheidene internationale afspraken, waaronder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008)?
Nee, het gunnen van opdrachten aan Westerse of andere internationaal opererende bedrijven, is niet in strijd met de verklaring van Parijs of de Accra Action Agenda. Parijs en Accra dringen aan op het gebruik van «country systems» (landensystemen) ook waar het aanbesteding betreft. Bij het gebruik van deze systemen is het van essentieel belang dat er gelet wordt op transparantie en kwaliteit binnen het aankoopproces, waarbij internationale standaarden voor aanbesteding, waaronder open concurrentiestelling, van toepassing zijn. In de praktijk betekent dit dat ook bij lokale of regionale aanbesteding een deel van de opdrachten weer bij buitenlandse bedrijven terecht kan komen. Dat komt mede omdat met hulp gefinancierde goederen en diensten vaak juist niet in ruime mate in het ontwikkelingsland zelf beschikbaar zijn. Het beperken van lokale aanbesteding tot lokaal aanwezige bedrijven brengt het risico met zich mee dat dit leidt tot suboptimale prijsstelling en kwaliteit.
Met betrekking tot contracten die door de Wereldbank gegund worden gaat overigens het merendeel naar niet-OESO landen. (zie: http://siteresources.worldbank.org/INTPROCUREMENT/Resources/278019–1310394978787/PSLO_Summary~OECD-NonOECD_Supplier_Totals_by_Country(FY00–10).xls).
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp terecht komt bij Westerse bedrijven?
Zie bij vraag 4.
Kunt u aangeven bij welke internationale bedrijven dit geld terecht komt en in hoeverre Nederland hiervan profiteert?
De Nederlandse ontwikkelingshulp wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd. Hierbinnen wordt voor de aanbesteding van goederen en diensten voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van «country systems» in het geval van bilaterale steun aan landen, of organisatie-eigen aanbestedingsprocedures in het geval van multilaterale steun aan internationale organisaties. Bij vraag twee gaf ik al aan dat daarbij, geheel in lijn met de ontbindingsinzet, wordt gestuurd op de kwaliteit van de aanbesteding en niet op de nationaliteit van de uiteindelijke opdrachtnemer. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Westerse bedrijven c.q. leveranciers. Dit alles neemt niet weg dat ambassades ook het Nederlandse bedrijfsleven, daar waar mogelijk, ondersteunen binnen een transparante en open aanbesteding.
Deelt u de mening dat aanbestedingsprocedures ingewikkeld en restrictief kunnen werken waardoor het geld nog steeds in donorlanden blijft terechtkomen? Indien ja, bent u van plan om u in internationaal verband in te zetten om de procedures omtrent de aanbestedingen te vergemakkelijken, met name voor kleine tot middelgrote bedrijven? Indien nee, waarom niet?
Aanbestedingsprocedures kunnen een langdurig en ingewikkeld proces zijn, ook in ontwikkelingslanden. Dit betekent echter niet dat ze niet gebruikt dienen te worden. Het gaat om het vinden van de juiste balans tussen een transparant mechanisme dat op de gunstigste prijs/kwaliteits-verhouding selecteert, via een efficiënte procedure.
Veel ontwikkelingslanden krijgen ondersteuning van donoren om de kwaliteit van de aanbestedingsprocedures naar een hoger niveau te tillen, bijvoorbeeld door technische assistentie van onder andere internationale organisaties als de Wereldbank. Ook bilaterale donoren bieden technische assistentie aan bij het verbeteren van aanbestedingsprocedures, zoals Nederland doet binnen het ORIO programma.
Hierdoor wordt aanbestedingskennis overgedragen waardoor het ontvangende land uiteindelijk in staat gesteld wordt het beste voor zijn geld te krijgen. Het spreekt vanzelf dat de procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn en moeten voldoen aan de eisen die hiervoor internationaal van kracht zijn, waaronder de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance. Het verplicht inschakelen van lokale middelgrote en kleine bedrijven, hetgeen mogelijk is en nu al gebeurt, is mede afhankelijk van de aard en type van de werken die worden aanbesteed. Betrokkenheid van deze bedrijven geeft vaak een extra impuls aan het lokale bedrijfsleven en creëert lokale werkgelegenheid. Opgemerkt dient te worden dat bij grote aanbestedingen er vaak diverse kleine en middelgrote bedrijven als onderaannemer door de hoofdinschrijver betrokken zijn.
Wat is de verklaring voor het gegeven dat Nederland, als een van de weinige landen, niet aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rapporteert hoeveel van haar Official Development Aid (ODA)-budget naar aanbestedingen in de private sector gaat? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze gegevens inzichtelijk gemaakt worden? Hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget gaat naar de private sector?
De cijfers over aanbestedingen in de private sector, waar het Eurodad rapport naar verwijst, worden door de OESO gecompileerd in het kader van de «2001 DAC Recommendation on Untying Aid2». Deze DAC aanbeveling heeft uitsluitend betrekking op contracten in het kader van ongebonden hulp aan de minst ontwikkelde landen. Nederland rapporteert zowel ex-ante als ex-post over deze contracten aan de OESO.
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget naar de private sector gaat, aangezien de implementatie van projecten en programma’s vaak via derde partijen loopt, zoals de Wereldbank. Verder geldt dat de private sector breed gedefinieerd kan worden (bedrijven, maatschappelijke organisaties, stichtingen, individuele consultants) waardoor e.e.a. moeilijk in te delen is in.
Deelt u het advies van Eurodad om alle gebonden hulp te stoppen, zowel formeel als informeel? Deelt u de mening dat landenaanbestedingssystemen als standaardoptie gebruikt zouden moeten worden en dat ontwikkelingsprojecten zoveel mogelijk lokaal en regionaal aanbesteed zouden moeten worden? Indien niet, waarom niet?
In OESO/DAC verband wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk tot ontbinding van hulp over te gaan. Ook Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het gebruik van aanbestedingssystemen van de landen zelf, daar waar die systemen voldoen aan eisen van transparency en accountability, verdient voorkeur. Lokale aanbesteding leidt tot lokale economische groei en kennisontwikkeling. Uiteraard mag dat niet ten koste gaan van de kwaliteit en de transparantie. Bij openbare aanbestedingen is tevens van belang dat er een «level playing field» bestaat voor het lokale en internationale bedrijfsleven. Ik zal mij zowel voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als ook voor bevordering van een «level playing field» inzetten.
De besteding van 850.000 euro die in 2009 beschikbaar is gesteld voor Rawagede |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Klopt het dat het in 2009 beloofde budget voor «Balongsari» nog niet (volledig) beschikbaar is gesteld voor bouwprojecten die gepland staan in dit gebied?
Nederland heeft in 2009 na overleg met de lokale autoriteiten in het district Karawang (waarin Balongsari ligt, de huidige naam van Rawagede en de centrale Indonesische overheid besloten 850 000 euro beschikbaar te stellen voor twee projecten voor op de verdere ontwikkeling van Balongsari. Doelgroep is de gehele bevolking van Balongsari.
Het eerste project betreft een microkredietproject van € 250 000 dat door Hivos wordt uitgevoerd. Dat project loopt sinds vorig jaar en is succesvol. Momenteel hebben in het kader van dit project ruim 1 000 personen een kleine lening ontvangen. Het is de bedoeling uiteindelijk tegen de 2000 personen te bereiken. Het project ondersteunt tevens de capaciteitsopbouw van een lokale coöperatie die verantwoordelijk is voor het management van de microkredieten.
Het tweede project betreft de bouw van een school, een marktgebouw en de uitbreiding van het bestaande gezondheidscentrum. Dat project wordt uitgevoerd onder auspiciën van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Indonesië. Hiervoor is eind 2010 een overeenkomst gesloten. In dit tweede project is vertraging opgetreden. Momenteel worden door het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken de noodzakelijke administratieve procedures doorlopen en wordt de laatste hand gelegd aan de inhoudelijke details. De Nederlandse ambassade en de lokale overheid in het district Karawang zijn hierbij nauw betrokken. Fondsen van de ambassade kunnen pas naar het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken worden overgemaakt als eerdergenoemde voorbereidingen afgerond zijn. Die zal binnen afzienbare termijn gebeuren. Vervolgens zal gestart worden met de daadwerkelijke uitvoering van dit project. De financiële en inhoudelijke monitoring door de Nederlandse ambassade van dit project zal op de gebruikelijke wijze geschieden, waarbij tevens zal worden toegezien op de duurzaamheid van het project.
Zo ja, kunt u toelichten waarom dit het geval is en wie of welke instantie de oorzaak van deze vertraging is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland in december 2010 een verdrag heeft ondertekend met het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken en een deel van het budget heeft overgemaakt naar dit ministerie? Indien dit het geval is, hoeveel budget is overgemaakt? Is er ook sprake van een controle op de besteding van dit geld vanuit Nederland? Welk bedrag voor Balongsari (Rawagede) wordt in het verdrag met Indonesië gereserveerd?1
Zie antwoord vraag 1.
Is het verder waar dat een deel van de voorziene 850 000 euro via Hivos is besteed in Rawagede? Is het tevens waar dat het daarbij gaat om een bedrag van 106 533 euro? Is een overzicht te verschaffen van de wijze van besteding en van de voorgenomen besteding van het overige deel van het bedrag dat aan Hivos is uitbesteed?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de vertraging in het beschikbaar stellen van dit geld niet bevorderlijk is voor de relatie tussen de Nederlandse Staat en de inwoners van het dorp Rawagede en de nabestaanden van de slachtoffers uit dit gebied?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat dit geld zo snel mogelijk beschikbaar gesteld wordt voor de bouwprojecten in dit dorp? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een omstreden wetsvoorstel van de Cambodjaanse regering waardoor het werk van niet- gouvernementele organisaties (NGO's) ondermijnd zal worden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Cambodjaanse Raad van Ministers een wetsvoorstel wil aannemen waardoor het werk van NGO's ondermijnd zal worden?1
Ik vind dat zorgelijk.
Op welke manier ondersteunt Nederland NGO’s en andere organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Cambodja? Indien deze wet wordt geïmplementeerd, wat kunnen de mogelijke consequenties zijn voor het werk dat Nederland in Cambodja verricht?
Er is geen directe ondersteuning van NGO’s door de Nederlandse overheid. Wel wordt actief Unicef Cambodja ondersteund met een bedrag van € 1 545 238, waarmee geweld, uitbuiting en misbruik van kinderen in Cambodja wordt tegengegaan. Aangezien Unicef een VN organisatie is verwacht ik vooralsnog geen consequenties voor het werk van Unicef.
Deelt u de mening van vooraanstaande mensenrechtenorganisaties dat indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, alle Nederlandse bilaterale hulp met Cambodja stopgezet moet worden? Indien nee, waarom niet?
Bent u van plan om de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op het gegeven dat dit een omstreden wet is? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, de Cambodjaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten ? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft geen bilaterale hulprelatie met Cambodja.
Het opschorten van de investering in de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Kunt u inhoudelijk onderbouwen waarom u de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) op 5 augustus 2011 heeft opgeschort tot 1 januari 2013?1
De teruggang in het OS-budget dwingt tot het maken van keuzes. Gezien de stand van de tot nu toe in het kader van SBOS aangegane verplichtingen – € 27 mln tot en met 2014 – en met de inzet van de stevig vernieuwde NCDO wordt er, ondanks de bezuiniging, substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Wat is het exacte bedrag dat u met deze maatregel heeft bezuinigd over 2011? En over 2012? Hoeveel geld bent u via de SBOS uitvoerende partijen in 2011 en 2012 nog kwijt aan een faciliteit die niet meer open staat?
Bij de publicatie van het SBOS-beleidskader in 2010 was een bedrag per jaar voorzien van € 19 mln op kasbasis, voor zowel de subsidiefaciliteit als het beheer van het programma. Voor 2011 is dit bedrag teruggebracht tot € 13 mln en voor 2012 tot € 6 mln.Hierin is het amendement El Fassed 32 500 V nr. 68 verwerkt. De bezuinigingen voor deze jaren bedragen dus resp. € 6 mln en € 13 mln. Tot op heden zijn er aanvragen gehonoreerd tot een bedrag van € 27 mln. Deze zullen in de jaren 2011 t/m 2015 tot betaling leiden. Met het consortium dat de SBOS-regeling uitvoert is overleg gaande over bijstelling van het contract. Opschorting van SBOS betekent immers minder werk voor wat betreft uitvoering en beheer. Over de hiermee gemoeide bedragen is er nog geen duidelijkheid en kan ik u nu niet nader informeren.
Waarom kiest u ervoor om dit besluit, dat een grote beleidswijziging met zich meebrengt, plotseling – en zonder vooraankondiging in de Focusbrief – te nemen? Waarom suggereert het ministerie in de verklaring van 6 augustus 2011,2 dat deze maatregel terug te vinden is in de Focusbrief en is goedgekeurd door de Kamer, terwijl beiden niet het geval is? Waarom koos u er niet voor te wachten op een gedegen behandeling van dit besluit tijdens het begrotingsdebat 2012 zoals u zelf eerder aangaf?3
Naar mijn oordeel is er geen sprake van «een grote beleidswijziging». Er blijft substantiële steun beschikbaar voor de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De verwijzing naar de Focusbrief gold het algemene kader van enerzijds nieuwe beleidsprioriteiten, en anderzijds de door te voeren bezuinigingen.
Erkent u dat een succesvolle SBOS-aanvraag – terecht – veel voorbereiding, planning en afstemming vereist? Wat is uw reactie op de stelling van wetenschapper en draagvlakdeskundige Lau Schulpen van de Radboud Universiteit Nijmegen dat «het besluit wel rauw op het dak valt zo midden in de subsidieaanvraag» en dat het voor organisaties die midden in de aanvraag zaten «verloren moeite» betekent?4
Vanwege het effect en de kwaliteit van programma’s en projecten die worden beoogd, stelt het SBOS-programma inderdaad aan aanvragen hoge eisen. Garanties voor een succesvolle aanvraag zijn er echter niet. Ik kan me voorstellen dat de opschorting voor organisaties die van plan waren een aanvraag in te dienen als teleurstellend wordt ervaren.
Waarom is er geen inhoudelijke onderbouwing voor het besluit gegeven die verder gaat dan de bezuinigingsoperatie?
Voor mijn overwegingen voor dit besluit verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Deelt u de opvatting dat investeren in de ontwikkeling van ontwikkelingslanden onlosmakelijk is verbonden met het investeren in verandering en dus burgerparticipatie hier in Nederland? Is dit voor u nog altijd een fundamenteel uitgangspunt van Internationale Samenwerking en van Nederlandse overheidsbeleid op dit gebied? Zo ja, hoe geeft u daar in de komende jaren concreet uiting aan?
Ik hecht veel waarde aan maatschappelijke betrokkenheid bij internationale samenwerking en actief burgerschap. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Kunt u dit besluit nog terugdraaien en de SBOS-ronde van 1 september weer open stellen voor de tientallen maatschappelijke organisaties die in gerechtvaardigd vertrouwen reeds bezig waren met hun aanvraag? Zo neen, waarom niet?
Het alsnog openstellen van deze ronde is niet aan de orde omdat de budgettaire ruimte daarvoor ontbreekt.
De situatie in Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wordt het internationale hulporganisaties nagenoeg onmogelijk gemaakt de slachtoffers van de hongersnood te bereiken, die zich bevinden in door de islamitische Shabab opstandelingen gecontroleerde delen van Somalië? Weigeren die opstandelingen toegang van hulpverleners en maken zij het tegelijkertijd de van honger stervende mensen onmogelijk een veilig heenkomen te zoeken?1
Sommige Al Shabaab leiders hebben dreigementen geuit tegen mensen die de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden wilden verlaten om elders een veilig heenkomen te zoeken. Deze acties veroordeelt Nederland scherp. Het beeld is echter niet eenduidig. Andere Al Shabaab leiders blijken wel bereid om mensen te laten gaan en hulporganisaties toe te laten tot hun gebieden. In een aantal door Al Shabaab gecontroleerde gebieden wordt daarom wel humanitaire hulp geboden en neemt dit in omvang toe. Zo zijn lokale ngo’s, gesteund door UNICEF, de afgelopen dagen in staat geweest om de humanitaire dienstverlening rondom Baidoa in Zuid-Centraal Somalië uit te breiden.
Al Shabaab heeft zich op 6 augustus 2011 vrij onverwachts teruggetrokken uit de hoofdstad Mogadishu. Naar verwachting zal dit meer mogelijkheden bieden voor het verlenen van humanitaire hulp aan de ongeveer 470 000 ontheemden die zich in de hoofdstad bevinden (ongeveer 30% van het totaal aantal ontheemden in Somalië). Momenteel onderzoeken humanitaire organisaties of een uitbreiding van activiteiten mogelijk is. Het is aan de overgangsregering (TFG) om hiervoor een veilige omgeving te creëren, daarbij bijgestaan door de African Union Mission in Somalia (AMISOM). Overigens blijft van Al Shabaab nog steeds een belangrijke dreiging uitgaan, ook in de hoofdstad.
Deelt u de inschatting van hulpverleners ter plekke dat de situatie nu erger is dan in 1992, toen talloze mensen van de honger zijn omgekomen?
De VN heeft de huidige situatie in Somalië bestempeld als de ernstigste voedselcrisis sinds de hongersnood in 1991–1992.
Deelt u de mening dat alles wat in mogelijk is gedaan moet worden om zoveel mogelijk mensenlevens te redden? Zo ja, welke middelen kan de internationale gemeenschap mobiliseren om aan deze stille genocide een einde te helpen maken? Welke rol kan de Verenigde Naties (VN) hierin spelen, mogelijk gesteund door de Europese Unie (EU)?
Ja, ik ben van mening dat gezocht dient te worden naar de snelste en meest effectieve manier om zoveel mogelijk mensenlevens te redden. De huidige situatie is het gevolg van hoge voedselprijzen, conflicten in de regio, ernstige droogte en overbevolking. Onder leiding van de Verenigde Naties kan de internationale gemeenschap de situatie proberen te mitigeren door het geven van humanitaire hulp waar dat mogelijk is. Ook de EU en de afzonderlijke lidstaten, waaronder Nederland, dragen hieraan bij.
Via contacten met de lokale autoriteiten trachten hulporganisaties in toenemende mate toegang te verkrijgen tot de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden en daarvoor veiligheidsgaranties te verkrijgen. Hoewel deze toegang naar verwachting beperkt zal blijven, leidt het er vooralsnog toe dat méér mensen in nood bereikt kunnen worden.
Zijn er internationale organisaties of niet gouvernementele organisatie (ngo’s) die wel door de Shabab toegelaten worden, die wellicht met ondersteuning van de internationale gemeenschap noodhulp bij de zwaarst getroffen bevolking kunnen brengen? Zo ja, wilt u zich ervoor inspannen dat die organisaties ook in staat worden gesteld dat op korte termijn te doen?
Het Internationale Rode Kruis (ICRC) heeft via zusterorganisatie de Internationale Halve Maan toegang tot alle door Al Shabaab gecontroleerde gebieden. Nederland heeft om deze reden ICRC als begunstigde gekozen voor een recente extra bijdrage van 1,5 miljoen euro ten behoeve van noodhulp aan Somalië.
De VN (o.a. WFP, UNICEF) heeft enige toegang tot delen van de gebieden waar hongersnood heerst en onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de humanitaire hulp aan die gebieden uit te breiden. Hetzelfde geldt voor andere internationale hulporganisaties, die net als de VN vooral via lokale partners in Somalië werkzaam zijn. Naar verwachting zal de veiligheidssituatie ook de komende tijd een beperkende factor blijven.
Deelt u verder de mening dat de leiders van de Shabab opstandelingen zich schuldig maken aan ernstige misdrijven tegen de menselijkheid door aan de burgerbevolking hulp te onthouden en zo talloze mensen te veroordelen tot de hongerdood? Zo ja, deelt u ook de mening dat zij zich hiervoor voor het Internationale Strafhof (ICC) zouden moeten verantwoorden? Zo ja, bent u bereid de EU leden van de VN Veiligheidsraad aan te sporen om in de Veiligheidsraad het initiatief te nemen tot het geven van een mandaat aan het ICC? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat het belemmeren van «humanitarian access» inderdaad onder de noemer misdrijven tegen de menselijkheid kan worden gebracht en daarmee binnen de rechtsmacht van het ICC valt. Somalië is geen partij bij het Statuut van Rome; dit zou de VN-Veiligheidsraad nochtans niet hoeven te beletten de situatie in Somalië te verwijzen naar de Aanklager van het Strafhof. Er is echter geen reden om aan te nemen dat er voor een dergelijk initiatief momenteel enige steun bestaat. Wel heeft de VN-Veiligheidsraad op 29 juli jl. een resolutie aangenomen waarin is bepaald dat ook partijen die (de doorgang van) humanitaire hulp in Somalië hinderen op de VN-sanctielijst kunnen worden gezet.
De luchtbrug voor Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Zal het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties (VN) in de komende dagen een luchtbrug naar Mogadishu op touw zetten om hongerende kinderen in Zuid-Soedan van noodhulp te voorzien?1
Verschillende hulporganisaties, waaronder het Wereldvoedselprogramma, hebben in de afgelopen weken hulpgoederen per vliegtuig naar de Somalische hoofdstad Mogadishu getransporteerd.
Deelt u de mening van het WFP dat de situatie dermate ernstig is dat, indien er niet in de komende dagen extra voedsel naar Zuid-Soedan wordt gebracht, 2,2 miljoen mensen, die tot nu toe onbereikbaar waren, in acuut gevaar komen?
Ik ga ervan uit dat bedoeld werd naar de humanitaire situatie in Somalië te vragen. Deze is inderdaad buitengewoon ernstig, en is de afgelopen weken verslechterd. Inmiddels is in zes regio’s in Zuid- en Centraal-Somalië volgens de VN sprake van hongersnood. De toegang tot deze gebieden is echter moeilijk voor hulporganisaties. Waar mogelijk proberen reeds aanwezige organisaties hun activiteiten te intensiveren, met enig succes. In augustus bereikten hulporganisaties 1 miljoen mensen in de zuidelijke regio’s van Somalië. Dit is ruim een verdrievoudiging van het aantal bereikte mensen in de maand juli.
Binnenkort gaat uw Kamer, op verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, een stand-van-zakenbrief toe over de humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika. Het verslag van mijn recente bezoek aan Mogadishu is opgenomen in de Kamerbrief over de Nederlandse inzet op het gebied van geïntegreerde piraterijbestrijding en stabilisering van Somalië.
Deelt u de mening van het WFP dat de meerderheid van deze mensen inmiddels te zwak is om zichzelf naar elders te begeven op zoek naar eten en er dus niets anders op zit dan het eten naar hen toe te brengen? Zo ja, bent u bereid de luchtbrug te steunen met middelen die u ter beschikking staan, bijvoorbeeld een financiële bijdrage, maar mogelijk ook transportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht? Zo ja, wat gaat de Nederlandse regering doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een grote behoefte aan voedselhulp en therapeutische voeding in Zuid- en Centraal-Somalië, evenals in enkele delen van Noord-Somalië. Nederland heeft extra geld beschikbaar gesteld, onder andere voor activiteiten van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in Somalië. ICRC voert onder andere voedseldistributies uit in gebieden die onder controle staan van de radicaalislamitische Al Shabaab. Ook heb ik een additionele bijdrage van 10 miljoen euro gedaan aan het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië. Dit fonds wordt door de VN beheerd en kan snel, flexibel en verantwoord activiteiten financieren, zoals voedselhulp, veilig drinkwater en medische voorzieningen. In totaal bedraagt de Nederlandse humanitaire hulp aan de crisis in de Hoorn van Afrika nu ruim 25 miljoen euro.
WFP heeft aangegeven over voldoende middelen te beschikken voor de eerder genoemde luchttransporten naar Mogadishu, en heeft Nederland niet verzocht om transportcapaciteit ter beschikking te stellen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden, aangezien het hier om een noodsituatie gaat?
Helaas is dat niet gelukt.
Anti-homo uitspraken van een Surinaamse parlementslid |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u de berichten over anti-homo uitspraken van het Surinaamse parlementslid Asabina die hij heeft gedaan tijdens de begrotingsbehandeling in De Nationale Assemblée?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze anti-homo uitspraken zeer onwenselijk zijn en bovendien de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Suriname belemmert?
Ja.
Zo ja, bent u bereid om in EU-verband een gezamenlijke veroordeling van de uitspraken van dit Surinaamse parlementslid te bewerkstelligen? Bent u tevens bereid om een duurzame dialoog aan te gaan met de Surinaamse regering over LHBT-rechten? Zo nee, waarom niet?
De uitlatingen van de parlementariër Asabina geven niet het standpunt van de Surinaamse regering weer. Mensenrechten (en als onderdeel daarvan de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders) zijn integraal onderdeel van de bilaterale politieke dialoog met de Surinaamse regering. Ook in EU-verband wordt met de Surinaamse autoriteiten over mensenrechten gesproken. Voorts ondersteunt mijn ministerie Surinaamse LHBT-organisaties die discriminatie van seksuele minderheden bestrijden en die de acceptatie van homoseksualiteit bevorderen in de Surinaamse samenleving.
Over het staken van het juridische onderzoek naar massaverkrachting in Oost-Congo |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat Congo een juridisch onderzoek naar de massaverkrachting in Walikla in Oost-Congo vorig jaar zomer heeft opgeschort?1
Ja. De Congolese autoriteiten hebben het juridisch onderzoek echter niet gestaakt. Wel is het afnemen van interviews met slachtoffers en getuigen in het Walikale district opgeschort omdat bleek dat sommigen van hen werden bedreigd door strijders van de gewapende groepen die verantwoordelijk worden gehouden voor de aanvallen.
Indien ja, wanneer is deze informatie bij u bekend geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Navi Pillay, dat de Congolese regering blijvend actie moet ondernemen om het onderzoek, de berechting en de arrestaties van diegenen die verantwoordelijk zijn voor deze gruweldaden, rond te krijgen?
Ja.
Kunt u aangeven of de VN-missie in Congo (MONUSCO) extra maatregelen heeft getroffen in de provincie Zuid-Kivu, waar in juni jl. Congolese regeringssoldaten circa 120 vrouwen hebben verkracht? Indien nee, kunt u aangeven of burgers gevaar lopen in deze provincie?
Het onderzoek naar deze zaak loopt nog. Naar het zich op dit moment laat aanzien is een gewapende groepering die in het Congolese leger was geïntegreerd, maar vervolgens weer was gedeserteerd, verantwoordelijk voor de aanvallen die op 10 en 11 juni plaatsvonden op verschillende dorpen rond de plaats Fizi in Zuid Kivu.
Na de eerste berichten over verkrachtingen heeft de VN-vredesmissie MONUSCO in samenwerking met andere VN-organisaties en NGO’s een hulpverleningsmissie naar het gebied gestuurd. De VN onderzoekt thans samen met de lokale autoriteiten in het gebied wat precies is voorgevallen. MONUSCO heeft een tijdelijke militaire basis in het gebied gevestigd en voert extra patrouilles en helikoptervluchten uit om de bevolking te beschermen.
Bent u van mening dat het mandaat van MONUSCO Congolese burgers in voldoende mate bescherming kan bieden? Indien ja, waaruit blijkt dit? Indien nee, welke maatregelen zouden er getroffen moeten worden om MONUSCO beter in staat te stellen om de bescherming van burgers te garanderen?
Onder hoofdstuk 7 van het handvest van de Verenigde Naties heeft MONUSCO een voldoende robuust mandaat meegekregen waarin het beschermen van de burgerbevolking in het oosten van de Democratische Republiek van de Congo (DRC) centraal staat. Met Veiligheidsraadresolutie 1991 is dit mandaat op 28 juni jl. voor een jaar verlengd.
Naar aanleiding van de massaverkrachtingen in augustus vorig jaar heeft Assistent Secretaris-Generaal Atul Khare een aantal aanbevelingen gedaan om beter uitvoering te geven aan dit mandaat. Zo zet MONUSCO meer tijdelijke vooruitgeschoven militaire posten op in gebieden waar de bevolking risico loopt en is de communicatie met de lokale bevolking verbeterd.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Van Dam en Dikkers (uw kenmerk 2010Z12637, d.d. 10 september 2010), doet dit niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering. MONUSCO beschikt niet over de mensen en middelen om in het uitgestrekte operatiegebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd zelfstandig te beschermen.
Kunt u aangeven welke door Nederland gefinancierde activiteiten/projecten/fondsen bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo? Welke Nederlandse activiteiten/projecten/fondsen die bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo, gaan verdwijnen nu Congo van de landenlijst wordt gehaald?
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (uw kenmerk 2011Z09956, d.d. 16 mei 2011) gaf ik aan op welke manier Nederland bijdraagt aan de strijd tegen seksueel geweld in de DRC. Zo ondersteunt Nederland:
In de genoemde antwoorden gaf ik ook aan dat centrale middelen beschikbaar blijven voor de DRC, ook nu het geen partnerland meer is. Conform de motie El Fassed van 28 juni 2011 zullen deze middelen onder meer worden ingezet om blijvend aandacht te geven aan gender-vraagstukken in de DRC, inclusief de strijd tegen seksueel geweld.
Kunt u aangeven welke rol Nederland speelt in Oost-Congo met betrekking tot de gemeenschappelijke activiteiten van verschillende donoren? Indien Nederland geen of een verminderde rol speelt, welke donoren nemen deze projecten over?
De Nederlandse programma’s in het oosten van de DRC worden in nauwe coördinatie met de VN en andere internationale partners uitgevoerd. Nederland heeft daartoe, net als het VK, de VS, Zweden en Frankrijk, een diplomaat gevestigd in het oosten van de DRC. De regering heeft de intentie deze presentie te continueren. Daarnaast ondersteunt Nederland middels detacheringen relevante coördinerende VN-organisaties ter plaatse.
Zoals aangegeven in reactie op de motie Voordewind, Irrgang en Dijkhoff van 28 juni 2011 is de regering bereid tot blijvende aandacht voor een regionale benadering in de Grote Meren regio met bijzondere aandacht voor het oosten van de DRC.
Deelt u de mening dat beleid gericht op het tegengaan van het gebruik van seksueel geweld als oorlogsinstrument meer aandacht en een hogere prioriteit moet krijgen? Deelt u de mening dat dit niet alleen omwille van de talloze slachtoffers, maar ook vanwege de noodzakelijke conflictbeheersing zeer dringend noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt, ook met Nederlandse inspanningen?
Mede dankzij de inspanningen van Margot Wallström, de speciale gezant van de VN voor seksueel geweld in conflicten, staat dit onderwerp hoog op de internationale agenda. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van uw eerdere vragen van 16 mei jl. gaat het hierbij echter om een problematiek die wijdverbreid is en niet eenvoudig op te lossen. Een duurzame oplossing zal onder meer gevonden moeten worden in het stabiliseren van het oosten van de DRC. Dat betekent onder andere het herstellen van de rechtsstaat en het gezag van de centrale overheid; het trainen van leger en politie en het vervolgen van daders. De Congolese overheid, de VN, de EU en individuele lidstaten hebben hierbij elk een rol te spelen. Nederland zal hier aan blijven bijdragen.
Een NCP-klacht tegen Nidera |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving over een Nationaal Centraal Punt (NCP)-klacht tegen Nidera?1
Ja.
Waarom heeft u bij de beantwoording van Kamervragen2 naar aanleiding van negatieve berichtgeving over Nidera alleen bij het bedrijf zelf informatie ingewonnen?
Bij beantwoording van de genoemde vragen1 is gebruik gemaakt van meerdere informatiebronnen. Zie het antwoord bij vraag 4.
Erkent u dat in het geval van negatieve berichtgeving over een Nederlandse bedrijf ook bij andere bronnen informatie ingewonnen moet worden dan bij het bedrijf zelf?
Bij negatieve berichtgeving of twijfel over maatschappelijk verantwoord ondernemen van Nederlandse bedrijven in het buitenland verwacht ik dat belanghebbenden of betrokken maatschappelijke organisaties in eerste instantie rechtstreeks het bedrijf om verantwoording vragen. Dit leidt idealiter tot een oplossingsgerichte dialoog. Wanneer mij de kwestie langs de weg van kamervragen wordt voorgelegd, vraag ik de ambassade om de berichten zoveel mogelijk te duiden in het krachtenveld van de lokale context. Vanwege het juridisch extraterritoriale karakter van de kwestie kan het hierbij niet gaan om daadwerkelijke naspeuring van ongeoorloofde handelingen door de ambassade. Tegelijkertijd wordt in Nederland door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie contact opgenomen met het bedrijf en andere belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties in Nederland die onderzoek hebben gedaan naar de kwestie of door publieke uitlatingen hebben aangegeven in de dialoog te willen worden betrokken. Bij deze gesprekken gaat het vaak niet alleen om informatie die nodig is om de kamervragen te beantwoorden, maar, indien nodig, ook om het op gang brengen van dialoog gericht op het tot stand brengen of verbeteren van het MVO-beleid van het betreffende bedrijf. Wanneer daartoe bemiddeling nodig is, kunnen de betrokken partijen een melding doen bij het Nationaal Contact Punt voor de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (NCP).
Welke andere bronnen heeft u in het geval van Nidera geraadpleegd? Zijn daaronder bronnen die in de media werden genoemd, of die anderszins voor de hand liggen zoals het Argentijnse ministerie van Arbeid, de inspectie voor gezondheidszorg en vakbonden? Zo nee, waarom heeft u die bronnen niet geraadpleegd?
Bij de beantwoording van kamervragen over het bedrijf Nidera Argentina SA is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen zoals de berichtgeving in de Argentijnse media en gesprekken met netwerkcontacten, waaronder vertegenwoordigers van bedrijven in de sector, een deskundige NGO en journalisten. Vanwege het lopende juridische onderzoek tegen Nidera Argentina SA is geen contact opgenomen met de inspectiediensten. Contact met de in de vraag genoemde bronnen of andere bronnen die over aanvullende informatie beschikken kan aan de orde zijn op grond van een verzoek daartoe in het kader van de behandeling van een melding door het NCP. In Nederland is contact opgenomen met het hoofdkantoor van Nidera. Er waren in Nederland geen andere belanghebbenden bekend.
Beschikt u over het onderzoek dat FMO heeft laten uitvoeren, door een onafhankelijke consultant, naar aanleiding van de berichten in de media over Nidera? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de minister van Buitenlandse Zaken zal u het onderzoeksrapport vertrouwelijk toesturen.2
Deelt u de mening dat de toetsing door FMO voor activiteiten van Nidera in Argentinië voldoende was als FMO als criterium hanteert dat een bedrijf aan bepaalde sociale en milieucriteria moet voldoen, maar Nidera geen geformaliseerd beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) heeft opgesteld, en alleen een MVO-verklaring heeft ondertekend voor een project in Rusland in 2001–2002? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat van bedrijven die steun ontvangen van FMO verwacht mag worden dat zij een geformaliseerd MVO-beleid hebben? Zo nee, waarom niet?
De FMO stelt bij een financiering van een bedrijf in een ontwikkelingsland de contractuele voorwaarde dat een dergelijk bedrijf aan de «IFC Performance Standards» voldoet. De «IFC Performance Standards» bieden voldoende waarborgen dat bij het bedrijf aan internationaal geaccepteerde en substantiële sociale en milieucriteria wordt voldaan. Hieraan dient het bedrijf dat de financiering krijgt een managementsysteem te koppelen. Bij financiering van een Nederlands bedrijf is een contractuele voorwaarde dat het Nederlandse bedrijf een geformaliseerd MVO-beleid heeft, dan wel bereid is dit op te stellen tijdens de looptijd van het project.
Voorafgaand aan het verstrekken van de financiering van een bedrijf in een ontwikkelingsland kan de FMO een eigen specialist of een consultant laten meten hoe dit bedrijf scoort op het gebied van sociale en milieu criteria. De resultaten worden afgezet tegen de «IFC Performance Standards». In het geval van tekortkomingen maakt de FMO contractuele afspraken met het bedrijf over de maatregelen die dit bedrijf moet nemen om aan deze standaarden te voldoen. Deze overeengekomen maatregelen moeten gedurende de looptijd van de financiering door het bedrijf worden geïmplementeerd. Het bedrijf moet toezicht houden op de vooruitgang en hierover aan de FMO rapporteren. De FMO houdt actief toezicht, bijvoorbeeld via de eigen specialisten, een partnerinstelling of een consultant. Het effect van deze werkwijze is dat een groeiend aantal bedrijven in ontwikkelingslanden voldoet aan de sociale en milieucriteria.
Bent u bereid uw standpunt dat het toetsingskader van FMO voldoende is en dat actiever toezicht niet nodig is te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot wijziging van de voorwaarden waaronder FMO-leningen verstrekt. De FMO doet een substantieel onderzoek bij aanvang van een investering en houdt actief toezicht.
De grote kans op etnische zuiveringen in de Abyei-regio |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Noord- Soedanese invasie van de Abyei-regio mogelijk kan uitmonden in etnische zuiveringen?
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport van de VN mensenrechtencommissie die aangeeft dat, indien er geen condities worden geschapen voor de terugkeer van de Ngok Dinka bewoners, er een grote kans zal bestaan dat etnische zuiveringen plaats gaan vinden in het land?
Wij delen de zorg over de huidige situatie in Abyei. Daarom dringen Nederland, de EU, de VS en de VN aan op spoedige terugkeer van de bevolking naar Abyei.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat Khartoem de eis van de VN-Veiligheidsraad en de Verenigde Staten om troepen uit Noord-Soedan terug te trekken naast zich neer heeft gelegd?
In diplomatieke contacten met Nederland en andere landen heeft Soedan aangegeven bereid te zijn tot terugtrekking als de veiligheid in Abyei kan worden gegarandeerd. De Afrikaanse Unie (AU) en de VN bespreken nu oplossingen met de Soedanese regering.
Deelt u de mening van internationale opiniemakers die aangeven dat de Amerikaanse speciale gazant voor Soedan, Scott Gration, in de periode dat 2005, te toegeeflijk is geweest richting Khartoem?
Op de militaire aanwezigheid in Abyei moet de regering in Khartoem worden aangesproken en niemand anders. Daarnaast moeten beide partijen op dit moment de situatie niet verder escaleren.
Op welk wijze kan Nederland zowel rechtstreeks als via de Europese Unie (EU) en andere internationale fora bijdragen aan de-escalatie en conflictpreventie Soedan? Welke internationale donoren kunnen daarbij een rol spelen? Bent u bereid daartoe stappen te ondernemen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals wij reeds hebben aangegeven heeft Nederland in een verklaring de inval in Abyei veroordeeld. Wij hebben op een scherpe EU-verklaring aangedrongen die is uitgegaan. Daarnaast hebben Nederland, de EU, de VS en het VK gezanten naar Khartoum gestuurd die met onderling afgestemde boodschappen diverse Soedanese ministers hebben aangesproken en op terugtrekking hebben aangedrongen. De Veiligheidsraad heeft een heldere verklaring aangenomen en blijft de situatie volgen. Zaak is nu de bemiddeling van AU en VN sterk te steunen. Staatssecretaris Knapen heeft tijdens zijn bezoek aan Ethiopië met de AU over oplossingen gesproken.
Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Soedanese autoriteiten aanspreken om het terreur van geweld in Soedan te doorbreken? Bent u bereid om u in (inter)nationaal verband in te zetten om dit mogelijk te maken? Indien niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat wie eerlijk is over hiv een baan kan vergeten |
|
Khadija Arib (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat degene die eerlijk is over hiv een baan kan vergeten?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek uitgevoerd door TNS NIPO, waaruit blijkt dat leidinggevenden vinden dat een hiv-besmetting tijdens een sollicitatiegesprek moet worden gemeld, maar de helft van hen een kandidaat met hiv vervolgens niet aanneemt?
Het is teleurstellend te moeten constateren dat er in Nederland nog steeds zoveel gebrek aan kennis is over hiv en er zoveel vooroordelen zijn ten aanzien van personen die leven met hiv, terwijl hiv door personen die onder medische behandeling zijn nauwelijks meer kan worden overgedragen. Sollicitanten hoeven hun hiv-status niet te melden tijdens een sollicitatiegesprek. Een werkgever of een leidinggevende mag er ook niet naar vragen. Op grond van artikel 4 van de Wet medische keuringen (Wmk) mag de werkgever tijdens het sollicitatiegesprek geen vragen stellen over de gezondheid van de sollicitant en mag hij de sollicitant geen hiv-test laten doen. Gegevens over iemands hiv-status behoren tot diens persoonlijke levenssfeer. Discriminatie op grond van hiv bij arbeid en beroep is op grond van van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (Wgbh/cz) verboden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onaanvaardbaar is dat werkgevers en leidinggevenden bij gelijke geschiktheid de voorkeur geven aan een kandidaat zonder hiv? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitsluiten van personen op grond van hun hiv-status is onwenselijk en onaanvaardbaar. Personen die menen dat zij op grond van hun hiv-status worden gediscrimineerd kunnen dit voorleggen aan de Commissie gelijke behandeling of aan de rechter. Zij kunnen hun klacht ook melden bij een antidiscriminatiebureau dat eventueel kan bemiddelen of advies kan geven. Daarnaast is er door mijn departement een overleg gestart met de hiv-vereniging, FNV en VNO-NCW over het onderwerp hiv op de werkvloer. Dit overleg zal jaarlijks plaatsvinden.
Wat is uw mening over de uitspraak van de directeur van het Aids Fonds dat «Niet alleen het merendeel van de leidinggevenden slecht denkt over hiv-patiënten, ze blijken ook nog eens gemakkelijk over hun werknemersrechten heen te stappen»?
Deze uitspraak onderstreept de uitkomsten van het onderzoek van TNS NIPO. Zoals vermeld in antwoord 2 is discriminatie op grond van hiv bij arbeid en beroep verboden op grond van de Wgbh/cz.
Hoe verklaart u de negatieve beeldvorming onder werkgevers ten aanzien van hiv-patiënten op de werkvloer terwijl het verzuim onder deze patiënten niet hoger is dan bij andere werknemers met chronische ziekten en hiv daarnaast erg moeilijk is over te dragen?
Ik veronderstel dat dit te maken heeft met een gebrek aan kennis.
Bent u bereid om de vooroordelen en misvattingen van werkgevers en leidinggevenden ten aanzien van hiv-patiënten op de arbeidsmarkt te bestrijden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik bezie of het mogelijk is om binnen bestaande kaders meer aandacht te geven aan discriminatie op grond van hiv. De Internationale arbeidsconferentie heeft in juni 2010 aanbeveling nr. 200 «hiv/aids and the world of work 2010» aangenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met het verslag van de conferentie (Kamerstukken II 2010/2011, nr. 29 427). De IAO-constitutie vereist dat de aanbeveling met een reactie aan uw Kamer wordt voorgelegd. De reactie wordt conform de constitutie van de IAO eerst ter consultatie voorgelegd aan sociale partners. U kunt deze reactie na het zomerreces tegemoet zien.
Bent u voornemens om met antidiscriminatiebureaus in gesprek te gaan om te bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn om discriminatie van hiv-patiënten op de arbeidsmarkt en de werkvloer te verminderen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
Veel antidiscrmininatiebureaus (ADB’s) zijn onafhankelijke stichtingen. Deze bureaus voeren in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen voor gemeenten twee wettelijke taken uit, namelijk bijstand verlenen bij discriminatieklachten en het registreren van die klachten. Afhankelijk van de contractuele relatie met gemeenten kunnen zij ook facultatieve taken uitvoeren, zoals voorlichting over discriminatie. Die keuze wordt op lokaal niveau gemaakt. Ik ben voornemens om vertegenwoordigers van de ADB’s te betrekken bij het overleg over discriminatie op grond van hiv. In de reactie op aanbeveling nr. 200 «hiv/aids and the world of work 2010» zal ik hierop nader ingaan.
De toename van gewelddadigheden in Oeganda |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Human Rights Watch (HRW), die de Oegandese regering oproept een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar recente gewelddadigheden in het Oeganda?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oplopende spanningen in Oeganda?
Het recente hardhandige optreden van de Oegandese autoriteiten tegen demonstraties van de oppositie is reden tot zorg, evenals de bejegening van journalisten en de media die daarmee gepaard ging.
Deelt u de mening van HRW die aangeeft dat een onafhankelijk onderzoek naar recente geweldsincidenten wenselijk is?
De Oegandese regering heeft aangekondigd dat een commissie onder leiding van de state minister van Defensie onderzoek zal doen naar de gang van zaken rond de terugkeer naar Oeganda op 12 mei van oppositieleider Kizza Besigye en binnen een week rapport zal uitbrengen. Een vertegenwoordiger van de Inter Religious Council of Uganda zal deel uitmaken van deze commissie. Daarnaast onderzoeken interne onderzoekscommissies het politieoptreden van de afgelopen weken.
Nederland en de EU zullen aandringen op openbaarmaking van deze rapporten.
Omdat deze rapporten hoofdzakelijk door overheidsvertegenwoordigers worden opgesteld, staat de Nederlandse ambassade daarnaast in nauw contact met de oppositie, maatschappelijke organisaties en journalisten om zich een volledig beeld van de recente gebeurtenissen te vormen.
Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Oegandese autoriteiten aanspreken om het terreur van geweld in Oeganda te doorbreken? Bent u bereid om u in (inter)nationaal verband in te zetten om dit mogelijk te maken? Indien niet, waarom niet?
De EU en de bredere internationale gemeenschap dringen zowel bij de regering als bij de oppositie aan op vreedzame politieke dialoog. Daarnaast benadrukken de EU en Nederland het belang van vervolging van verdachten van eventuele misdrijven rond de demonstraties van de oppositie van de afgelopen weken, ongeacht of deze misdrijven door demonstranten of door ordetroepen zijn begaan.
In een gesprek met president Museveni op 14 mei, kort na zijn beëdiging, hebben de EU-ambassadeurs opnieuw het belang benadrukt dat de EU hecht aan respect voor de mensenrechten en aangedrongen op een vreedzame politieke dialoog tussen regering en oppositie.
Op 13 april heeft de EU in een lokale verklaring zorgen geuit over inperking van het recht op vergadering en het recht op vrije meningsuiting door de Oegandese autoriteiten naar aanleiding van hardhandig optreden tegen demonstranten.
Binnen de EU speelt Nederland hierbij een actieve rol, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het bezoek dat vertegenwoordigers van de Nederlandse en Ierse ambassades en van de EU-delegatie op 22 april brachten aan de op dat moment gedetineerde oppositieleider Besigye.
Acht u sancties richting Oeganda wenselijk indien het geweld in het land onder leiding van de Oegandese president Museveni blijft toenemen?
Op dit moment zijn de inspanningen van de EU en Nederland er op gericht om regering en oppositie te bewegen tot vreedzame dialoog en nieuwe gewelddadigheden in Oeganda te voorkomen. Nederland zal zich hier ook de komende tijd actief voor blijven inzetten in bilateraal en multilateraal kader. Sancties zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De bewering dat in Afghanistan producten met kinder- en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Kent u de uitspraak van de auteur van het artikel «In Afghan Kilns, a Cycle of Debt and Servitude» in de New York Times in een door hem gemaakt filmpje: «According to kiln owners and contractors one of their top customers is NATO forces. Through local contractors NATO has purchased hundreds of thousands of bricks for construction projects»?1
Ja.
Houdt uw beantwoording dat de NAVO met redelijke zekerheid kan aangeven dat de uitvoerders geen kinderen in dienst hebben2, ook in dat deze uitvoerders van NAVO/ISAF projecten bakstenen inkopen die zonder kinder- en slavenarbeid zijn geproduceerd? Zo ja, kunt u de Kamer laten weten welke baksteenfabrieken vrij zijn van kinder- en slavenarbeid of daartoe zichtbare stappen ondernemen? Zo nee, hoe gaat u de NAVO/ISAF aanspreken op de ketenverantwoordelijkheid die zij in deze belangrijke kwestie heeft?
Kinderarbeid en exploitatie zijn belangrijke criteria die NAVO/ISAF hanteert bij de beoordeling van uitvoerders en onderaannemers in het kader van de contracterings- en aanschafprocedures. Ook verzekert NAVO/ISAF zijn uiterste best te doen om de aanvoerlijnen van onderaannemers in kaart te brengen. Daarin zoekt de NAVO/ISAF actief de steun van internationale en VN organisaties zoals ILO, UNDP en UNHCR.
Met redelijke zekerheid kan worden aangegeven dat directe contractanten van de NAVO geen kinderen of slaven in dienst hebben. Harde garanties zijn gezien de veiligheidssituatie en de daardoor beschikbare mogelijkheden tot controle echter niet te geven.
Afghanistan heeft alle relevante ILO Conventies tegen kinderarbeid ondertekend. Daarnaast verbiedt de Afghaanse arbeidswetgeving van 2007 gedwongen en slavenarbeid.
De NAVO neemt de berichtgeving over slavenarbeid serieus en vindt het van belang dat zoveel mogelijk informatie beschikbaar komt over slavenarbeid, zodat gerichte actie kan worden ondernomen. Mede naar aanleiding van de recente media aandacht voor dit onderwerp is de ILO van plan een studie uit te voeren naar slavenarbeid in steenfabrieken in de Nangrahar provincie in Afghanistan. Het doel van de studie is om data te verzamelen om deze vorm van slavernij in kaart te brengen. De studie zal dienen als de basis voor het identificeren van beleidsinterventies om deze praktijk te stoppen.
De NAVO/ISAF heeft een terechte principiële keuze gemaakt om zoveel mogelijk Afghaanse producten in te kopen. Hierdoor wordt de ontwikkeling van de zeer fragiele en nog in opbouw zijnde Afghaanse economie gestimuleerd. Door in te zetten op internationale normen en standaarden bij de contractering en aanschaf van producten geeft de NAVO een positieve prikkel aan de economie.
Nederland zal samen met andere lidstaten in de NAVO het grote belang van de strijd tegen kinder- en slavenarbeid ook in Afghanistan blijven benadrukken. Ook de Afghaanse regering zal regelmatig op haar verantwoordelijkheid worden aangesproken om kinder- en slavenarbeid te bestrijden, ook op het hoogste niveau. De bestrijding van kinder- en slavenarbeid is immers in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de Afghaanse regering. Zo heeft de NAVO Civiele Vertegenwoordiger de problematiek van kinder- en slavenarbeid onlangs opgebracht bij de recent opgerichte «Anti-Corruption Monitoring and Evaluation Committee», een hoog evaluatie-comité dat is gemandateerd om corruptiebestrijding in Afghanistan te overzien en rechtstreeks aan President en parlement te adviseren inzake de effectiviteit van corruptiebestrijdingsmaatregelen.
Kunt u nadere informatie geven over slavenarbeid in steenfabrieken die, via uitvoerders/contractors, aan de NAVO/ISAF, leveren? Kunt u informatie geven over de inspanningen van de NAVO/ISAF om de al jaren bestaande slavenarbeid in Afghaanse steenbakkerijen3 te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van het gesprek met de civiele vertegenwoordiger van de NAVO in Kabul? Heeft de civiele vertegenwoordiger hierover inmiddels ook een gesprek met de Afghaanse regering gehad? Zo ja, wat is het resultaat daarvan? Gaat de Afghaanse regering dit probleem aanpakken? Is in dit gesprek ook afgesproken dat de NAVO/ISAF zich gaat inzetten, mogelijk samen met VN-organisaties als Unicef en de ILO, om kinder- en slavenarbeid in de baksteenfabrieken uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat om kinder- en slavenarbeid te voorkomen of te bestrijden bij producten die aan de Nederlandse missie in Kunduz worden geleverd, het genoeg is om in de contracten met de uitvoerders een clausule op te nemen over kinderarbeid? Zo ja, waarop baseert u deze opvatting? Zo nee, welke andere maatregelen, waaronder inspectie, betere arbeidsvoorwaarden en rehabilitatie van de kinderen, zijn volgens u nodig om kinder- en slavenarbeid te bestrijden bij de vervaardiging van door Nederland ingekochte producten en diensten?
Uit de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid» die de Kamer op 5 april jl. is toegestuurd, blijkt de actieve inzet van de regering voor de naleving van fundamentele arbeidsnormen, zoals het verbod op kinderarbeiden hetverbod op dwangarbeid.
Het opnemen van een clausule over kinderarbeid in de contracten met uitvoerders in Kunduz is slechts één concreet onderdeel van de inzet van de regering wereldwijd om kinderen uit het arbeidsproces en in de schoolbanken te krijgen. Deze clausule maakt het mogelijk lokale uitvoerders aan te spreken op kinderarbeid en, indien nodig, in te grijpen zodra blijkt dat ingekochte producten of diensten vervaardigd zijn met kinderarbeid. Met de opname van deze clausule beoogt Nederland een bijdrage te leveren aan het tegengaan van uitbuiting van kinderen in Afghanistan. Daarnaast zet Nederland zich in door ondersteuning te geven aan lokale NGO’s die kinderarbeid en gedwongen arbeid bestrijden. Deze organisaties zorgen er bijvoorbeeld concreet voor dat kinderen uit het arbeidsproces worden gehaald en naar school gaan.
Speculatie met grondprijzen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.